Over het ontstaan van het heelal en het leven op aarde
2 Waar het begon
Vraag 2 Waar leefden de eerste mensen?
Leven in een voortdurend veranderd milieu
3 Sporen van het verre verleden
Vraag 3 Hoe kennen wij ons verste verleden?
Wat een archeoloog
4 De oorsprong van de mens
Vraag 4 Hoe leefden de eerste mensen?
1 De mens, een nieuwkomer
2 Een zwervend bestaan als voedselzoeker-verzamelaar
Vraag 5 Welke zijn de mijlpalen in de stamboom van de mens?
1 De evolutietheorie van Charles Darwin
2 Aftakkingen in de menselijke evolutie
3 Homo sapiens, onze soort
5 De verspreiding van de mens
Vraag 6 Hoe verliep de verspreiding van de mens?
Homo sapiens in Europa
Vraag 7 Hoe was het klimaat in Europa tijdens de laatste ijstijd?
1 Europa, koud en vochtig
2 Rendierjagers
Vraag 8 Wie waren de eerste kunstenaars?
Kunstzin van de vroegste bewoners van Europa boeren
6 Jagers worden boeren
Vraag 9 Waardoor veranderde de levenswijze van de jagers?
1 Hoe het landschap veranderde na de laatste ijstijd
2 De jager werd een sociaal wezen
3 De jager paste zich aan
Vraag 10 Hoe ontstonden de eerste nederzettingen in het oude Nabije Oosten? 73 De zwervende jager wordt veehoeder en akkerbouwer 79
7 Boeren in onze streken
Vraag 11 Hoe ontstond de Neolithische Revolutie? Boerendorpen in de Steentijd
Vraag 12 Hoe veranderden akkerbouw en veeteelt de samenleving?
1 De samenleving wordt complexer
2 Als kleine nederzettingen groot worden
3 Boeren met cultuur
4 Ontginning van vuursteen
Vraag 13 Hoe ontstond de Metaaltijd?
1 Metaal verdringt steen
2 Van Steentijd naar Bronstijd
3 Van Bronstijd naar IJzertijd
1 De oorsprong van het heelal en het ontstaan van het leven op aarde kennen.
2 De plaats bepalen van de mens in het ontstaan van het leven op aarde.
3 De klimatologische veranderingen schetsen in Afrika van 8 miljoen jaar geleden tot nu.
4 De gevolgen van de klimaatveranderingen voor de dierenwereld en de mens in Afrika analyseren.
5 Waar en in welk milieu de wieg stond van de mensheid.
6 Uitleggen hoe de mens door evolutie is ontstaan onder invloed van het milieu.
7 Beschrijven hoe het klimaat het milieu bepaalde in de laatste ijstijd in Europa.
8 De verschillen tussen ijstijd en tussenijstijd opsommen.
9 Uitleggen hoe wij het vroegste verleden van de mens kennen.
10 De werkwijze van een archeoloog beschrijven en wat hij doet met de vondsten.
11 Wie de voorlopers waren van de mens en wat de eerste mensen kenmerkte.
12 De levenswijze van de eerste mensen beschrijven.
13 De mijlpalen in de menselijke evolutie opsommen en verklaren.
14 De grondlegger van de evolutietheorie noemen en uitleggen wat hij ontdekte.
15 Beschrijven hoe en wanneer de mensen zich verspreidden over de hele wereld en wie zij waren.
16 Wie de eerste twee mensensoorten waren in Europa en hoe zij zich aanpasten.
17 De levenswijze van de jagers in Europa beschrijven.
18 De kunstzin van de eerste mensen in Europa aantonen.
19 Uitleggen hoe het komt dat de zwervende jager sedentair werd.
20 Uitleggen waar en hoe de landbouw ontstond.
21 De oorzaken en de gevolgen van de landbouwrevolutie noemen en uitleggen.
22 Aantonen dat de verspreiding van de landbouw gebeurde uit noodzaak.
23 De levenswijze van de boeren in onze streken toelichten op verschillende vlakken.
24 Beschrijven hoe de metaaltijd de steentijd verdrong.
De meeste kosmologen
zijn het er nu over eens dat het model van de big bang een waar verhaal is over de oorsprong en de ontwikkeling van het universum, ondanks het feit dat we slechts 5 procent van zijn materie en energie kennen. Dit kleine deeltje aan materie klonterde uiteindelijk samen om alles te maken dat we rondom ons zien: sterren, planeten, bomen, bloemen en dieren, en ook mensen. Zijn we de enigen die naar de kosmos kijken? Is er ergens anders in de ruimte leven, op een planeet in een baan rond een andere zon? Niemand weet het, maar we weten nu wel dat onze zon niet de enige is met planeten, en dat de meeste van de honderden miljarden sterren in de Melkweg ook begeleidende planeten zouden moeten hebben.
Luc De Roy, 8 okt. 2019 op: vrt.be
WIST JE DAT ...
Z o’n 13,8 miljard jaar geleden ontstond het heelal uit een enorm heet punt met een bijna oneindig grote dichtheid aan energie. Dat begin is de big bang. Een fractie van een seconde later, bijna gelijktijdig, ontstonden tijd en ruimte overal in het heelal en alle natuurwetten die we nu kennen. Deze oerknal is geen ontploffing. Vergelijk het met iemand die via een schakelaar plots het licht aansteekt. Klik ... en hopla. Daarna volgden alle planeten, onze Melkweg, ons zonnestelsel, de aarde ...
Ontstaan van het leven op de aarde
De geboorte van onze planeet is waanzinnig lang geleden, maar liefst 4,6 miljard jaar. De aarde was toen heel heet (dat is ze nog steeds in haar kern) en leven is er onmogelijk. Het duurt dan nog een miljard jaar voordat ze voldoende is afgekoeld en de eerste eencellige levensvormen in de zeeën ontstaan. 480 miljoen jaar geleden is het land nog kaal en groeit er helemaal niks tot de temperatuur precies goed is en er zich een beschermende atmosfeer ontwikkelt rond de planeet om mossen en varens te laten groeien. Ze brengen zuurstof in de lucht, de ozonlaag wordt dikker en in snel tempo groeien bomen en struiken. Millennium na millennium ontstonden verschillende planten- en diersoorten. In vergelijking daarmee is de mens op de planeet aarde een nieuwkomer.
• Als de geschiedenis van de aarde wordt beschreven in een boek van 1300 blz. - en alle periodes krijgen evenveel aandacht - dan wordt er van de eerste mensachtige wezens gesproken bij het begin van de laatste bladzijde.
• Stel dat de mens één dag op aarde vertoeft, d.w.z. de eerste mens staat bij nul uur en wij bij 24 uur, dan leerde men schrijven in Mesopotamië en Egypte om 23 uur 57 minuten en 35 seconden, dan werd J. Christus geboren om 23 uur 59 minuten en 2 seconden, dan ontdekte Columbus Amerika om 23 uur 59 minuten en 46 seconden.
3,5 miljard jaar geleden: eerste levensvormen
56 miljoen jaar geleden: moderne zoogdieren
15 miljoen jaar geleden: mensachtigen
6 miljoen jaar geleden: mensapen
2,5 miljoen jaar geleden: mens
Fig.
Fig. 1.2 Ontstaan van de aarde en het leven
Een lang verhaal in het kort 1
Ontstaan van het leven op aarde
De geschiedenis van de mens heeft te maken met de vraag waar wij mensen vandaan komen. Dat verhaal begint met het ontstaan van het heelal en de geschiedenis van de aarde, heel lang geleden.
VRAAG 1: Was er altijd leven op de aarde?
1 Over het ontstaan van het heelal
Het heelal ontstond 13,8 miljard jaar geleden. Omgerekend is dat geleden: 13 800 000 000 jaar = 13 800 000 millennia = 138 000 000 eeuwen
Dat gebeurde door de grote oerknal die de big bang wordt genoemd en waardoor bijna gelijktijdig tijd, ruimte, natuurwetten ontstonden.
Het heelal bestaat uit miljarden planeten, onze Melkweg met daarin ons zonnestelsel en onze aarde.
2 Leven op aarde
Toen het universum ontstond was er niet meteen leven op aarde. ( zie Fig. 1.2)
Het taartdiagram van het leven op aarde, omgezet op een tijdlijn, ziet er dan zo uit:
universum is een synoniem voor 'heelal'. Daarin komen honderden tot duizenden sterrenstelsels voor, verzamelingen van sterren (zoals de zon de ster is van ons zonnestelsel) die samenhangen door de zwaartekracht. Tussen de sterren bevinden zich grote, lege holtes.
In het artikel 'Ontstaan van het leven op de aarde' wordt de mens sinds het ontstaan van het leven op de aarde een nieuwkomer genoemd. Hij verscheen 2,5 miljoen jaar geleden.
De eerste levende organismen op aarde ontstonden in de zeeën.
Twee voorwaarden moesten vervuld worden om leven op het land mogelijk te maken:
1. gepaste temperaturen 2. een beschermende atmosfeer rond de aarde ontstaan van de aarde -4,6miljard -3miljard-4miljard-3,5miljard -2miljard -1miljard
JAARKALENDER VAN HET UNIVERSUM
van het ontstaan van het heelal 13,8 miljard jaar geleden tot nu
oerknal
Melkweg
De Melkweg is een grote verzameling sterren - een sterrenstelselwaarvan ons zonnestelsel deel uitmaakt.
Het zonnestelsel is het planetenstelsel dat bestaat uit de zon en de hemellichamen die door de zwaartekracht aan de zon gebonden zijn.
leven opstaan op Aarde dampkring
januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december
De wieg van de mensheid
De meeste menselijke voorouders evolueerden in Oost-Afrika, in het gebied van de Grote Riftvallei in Ethiopië, Kenia en Tanzania. De Riftvallei is een reusachtig geulvormig dal (slenk) dat 10 tot 5 miljoen jaar geleden ontstond toen de Afrikaanse continentale plaat begon te scheuren. De Grote Afrikaanse Riftvallei is de plaats waar twee Afrikaanse aardplaten, de Nubische en de Somalische, uit elkaar schuiven. Het gebied van de breuklijn bleek een gunstige leefomgeving te zijn voor onze voorouders.
afschuiving
schematische voorstelling van de Riftvallei
Afrika droogt uit
Afrika onderging in 8 miljoen jaar tijd een duurzame droogtetrend. Geleidelijk aan nam de neerslag af, de seizoenen werden duidelijker afgebakend en het dichte regenwoud - dat ooit heel Afrika bedekte - moest plaats maken voor groeiende grasvlakten. Afrika heeft nooit ijstijden gekend zoals die voorkwamen op het noordelijk halfrond dat een opeenvolging van lange natte en droge perioden kende.
Het milieu verandert
Oost-Afrika kwam in dezelfde tijd door geologische activiteit omhoog en het Afrikaanse continent raakte verdeeld in een oostelijk en een westelijk leefgebied met elk een eigen karakter. Er was een hoogplateau ontstaan waar door de afwisseling van droge en natte perioden de tropische bossen veranderden in savanne en steppe
grote Afrikaanse Riftvallei bergen in de Riftvallei
Aanpassen om te overleven
De Oost-Afrikaanse primatenpopulatie uit het regenwoud moest zich aanpassen aan het open landschap. Er ontwikkelden zich daar soorten met een rechtopgaande gang, een groter brein en een omnivoor (allesetend) dieet. In Centraalen West-Afrika ontwikkelden de primaten zich zonder die aanpassingsdruk tot in het woud levende grote herbivore (plantenetende) Afrikaanse apen.
Fig. 1.3 De Riftvallei nu, Tanzania
Fig. 1.6 Afrika nu
Fig. 1.4 Afrika 8 miljoen jaar geleden
Fig. 1.5 Afrika 6 miljoen jaar geleden
horst slenk
Waar het begon 2
Leven in een voortdurend veranderend milieu
Afrika kende in de loop van de laatste miljoenen jaren grote klimatologische veranderingen. Door geologische activiteit, processen binnenin de aarde die haar vormen en gevormd hebben, veranderde ook het milieu in Oost-Afrika. Daar ontstonden door evolutie de mensachtigen.
VRAAG 2: Waar leefden de eerste mensen?
In de loop van acht miljoen jaar droogde Afrika langzaam uit door veranderende klimatologische en geologische omstandigheden met grote gevolgen voor de fauna en de flora.
West- en Centraal-Afrika
• natte en droge seizoenen ontstaan
• regenwoud krimpt
• groeiende grasvlakten
Oost-Afrika
• savanne ontstaat
• grote meren in valleien
• breukzones met gebergte
Twee gescheiden leefgebieden
West en CentraalAfrika
OostAfrika
klimatologisch in verband met het klimaat
geologisch met betrekking tot natuurlijke processen in de opbouw en de afbraak van de aardkorst
savanne graslandschap met verspreide bomengroei in tropisch gebied
steppe graslandschap zonder bomen in gebieden met jaarlijks 8 tot 9 droge maanden
primatenpopulatie bevolking door primaten, een zoogdiersoort die leefde in de bomen van tropische bossen en waaruit de mensachtigen voortkomen
westen
primaten groeien uit elkaar oosten
• herbivore (plantenetende) apen
• in het regenwoud = apensoorten
• omnivore (allesetende) mensapen
• op open savanne = voorouders van de MENS
Fig. 1.8 regenwoud
Fig. 1.9 savanne
Fig. 1.7 Oost-Afrika, waar de mens onstond
De bodem, schatkamer van het verleden
Tot zowat 5000 jaar geleden kon niemand op aarde schrijven en dus op die manier zijn eigen geschiedenis niet nalaten. Maar het verleden van mensen is vaak bewaard gebleven in de bodem, soms in de vorm van duurzaam versteende resten (fossielen) van menselijke overblijfselen zoals schedels en botten of zelfs hele graven met hun inhoud. Ook gebruiksvoorwerpen zoals werktuigen, wapens en sieraden worden teruggevonden. Minder spectaculair en toch heel belangrijk zijn de subtiele sporen van bv. vuurplaatsen, paalgaten van bewoning, puin ... want ze bevatten informatie over de gewoonten, leefwijze, vaardigheden en technieken, sociale verhoudingen en culturele ontwikkeling van bewoners en gebruikers.
Archeologen en paleontologen
Archeologen en paleontologen zijn oudheidkundigen die de evolutie bestuderen van het leven op aarde. Een paleontoloog speurt al naar het eerste leven van de kleinste organismen in de zeeën. De interesse van de archeoloog wordt gewekt vanaf de oudste sporen van de mens zowat 2,5 miljoen jaar geleden. Op dat punt komen beide wetenschappers elkaar tegen.
Fig. 1.11 Werkputten op een opgraving, België (2019)
Fig. 1.10 Putgraf uit het oude Egypte (vóór 3100 v.Chr.)
Sporen van het verre verleden 3
Speuren met de spade
We weten heel weinig over de prehistorie. Dat komt omdat er weinig bronnen overgebleven zijn. Alles wat we terugvinden, zijn overblijfselen. Die worden opgegraven of ontdekt door archeologen.
VRAAG 3: Hoe kennen wij ons vroegste verleden?
1 Archeologen aan het werk
De archeoloog (hij of zij) is eigenlijk een detective die de overblijfselen van mensen en de sporen van hun aanwezigheid opgraaft en bestudeert. Allereerst onderzoekt hij het terrein om te bepalen waar hij gaat graven. Hij zet paaltjes, verdeelt het terrein en stippelt een werkwijze uit. Hij gaat heel voorzichtig te werk. Als er iets gevonden wordt, neemt hij dat niet onmiddellijk uit de grond. Iets onvoorzichtig aanraken wat eeuwenlang in de grond heeft gelegen, kan tot stof uiteenvallen en dan zou alles verloren zijn. Met een klein schopje, een mes, een borstel verwijdert de archeoloog de aarde eromheen. Hij stelt vast hoe diep iets onder de grond ligt, hoe iets ligt en wat er nog te vinden is. Hij meet, maakt aantekeningen, tekent en neemt foto’s. De archeoloog bestudeert dan al deze gegevens en is daarna in staat ons iets te vertellen over de mensen die op die plaats honderden of duizenden jaren geleden hebben geleefd.
2 Wat een archeoloog besluit
chimpansee mens
schedel klein groot voorhoofd laag hoog wenkbrauwen zwaar geen kin zwaar geen gezicht platte neus vooruitstekende neus wervelkolom gebogen S-vormig borstkas trechtervormig rond hersenomvang klein groot darmen planteneter (veel darmen) vleeseter (minder darmen) gang gebogen (kneukelloop) rechtop (tweebenig)
Earcheoloog wetenschapper die het verste verleden onderzoekt door het opgraven van materiële resten fossielen alle resten en sporen van planten en dieren die bewaard zijn gebleven in de aardbodem. Fossiele sporen zijn bv. kruipen voetsporen, holen en nesten. Ze moeten niet altijd ‘versteend’ zijn om als fossiel beschouwd te worden.
paleontoloog wetenschapper die onderzoekt hoe dierlijke en plantaardige organismen op aarde evolueerden, vaak met behulp van fossiele resten en sporen
en chimpansee (links) is een mensaap en de nauwste verwant van de mens (rechts). Ze hebben gemeenschappelijke voorouders, maar begonnen 7-5 miljoen jaar geleden uit elkaar te groeien. De Australopithecus is de voorloper van de mens.
Fig. 1.12 Archeologen aan het werk, Forum Romanum Rome (2007)
Fig. 1.13 Wervelkolom van chimpansee (links), Australopithecus (midden) en mens (rechts)
Een archeoloog, is dat voor jou nog steeds een avonturier die, voorzien van spade en houweel, de bodem omwoelt op zoek naar verborgen schatten in verre landen? Archeologie is inderdaad een avontuur, maar dan wel een wetenschappelijke belevenis. Dit is een interview met Peter Cosyns, een jonge archeoloog van eigen bodem.
WAAROM KOOS JE VOOR ARCHEOLOGIE?
Ik was altijd al enorm geïnteresseerd in geschiedenis. Maar het is pas sinds mijn zestiende dat archeologie voor mij iets bijzonders is gaan betekenen. Heel toevallig vond ik, toen ik de moestuin van mijn ouders aan het wieden was, vuurstenen werktuigen uit het neolithicum (jongere steentijd). Ik vermoedde meteen dat die silexen ouder waren dan de Romeinse tijd en ik ben met mijn vondsten naar een amateur-archeoloog gegaan. Hij maakte voor elke silex een soort fiche met afmetingen en een nauwkeurige tekening. Verder vroeg hij me hoe en waar ik mijn vondsten had gedaan. Na zijn uitleg besloot ik de omliggende velden te onderzoeken. Ik maakte een schets van elk perceel, waarop ik de vondsten die ik deed, aanduidde. Zonder het te beseffen was ik met veldonderzoek bezig. Vanaf toen was mijn keuze gemaakt: ik zou archeologie studeren.
HOE WEET JE WAAR JE MOET BEGINNEN GRAVEN?
Sommige archeologische ontdekkingen gebeuren zuiver toevallig. De rotsschilderingen van Lascaux bijvoor-
beeld zijn door spelende kinderen gevonden. Vissers halen fragmenten van beelden of vaatwerk boven in hun netten, werkmannen stoten bij de aanleg van gebouwen of wegen op resten van een oude nederzetting ... Zulke ontdekkingen leiden dan tot verder onderzoek in die omgeving. In de andere gevallen wordt doelbewust nagegaan of een bepaalde plaats in aanmerking komt voor opgraving. Er kunnen geschreven bronnen zijn die de aandacht vestigen op een plek. Of de sporen van het verleden zijn nog een beetje zichtbaar aan de oppervlakte. De structuur of de scheikundige samenstelling van de bodem kan wijzen op vroegere menselijke aanwezigheid. Ook via luchtfotografie komen sporen van wegen of gebouwen aan het licht. Vóór archeologen tot opgravingen overgaan, wordt er een onderzoek verricht. Dat heet 'aan prospectie doen'.
EN WAT GEBEURT ER DAN? HOE GAAT EEN ARCHEOLOOG JUIST TE WERK?
Als een plaats lange tijd bewoond is geweest, kun je bij de opgravingen meestal verschillende cultuurlagen herkennen. De studie van die lagen (strata) heet stra-
tigrafie. De bovenste laag is de jongste, de onderste de oudste. Je kunt de lagen van elkaar onderscheiden door een kleurverschil of door een verschil in materiaal en samenstelling. Je graaft een sleuf om een verticale doorsnede te verkrijgen van zo veel mogelijk op elkaar liggende lagen. Daarna verwijder je, in horizontale richting, de verschillende lagen één na één.
Opgraven betekent tegelijkertijd het vernielen van sporen. Daarom moet je van ieder spoor of voorwerp precies neerschrijven in welke laag je het gevonden hebt. Dit is vooral belangrijk om vast te stellen uit welk jaar of uit welke tijd het voorwerp afkomstig is (datering). Daarom houden we een dagboek bij van de opgraving en ook een zo volledig mogelijk rapport met tekeningen en foto's van profielen, plattegronden en overblijfselen. Later verschijnen die opgravingsverslagen in vaktijdschriften, zodat ook andere archeologen het werk kunnen beoordelen en bestuderen. De tijdschriften en kranten lichten het brede publiek in over vondsten in binnen- en buitenland.
AAN WELKE OPGRAVINGEN HEB JE DEELGENOMEN?
Eerst aan de opgraving van de Gallo-Romeinse villa van Erps-Kwerps (Leuven), later vooral aan buitenlandse campagnes: Mordelles (Bretagne), Mallia (Kreta), Sagalassos en Melli (Turkije), Elkab (Egypte). Nu werk ik in Tienen, waar we met drie teams een nieuw industrieterrein (Grijpenveld) van 60 ha opgraven.
IS EEN OPGRAVING IN HET BUITENLAND VERSCHILLEND?
Een buitenlandse opgraving is een echte expeditie. Je moet alles van tevoren tot in de details regelen en uitwerken, want eenmaal ver van huis is het heel moeilijk en vaak ook heel duur om een probleem op te lossen. Je belandt in een vreemde cultuur met andere leef- en eetgewoonten en met een ander klimaat. Je moet ook goed kunnen functioneren in een grote groep en er is weinig tot geen privacy. Het is een zware opgave die de meeste deelnemers nochtans niet afschrikt. De opgravingen in België zijn minder groots of spectaculair, maar daarom niet minder interessant. Bovendien keer je elke avond terug naar je vertrouwde thuis waardoor je niet zo afhankelijk bent van de groep waarmee je samenwerkt.
ZIJN ER IN BELGIË NOG VEEL OPGRAVINGEN?
Bij ons zijn de meeste opgravingen bijna steeds noodopgravingen, doorgaans naar aanleiding van openbare werken of een of ander bouwproject. Denk maar aan
de HST-lijn van de NMBS. Zulke opgravingen kunnen maanden of jaren duren, maar soms ook maar enkele weken of dagen. De meeste buitenlandse projecten zijn onderzoeksprojecten die ingediend zijn door wetenschappelijke instellingen zoals universiteiten en musea. Krijg je de goedkeuring van de plaatselijke overheid, dan kan het archeologisch onderzoek op een bepaalde plaats of site soms generaties lang door eenzelfde instelling worden voortgezet.
NEMEN ER OOK ANDERE MENSEN DEEL AAN EEN OPGRAVING?
Op het terrein werken vooral archeologen en arbeiders. Om het werk sneller te laten verlopen, schakelen we ook tekenaars, fotografen en topografen in. Moeten er bepaalde studies heel grondig uitgevoerd worden, dan roepen we de hulp in van specialisten uit andere wetenschappelijke richtingen: antropologen bestuderen de menselijke beenderen, archeozoölogen de dierlijke resten, bodemkundigen ontleden de bodem, botanisten of plantkundigen bestuderen hoe het landschap er vroeger heeft uitgezien ...
KUNNEN OOK JONGEREN AAN OPGRAVINGEN DEELNEMEN?
Op veel plaatsen in binnen- en buitenland kun je deelnemen aan een grote opgraving, zonder dat je archeoloog moet zijn. Meestal moet je wel 16 jaar zijn, maar sommige organisaties laten al deelnemers toe vanaf 12 jaar (enkel voor België). Het is de beste manier om kennis te maken met het vak, je talenkennis te vergroten en in contact te komen met andere culturen.
De term 'archeologie' is van Griekse oorsprong en betekent 'de wetenschap van oude dingen'. Vandaag verwijst het naar het opsporen, opgraven en onderzoeken van materiële sporen uit het verleden. Soms zijn die sporen nog zichtbaar aan de oppervlakte, maar meestal gaat het om resten die in de bodem achtergebleven zijn. Via die materiële overblijfselen wil de archeoloog meer te weten komen over de omstandigheden waarin mensen vroeger leefden. Vooral voor perioden waarvan maar weinig geschreven bronnen bestaan, is archeologie belangrijk. In musea vind je de opgegraven voorwerpen terug. Ze worden eerst gereinigd, genummerd, zo nodig gerestaureerd en behandeld met het oog op hun verdere bewaring. Een conservator is verantwoordelijk voor hun verdere behoud. De mooiste en meest interessante voorwerpen worden tentoongesteld in de zalen. De rest blijft in de depots opgeborgen voor onderzoekers die het materiaal willen bestuderen.
Uit de familiegeschiedenis
a akkingen in de menselijke evolutie primaten
mensachtigen (hominiden) (19-15 milj. jaar geleden)
mensapen
orang-oetan
(16-13 milj. jaar geleden)
gorilla (10-8 milj. jaar geleden)
Australopitheci (4,3 - 2 milj. jaar geleden)
chimpansee (7-5 milj. jaar geleden)
Zmens
HOMO (2,5
Overlijdensbericht
Naam: Lucy
Familienaam: Australopithecus
Geslacht: vrouwelijk
Geboorteplaats en -datum:
Ethiopië - 3,18 miljoen jaar geleden
Grootte: 1,06 m
Gewicht: 25 kg
Oermens Lucy stierf waarschijnlijk door val uit boom
Wetenschappers hebben op haar fossiele resten verschillende beenderbreuken gevonden die sterke gelijkenissen vertonen met de verwondingen die mensen bij een val van grote hoogte oplopen.
F. Segers, VRTnws, 29 aug 2016
es miljoen jaar geleden ontstonden in Afrika savannes. De mensapen waartoe Lucy behoorde, leefden aan de rand van het oerwoud. Met hun lange armen en korte benen konden ze nog altijd prima in bomen klimmen, maar ze waagden zich steeds meer op de open vlakte. Geleidelijk werden hun armen korter en hun benen langer, zodat ze beter grote afstanden over de savanne konden afleggen. In de nieuwe leefgebieden kwamen ze in aanraking met ander voedsel. Overal raakten zij aangepast aan de omgeving en zo ontstonden er verschillende, nieuwe Australopithecussoorten. Hoewel ze veelal op twee benen liepen en hun hersenen groter waren dan die van hun voorgangers, hadden ze nog steeds het lichaam en de handen van een aap en konden ze nog goed in bomen klimmen, bijvoorbeeld om te vluchten voor een roofdier. Zij waren de voorlopers van de mens, maar we weten niet van welke van de vermoedelijk zes soorten Australopitheci uit die periode de mens afstamt.
Door zijn kleine gestalte was de voorouder van de mens een gemakkelijke prooi voor grote roofdieren als de leeuwen en jachtluipaarden in de open bosomgeving van de toenemende savanne. Hij werd stilaan groter, want dat was een kwestie van overleven. Als hij boven het gras uit kon kijken, zag hij het gevaar naderen en kon hij zich sneller in veiligheid brengen.
Door rechtop te lopen nam hij minder zonnewarmte op en verbruikte hij minder energie. Bovendien kreeg hij zijn handen vrij om stokken te hanteren en mee te dragen die hij ook als eenvoudig werktuig of wapen kon gebruiken.
Fig. 1.18 Skelet van de Australopithecus, voorvader van de mens
milj. jaar geleden)
Homo habilis
Homo erectus Homo sapiens
Leven op de savanne
Fig. 1.16 Regenwoud
Fig. 1.17 Savanne
Fig. 1.14 Afstamming van de mens
Fig. 1.15 Voorouder van de mens
De oorsprong van de mens 4
Stamboom van de mens
De stamboom van de mens opstellen, te beginnen bij de voorlopers van de mens, lijkt eerder op het samenstellen van een legpuzzel. De moeilijkheid is dat heel wat stukken van de menselijke puzzel ontbreken. Sommige mensensoorten kwamen samen voor en andere stierven uit. De huidige mensensoort is de enige overlevende tak van de hele stamboom.
VRAAG 4: Hoe leefden de eerste mensen?
1 De mens, een nieuwkomer
Samen met de laatste Australopitheci van 2 miljoen jaar geleden, leefde er zowel in oostelijk als in zuidelijk Afrika een ander wezen dat zo goed als zeker uit een van de Australopitheci voortkwam. Deze wezens waren de eerste mensachtigen. Ze liepen rechtop, gebruikten stenen gereedschap en hadden een grote herseninhoud (800 cm³). Ze kregen als geslachtsnaam Homo wat mens betekent en de soortnaam habilis: de handige mens.
2 Een zwervend bestaan als voedselzoeker-verzamelaar
Australopithecus letterlijk: 'zuidelijke mensaap', genoemd naar de eerste fossiele vondsten in het zuiden van Afrika. Heeft dezelfde voorouder als de mens, maar staat dichter bij de mensaap dan bij de mens.
1 jaagt 2 eet aas 3 plukt vruchten: bessen, fruit, noten, 4 verzamelt vruchten, noten, wormen, knollen, wortels, planten 5 vist 6 rooft eieren uit de nesten
Fig. 1.19 Homo habilis op de Afrikaanse savanne
Homo habilis de handige mens
Hij gebruikte als eerste mens stenen werktuigen: van de ene steen werd met een andere steen een scherp fragment afgeslagen dat als mes of schraper kon worden gebruikt. Hij at immers vlees zoals snijsporen op botten van o.a. kleine antilopen aantonen. Hij was eerder aaseter (dier dat zich voedt met gevonden dode dieren zonder er zelf op te jagen) dan jager en versplinterde dierenbotten voor het beenmerg. Homo habilis heeft een groter hersenvolume waarvan de toename alleen mogelijk is door een geconcentreerde bron van energie, eiwitten en vetten, dus door dierlijke voeding 1
2
Homo erectus de rechtoplopende mens
Hij leefde waarschijnlijk na Homo habilis, maar het is niet uitgesloten dat beide soorten naast elkaar hebben geleefd. Homo ergaster (de werkman) was een van de oudste erectussoorten in Afrika. Fossielen wijzen erop dat hij groot was, een echte hardloper. Hij at regelmatig vlees en ging actief en efficiënt op jacht en hij had daarom een groter territorium nodig. Zijn naam zegt dat hij gevarieerde werktuigen maakte, echt maatwerk zoals messen en vuistbijlen. Houtskoolresten wijzen op het gebruik van vuur om voedsel te garen, zich te beschermen tegen roofdieren en dat hij sociale omgang met leden van de groep kende.
Homo erectus was de mens die voor het eerst Afrika verliet en zich verspreidde over de hele oude wereld (Eurazië en Zuidoost-Azië).
Homo sapiens de slimme mens
Hij is de moderne mens die zich naar overal verspreidde. Hij zag, evenals zijn voorgangers, ook het levenslicht in Oost-Afrika zo’n 300 000 jaar geleden. Eerst verkende hij het hele continent dat hij op zijn beurt verliet. Hij kwam vanaf 100 000 jaar geleden op veel plaatsen in de hele wereld terecht die allemaal een specifieke aanpassing van de soort vereisten.
neanderthaler
• 100 000 - 30 000 jaar geleden in Europa
Australopithecus
• voorloper van de mens (mensaap)
• 4,3 - 2 milj. jaar geleden
Schedel / herseninhoud
ca.
Werktuigen
• gebruikt/maakt de eerste werktuigen
• verzamelaar-aaseter
• 2,8 - 1,5 milj. jaar geleden
choppers: keien met één snijvlak gebruikt ruwgevormde stenen als werktuig
• verlaat Afrika
• jager-voedselzoeker
• 1,9 milj. - 140 000 jaar geleden
• 1,9 - 1,4 milj. jaar geleden
• vuistwiggen met twee snijvlakken en snijwerktuigen
moderne mens
• past zich overal aan
• 45 000 jaar geleden in Europa - nu
klingen: lange, smalle afslagen waarvan door bewerking vele werktuigen gemaakt worden
1. Homo habilis
Homo erectus ergaster Homo sapiens sapiens
2. Homo erectus
3. Homo sapiens
Fig. 1.20 Mijlpalen in de evolutie van de mens
1 De evolutietheorie van Charles Darwin
Alle levende wezens evolueren. Evolueren wil zeggen ontwikkelen, veranderen. Doorheen de menselijke evolutie loopt een rode draad langs enkele mijlpalen tot de mens die wij zijn. Die ontwikkeling verliep niet rechtlijnig.
Pas in de 19de eeuw ontdekte de Engelse bioloog Charles Darwin hoe evolutie werkt.
De evolutietheorie verklaart hoe levende wezens langzaam veranderen door natuurlijke selectie van andere, meestal primitievere en uitgestorven diersoorten. Voordien hadden vele volkeren scheppingsverhalen - zoals dat van Adam en Eva - en geloofde bijna iedereen dat alles door een goddelijk wezen was geschapen. Slechts een kleine groep christenen – ze worden creationisten genoemd – gelooft dit nog steeds.
2 Aftakkingen in de menselijke evolutie
Charles Darwin (1809-1882) grondlegger van de evolutietheorie, beschreven in ‘Over de oorsprong van de soorten’
Primaten zijn een zoogdiersoort die 85-55 miljoen jaar geleden is ontstaan uit voorouders die leefden in de bomen van tropische bossen en waaruit de mensachtigen (hominiden) 19-15 miljoen jaar geleden voortkomen. Ze hebben menselijke kenmerken o.a. rechtop lopen. Daaruit kwamen nadien de mensapen of grote apen voort en de onmiddellijke voorlopers van de mens (Australopiteci), maar die nog geen mensen waren.
3 Homo sapiens, onze soort
De neanderthaler leefde in Europa samen met de Homo sapiens, de soort die wij zijn. Homo sapiens ontstond ook in Afrika tussen 300 000 en 200 000 jaar geleden en trok naar Azië en Europa en later naar alle continenten van de wereld. Hij was een rondtrekkende mensensoort die leefde in kampen en grotten. Hij had veel gelijkenissen met de neanderthaler die robuuster was gebouwd en in kleinere groepen leefde. Hij doorstond de klimaatveranderingen niet. De Homo sapiens, die zich aanpaste, overleefde.
Fig. 1.21 Stamboom van de mens
Planten migreren
Het lijkt misschien niet zo, maar planten zijn uitstekende migranten. Ze gaan op zoek naar de beste plaatsen om te kunnen groeien. Dat doen ze met hun zaden. Heel wat plantenzaden zijn erop gemaakt om ver weg van de moederplant te kunnen reizen. Soms door de wind. Soms aan de vacht van dieren. Soms in de buik van dieren waarna ze met de uitwerpselen ergens anders belanden.
Out of Africa
DDieren migreren
Ook dieren verplaatsen zich om te overleven. Op de Afrikaanse savannes trekken honderdduizenden graseters zoals gnoes en zebra’s over de vlaktes op zoek naar voedsel. Ze worden op de voet gevolgd door roofdieren als leeuwen en hyena’s. De grijze walvis legt in zijn leven zo’n 800 000 km af. Heel wat trekvogels migreren in de winter vanuit onze streken naar het zuiden waar ze meer voedsel en een broedplaats vinden.
Mensen migreren
Mensen zijn misschien de meest verwoede migranten van alle levende wezens. Al vanaf de prehistorie trekken de mensen de wereld rond op zoek naar een betere plek om te leven. Tot op vandaag verhuizen mensen om heel verschillende redenen: een betere woning, gezinshereniging, ander werk, op de vlucht voor geweld, honger of uitbuiting ...
(Naar: geschiedenis van de migratie, hetgeheimvanyoussef.be)
e eerste mensen buiten Afrika verschenen zo’n 1,8 tot 1,7 miljoen jaar geleden in Eurazië en Azië. Zowat 700 000 jaar geleden begon de uittocht van de voorouders van de robuuste neanderthalers uit Afrika naar onze streken. Dankzij hun vuistbijltechniek en kennis van het vuur slaagden zij erin te overleven in de bitterkoude noordelijke streken. Aanvankelijk gingen ze in de koudste periodes zuidwaarts en in de warmere tijden noordwaarts. De Europese neanderthalers vestigden zich pas een 125 000 jaar geleden, tijdens de laatste tussenijstijd, op de uitgestrekte vlakte van oostelijk Europa. Toen het zo’n 100 000 jaar geleden weer kouder werd, bleven sommige groepen ter plaatse. Rond dezelfde periode begon de moderne mens, de Homo sapiens, aan zijn uittocht uit Afrika. Zowat 42 000 jaar geleden moet hij in Europa op neanderthalers zijn gestoten. De moderne Homo sapiens had een voorsprong op de neanderthalers door zijn technisch vernuft, dat resulteerde in vallen, netten en lichte jachtwapens. (Naar de Amerikaanse archeoloog J.F. Hoffecker, E. Bracke in: Knack, 3 maart 2010)
Fig. 1.22 Ver spreiding van Homo sapiens
1 De moderne mens, Homo sapiens, is zo’n 300 000 jaar geleden ontstaan in Oost- en Zuid-Afrika en verkent vanaf 200 000 jaar geleden heel het Afrikaanse continent.
2 Ruim 100 000 jaar geleden verscheen de Homo sapiens in het Nabije Oosten. Van daaruit verspreidde hij zich over Azië en Oceanië.
3 Tussen 42 000 en 10 000 jaar geleden bereikte de moderne mens onze streken waar ook de neanderthaler leefde.
4 De eerste mensen bereikten Amerika over het land toen tussen Azië en Alaska nog een landbrug bestond in de laatste ijstijd. Ze volgden trekkende kudden dieren tot in het zuidelijkste punt van Zuid-Amerika.
De verspreiding van de mens 5
De eerste migranten
Alle levende wezens migreren. Niet alleen mensen, ook dieren en planten verhuizen of migreren. Al van in de prehistorie leefden onze voorouders in zwervende groepen. Migratie is van alle tijden.
VRAAG 6: Hoe verliep de verspreiding van de mens?
1 Homo sapiens in Europa
Zo'n 42 000 jaar geleden, tijdens de laatste ijstijd, arriveerden moderne mensen in wat we nu Europa noemen. Noord-Europa was tot ongeveer 10 000 v.Chr. bedekt met ijs. Toen het klimaat veranderde, eindigde de ijstijd.
Rendierjagers
De Homo sapiens was mobieler en volgde kudden dieren in de jacht. Deze zwervers woonden in tenten van takken en dierenhuiden en in de winter schuilden ze in grotten. Ze worden ook wel rendierjagers genoemd.
De moderne Homo sapiens was in staat andere materialen dan steen te bewerken. Plots was er een opbloei van creativiteit. Er werden scherpe klingen gemaakt, die voor kleine wapens (pijlen, speerpunten) en voor fijne werktuigen gebruikt werden: naalden, harpoenen, speerdrijvers ... van bot en gewei.
(1) pijlpunten (2) stekers en beiteltjes, (3) krabbers (4) klingen en afslagen van een vuursteenknol waarbij de kern (5) overbleef (6) naald uit been
Troeven van de moderne mens
• Hij heeft meer soorten en fijnere wapens en werktuigen.
• Hij heeft betere jachttechnieken.
• Hij was in staat andere materialen dan steen te bewerken.
• Hij kon zich aanpassen en doorstond de klimaatveranderingen.
houweel
Tschouderblad: schop, hak
haar: vulling (jas ...)
beenderen: haken, naalden, steekvoorwerpen
vet: brandstof voor olielamp
huid: kleding, tentzeil
vlees: voedsel
blaas: waterzak
darmen: riemen
pezen: touw
ijdens de laatste ijstijd zocht de mens vooral in het zuiden van Europa in rivierdalen geschikte grotten om in te verblijven. Er was voldoende plaats voor kleine leefgemeenschappen van enkele families, samen 20 tot 40 leden, maar het aantal ervaren jagers bedroeg vermoedelijk niet meer dan vijf tot acht. Hun levenswijze berustte op jagen, vissen en voedsel zoeken in de natuur waar ze genoeg te eten vonden. 2
IJstijden
In het laatste grote tijdvak van de aarde - het Kwartair, van ca. 2,5 miljoen jaar geleden tot nu - kwamen de continenten op hun huidige plaats te liggen. Sommigen noemen het ook het Tijdperk van de Moderne Mens omdat toen ook de eerste echte mensen ontstonden. Het is een tijdperk waarin lange koude en warme periodes elkaar afwisselden: de ijstijden en tussenijstijden. In een ijstijd is de gemiddelde jaartemperatuur 5 tot 10 °C lager dan nu. Er zijn in dit tijdperk zes duidelijke ijstijden geweest die tienduizenden tot honderdduizenden jaren duurden. De overgang van de ene naar de andere periode duurde zo lang dat de mensen die toen leefden, de overgang niet eens merkten. De laatste ijstijd begon bij ons ongeveer 70 000-60 000 jaar geleden en de dooitijd begon ca. 14 000 jaar geleden. In een ijstijd ontstonden er ijskappen die grote delen van Noord-Amerika en Europa bedekten (tot meer dan 1000 m dik) en trokken zich daarna terug tot aan de huidige ijskappen van Antarctica en Groenland. De ijs- en sneeuwlaag moet er hebben uitgezien als het zuidpoolgebied nu. De ijsmassa onttrok zoveel water aan de oceanen dat het peil van de zeespiegel tot 130 m lager lag dan nu. Groot-Brittannië bestond niet als eiland, maar was door het lage waterpeil verbonden met het vasteland. In de ijstijden lagen de kusten overal verder in zee. Op vele plaatsen bestonden landbruggen of nauwe zeestraten. Zo konden mensen en dieren zich verspreiden over de continenten.
Tussenijstijden
Veranderingen in het klimaat hadden in Europa grote invloed op de fauna en de flora. Wanneer het landijs zich naar het zuiden uitstrekt in de ijstijd, ontstaat een uitgestrekte toendra met grassen en kuddedieren aan de rand van de ijskap. In de tussenijstijd, wanneer het warmer wordt, trekt de ijskap zich terug en zal een bosmilieu met varkens, herten en reeën ontstaan. Wij leven nu in een tussenijstijd of dooitijd. Vermoedelijk arriveerden de eerste moderne mensen in Europa tijdens de laatste ijstijd.
Fig. 1.23 IJstijd van het Kwartair
VRAAG 7: Hoe was het klimaat in Europa tijdens de laatste ijstijd?
1 Europa, koud en vochtig
In het totaal zijn er zo’n zes grote ijstijden geweest gedurende het Kwartair, maar waarschijnlijk zijn er in het totaal ongeveer 20 (kleine en grote) ijstijden geweest. Toen de uitgebreide ijskap die Noord-Europa bedekte langzaam begon af te smelten, kwamen er enorme, kale vlakten tevoorschijn. De ondergrond begon te ontdooien en begroeiing werd mogelijk, eerst met mossen, dan met allerlei kruiden en zelfs met struikgewas en klein hout. In lager gelegen streken ontstonden enorme moerassen. Ook de dierenwereld veranderde. De mammoet en wolharige neushoorn overleefden het zachte klimaat niet. Daartegenover trokken de rendieren elke zomer iets meer naar het noorden. De mens volgde de kudden tot dicht bij de ijsgrens, want het rendier leverde hem kostbare grondstoffen: vlees, huiden voor tenten, kleding en schoeisel, gewei en pezen voor werktuigen.
Kwartair tijdperk waarin koude perioden (ijstijden) en warme perioden (tussenijstijden) elkaar afwisselen
toendra gebied met grassen en mossen zonder hogeplantengroei, grenzend aan een poolgebied
toendra met kuddedieren bosvegetatie
ijstijden tussenijstijden
• temperatuur daalt
• zeespiegel daalt
• dik pakijs op het land
• landbruggen
• toendra met kuddedieren
• temperatuur stijgt
• zeespiegel stijgt
• ijskap smelt af
• zeeën ontstaan
• bosvegetatie met boswild
naald- en loofbossen grasvlakten
naald- en loofbossen grasvlakten grasvlakten ijskap
mammoet
muskusos
Fig. 1.24 Enorme kale vlakten na de laatste ijstijd
De eerste kunstenaars
We weten niet met zekerheid of de eerste kunstenaars neanderthalers waren of moderne mensen. Maar wat voor het eerst voorkomt, zijn de schilderingen van dieren waarop hij jaagt: paarden, rendieren, oerossen, mammoeten ... diep in de grotten, ver weg van het daglicht. Bekend daarvoor zijn vooral de grotten van Lascaux in Zuid-Frankrijk en Altamira in Noord-Spanje.
Paarden, grottekening van 31 000 jaar oud, uit de grot van Chauvet (Ardèche, Fr.)
De grottekeningen tonen aan dat de mens ook de werkelijkheid symbolisch kan voorstellen. Alleen in Europa zijn er al 300 vindplaatsen, de oudste zijn 30 000 jaar oud. Dieren waarop werd gejaagd, vormen dikwijls het thema, maar ook de eigen hand werd vastgelegd op de wand van grotten. Men vermoedt ook een religieus karakter van deze tekeningen. Alleszins heeft het abstract denken zich toen met een sprong ontwikkeld.
Vrouwenbeeldje (5,9 cm) zonder gezicht (Venus van Hohle Fels), 35 000 jaar oud, mammoetivoor (Duitsland)
van Brassempouy, (3,65 cm) ca. 22 000-26 000 jaar oud (Fr.)
Gorges de l’Ardèche (Fr.), nabij Pas de Mousse
Onderzoek grot in Castañar de la Frontera (Sp.)
Grot van Lascaux (Fr.)
Dood van een jager
Pech Merle (Fr.)
Venus
Fig. 1.26 Prehistorische kunst
grottekeningen
VRAAG 8: Wie waren de eerste kunstenaars?
Kunstzin van de vroegste bewoners van Europa
De beroemde grotten van Lascaux, Chauvet en Pech Merle liggen langs de Dordogne, de Vésère, de Ardèche en de Lot. Deze rivieren danken hun bekendheid aan de grotten.
Voor het eerst ging de mens de werkelijkheid rondom zichzelf voorstellen. De Homo sapiens was vermoedelijk de eerste soort die aan kunst deed. Zij droegen kralen, schelpen, maakten reliëfs in voorwerpen of graveerden er iets in. Ze maakten kleine beeldjes en grotschilderingen.
Met zijn grotkunst toonde de mens ook dat hij zelfbewust was en abstract begon te denken. Hij kan iets voorstellen dat niet meteen (of niet) waarneembaar is. Als hij dieren schildert , ziet hij ze niet meteen. Vruchtbaarheid kan niet getekend worden, maar de venusbeeldjes maakt ze wel zichtbaar.
grottekeningen
De kleuren of aardverfstoffen waren natuurlijke pigmenten. Alle kleuren werden tot fijn poeder vermalen en vermengd met een bindmiddel en smeermiddel zoals bloed, eiwit, dierenvet, urine of plantensap.
Fig. 1.27 6rotten in Frankrijk en N.-Spanje met prehistorische
Pech Merle
Lascaux
Cosquer
Altamira
Fig. 1.28 Grot van Cosquer (Z.-Fr.) met ingang 37 m onder water, tekeningen ca. 18 500 v.Chr.
4
Dierlijk voedsel
Het keerpunt begon 3,2 miljoen jaar geleden toen de Australopithecus zich niet meer met loof en grassen voedde, maar met voedzamere wortels en knollen. Doorslaggevend voor de verdere ontwikkeling van de mens was dat de Homo vlees begon te eten. Onderzoekers vermoeden dat in het begin aas een belangrijke maar toevallige bron van vleesvoorziening was.
Hersenvolume
De menselijke hersenen begonnen 2,5 miljoen jaar geleden geleidelijk aan groter te worden. Alles in de stofwisseling van de Homo erectus werd ondergeschikt gemaakt aan één doel: de aangroei van de hersenen. Het spijsverteringsstelsel werd kleiner, de spieren werden minder krachtig. Door zijn groeiende intelligentie kon de mens zich beter beschermen tegen de grillen van het klimaat.
3
Werktuigen
Vandaag de dag vindt de mens dagelijks wel iets nieuws uit, maar zijn eerste technische stappen namen een eeuwigheid in beslag. Het duurde 700 000 jaar voordat de onbehouwen brokstukken zich ontwikkelden tot de nog altijd tamelijk grove steenwerktuigen. Daarna verstreken nog duizenden jaren voor de eerste vuistbijl werd gemaakt.
5
De controle over het vuur was samen met de eerste vuistwig de grootste ontdekking die de wereld zou veranderen. Vuur is in de natuur te vinden, maar het kan opgewekt worden door hout tegen elkaar te wrijven en stenen tegen elkaar te slaan (vuursteen). Het levert licht, warmte, bescherming tegen roofdieren, werptuigen met een harde punt, hulp bij de drijfjacht en geroosterd vlees.
Homo erectus, slank en rijzig, met het gestel van een hardloper, leefde in de open savanne en legde zich toe op de klopjacht. In het sprinten moest de mens het weliswaar tegen bijna alle andere steppebewoners afleggen, maar wat uithoudingsvermogen betreft was noch de geit, noch de gazelle tegen hem opgewassen. De jagersvoedselzoekers jaagden hun prooi op tot die uitgeput bezweek.
6
Sociaal leven
Jagen op grote dieren was een groepsgebeuren: hinderlagen leggen, valkuilen maken, dieren besluipen en opjagen ... Wellicht heeft de 'gezellige' warmte van het vuur ook geleid tot meer sociale omgang tussen de individuen van een groep, tot delen met elkaar, overleg en taakverdeling. Zo werd de overlever in de natuur een sociaal wezen.
Vuur
Jacht
Fig. 1.25 Tijdelijke verblijfplaats van de jager
Jagers worden boeren
In grote delen van Europa was er genoeg te eten voor een goede jager. Dat veranderde toen omstreeks 10 000 v.Chr. de laatste ijstijd ten einde liep. Op korte tijd veranderde er nu meer in de levenswijze van de mens dan in al de tijd voordien.
VRAAG 9: Waardoor veranderde de levenswijze van de jagers?
1 Hoe het landschap veranderde na de laatste ijstijd
Noord-Europa was tot ongeveer 10 000 v.Chr. bedekt met ijs. Toen veranderde het klimaat en het landschap kreeg razendsnel een ander uitzicht. De permafrost, het ijs in de grond verdween, ijskappen en gletsjers smolten, de zeespiegel steeg, de boomloze steppe en toendra waarop mammoeten, oerossen, bisons en rendieren leefden, gingen over naar bos en moerassen met veel veen.
2 De jager werd een sociaal wezen
De jagers die na de laatste ijstijd in Europa leefden, waren dag in dag uit bezig met het zoeken naar voedsel om te overleven. Deze mensen waren uit noodzaak sociale wezens geworden:
• ze wonen en leven samen in kleine groepen
• er is taakverdeling: visser, jager, huttenbouwer, huidenschraapster, naaister, moederzorg, werptuigmaker, houtsprokkelaar, kok ...
• jagen veronderstelt organisatie, samenwerking en communicatie
3 De jager paste zich aan
Voor de jagers van weleer was eten vinden in een gebied dat eruit ziet als Noord-Scandinavië nu, erg lastig. De rendieren trokken zich terug naar het koudere noorden en andere dieren woonden in kleinere groepen dan voorheen. Het was bovendien door de bomen moeilijker om te ontdekken waar de prooi was. Eetbare planten en wortels waren er maar weinig te vinden en in de winter zelfs niet. Hij moest continu rondtrekken en slapen in de buitenlucht, in tenten of grotten. Door de klimaatomslag was het leven tussen de bomen van jacht op klein wild, van pluk en visvangst, minder fijn dan leven op de steppe.
Toen het warmer werd aan het eind van de laatste ijstijd, kenden sommige streken in het Nabije Oosten een overvloedige, wilde plantengroei. Kleine groepjes mensen bleven langere tijd wonen op een vaste plek. Ze leerden planten en dieren beter kennen. Uit de levenswijze dicht bij akkers en het hoeden van geiten en schapen, kwamen de eerste boeren voort. Van die grote veranderingen die zich voor het eerst in het Nabije Oosten voordeden, wisten de zwervers in Europa nog niets.
Nabije Oosten een gebied dat de moderne landen Egypte, Israël, Libanon, Syrië, Turkije, Irak, Iran en Saudi-Arabië omvat
HOMO
Museum of Natural History (Wenen, Oostenrijk)
Nederzettingentijd
Een nieuwe levensstijl
Meer dan 99% van zijn geschiedenis was de mens een rondtrekkende jager-verzamelaar. In die lange tijd zocht hij wilde planten, vruchten en bessen en vulde hij dit dieet aan door de jacht op dieren. Hij was hierbij afhankelijk van de trek van dieren en van oogstrijpe gewassen. In het oude Nabije Oosten gaven onbekende groepjes jagers een schitterende oplossing aan het overlevingsprobleem. In deze streken had de jongste ijstijd geen grote rol gespeeld en was er geleidelijk een levenswijze ontstaan die anders was dan in het koude Noorden.
De eerste nederzettingen
Çatalhöyük
boeren
boeren herders
Zwarte Zee
Vanaf 20 000 v.Chr. begonnen rondtrekkende jagers-verzamelaars zich langzaam in nederzettingen te vestigen. Tegen het einde van de laatste ijstijd, zo’n 12 000 jaar geleden, verbleven ze permanent in nederzettingen, die groter werden. Tot dan toe jaagde men voornamelijk op gazellen. Toen de kudden wilde dieren geleidelijk aan begonnen te verdwijnen, wellicht mede door het veranderde klimaat, kwam het hoeden van schapen en geiten in opmars. Veehoeders en herders leidden nog deels een nomadisch leven, want de kudden moesten voortdurend naar nieuwe plekken met vers voedsel gedreven worden. Melk, vlees en huiden voorzagen nu in
Veehoederij kon verschillende vormen aannemen. Soms trokken alle leden van de groep mee met de kudden of trok een deel van de groep rond met de kudden en bleef de rest achter in de nederzetting. Zo werden kudden (ook nu nog!) in de zomer naar weiden hoog in de bergen gedreven en kwamen ze terug naar beneden wanneer het kouder werd. Weer anderen vestigden zich en hielden hun kudden op één plek. Het was dan nodig om de dieren bij te voederen met hooi en ander voer. Op deze manier ontstonden groepen mensen die wel nog rondtrokken, maar die niet alleen meer op jagen en verzame-
Perzische Golf
vroege
landbouwnederzetting (ca. 8000 v. Chr.) subtropisch bos grasland (steppe) gemengd bos dennenwoud 0 500 km
Jagers en veehoeders
Zwervende jagers waren ook herders geworden, omdat ze het gedrag van wilde dieren hadden leren kennen en leren beheersen. Dieren bij en in dienst van de mensen doen leven noemen we domesticatie. Domesticatie van dieren ontstaat als veehoeders en herders moeten beslissen welke diersoorten ze het beste behouden, hoe een kudde moet samengesteld zijn, hoe groot een kudde mag zijn om de weidegronden optimaal te benutten en overbegrazing te voorkomen. Door dieren te fokken, samen te laten kweken, ontstaan nieuwe rassen.
VRAAG 10: Hoe ontstonden de eerste nederzettingen?
De zwervende jager wordt veehoeder en akkerbouwer
De landbouw ontstond ongeveer gelijktijdig op meerdere plaatsen en verspreidde zich vanuit die kerngebieden over de hele wereld. Het begon met akkerbouw in gebieden die niet te koud, te heet of te droog waren en waar voldoende water aanwezig was. De vroegste akkerbouw ontstond in het oude Nabije Oosten waar jagers-verzamelaars ontdekten dat ze de verzamelde graankorrels konden laten groeien door ze in vruchtbare grond te stoppen. Akkerbouwers trokken niet meer rond, maar woonden in dorpen bij hun akkers.
De eerste boeren
Zwarte Zee
TTaurusgebergte aurusgebergte
Middellandse Zee
Nijl Jordaan
Rode Zee
De jagers-verzamelaars en veehoeders experimenteerden al in de eerste nederzettingen met wilde gewassen. Eerst verzamelden ze op de berghellingen eetbare zaden van grote wilde grassoorten zoals emer en eenkoren. de beste korrels uit te zaaien, verbeterden ze de wilde plant tot een echte soort. Onbewust waren deze jagers en veehoeders begonnen met veredeling of domesticatie van planten. Door de gewassen te wieden, aandacht te schenken aan de velden en ze te beschermen tegen wilde dieren, begonnen de jagers-veehoeders met het beoefenen van de akkerbouw. Systematische en bewust georganiseerde akkerbouw, noemen we landbouw. Zo werden graangewassen en dieren gedomesticeerd. Die dieren en graangewassen waren aanwezig op de beboste heuvelrand, gaande van de Middellandse Zeekusten, over het Taurusgebergte (in het zuiden van Klein-Azië) naar het Zagrosgebergte (in Noord- en WestIran). Daar ontstond de akkerbouw en later ook de veeteelt. Door zijn vorm wordt dit gebied ook de Vruchtbare Sikkel of Vruchtbare Halvemaan genoemd.
Syrische Woestijn
verspreiding wilde tarwe en gerst verspreiding wilde geiten en schapen 0 500 km
e oppervlakte die een jager-voedselzoeker nodig had om zich te voeden was veel groter dan die van de oppervlakte die 1 jager nodig had, konden 9 mensen leven van veeteelt en 70 van akkerbouw. moderne landbouw kunnen zelfs 350 mensen daarakkerbouw was het nu mogelijk een reservevoorraad aan te leggen voor slechte tijden, want graan kon men lang bewaren. Dieren die getemd waren, konden op elk moment geslacht worden. De mens was nu minder afhankelijk geworden van de grillen van de natuur en hij kon voor langere tijd op eenzelfde plek blijven wonen.
veeteelt
akkerbouw
De voedselvoorraden lieten toe in grotere groepen samen te wonen. Zo ontstonden de eerste boerendorpen. De jager werd boer of de nomade (de zwervende mens) was sedentair (honkvast) geworden.
Eufraat Tigris
De voorwaarden voor domesticatie van dieren en planten
Sommige dieren (kudde- of groepsdieren) laten zich gemakkelijk domesticeren, andere niet (solitaire dieren) omdat ze de mens wel (hond) of niet (kat) als baas erkennen. Veel dieren raken gestrest als ze opgesloten zitten en andere dieren worden rustig. Een dier onder toezicht moet van voedsel voorzien worden. Sommige dieren eten allerlei planten (geiten eten hooi, maar ook bladeren en takken) en andere zijn kieskeurig (rendieren eten alleen korstmossen). Zich willen voorplanten in gevangenschap is noodzakelijk voor domesticatie, omdat dieren daardoor de soort verbeteren. Dat lukt vaak niet als de mens beslist welke dieren zich samen moeten voortplanten.
Planten zijn gemakkelijker te domesticeren: een geschikte bodem, een passend klimaat en water zijn voldoende als overwoekering en ziekte uitblijven. Door domesticatie veranderen de eigenschappen van planten en dieren zodanig dat ze meer aangepast raken aan het leven dicht bij en in dienst van de mens.
Fig. 1.32 Woning van een neolithische boer
Fig. 1.33 Sikkel uit hout en ingezette vuursteentjes
Fig. 1.34 Handmaalsteen
Fig. 1.31 Domesticatie van dieren en planten
Domesticatie
Het proces waardoor oorspronkelijk wilde dieren worden afgericht en gekweekt wordt domesticatie genoemd. Door domesticeren of fokken (kweken) ontstaan verbeterde soorten (meer vlees, meer wol, meer melk) en huisdieren. Ook planten kunnen gedomesticeerd of veredeld worden zodat ze gemakkelijker gezaaid en geoogst kunnen worden, met een hogere opbrengst als resultaat.
wilde dieren
• solitaire dieren • erkennen geen gezag • kieskeurig in voedsel • stress in gevangenschap • moeilijke voortplanting
• everzwijn
varken
tamme dieren
• groepsdieren • erkennen gezag (van mens) • gevarieerd menu • rustig in gevangenschap • gemakkelijke voortplanting
Domesticatie verandert de eigenschappen van plant en dier.
(Naar: Uerpmann, 1983)
Toen het klimaat gunstiger werd, ontstond akkerbouw, waarschijnlijk op meerdere plaatsen bijna gelijktijdig. De gewassen verschilden per werelddeel volgens de wilde voorlopers die er groeiden.
Vruchtbare Sikkel China
Boeren in Europa
Toen de eerste boeren omstreeks 6000 v.Chr. langs de grote rivieren, Europa binnendrongen, verliep de vestiging steeds op dezelfde manier:
1 zoeken van goede gronden voor akkerbouw en weiland langs de oevers van de rivieren
2 rooien van bomen en bos
3 afbranden en verwijderen van gras en kreupelhout
4 grond bewerken (hakken, openrijten)
5 zaaien en oogsten op een later tijdstip
De vroege boeren hebben zich niet in één grote golf over Europa verspreid, de migratie verliep wel sprongsgewijs. De eerste boeren vestigden zich en na een of meer generaties verlieten een aantal mensen de groep, trokken een eindje verder en vonden een nieuwe geschikte woonplaats langs een rivier of een kust.
Waar ze ook toekwamen, Europa was nergens leeg: overal leefden jager-vissers-verzamelaars. Uit DNA-onderzoek van beenderen van de tijdgenoten blijkt dat de boeren overal de zwervende jagers en voedselzoekers opnamen in hun groepen, en dat de beide groepen zich dus vermengden.
De oudste Europese boeren, afkomstig uit het Nabije Oosten, staken omstreeks 6000 v.Chr. de Bosporus over. Via de grote rivierdalen drongen ze Europa binnen. Ze vorderden vermoedelijk 30 km per generatie. Anderen kwamen via de Middellandse Zee in Europa aan. Omstreeks 3500 v.Chr. was het noorden van Schotland bereikt.
weg die de eerste boeren in Europa volgden vindplaatsen van megalieten vuursteenmijnen
gebied waar de megalieten voorkomen
Verspreiding van de landbouw
De verspreiding van de neolithische landbouw hing samen met de landbouwmethoden. De boeren kenden maar een paar soorten graan die altijd op dezelfde akkers gezaaid werden. De grond raakte hierdoor volledig uitgeput. Bemesting en afwisseling in het grondgebruik kende men niet. De boeren zochten dus telkens nieuwe landbouwgronden. Daarvoor brandden ze een bos af en in de as zaaiden ze opnieuw. Soms keerden ze ook terug naar oude woonplekken, maar als die ondertussen waren bezet door andere groepen, zat er niets anders op dan verder te trekken. Op die manier bereikten de boeren uit het Nabije Oosten, via het noorden van Griekenland, de Donau en de Rijn, de Lage Landen aan de Noordzee.
Overal in Europa bleven jagers- en vissersvolken bestaan. Ze hadden het niet gemakkelijk naast de landbouwers. Dat kwam in de eerste plaats omdat de boeren talrijker en beter georganiseerd waren.
Vinca
Donau
Michelsberg
Maes Howe
La Roche aux Fées Carnac Locmariaquer
Villa Nova de São Pedro
Los Millares
Sesklo
Bosporus
Fig. 1.35 Verspreiding van de landbouw in Europa
Fig. 1.36 Gerst, één van de oudste graansoorten, en brood gebakken op prehistorische wijze
Uit: De Bron, J. Michener, Roman over Israël p. 88-92
Ur zou waarschijnlijk op dieren en bijen hebben gejaagd en daar ’s avonds rondom het vuur van hebben verteld als hij met een gewone vrouw getrouwd was, maar zijn vrouw was niet uit de grot afkomstig. Jaren geleden, toen Ur net groot genoeg was om de jagers te mogen vergezellen, had zijn vader met de mannen een strooptocht ondernomen naar de streek ten oosten van de Fluisterende Zee en daar waren ze op een vreemd volk gestuit waarmee ze vanzelfsprekend slaags waren geraakt. De grotbewoners hadden de overwinning behaald, maar na de slachting hadden ze ontdekt dat een twaalfjarig meisje het gevecht had overleefd en Urs vader had het mee naar huis genomen.
Van het bestaan van grotten wist ze niets; het donker gat in de rots had haar verschrikt en toen men haar binnen had getrokken, had zij gedacht dat men haar wilde doden. Later, toen ze de taal van de grotbewoners had leren spreken, had zij Ur verteld dat in haar land de
mensen niet onder de grond leefden. Maar hij kon zich niet voorstellen hoe ze dan wel woonden, want toen zij hem uitlegde dat de mensen met stenen en houten muren hun eigen grot boven de grond bouwden, kon hij dat niet bevatten. ‘Het is een betere manier van leven’, verzekerde zij hem, maar hij begreep dat niet.
Evenmin begreep hij hoe dit vreemde meisje, toen zij eenmaal zijn vrouw was geworden, zich almaar bezighield met het vergaren van wilde tarwe. Zij wist dat men het - wat met rauw vlees niet het geval was - gedurende de winter kon bewaren, en legde vaak grote afstanden af om de plekjes te vinden waar de mooiste tarwe groeide. Eens vond ze in het open veld ten oosten van de grote rots een toevallige opeenhoping van wild koren. Ze troonde Ur mee naar die plek en ze liet hem zien dat het veel gemakkelijker was de tarwe te verzamelen als de halmen dicht bijeen stonden dan wanneer ze her en der waren verspreid. Zij vroeg aan haar man: ‘Waarom Leestekst
zorgen we niet dat het graan groeit waar we het kunnen zien? Want als het dat doet, rijpt het in de herfst op plaatsen die we ons kunnen herinneren.’ Ur wist dat als het graan had willen groeien op bevel van de mens, het dat ook zeker zou hebben gedaan. Hij dreef de spot met het denkbeeld van zijn vrouw en wilde haar niet helpen het gras uit te graven en over te planten naar een plaats die dichter bij de bron lag. Zijn vrouw boog zich over de halmen, keek naar hem op en zei: ‘Mijn vader liet het graan groeien waar hij wilde dat het groeide’, maar Ur geloofde daar niet in: ‘Hij bouwde ook grotten boven de grond!’ En met een ietwat meelijdend lachje wendde hij zich om en ging op jacht.
Niettemin verliet Urs vrouw tijdens de eerste vijftien jaar van hun samenleven in alle jaargetijden de grot en trachtte vergeefs de wilde tarwe te temmen, maar ieder jaar ging die teloor door droogte of door overstromingen, doordat het te hard winterde of doordat wilde zwijnen het gewas vertrapten en de grond omwoelden met hun slagtanden. Het kwam Ur voor dat het wilde gras helemaal niet van plan was te gedijen waar zijn stijfhoofdige vrouw het wilde dwingen te groeien. Inmiddels gingen de andere gezinnen uit de grot door met het zoeken van wilde tarwe waar die ook te vinden was, en zij aten behoorlijk. Maar twee jaar geleden had Urs vrouw ergens aan de overkant van de wadi een paar jonge scheuten gevonden van een bijzonder sterk emerkoren en die had ze geplant in de goede grond langs de rand van de grote afhellende rots, zodat in het droge seizoen toch juist voldoende vocht van de rots droop om het graan in leven te houden. En ofschoon de opbrengst aan eetbaar graan niet aan haar verwachtingen beantwoordde, groeide het graan zoals zij had gewild en in de lente verscheen het opnieuw op de juiste plaats. En Urs vrouw zei tot haar gezin: ‘We zullen proberen of we de tarwe langs de randen van de rots kunnen laten groeien want ik geloof dat daar de grond ons helpt.’ En het ging zoals deze wilskrachtige vrouw had voorzien: haar koren groeide voorspoedig.
Toen haar dochter haar elfde levensjaar begon, was Urs vrouw er zeker van dat zij koren kon laten groeien waar zij dat wenste en vond dat nu het ogenblik gekomen was om een ander probleem dat haar al een tijd had beziggehouden aan de orde te stellen. Ze had lang geaarzeld er met haar man over te spreken, maar nu zei ze, zonder enige voorbereiding: ‘We moeten de grot maar verlaten en bij de bron gaan wonen. Daar kunnen we ons graan in de gaten houden.’ De krombenige jager keek haar aan alsof ze een kind was dat trachtte zijn honing te stelen.
‘Mannen moeten bij elkaar blijven’, zei hij ‘en ’s avonds rondom het vuur zitten. En verhalen vertellen als de jacht afgelopen is.’
‘Hoe weet je toch altijd zo zeker dat jouw manier beter is dan de mijne? En Ur stond op het punt een spottend antwoord te geven toen hij haar fris, beweeglijk gezicht zag ... Dus lachte hij niet toen zij haar vraag herhaalde: ‘Waarom denk je dat jouw manier beter is?’ ‘Maar waar zouden we dan moeten wonen ... als we de grot verlaten?’ vroeg hij afwerend. ‘In een huis,’ zei ze. Met een eigen dak en muren.’
(...) En dus was hij verbaasd toen hij een paar dagen later met zijn mannen op de hertenjacht uittrok en zijn vrouw en zijn zoon aan het werk waren op het vlakke stuk grond naast de bron. ‘Wat doen jullie daar met die rotsblokken?’ vroeg hij.
‘We bouwen een huis,’ antwoordde zijn vrouw en hij zag dat ze de rotsblokken had neergelegd in een kring van viereneenhalve meter middellijn. Hij haalde zijn schouders op over zoveel stijfhoofdigheid en ging met zijn jagers naar het moeras, maar toen hij tegen donker naar de grot terugkeerde, zag hij dat er bij de bron al een hele hoop stenen lagen en dat zich het begin van een stevig bouwwerk begon af te tekenen. Vier dagen later kwam hij terug van een lange tocht en constateerde hij dat zijn zoon bezig was op de stenen muur een palissade van boomstammen op te richten die hij bij de wadi had gekapt.
‘Wat doe je nu?’ vroeg Ur.
En zijn zoon antwoordde met woorden waarin hij zich lijnrecht tegenover zijn vader stelde: ‘Als de bomen ons muren geven, moeten we die gebruiken. En Ur zag dat zijn vrouw biezen en riet uit de wadi aansleepte, waarvan ze een dicht geweven dak zouden vlechten, dat het gezin tegen de zon zou beschutten. En Ur was ontstemd om wat hij zag.
(...) Het gezin had nog niet lang in het huis gewoond toen Urs zoon ontdekte dat het opkomen van het graan in de lente een zaak was die niet afhankelijk hoefde te zijn van de toevallige verspreiding van de zaadkorrels in de herfst. Als men een klein gedeelte van het graan achterhield en dat droog bewaarde in een buidel van hertenvel, kon men in de lente de korrels uitzaaien en de tarwe laten opkomen waar en wanneer men wilde, en met deze ontdekking was de familie van Ur het begin van een gemeenschap die geheel in de eigen behoeften kon voorzien, dicht genaderd.
De hele samenleving verandert
Als mensen langer op dezelfde plek blijven wonen, moeten hun tenten stilaan vervangen worden door lemen of stenen huizen. Voor de akkerbouw ontwikkelen ze plantstokken, puntploegen, sikkels en handmaalstenen om graan tot meel te pletten. Nederzettingen die goede oogsten voortbrengen, kunnen meer monden voeden, maar als de oogst mislukt of dieren sterven, dan dreigt hongersnood. Voedselvoorraden zijn dus nodig en wie veel vee of goede opbrengsten heeft, is rijk. Er ontstaan dan ook sociale verschillen (arm en rijk) in de samenleving. Soms wordt zelfs voor bezit gevochten en ontstaan er conflicten tussen de boerendorpen.
Potten bakken
Aardewerk maken is vrij eenvoudig. Klei was gemakkelijk te verkrijgen. Men kan met de hand potten, schalen e.d. vormen. Daarna werden de potten in de zon te drogen gezet tot ze taai en stevig waren als leer. Het eigenlijke bakken gebeurde in een oven met een temperatuur tussen 450 en 700 °C, heet genoeg om het water te verdrijven en de klei te harden.
Het spinnen en weven groeide misschien uit het vlechten van rieten manden. De nodige draden werden gewonnen uit dierlijke wol of geitenhaar en iets later uit vlas. Het spinnen was aanvankelijk niet veel meer dan het heen en weer rollen van de wol of vezels over de dij waardoor een ruwe draad werd gevormd. De spoelklos schijnt nochtans tegen het einde van het zevende millennium v.Chr. bekend te zijn. Toen ging het draden maken van wol (spinnen) veel vlotter.
Huizen bouwen
De bouw vergde vele dagen van intens samenwerken tussen alle volwassen leden van een gezin. Nadat de stenen funderingen gelegd waren, begon men met het werk aan de twee meter hoge muren die opgebouwd werden uit een mengsel van leem en stro. Als de lemen muren de goede hoogte hadden bereikt, overdekte men de ruimte van muur tot muur met dikke takken, daarna met stro en twijgen. Ten slotte werd daarover nog een dikke laag leem aangebracht. Spinnen en weven
Çatalhöyük, een stad uit de steentijd
Reeds vanaf 9000 v.Chr. werd landbouw bedreven in de hooglanddorpen van Oost-Anatolië in het huidige Turkije. De eenvoudige irrigatielandbouw bracht zoveel voedsel voort dat sommige boeren zich met handel of ambachten konden gaan bezighouden.
De huizen in Çatalhöyük stonden op verhoogde grond rond binnenpleinen en waren aan elkaar gebouwd. Daardoor waren er geen straten, ramen of deuren. De bewoners moesten de huizen binnenkomen over platte daken die ze konden bereiken met ladders. Ze waren opgetrokken in zongedroogde kleisteen. De huizen behoorden aan individuele gezinnen, hadden een vrij grote oppervlakte (6x4 m) en vertoonden onderverdelingen. Sommige gebouwen hadden duidelijk een andere functie, want ze waren versierd met runderhoorns en reliëfs van dieren (luipaarden), keramische beeldjes en echte wandschilderingen. Misschien hebben ze als heiligdom gediend. Samen met Jericho is Çatalhöyük een van de oudste steden van de hele wereld. Ze is een duidelijk bewijs dat de mens erin geslaagd is een nieuwe levenswijze op te bouwen, gesteund op primitieve landbouw en veeteelt.
1 De samenleving wordt complexer
Overal in Europa botsten de nieuwkomers op volkeren die nog rondtrokken als jagers en voedselzoekers die het lastig hadden om te overleven in een gebied dat toegroeide en rendieren die meetrokken met de afsmeltende ijskap. Zij moesten leren jagen met pijl en boog en vissen met netten, harpoenen en fuiken. Hun leefgroepen waren bovendien klein en weinig georganiseerd.
Anders was het leven in de boerengemeenschappen die zich in onze streken vestigden. Ze hadden in hun oorspronkelijk leefgebied eetbare wilde grassoorten leren kennen, verzamelen en bewaren en de beste korrels uitzaaien om later te oogsten. Dieren als wilde schapen en zwijnen werden nu gehoed en gekweekt.
2 Kenmerken van de nieuwe levenswijze
• boeren gaan planten zaaien en oogsten in plaats van zwervend voedsel zoeken
• door planten te verbeteren (veredelen) wordt akkerbouw stilaan landbouw
• er komen nieuwe werktuigen in gebruik: sikkel, hak, puntploeg, fuik, handmaalsteen, manden, weefgetouw met klossen en spoelen
weefgetouw spoel en klos puntploeg
• verbruik van meer grondstoffen: riet (dakbedekking, manden, fuik), klei of leem (potten en muren), hout (constructie van huizen en stallen, omheining, werktuigen), silex of vuursteen (bijlen, beitels, klingen, schrapers, messen, houwelen, pijlpunten)
• door voedseloverschotten ontstaat arbeidsverdeling en organisatie:
- mannen: veeteelt, akkerbouw, bouw van huizen, jagen, oogsten, pottenbakken
• nieuwe technieken ontstaan: spinnen, weven, huizen bouwen, potten bakken
• dieren hoeden en kweken wordt veeteelt: varkens, schapen, hond als huisdier
3 Als kleine nederzettingen groot worden ...
• door voedseloverschotten en arbeidsverdeling ontstaat ruilhandel
• door verschillen in bezit en vaardigheden ontstaat sociale ongelijkheid
• tussen boerendorpen ontstaan soms conflicten
• als er genoeg voedsel is, neemt de bevolking toe en ontstaan er mettertijd zelfs steden
Besluit
zaaien en oogsten Bij wilde gerst en tarwe vielen de korrels snel uit de aren. Deze soorten zaaiden zichzelf gemakkelijk, maar waren daardoor ook moeilijker te oogsten. Door bewust zaaien hield men alleen die soorten over waarvan het graan steviger in de aren zat.
vuursteenafslagen
silex of vuursteen hard stollingsgesteente dat voorkomt in kalksteen als een klomp of een knol Vuursteen is gemakkelijk scherp te maken en te bewerken; in de prehistorie is het de grondstof voor bijlen, messen, schrapers, pijlpunten. Door vuursteen tegen pyriet (Gr. pyr = vuur; een ijzerhoudend mineraal) te slaan, ontstaan vonken en uiteindelijk ook vuur. Wordt ook het 'staal van de steentijd' genoemd.
De Neolithische Revolutie uit de Nieuwe Steentijd veranderde de samenleving drastisch van jagen en verzamelen (nomade) naar landbouw en nederzettingen (sedentair), maar bracht daardoor ook een complexe samenleving voort.
De eerste industrie
Toen er meer boerendorpen kwamen, werd de vraag naar grondstoffen voor werktuigen groter. Vooral geslepen bijlen, klingen en houwelen waren gegeerd. Oorspronkelijk verzamelden de boeren de brokken vuursteen daarvoor op bepaalde berghellingen. Door de grote vraag begonnen kenners nu ook echte vuursteenmijnen (silexmijnen) te ontginnen. De vuursteenproductie nam daardoor sterk toe. De vuursteenknollen kwamen door de handel in dorpen terecht. Polijsten of slijpen, waardoor het werktuig zijn definitieve vorm kreeg, gebeurde ter plaatse.
Stenen monumenten
De vuursteenmijn van Spiennes (Bergen)
De vuursteen werd aan de oppervlakte ontgonnen in putten en kuilen of via verticale mijnschachten van ongeveer 1 m doorsnede en wel 20 m diep tot in de vuursteenlagen. Daarin werden straalsgewijs gangen uitgegraven, terwijl hier en daar pijlers in krijt bleven staan. De vuursteen werd ondergraven met houwelen tot de zoldering naar beneden viel. Alleen de knollen gingen naar boven. De mijn werd heel het 3de millennium uitgebaat.
Sommige van de groepen jagers, herders en boeren die naar Europa kwamen, waren ook de bouwers en de oprichters van indrukwekkende constructies met grote stenen. In een twaalftal landen van Europa komen zeker 50 000 van die ‘stenen monumenten’ voor (6000 in Frankrijk!). De reusachtige blokken natuur steen voor zulke bouwwerken worden megalieten genoemd. Er zijn drie soorten stenen monumen ten. De menhirs zijn eenvoudige, rechtopstaande steenblokken die soms alleen, soms in rijen zijn opgesteld, van klein (van 1 meter) naar groot (tot 9 meter) gerangschikt in de richting van de ondergaande zon zoals in de streek rond Carnac in Bretagne (Fr.). Als blokken in halve of hele cirkels zijn geplaatst, spreken we van steencirkels of crom lechs. De bekendste, de grootste, de meest onderzochte, maar ook de meest mysterieuze steencirkel is die van Stonehenge (Wiltshire, Z.-Engeland) die vermoedelijk een soort zonne-observatorium was. Dan zijn er nog de dolmens, gesloten bouwwerken die een grafkamer vormen en die
Fig. 1.41 Ontginning van silex
Fig. 1.42 Dolmen (Wéris, Luxemburg, België)
Fig. 1.43 Menhirs (Carnac, Frankrijk)
Fig. 1.44 Cromlech (Stonehenge, Engeland)
4 Boeren met cultuur
Omdat de boeren niet meer steeds verhuizen, maken ze hun woningen duurzamer dan de plaatselijke hutdorpen van jagers en vissers. Door hun vaste woonplaats hebben de boerenvolken meer huisraad. Bij hen ontstond bandkeramiek, voorraadpotten en bekers in aardewerk waarop voor het eerst versieringen werden aangebracht in banden met punten, strepen en lijnen.
Afhankelijk van de streek en de teruggevonden potten, werktuigen en voorwerpen, onderscheiden archeologen verschillende boerenculturen of bekerculturen
Zo spreekt men van bandkeramiekers, trechterboeren, klokbeker- en standvoetbekervolken. Het woord Trechterbekercultuur is een verzamelnaam voor een groot aantal met elkaar verwante boerengemeenschappen in het neolithicum, wonend in gebied vanaf zuidelijk Scandinavië, in grote delen van West-Europa en tot aan de Donau in het oosten.
5 Ontginning van vuursteen
Naarmate boerenvolken zich over Europa verspreidden en jagers zich hadden aangesloten bij de levenswijze van de boeren, werd de vraag naar meer en betere werktuigen groter. Vooral silex (vuursteen) als grondstof was gegeerd. Vuursteen, opgehaald uit echte vuursteenmijnen leverde de ruwe silexknollen die in de dorpen verder werden verwerkt tot werktuigen. Die activiteit vereiste samenwerking, organisatie van het werk, gespecialiseerde arbeidslui en handelaars om de stenen en de afgewerkte producten te ruilen in de dorpen.
Deze boeren waren ook de eersten die hun doden gingen begraven in grafkamers, afgedekt met opgeworpen aarde en die stenen constructies maakten, gericht op de zon om de cyclus van het jaar te volgen als een kalender voor het boerenbestaan.
bandkeramiek ronde, bolle aardewerkpotten met slingerende of zigzaggende banden van ingekerfde rechte of gebogen lijnen en punten
standvoetbeker slank vaatwerk met S-profiel en uitstaand voetje, touwversiering of versiering in de vorm van visgraatmotieven
trechterbeker trechtervormig en versierde beker, met platte bodem
klokbeker klokvorm, helemaal versierd of afwisselend versierde en onversierde zones
bekerculturen aardewerk met kenmerkende vormen en versieringen volgens het gebied waarin deze drink- en bewaarpotten voorkomen
De betekenis van de constructies met megalieten is niet met zekerheid bekend, maar deze eerste uitingen van bouwkunst worden in verband gebracht met de doden- en zonnecultus.
megalieten
grote steenblokken waarmee neolische boeren allerlei indrukwekkende monumenten oprichten (Gr. megalos = groot, lithos= steen)
menhir rechtopstaande steen, soms alleen, soms in rijen opgesteld bv. in Carnac in Bretagne (Fr.) (Bretoens men = steen; hir = recht)
cromlech
steencirkel, stenen in kringvorm opgesteld bv. in Stonehenge in Z.-Engeland
dolmen gesloten stenen constructie met grafkamer (Bretoens men = steen; dol = plat)
Fig. 1.46 De pijl geeft aan waar de zon opkomt op 21 juni. Het is de start van de zomer.
Fig. 1.45 Klokbekercultuur vanaf 4400 v.Chr.
De komst van het metaal
De periode tussen 5000 en 3000 v.Chr. was buitengewoon vruchtbaar voor de ontwikkeling van nieuwe technieken. Dat geldt in de eerste plaats voor de toepassing van metalen. De oorsprong ligt in het Nabije Oosten. De eerste metalen die door de mens gebruikt werden, waren vermoedelijk koper en goud. Ze komen op sommige plaatsen voor in zuivere vorm. Misschien heeft de prehistorische mens, aangelokt door de glans en de kleur, een dergelijk stuk metaal opgepakt en geprobeerd er een werktuig of een sieraad van te maken. Hij zal snel gemerkt hebben dat de kleurige steen zich anders gedroeg dan andere stenen. Door er op te hameren kon men er iedere gewenste vorm aan geven.
Al spoedig ontdekte men dat metaal gesmolten kon worden, waarna men er elke gewenste vorm van kon gieten. Hoe men dit ontdekt heeft, is niet duidelijk, want om het metaal te smelten, is een zeer hoge temperatuur nodig. Misschien kwam hier de technische kennis van de pottenbakker van pas. Nog verbazingwekkender is dat het mengen van verschillende metalen de eigenschappen van het eindproduct sterk kan verbeteren. Door een kleine hoeveelheid tin aan het koper toe te voegen, ontstaat brons, dat veel taaier is en harder dan zuiver koper en ook beter kan gegoten worden. Tin komt niet in zuivere vorm voor in de natuur. Men moet het door een ingewikkeld proces winnen uit erts dat er helemaal niet als metaal uitziet. Hoe de mens deze ontdekking gedaan heeft, is ons onbekend, maar omstreeks 3500 v.Chr. raakte het brons in gebruik in het Nabije Oosten.
Het vervaardigen van bronzen werktuigen
1. twee helften van een gietvorm in klei, waarin de vorm van een bijl is uitgespaard
2. vloeibaar brons wordt in de holte van de gietvorm gegoten
3. na afkoeling wordt de gietvorm geopend om het werktuig eruit te halen
4. eindresultaat
Metalen gereedschap biedt natuurlijk vele voordelen in vergelijking met stenen werktuigen. Een bronzen bijl kan geregeld worden bijgeslepen. Als de stenen bijl breekt, is ze verder waardeloos. Een bronzen bijl kan men echter omsmelten en opnieuw gieten. Het is duidelijk dat al deze handelingen door vaklieden moeten worden uitgevoerd. De bronssmid moet een van de eerste gespecialiseerde vaklieden van de prehistorie geweest zijn.
Gouden Keltische halsband (torque)
Fig. 1.47 Laagoven om metaalerts te smelten
1
Metaal verdringt steen
Rond 5000 v.Chr. wordt in het oude Nabije Oosten kopererts gevonden o.a. op het eiland Cyprus (cuprum is het Latijnse woord voor koper). Deze natuurlijke grondstof is heel anders dan steen, want ze kan behamerd worden om er gelijk welke vorm aan te geven en vooral, ze kan gesmolten worden en dat is spectaculair. Daarmee eindigt de Steentijd en begint de Metaaltijd.
Door kopererts samen met een klein deeltje tin - een erts dat niet in natuurlijke vorm voorkomt - om te smelten wordt een legering verkregen die brons wordt genoemd. Dit nieuwe metaal is geen zuiver metaal, maar het is sterker en harder is dan koper. Het is het eerste metaal dat door de mens zelf is gemaakt. Met deze belangrijke ontwikkeling breekt de Bronstijd aan.
Brons heeft veel voordelen: breekt niet, is hard, kan omgesmolten en opnieuw gegoten, gesmeed en geslepen worden.
2 Van Steentijd naar Bronstijd
In de overgang van de ene tijd naar de andere bleef de levenswijze bijna dezelfde, maar de technologische vooruitgang en de toename van de handel waren aanzienlijk.
aspect Steentijd Bronstijd (vanaf ca. 2000 v.Chr.)
sociale structuur kleine gemeenschappen gedeelde taken
grotendeels ongewijzigd landbouw in ontwikkeling akkerbouw wordt landbouw
voortzetting landbouw en veeteelt
natuurlijk kopererts legering vermenging van metalen
Hier: door 1 deel tin en 9 delen koper samen te smelten ontstond brons, een hard hersmeltbaar metaal dat zeer geschikt was voor werktuigen en wapens
technologie steen voor werktuigen en wapens
metaalbewerking komt op: bronzen werktuigen vervangen steen handel beperkte handel (ruilhandel) toename van handel door meerwaarde van brons conflicten beperkt, met stenen wapens dodelijke conflicten met bronzen wapens (zwaarden)
koper koper tin tin tin tin tin koper koper koper koper koper koper koper koper koper koper koper koper
Fig. 1.48 Vindplaatsen van koper en tin in Europa
3 Van Bronstijd naar IJzertijd
Als de Kelten - krijgersstammen uit Centraal-Europa - onze streken inpalmen, (8ste5de eeuw v. Chr.) introduceren ze de bewerking van een nieuw metaal, ijzer dat in het oosten al langer bekend was. Daarmee brak de derde periode van de Metaaltijd aan, de IJzertijd die de wereld veranderde. Keltische stammen bestonden uit krijgers, uitgerust met ijzeren zwaarden en boeren die ploegscharen gebruikten.
bronzen houweel
bronzen pijlpunt
ijzeren zwaard
OVERZICHT Prehistorie
60 miljoen jaar geleden
PRIMATEN
Australopithecus
19 miljoen mensachtigen
4,3 miljoen
15 miljoen voorlopers van de mens Australopitheci
2,5 miljoen MENS
2 miljoen Homo habilis
1,9 miljoen Homo erectus verlaat Afrika
300 000 jaar Homo sapiens ontstaat in Afrika
150 000 jaar
100 000 jaar
Homo sapiens verkent Afrika
Homo sapiens verlaat Afrika
45 000 jaar Homo sapiens sapiens in Europa
10 000 jaar einde ijstijd boeren in het Nabije Oosten
9000 jaar
6000 jaar geleden
boeren in Europa
3500 jaar boeren in onze streken
Homo erectus
Homo sapiens
Homo sapiens sapiens
Homo habilis
OUDE STEENTIJD paleolithicum einde ijstijd
Jagen, vissen, verzamelen
Tienduizend jaar geleden was de ijstijd voorbij. Bizons, mammoeten, wolharige neushoorns en reuzenherten verdwenen.
Ons land warmt op en raakt begroeid met bos. De mensen hebben genoeg te eten aan planten, bessen, noten, wortels en ze jagen en vissen. Daarvoor trekken de zwervers met de seizoenen mee en verblijven ze in een soort tenten of tijdelijke kampen.
Het kampvuur is ook hun kookplaats die bovendien dieren op afstand houdt, licht en warmte verspreidt. Ze maken ook alles zelf: kleding van dierenhuid, scherpe messen van vuursteen, werpsperen van hout en bot, werktuigen van gewei.
De eerste boeren
Ruim 7000 jaar geleden veranderde de leefwijze van de jagers-voedselzoekers langzaamaan. Nieuwkomers brachten een andere manier van leven mee naar onze streken. Ze konden lange tijd op dezelfde plek wonen, de grond bewerken rond hun woonplek en eetbare grassoorten als emer en eenkoren kweken en oogsten. Dat lukte ook met peulvruchten, vlaszaad en lijnzaad waar ze draden konden van maken om te weven. Jagen en vissen deden ze ook nog. In bolle, gebakken potten die ze versierden met mooie motieven, bewaarden ze de voedselvoorraden. Wie zo leeft, is minder afhankelijk van de natuur.
jacht visvangst pluk
Boerendorpen in de Steentijd
De boerendorpen werden groter, want als de akkerbouw en veeteelt genoeg voedsel oplevert, kunnen meer monden gevoed worden.
Allerlei nieuwe modellen van aardewerk kwamen in omloop bv. als drinkbeker. Vooral de trechterbeker met een rechte bodem en wijduitlopende rand was populair.
Deze trechterboeren begroeven ook hun doden, soms in een individueel graf, soms in een gemeenschappelijk graf voor het dorp, in dolmens of hunebedden. Dat ging samen met een heel ritueel, grafgiften, sieraden en voedsel. Deze grafkamers waren gemaakt van gigantische stenen. Ook afzonderlijke stenen of menhirs werden opgericht, of in rijen of cirkels geplaatst.
Om hun werktuigen te verbeteren waren de boeren steeds op zoek naar de best mogelijke grondstof. Met de silexmijnen ontstond de eerste industrie die zoveel vuursteen opleverde dat ze ermee handel konden drijven. Er ontstond gespecialiseerde arbeid en de samenleving werd steeds beter georganiseerd.
akkerbouw veeteelt spinnen/weven/ bandkeramiek
Metaal verdringt steen
Omstreeks 2100 v.Chr. breekt een nieuw tijdperk aan wanneer de eerste metalen door de mens worden gebruikt. Koper moet in het begin als een vreemd soort gesteente zijn bekeken: het is licht, sterk, vervormbaar door erop te hameren en zomaar in de natuur te vinden. De grote verrassing kwam toen men ontdekte dat het kon smelten en in elke gewenste vorm kon worden gegoten. Misschien zat de pottenbakker er voor iets tussen?
In die tijd vermindert de jacht sterk en de boeren houden meer vee: runderen, schapen, geiten, varkens. De trekkracht van dieren wordt benut, wol en melk maken het agrarisch bestaan lichter. Geweven stoffen met verschillende kleuren en motieven zorgen voor mooie kleding.
Brons is het eerste echte metaal dat de mens zelf maakt door tin te mengen met een kleine hoeveelheid koper. Het is geen heel sterk metaal, maar het is wel geschikt voor sieraden en wapens. Het zwaard is een nieuwe uitvinding, een wapen zonder veel ander nut, maar wel een statussymbool voor de drager. Pas na 1000 v.Chr. is het mogelijk om ijzer uit erts te winnen en te bewerken.
bronstijd kopertijd ijzertijd
Samenhang
In de loop van de voorbije 100 jaar hebben wetenschappers een model ontwikkeld dat een verklaring geeft voor het ontstaan en de ontwikkeling van het universum. Wij hebben het voorrecht te behoren tot de eerste generatie die kan doordringen tot de oorsprong van alles wat bestaat.
1 Het heelal en wij
Het immens grote heelal zoals we dat nu kennen, heeft niet altijd bestaan. Het is bezaaid met minstens honderd miljard melkwegstelsels, en die bevatten elk ruwweg honderd miljard sterren. Het is onduidelijk hoeveel planeten er rond deze sterren draaien, maar op tenminste één ervan - zoveel is zeker - heeft zich leven ontwikkeld.
Zo'n 13,8 miljard jaar geleden ontstond het heelal uit een enorm heet punt met een bijna oneindig grote dichtheid aan energie. Dat oeratoom spatte uiteen. Dit wordt de oerknal genoemd. De tijd, de ruimte, de natuurwetten ontstonden uit de energie die was vrijgekomen. In de loop van miljarden jaren nadien klonterde materie samen en ontstonden sterrenstelsels met planeten rond elke ster. De aarde werd 4,6 miljard jaar geleden geboren. Nog een miljard jaar later was de aarde voldoende afgekoeld om de eerste eencellige levensvormen in de zeeen te zien verschijnen.
Op het land groeiden mossen en varens en rond de planeet ontstond een beschermende atmosfeer. Planten en dieren koloniseerden stilaan de aarde en die werd bewoonbaar. De vreemdste soorten grote landdieren bevolkten nu de aarde, maar sommige soorten zijn alweer uitgestorven. De eerste mensachtigen waren
er pas enkele miljoenen jaren geleden. De mens zelf deed zijn intrede zowat 2,5 miljoen jaar geleden: hij is een nieuwkomer in de evolutie van het leven op aarde.
2 Oorsprong van de mens
Over de oorsprong van de mens bestaan twee visies. Creationisten gaan ervan uit dat het universum en de aarde, evenals de mens en alle planten en dieren, zijn geschapen door een God die in één keer alles voortbracht. Er bestaan over de hele wereld scheppingsverhalen over het ontstaan van de mens, zoals het verhaal van Adam en Eva, van joden, christenen en moslims. Duizenden jaren was deze overtuiging de enige verklaring voor de oorsprong van alle leven en het begin van de tijd. De aanhangers van deze scheppingsleer nu zijn vooral fundamentalistische christenen uit de Verenigde Staten.
God schept Adam (Michelangelo, Sixtijnse kapel, Vaticaan, Rome, 1511)
De meeste mensen zijn tegenwoordig aanhangers van de evolutietheorie van Charles Darwin (1809-1882). Deze bioloog uit de 19de eeuw zei dat de mens afstamt van andere, meestal primitievere en uitgestorven diersoorten door natuurlijke selectie.
Charles Darwin (1809-1882)
Biologisch behoren wij, mensen, tot de familie van de apen, omdat we gemeenschappelijke voorouders hebben. Sommige soorten groeiden uit elkaar door natuurlijke oorzaken en andere stierven uit. De mens kon zich telkens goed aanpassen aan bv. de klimaatschommelingen en is nu de sterkste soort. Volgens de wetenschap verklaart alleen de evolutieleer de oorsprong van de mens, omdat zij zich uitsluitend baseert op feiten die bewezen zijn.
De centrale vraag die wij ons stellen, is: Hoe is de mens uiteindelijk de slimste soort geworden?
Over de oorsprong van de soorten (Charles Darwin, 1869)
We weten heel weinig over de prehistorie. Dat komt omdat er weinig bronnen overgebleven zijn.
Alles wat we terugvinden, zijn vondsten, overblijfselen zonder tekst en niet-fossiele sporen. Die worden opgegraven of ontdekt door archeologen.
Wat doet een archeoloog zoal?
• Hij of zij graaft vondsten op uit de bodem.
• Hij onderzoekt deze vondsten.
• Hij probeert te achterhalen uit welke tijd ze stammen.
• Hij gaat na waarvoor ze dienden.
• Hij verschaft ons vooral informatie over de geschiedenis van de mens.
3 De voorouders van de allereerste mens
Omstreeks 60 miljoen jaar geleden leefden de eerste primaten in Afrika. Dit waren de eerste mensapen en apen waaruit de mensachtigen zijn voortgekomen. De oudste teruggevonden menselijke voorouder is de Australopithecus. In Ethiopië vond men delen van het skelet van een vrouwtje dat ca. 3,2 miljoen jaar geleden leefde. Ze was tussen 1 m en 1 m 20 groot. Ze kreeg de naam Lucy. Deze vroege soort kon al rechtop lopen, maar ook nog goed in bomen klimmen.
Wat waren de voordelen van het rechtop lopen?
• Verder kunnen kijken en zich verder kunnen verplaatsen
• Minder energie verbruiken bij het voortbewegen
• Drie keer minder zonnewarmte opnemen
• Handen vrij hebben om iets te kunnen dragen en hanteren
4 De allereerste mens ... slim en handig
Ongeveer 2,5 miljoen jaar geleden ontstonden de eerste echte mensen: de Homo-soort. De eerste was de Homo habilis wat handige mens (homo = mens, habilis = handig) betekent. Hij was een kleine mensachtige, iets groter dan de Australopitheci, de lijn waar hij uit was voortgekomen, ook al is niet bekend van welke soort. Hij had nog steeds een kleine herseninhoud en kleine kiezen. Hij kon nog goed in de bomen terecht, maar begon meer te lopen dan te klimmen in de open bosomgeving. Daardoor kreeg hij kortere armen en langere benen, de armen nog lang genoeg om te slingeren in de bomen en als steun bij het lopen. Zo werd hij een permanente tweevoeter. Hij leefde nog gelijktijdig met Australopitheci naast vele soorten van het geslacht Homo, waarschijnlijk elk in een eigen niche. De Homo habilis was een alleseter die at wat hij in de natuur kon vinden, vooral planten, knollen, vruchten, noten en grassen. Ze gingen ook op jacht, maar waren vooral aaseters: het vlees dat ze hadden bemachtigd van dieren die door grote roofdieren waren gedood.
Omdat ze de eerste werktuigen gebruikten, konden ze de botten van de dieren breken en het merg dat erin te vinden was, opeten. Dit merg maakte hen slimmer en sterker. De Homo habilis was al 1,5 m groot, maar nog steeds zwaar behaard. De werktuigen die hij gebruikte, waren eenvoudig en ruw.
Het klimaat in Afrika werd droger. De Homo habilis leefde nu in de beboste savanne en uitgestrekte graslanden van Oost-Afrika.
Uit die lijn ontwikkelde Homo ergaster, de 'werkman' genoemd omdat
hij de eerste verfijnde werktuigen maakte zoals vuistbijlen en klievers uit een tweezijdig behouwen kernsteen. Hij werd groter, sterker en slimmer dan zijn voorganger.
De opvolger van de Homo habilis was de Homo erectus, wat rechtoplopende mens (erectus = rechtop, opgericht) betekent. Hij kon zich nog beter aanpassen aan het klimaat. De werktuigen waren beter waardoor hij kon jagen op groot wild. De Homo erectus at dus veel vlees en ontwikkelde daardoor nog grotere hersenen. Omdat hij kon jagen in groep, vermoeden wetenschappers dat hij waarschijnlijk al een soort van taal had om te communiceren. De Homo erectus was de eerste die Afrika verliet. Deze soort verspreidde zich tot in Europa en Azië. Hij was de eerste soort bij ons. Hij deed ook een ontdekking die de wereld zou veranderen. Door twee stenen tegen elkaar te slaan, twee stukken hout tegen elkaar te wrijven of met vuursteen op pyriet te slaan (en dat naast een stuk droog gras), kon hij vuur maken.
Welke waren de vele voordelen van het vuur?
• Je kon vlees roosteren en koken.
• Er was verlichting en ook veiligheid.
Savanne
Regenwoud
5 Homo erectus
• Vuur zorgde voor verwarming.
• Dankzij vuur konden ze aan drijfjacht doen: dieren in de val lokken door vuur te gebruiken.
• Ze konden de punten van hun speren extra hard maken door ze even in het vuur te houden.
6 Een speciale soort in Europa
In Europa werden skeletten van een verder geëvolueerde soort teruggevonden, namelijk in het Neandertal in Duitsland. Deze soort noemde men de neanderthaler. Hij zou tussen 300 000 en 30 000 jaar geleden geleefd hebben. Hij had korte armen en benen, een grote brede neus, een teruggetrokken kin, een grote platte schedel en grote hersenen. Hij was heel slim.
De neanderthalers waren uitzonderlijk sterk en hadden een goed uithoudingsvermogen. Ze moesten soms dagenlang jagen om een prooi te vinden. Vermoedelijk konden ze dus ook spreken. Waar het mogelijk was, aten de neanderthalers ook vis. Ze leefden in grotten of in grote kampementen die ze maakten uit de botten en de huiden van o.a. gedode mammoeten. Ze waren de eerste soort die hun doden zouden gaan begraven. Ze dachten dus na over het leven na de dood.
7 Onze soort
De neanderthaler leefde in Europa samen met de Homo sapiens (de slimme mens), de soort die wij vandaag nog zijn. Deze soort ontstond ook in Afrika tussen ongeveer 300 000 en 150 000 jaar geleden en trok verder naar Azië en Europa, later naar alle andere continenten in de wereld. De eerste Homo sapiens was nog steeds een rondtrekkende jager die leefde in kampen of in grotten. Ze waren heel gelijkaardig aan de neanderthaler, maar toch hebben zij alle klimaatveranderingen nadien doorstaan en de neanderthaler niet. Ze hebben zich dus beter aangepast. Neanderthalers leefden ook in kleine groepen. Het
was moeilijk voor hen om te overleven. De Homo sapiens was vermoedelijk de eerste soort met kunstzin. Ze droegen kralen, schelpen en maakten reliëf in voorwerpen of graveerden er iets in. Ze maakten ook kleine beeldjes en grotschilderingen.
Vooral kleine vrouwenfiguurtjes werden teruggevonden, de zogenaamde venussen. Deze Venus van Willendorf is waarschijnlijk al 30 000 jaar oud.
De bekendste grotschilderingen zijn teruggevonden in Lascaux in Frankrijk (ca. 17 000 jaar geleden) en in Altamira in het noorden van Spanje (ca. 15 000 jaar geleden).
Grotschildering in Lascaux
Grotschildering in Altamira
8 Vissen, jagen en voedsel zoeken Tot ongeveer 10 000 v.Chr. (12 000 jaar geleden) was Noord-Europa bedekt met ijs. De hele wereld had een ijskap. Maar dan veranderde het klimaat, de laatste ijstijd liep ten einde. Het ijs smolt en er ontstonden toendra’s. Midden- en Zuid-Europa groeide dicht met grote bossen. Groepjes mensen leefden er als jagers, vissers en voedselzoekers. In de natuur was genoeg voedsel aanwezig om te overleven.
Deze zwervende jagers hadden weinig bezit, want ze verbleven in tijdelijke kampeerplaatsen en
Een hut uit beenderen en huid van een mammoet
Neanderthalers begraven een dode
De Venus van Willendorf (Oostenrijk, 11 cm, kalksteen)
de spullen die ze nodig hadden, maakten ze zelf met materiaal uit de natuur. Nog duizenden jaren zullen zij zo leven.
9 Een geweldloze revolutie
In het Nabije Oosten was de situatie anders. Het klimaat was mild, de plantengroei overvloedig en het wild in de bossen op de heuvels bestond vooral uit wilde schapen, geiten, varkens en zelfs koeien. De jagers jaagden op de wilde dieren en verzamelden korrels van wilde grassen, noten en vruchten. Omdat ze de dieren niet moesten volgen op trektochten, leerden ze planten en dieren zeer goed kennen. Ze ontdekten dat wilde granen, mits het nodige water en voorkomen van overwoekering, op elke plek konden groeien, dicht bij hun woonplaats. Zo ontstond de akkerbouw.
Ook dieren als schapen, geiten, zwijnen en koeien kon men doen leven dicht bij de mens. Zo werden ze tam en was het niet meer nodig dagenlang een dier achterna te zitten in de hoop het te kunnen vangen. Een dier kon men dan op elk moment slachten. Zo ontstond de veeteelt.
Als de mensen de planten die ze vroeger moesten zoeken en de dieren waar ze op jaagden, konden domesticeren, dan hoefden ze niet meer rond te trekken en bleven ze langere tijd op dezelfde plek wonen. Zo ontstonden rond 9000 v.Chr. de eerste boerendorpjes.
Hoe kwam de landbouw tot bij ons?
Heel langzaam werden de akkerbouw en de veehouderij in Europa bekend. Boeren waren afhankelijk van hun grond, maar door altijd dezelfde gewassen op dezelfde
plaatsen te verbouwen, raakte de grond rondom het dorp uitgeput. Op een nieuwe plek, in de nabijheid van stromend water, werden dan bomen gekapt, struikgewas verbrand en akkers aangelegd. De natuur overwoekerde het oude dorp dat na een aantal jaren verdween. Naast de landbouw verzamelden de boeren vruchten, noten en knollen in het bos. Ook jaagde en viste men nog veel.
Zo verplaatsten de boeren en de landbouw zich in de richting van Europa waar ze ongeveer 6000 jaar v.Chr. aankwamen. Dankzij de vruchtbare leemgronden en via de Donau en de Rijn bereikten ze onze streken, maar het zou opnieuw zeer lang duren eer de jagers en vissers bij ons de nieuwe levenswijze - die veel meer voedselzekerheid gafook overnamen. De jagers werden boeren die in steeds grotere nederzettingen woonden, in grote langwerpige boerderijen, dicht bij hun akkers en hun dieren. Nieuwe technieken als spinnen, weven en aardewerkpotten maken om voedselvoorraden te bewaren, waren nu overal bekend. Archeologen hebben verschillende boerenculturen teruggevonden. Zo spreken ze van bandkeramiekers, trechterboeren, klokbeker- en standvoetbekervolken, afhankelijk van de streek en de teruggevonden potten, werktuigen en voorwerpen.
De boeren van de trechterbekercultuur (3400-2800 v.Chr.) zijn vooral beroemd geworden door de manier waarop ze hun doden begroeven, onder enorme grafheuvels of hunebedden. Vandaar dat ze ook wel hunebedbouwers worden genoemd. Die grote stenen of megalieten waren eigenlijk zwerfkeien die door het ijs in een vorige ijstijd naar zuidelijkere gebieden waren geduwd.
In Europa zijn nog andere megalitische monumenten te vinden. In Bretagne (Frankrijk) staan menhirs in lange rijen en in Stonehenge (Engeland) zijn ze opgesteld in cirkels. Ze hebben waarschijnlijk allemaal te maken met dodenrituelen en de zon.
10 Het einde van de steentijd
De laatste boerencultuur van de steentijd was de Klokbekercultuur (2600-2100 v.Chr.). De boeren van deze cultuur brachten koperen en bronzen werktuigen naar onze gebieden vanuit Spanje en Zuid-Frankrijk.
Deze boeren dreven immers ook (ruil)handel over grote afstanden. Uit Engeland en de Balkan brachten ze een metaal mee waarmee men bijlen, dolken en zwaarden, maar ook sieraden kon maken: koper. De komst van koperen en bronzen voorwerpen betekende het einde van de Steentijd. Vanaf 2000 v.Chr. spreken we van de Metaaltijd.
ijzeren bijl
11 Een populair metaal
In de IJzertijd (800-50 v.Chr.) kwam een nieuw metaal voor iedereen beschikbaar: ijzererts, waarmee de meeste boeren ijzeren werktuigen en wapens konden maken.