Methode systeemdenken

Page 1


SYSTEEMDENKEN IS... Een systeemdenker… … gaat steeds op zoek naar relaties in plaats van zich op feiten te focussen.

introductie

… verliest zich niet in de details, maar tracht een totaalbeeld te krijgen. Daarvoor gaat hij op zoek naar alle factoren die meespelen. Één factor is slechts een fractie van wat er is. Door op zoek te gaan naar meerdere factoren krijgt de systeemdenker een beter beeld van de situatie.

14

… weet dat sommige factoren op zo’n manier op elkaar kunnen inspelen dat ze elkaar versterken (positief of negatief) of dat ze elkaar neutraliseren.

… is zich ten volle bewust dat de realiteit nooit een rechtlijnige opeenvolging is van feiten, maar eerder een wirwar van oorzaken waarvan de gevolgen op hun beurt van alles veroorzaken. … bedenkt voor zichzelf trucjes om de wirwar van oorzaken en gevolgen op een overzichtelijke manier te visualiseren. Zo heeft een systeemdenker altijd een stapje voor op gevolgen die niet direct bedoeld waren of die slechts na een tijdje zichtbaar worden, omdat hij ze kan detecteren. Ook heeft hij het als eerste door als een

Systeemdenken in de klas patroon zich gewoonweg herhaalt, want hij ziet het in één oogopslag. … weet beter dan wie ook dat alles wat als een geheel kan beschouwd worden, op zijn beurt weer een fractie is van een groter geheel. Daardoor is het leven voor een systeemdenker onnoemelijk veel interessanter, want hij ziet alles in een bredere context. … weet als de beste dat de complexiteit van de realiteit bekeken kan worden vanuit oneindig veel standpunten. Hij is geoefend om zich te verplaatsen in het standpunt van een ander.

Als je de kunde van een systeemdenker in beschouwing neemt, begrijp je dat systeemdenken een vaardigheid is die het onderwijs heel boeiend kan maken. Het gaat niet om je eigen klaspraktijk radicaal om te gooien, wel om de focus van de leerlingen van feiten naar relaties te verleggen. Want het zijn net die relaties die het voor de leerling mogelijk maken om de leerstof te verbinden met het dagdagelijkse leven rondom ons, alsook in de media. We hebben de verschillende eigenschappen van een systeemdenker

in deelvaardigheden gegoten. Deze deelvaardigheden maken het voor jou als leerkracht gemakkelijker om heel bewust met je leerlingen te gaan oefenen op systeemdenken. De werkvormen die je in het hoofdstuk “Werkvormen voor jouw klasthema’s” vindt, werken gericht op één van de deelvaardigheden. Deze deelvaardigheden zijn in feite je lesdoelen. Neem de bijgevoegde “Lesontwerper© systeemdenken” (apart geleverd bij deze bundel) er even bij en volg mee.

15


Taartvertelling

werkvormen

09

58

Doel Inzien dat een verhaal cyclisch kan zijn, ervaren dat elke stap van een verhaal belangrijk is, gebeurtenissen rangschikken naar belang, fantaseren, ervaren dat uit positieve gebeurtenissen iets negatief kan komen en omgekeerd.

Voor je begint Kies een verhaal dat met dezelfde gebeurtenis begint en eindigt. Teken op een grote flap een cirkel. Deel de cirkel op in zoveel gebeurtenissen als het verhaal heeft (± 4 tot 10). Geef elk deel een cijfer of getalbeeld (van 1 tot 4-10). Voorzie van elke gebeurtenis een prent of een blad met de omschrijving van de gebeurtenis. Nummer de gebeurtenissen in chronologische volgorde en zet een cijfer/getalbeeld op de achterkant. De kinderen zitten in een kring. De flap ligt in het midden van de kring. Je kan ervoor kiezen om werkbladen bij deze werkvorm te gebruiken. De werkbladen kan je downloaden van www. djapo.be/systeemdenken-lesmateriaal.

WERKVORM Vertel het eerste fragment. Leg de prent/omschrijving van de gebeurtenis op het eerste deel van de cirkel. Vertel zo het volledige verhaal tot alle prenten/omschrijvingen in de cirkel liggen.

Leg alle prenten naast de cirkel, maar verstop één prent. De kinderen doen de ogen open en zoeken welke prent weg is door het verhaal te reconstrueren aan de hand van de prenten die er nog liggen. Ze leggen de prenten op de plaats waar ze denken dat ze moeten liggen in de cirkel.

Reflectie Vraag aan de kinderen: wat zie je? Stel vast dat het verhaal begint en eindigt met dezelfde prent. Wat betekent dit? Betekent dit dat er in het verhaal eigenlijk niets gebeurt? Waarom wel (niet)? Kan je na de laatste prent verder vertellen bij de eerste prent?

Controleer samen of de prenten op de juiste plaats in de cirkel liggen door de prenten om te draaien. Aan de achterkant staat hetzelfde getalbeeld of cijfer als de plaats in de cirkel. Herhaal dit spel door één of twee kinderen de ogen te laten sluiten en een ander kind een prent te laten kiezen die hij wegneemt.

WERKVORM Speel klassikaal een spel: alle kinderen doen de ogen dicht.

Wissel daarna 2 prenten van plaats, in plaats van een prent weg te nemen. Begin gemakkelijk door 2 prenten om te wisselen die ver uit elkaar liggen, kies daarna voor 2 prenten

naast elkaar. De kinderen raden welke prenten omgewisseld zijn door het verhaal te reconstrueren. Ze controleren aan de hand van het getalbeeld of cijfer aan de achterkant.

Reflectie Vraag telkens aan de kinderen: wat gebeurt er met het verhaal als deze prent weg is/als deze prenten gewisseld zijn? Klopt het verhaal nog?

WERKVORM De kinderen spelen dit spel in groepjes (als begeleide of zelfstandige activiteit): ze leggen de prenten in de juiste volgorde in de cirkel, nemen om beurt een prent weg of wisselen prenten van plaats. De andere kinderen raden wat er veranderd is en vertellen waarom dit niet klopt. 59


Tekendictee

30

Doel Kinderen fantaseren over het geheel bij een deel, vroeger, nu en later.

Voor je begint Voorzie kleurpotloden en tekenbladen (A3) voor de kinderen.

WERKVORM Geef de kinderen elk een groot blad en kleurpotloden. Bepaal iets uit het thema waarmee je bezig bent, om centraal te stellen in de tekening. Dit kan bv. een Egyptische farao zijn.

werkvormen

De kinderen tekenen terwijl jij aanwijzingen geeft: • Teken het personage centraal op jouw blad. • Waar is x? Is hij op een vertrouwde of op een andere plek? Teken deze plek. • Hoe ziet de omgeving eruit? Wie of wat staat er naast hem? • Hoe ziet het eruit boven hem? • …

130

De kinderen vervolledigen hun tekening. Enkele kinderen tonen en verwoorden wat ze getekend hebben. Bevraag of het er ook anders kan uit-

gezien hebben. Hier maken ze geen tekening van, dit bespreken ze enkel. • Hoe zou deze plek er 100 jaar geleden uitgezien hebben? • Hoe zou deze plek er in de toekomst, binnen 100 jaar uitzien?

Variant De kinderen krijgen een kopie van een foto waarvan een stuk ontbreekt. Ze tekenen de rest van de foto. Toon nadien de echte foto.

Variant Geef elk kind een kopie van een stukje foto, bv. van een vakantiefoto van jezelf. De kinderen kleven de foto in het midden van hun tekenblad en werken daarop verder. Ze tekenen wat ze denken dat er

rondom jou gebeurde: de plek waar je zit, het weer, je gezelschap,… Richtvragen die je hierbij kan stellen: • Hoe was het weer op die plek? • Met wie denk je dat ik daar was? • Hoe ben ik daar geraakt? • … Vertel ten slotte het echte vakantieverhaal achter de foto en toon de volledige foto.

Reflectie Weet je voldoende als je maar een deel van een tekening of foto ziet? Is het belangrijk om het geheel te zien? Zo ja, waarom?

131


Tunnelzicht

werkvormen

41

160

Doel Ervaren dat wat je ziet afhankelijk is van je standpunt, samenwerken.

Voor je begint Alle kinderen staan in een kring rond een bedekt voorwerp (bv. een doek over een beeldje). Bij de oudste kleuters begeleid je deze oefening in kleinere groep. Geef elk kind een lege rol keukenpapier of laat hen een koker maken met een blad. Geef elk kind een wit blad en een grijs tekenpotlood. Voorzie groene en rode kleurpotloden.

WERKVORM De kinderen kijken met één oog door de koker, het andere toegeknepen. Wanneer het voorwerp onthuld wordt, krijgt elk kind 30 seconden om het voorwerp te observeren. De kinderen maken nadien – ter plaatse in de kring – individueel een tekening van het voorwerp, met het grijze tekenpotlood.

Reflectie Vraag aan de kinderen: hoe ben je aan de tekening begonnen? Heb je nagedacht over de zijkanten en de achterzijde van het voorwerp? Heb je deze getekend? Waarom (niet)? Zou je tekening anders zijn geweest als je op een andere plaats in de kring stond? Vraag aan de kinderen die enkel de zijde van het voorwerp hebben getekend die ze zagen om hun tekening

in de lucht te steken. Geef hen een groen kleurpotlood. Vraag nu de kinderen die ook de zijkanten/achterzijde tekenden om hun tekening in de lucht te steken. Geef hen een rood kleurpotlood.

begreep dankzij het standpunt van iemand anders? Geef een voorbeeld: wanneer je 2 kinderen ziet ruzie maken, moet je dan luisteren naar beide kinderen om de ruzie volledig te begrijpen? Hoe komt dat?

Je begeleidt de kinderen bij het zoeken van een kind dat recht tegenover hen stond, aan de andere kant van het voorwerp. Ze leggen hun tekeningen naast elkaar. Op basis hiervan werken ze verder aan hun eigen tekening met het rode of groene kleurpotlood.

Reflectie Vraag aan de kinderen: hoe verliep het tekenen nu? Kon je je tekening alleen afwerken of had je elkaar nodig? Heb je in het echt ook al eens meegemaakt dat je iets pas volledig 161


Het zaai-experiment

02

Doel Ervaren waar zaden vandaan komen en dat vogels graag zaden eten.

Voor je begint Deze les is een aanvulling op de vorige les. Zorg voor een aantal uitgebloeide zonnebloemen, bij voorkeur evenveel als er kinderen zijn. Voorzie evenveel bloempotjes met potgrond in, tenzij je een moestuin hebt op school waarin je mag zaaien.

WERKVORM De kinderen plooien en prutsen met de zonnebloemen zodat de zaadjes eruit vallen. Ze vangen ze op in een bordje. Bekijk samen de pitjes. Verdeel de geoogste zaadjes in twee groepen. Plant samen één deel in kleine bloempotjes in de klas of in je moestuintje. De andere zaadjes gebruik je straks om aan de vogels te geven.

TIP Zonnebloemrassen met achternamen als ‘Giganteus’ en ’Giant’ zijn extra leuk omdat je de plantjes echt snel ziet groeien.

Reflectie Bekijk samen de prent uit het boek waar de uitgebloeide bloemen hun zaadjes op de grond laten vallen. Bespreek: We hebben nu zelf de zaadjes uit de bloem gehaald en in de grond gestopt. Kan het ook anders? Wat gebeurt er met de zaadjes op de prent? (sommige worden opgegeten door de vogels, andere vallen op de grond) Leg uit dat als je de bloemen laat staan als ze uitgebloeid zijn, de zaadjes ook vanzelf uit de bloem op de grond kunnen vallen. Zo kan er ook gezaaid worden.

WERKVORM Neem nu de andere zaadjes. Zoek een plekje op school, bv. een vensterbank, waarop je de zaadjes kan leggen en ze kan observeren. Kijk hoe de vogels de zaadjes komen opeten.

Reflectie We hebben de zaadjes zelf uit de bloemen gehaald en ze dan aan de vogels gegeven. Hoe gebeurt het in het verhaal van Gloob & Teo? (de vogels pikken zelf de zaadjes uit de bloemen) Het is dan wel belangrijk om de bloemen te laten staan, ook als ze uitgebloeid zijn.

lessen

20

21


Rarara, wie ben ik?

02

Doel Verschillende standpunten kunnen toewijzen aan de juiste personages.

Voor je begint Verzin een achttal uitspraken die van Gloob of Teo zouden kunnen zijn. Bijvoorbeeld: Teo

Gloob

Een nieuwe telefoon, dat zou prachtig zijn!

Een pijl en boog die ik zelf maak uit afgevallen takken, daar kan je fijn mee spelen.

Voor mijn verjaardag vraag ik een nieuwe radio. Ik weet niet waar cadeautjes van gemaakt worden.

lessen

Een cadeau, dat koop je toch gewoon in de winkel.

48

afbeelding van Teo aan de andere kant.

WERKVORM Lees de uitspraken één voor één voor. Vraag aan de kinderen om goed na te denken over wie dit zou kunnen zeggen. Is het een uitspraak van Gloob of van Teo? Laat de kinderen telkens bij de afbeelding gaan staan van wie zij denken dat de uitspraak is.

Reflectie Vraag telkens aan enkele kinderen om een woordje uitleg. Waarom denk je dat dit iets is wat Gloob zou kunnen zeggen? Waarom denk jij dat dit een uitspraak van Teo is?

WERKVORM Laat de kinderen de uitspraken nu zelf nazeggen, met zoveel mogelijk gevoel in hun stem. Kunnen ze zelf nog een uitspraak verzinnen en die zeggen zoals Gloob of Teo dat zouden doen?

Een zelfgemaakt cadeau is ook een leuk cadeau! Een cadeau hoeft niet altijd uit de winkel te komen. De fabriek maakt de lucht vuil.

Download het werkblad ‘Rarara, wie ben ik?’ uit van www.djapo.be/ systeemdenken-lesmateriaal en knip een afbeelding van Gloob en één van Teo uit. Leg de afbeelding van Gloob aan de ene kant van de kring en de 49


Plakkers

lessen

04

72

Doel Als … dan … - zinnen formuleren (oorzaken en gevolgen), fantaseren.

Voor je begint Schrijf een 15-tal ‘halve’ zinnen op een kaartje, steeds beginnend met ‘als’, bijvoorbeeld: • Als Gloob gaat snorkelen in de zee … • Als ik zandkastelen bouw … • Als Gloob & Teo op reis gaan … • Als het zeemonster boven water komt … • Als de vissen gevangen zitten in een plastic bal … • Als DJ mouse muziek maakt … • Als Gloob & Teo het zandkasteel stukmaken … • …

WERKVORM Vraag 2 kinderen vooraan in de klas. Zij gaan zo lang mogelijk ‘plakken’ aan elkaar. Dat doen ze door samen ‘Als … dan …’ – zinnen te formuleren. Laat kind 1 een kaartje trekken. Lees samen het kaartje voor. Kind 2 komt rechts van kind 1 staan en vult de zin aan, beginnend met ‘dan’, bijvoorbeeld: • Als Gloob gaat snorkelen in zee, dan ziet hij al het afval liggen. Kind 2 maakt nu een nieuwe zin die start met het laatste deel van de vorige, bijvoorbeeld: • Als Gloob al het afval ziet liggen in de zee, … Nu is het de beurt aan kind 1 om rechts van kind 2 te gaan staan en de zin aan te vullen, beginnend met ‘dan’, bijvoorbeeld: • … dan is Gloob heel verbaasd.

De kinderen in de klas zijn de jury. Als iemand vindt dat de zin geen echte ‘plakker’ is en de combinatie ‘als … dan …’ niet helemaal klopt, steekt hij zijn vinger in de lucht, zegt hij waarom het niet helemaal klopt en vult de zin zelf aan. Hij neemt de plaats in van het kind vooraan in de klas en zegt luidop een nieuw begin van een ‘als … dan …’ – zin (Als …). Hij gebruikt hiervoor zijn eigen aanvulling of trekt een nieuw kaartje.

…’ – zin op basis van zijn aanvulling of een nieuw kaartje.

Reflectie Vraag aan de kinderen: is het makkelijk om ‘als … dan … - zinnen’ te maken? Waarom (niet)? Klopte de zin soms niet? Waarom niet?

Laat de kinderen zeker ook verder fantaseren dan het verhaal. De kinderen kunnen deze werkvorm nadien per 3 doen. Eerst trekken ze een kaartje. 2 kinderen vullen elkaar aan en maken ‘als … dan … - zinnen’ (plakkers). Het 3de kind is de jury en mag de plaats van 1 van beide kinderen innemen als de zin geen echte ‘plakker’ is. Hij vult de zin aan en begint daarna een nieuwe ‘als … dan 73


Tekenend anders

01

Doel Inzicht verwerven dat eenzelfde gebeurtenis er anders uitziet als je er vanuit een ander perspectief naar kijkt.

Voor je begint Zoek een plek op school, buiten of binnen, waar veel te zien is en die je kan observeren vanuit verschillende perspectieven. Zorg voor tekenpapier, potloden en onderleggers zodat je zonder tafel kan tekenen.

WERKVORM Verdeel de klas in groepjes van twee. Ga met de kinderen naar de observatieplek die je uitkoos. Elk groepje kiest iets uit om te tekenen. Wat er getekend wordt, kan een enkel voorwerp zijn, maar kan ook “de speelplaats” of “de turnzaal” zijn. Elk groepje kiest eveneens twee perspectieven of standpunten van waar ze hun observatieobject zullen observeren en natekenen: de ene leerling vanuit het ene perspectief of standpunt, de andere vanuit het tweede perspectief of standpunt.

WERKVORM De kinderen lezen hoofdstuk 6. Daar wordt er vanuit twee perspectieven naar een jeansbroek gekeken: die van Kato en die van de mama van Kato.

REFLECTIE Bespreek klassikaal de twee perspectieven. Kato vindt zo’n jeansbroek gewoon heel mooi. De mama van Kato ziet, als ze naar de jeansbroek kijkt, vooral de kinderen die op de katoenplantages werken. In welk perspectief kan je je het meeste vinden: in dat van Kato, of dat van de mama van Kato? Waarom? Kan je je een gebeurtenis herinneren die fijn/niet fijn was voor jou, maar helemaal anders voor iemand anders? Waarom was dit anders?

lessen

Iedereen tekent zijn observatieobject. Per groepje zullen er dus twee tekeningen zijn van hetzelfde, maar telkens vanuit twee verschillende perspectieven.

REFLECTIE Overloop de tekeningen. Wat is er getekend? Hoe zien de twee tekeningen eruit? Kan je zien dat het tekeningen zijn van hetzelfde? Wat is er anders? Wat is er hetzelfde? Is het mogelijk om dezelfde tekening te maken als je natekent vanop een andere plek? Waarom wel/niet? Leg het woord “perspectief” uit indien nodig.

86

87


Teletijdmachine

04

Doel Vroeger, nu en later verbinden, inzien dat sommige gevolgen pas veel later, op lange termijn, zichtbaar en duidelijk worden.

Voor je begint Deze les verloopt vlotter indien je de les ‘routekaart’ met de kinderen hebt doorlopen. Teken een horizontale tijdslijn op het bord en schrijf in het midden: ‘NU’. De kinderen werken in 4 groepen. Elke groep heeft A4-bladen en kleurpotloden.

teletijdmachine jaartal plaats

WERKVORM Geef elk groepje 1 van de volgende categorieën, laat hen berekenen over welk jaar hun categorie gaat en noteer op de tijdslijn: Omi – 12 jaar (bv. in 1933 – Omi is in het boek 93 jaar.) Dembé – 12 jaar (bv. in 2003 – Dembé is in het boek 23 jaar.) Mien en Kobe – 23 jaar (bv. in 2025 – Mien en Kobe zijn in het boek 12 jaar.) Mien en Kobe – 93 jaar (bv. in 2095) Elke groep schrijft op een leeg blad het jaar van hun categorie, het jaar waar ze naartoe ‘reizen’. Ze tekenen eventueel een teletijdmachine.

lessen

Alle kinderen sluiten de ogen en beelden zich in hoe de situatie vroeger was of hoe de situatie in de toekomst zal zijn als er niets verandert. Vertel het volgende:

120

Jullie stappen in de teletijdmachine en reizen doorheen de tijd naar het jaartal dat op jullie blad staat. 3, 2, 1 … en weg zijn jullie! Jullie voelen de snelheid niet, maar de teletijdmachine zoeft met een onvoorstelbare snelheid door de ruimte. BAM! Jullie zijn geland. Doe de deur van de teletijdmachine maar open en beeld jullie in wat jullie zien: • Zijn er veel mensen? • Hebben de mensen een gsm bij? • Wat doen de mensen in hun vrije tijd? Spelen ze videospelletjes? • Zijn er veel mijnen? • Worden de mijnen gebruikt om kostbare grondstoffen op te graven voor elektronica? • Zijn er veel bossen? • Waar werken de mensen? • Zijn er mensen werkloos? • Zijn de mensen gezond? • … Stel vragen die verwijzen naar de routekaart die de kinderen maakten. Zeg hen hun ogen te openen.

In elke groep schrijven de kinderen om beurt een kernwoord of –zin op het blad, tot alles wat ze tijdens hun reis gezien hebben, is genoteerd. Ze kunnen hun routekaart gebruiken om inspiratie op te doen over wat er anders zou kunnen zijn. Elk kind maakt een tekening over de wereld in hun jaartal. Hang alle tekeningen op de tijdslijn.

REFLECTIE Overloop elke groep: • Hoe was de situatie vroeger? • Hoe zal de situatie in de toekomst zijn als er niets verandert? Waarom? • Konden mensen vroeger (bv. toen Omi 12 jaar was) voorspellen wat er veel later zou gebeuren (bv. nu of als Mien en Kobe 93 jaar zijn)? Hoe komt dit? Wat betekent dit? 121


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.