6 minute read
Interview Theo Mackaay
Beeldhouwer en schilder Theo Mackaay nog elke dag aan het werk
De beeldhouwer en schilder Theo Mackaay (71) laat weer van zich horen (en vooral zien) met een grote expositie in Morren Galleries aan de Oudegracht. Hoe is met deze maker van het Gouden Kalf die, zegt hij zelf, nog zoveel mooie dingen wil maken. "Jarenlang heb ik hard gewerkt en dat gaat nog iedere dag door."
Advertisement
Tekst en fotogra e: Ton van den Berg en archief Mackaay Beeldhouwer Mackaay met het eerste Gouden Kalf in 1980
Schilder en beeldhouwer Theo Mackaay: 'Voordat ik om ikker hoop ik nog een mooie vla ip te hebben gemaakt'
Dat Theo Mackaay niet kan stilzitten laat hij zien bij zijn nieuwste werk: een schilderij van zeven bij twee meter. "Het grootste wat ik ooit op doek geschilderd heb", zegt hij glunderend in zijn atelier in Maartensdijk. "Jeruzalem, zo heet het. In mijn katholieke jeugd hoorde ik veel over die stad op school. Ik hoorde er over het jodendom, het kindje Jezus en de berg van Calvarie en de gevechten die er eeuwenlang zijn geweest om die stad. Dat is me altijd bijgebleven en ik wilde al heel lang daar een keer een groot schilderij over maken."
Op zijn 71e zijn grootste schilderij beginnen op iets dat gebaseerd is op een jeugdherinnering. "Ja, dat past wel bij wel bij mij. Ik ben altijd bezig met zaken die wat hoekig zijn geweest in mijn leven. Dat kan jaren geleden zijn. Ik ben bijvoorbeeld al een tijd lang bezig een boek te schrijven en dan kom ik op het verhaal van een oude vriend, Guus Shulz, hij is dood helaas, maar een jongen die heel belangrijk was voor mij en die, toen ik 18 - 19 was, mij uit de drugs en losbandigheid trok en die zei: "Hé Theo, wat ben je aan het doen? Laten we gaan boksen, lekker sporten, kom op."
Opkijken tegen grote stoere jongens, want zo wilde hij ook zijn: stoer. Hij liep dan de achterdeur uit thuis, zo drukt hij dat uit. Op weg naar de foute jongens. Guus trok mij daar weg, iedere dinsdag en donderdag voor de deur met z'n auto en roepen: 'Kom op, we gaan trainen'. En ik mee en voor ik het wist zat ik in een zware boksploeg bij Ben Zwezerijnen in de Voltreffer in Jutphaas waar ze me 'de pleuris' sloegen."
Dat Theo Mackaay kunstenaar zou worden zat er al vroeg in: "De nonnen op de kleuterschool zeiden het al tegen mijn moeder: 'Die jongen kan tekenen!, mevrouw Mackaay'. Maar ik ging het vooral ontwikkelen toen ik op de middelbare school zat. Daar ontmoette ik de tekenleraar Hugo Wormgoor. "'Leren komt vanzelf nog wel', zei hij. Hij huurde een atelier voor mij in een pandje in het steegje achter de Jacobikerk. Ik schilderde er de meisjes van school en die schilderijen verkochten we aan de ouders. Het kunstenaarsgevoel van een ruimte met een potkacheltje en daarop een ketel vieze zwarte oploskof kartonnen doosje, dat was het helemaal. Ik voelde me heel wat in die tijd. Daar is het begonnen."
Later komt Mackaay op de Rietveldacademie in Amsterdam gegaan en volgt daarna de opleiding aan de Rijksacademie Beeldende Kunst. "Ik was bijna dertig toen ik van school kwam, in 1979."
Op de Rijksacademie houdt Mackaay zich vooral bezig met beeldhouwen en leert er veel van de bekende beeldhouwer professor Piet Esser. "Dat je iets maakt, iets schetst dat leuk is, maar ga er daarna nog eens aan werken. Wat ga je er aan doen? Dan moet er een diepte in je weten zitten om daarmee om te kunnen gaan, om het een betere gestalte te geven. Dat heb ik van Esser geleerd want het was nooit goed. Hij trok wel eens stukken van een beeld van mij af, waar ik dan al weken aan gewerkt had en moest ik opnieuw beginnen."
Hij gaat na zijn studie ook weer schilderen, daartoe aangespoord door de Utrechtse schilder Jan Boon (bekend van het mozaïek op het Herderplein). "Samen hebben we een schilderij gemaakt en dat beviel mij wel, ik vond het toch wel leuk en merkte dat ik er een diep gevoel voor kon krijgen. Maar ik zei nog: 'Moet dit er ook nog bij naast het beeldhouwen?!' Jan Boon zei toen: 'Theo, er komt een tijd dat je nog zoveel schilderijen gaat maken dat je er misselijk van wordt'. Daarin heeft hij gelijk gehad." kaays' stijl en handelsmerk. "Mijn kracht ligt straat tegenkomt. Het thema bij mij is 'verbinding', een hunkering naar verbinding met elkaar natuurlijk, maar ook met je talent naar de wereld toe, een verbinding in en met de maatschappij als verlangen."
Dat laatste is voor de beeldhouwer en schilder niet eenvoudig: "De maatschappij heeft mij niet altijd de erkenning heeft gegeven waarop ik hoopte voor mijzelf maar ook vooral voor mijn andere tijdsgenoten. Vroeger mochten onze voorgangers zoals een Pieter d'Hont, Joop Hekman, Arthur Spronken, Paul Gregoire, André Schalke, al die grote beeldhouwers, Piet Esser met de Schaatser op het Camminghaplantsoen, grote beelden neerzetten. Dat is helaas niet meer. Als je door de stad heen kijkt zie je prachtige beelden, een soort ijkpunten zoals ze ook bedoeld zijn. Maar dat gebeurt niet meer, ik mis dat de gemeente dat soort opdrachten nog geeft."
Zoekend naar de oorzaak zegt Mackaay: "Misschien komt het omdat mensen vlakker zijn gaan denken. Iemand die mooie muziek maakt, maar niemand meer die verbaasd is. Mensen zien de diepte niet meer en zijn bezig met overleven, met dure huizen kopen en andere sores want het leven in Nederland is heel duur geworden. Zo krijg je geen rust om bij de schoonheid van jezelf te komen en bij de schoonheid van je omgeving en wat je daar zelf graag zou willen zien. Dat is de makke van deze tijd."
Graag zou hij nog eens iets spectaculairs maken voor de gemeente Utrecht. "Neem dat Vredenburg met die granieten tegels, een miskleun. Niet dat ik de ontwerpster die opdracht niet gun, maar ik had daar ook wel naar willen meedingen. Ik had het idee ergens op dat plein een mooi monument te maken dat zou bestaan uit raamwerken gebaseerd op de strakke kanten van de huizen die de architect Rietveld daar ontworpen had."
Is Mackaay gefrustreerd? "Nee, dat ben ik niet. Daar is mijn geest denk ik te ruim voor. Maar ik zie het wel allemaal. Graag had ik gezien dat de gemeente bijvoorbeeld het grote beeld van het Gouden Kalf had aangekocht, maar dat gebeurde niet ondanks dat er ook mensen bij de gemeente waren die er wel heel erg voor waren. Het is nu eigendom van de Filmdagen die er mee op pad gaan door het hele land. Wat op zich ook mooi is, maar wat was het mooi geweest dat het ergens stond waar je de stad binnen komt rijden en je kan
Ja, dat Gouden Kalf. Mackaay glimlacht: "Ik wil niet zeggen dat het ontwerp een jeugdzonde was, ik was net van de academie af toen ik het maakte. Het heeft de tijd overleefd, al meer dan veertig jaar. Dat mensen teurs en actrices die vertellen dat ze het kalf in hun kamer hebben staan of zoals Monique van de Ven onder een boom in haar tuin." "Ja, het is heel wat hè, dat leven van mij", zegt Mackaay. "En het is nog lang niet voorbij, hoop ik. Ben nu 71 en ik heb mijzelf beloofd, als ik het mag beleven, in ieder geval tot mijn tachtigste, nog hard te blijven werken en hoop nog veel mooie dingen te maken. Na mijn tachtigste zie ik wel weer verder. Natuurlijk blijf ik werken tot aan mijn dood. Dat doet iedere kunstenaar. Ik hoop dat ik tot die tijd niet al teveel lichamelijke gebreken krijg gemaakt. Zoals Jan Wolkers dat ooit zo mooi heeft gezegd: Ik kroop op mijn buik naar dat zieke zeehondje en leek ik net op iemand met een Engelse ziekte die nog steeds trachtte