5 minute read

Instructie-geven

Voordat je begint met de groepsinstructie is het belangrijk dat je de aandacht hebt van de groep. Hiervoor kun je het ‘VKG-model' gebruiken: 1. V raag aandacht. 2. K rijg aandacht. 3. G eef aandacht.

VKG-model.

Je begint pas met het geven van instructie als iedereen oplet! Hierbij ga je te werk volgens het principe van het Praatje-Plaatje-Daadje (PPD). Gebruik dit elke keer als je een instructie geeft. 1. Praatje:

Tijdens je praatje ga je op drie zaken in: a. De naam: je noemt welke activiteit of oefening je gaat doen. b. Het doel: je geeft aan waarom je deze activiteit of oefening gaat doen. c. De eisen: je legt de belangrijkste eisen of regels uit. Misschien is het de eerste keer dat je deze sporters of gasten ontmoet. Stel je dan ook kort even voor. 2. Plaatje:

Je geeft een zo volledig mogelijk en goed voorbeeld van datgene wat de sporters moeten doen. Het is het mooist als je als medewerker sport en recreatie zelf het voorbeeld kunt geven, maar er zijn ook andere mogelijkheden: a. Je laat een goede sporter het voorbeeld geven. b. Je laat iemand anders het voorbeeld geven, bijvoorbeeld een collega of een sporter van een andere groep. c. Je laat een plaatje of een video zien. 3. Daadje:

Je zet de sporters of gasten aan het werk.

Opdracht 2 Stappen speluitleg

Voor het uitwerken van een activiteit maak je gebruik van het PPD-formulier. a. Waar staat PPD voor?

b. Schrijf op wat je bij elke letter doet.

Wat is? Wat doe je?

P:

P:

D:

PPD-FORMULIER

Naam activiteit Soort activiteit Datum + tijdstip Tijdsduur Locatie/ruimte Materialen

Praatje

Plaatje

Daadje

Teamindeling

Veiligheid

Opdracht 3 PPD

Filmpje - Klassikale instructie

Lees de volgende vraag en bekijk daarna het filmpje. Houd pen en papier bij de hand. Bij een groepsinstructie gebruiken we het PPD-model. Bekijk of de PPD-stappen worden doorlopen en vertel bij elke stap hoe de medewerker sport en recreatie dat doet of wat hij vergeet.

Opdracht 4 Speluitleg

Bij deze opdracht werk je samen met een klasgenoot en ga je een ‘goed/fout-video' maken van een speluitleg. a. Bedenk en noteer tien concrete fouten bij het geven van instructie die ervoor zorgen dat je speluitleg saai, ongeïnteresseerd, onverstaanbaar of onduidelijk wordt. Bijvoorbeeld: Je mompelt tijdens je presentatie.

1.

2.

3.

4.

5.

6.

7.

8.

9.

10.

b. Kies een sportieve activiteit en bereid de speluitleg voor. Zowel een foute als een goede speluitleg. Gebruik hiervoor eventueel het werkplan of het PPD-formulier. c. Verdeel de rollen en film de speluitleg twee keer achter elkaar. De eerste keer pas je zo veel mogelijk fouten toe. De tweede keer maak je de fouten niet en laat je dus een enthousiaste en goede speltuitleg zien. d. Bespreek de video’s met een ander groepje. Wat leren jullie van elkaar?

Opdracht 5 Klaar voor de start …

Geluidsfragment Uitleg escaperoom Geluidsfragment Uitleg meerkamp Geluidsfragment Uitleg kringspel

Je staat voor de groep, allemaal vragende ogen kijken je aan, wachtend op jouw uitleg: de instructie! Hoe zorg je ervoor dat je sporters of gasten na je instructie precies weten wat ze moeten doen?

Luister naar de geluidsfragmenten en beantwoord de vragen.

Fragment 1: uitleg van een escaperoom voor een bedrijf waarbij twee teams tegen elkaar gaan strijden. a. Hoe komt de uitleg op je over? Leg uit waarom je dat vindt.

b. Weet je als deelnemer nu wat je moet doen? Licht toe waarom wel of waarom niet.

c. Stel, jij geeft deze instructie, ga je dan iets anders zeggen? Leg uit waarom wel of waarom niet.

Fragment 2: uitleg van meerkamp met zes spellen voor jongeren tussen de 12 en 18 jaar op een scoutingterrein. d. Hoe komt de uitleg op je over? Leg uit waarom je dat vindt.

e. Weet je als deelnemer nu wat je moet doen? Licht toe waarom wel of waarom niet.

f. Stel, jij geeft deze instructie, ga je dan iets anders zeggen? Leg uit waarom wel of waarom niet.

Fragment 3: uitleg voor een kringspel voor kinderen van 4 tot 8 jaar. g. Hoe komt de uitleg op je over? Leg uit waarom je dat vindt.

h. Weet je als deelnemer nu wat je moet doen? Licht toe waarom wel of waarom niet.

i. Stel, jij geeft deze instructie, ga je dan iets anders zeggen? Leg uit waarom wel of waarom niet.

j. Je hebt nu drie fragmenten gehoord. Vat je ervaring samen. Wat zit er volgens jou in een goede instructie?

Opdracht 6 Actie-reactie

Hoe reageer je op de volgende reacties van je sporters of gasten tijdens je instructie?

a. ‘Ik versta je niet!’ (roept een volwassene achter in de groep tijdens je instructie.)

b. ‘Ik snap het nog steeds niet!’ (na twee keer uitleg)

c. ‘Het klinkt helemaal niet leuk ...’ (zeggen twee hangende pubers.)

d. ‘Heb je die andere groep gezien, wat een losers zeg …’

e. ‘Wat een moeilijke spellen …’ (zegt een moeder aan de kant, en je ziet dat ze gelijk heeft: de kinderen komen niet goed mee.)

f. ‘Die andere groep is veel beter dan wij, we gaan nooit winnen …’

g. ‘Dit werkt echt niet, het is een enorme chaos, niemand luistert naar de spelbegeleider!’ (Je ziet dat ze gelijk hebben.)

h. ‘Dit veld is toch helemaal niet geschikt voor deze activiteit.’ (En dat klopt …)

i. ‘Wat een kinderachtige vragen zitten er in deze spelshow zeg …’ (Je merkt inderdaad dat er weinig uitdaging in zit voor het publiek.)

j. Speel deze situaties na met een klasgenoot. Werkt de oplossing die je hebt bedacht? Wat voeg je pratend toe wat je nog niet hebt opgeschreven? Vul dit aan.

Opdracht 7 Instructie

Filmpje - Organisatie

Lees de volgende vragen en bekijk daarna het filmpje. Houd pen en papier bij de hand.

Kijk goed hoe hoofdpersoon Roel instructie geeft. a. Wat valt je op?

b. Wat doet Roel?

c. Maakt Roel gebruik van praatje-plaatje-daadje? Zo ja, geef aan wat er onder praatje valt, wat onder plaatje en wat onder daadje.

d. Wat doen de kinderen?

Opdracht 8 Praatje-plaatje-daadje-filmpje

Vraag of iemand jou wil filmen als jij instructie geeft. In jouw instructie maak je gebruik van het stappenplan praatje-plaatje-daadje. Bereid de instructie eventueel voor op het PPD-formulier.

Bekijk het filmpje en evalueer je instructie. Beantwoord de volgende vragen. a. Wat ging goed?

This article is from: