KERN Nederlands oefenboek gymnasium/vwo+ 1

Page 1


KERN NEDERLANDS TAAL & CULTUUR

methodeconcept / redactie

Boom voortgezet onderwijs

met dank aan

Peter-Arno Coppen

Jeroen Steenbakkers

Theo Witte auteurs

Joke Brasser

Peter-Arno Coppen

Doke van Dieren

Willem Goedhart

Floor de Jonge

Connelie Klijn

Sigrid Kroon

Sven Kruizinga

Bea Ros

Theo Witte

KERN NEDERLANDS TAAL & CULTUUR

OEFENBOEK

ACADEMISCHE LEERROUTE

ONDERBOUW GYMNASIUM / VWO+

TWEEDE EDITIE

BOOM VOORTGEZET ONDERWIJS

INHOUD

Oefenboek, leerjaar 1

1 GELETTERDHEID

A Van letters tot kennis 8

B Woorden en hun betekenissen 10

C Leesdoelen en leesmanieren 12

D Anansi en Sebastiaan 16

E Kiezen en lezen van boeken 20

F Woordenschat 22

2 KRACHT VAN VERHALEN

A Mensen kunnen niet zonder verhalen 24

B Tekstsoorten 26

C Tekstdoelen 28

D Het onderwerp van een tekst 31

E Het Achterhuis 34

F Woordenschat 38

3 GESCHIEDENIS VAN HET NEDERLANDS

A De wortels van onze taal 40

B Samenvatten 52

C Aantekeningen maken 46

D Hebban olla vogala 48

E Literaire ontwikkeling 50

F Woordenschat 52

4 DICHTERLIJKE TAAL

A Een gedicht zegt meer 54

B De structuur van een tekst 56

C De verbanden in een tekst 59

D Gedichten 62

E Genre 64

F Woordenschat 66

5 LEZEN EN INLEVEN

A Open als een boek 68

B Gesprekken voeren 70

C Schrijven in stappen 72

D Schrijfopdracht 74

E De waarheid volgens Mason Buttle 76

F Bespreken en beoordelen 80

G Woordenschat 82

G RAMMATICA

A Ontleden 84

B Zelfstandig naamwoord, lidwoord en bijvoeglijk naamwoord 86

C Werkwoord 88

D Voornaamwoorden 90

E Voorzetsel en bijwoord 92

F Onderwerp en gezegde 94

G Persoonsvorm 96

H Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde 98

I Voorwerpen 102

J Lijdend en meewerkend voorwerp 104

TAALVERZORGING

A Meervoudsvorming 108

B Bijvoeglijke naamwoorden 110

C Werkwoordspelling 112

D Samenstellingen 116

E Hoofdletters 118

F Leestekens 120

KERN NEDERLANDS

& CULTUUR

KERN NEDERLANDS

KERN NEDERLANDS

KERN NEDERLANDS TAAL & CULTUUR

OEFENBOEK 1

handboek

OEFENBOEK 2

oefenboeken leerjaar 1, 2 & 3

Hoe werk je met KERN Nederlands taal & cultuur?

OEFENBOEK 3

Het handboek biedt een overzicht van alle leerstof voor leerjaar 1, 2 en 3. Het is een soort encyclopedie voor alles wat je in de onderbouw over het schoolvak Nederlands moet weten.

Het oefenboek vertelt je hoe je met het handboek moet werken. Je werkt dus vanuit het oefenboek met KERN Nederlands. In de meeste paragrafen in het oefenboek vind je verwijzingen naar het handboek. Zo weet je welke paragraaf je in het handboek moet lezen om de oefenparagraaf te kunnen maken.

HANDBOEK TAAL & CULTUUR  v 1  VAN LETTERS

v Verwerken

v Lees de paragraaf ‘Van letters tot kennis’ (handboek, pp. 10–11) en beantwoord de vragen.

In de online omgeving van KERN Nederlands taal & cultuur vind je daarnaast: v Uitlegvideo’s over Taalgebruik, Grammatica en Taalverzorging; v Oefendrills bij Grammatica, Taalverzorging en Woordenschat; v Boekentips van Vlogboek; v Voorlezers bij Taal & cultuur in het handboek en bij lange bronteksten in het oefenboek.

TOT KENNIS

GELETTERDHEID

Van letters tot kennis A

v Doel

Je weet wat geletterd betekent, waarom geletterd zijn belangrijk is in onze maatschappij en hoe je geletterd wordt.

v Verkennen

1 Op de basisschool ben je gestart met het ontwikkelen van je algemene kennis over verschillende onderwerpen.

a Noteer drie begrippen die je hebt geleerd bij taal, drie bij natuur en drie bij rekenen. T 1

b Wissel de begrippen uit met een of meer leerlingen die op een andere school hebben gezeten. Welke begrippen kent bijna iedereen? T 1

c Wat is er fijn aan om samen dezelfde kennis te hebben? T 2

d Waarom is dat ook prettig voor je leraren? Licht je antwoord toe. T 2

2 Je hebt vast ook veel kennis over een hobby, sport of een heel speciaal onderwerp.

a Kies een hobby, sport of onderwerp waar jij thuis goed in bent en schrijf vijf woorden op die jij wel begrijpt, maar iemand anders niet. T 1

b Misschien zit er iemand in de klas die hetzelfde heeft gekozen als jij. Vind je dat fijn? Licht je antwoord toe. T 2

3 Bekijk de inhoudsopgave van het handboek.

a Het vak bestaat uit vijf onderdelen. Welke spreken jou het meest aan? En welke minder? Licht je antwoord toe. T 2

b Hoe zou jij in het kort omschrijven wat je bij Nederlands gaat leren? T 2

v Verwerken

v Lees de paragraaf ‘Van letters tot kennis’ (handboek, pp. 10–11) en beantwoord de vragen.

4 a Geletterd heeft twee betekenissen. Welke? R

b Wat is een alfabeet en een analfabeet? R

c Waarom is het lastig om in onze maatschappij analfabeet te zijn? T 1

d Wat betekent het woord digibeet volgens jou? T 2

e Hoe word je geletterd? T 2

5 a Hoeveel woorden leren leerlingen gemiddeld in hun basisschooltijd?

Hoeveel woorden zijn dat per jaar en hoeveel zijn dat er per dag? T 2

b Ligt het gemiddelde aantal woorden dat je per jaar leert op de middelbare school hoger of lager dan op de basisschool? T 2

c Hoe zal dat komen? I

6 In Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal staat bij het trefwoord geletterd de volgende betekenis: 1. in staat om te lezen en schrijven, 2. veel gestudeerd hebbend, belezen. Bij geletterde staat: alfabeet.

a Komen deze betekenissen overeen met de uitleg in het handboek? Leg uit. T 1

b Omschrijf zelf de betekenis voor digitale geletterdheid  T 1

c Iemand kan ook ‘gecijferd’ zijn. Wat zal dat betekenen? T 2

d Denk je dat je meer geletterd of meer gecijferd bent? Licht je antwoord toe. T 2

7 De online editie van Van Dale heeft meer trefwoorden dan de papieren editie uit 2015. Hoe kan je dat verklaren? T 2

v Onderzoeken en ontwerpen

8 Bekijk met een of meer klasgenoten in het handboek de afbeelding uit het jaar 1900. Fantaseer samen over hoe leerlingen in het jaar 2050 hun woordenschat en kennis uitbreiden. Je hebt door dit gesprekje waarschijnlijk allerlei ideeën gekregen. Werk één idee uit in een tekstje van maximaal 100 woorden of maak een tekening. I

9 Woorden openen vanzelf allerlei deurtjes in je brein en geheugen. Zo zal je bijvoorbeeld bij het woord vakantie niet alleen denken aan soorten vakantie, zoals kerstvakantie en zomervakantie, maar je ook van alles herinneren. Misschien gaat je brein wel spontaan uitrekenen hoelang het nog duurt voordat je weer op vakantie kunt. Een woord is in je brein verbonden met allerlei netwerken. Hoe ziet zo’n netwerk er in jouw brein uit? Kies een van de volgende woorden en maak een mindmap : vakantie / muziek / sport / school. I

v Woorden de alfabeet de algemene ontwikkeling de analfabeet buitengesloten voelen de digibeet de digitale geletterdheid de editie gecijferd geletterd de woordenschat

v Heb je het leerdoel bereikt?

R Ik weet wat het betekent om geletterd te zijn.

T 1 Ik kan vormen van geletterdheid herkennen en benoemen.

T 2 Ik kan vormen van geletterdheid toelichten en uitleggen wat het belang is van geletterd zijn.

I Ik kan zelf nadenken over geletterdheid en hierover een tekst schrijven of een tekening maken.

Voorbeeld van een (onvoltooide) mindmap.

zee

zeelucht zout zand tussen je tenen pakjes yoghurtdrink surfen

vakantie

Woorden en hun betekenissen

v Doel

Je leert op welke manieren je erachter kunt komen wat de betekenis is van woorden die je nog niet kent.

v Verkennen

1 In de paragraaf ‘Van letters tot kennis’ (handboek, pp. 10–11) heb je gelezen over het begrip woordenschat.

a Wat is woordenschat? R

b Leg uit hoe in de volgende zin de auteur speelt met de betekenis van woordenschat : ‘Boeken zijn voor je woordenschat en je kennis van de wereld ware goudmijnen.’ T 2

c In de laatste alinea van de paragraaf staat iets over het brein. Welke rol lijkt je brein te spelen als het gaat om woordenschat? T 1

2 Elke oefenparagraaf in dit boek bevat een lijstje met woorden. Deze woorden komen uit de oefenparagraaf zelf of uit de handboekparagraaf waarbij hij hoort. Bekijk de woordenlijst op deze pagina. Noteer minimaal drie woorden waarvan je de betekenis niet (of niet zo goed) weet. T 1

3 Stel, je komt een moeilijk woord tegen. Wat is normaal gesproken jouw manier om achter de betekenis ervan te komen? T 2

v Woorden

aangeven de herkomst afleiden de strategie het aspect het synoniem de context toelichten de etymologie het voorwerp

v Verwerken

v Lees de paragraaf ‘Woorden en hun betekenissen’ (handboek, pp. 56–57) en beantwoord de vragen.

4 a Omschrijf in je eigen woorden wat context betekent. T 1

b Wat is een woordraadstrategie? R

c Staat jouw manier uit opdracht 3 ook bij de strategieën in het handboek? T 1

5 Lees hiernaast de tekst ‘Hersenatlas van woordbetekenissen’.

a Hoe wordt de hersenatlas ook wel genoemd in de tekst?  T 1

b In de tekst komen woorden voor die lijken op activeren (geactiveerd, activatie, actief). Wat betekent activeren? T 1

c In de tekst zijn woorden onderstippeld. Probeer de betekenis van deze woorden via de context te raden en schrijf op. T 1

d Welke woordraadstrategieën heb je gebruikt bij het beantwoorden van c? T 2

e Bedenk voor drie van de onderstippelde woorden een zin waarin ze passen. I

6 Beantwoord de volgende vragen over de tekst.

a Wat laat de hersenatlas zien? T 1

b Hoe hebben de onderzoekers hun onderzoek uitgevoerd? T 1

c Is de onderzoeksmethode alleen geschikt om woordbetekenissen in het brein te onderzoeken? Licht je antwoord toe. T 2

7 Bekijk nog eens de woorden die je bij opdracht 2 hebt genoteerd. Kun je de betekenissen in het handboek en deze oefenparagraaf vinden? Licht je antwoord toe. T 2

Hersenatlas van woordbetekenissen Woordbetekenissen liggen opgeslagen verspreid over ons hele brein, in groepjes van woorden die inhoudelijk bij elkaar horen. Dit blijkt uit onderzoek van Amerikaanse wetenschappers. Op een interactief 3D-brein hebben zij de locaties van vele duizenden woorden in kaart gebracht

Als je luistert naar een verhaal worden verschillende delen van je brein geactiveerd. De plek van de activatie van de woordbetekenis is afhankelijk van het woord. Neuropsychologen van de universiteit van Californië hebben een hersenatlas met meer dan tienduizend woordbetekenissen gemaakt. Met twaalf verschillende kleuren zijn de woorden onderverdeeld in categorieën. Zo vallen duizend en kwart in de categorie ‘getallen’ en echtgenoot en zus in de categorie ‘sociaal’. Eén woord kan op verschillende plekken in het brein voor activatie zorgen. Het woord top bijvoorbeeld zorgt voor activatie in een gebiedje voor kledingstukken. Maar ook in een regio met woorden voor getallen en maten, en in een regio met gebouwen en plaatsen.

Online interactieve 3D-kaart

Om de kaart te kunnen maken lagen zeven proefpersonen ieder twee uur lang in een MRI-scanner, luisterend naar waargebeurde verhalen. De onderzoekers registreerden wanneer welke hersengebieden extra zuurstofrijk bloed aangevoerd kregen en dus actief waren. Vervolgens ontwikkelden de onderzoekers een model dat voorspelt welk hersengebied actief wordt bij welk woord. Daarna controleerden ze deze voorspellingen met een nieuw verhaal en een nieuwe meting. Voor verschillende gebieden bleken de voorspellingen overtuigend te kloppen. ‘Dit onderzoek ontrafelt een klein stukje van het mysterie van het menselijk brein,’ aldus onderzoeker Irina Simanova. ‘Misschien kan deze methode ook gebruikt worden om andere aspecten van taal in het brein in kaart te brengen, zoals grammatica, klanken of de betekenis van innerlijke spraak.’

Naar: erica renckens , nemokennislink.nl, 4 mei 2016

Wetenschappers hebben een online 3D-kaart gemaakt van het menselijk brein.

v Onderzoeken en ontwerpen

8 Ga op zoek naar een moeilijk woord (bijvoorbeeld in een woordenboek) waarvan jij denkt dat je klasgenoten de betekenis niet kennen.

Met een verhaal ga jij ervoor zorgen dat je klasgenoten de betekenis van het woord raden. I

v Bedenk een kort verhaal van maximaal 200 woorden waarbij je dat moeilijke woord meerdere keren laat terugkomen, zonder dat je de betekenis van het woord uitlegt.

v Zet onderaan je verhaal om welk woord het gaat.

v Laat je verhaal door drie klasgenoten lezen en laat ze een geraden betekenis opschrijven.

v Controleer wie de betekenis goed had. Bespreek samen de juiste betekenis.

v Heb je het leerdoel bereikt?

R Ik weet welke strategieën ik kan toepassen om de betekenis van een woord te raden.

T 1 Ik kan de betekenis van nieuwe woorden raden met behulp van woordraadstrategieën.

T 2 Ik kan uitleggen wanneer ik een bepaalde woordraadstrategie gebruik.

I Ik kan zelf zinnen bedenken waarin ik de betekenis van nieuwe woorden laat zien.

Leesdoelen en leesmanieren

v Doel

Je leert wat laaggeletterdheid, leesdoelen en leesmanieren zijn en hoe je leesmanieren bewust kunt inzetten.

v Verkennen

1 Een nieuwe school betekent ook een nieuw schoolgebouw. Waarschijnlijk ben je net als je klasgenoten nog steeds bezig om deze te verkennen zodat je weet waar alles is en niet de hele tijd verdwaalt.

a Wat zijn voor jou de belangrijkste herkenningspunten in de school? T 1

b Ook een leestekst zul je vaak eerst verkennen. Wat zijn dan belangrijke herkenningspunten? T 1

2 In de eerste oefenparagraaf bij dit thema moest je de tekst ‘Geletterdheid’ lezen.

a Heb je deze tekst eerst verkennend gelezen of meteen helemaal? T 1

b Was dit een handige manier? Leg je antwoord uit. T 2

3 KERN Nederlands bestaat uit een handboek en een oefenboek. Verken beide boeken en beantwoord de volgende vragen.

a Hoeveel leerjaren ga je het handboek gebruiken en hoeveel leerjaren het oefenboek? T 1

b Noteer drie verschillen tussen het handboek en het oefenboek. T 1

c Wat is volgens jou de functie van het handboek en wat van het oefenboek? T 2

d Je wilt weten wat wordt bedoeld met de term leesdoel. Hoe kom je hierachter? T 1

v Verwerken

v Lees de paragraaf ‘Leesdoelen en leesmanieren’ (handboek, pp. 58–59) en beantwoord de vragen.

4 a Met welk leesdoel heb je de informatie uit het handboek gelezen? T 1

b Welke leesmanier(en) heb je hiervoor gebruikt? T 1

c Waarom moet je een tekst, als je deze goed wilt begrijpen, eerst verkennend lezen? R

5 Verken de tekst ‘Laaggeletterdheid in Nederland’. Wat verwacht je in deze tekst allemaal te weten te komen? T 1

6 Wat is analfabetisme? Zoek de betekenis in de tekst en schrijf deze op. T 1

7 Lees de tekst nu intensief. Beantwoord daarna de vragen.

a Hoe komt het dat er in Nederland weinig analfabeten zijn? T 1

b Noem drie oorzaken van leesproblemen. T 1

c Waarom schamen laaggeletterden zich voor hun handicap, denk je? T 2

d Waarom is het belangrijk dat er aandacht is voor laaggeletterdheid? T 1

8 Stel, je moet deze tekst leren voor een toets. Bedenk vier vragen die je docent waarschijnlijk zal stellen. I

9 Als je de tekst kritisch leest, komt deze dan betrouwbaar op je over? Leg je antwoord uit. T 2

[ 1 ] Een peuter wijst een koe aan in een dierenboekje en zegt ‘boe’. Een kleuter krabbelt wat tekens op een papiertje en vraagt aan haar vader of hij het voor wil lezen. In groep 3 leren kinderen vervolgens letters aan klanken te koppelen: ik –maan – roos – vis. Als je dit eenmaal onder de knie hebt, gaat lezen en schrijven door oefening steeds sneller en makkelijker. Maar dat geldt niet voor iedereen: soms leer je niet goed lezen en schrijven op de basisschool en lukt het ook niet om deze achterstand op de middelbare school weg te werken.

[ 2 ] Leesprobleem Iemand die laaggeletterd is, kan wel lezen en schrijven, maar heeft moeite met het begrijpen van eenvoudige teksten en het schrijven van korte briefjes, berichtjes of e-mails. Het lezen van de ondertiteling bij een film of serie gaat eigenlijk niet. Ook kunnen ze zich niet zo goed redden op het internet en hebben ze vaak moeite met rekenen. Laaggeletterdheid is iets anders dan analfabetisme (ongeletterdheid). Een analfabeet heeft namelijk nooit leren lezen en schrijven. Omdat we in Nederland al sinds 1901 een leerplicht hebben, zijn er maar weinig analfabeten: ongeveer 250.000. Dit aantal bestaat vooral uit mensen met een verstandelijke beperking en immigranten.

[ 3 ] Onderzoek Uit een groot internationaal onderzoek van 2018 blijkt dat 25% van de Nederlandse jongeren van 15 jaar laaggeletterd is. In 2013 was dat 18%. In vergelijking met andere landen doen de Nederlandse leerlingen het steeds slechter: tussen 2013 en 2018 zakten we van de 11de naar de 26ste plaats. Leerlingen in het buitenland lezen meer en hebben ook meer plezier in het lezen. Het gaat dus niet zo goed met de leesvaardigheid van Nederlandse kinderen. Kijken we naar de Nederlandse bevolking van 16 jaar en ouder, dan telt Nederland 2.500.000 laaggeletterden, ongeveer 16% van de hele bevolking. Dat is best veel voor een rijk land als Nederland.

[ 4 ] Oorzaken Er zijn verschillende oorzaken voor het hebben van een leesprobleem. Dit kan met onderwijs te maken hebben, de thuissituatie van een kind of met persoonlijke oorzaken. Zo

hebben ouders grote invloed op de leesontwikkeling en het taalgebruik van hun kind: wordt er thuis Nederlands gesproken, gebruiken je ouders veel of weinig moeilijke woorden en lezen ze wel of geen boeken. Een persoonlijke oorzaak van leesproblemen is dyslexie. Leerlingen met deze leerstoornis moeten veel harder werken en oefenen dan hun klasgenoten. Als dit niet lukt, lopen ze al snel een achterstand op.

[ 5 ] Hulp Laaggeletterdheid was heel lang een taboe. De meeste mensen die moeite hebben met lezen en schrijven, vinden het lastig om erover te praten. Ze schamen zich voor hun problemen en gebruiken smoesjes of andere trucjes om hun handicap te verbergen. Zo zijn laaggeletterden bijvoorbeeld vaak hun bril vergeten of willen ze per se een formulier thuis invullen. Dankzij de Stichting Lezen en Schrijven is er veel meer aandacht gekomen voor laaggeletterdheid en durven steeds meer mensen hulp te vragen. Voor laaggeletterden is het bovendien fijn om te weten dat ze niet de enige zijn. Tekst 1 Laaggeletterdheid

Stichting Lezen organiseert jaarlijks De Weddenschap om (v)mbo-leerlingen te stimuleren om te lezen. In 2020/2021 was zanger Jeangu Macrooy een van de landelijke leescoaches. Stichting Lezen zet zich in voor leesbevordering. Zoveel mogelijk kinderen en jongeren in aanraking brengen met boeken en hen laten opgroeien tot lezer, dat is de missie van Stichting Lezen.

[ 1 ] Dag en nacht piekerde Rob Weijers over zijn problemen met lezen en schrijven. Vooral ’s nachts als hij in bed lag, maalde hij maar door. Hoe moest hij op zijn werk zijn laaggeletterdheid verhullen?

[ 2 ] Rob werkte lange tijd als stratenmaker. Leuk, vond hij, want zo kon hij met zijn handen werken. ‘Maar het was zwaar werk’, zegt Rob. ‘Omdat ik goed met mensen om kon gaan, kwam ik hogerop. ’s Avonds als ik thuiskwam, vertelde ik mijn vrouw wat er die dag was gebeurd. Zij schreef dan alles voor mij op. Zo kon ik, als uitvoerder, toch de  urenbriefjes wekelijks op kantoor inleveren. Zo heb ik mijn hele leven met lezen en schrijven gesjoemeld.’

[ 3 ] Angstzweet De spanning die dit opleverde, speelde hem uiteindelijk parten. Vaak nam hij  wel drie pakken kleren mee, zo bezweet raakte hij elke keer van alle spanningen. ‘Het zoog me helemaal leeg’, herinnert Rob zich. Zijn schaamte was zo groot, dat hij ook niet een uitkering aanvroeg, toen het bedrijf waarvoor hij werkte failliet ging. Hij wist niet hoe je de formulieren daarvoor moest invullen.

[ 4 ] Rob stond 24 uur per dag onder spanning, want hoe moest hij toch steeds weer zijn grote geheim verborgen zien te houden? Hij kreeg hartproblemen. En doordat hij ’s nachts altijd lag te piekeren, heeft hij nog steeds moeite met slapen. Rob: ‘Ik slaap in totaal zes uur per week, maar ik ga nu naar een slaapkliniek.’

[ 5] Ander mens Zijn vrouw en huisarts hielpen hem om de stap naar school te nemen. ‘Op mijn 45ste heb ik het alfabet geleerd.’

[ 6 ] Hoe hij het al die jaren heeft gered, weet hij nauwelijks nog. Nu durft hij om hulp te vragen. ‘De wereld is voor mij opengegaan’, zegt hij. ‘Toen ik bekendmaakte dat ik niet kon lezen en schrijven, voelde ik me weer één persoon. Ik kon laten zien wie ik werkelijk ben. Ik werd een heel ander mens.

[ 7 ] ‘Ik wil nu dolgraag mensen helpen om ook over de drempel te stappen.’ Rob vertelt nu aan zoveel mogelijk mensen zijn verhaal. Hij wil anderen zo laten zien hoe moeilijk het leven is als je niet kunt lezen en schrijven en geeft graag tips.

Bron: lezenenschrijven.nl

10 Verken de tekst ‘Leven met een geheim’. Wat verwacht je te weten te komen? T 1

11 Lees de tekst nu intensief. Beantwoord daarna de vragen.

a Waaruit blijkt dat Rob Weijers bang was voor de ontdekking van zijn geheim? T 1

b Kun je begrijpen dat hij het zolang verborgen hield? Licht je antwoord toe. T 2

c Wat gebeurde er met Rob toen hij zijn geheim bekendmaakte? T 1

d Kun je zijn gevoel daarbij begrijpen?

Licht je antwoord toe. T 2

e Begrijp je dat zijn vrouw Rob hielp met urenbriefjes schrijven? Licht je antwoord toe. T 2

f Bekijk de afbeelding. In hoeverre komt deze overeen met de ervaring van Rob Weijers? T 2

12 Zowel tekst 1 als tekst 2 in deze paragraaf gaan over laaggeletterdheid.

a Wat is het verschil tussen de teksten? T 1

b Waarom plaatst Stichting Lezen en Schrijven Robs verslag op haar website? T 2

c Stel, je wil een spreekbeurt houden of werkstuk schrijven over laaggeletterdheid.

Zou je dit voorbeeld dan gebruiken?

Licht je antwoord toe. T 2

13 Lijkt de bron van deze tekst je betrouwbaar? Leg je antwoord uit. T 2

v Woorden

het detail de laaggeletterdheid de drempel de oorzaak de dyslexie het proces de functie solliciteren globaal het taboe

v Onderzoeken en ontwerpen

14 Probeer je te verplaatsen in een volwassene die laaggeletterd of analfabeet is. Bekijk het lijstje met situaties hieronder en bespreek met een of meer leerlingen hoe het zal voelen om laaggeletterd te zijn. T 2

v berichten lezen op mobiele telefoon

v krant lezen

v e-mails doornemen

v websites checken

v computers gebruiken

v een film met ondertiteling kijken

v gebruiksaanwijzingen doornemen

v sociale media gebruiken

v iets aan iemand voorlezen

v kaartjesautomaat gebruiken

v verkeersborden lezen

v solliciteren

v gebruikmaken van het ov

v veiligheidsinstructies doornemen

15 Op de website van Stichting Lezen en Schrijven kun je meer lezen over laaggeletterdheid.

a Onderzoek op welke manieren je laaggeletterden kunt helpen en schrijf deze op. I

b Stel, je wilt Stichting Lezen en Schrijven steunen met een sponsoractie. Schrijf met een of meer leerlingen een kort actieplan van ongeveer 50 woorden. I

v Heb je het leerdoel bereikt?

R Ik weet wat laaggeletterdheid, leesdoelen en leesmanieren zijn.

T 1 Ik kan laaggeletterdheid herkennen en een leesmanier toepassen op een gegeven tekst.

T 2 Ik kan me inleven in iemand die analfabeet of laaggeletterd is en uitleggen welke leesmanieren ik gebruik.

I Ik kan zelf een onderzoek doen naar laaggeletterdheid en daarbij leesmanieren bewust inzetten.

Anansi en Sebastiaan

v Doel

Je leert dat verhalen, gedichten en versjes onderdeel zijn van een cultuur.

v Verkennen

1 a Welke verhalen uit je kindertijd zijn je heel erg bijgebleven? T 1

b Zijn jou verhalen voorgelezen die je ouders al kenden uit hun kindertijd? Zo ja, welke? T 1

c Welk geschreven of verfilmd verhaal zou je later willen doorgeven aan je kinderen? Licht je antwoord toe. T 2

d Welke verhalen uit een ander land of andere cultuur ken je? T 1

e Mensen in een land of cultuur spreken vaak niet alleen dezelfde taal, maar kennen ook dezelfde verhalen. Waarom, denk je, is dit belangrijk? T 2

2 a Naast verhalen herinner je je misschien ook nog een paar liedjes. Welke Nederlandstalige liedjes zijn jou bijgebleven uit je kindertijd? T 1

b Wat vind je tegenwoordig het mooiste Nederlandstalige lied? T 1

c Wat spreekt je aan in de tekst? T 2

d Stel dat dit lied in het Engels zou zijn gezongen, zou je het dan net zo mooi vinden? Licht je antwoord toe. T 2

3 Er zijn veel kinderverhalen waarin de dieren kunnen praten en andere menselijke eigenschappen hebben.

a Noem enkele verhalen waarin dieren menselijke eigenschappen hebben. T 1

b De wolf heeft in sprookjes altijd dezelfde rol. Welke? T 1

c Noem nog een dier dat in veel verhalen een vaste rol heeft. T 1

Inleiding bij ‘Anansi berijdt Tijger’

Geletterd zijn is belangrijk om mee te kunnen draaien in de maatschappij. Niet alleen het beheersen van een taal zorgt ervoor dat je bij een bepaalde groep hoort, ook de verhalen, liedjes en gedichten die steeds opnieuw worden verteld en gezongen, dragen bij aan een cultuur. In Nederland zijn bijvoorbeeld bijna alle kinderen, ouders én grootouders opgegroeid met de verhalen over ‘Jip en Janneke’ (1953) van Annie M.G. Schmidt. In andere culturen worden andere verhalen doorverteld. Zo groeien kinderen in of uit Suriname en de Antillen op met Anansi de spin.

De Anansitori’s (Anansiverhalen) komen oorspronkelijk uit Afrika. Met de slavenhandel zijn ze meegekomen naar Noord- en Zuid-Amerika, waaronder Suriname en de Antillen. Daar moesten de tot slaaf gemaakten werken op plantages. Uitingen van hun eigen cultuur waren verboden, maar de Anansitori’s konden overal stiekem worden verteld. Er zijn heel veel Anansitori’s en er komen nog steeds nieuwe bij. Een van de populairste is ‘Anansi berijdt Tijger’.

Anansi berijdt Tijger

[ 1 ] Anansi had weer iets bedacht. Hij vertelde de Koning dat hij op Tijger kon rijden alsof die een paard was. De Koning lachte hem uit: ‘Zo’n kleine spin als jij... Hoe zou jij een gevaarlijk beest als Tijger in bedwang kunnen houden? Laat me niet lachen.’ — ‘Ik zal het u laten zien,’ zei Meester Superspin Anansi. ‘Gaat u maar over een uur op uw balkon staan.’

[ 2 ] Anansi ging naar huis en riep zijn vrouw, ma Akoeba. ‘Waar is dat bedorven ei dat je vanochtend voor me wilde bakken? Je hebt het toch niet weggegooid!’ schreeuwde hij. ‘Je weet dat ik nooit iets weggooi. Kijk maar in de vuilnisbak,’ schreeuwde ma Akoeba terug. ‘Wat ben je nu weer van plan?’

[ 3 ] Anansi antwoordde haar niet, hij had haast. Hij viste het ei uit de vuilnisbak, stopte het in zijn mond en rende naar het huis van Tijger Tigri. Voor diens deur zakte hij in elkaar, luid jammerend: ‘O, wat ben ik ziek. O, wat moet ik doen. Ik ga dood!!!’ Tijger Tigri stormde zijn huis uit: ‘Wie gaat er dood?’ — ‘Ik!’ gilde Anansi. ‘Wat is er met je?’ — ‘Ik weet het niet, mijn wang is helemaal opgezwollen.’ Tijger Tigri deinsde terug: ‘Je stinkt uit je mond! Je moet naar een dokter!’ — ‘Dat haal ik niet meer,’ kreunde Anansi, ‘laat mij hier maar liggen doodgaan.’ Tijger Tigri kon het niet langer aanzien: ‘Zal ik je naar de dokter brengen?’

[ 4 ] Zo, dacht Anansi, het begin is er. ‘Ik kan niet op mijn benen staan,’ huilde hij. ‘Kom,’ zei Tijger Tigri, ‘klim maar op mijn rug.’ Anansi probeerde het, maar toen hij eindelijk op Tijgers rug zat, liet hij zich aan de andere kant er weer vanaf glijden. ‘Au, nu heb ik ook nog een been gebroken.’ — ‘Zal ik een kussen halen?’ stelde Tijger Tigri voor en hij snelde zijn huis in om met een kussen terug te komen. Anansi keek ernaar en schudde zijn hoofd: ‘Wat heb ik daaraan, als ik me nergens aan kan vasthouden?’

[ 5 ] ‘We hebben een touw nodig,’ bedacht Tijger Tigri. ‘Ik neem het in mijn mond en jij houdt de uiteinden vast. Ik heb een sterk gebit, dus je kunt trekken zo hard als je wilt.’ Anansi klom weer op Tijgers rug en zat nu mooi in het ‘zadel’ met ‘teugels’ in de hand.

[ 6 ] ‘Zullen we?’ vroeg Tijger Tigri. ‘Vooruit maar,’ fluisterde Anansi. ‘Wai, wai, wai,’ huilde hij even later. ‘Wat heb ik een pijn. Ik denk niet dat ik de dokter haal.’ — ‘Ik kan wel sneller,’ zei Tijger Tigri. Anansi lachte in zichzelf en jammerde tegen Tijger Tigri: ‘Au, au, nu je zo galoppeert, krijg ik last van muskieten.’

[ 7 ] Tijger Tigri stopte bij een boom: ‘Pak dan een tak en sla ze daarmee weg.’ Nu had Anansi ook nog een zweep die hij liet knallen, terwijl hij als een vorst de stad binnenreed, langs het paleis van de Koning. Die kon zijn ogen niet geloven. ‘Anansi rijdt op Tijger!’ riep hij uit. Iedereen kwam kijken, de Koningin en het gehele hof.

[ 8 ] Anansi spuugde het ei uit zijn mond, trok aan de teugels en liet Tijger halt houden. ‘Een kleine spin als ik, hè,’ schreeuwde hij triomfantelijk.

Tijger Tigri kreeg door dat er iets niet in de haak was. ‘Moeten we niet naar de dokter?’ brulde hij. ‘Nee, hier is goed. De Koning gaat me een beloning geven omdat ik jou heb bereden, Tigri.’ Tijger Tigri schaamde zich dood dat hij zich zo had laten beetnemen.

[ 9 ] ‘Als beloning mag je met je gehele gezin bij mij komen wonen, Anansi,’ bood de Koning  aan. Ha, zelfs paleizen zijn sindsdien niet meer spinnenwebben-vrij!

Bron: thea doelwijt, ‘Verhalen uit de Surinaamse verteltraditie’ in: Dieren: volksverhalen, uit kleurrijk Nederland Rotterdam, Lemniscaat (1990).

v Verwerken

4 Lees de inleiding bij het verhaal ‘Anansi berijdt Tijger’ en de eerste alinea van het verhaal.

a In de inleiding én in de eerste alinea van het verhaal staan zinnen waaruit je kunt afleiden dat er nog meer Anansiverhalen zijn. Welke zinnen zijn dit? T 1

b Kan je op basis van de eerste alinea uit het verhaal voorspellen of Anansi de weddenschap gaat winnen? Leg uit. T 1

5 Lees nu het hele verhaal ‘Anansi berijdt Tijger’.

a Veel verhalen bouwen stap voor stap de spanning op naar een climax (hoogtepunt). Wat is de climax van dit verhaal? T 1

b Welke stappen leiden naar die climax? T 1

6 Het vertellen van de Anansiverhalen op de plantages was een protest. Vooral de verhalen met tijger Tigri waren populair.

a De tot slaaf gemaakten herkenden zichzelf in de spin, en in de tijger zagen zij de onderdrukker. Noem van de spin en van de tijger twee karaktereigenschappen. T 1

b Net zoals sprookjes hebben veel volksverhalen een boodschap of een les voor de lezer of luisteraar. Bespreek met een of meer leerlingen welke boodschappen dit verhaal kan hebben. T 2

v Woorden de climax iemand in toom houden de cultuur de maatschappij de drang de orale traditie de eigenschap het protest eigenzinnig de uiting

7 Volksverhalen, zoals de Anansitori’s, maken deel uit van een orale traditie. Dat betekent dat ze al heel erg lang mondeling worden doorverteld. In Suriname bijvoorbeeld vertellen mensen de Anansiverhalen graag bij begrafenissen om de familie een beetje op te vrolijken. Waaraan kan je zien dat ‘Anansi berijdt Tijger’ geschikt is om te vertellen? T 1

8 Annie M.G. Schmidt heeft honderden versjes geschreven voor kinderen en volwassenen. Een van haar beroemdste versjes gaat over de spin Sebastiaan. Lees het gedicht en beantwoord de vragen.

a Waarom is het niet goed gegaan met spin Sebastiaan? T 1

b Hoe zou je het karakter van Sebastiaan beschrijven? T 1

c Wat betekent drang en waarom is het in regels 29 en 38 met een hoofdletter geschreven? T 1

9 Vergelijk Anansi met Sebastiaan.

a Net zoals bij Anansi weet je al in het begin hoe het zal aflopen met Sebastiaan en is er ook sprake van een climax. Toch zijn er grote verschillen tussen de belevenissen van Anansi en Sebastiaan. Noem er drie. T 1

b Overleg met een of meer leerlingen: heeft het gedicht Sebastiaan net zoals Anansi een boodschap? Licht jullie antwoord toe. T 2

Sebastiaan

Dit is de spin Sebastiaan. Het is niét goed met hem gegaan.

luister !

Hij zei tot alle and’re spinnen: Vreemd, ik weet niet wat ik heb, maar ik krijg zo’n drang van binnen tot het weven van een web.

Zeiden alle and’re spinnen:

O, Sebastiaan, nee, Sebastiaan, kom, Sebastiaan, laat dat nou, wou je aan een web beginnen in die vreselijke kou?

Zei Sebastiaan tot de spinnen:

’t Web hoeft niet zo groot te zijn, ’t hoeft niet buiten, ’t kan ook binnen ergens achter een gordijn.

Zeiden alle and’re spinnen:

O, Sebastiaan, nee, Sebastiaan, toe, Sebastiaan, toom je in!

Het is zó gevaarlijk binnen, zó gevaarlijk voor een spin.

Zei Sebastiaan eigenzinnig:

Nee, de Drang is mij te groot.

Zeiden alle and’ren innig: Sebastiaan, dit wordt je dood. .. O, o, o, Sebastiaan!

Het is niet goed met hem gegaan.

Door het raam klom hij naar binnen. Eigenzinnig! En niet bang.

Zeiden alle and’re spinnen: Kijk, daar gaat hij met zijn Drang!

pauze

Na een poosje werd toen éven dit berichtje doorgegeven: Binnen werd een moord gepleegd. Sebastiaan is opgeveegd.

annie m.g. schmidt, De spin Sebastiaan (De Arbeiderspers, 1966)

v Onderzoeken en ontwerpen

10 Je gaat de tekst van Sebastiaan samen met twee andere leerlingen voordragen. Verdeel de drie rollen: de verteller, Sebastiaan en de andere spinnen. Probeer het lied zo levendig mogelijk voor te dragen. I

11 Er zijn veel beroemde verhalen met een vos in de hoofdrol. Het begint met Van den vos Reynaerde (ca. 1250) in de middeleeuwen en eindigt voorlopig bij De fantastische meneer Vos (1971) van Roald Dahl.

a Zoek op internet naar verhalen (boeken, films, kinderseries) met een vos als hoofdpersoon. Welke karaktereigenschappen hebben deze vossen meestal ? I

b Op welke manier lijken zij op de spin Anansi? T 2

c Waarom vinden zoveel kinderen en volwassenen over de hele wereld het leuk om zulke dierenverhalen te lezen of te zien op film? T 2

v Heb je het leerdoel bereikt?

R Ik weet dat verhalen en gedichten die vaak worden verteld, onderdeel zijn van een cultuur.

T 1 Ik kan verhalen en versjes zoals Anansi en Sebastiaan die belangrijk zijn voor een cultuur, begrijpen.

T 2 Ik kan uitleggen welke betekenis versjes en verhalen zoals Anansi en Sebastiaan kunnen hebben voor een cultuur.

I Ik kan zelf onderzoek doen naar verhalen die belangrijk zijn voor een cultuur en een gedicht uit onze cultuur voordragen.

HANDBOEK

Kiezen en lezen van boeken

v Doel

Je weet welke genres en thema’s je interesseren en hoe je aantrekkelijke boeken kunt vinden.

v Verkennen

1 a Er zijn duizenden boeken voor jongeren geschreven. Hoe kies jij meestal een boek voor jezelf? T 1

b Krijg je ook hulp bij het kiezen van boeken? Zo ja, van wie? T 1

c Hoe kom je aan een boek dat je wilt lezen; waar haal je een boek? T 1

2 Wat doe je als een boek je na twintig pagina’s nog niet boeit? Stop je dan of lees je door? Licht je antwoord toe. T 2

3 a Noem drie boeken die je na groep 6 hebt gelezen en waarvan je hebt genoten. T 1

b Zijn het dezelfde soort boeken of verschillen ze van elkaar? Licht je antwoord toe. T 2

c Bespreek met een of meer leerlingen wat volgens jullie belangrijke kenmerken zijn van goede boeken. I

v Woorden de behoefte mijden de catalogus de motivatie het filter het niveau het genre stimuleren het lidmaatschap de verklaring

v Verwerken

v Lees de paragraaf ‘Kiezen en lezen van boeken’ (handboek, pp. 108–109) en beantwoord de vragen.

4 a Van wie heb jij weleens de boodschap gekregen dat het lezen van boeken belangrijk is? T 1

b Waarom is volgens die persoon boeken lezen belangrijk? Welke argumenten gebruikte hij of zij? T 2

c Verzamel met een of meer leerlingen zoveel mogelijk argumenten voor de stelling: ‘Boeken lezen is belangrijk.’ T 2

d Maak een top 3 van de argumenten die jij zelf belangrijk vindt. T 2

5 a Bij welke groep lezers hoor jij, bij de wurmen, twijfelaars of mijders? T 1

b Welke verklaring heb je hiervoor? T 2

c Wil je bij die groep blijven? Waarom wel of niet? T 2

6 Zoek op ‘Lezen voor de lijst 12–15 jaar’ naar boeken die je graag zou willen lezen.

a Kies een genre en een onderwerp die bij je passen. Licht je keuze toe. T 2

b Filter met genre en onderwerp de catalogus. Bekijk enkele boeken die voor jou zijn geselecteerd en let hierbij op de ‘Leesaanwijzingen’, ‘Om over na te denken’ en ‘Wat anderen van het boek vonden’. Welke boeken spreken je aan? T 1

7 Zoek op boekenzoeker.be naar boeken die je graag zou willen lezen.

a Geef met de filters van deze website een zoekopdracht en bekijk enkele boeken die voor jou zijn geselecteerd. Welke boeken spreken je aan? T 1

b Vergelijk de selectie van deze website met die van lezenvoordelijst.nl (opdracht 6b). Hoe groot is de overeenkomst? T 2

c Heb je een favoriete website om naar boeken te zoeken, of maakt het je niet zoveel uit? Licht je antwoord toe. T 2

8 Noteer na deze zoektocht ten minste drie boeken die je wel zou willen lezen. T 1

v Onderzoeken en ontwerpen

9 Bij de opdrachten 6, 7 en 8 is gevraagd naar je voorkeuren qua boeken. Interview een medeleerling over zijn of haar voorkeuren en probeer erachter te komen waarom hij of zij deze boeken aantrekkelijk vindt. I

10 a Bespreek in een groepje van vier leerlingen welke genres en thema’s populair zijn. Maak zowel van de genres als van de thema’s een top 5. I

b Vergelijk jullie top 5’s met die van andere groepjes. Welke genres en thema’s zijn kennelijk heel populair in jullie klas? Welke verklaring hebben jullie hiervoor? I

c Op lezenvoordelijst.nl staan de populairste thema’s en genres bovenaan. Hoe hoog staan jullie favoriete thema’s en genres? I

v Heb je het leerdoel bereikt?

R Ik weet hoe je boeken kunt zoeken en uit welke thema’s en genres je kunt kiezen.

T 1 Ik kan boeken vinden die bij mijn interesses passen.

T 2 Ik kan uitleggen waarom ik bepaalde boeken aantrekkelijk vind.

I Ik kan onderzoek doen naar de boekeninteresses van medeleerlingen en verklaren waarom bepaalde genres en thema’s populair zijn bij jongeren.

v Doel

Je oefent met de betekenis van woorden uit het blok ‘Geletterdheid’.

In dit blok komen vijf lijstjes met woorden voor. Deze woorden komen uit de handboek- en oefenparagrafen. Een gedeelte van de woorden zul je al kennen, van andere woorden kun je de betekenis uit de teksten halen of opzoeken in een woordenboek.

1 Neem de kruiswoordpuzzel over in je schrift en vul in. Kies uit de volgende woorden : T 1

aangeven / afleiden / behoefte / detail / drempel / functie / proces / toelichten / uiting

Horizontaal

2 iets laten weten

4 zeggen wat het betekent

5 het laten blijken van iets

7 wat je nodig hebt of waarnaar je verlangt

9 hoe iets verloopt

Verticaal

1 klein onderdeel van een groter geheel

3 iets begrijpen door wat je ziet

6 iets wat je tegenhoudt of hindert

8 waarvoor het dient

2 a Welk woord kun je maken met de letters in de gearceerde vakjes van de kruiswoordpuzzel? T 1

b Wat is de betekenis van dit woord? T 2

3 a Wat is een ‘synoniem’? R

b Bedenk zelf synoniemen voor de volgende woorden: T 2

globaal / mijden / taboe / eigenzinnig

4 Woorden met een tegengestelde betekenis noem je antoniemen. Bedenk zelf een antoniem bij de volgende woorden. T 2

buitengesloten voelen / climax / stimuleren / alfabeet

5 Bedenk bij elk van onderstaande woorden een zin waaruit de betekenis van dat woord blijkt. I

oorzaak / verklaring / iemand in toom houden / eigenschap / motivatie

v Heb je het leerdoel bereikt?

R Ik weet wat synoniemen en antoniemen zijn.

T 1 Ik kan een gegeven betekenis aan een woord koppelen.

T 2 Ik kan zelf de betekenis van een woord of woordgroep afleiden of bedenken.

I Ik kan zelf een nieuwe zin of tekst maken waaruit de betekenis van woorden blijkt.

GRAMMATICA

Ontleden A

v Doel

Je leert dat taal een systeem is en hoe en waarom je taal als systeem bestudeert.

v Verkennen

1 Overleg met een klasgenoot. Waar denken jullie aan bij het woord ‘ontleden’? T 1

2 Bekijk de volgende zinnen. Wat voor soort betekenis hebben de zinnen? Kies uit: T 1

een mededeling / een vraag / een aansporing / een poging tot overtuigen / een uiting van emotie / een spannend verhaal

a Lacht Kim?

b Kim lacht.

c Kim lacht echt.

d Lach, Kim!

e Nu lacht Kim nog

f Hoera, Kim lacht!

3 In de zinnen uit opdracht 2 worden grotendeels dezelfde woorden gebruikt. Hoe kan het dat de betekenis toch steeds verschilt? Leg dit per zin uit. T 2

6 Bekijk de ontlede zin op p. 143 van het handboek. Welke begrippen ken je al? Noteer deze. T 1

7 a Leg in je eigen woorden uit wat het begrip redeneren betekent. T 1

b In het dagelijks leven redeneer je voortdurend. Bedenk een voorbeeld van een redenering die je zelf onlangs hebt gebruikt. Bijvoorbeeld: Ik heb mijn huiswerk voor Frans en wiskunde al af en het werkstuk voor aardrijkskunde hoeft pas volgende week te worden ingeleverd. Dus kan ik best even wat filmpjes kijken. I

8 ‘En ook wanneer de betekenis je niet direct duidelijk is, helpt je taalgevoel je een eind op weg.’

a Wat wordt bedoeld met taalgevoel? T 1

b Beschrijf in je eigen woorden hoe je taalgevoel je helpt de betekenis van onbekende woorden te achterhalen. T 1

9 De zinnen hieronder bevatten steeds een niet-bestaand woord. Wat zegt je taalgevoel je over de betekenis van het woord? Licht je antwoord toe. T 2

v Verwerken

v Lees de paragraaf ‘Ontleden’ (handboek, pp. 142–143) en beantwoord de vragen.

4 Wat is taalkundig ontleden en wat is redekundig ontleden? R

5 Waarom is ontleden op het eerste oog een gekke benaming voor het bestuderen van hoe zinnen in elkaar zitten? T 1

Voorbeeld: Zijn plorikum maakte een hoop lawaai. — Plorikum is een woord voor een mens, dier of ding. Je kunt er zijn of haar voor zetten, net als voor bijvoorbeeld moeder, hond of huis. Het moet in ieder geval iets zijn wat lawaai kan maken.

a Vroeger sturpten we iedere zaterdagochtend.

b Hebben jullie al gehoord dat alle womkels weg zijn?

c Er is nog geen medicijn tegen gapsigheid d Gollie, wat kun je dat toch goed.

e Het hele team heeft flink gezunkerd dit seizoen.

Cartoons spelen vaak met je taalgevoel.

10 a Bedenk zelf een zinnetje met een onzinwoord. Zorg ervoor dat er voldoende aanwijzingen in zitten, zodat iemand anders snapt om wat voor soort woord het gaat. I

b Wissel je zin uit met een klasgenoot. Voelen jullie beiden dezelfde betekenis bij het onzinwoord? Licht toe. T 2

11 De zinnen hieronder hebben steeds twee verschillende betekenissen. Welke twee? T 1

a Ik wil je kussen.

b Ik ken de jongen die Sanne geappt heeft.

c Stuur mij minder grappige berichten!

12 Kies een voorbeeld uit opdracht 11 en bedenk een vervolgzin waardoor de betekenis direct duidelijk wordt. T 2

v Onderzoeken en ontwerpen

13 Bekijk de volgende twee taalregels:

v Een lidwoord staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waarbij het hoort en niet erachter (dus de leraar en niet leraar de).

v Bij een vergrotende trap gebruik je het woordje dan en niet als (dus groter dan een olifant en niet groter als een olifant).

DIRKJAN / COMICHOUSE.NL

a Welke van deze twee regels past iedere spreker van het Nederlands automatisch al toe? T 1

b Welke van deze regels overtreden mensen weleens? T 1

c Van welke regel(s) zijn de meeste mensen zich niet bewust? T 1

14 In opdracht 13 heb je twee soorten regels onderscheiden: de ene soort waarvan de meeste mensen zich niet bewust zijn, maar die ze automatisch al goed toepassen (de ‘natuurwetten van de taal’) en de andere soort die de meeste mensen op school moeten leren, maar waar veel mensen toch nog fouten in maken (de ‘verkeersregels van de taal’).

a Waarom zou je op school iets moeten leren over de natuurwetten van de taal? I

b Waarom zou je op school iets moeten leren over de verkeersregels van de taal? I

v Heb je het leerdoel bereikt?

R Ik weet wat de begrippen grammatica, redeneren, taalkundig en redekundig ontleden, woordsoort en zinsdeel betekenen.

T 1 Ik kan betekenissen en betekenisverschillen van woorden en zinnen aanvoelen.

T 2 Ik kan betekenissen en betekenisverschillen beredeneren door mijn taalgevoel te gebruiken.

I Ik kan zelf inzicht verkrijgen in grammaticale verschijnselen.

F Onderwerp en gezegde

v Doel

Je leert hoe de verbinding tussen het onderwerp en het gezegde betekenis geeft aan zinnen en hoe je kunt beredeneren wat het onderwerp en gezegde van een zin zijn.

v Verkennen

1 Bekijk onderstaande zinnetjes. In welke zinnen doet iets of iemand iets en in welke zinnen is iets of iemand iets? T 1

a De buren zwaaien.

b Mijn vriend is vrolijk.

c De keeper keepte een goede wedstrijd.

d De dierentuin blijft open.

e Hij was er erg van geschrokken.

f Jij zou haar toch bellen?

2 In iedere zin uit opdracht 1 is er iemand of iets die iets doet of is. Geef per zin aan wie of wat dat is. T 1

v Verwerken

v Lees de paragraaf ‘Onderwerp en gezegde’ (handboek, pp. 150–151) en beantwoord de vragen.

3 Hoe kun je beredeneren of een zin een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde heeft? Geef het stappenplan. R

4 Noteer van onderstaande zinnen of er een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde is en wat het onderwerp is. T 1

a Wij eten vanavond lasagne volgens het recept van mijn buurvrouw.

b Veel mensen kopen tegenwoordig een elektrische auto.

c Het optreden van de jazzband was een groot succes.

d Het Nederlandse curlingteam heeft Canada niet verslagen.

e Van dit koude maar zonnige weer word ik erg vrolijk.

f Fanatiek bleef ze tot het einde.

g Ik wil later chirurg worden.

h Had jij graag op die functie gesolliciteerd?

i Door de gang echoden zijn voetstappen.

j Helaas kon het niet altijd zo blijven.

5 Opdracht 4 bevat ook zinnen met een ander werkwoord dan zijn, die toch een zijnbetekenis hebben. Welke zinnen zijn dat? T 2

6 Licht je antwoord bij de laatste drie zinnen van opdracht 4 toe. T 2

7 a Bedenk bij de foto hiernaast één zin met een naamwoordelijk gezegde en één zin met een werkwoordelijk gezegde. I

b Wissel je zinnen met een klasgenoot. Noteer van elkaars zinnen het onderwerp en het gezegde. T 1

8 Lees onderstaande tekst. Geef per zin aan of het gezegde een doen-betekenis of een zijn-betekenis heeft. T 1

[ a ] Een team van Nepalese klimmers heeft zaterdag het hoogste punt van de K2 bereikt.

[ b ] De K2 is de een na hoogste berg ter wereld.

[ c ] Wat maakt deze prestatie zo bijzonder?

[ d ] Hij was, als enige van alle bergen boven de achtduizend meter, nog nooit beklommen in de winter. [ e ] Nu is dat gebeurd.

[ f ] De tien Nepalese klimmers bereikten het hoogste punt zaterdag rond 17.00 uur.

[ g ] De beklimming duurde bijna een maand.

[ h ] De K2 is 8.611 meter hoog. [ i ] Hij ligt in het gebergte Karakoram op de grens van Pakistan met China. [ j ] De beklimming van de berg staat bekend als een van de zwaarste ter wereld.

Naar: nu.nl, 17 januari 2021

9 Bespreek in groepjes jullie antwoorden bij opdracht 8. Over welke zinnen twijfel je en waarom? Probeer redenen te bedenken waarom er een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde is. T 2

v Onderzoeken en ontwerpen

10 Schrijf een kort verhaaltje van circa vijftien zinnen. I

v Gebruik steeds een woord uit de lijst hieronder als kern van het gezegde.

v Maak ten minste vijf zinnen met een werkwoordelijk gezegde en vijf zinnen met een naamwoordelijk gezegde.

v Bepaal zelf in welke volgorde je de woorden gebruikt.

v Gebruik ten minste tien woorden uit de lijst. Onderstreep deze in je verhaal.

v Maak zo nodig ook zinnen met woorden die niet in de lijst staan om het verhaal kloppend te maken.

bemoeien / kapot / zien / de beste / schuldig / een verrassing / vertellen / krijgen / gooien / grappig / waggelen / bijzonder / de baas / overleggen / breken / scherp / lachen / kwijt / verwonderd / vegen / maken / de oplossing

v Heb je het leerdoel bereikt?

R Ik weet wat het onderwerp en het werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde is.

T 1 Ik kan bepalen wat het onderwerp van een zin is en of een zin een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde heeft.

T 2 Ik kan in eigen woorden beredeneren wat het onderwerp van een zin is en of een zin een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde heeft.

I Ik kan zelf zinnen maken met een werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde.

© 2022 Boom Voortgezet Onderwijs, Meppel, The Netherlands

Eerste druk, 2022

Tweede druk, 2023

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets van deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opname of enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, recording or otherwise without prior written permission of the publisher.

Boekverzorging

René van der Vooren, Amsterdam

Beeldinkoop

Imago Mediabuilders, Amersfoort

isbn 978 94 9322 474 2 boomvoortgezetonderwijs.nl

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.