KERN Nederlands handboek havo/vwo tweede fase

Page 1


KERN NEDERLANDS TAAL  &  CULTUUR

v COMMUNICATIE v TAAL

1 Mens & taal 10

2 Ontstaan van taal 14

3 De geschiedenis van het Nederlands 18

4 Hoe kinderen taal leren 22

5 Taal & hersenen 26

6 De Nederlandse spelling 30

7 Sociale taalverschillen 34

8 Taal & betekenis 38

9 Framing 42

10 Taaltechnologie 46

1 Communiceren doe je samen 52

v Inhoud en opbouw

2 Onderwerp & hoofdgedachte 56

3

Tekstsoorten 58

4 Inleiding, kern, slot 60

5 Tekststructuur 62

6 Alinea’s & verbanden 64

7 Samenvatten 66

8 Bronnenonderzoek 68

9 Bronvermelding 70

v Formulering en stijl

10 Stijl 72

11 Begrijpelijk formuleren 74

12 Nauwkeurig formuleren 76

13 Bondig formuleren 78

14 Aantrekkelijk formuleren 80

Overzicht stijlfouten 82

v Presentatie

15 Opmaak 84

16 Lichaamstaal 86

17 Stemgebruik 88

18 Spelling & interpunctie 90

Overzicht spelling 92

v Argumentatieleer

19 Overtuigen 102

20 Argumentatiestructuren 104

21 Argumentatieschema’s 106

22 Drogredenen 108

23 Logica 110

v Tekstvormen

24 Brief & e-mail 112

Ingezonden brief 114

Recensie 116

Verslag 118

120

122

Discussie 124 31 Debat 125 32 Essay 126

v LITERATUUR

1 De kunst van lezen en schrijven 130

2 Fictie & werkelijkheid 134

3 Literaire genres 136

v Poëzie

4 Poëzie 140

5 Oorlog — Context, presentatie, perspectief 142

6 Liefde — Versregel, enjambement, strofen 144

7 Verlies — Klank en ritme 146

8 Opgroeien — Beelden 148

9 Identiteit — Herhaling en tegenstelling 150

10 Humor — Overdrijving, spot en woordspeling 152

Overzicht poëtische middelen 154

v Proza

11 Het vertellen van verhalen 160

12 De aanslag — Harry Mulisch 163

13 Poep — Manon Uphoff 167

14 Een onbekende trekvogel — Kader Abdolah 172

15 Huilbaby — Annelies Verbeke 175

16 Het adres — Marga Minco 180

v Geschiedenis

17 Nederlandse literatuurgeschiedenis 184

18 Gedenk te sterven (1000 –1600) 186

19 Pluk de dag (1600 –1700) 194

20 Alles is maakbaar (1700 –1800) 202

21 Romantiek & werkelijkheid (1800–1880) 208

22 Een nieuw geluid (1880–1914) 216

23 Vorm of vent (1914 –1940) 224

24 Vernietiging & vernieuwing (1940 –1960) 232

25 De tijden veranderen (1960 –1980) 238

26 Rumoer, diversiteit & commercie (1980 –2000) 244

27 De literatuur draait door (2000 – heden) 250

NASLAG

Bronnen 258

Verantwoording illustraties 262

Register van zaken & begrippen 264

Register van personen 268

TAAL

Mens & taal

Zonder taal is het menselijke bestaan niet voor te stellen.

Zet twee personen samen in een ruimte en ze zullen al snel met elkaar praten. Wij mensen praten de hele dag door met elkaar. En als er niemand is om mee te praten, praten we tegen onszelf, tegen onze huisdieren of zelfs tegen planten. We kunnen het simpelweg niet laten. We zijn nou eenmaal talige wezens en het menselijke bestaan is niet voor te stellen zonder taal. Maar wat is taal? Wat maakt menselijke taal uniek en hoe vormt het ons als mens?

Vergroten van de werkelijkheid L Taal stelt ons in staat om gedachten vorm te geven en met anderen te delen. Het zorgt er ook voor dat je over dingen kunt praten die zich niet in de concrete werkelijkheid bevinden. Dat kunnen gebeurtenissen in het verleden of in de toekomst zijn, maar ook abstracte zaken. Dankzij taal kun je het hebben over gevoelens, vriendschap of de dood, over hypothetische zaken (wat als) en over onwaarheden zoals leugens en fantasieën. Met woorden kunnen we bovendien kennis overdragen, waardoor we niet steeds opnieuw het wiel hoeven uit te vinden en we tot almaar vernuftigere uitvindingen kunnen komen.

Taal helpt ons dus om uit ons hoofd te komen en de directe werkelijkheid te ontstijgen. Dat is wat taal doet. Wat taal ís, is lastiger te vatten. Een definitie is: een complex systeem van betekenisvolle klanken. Maar een betere manier om uit te leggen wat taal is, is uitleggen wat het níét is. Door te kijken naar de verschillen tussen menselijke taal en de manier waarop dieren communiceren, krijgen we een goed beeld van wat taal is en wat taal zo bijzonder maakt.

Bouwsteentjes L Een belangrijk verschil tussen taal en dierlijke communicatie is dat taal uit kleine bouwstenen bestaat. Klanken zijn de bouwsteentjes voor woorden en woorden zijn de bouwsteentjes voor zinnen. Die bouwstenen kun je steeds weer op nieuwe manieren met elkaar combineren. Zo kun je iedere denkbare boodschap overbrengen. We zeggen daarom wel dat taal productief is. Als taalgebruiker ben jij in staat steeds weer nieuwe boodschappen te produceren én te begrijpen.

Dieren maken in hun communicatie geen gebruik van dit soort bouwsteentjes. Een kat zegt ‘ik ben boos’ door de haren in zijn staart op te zetten, zijn oren naar achteren te doen en te blazen. Maar je kunt niet zeggen dat de dikke staart ‘ik’ betekent, de oren ‘ben’ en het blazen ‘boos’. Een kat kan met zijn lichaam verschillende boodschappen overbrengen, maar hij kan niet verschillende elementen van lichaamstaal combineren tot nieuwe, onbekende boodschappen.

Willekeurigheid L Bijzonder aan taal, in vergelijking met communicatie tussen dieren, is dat er geen ‘logische’ of natuurlijke relatie is tussen woorden en dat waarnaar ze verwijzen. Er is geen natuurlijke verklaring waarom de klanken ananas verwijzen naar een stekelige tropische fruitsoort. De relatie is gebaseerd op willekeurigheid. Dat hetzelfde stuk fruit in het Engels pineapple wordt genoemd, laat dit goed zien. Bij dieren ligt dit anders. Een hond die zich overgeeft, gaat op zijn rug liggen en toont zijn buik. Dit is geen willekeurig gebaar: de buik is een kwetsbare plek van een hond. Door die te laten zien, geeft de hond aan geen bedreiging te vormen voor de ander. Er is een natuurlijke relatie tussen het teken (kwetsbare buik) en de boodschap (overgave).

Aangeleerd L Het is niet genetisch bepaald welke taal je leert spreken; dat hangt af van de omgeving waarin je opgroeit. Een van oorsprong Nederlandse baby die in Brazilië opgroeit bij Braziliaanse ouders zal Portugees leren spreken, niet Nederlands. Kinderen leren taal van de volwassenen om hen heen. Het wordt ze door de omgeving aangeleerd. Kinderen die helemaal niet aan taal worden blootgesteld, zullen überhaupt niet spreken. Voor dieren geldt dit niet. Instinctief zal een schaap blaten en een paard hinniken, zelfs als ze nooit een andere soortgenoot hebben gezien of door een koe zijn opgevoed.

Uniek? L Alhoewel al deze eigenschappen kenmerkend zijn voor menselijke taal, zijn ze niet uniek voor menselijke taal. Al deze kenmerken worden in meer of mindere mate ook bij dieren aangetroffen. Zo kan een bepaald soort bijen communiceren waar nectar te vinden is door een dans te doen. Deze dans bestaat uit verschillende onderdelen die op verschillende manieren ge-

combineerd kunnen worden, om zo steeds nieuwe locaties te beschrijven. Meerkatten hebben verschillende waarschuwingssignalen voor slangen en arenden. Deze signalen zijn willekeurig: er is niks slangachtigs aan de kreet voor slangen en niks arendachtigs aan de kreet voor arenden. En zangvogels geven, net als bepaalde walvissoorten, ingewikkelde liederen door aan hun jongen. Zowel het gebruik van verschillende bouwstenen, de willekeurigheid van tekens als het aangeleerde karakter van taal vind je dus terug in de dierenwereld.

Wat uniek is aan menselijke taal, is dat al deze eigenschappen samenkomen. Hierdoor hebben wij als mensen een rijk instrument tot onze beschikking, waarmee we niet alleen de wereld om ons heen kunnen beschrijven, maar ook onze eigen gevoelens en gedachten, en iedere denkbare fantasie.

Communicatie tussen mens en dier. Links Sint Franciscus van Assisi op een Duitse postzegel.
Sommige talen hebben één woord voor groen en blauw.

Taal en denken L Lange tijd werden taal en denken aan elkaar gelijkgesteld. De grenzen van de taal zouden daarmee ook de grenzen van het denken, en dus de grenzen van de belevingswereld zijn. Taal bepaalt volgens deze opvatting je denken en je wereldbeeld. En omdat verschillende talen verschillende structuren hebben, zouden sprekers van verschillende talen ook op een andere manier naar de wereld kijken. De 19de-eeuwse filosoof Herder meende dat iedere taal een eigen, unieke blik op de werkelijkheid bood. Bovendien zou de taal van een volk zijn cultuur en zijn manier van denken weerspiegelen.

Sapir-Whorfhypothese L De stelling dat taal bepaalt hoe we denken, was ook in de eerste helft van de 20ste eeuw in zwang. Het kwam bekend te staan als de ‘Sapir-Whorfhypothese’, vernoemd naar twee taalwetenschappers. Benjamin Lee Whorf bestudeerde de talen van inheemse stammen in Noord- en Midden-Amerika. Hij ontdekte dat de Hopistam niet over tijd sprak. Ze hadden geen woorden voor morgen of gisteren, en hun werkwoorden drukten ook geen tijd uit. Aan de hand hiervan concludeerde hij dat de Hopistam er een heel andere beleving van tijd op moest nahouden dan sprekers van westerse talen. Ze zouden, door de structuur van hun taal, geen notie hebben van toekomst of verleden. Ze leefden uitsluitend in het nu.

Later zou blijken dat Whorfs onderzoek niet bepaald goed in elkaar zat. Zo had hij de Hopistam zelfs nooit bezocht. Andere onderzoekers troffen in de Hopitaal wel degelijk woorden voor tijd en werkwoordstijden aan.

Toch niet helemaal hetzelfde L Tegenwoordig zijn er nog maar weinig wetenschappers die denken dat taal en denken hetzelfde zijn of dat taal je denken begrenst. Onder andere dankzij hersenonderzoek hebben we een steeds beter idee van wat ‘denken’ is. Door een beroerte of hersenletsel kunnen mensen hun taal verliezen, terwijl ze niet het vermogen tot denken verliezen. Denken kan bovendien ook in beelden.

Ook de theorie dat taal het denken begrenst, wijzen veel wetenschappers inmiddels af. Spectaculaire bevindingen op dit gebied, zoals die van Whorf en de tijdsbeleving van de Hopistam, zijn grotendeels ontkracht. Fundamenteel denken we allemaal op dezelfde manier. Onze moedertaal zorgt er niet voor dat ons wereldbeeld op een onvergelijkbare of onvoorstelbare manier verschilt van die van sprekers van andere talen.

Taal en waarneming L Heeft welke taal we spreken dan helemaal geen invloed op ons?

Er gaat wel een sturende werking uit van taal. Het beïnvloedt hoe je sommige dingen waarneemt en onthoudt. Niet alle talen hebben bijvoorbeeld evenveel benamingen voor kleuren. Zo heeft het Russisch een aparte benaming voor licht- en donkerblauw. Sommige talen hebben daarentegen één woord voor groen én blauw. Sprekers van die talen hebben meer moeite groen- en blauwtinten van elkaar te onderscheiden. Er zijn ook talen die de begrippen links en rechts niet hanteren, zoals het Tzeltal dat in Mexico gesproken wordt. Dit soort talen maakt gebruik van de windrichtingen om de positie of richting van dingen te beschrijven. Bijvoorbeeld: ‘De wc is de zuidelijkste deur aan de oostkant van de gang.’ Sprekers van die taal zijn daardoor veel beter in het aanwijzen van het noorden dan sprekers van talen die een onderscheid maken tussen links en rechts.

De taal die je spreekt, beïnvloedt waar je aandacht naartoe gaat tijdens het waarnemen. Wanneer je moedertaal van je eist dat je een onderscheid maakt tussen licht- en donkerblauw,

zul je beter kijken en onthouden met welke specifieke blauwtint je te maken hebt dan wanneer je iets simpelweg blauw mag noemen. In deze zin stuurt taal je waarneming en geheugen. Deze sturingskracht is echter iets heel anders dan het begrenzen van je denken. Sprekers van het Nederlands kunnen met oefening namelijk ook windrichtingen leren gebruiken en Tzeltalsprekers kunnen de begrippen links en rechts leren hanteren.

Taalwetenschap L De taalwetenschap is het vakgebied dat taal bestudeert. Het wordt ook wel linguïstiek genoemd; taalwetenschappers worden ook wel linguïsten genoemd. Binnen de taalwetenschap houdt men zich bezig met verschillende onderwerpen. Taalwetenschappers proberen taal te beschrijven. Wat is taal en hoe heeft menselijke taal zich ontwikkeld? Ook onderzoeken linguïsten hoe mensen talen leren, wat daarbij mis kan gaan en waarom mensen soms hun taal verliezen. Daarnaast bestuderen linguïsten hoe mensen taal gebruiken. Hoe kan het dat mensen elkaar (niet) begrijpen, welke verschillen zijn er tussen taalgebruikers en welke regels leggen taalgebruikers elkaar op ?

Gebarentaal

Over de hele wereld gebruiken doven en slechthorenden gebarentaal om met elkaar te communiceren. Lange tijd werden gebarentalen niet als volwaardige talen beschouwd. Daarom kregen dove kinderen geen onderwijs in gebarentaal en was het gebruik ervan verboden.

Inmiddels weten we dat gebarentalen volwaardige talen zijn, die voldoen aan alle kenmerken van menselijke taal. Zo zijn gebarentalen, net als gesproken talen, opgebouwd uit verschillende bouwsteentjes. Bij gesproken talen zijn de bouwsteentjes klanken. Bij gebarentalen zijn de bouwsteentjes: de plaats waar het gebaar gemaakt wordt ten opzichte van het lichaam, de vorm van de hand, de richting waarin de handpalm en vingers wijzen, de beweging die de handen maken en gezichtsuitdrukking en lichaamstaal.

Sommige gebaren zijn iconisch. Dat betekent dat ze het bedoelde uitbeelden. Het gebaar voor aap is in de Nederlandse Gebarentaal een uitbeelding van een aap. Veel gebaren zijn echter willekeurig, net zoals woorden bij gesproken taal. En natuurlijk worden gebarentalen aangeleerd door de omgeving, net als gesproken talen. Gebarentaal heeft, kortom, alle kenmerken van een echte taal.

Sociale taalverschillen

Wat nu vet of chill is, was ooit onwijs gaaf

Stel je voor, een klasgenoot komt naar je toe en vraagt: ‘Heb je vernomen dat er gisteren een conflict heeft plaatsgevonden?’ Waarschijnlijk moet je dan lachen en vraag je aan je klasgenoot waarom hij zo raar praat. Als een advocaat echter precies diezelfde vraag zou stellen aan een collega, kijkt niemand daar raar van op. De vraag ‘Heb je gehoord van die fittie gisteren ?’ zou bij een advocaat dan wel weer tot vreemde blikken leiden. De gemiddelde advocaat praat dus anders dan jouw klasgenoten. Toch praten ze allemaal Nederlands.

Sociale verschillen L Veel verschillen in taalgebruik hangen samen met sociale of culturele verschillen. Zo praat een politicus doorgaans anders dan een voetballer en praten jongeren meestal anders dan hun ouders; ze spreken een ander sociolect. Een sociolect is een taalvariant die past bij de sociale groep waarbij iemand hoort en hangt af van verschillende factoren, waaronder klasse, leeftijd en gender.

De taalkundige discipline die zich bezighoudt met zulke culturele taalverschillen is de sociolinguïstiek Een van de bekendste sociolinguïsten is William Labov. In de jaren ’60 ontdekte hij dat de r-klank in verschillende warenhuizen in New York op een andere manier werd uitgesproken. Alle onderzochte personen spraken Engels en werkten in New York, maar toch spraken ze anders. Labov verbond de taalverschillen aan sociale verschillen tussen mensen. Het type warenhuis zou namelijk samenhangen met de sociale klasse. Denk hierbij aan het verschil tussen de Nederlandse winkels Zeeman en Bijenkorf. Je kan je voorstellen dat deze winkels, onder andere door hun prijzen, een ander soort publiek trekken. De conclusie van Labovs warenhuisonderzoek in New York was uiteindelijk: hoe hoger de sociale klasse, hoe meer r er werd uitgesproken.

Standpunt bepaalt uitspraak LLL

De sociolinguïst William Labov reisde voor zijn allereerste onderzoek naar het Amerikaanse eiland Martha’s Vineyard. Daar viel hem op dat niet alle eilandbewoners tweeklanken als ou in house op dezelfde manier uitspraken. De verschillende uitspraken bleken verband te houden met de verschillende houdingen die de bewoners hadden tegenover de vele toeristen die het eiland bezochten. Bewoners die neutraal of positief naar de toeristen keken, spraken de tweeklanken uit volgens de Amerikaanse standaarduitspraak, terwijl bewoners die negatief over deze ‘outsiders’ dachten, een eigen bijzondere uitspraak ontwikkelden. Volgens Labov ontwikkelden de bewoners met een negatieve houding onbewust die eigen uitspraak om zichzelf daarmee af te zetten tegen de ‘outsiders’. Door tweeklanken op verschillende manieren uit te spreken, drukten de bewoners van Martha’s Vineyard dus verschillende standpunten uit.

Klasse L Ook in het Nederlands worden bepaalde taalvarianten vaak geassocieerd met verschillende sociale klassen. Met klasse wordt de optelsom van iemands opleiding, baan en inkomen bedoeld. Zo wordt ‘dure, moeilijke taal’ vaak in verband gebracht met universitair opgeleiden en ‘platte, simpele taal’ met mensen die weinig of geen opleiding hebben gehad. Het is echter lastig te bepalen of zulke verschillen, als ze al werkelijk bestaan, voortkomen uit klassenverschillen of dat ze door andere factoren worden beïnvloed. Taalgebruikers nemen doorgaans (onbewust of bewust) de taal over van de mensen in hun omgeving. Dat zou dan ook een verklaring kunnen zijn voor eventuele taalverschillen tussen hoger opgeleiden en lager opgeleiden: ze doen andere

opleidingen, hebben andere banen en bevinden zich daardoor in verschillende milieus waarin verschillende sociolecten worden gesproken.

Leeftijd L Een andere belangrijke factor die kan leiden tot taalverschillen, is leeftijd. Als jij je ouders vertelt dat de fissa van je mattie echt dik was, is de kans aanwezig dat ze niet meteen begrijpen wat je bedoelt. Het bestaan van jongerentalen komt voort uit de behoefte van jongeren om bij een bepaalde groep te horen. Door als groep andere taal te gebruiken dan voorgaande generaties, wordt het voor jongeren makkelijker om zich met die groep te identificeren.

Jongerentalen zijn interessant omdat ze aanwijzingen kunnen opleveren over de taal van de toekomst. Jongeren van nu zullen hun taal immers grotendeels blijven gebruiken als ze volwassen zijn. Dit is vooral het geval voor de grammaticale aspecten van jongerentaal. Een voorbeeld is het verdwijnen van het onderscheid tussen de-woorden en het-woorden. Jongeren gebruiken steeds vaker ‘de’ voor woorden die in het Standaardnederlands ‘het’ krijgen, zoals ‘de boek’ en ‘de meisje’. Dit is een sterke aanwijzing voor het feit dat het onder-

Kinderen voor kinderen kreeg in het verleden vaak kritiek op de zogenoemde ‘Gooise r’ van de koorleden. De meeste kinderen kwamen namelijk uit (de omgeving van) Hilversum waar de repetities en opnames plaatsvonden.

Tegenwoordig komen de kinderen uit het hele land én worden er spraakoefeningen aangeboden om accenten te verhelpen.

scheid tussen ‘de’ en ‘het’ ook in het algemene Nederlands van de toekomst langzaam zal verdwijnen.

Deze veranderingen hebben trouwens niets te maken met een ‘slechte’ beheersing van het Nederlands. Er is geen verband tussen het gebruiken van jongerentaal en Nederlandse taalvaardigheid. Sommige onderzoekers beweren zelfs dat jongeren die het Nederlands goed beheersen vaker jongerentaal gebruiken dan jongeren die het Nederlands niet goed beheersen. Jongerentaal is niet iets van de laatste jaren: ouderen gebruikten in hun jeugd ook al andere woorden dan hún ouders. Jongerentaal is wel aan verandering onderhevig. Wat jouw ouders vroeger onwijs gaaf noemden, noem jij waarschijnlijk iets anders, zoals vet of kapot chill.

Toch is jongerentaal ook weer niet van álle tijden. Vóór de 20ste eeuw waren er namelijk helemaal geen jongeren! Kinderen moesten meteen na de basisschool aan het werk. Hierdoor sloegen ze de ‘jongerenfase’ over en daarom was er geen behoefte aan een jongerentaal.

Praten als een dragqueen

LLL

‘Jij ziet er echt visachtig uit!’ Waarschijnlijk word je niet heel blij als iemand dat tegen je zegt. In RuPaul’s Drag Race, een Amerikaanse talentenjacht voor dragqueens, wordt het echter als een compliment beschouwd. Als iemand daar fishy wordt genoemd, betekent het dat diegene er vrouwelijk uitziet. En dat is nou precies het doel van de kandidaten. Dragqueens zijn mannen die voor shows en optredens vrouwelijke kleding aantrekken en extravagante make-up dragen. Zij passen hierdoor niet binnen de traditionele tweedeling van gender in mannen en vrouwen. Om hun unieke identiteit als groep nog sterker te maken, hebben dragqueens hun eigen taalgebruik. In RuPaul’s Drag Race komt goed naar voren hoe belangrijk dat taalgebruik is: hoe meer je praat als een queen, hoe meer je er echt één bent.

Een veel onderzochte vorm van jongerentaal is straattaal. Straattaal is een mengtaal: het Nederlands vormt de basis, maar de taal is doorspekt met woorden en uitdrukkingen uit andere talen. Voorbeelden hiervan zijn het Engelse dope (tof) of het Surinaamse doekoe (geld). Er worden ook Nederlandse woorden gebruikt, maar daar wordt meestal een nieuwe betekenis aan gegeven. Opvallend is dat veel woorden die in Standaardnederlands negatief zijn, in straattaal een positieve betekenis krijgen. Als een jongere een concert gruwelijk vond, dan vond hij het niet vreselijk, maar juist ziek, oftewel: goed. Hetzelfde gebeurt met negatieve woorden als moeilijk en kapot: wanneer jongeren een les kapot goed of moeilijk interessant vonden, mag de leraar in zijn handjes knijpen.

Geslacht L Mannen praten anders dan vrouwen. Dat heeft te maken met de verschillen in sekse, oftewel de biologische verschillen tussen mannen en vrouwen. Zo spreken mannen en vrouwen op verschillende toonhoogtes vanwege de verschillen in hun stembanden en borstkas. De vraag die in sociolinguïstiek echter belangrijker is, is of er ook een verband bestaat tussen taal en gender. De term ‘gender’ verwijst naar de culturele opvatting van wat mannelijk en vrouwelijk is. Gender is dus niet biologisch maar sociaalcultureel bepaald en kan daarom ook per tijd, land en cultuur verschillen.

Er wordt vaak onderscheid gemaakt tussen mannentaal en vrouwentaal. Zo zouden vrouwen meer verkleinwoorden (‘vriendinnetje’) en versterkende woorden (‘ontzettend’) gebruiken, terwijl mannen meer moeilijke woorden en dubbele ontkenningen gebruiken. Ook zouden vrouwen in communicatie indirecter zijn en zouden mannen vaker door anderen heen praten. Het is echter moeilijk om dit soort resultaten te generaliseren over alle mannen en vrouwen: er zijn immers ook veel individuele verschillen.

In straattaal krijgen negatieve woorden soms een positieve betekenis.

Bovendien blijkt het taalgebruik van mannen en vrouwen sterk afhankelijk te zijn van de cultuur en de situatie waarin iemand zich bevindt. Misschien bestaan er op de Japanse werkvloer wel taalverschillen tussen mannen en vrouwen die in Nederlandse bedrijven niet te vinden zijn. En misschien praten vrouwen wel anders dan mannen tijdens een vergadering, maar niet tijdens een bruiloft. Ten slotte wordt er in veel onderzoek naar taal en gender geen rekening gehouden met andere sociale factoren als afkomst, leeftijd en status. De koning praat anders dan je kleine nichtje, maar de kans is klein dat dat alleen maar met gender te maken heeft. Al met al is het dus lastig om algemene conclusies te trekken over taalverschillen tussen mannen en vrouwen.

Situatie L Sociaal-culturele verschillen kunnen dus leiden tot verschillende sociolecten. Maar ook binnen sociale groepen bestaan taalverschillen.

Twee mensen kunnen precies dezelfde leeftijd, sociale klasse, sekse en vriendengroep hebben, maar toch anders praten. Iemand kan bijvoorbeeld een stopwoord hebben of een bepaalde uitdrukking relatief vaak gebruiken. Dit persoonlijke taalgebruik, dat dus verschilt per individu, noemen we een idiolect

Tot slot beschikt zelfs elk individu nog over verschillende taalstijlen. Op een feestje met je vrienden praat je waarschijnlijk anders dan met een leraar of met de dokter. Zulke verschillende taalstijlen heten ook wel registers. Het is afhankelijk van de situatie welk register je gebruikt. Zo kan je in een informele situatie met je vrienden best binnenkomen met ‘Fakka matties’, terwijl dat in een formele situatie ongepast zou zijn.

Mannentaal en vrouwentaal

In de Australische taal Yanyuwa is het niet moeilijk om taalverschillen tussen mannen en vrouwen te bepalen. Mannen en vrouwen hebben in die taal zowaar elk een eigen taalvariëteit ! In principe gebruiken mannen en vrouwen dezelfde woorden, maar de grammaticale kenmerken van die woorden verschillen. Het is voor het Yanyuwa volk heel belangrijk dat mannen en vrouwen hun eigen taalvariëteit spreken. Wanneer een man ineens ‘vrouwentaal’ gaat praten, wordt dat als brutaal gezien. Je kan er zelfs voor worden gestraft! Er is echter een uitzondering: wanneer je als vrouw een man citeert of andersom, dan mag je wel gebruikmaken van de taalvariëteit van het andere geslacht.

Omdat de jonge generaties bij de Yanyuwa tegenwoordig opgevoed worden met het Engels, zijn er helaas nog maar weinig mensen die de taal spreken. Er leven momenteel zelfs nog maar drie vrouwen die het vrouwelijke dialect beheersen. Dus als je échte taalverschillen tussen mannen en vrouwen live wilt meemaken, moet je heel snel zijn.

COMMUNICATIE

Communiceren doe je samen

Ken je de uitdrukking: een goed verstaander heeft aan een half woord genoeg? Soms hoef je niet eens je zin af te maken en de ander begrijpt al wat je bedoelt. Dat kan zijn omdat hij of zij je goed kent en als het ware je gedachten kan lezen, maar het kan ook zijn omdat je je boodschap zo goed hebt verpakt en afgestemd op de ander dat deze precies begrijpt waar je naartoe wilt. Het helpt ook als de verstaander zich actief inzet om jou te verstaan en bijvoorbeeld niet de hele tijd op z’n telefoon kijkt. Maar zelfs als iedereen zijn best doet, begrijp je elkaar soms niet. Wat gaat er dan mis en hoe zit communicatie eigenlijk in elkaar?

Informatie delen én begrijpen L Communicatie betekent ‘verbinding’, ‘informatie-uitwisseling’ of ‘mededeling’. In die laatste betekenis zit het woord ‘delen’ en ‘communiceren’ stamt dan ook af van het Latijnse communicare: ‘deelnemen (aan)’. Dat is het basisprincipe van communicatie: de ene persoon maakt contact met de andere persoon en pas als de informatie is overgebracht én ontvangen is er sprake van communicatie. Je kunt dus moeilijk in je eentje communiceren. Je hebt een zender (de spreker of schrijver), een boodschap (de informatie) en een ontvanger (de lezer of luisteraar). Degene die een betekenisvolle boodschap wil overbrengen moet rekening houden met de kennis en ervaring van zijn publiek en zijn boodschap daar zo goed mogelijk op afstemmen. De ontvanger zal daarnaast ook zijn best moeten doen om betekenis te geven aan een boodschap door bijvoorbeeld zijn eigen voorkennis te activeren. De zender en ontvanger zijn namelijk geen lege containers waar je zomaar van alles kunt uit halen en in gooien. We bekijken en begrijpen de wereld allemaal op onze eigen, unieke manier. Dat noemen we een referentiekader. Je kunt een referentiekader beschouwen als de bril waardoor iemand alles ziet en die gekleurd wordt door zijn of haar achtergrond, geschiedenis en persoonlijke ervaringen. Door die bril of vanuit dat kader doe je je best om een bepaalde betekenis zo goed mogelijk uit te drukken of te begrijpen.

Van twee kanten

Communicatie moet van twee kanten komen. Dat vinden veel mensen en dat is dan ook de reden dat bij sommigen de nekharen overeind staan bij een zin als deze: ‘Er werd gecommuniceerd dat de school gesloten werd.’

Want: communiceren doe je samen ! ‘Com’ komt van ‘con’, en dat betekent ‘met’, en dat lijkt alweer veel op samen. Denk aan de heilige communie, ofwel het delen van het lichaam van Christus — daar zit ook een gezelschapselement in. Het Engelse ‘community’ ís nota bene gezelschap.

Los daarvan is het ‘eenzijdig communiceren’ inderdaad iets dat bijna altijd gepaard gaat met een irritante situatie. ‘U kunt wel boos worden, maar wij hebben meermalen gecommuniceerd dat u twéé pasfoto’s dient mee te brengen.’ Bij eenzijdig communiceren horen gevoelens van machteloosheid. En wie zich machteloos voelt, wordt opstandig.

Toch is het niet helemaal eenduidig dat het communicatie-gaat-twee-kanten-op-standpunt het juiste is. Want de Latijnse oorsprong van het woord betekent meer iets als ‘uitdelen’. En inderdaad, Jezus deelde het brood en de wijn uit, en niemand gaf iets terug. Het Engelse communication wordt ook tegenwoordig vooral in de ‘uitdelende’ variant gebruikt, en dat heeft dan niets met irritante situaties te maken. Dus dan is nu de vraag: hebben wij Nederlanders er zelf exclusief een groepsactiviteit van gemaakt? En zo ja, waarom dan? Heeft het iets te maken met dat iedereen altijd terug moet kunnen praten? Zijn we in dezen weer de korfballers van de Westerse cultuur? Lekker samen douchen? Gezelligheid boven alles?

Naar: paulien cornelisse , NRC Handelsblad, 13 april 2018

Met of zonder woorden L Om elkaar te begrijpen, gebruiken mensen taal, maar ook op een andere manier zenden en ontvangen we, bewust of onbewust, informatie. Behalve verbale communicatie, met woorden, bestaat er non-verbale communicatie. Met onze gezichtsuitdrukking, gebaren, lichaamshouding, oogcontact en stemgebruik zeggen we soms meer dan met woorden. Zelfs stilte kan enorm veelzeggend zijn. Als je aarzelt voordat je antwoord geeft op iemands vraag, dan zal diegene daar een boodschap uit aflezen, bijvoorbeeld dat je niet hebt geluisterd of dat je eigenlijk geen zin of tijd hebt. Ook schriftelijke communicatie kan non-verbaal zijn: ☺. Sommige handelingen kun je daarentegen niet uitvoeren zónder woorden te gebruiken, zoals iets beloven, ergens op zweren of het jawoord geven bij een huwelijk. Je zou ook kunnen zeggen dat non-verbale signalen en woorden verschillende communicatiemiddelen zijn om een boodschap over te brengen.

Communicatiemiddelen L Het communicatiemiddel is het vervoermiddel van je boodschap en je gebruikt vaak meerdere middelen tegelijk. In een gesprek gebruik je woorden om je boodschap over te brengen en deze ondersteun je met lichaamstaal. Maar er kan ook een medium tussen jou en de ontvanger staan, bijvoorbeeld een telefoon. Je kunt dan niet meer gebruikmaken van lichaamstaal en zult waarschijnlijk meer nadruk leggen op de toon of manier waarop je iets zegt. Hoe je je boodschap overbrengt, is namelijk van invloed op de boodschap zelf en daarmee ook op de ontvanger.

In schriftelijke communicatie is er altijd sprake van een medium: een boek, tijdschrift, internet, e-mail, sociale media, etc. Je staat niet in fysiek contact met de zender of ontvanger van een boodschap en dit stelt andere eisen aan de formulering ervan. Bij een krantenartikel kan de ontvanger tijdens het lezen bijvoorbeeld niet even snel een vraag ‘tussendoor’ stellen. Als schrijver van een artikel moet je er dus voor zorgen dat je boodschap glashelder is. Je moet de lezer als het ware voor

De oudste communicatiemiddelen van de mens zijn lichaam, stem en zintuigen.

je zien en al zijn of haar potentiële vragen wegnemen. Ook de beoogde toon moet je in woorden zien te vatten. Een WhatsAppgesprek is wat dat betreft alweer makkelijker: weliswaar is er sprake van een medium, maar je kunt de ander vragen stellen over de boodschap én deze ondersteunen met emoji.

Welk medium je kiest, heeft invloed op hoe je boodschap ontvangen wordt. Een bericht op Facebook neem je over het algemeen minder serieus dan een nieuwsbericht van de NOS.

Op de juiste plaats en op het juiste moment heeft een boodschap méér effect.

Communicatiedoelen L In wezen heeft alle communicatie hetzelfde doel: aandacht vragen. Een kind dat in de speeltuin roept: ‘Mama, mama, kijk eens de hele tijd naar mij!’ is een voorbeeld van een situatie waarin dit expliciet naar voren komt. Telkens als we een reactie krijgen op onze vraag om aandacht, krijgen we een bevestiging dat we er (mogen) zijn.

Aandacht vragen is ook het eerste doel van een reclamemaker die een advertentie in een app of een reclame in een video plaatst. Pas als de aandacht gevangen is, komt het eigenlijke doel aan de orde: je overhalen om iets te doen (activeren). En wat als je met een grapje de aandacht vraagt? Dit lukt pas goed als je de ander ook oprecht aan het lachen krijgt. Als grappenmaker wil je dus graag amuseren. Zo zijn er nog meer communicatiedoelen die volgen op aandacht vragen. Denk aan doelen die je eerder op school hebt gehad zoals informeren, beschouwen of overtuigen. Het communicatiedoel van de ander herkennen helpt je om zijn of haar boodschap te plaatsen. Wil iemand alleen zijn of haar hart bij je uitstorten of heeft hij of zij bijvoorbeeld ook een verborgen doel: jou voor zich winnen ?

Bij een communicatiedoel hoort niet één vaste vorm of één vast communicatiemiddel. Voor elk doel kun je kiezen uit verschillende vormen van schriftelijke of mondelinge communicatie. In een blog kan bijvoorbeeld alles: informeren, beschouwen, overtuigen, activeren, amuseren.

Sommige middelen lenen zich echter beter voor het overdragen van een bepaalde boodschap dan andere.

Als schrijver bedenk je van tevoren waarover je een bepaalde tekst wil schrijven, wat de tekst bij de lezer zou moeten bereiken, wat daarvoor het beste medium is (bijvoorbeeld een schoolboek of een spandoek) en welke tekstvorm daarbij het beste past (een nieuwsbrief of een verkiezingsleus). Het kan ook omgekeerd: je wordt gevraagd een presentatie te geven over een onderwerp naar keuze. De vorm is al bekend, nu moet je als spreker nog de boodschap en het doel bepalen. Wil je je toehoorders in staat stellen een mening te vormen over het onderwerp (beschouwen) of hen met argumenten overtuigen van jouw mening (betogen)?

Context L Om een boodschap goed te kunnen plaatsen, is het belangrijk om te kijken naar de context waarbinnen deze tot uiting komt. De context bestaat onder meer uit het referentiekader van de zender en de ontvanger, het communicatiemiddel en het communicatiedoel. Wat óók onder de context valt, is de tijd, plaats en situatie waarbinnen communicatie plaatsvindt. Het praatje dat je met je tandarts maakt als je hem tegenkomt in de supermarkt, is anders dan wanneer je bij hem op de stoel ligt. Door de ongebruikelijke context is het misschien zelfs een beetje ongemakkelijk.

Op de juiste plaats en op het juiste moment heeft een boodschap daarnaast méér effect. Stel je bent tegen het instellen van een zomer- en wintertijd, dan is een betoog hierover krachtiger in de week dat de klokken daadwerkelijk verzet gaan worden. Dan lééft het onderwerp het meest. Ook als je iets heel belangrijks over jezelf aan een dierbare wilt vertellen, zul je hiervoor een zo geschikt mogelijk moment kiezen.

De context kunnen doorgronden geeft je voordeel bij wat je wilt zeggen en bereiken. Je baas om salarisverhoging vragen lukt waarschijnlijk beter als hij in een goede bui is of als je het bedrijf net veel geld hebt bespaard. Daarnaast begrijp je als ontvanger de chagrijnige uithaal van een vriend beter, als je weet dat hij slecht heeft geslapen.

Een doorlopend proces L Communicatie is een doorlopend proces waarbij je met alle elementen rekening houdt. Hoe doe je dat? Anders dan bij communicatie ‘in het wild’ kun je bij het opstellen van een tekst (voor schriftelijke of mondelinge communicatie) bewust steeds dezelfde stappen doorlopen om tot een goed resultaat te komen. In feite beantwoord je keer op keer dezelfde vragen:

Wat is de boodschap? Wat is mijn referentiekader en dat van de ontvanger(s)? Welke reactie wordt verwacht, oftewel wat is het communicatiedoel? Welk communicatiemiddel en welke tekstsoort passen daarbij het beste? En aan welke voorwaarden en conventies moeten die voldoen?

Dat communicatie een doorlopend proces is, betekent ook dat communicatie in de praktijk niet zo rechtlijnig is. Het is voortdurend passen en meten, een iteratief proces. Soms, om miscommunicatie te voorkomen, kan het zijn dat je halverwege een paar stappen terug moet. Als je een tekstsoort hebt gekozen en je boodschap gaat formuleren, moet je bijvoorbeeld nog een keer nadenken over wat je boodschap nu precies is.

Over hoe je succesvol kunt communiceren, in woord en geschrift, en welke stappen je daarbij kunt volgen, gaat het in de cursus Communicatie.

Liefde maakt blind of op zijn minst hardhorend

LLL

In communicatie kan er ook van alles misgaan: er is dan sprake van miscommunicatie of ruis Je bent bijvoorbeeld aan het bellen met je liefste en opeens begint de telefoon vreselijk te kraken en kun je geen woord meer van de ander verstaan. Alle storingen van buitenaf die ervoor zorgen dat we niet of slecht kunnen communiceren, zijn fysieke ruis

Maar ook in je hoofd kan er ruis optreden: psychologische of innerlijke ruis. Deze vorm van ruis heeft altijd te maken met je referentiekader of belevingswereld. Als je verliefd bent, dan zie je alles door een ‘roze bril’. Degene op wie je verliefd bent, is in jouw ogen de charmantste, grappigste of slimste persoon ooit en je dagelijkse zorgen smelten als sneeuw voor de zon. Kijkt hij of zij jouw kant op, dan begint je hart wellicht sneller te kloppen. Maar ‘ziet’ diegene jou op dat moment ook?

Daarnaast is er nog semantische ruis. Dat wil zeggen dat mensen niet dezelfde taal spreken. Stel je voor dat je op vakantie in het buitenland een oogje krijgt op iemand. Je verzamelt alle moed bij elkaar en spreekt diegene aan, maar helaas … Je komt allebei uit een ander land, spreekt elkaars taal niet en die knappe jongen of dat mooie meisje blijkt ook geen woord Engels te kennen. Namen uitwisselen en elkaar lange tijd diep in de ogen kijken zal nog wel lukken, maar zonder een gemeenschappelijke taal zal het moeilijk zijn om elkaar wat beter te leren kennen. Ook als mensen wél dezelfde taal spreken, kan er semantische ruis ontstaan. Denk aan het briefje van de dokter: zowel het handschrift als de boodschap is voor een buitenstaander niet altijd te begrijpen.

Onderwerp & hoofdgedachte

Wat is nu eigenlijk mijn boodschap? Voordat je een tekst gaat schrijven of een presentatie voorbereidt, is dit de belangrijkste vraag die je jezelf moet stellen. Het helpt om je gedachten te ordenen en je boodschap beter te formuleren. Ook als je een tekst leest of naar iemand anders luistert, helpt het stellen van de vraag ‘Wat wil de schrijver of spreker nu eigenlijk zeggen?’ om tot de kern van een boodschap door te dringen.

Onderwerp L De basis van elke boodschap is het onderwerp. Deze kun je samenvatten in slechts één woord: ‘Chinees’ of woordgroep: ‘Chinees leren’. Als zowel zender als ontvanger vertrouwd zijn met een onderwerp, hebben ze op dat vlak hetzelfde referentiekader. Dit vergemakkelijkt de communicatie over het onderwerp. Denk bijvoorbeeld aan een gesprek over een feestje met iemand die er wel bij was versus een gesprek over datzelfde feestje met iemand die er niet bij was. Als je nog niet zo vertrouwd bent met een onderwerp is het belangrijk om je erop te oriënteren. Vraag jezelf af wat je al over een onderwerp weet of vindt en doe onderzoek (zie ook Communicatie 3, Onderzoek).

Oriënteren op een onderwerp kun je doen wanneer je de zender (spreker, auteur, acteur) van een boodschap bent, maar ook wanneer je de ontvanger (luisteraar, lezer, kijker) bent. Immers, als zender kun je je boodschap beter overbrengen naarmate je beter weet waarover je het hebt. Omgekeerd geldt dat je als ontvanger meer zal begrijpen van de boodschap als je over meer kennis van het onderwerp beschikt.

Een onderwerp kun je van verschillende kanten belichten door middel van deelonderwerpen. Ook een deelonderwerp kun je samenvatten in één woord of woordgroep: ‘karakters’ of ‘Chinees leren op school’.

Hoofdgedachte L Het belangrijkste dat de zender over een onderwerp zegt, noem je de hoofdgedachte. Het geeft een samenvatting van de boodschap in één zin, bijvoorbeeld ‘Chinees leren is moeilijk wanneer het niet je moedertaal is.’ De hoofdgedachte is dus iets anders dan het

Adam en Eva LLL

Logo-ontwerpers denken meestal heel goed na over wat ze met hun logo willen zeggen. Soms heb je een logo echter zo vaak gezien, dat de eigenlijke boodschap of betekenis je ontgaat. Zo staat het bekende Apple-logo symbool voor de de appel uit de boom van de kennis van goed en kwaad. In het Bijbelboek Genesis wordt verteld hoe God de eerste mensen, Adam en Eva, verbood om vruchten uit de boom van goed en kwaad te eten. Eva hield zich echter niet aan het verbod, met alle gevolgen van dien. Ook uit de apple is een hapje genomen

onderwerp. Twee verschillende teksten over hetzelfde onderwerp kunnen bovendien een andere hoofdgedachte hebben. De hoofdgedachte bij het onderwerp ‘Chinees leren’ zou namelijk ook kunnen zijn: ‘Chinees leren is makkelijk met de grafische methode Chineasy.’

Voorkeursplaatsen L Een reclamemaker die een folder maakt, weet dat het beter is om de belangrijkste informatie onderaan op de rechterpagina te plaatsen dan op de linkerpagina. Het is namelijk bewezen dat een lezer daar eerder naar kijkt. Daarnaast zijn mensen ook visueel georiënteerd en zullen ze altijd eerst naar afbeeldingen kijken voordat ze gaan lezen; op die afbeeldingen kijken ze vervolgens liever naar mensen dan naar iets anders.

Als je weet wat de voorkeursplaatsen zijn waarnaar de aandacht van je publiek uitgaat, kun je hiervan handig gebruikmaken om je onderwerp en hoofdgedachte zo goed mogelijk te presen-

teren. Bij een goedgeschreven tekst kun je ze bovendien makkelijk herkennen:

voorkeursplaatsen

Onderwerp (onder) titel, inleiding, slot, afbeeldingen

Deelonderwerpen tussenkoppen

Hoofdgedachte (onder)titel, inleiding, slot

Ook een deelonderwerp kan een hoofdgedachte bevatten en deze vind je dan vaak terug in de belangrijkste zin van een alinea, de kernzin. Meestal is dit de eerste, tweede of laatste zin van een alinea. De hoofdgedachte staat daarnaast niet altijd letterlijk in de tekst. Je zult dan zelf de vraag moeten beantwoorden: ‘Wat is het belangrijkste dat de schrijver over het onderwerp zegt?’

In een mondelinge presentatie kun je ook gebruikmaken van voorkeursplaatsen als inleiding en slot. Een goed spreker houdt bovendien rekening met de grenzen van het kortetermijngeheugen van de luisteraar. Informatie wordt namelijk beter verwerkt en onthouden als je deze in behapbare stukjes presenteert.

Eyetracking is een onderzoeksmethode die meet waarnaar ogen kijken. Het wordt vaak toegepast door marketingbureaus om te kijken waar de aandacht van mensen naar uitgaat.

Omgekeerde piramide

Wat is het allerbelangrijkste dat je over een onderwerp wilt zeggen? Noem dat als eerste en mensen onthouden je boodschap uiteindelijk beter. Edwin Stanton (1814–1869), Amerikaanse minister van oorlog onder Abraham Lincoln, bedacht de zogenaamde ‘omgekeerde piramide’, een methode die ervan uitgaat dat je informatie presenteert in afnemende volgorde van belangrijkheid. Zijn principe zie je goed terug in hedendaagse nieuwsberichten en webteksten in het algemeen: een korte introductietekst geeft een samenvatting van de belangrijkste informatie en op basis daarvan kun je bepalen of je wilt doorklikken en verder lezen. Stanton vestigde een nieuwe standaard in verslaglegging om informatie zo efficiënt mogelijk te presenteren. Het voordeel van de omgekeerde piramide is echter gelijk ook zijn nadeel: een tekst kan er nogal saai van worden Als je je publiek liever even in spanning houdt, kun je je verhaal ook anders opbouwen en éíndig je met de belangrijkste boodschap. Of je wilt dat mensen zelf nadenken en laat de belangrijkste boodschap impliciet. Je zult in je verhaal dan wel genoeg aanknopingspunten moeten bieden om de boodschap te kunnen afleiden.

LITERATUUR

De kunst van lezen en schrijven

literatuur (uit het Frans: littérature) letterenkunst, kunst van lezen en schrijven. (1) geheel van de schriftelijke overlevering van een volk of een tijd, m.n. de werken daaruit die zich door bijzondere kwaliteit onderscheiden. […]

Wat is literatuur? Over deze vraag en het mogelijke antwoord erop zijn boekenplanken vol geschreven. Er valt dus veel over te zeggen, maar de Dikke van Dale (2015) heeft de betekenis van literatuur beknopt samengevat en omschrijft het in de eerste plaats als ‘letterenkunst’ oftewel ‘de kunst van lezen en schrijven’. Het is klaarblijkelijk een bijzondere vorm van lezen en schrijven, die we in deze paragraaf zullen toelichten. Wat maakt literatuur bijvoorbeeld tot kunst en wat heb je er eigenlijk aan: wat is de functie van literatuur?

Functies van literatuur L Opvattingen over wat literatuur is, liggen niet vast, maar zijn tijd- en situatiegebonden. Honderd jaar geleden was de boekenmarkt heel klein en gericht op een culturele bovenlaag die boeken kon lezen en kopen. Men had toen een heel beperkte, elitaire opvatting over literatuur. Door de enorme bevolkingsgroei, alfabetisering en stijging van de koopkracht is de boekenmarkt in de afgelopen eeuw gedemocratiseerd. De boekenuitgevers richten zich nu niet meer, zoals vroeger, op een culturele elite, maar sluiten met hun boekenaanbod aan bij de vraag van lezers uit alle bevolkingslagen. Dit heeft geleid tot een heel gevarieerd aanbod, ook voor jongeren. Niet alleen de markt voor literatuur is verbreed, ook de kijk op literatuur is breder geworden. Behalve naar de waarde, is men meer naar de functies van literatuur gaan kijken.

Lezers kunnen zich met literatuur ontspannen of erin wegdromen. Soms vinden ze troost, omdat ze zich in de problemen van een personage herkennen. Ook kunnen lezers hun kennis van het leven en de wereld uitbreiden, bijvoorbeeld van hoe loverboys te werk gaan, hoe het is om dement te worden of om in de Tweede Wereldoorlog te leven. Daarnaast zijn er boeken die bepaalde misstanden aan de kaak stellen of lezers helpen om mensen te begrijpen die een heel ander leven hebben dan zijzelf. Doordat personages in verhalen vaak worstelen met morele dilemma’s en levensvragen, kunnen boeken antwoord geven op vragen waar de lezer zelf mee worstelt. Meer geoefende lezers kunnen genieten van de stijl en zich verdiepen in de wereld achter het boek of gedicht.

Naast deze persoonlijke functies heeft literatuur ook een belangrijke sociaal-culturele functie. Het lezen van Nederlandse boeken en gedichten is een goede manier om je woordenschat uit te breiden, je gevoel voor de taal te ontwikkelen en je inzicht in de Nederlandse cultuur te vergroten. Lees- en boekenhonger versterken de taalvaardigheid en hoe beter je je kunt uitdrukk en, hoe beter je aan de maatschappij kunt deelnemen.

Literatuur laat ons zien wat het betekent om mens te zijn en hoe moeilijk het is een fatsoenlijk mens te blijven als de omstandigheden onfatsoenlijk worden. Literatuur brengt ons iets dat de psychologie niet vermag, de sociologie niet vermag, de journalistiek niet vermag: het vermogen om in het hoofd van de personages te kijken, deelgenoot te worden van hun dilemma’s en al doende in hun schoenen te gaan staan. Literatuur helpt ons, ons met anderen te identificeren en ook onszelf te begrijpen. [ ] In goede fictie is er geen eenduidig goed of kwaad. Er staat niemand op een zeepkist te schreeuwen. Daar hebben we de werkelijkheid al voor.

renate dorrestein (1954–2018)

Letterenkunst L Wanneer wordt taal ‘letterenkunst’? Voetbal, wetenschap, muziek, kleding, teksten, foto’s zijn allemaal uitingen van cultuur, maar wanneer is bijvoorbeeld een videoclip, voetbal of een tekst kunst? Een spraakmakend voorbeeld uit de kunstgeschiedenis is van Marcel Duchamp, die in 1917 een urinoir exposeerde in een museum in New York en de kijkers daarmee dwong om op een andere manier naar dit object te kijken en er iets van te vinden. Ook voetbal kan kunst zijn als we het niet benaderen als het spel voetbal, maar als kunstobject. Dit deed de choreograaf Rudi van Dantzig. Hij zag in de filmbeelden van de voetballer Marco van Basten ‘een dans van een engel’, vertraagde die beelden en zette er muziek onder. De aandacht van de toeschouwer wordt hierdoor gericht op de uitdrukking en schoonheid van de beweging en minder op het spel.

Een interessant en aangrijpend voorbeeld uit de literatuur is van de Amerikaanse schrijver

Hemingway, die een zeer kort verhaal de vorm gaf van een advertentie: ‘Te koop: babyschoentjes, nooit gedragen.’ Door de tekst te presenteren als kort verhaal, wordt de lezer gedwongen om naar de betekenis achter deze ‘advertentie’ te zoeken en raakt hij mogelijk ontroerd door de tragiek die achter deze zakelijke boodschap schuilgaat, namelijk die van een doodgeboren kind. Het lezen van een literaire tekst, een roman of gedicht vraagt dus om een andere manier van lezen dan het lezen van een zakelijke tekst. Dat geldt ook voor het schrijven. Hemingway heeft bewust voor de uitzonderlijke vorm van een advertentietekst gekozen om de lezer aan het denken te zetten en ontroering te wekken. Tegelijkertijd roept deze ‘kunstgreep’ bewondering op voor de kunstenaar, omdat die met slechts zes woorden een hele wereld bij de lezer oproept.

De kunst van lezen. Rechts Lezend meisje, omstreeks 1771 geschilderd door Jean-Honoré Fragonard.

Een literaire tekst heeft net zoveel betekenissen als het aantal lezers dat die tekst kent.

Literaire communicatie L In een gebruikershandleiding of het Burgerlijk Wetboek van Strafrecht mag niets aan de fantasie van de lezer worden overgelaten. Het gaat hier om zakelijke, louter functionele communicatie. Een belangrijk kenmerk van literaire communicatie is juist dat er veel aan de fantasie van de lezer wordt overgelaten. Dat is de reden dat, in tegenstelling tot zakelijke teksten, sommige eeuwenoude literaire teksten ons nog steeds kunnen raken.

De betekenis of interpretatie van een tekst hangt sterk af van de ervaringen, kennis en vaardigheden van de lezer. Daarom zal het vaak voorkomen dat lezers een tekst heel verschillend interpreteren. Je zou kunnen zeggen dat een tekst net zoveel betekenissen heeft als het aantal lezers dat die tekst kent. Dit betekent echter niet dat elke interpretatie goed is en je het met andere lezers niet eens kunt worden over een interpretatie. Integendeel. De uitwisseling van leeservaringen kan de betekenis die je zelf aan de tekst gaf, verbreden en verdiepen of je op heel andere ideeën brengen over betekenis en waarde van een tekst. Literaire teksten, vooral gedichten, zijn vaak rijk aan betekenissen. De kunst van lezen komt er eigenlijk op neer dat je de dialoog met de tekst aangaat, je interpretatie kunt verantwoorden en openstaat voor de interpretaties van anderen, en tot slot dat je je persoonlijke leeservaringen helder kunt verwoorden.

Leesmanieren L Teksten kunnen op verschillende manieren worden gelezen. De manier van lezen hangt sterk samen met de leeservaring en leesbehoeftes van de lezer en hangt ook samen met de verschillende functies van literatuur. Je kunt een boek ‘belevend’ lezen omdat je je lekker wilt ontspannen of ‘herkennend’ lezen als je het fijn vindt om te lezen over personages en gebeurtenissen waarmee je je kunt identificeren. Je leest ‘reflecterend’ als je het belangrijk vindt om op nieuwe ideeën te komen en aan het denken wilt worden gezet over allerlei psychologische, maatschappelijke en filosofische kwesties. Een ‘interpreterende’ leesmanier heb je nodig als je op zoek gaat naar diepere betekenislagen en wilt weten hoe het verhaal in elkaar zit. Als je daar-

Wat sport doet voor het lichaam, doet lezen voor het brein

Een tekst komt pas tot leven in het hoofd van de lezer. Sinds we met hersenscans kunnen onderzoeken wat er allemaal in de hersenen gebeurt als iemand een verhaal of gedicht leest, weten we dat het lezen van verhalen een van de beste manieren is om je hersenen te ontwikkelen en trainen. Bij het kijken naar een film of televisieserie zijn sommige hersengebieden nauwelijks actief, omdat het beeld en geluid weinig aan de fantasie van de kijker overlaten. Bij het lezen van een verhaal verbindt de lezer tekens tot woorden en zinnen, en maakt hij in zijn hoofd een visuele voorstelling van de personages, gebeurtenissen en ruimtes waarin het verhaal zich afspeelt. Hij hoort in zijn hoofd de geluiden en stemmen en voelt en leeft mee met de personages. Zelfs geuren, sferen en emoties kunnen door een tekst worden opgeroepen. Bovendien gebruikt de lezer zijn korte- en langetermijngeheugen om allerlei verbindingen te leggen, het verhaal te kunnen volgen en verwachtingen op te bouwen over het vervolg. Hoe meer de lezer in een tekst ervaart en beleeft, hoe actiever de hersenen uit verschillende hersengebieden met elkaar samenwerken.

naast het boek wilt leren begrijpen vanuit de historische context en belangstelling hebt voor de bedoelingen en literatuuropvattingen — oftewel de poëtica — van de schrijver, dan lees je op een ‘letterkundige’ manier. Naarmate je meer ervaring hebt met literatuur, kun je gemakkelijker enkele van deze leeshoudingen combineren.

Om goed begrepen en op waarde geschat te kunnen worden, vereisen literaire teksten op hun beurt een bepaalde leeshouding van de lezer. Een wat moeilijkere tekst met diepere betekenislagen verwacht van de lezer dat die de tekst niet alleen op een belevende en herkennende manier benadert, maar ook een reflecterende en interpreterende leesmanier kan hanteren.

Literatuur schrijven L Schrijvers zijn goede en kritische lezers. Geen wonder, want zij weten wat er allemaal bij komt kijken om een goed verhaal of gedicht te ‘scheppen’. Een schrijver begint bijvoorbeeld met een idee, creëert in zijn hoofd een ruimte waarin het verhaal zich moet afspelen, verdiept zich in het karakter, de relaties en de achtergronden van de personages, bedenkt een volgorde, een begin en een eind, zorgt voor spanning en legt er emotie in zodat de lezer geboeid blijft. Met dit alles creëert hij een fantasiewereld, die hij omzet in taal. Dichters gaan anders te werk. Zij proberen bijzondere of complexe ervaringen in poëtische taal om te zetten en die ervaringen te verkleinen, te verdichten tot een dichtvorm.

Het zelf leren schrijven van verhalen en gedichten is niet alleen iets wat veel mensen leuk vinden om te doen, maar het is ook een effectieve manier om een kritische lezer te worden. Bovendien stimuleert het de creativiteit en is het buitengewoon handig voor het ontwikkelen van een gevarieerde schrijfstijl, die van pas komt als je bijvoorbeeld een overtuigend betoog of een interessant essay moet schrijven.

In deze cursus L Als je erbij stilstaat, is het ongelofelijk wat we met slechts 26 letters en wat leestekens in ons hoofd allemaal kunnen realiseren. In de cursus Literatuur behandelen we hoe je je in de kunst van lezen en schrijven kunt bekwamen, dat wil zeggen hoe je een literaire tekst kunt lezen en schrijven. In de paragrafen over literatuurgeschiedenis zullen we daarnaast ingaan op wat Van Dale omschrijft als het ‘geheel van de schriftelijke overlevering van een volk of tijd’. Literatuur weerspiegelt namelijk ook onze cultuur. Zij laat ons zien hoe wij in het heden en verleden in de wereld staan en onszelf zien.

GUMMBAH

Nederlandse literatuurgeschiedenis

‘Wat de mens is, vertelt hem de geschiedenis’, stelde de Duitse filosoof Wilhelm Dilthey. Verhalen, gedichten en toneelstukken die vanaf de middeleeuwen in het Nederlands zijn geschreven, weerspiegelen de veranderingen in ons werelden mensbeeld. Zo laat de beroemde Marialegende Beatrijs uit de 14de eeuw ons zien dat de middeleeuwse mens vertrouwt op Maria (de moeder van Jezus) die in de hemel bij God zelfs voor zondige mensen een goed woordje doet.

Zeven eeuwen later zien we aan boeken als Wees onzichtbaar (2017) van Murat Isik en Alleen maar nette mensen (2008) van Robert Vuijsje hoe ingewikkeld het is om in onze moderne tijd te leven met verschillende, soms tegenstrijdige waarden en normen. Beatrijs laat óók zien hoe moeilijk het in haar tijd was om goed te leven, maar had als oplossing haar vertrouwen in God. Voor wie nieuwsgierig is naar hoe mensen door de eeuwen heen leefden en wat ze dachten, voelden en belangrijk vonden, biedt de literatuurgeschiedenis dus een interessante aanvulling op de algemene geschiedenis.

Verschillende perspectieven L Voor elke geschiedenis geldt dat die gekleurd wordt door de kennis en visie van de makers. Zo zal een geschiedschrijver uit de 18de eeuw heel anders schrijven over de slavernij en het kolonialisme dan een historicus uit de 21ste eeuw. Het is ook de reden dat er vanaf 1888 meerdere Nederlandse literatuurgeschiedenissen zijn ‘geconstrueerd’, ook voor het onderwijs. In de vroegere literatuurgeschiedenissen schreef men vooral over de ‘grote’ schrijvers en hun belangrijkste werken. Vrouwelijke schrijvers, jeugdliteratuur, Surinaamse en Antilliaanse schrijvers werden hierin nauwelijks vermeld.

De laatste literatuurgeschiedenis, de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur (verschenen tussen 2006 en 2017), wijkt sterk af van voorgangers. Niet alleen door de indrukwekkende omvang van 7100 bladzijden, maar vooral omdat de samenstellers ervoor kozen om het wetenschappelijker aan te pakken en ook aandacht te besteden aan minder bekende schrijvers, de functie van literatuur en aan hoe de mensen in een bepaalde periode dachten en leefden.

Ideeën, periodisering en afbakening L In de westerse cultuurgeschiedenis worden stromingen als renaissance, romantiek en realisme sterk gekleurd door een overkoepelend idee, een bepaalde denk- en zienswijze. Zo’n idee is vaak filosofisch en geeft inzicht in hoe mensen in een bepaalde tijd dachten en tegen het leven aankeken. In dit boek vormen deze ideeën het uitgangspunt om periodes uit de literatuurgeschiedenis te typeren. Ze helpen ons om de mensen en de literatuur uit het verleden beter te begrijpen.

De meeste ideeën vernieuwen zich en maken golfbewegingen in de tijd. Zo komt het idee uit de periode die we de verlichting (1700–1800) noemen, dat de mens en maatschappij maakbaar zijn, in onze tijd steeds dichterbij door de ontwikkelingen in de biotechnologie (klonen) en digitale technologie (algoritmes).

Een indeling in periodes geeft houvast, maar je kunt de afbakening van deze periodes in de tijd niet te nauw nemen: veranderingen in de geschiedenis komen namelijk niet abrupt tot stand. Zo zijn de zogenoemde Tachtigers (een groep jonge schrijvers die zich rond 1880 afzette tegen de gevestigde schrijvers) een uitvloeisel van de romantiek en het realisme, maar zijn zij ook de wegbereiders van de avant-gardebewegingen in de 20ste eeuw. Overgangen verlopen dus vloeiend: in het heden is het verleden nog aanwezig en dat heden bevat ook al de kiemen van de toekomst.

Ontwikkelingen in de Nederlandse literatuur en cultuur worden beïnvloed door bewegingen in de westerse cultuur. De Nederlandse literatuurgeschiedenis staat dus niet op zichzelf. Veranderingen in de literatuur zijn ingebed in de kunstgeschiedenis en algemene geschiedenis van de westerse wereld. Bewegingen in Nederland staan vooral onder invloed van het wereld- en mensbeeld in de landen om ons heen: België, Frankrijk, Duitsland, Engeland en Amerika.

Literair erfgoed L Dagelijks brengen schrijvers literaire teksten tot leven. Dit culturele leven kan kort zijn, het tragische lot dat het overgrote merendeel van alle romans en gedichten treft, maar het kan ook veel langer zijn. Sommige teksten lijken zelfs wel het eeuwige leven te hebben. Zo werd in 2018 in het televisieprogramma De Wereld Draait Door een bewerking van het middeleeuwse meesterwerk Van den vos Reynaerde (ca. 1250) tot boek van de maand gekozen. In datzelfde jaar werd de 400ste sterfdag van Bredero herdacht en bleek zijn Spaanschen Brabander (1617) ons nog steeds een spiegel voor te kunnen houden over actuele maatschappelijke kwesties als immigratie en inte-

Egidiuslied — fragment

LLL

Egidius waer bestu bleven

Mi lanct na di gheselle mijn

Du coors die doot du liets mi tleven

Dat was gheselscap goet ende fijn

Het sceen teen moeste ghestorven sijn

Nu bestu in den troon verheven

Claerre dan der zonnen scijn

Alle vruecht es di ghegheven

Egidius waer bestu bleven

Mi lanct na di gheselle mijn

Du coors die doot du liets mi tleven

Nu bidt vor mi ic moet noch sneven

Ende in de weerelt liden pijn

Verware mijn stede di beneven

Ic moet noch zinghen een liedekijn

Nochtan moet emmer ghestorven sijn

gratie. Max Havelaar (1859) is niet alleen een literaire klassieker, maar ook het keurmerk voor ‘fairtrade’. Ook sommige gedichten hebben een onbeperkte houdbaarheidsdatum, zoals het droevige Egidiuslied (ca. 1400) dat nogal eens in rouwadvertenties opduikt.

Af en toe verschijnen er speciale lijsten met de meest waardevolle boeken uit de Nederlandse literatuur. Een dergelijke lijst noem je een canon

Net zoals sommige liedjes uit de Top 2000 zijn bepaalde titels van zo’n lijst niet weg te branden. Het zijn de taalschatten die samen het literaire erfgoed van de Nederlandse cultuur vormen en in het onderwijs wordt doorgegeven aan volgende generaties.

Egidius, waar ben je gebleven ?

Ik mis je zo, mijn kameraad.

Jij koos de dood, liet mij het leven.

Je vriendschap was er vroeg en laat, maar ’t moest zo zijn, een van ons gaat.

Nu ben je in ’t hemelrijk verheven, helderder dan de zonneschijn, alle vreugd is jou gegeven.

Egidius, waar ben je gebleven ?

Ik mis je zo, mijn kameraad.

Jij koos de dood, liet mij het leven.

Bid nu voor mij, ik ben verweven met deze wereld en zijn kwaad.

Bewaar mijn plaats naast jou nog even, ik moet nog zingen, in de maat, tot de dood, die elk te wachten staat.

Vertaling Willem Wilmink

Alles is maakbaar 1700–1800

De pruimeboom — Eene vertelling LLL

Jantje zag eens pruimen hangen, o! als eieren zo groot.

’t Scheen, dat Jantje wou gaan plukken, schoon zijn vader ’t hem verbood.

Hier is, zei hij, noch mijn vader, noch de tuinman, die het ziet:

Aan een boom, zo vol geladen, mist men vijf zes pruimen niet.

Maar ik wil gehoorzaam wezen, en niet plukken: ik loop heen.

Zou ik, om een hand vol pruimen, ongehoorzaam wezen? Neen.

Voord ging Jantje: maar zijn vader, die hem stil beluisterd had, Kwam hem in het loopen tegen voor aan op het middelpad.

Kom mijn Jantje, zei de vader, kom mijn kleine hartedief !

Nu zal ik u pruimen plukken; nu heeft vader Jantje lief.

Daar op ging Papa aan ’t schudden, Jantje raapte schielijk op; Jantje kreeg zijn hoed vol pruimen, en liep heen op een galop.

hieronymus van alphen (1778)

Al die lekkere pruimen aan de boom … Jantje kan de verleiding maar moeilijk weerstaan, ook al heeft zijn vader het hem nadrukkelijk verboden de pruimen te plukken. Dat het hem toch lukt om gehoorzaam te zijn én dat gehoorzaamheid loont, is de les uit dit gedicht. In onze tijd komt dit gedicht vrij belerend over, maar Hieronymus van Alphen was de eerste schrijver die de moeite nam om zich tot kinderen te richten. En hoe! De bundel Kleine gedigten voor kinderen (1778) bevat een indrukwekkende hoeveelheid lessen in gedrag, bedoeld om zelfs de grootste boefjes in kleine modelburgers te veranderen. Want in Van Alphens tijd, de 18de eeuw, wist men: ongewenst gedrag komt voort uit onwetendheid en niet uit slechtheid. Een samenleving zonder misdaad en lomp gedrag begint met het opvoeden van de jeugd. Van Alphen droeg hier graag aan bij: ‘Ziedaar, lieve wigtjes ! Een bundel gedigtjes.’

Ontdekking van het kind L ‘Dit is de eeuw waar in men […] voor Kinderen schryft’, zegt schrijfster Betje Wolff in haar Proeve over de opvoeding (1777). De tweede helft van de 18de eeuw is de Nederlandse geschiedenis ingegaan als de periode waarin men het kind ontdekt en waarin de kinderliteratuur wordt geboren. Onder ‘kind’ worden in deze tijd ook jongvolwassenen verstaan. Vanuit religieuze opvattingen ziet men het kind als in wezen zondig en is het de taak van de opvoeder om de aangeboren, kwade neigingen van het kind met strenge hand te beteugelen.

De gedichten van Van Alphen zijn vernieuwend omdat ze niet uitgaan van een straffende ouder, maar van een ‘kindervriend’ die het goede gedrag van het kind beloont. Bovendien slaagt Van Alphen er als een van de weinigen in om de versjes goed af te stemmen op zijn doelgroep. Proefondervindelijk heeft hij vastgesteld dat kinderen van 5 tot 10 jaar zijn versjes na twee keer voordragen

begrijpen. Vernieuwend is ook dat de versjes door de poëtische kwaliteiten (rijm en ritme) heel makkelijk uit het hoofd kunnen worden geleerd en opgezegd, iets wat tot diep in de vorige eeuw gebeurt.

Denken is het nieuwe ontdekken L ‘Ik denk dus ik ben’ (cogito ergo sum), schrijft de Franse filosoof Descartes halverwege de 17de eeuw. Hij kondigt daarmee een nieuwe kijk op de werkelijkheid aan, namelijk dat de werkelijkheid met de ratio kan worden begrepen en vormgegeven. Hoe creëer je bijvoorbeeld de perfecte samenleving? Wat is vrijheid en hoe gaan we ermee om? Niet langer staan de klassieken centraal. De grote ontdekkingstochten van de 16de en de 17de eeuw verplaatsen zich naar het terrein van de geest en de wetenschap. Kennis is macht. Het denken en de cultuur uit de 18de eeuw heet later verlichting, om onderscheid te maken met de tijd daarvoor — met name de ‘donkere’ middeleeuwen.

De opvoeding wordt een van de speerpunten van het verlichtingsstreven naar verbetering van de samenleving. Het gebruik van de term ‘pedagogie’ dateert uit deze periode. De humanist Locke inspireert schrijvers als Van Alphen, Wolff en Aagje Deken. Hij ziet het kind niet als essentieel zondig maar als een tabula rasa, een onbeschreven blad dat nog alle kanten op kan en door de juiste opvoeding kan worden gevormd tot ‘een goed lid der Burgerlyke samenleving’ (Justus van Effen). Een andere invloedrijke verlichtingspedagoog is de Fransman Jean-Jacques Rousseau. Volgens hem is het kind van nature goed, maar moet het beschermd worden tegen de kwade invloed van de wereld om hem heen. Daartoe rekent hij ook het christendom. Het enige boek dat zijn zoon Emile daarom te lezen krijgt, is Robinson Crusoe

Jeugdliteratuur

‘Mijn speelen is leeren, mijn leeren is speelen / En waarom zou my dan het leeren verveelen?’

Boeken voor kinderen blijven niet zo braaf als in de rijmpjes van Van Alphen, maar het zal nog zo’n anderhalve eeuw duren voordat stout gedrag van kinderen als moraliserend lesje in kinderboeken verdwijnt. In 1891 verscheen

Dik Trom van Johan Kievit. Dik werkt zich ieder hoofdstuk in nieuwe problemen. Zijn vader kan er wel om grinniken: ‘Het is een bijzonder kind, en dat is-ie.’

In de 20ste eeuw volgen stoere, stoute kinderen als Pietje Bell en Kruimeltje van Chris van Abkoude. Dat kinderen vooral kinderen moeten zijn en geen kleine volwassenen, laat Annie M.G. Schmidt zien in talloze gedichten, kinderboeken als Pluk van de Petteflet en de verhalen over Jip en Janneke.

Annie M.G. Schmidt staat symbool voor de anti-burgerlijkheid uit de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw en ze heeft de meest prestigieuze prijzen op haar naam staan. Wel krijgt ze later enige kritiek op de traditionele rolpatronen in bijvoorbeeld Jip en Janneke: Jip is stoer en durft alles, terwijl Janneke afwachtend en voorzichtig is. Andere jeugdauteurs doorbreken die rollen in de tweede helft van de 20ste eeuw. In de jaren ’90 is de kinderjury in opkomst: kinderen laten van zich horen en bepalen zelf welke boeken ze willen bekronen. Huidige jeugdboeken zijn daardoor net zo verschillend als kinderen zelf.

In het verlichtingsdenken is een goed huwelijk maakbaar.

Je beter voordoen dan je bent L De Gouden Eeuw bracht de Republiek der Verenigde Nederlanden veel welvaart, maar naarmate het leven beter wordt, verdwijnt de wil om te ondernemen en risico te nemen. In de 18de eeuw verliest Nederland zijn positie als Europees gidsland op het gebied van ondernemerschap, politiek, wetenschap en kunst. De welvaart blijft gemiddeld op hetzelfde niveau, maar is ongelijk verdeeld. De rijken houden er een vrij en losbandig leven op na, terwijl de arbeiders wegtrekken uit de steden om werk te zoeken.

Om hoger op de maatschappelijke ladder te geraken, kan het helpen om je beter voor te doen dan je eigenlijk bent. Zo beschrijft Pieter Langendijk in het blijspel Het wederzyds huwelijksbedrog (1714) hoe Lodewyk en Charlotte, twee jonge mensen van verarmde adellijke komaf, zich veel rijker voordoen om een goede partij te lijken. Schone schijn is belangrijk. Niet voor niets heet deze periode ook wel de ‘pruikentijd’. Er voornaam uitzien is het halve werk. Als Lodewyk en Charlotte achter elkaars identieke bedrog komen, is het al te laat: ze zijn per ongeluk echt verliefd geworden. Het stuk zit vol grappen, maar Langendijk wil zijn publiek ook opvoeden. Door te laten zien hoe het overduidelijk niet moet, wordt de toehoorder gestimuleerd om kritisch naar zichzelf te kijken en zo nodig zichzelf te verbeteren. Het publiek een spiegel voorhouden met satire komt veelvuldig voor in verlichtingsliteratuur.

Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart fragment. B. Wolff & A. Deken (1782). Hertaling: literatuurgeschiedenis.nl. LLL

Hij. Wat, ga je nu opeens lastig doen? dan bedrieg je jezelf; want (en hij zwoer een dure eed,) het is mij ernst; ik bemin je: je zult de mijne zijn. ( Hij kwam opnieuw op mij af) Ik. Blijf rustig! U vergist zich, zie ik, in mij : als u van mij zou houden, zou u me niet zo kunnen vernederen: laat me gaan, ik wil hier niet langer blijven.

Hij. Laat me gaan; ik wil hier niet langer blijven ! o, zo spreekt men niet tegen een man zoals ik en dat op zijn eigen buitenplaats. (Ik werd zo bleek als mijn linnen.) Luister eens meisje, al die grote gevoelens van mij moet je niet zo letterlijk nemen. Niettemin, je bent nu nog aantrekkelijker nu je zo’n fraai rolletje speelt. Kom mijn Saartje, laten we gelukkig zijn; de tijd is kostelijk als je tenminste dwaas genoeg bent om naar huis terug te willen gaan. [ … ] (Hij wilde mij opnieuw kussen.)

Ik. Schelm! Deugniet! Judas!

Hij. Alles wat je maar wilt, mijn engeltje, als je me maar gelukkig maakt. (Hoe ik me voelde, kunt u enigszins begrijpen, maar ik hield mij groot.)

Ik. Ik ben, zie ik, in uw macht; maar voordat ik toegeef aan uw afschuwelijke bedoelingen, zal ik het uiterste wagen; ik zal lawaai maken als u de deur niet open doet.

Hij. Ik doe geen deur open en of je lawaai maakt of niet, het zal niet helpen; niemand hoort je. Kom, je hebt je genoeg verweerd. Zelden heb ik zo veel werk gehad aan mijn lieverdjes. Je hebt gestreden voor je hersenschim; die lof geef ik je; maar nu eis ik je overgave. (Ik werd woedend en stond door alle sterke emoties op het punt om flauw te vallen, maar de angst gaf me krachten. Ik wilde een raam openschuiven.)

Hij. Nee kindje, daar is aan gedacht; ik hou om de dood niet van burengerucht. (Hij werd, dacht ik, kwaadaardig vanwege de teleurstelling ! o mijn vriendinnen, heb ik mezelf dan iets te verwijten, gaf ik aanleiding; niet toch, voor zover ik weet?)

De perfecte echtgenote L Het huwelijk is belangrijk in de Nederlandse 18de-eeuwse samenleving en conform het verlichtingsdenken is een goed huwelijk maakbaar. Een belangrijke taak is hierbij weggelegd voor de vrouw. Een man moet weliswaar zijn vrouw eren, maar de vrouw moet zich schikken naar de wensen van haar partner. Hoe? Wel, dat kan ze natuurlijk leren en dit is goed zichtbaar in de briefroman Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart (1782) van het schrijversduo Betje Wolff en Aagje Deken. De roman is een denkbeeldige briefwisseling tussen verschillende fictieve personages met in de hoofdrol de puberwees Sara. Na de dood van haar ouders trekt ze in bij haar tante, maar ontvlucht al snel diens streng protestantse opvoeding en komt terecht in een soort damespension. Zonder opvoedkundige lessen van haar overleden ouders, haar strenge tante en haar voogd, die in het buitenland verblijft, gebruikt ze haar hervonden vrijheid om uit te gaan met een aantal heren, onder wie de aardige maar saaie Hendrik Edeling en de gevaarlijke charmeur R., die haar uitnodigt om een ritje per koets te maken buiten de stadsmuren. Helaas blijken al snel de ware bedoelingen van R. en Sara beschrijft de gebeurtenissen in een brief aan vriendinnen.

Sara ontsnapt nog maar net aan een verkrachting. Wolff en Deken karakteriseren Sara Burgerhart als een zorgeloos, ijdel, behaagziek en wispelturig meisje dat zich door deze eigenschappen regelmatig in de nesten werkt en dus kwetsbaar is. Gelukkig trouwt ze uiteindelijk met de brave Hendrik Edeling. Zo luidt de boodschap van Wolff en Deken: zonder goede opvoeding gaat het al snel mis.

De personages in de roman hebben betekenisvolle namen. Zo komen we naast Sara Burgerhart ook Pieternel Degelyk, Dirk Welgezint en Wysneus tegen. De briefroman is niet alleen geschreven door vrouwen, maar richt zich in het voorwoord ook tot ‘Nederlandsche juffers’. Het is niet de bedoeling van Wolff en Deken om die juffers te emanciperen, maar om ze voor te bereiden op hun rol in de ‘perfecte’ samenleving, met de juiste normen en waarden en een besef van een goede opvoeding die zij op hun beurt weer door konden geven aan hun kinderen.

De eerste Nederlandse roman

Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart is de geschiedenis ingegaan als de eerste Nederlandstalige roman. De briefroman als vorm past goed in het verlichtingsdenken.

Doordat er steeds ik-vertellers aan het woord zijn, krijgt de lezer inzage in de hoofden van de personages en hun ontwikkelingen. Niet langer staan de gebeurtenissen centraal of wordt het verhaal verteld door een alwetende verteller. Romans lenen zich bij uitstek voor het beschrijven van menselijk doen en denken in bepaalde situaties, voor het geven van goede en juist heel slechte voorbeelden en voor het leren van morele lessen.

Sinds de geboorte van de roman is de populariteit ervan alleen maar toegenomen. Vóór de roman maakt de dichtkunst de dienst uit, maar in de eeuwen die volgen, boet de poëzie steeds meer aan populariteit in. Na de briefroman van Wolff en Deken volgen talloze nieuwe titels en ontstaan vele subgenres. De roman overheerst ook in onze tijd de boekentop-10’s, hoewel non-fictie sinds de eeuwwisseling aan terrein wint.

Tijdens de verlichting ontstaan tijdschriften, ter verspreiding van kennis en debat.

Het koffiehuis L Door de sociale ongelijkheid en de toenemende werkloosheid neemt de onvrede toe. Hoe kunnen de zaken beter geregeld worden? Een plek waar je dit soort onderwerpen kan bespreken, is — als je het je kan veroorloven — het koffiehuis, een nieuw alternatief voor de kroeg. Grote en kleine thema’s komen er aan bod: van de laatste mode tot de landelijke politiek, van literatuur tot zakendeals. Voor de een zijn de koffiehuizen kweekvijvers van goede verlichtingsideeën, voor de ander verderfelijke oorden waar gevaar op de loer ligt — vooral voor jongedames. Zo beschrijft Jacob Campo Weyerman in Opkomst en val van een koffiehuisnichtje (1727) hoe een boerendochter bij haar oom en tante in een Amsterdams koffiehuis gaat werken. Het domme wichtje is een flirt en hoopt zo klanten te werven en een huwelijkskandidaat te strikken. Na meerdere affaires eindigt ze met een militair, die haar eerst meeneemt naar zijn legerplaats maar haar uiteindelijk blut en zwanger aan de kant zet. Terug in Amsterdam eindigt ze als prostituee. Aan het slot waarschuwt het meisje iedereen die jong en knap is: ‘Laat derhalve de Jeugd en de Schoonheyt vry op haar Hoede zyn, en dag en nacht waaken, op dat zy niet ongelukkiglyk ingewikkelt worden om deel te neemen in myn Rampen, en onvoorzigtiglyk komen te glyden in myn rampzaalige Omstandigheden.’

Spectator L In de koffiehuizen liggen ook tijdschriften. Het zijn een soort kranten, die wekelijks verschijnen. Ze bestaan meestal uit zo’n acht bladzijden en handelen rondom één thema.

Deze tijdschriften, ter verspreiding van kennis en debat, vormen het begin van de journalistiek en men heeft ze overgenomen uit Engeland. In navolging van de Engelse Spectator (toeschouwer) brengt Justus van Effen vier jaar lang de bekendste Nederlandse variant uit: De Hollandsche Spectator (1731–1735). Eerst schrijft hij drie tijdschriften in het Frans, maar de toegenomen, welvarende middenstand leest liever in het Nederlands. Daarnaast past het bij de idealen van de verlichting om juist het gewone volk te

Eén plek voor alle kennis

In de 18de eeuw ontstaat naast de roman en spectatoriale tijdschriften een ander nieuw fenomeen: de encyclopedie. In Frankrijk ontstaat de eerste, in 35 kloeke delen, met op de auteurslijst onder anderen Montesquieu, Rousseau en Voltaire, en Diderot in de hoofdredactie. Al eerder ontstaan er boeken waarin kennis beschreven staat, maar de ambitie van de encyclopedie is om álle kennis te beschrijven: een echt icoon van de verlichting ! De Franse variant leidt tot een Engelse en een Duitse versie. Daarna blijkt dat het idee om echt álles in één boekenserie te verzamelen niet erg realistisch is en er komen gespecialiseerde encyclopedieën, om in ieder geval alles binnen een bepaald vakgebied te bundelen. Tegenwoordig heet de grootste encyclopedie Wikipedia, een continu groeiende verzameling webpagina’s die iedere bezoeker zelf kan aanvullen en verbeteren. En zo zijn we in de moderne tijd terug bij het ideaal van de verlichting: om werkelijk alle kennis op één plek te verzamelen.

Pagina uit de Encyclopédie van Diderot & D’Alembert over het zetten van tekst met letters van lood.

verheffen met nieuwe inzichten en zo de samenleving te verbeteren.

Dat Van Effens De Hollandsche Spectator uiteindelijk maar vier jaar bestaat, heeft niets te maken met de populariteit en alles met de dood van Van Effen. Opvolgers van het tijdschrift schieten dan ook als paddenstoelen uit de grond. Deze spectatoriale tijdschriften geven burgers de kans zich te laten horen, wat ook gebeurt in deze tijden van onvrede. Braaf journalistenproza maakt plaats voor satire en stukken vol venijn. Naast ingezonden stukken bestaat de inhoud van de tijdschriften uit nieuws, kritieken en verhalen. Als er te weinig Nederlandstalige kopij te vinden is, dan wordt er driftig vertaald uit het Engels en Frans.

Wijs door reizen L Van Effen vertaalt ook verhalen uit het Frans en het Engels zoals Robinson Crusoe (1719), het wereldberoemde verhaal van Daniel Defoe over een man die aanspoelt op een onbewoond eiland, en Gulliver’s travels (1726) van Jonathan Swift. Dit laatste is een typische verlichtingsroman: iedere bestemming is een karikatuur van Swifts eigen 18de-eeuwse wereld. Gullivers reisbestemmingen worden bewoond door reuzen, minimensen en menselijke wezens

met paardenhoofden, die allemaal hun problemen hebben. Gulliver’s travels is een zogenaamd imaginair reisverhaal, bedacht om de lezer een spiegel van de eigen maatschappij voor te houden. In Nederland verschijnt in deze traditie Reize door het Aapenland (1788), door J.A. Schasz.

Dichtende boerenzoon L Hoewel de dichtkunst als genre niet nieuw is in de verlichting, zijn ook hier ontwikkelingen. Een boerenzoon uit Abtswou is hier de belichaming van: Hubert Korneliszoon Poot (1689–1733) verlaat het platteland en wijdt zich geheel aan de kunst. Poot schrijft gelegenheidspoëzie en blijkt bekwaam in alle genres van de 17de eeuw. Wat hij hieraan toevoegt, is het beschrijven van zijn persoonlijke gevoelens, in plaats van algemene. Zo begint hij een liefdesgedicht voor de vrouw met wie hij later zou trouwen, als volgt:

Mijn hart, mijn troost, mijn levenslust, Mijn lief, mijn ander ik, ter goeder uur geboren; ochof u aallijk waar bewust hoezeer ik haak naar ’t heil, door u mij toegezworen!

Ook deelt hij zijn schaamte om zijn periode van alcoholisme en zijn verdriet om de dood van zijn dochter. Hiermee én met zijn natuurbeschrijvingen loopt Poot ook vooruit op de volgende literaire periode: de romantiek. Zijn beroemde gedicht ‘Akkerleven’ bevat de volgende beeldende passage:

Akkerleven — fragment

Welige akkers, groene bomen, malse weiden, dartel vee, nieuwe boter, zoete mee, klare bronnen, koele stromen, frisse luchten: overvloed maakt het buitenleven zoet.

hubert korneliszoon poot (1722)

geheel en al verlang

Illustratie bij Gulliver’s travels van Jonathan Swift.
honingdrank

© 2020 Boom voortgezet onderwijs, Groningen, The Netherlands

Vierde druk, 2021

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets van deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opname of enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, recording or otherwise without prior written permission of the publisher.

Boekverzorging

René van der Vooren, Amsterdam

Beeldinkoop

Imago Mediabuilders, Amersfoort

isbn 978 94 9286 288 4 boomvoortgezetonderwijs.nl

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.