16 minute read

Boeken | interview

Next Article
Jongeren

Jongeren

Verhalen om het leven te delen

Rudy Ligtenberg Willy van Lagen-van ’t Sant uit Harskamp werkt in de zorg , maar geniet er ook van om verhalen te schrijven. „Ik vind het ijn om een leeg blad voor me te hebben en gewoon te beginnen.”

Van Lagen (1964) begon haar werkzame leven in een particulier verzorgingshuis in Zeist. Daarna werkte ze bij De Rozelaar in Barneveld met mensen met een verstandelijke beperking. Na de geboorte van haar twee kinderen is ze er een tijd uit geweest, maar nu verzorgt ze in een verpleeghuis de dagbesteding voor mensen met dementie. „Dat is heel zinvol werk waar ik veel voldoening uit haal.”

Waarom bent u met het schrijven van verhalen begonnen? „Het is een hobby. In januari, midden in de winter, waren mijn man en de kinderen thuis in verband met de lockdown. Ik vond het ijn om ’s middags met een leeg blad voor mijn neus heerlijk te gaan schrijven. Ooit heb ik een workshop kinderboeken schrijven gedaan bij uitgeverij Den Hertog in Houten, maar daar is nooit een boek van gekomen. De bundel verhalen die ik nu heb geschreven is met name bedoeld voor ouderen.”

Speelde corona daarbij een rol? „Door de lockdown konden we bijna nergens meer naartoe. Veel mensen werkten thuis, kinderen gingen niet of veel minder naar school en kwetsbare ouderen kregen bijna geen bezoek meer. De sociale contacten verminderden en de eenzaamheid nam toe. Bovendien was er veel negatief nieuws over het verloop van de corona crisis. Veel mensen vroegen zich af hoe het verder moest. Dat was voor mij de aanleiding om iets positiefs aan te reiken. Hoe blijven we op een goede manier met elkaar in gesprek? Ik vind het belangrijk om verhalen te delen, het léven te delen. En dan niet alleen de mooie, zonnige kanten ervan, maar ook waar het schuurt. Juist als je daar eerlijk over bent geet dat herkenning.”

Haalt u uw inspiratie uit uw werk in de zorg? „De verhalen gaan over wat ik om mij heen, en dus ook wel op mijn werk, zie. Ik ben opgegroeid op een boerderij aan de Maas in het Land van Heusden en Altena; over die omgeving gaat het wel enigszins. De gebeurtenissen zijn herkenbaar, maar het meeste heb ik gewoon zelf bedacht; de personages bestaan niet echt.

Een van de verhalen gaat over Arie die zijn vrouw heet verloren; er is een lege stoel in huis.

Omzien in coronatijd, Willy van Lagen-van ’t Sant; uitg. De Ramshoorn; 24 blz.; € 5,- (incl. envelop om te versturen)

„Ik probeer in mijn verhalen altijd iets van warmte en gezelligheid te stoppen. De geur van versgebakken cake, van warme chocolademelk, hartelijkheid naar elkaar toe.” beeld Getty Images

„Omzien naar de ander kan ook in kleine dingen zitten”

Willy van Lagen-van ’t Sant

Een ander verhaal gaat over Evert die hulp moet vragen omdat hij het niet meer redt om zelf zijn tuin bij te houden. De rode draad is steeds ”omzien naar elkaar”. In alle verhalen speelt buurvrouw Tineke een verbindende rol. Omdat ik graag wil dat de verhalen het gesprek op gang brengen heb ik er vragen onder gezet waarover de lezers kunnen nadenken. Bijvoorbeeld: „Hulp vragen kan lastig zijn. Hebt u dat weleens meegemaakt?” Ik probeer dan ook het positieve eruit te halen: „Viel het achteraf mee?” Hulp vragen is moeilijk, maar het kan ook mooi zijn. Het is echt geen teken van zwakte.”

Waar moet een goed verhaal volgens u aan voldoen? „Het mag schuren, maar mensen moeten zich er wel in kunnen herkennen. Zelf vind ik het ijn als een verhaal iets overbrengt wat buiten mijn belevingswereld ligt, maar wel mijn interesse opwekt. Ik houd van verhalen die gaan over de moeiten van het leven, maar wél met hoop. Ze moeten niet uitzichtloos zijn. Daarom probeer ik in mijn verhalen altijd iets van warmte en gezelligheid te stoppen. De geur van versgebakken cake, van warme chocolademelk, hartelijkheid naar elkaar toe. Omzien naar de ander kan ook in kleine dingen zitten. Ik heb er daarom ook voor gekozen de christelijke boodschap er niet te dik bovenop te leggen, meer als een snuje zout, je kunt het proeven.”

U spreekt in de ondertitel van „een soms kille tijd.” Hoe ervaart u deze periode van corona? „Als heel verwarrend, zeker in het kerkelijk leven. Zondag werd er gepreekt over de gemeente van Laodicea, waar sprake was van lauwheid en de mensen eigen ogenzalf maakten. Dan zie ik al die lege banken in de kerk, en dan is het ook nog zo dat we niet mogen zingen. Dat raakt me enorm. Ik kan weleens wegzinken in de grote vragen rondom corona. Maar in al die nood komt de Heere dan weer naar mij met Zijn genade. Hij roept: Wilhelmina Johanna, blijf niet in die put naar beneden kijken. Zie op Mij. Drink uit de goede Bron. Geef alles maar in Mijn doorboorde handen. Jij hoet het niet op te lossen. Dan mag ik mijn bescheiden plaats innemen. Om me heen kijken om te zien wie er een beker koud water nodig heet, een vriendelijk woord, een bemoediging. Zoals God ieder van ons op zijn of haar plek kan gebruiken om tot zegen te zijn.”

u, 85 jaar na zijn dood, heet hij

Neindelijk een volwaardige biograie. Makkelijk is het niet om een biograie te maken van ”Snouck”, zoals de islamoloog allerwegen wordt genoemd. Geschreven materiaal over zijn studieobjecten is er weliswaar genoeg, maar met persoonlijke verhalen was Snouck spaarzaam.

Toch heet prof. dr. H. W. (Wim) van den Doel, historicus in Leiden, zich aan de monsterklus gezet. Het resultaat ligt nu in de winkel: een vuistdik boek, getiteld –hoe kan het ook anders– ”Snouck”.

Waarom een biograie over Snouck? „Ik heb al meer geschreven over Nederlands-Indië en had al langere tijd de ambitie om Nederland en de islam vanuit een heel andere invalshoek te belichten dan meestal gebeurt. Het tijdperk van Nederlands-Indië is dan de aangewezen periode. Nederland heet dankzij deze kolonie immers een lange geschiedenis met de islam. Daarin speelden allerlei vragen die nog steeds actueel zijn, zoals: wat doe je met radicalen? Snouck geet daar duidelijke antwoorden op. Bovendien had hij nog nooit een volwaardige biograie gekregen.”

Wat was voor uzelf de meest verrassende uitkomst van uw onderzoek?

„Ik had Snouck vermoedelijk niet zomaar als mijn hoogleraar gekozen”

Prof. Wim van den Doel, historicus en biograaf van Snouck

„Dat is het zicht op hoe Snouck een ontwikkelingsgang doormaakte. Mensen vinden hem vaak raadselachtig, omdat hij op het ene moment dit zegt, en op een ander moment dat. Hij geloot bijvoorbeeld eerst in de zegenrijke werking van het kolonialisme. Atjeh moet en zal veroverd worden. Maar dan komt de Eerste Wereldoorlog en die schokt hem zo dat hij anders tegen deze dingen gaat aankijken. Hij verliest zijn geloof in het kolonialisme en in het idee dat het Westen altijd de betere ideeën heet. Kortom, Snouck is best te begrijpen als je hem maar volgt in de gang van zijn leven.”

Zelf zag Snouck het verzoenen van de bevolking van Nederlands-Indië met een westers koloniaal bestuur als zijn levenswerk. Maar

Snouck. Het volkomen geleerdenleven van Christiaan Snouck Hurgronje, Wim van den Doel; uitg. Prometheus; 622 blz.; € 49,99 wordt hij vandaag niet veel meer gewaardeerd als grondlegger van de moderne wetenschappelijke bestudering van de islam? „Zijn grootste bijdrage is zonder meer geweest dat hij uit de studeerkamer stapte. Niet de geschriten stonden voor hem bovenaan, maar de vraag wat de islam betekent in het dagelijks leven van mensen. Van die benadering was hij beslist de grondlegger.”

Sommige mensen verdenken hem ervan dat hij zelf moslim is geworden. „Snouck was niet echt religieus. Dat paste helemaal bij zijn visie op de moderne samenleving. Daar hoorde volgens hem vijf keer per dag bidden echt niet bij. De islam zou zich in zijn optiek vanzelf gaan ontwikkelen tot iets van de binnenkant van mensen.”

Dat is niet gebeurd. Is het feit dat hij zelf niet religieus was zijn grote blinde vlek geweest? „Dat is moeilijk te zeggen. Hij is zijn hele leven bevriend gebleven met christenen, onder wie de theoloog Herman Bavinck. Maar veel dingen die Bavinck zegt, bijvoorbeeld hoe die de hemel in allerlei bewoordingen schildert, gaan Snouck boven de pet. Hij kan daar niets mee. Hij is zich daar overigens ook van bewust.”

Waar komt die onwil of misschien wel onmacht ten aanzien van het christelijk geloof vandaan? „Om die vraag te beantwoorden, moet je gaan psychologiseren en daar houd ik niet van. Je kunt een heel verhaal houden over een vader die werd afgezet als predikant en vervolgens hele dagen thuis zat, maar wat dat voor impact had op Snouck weten we simpelweg niet. Wat ik wel kan bewijzen: Snouck was een wetenschapper pur sang. Een rationeel denker. Bijbelwetenschapper Abraham Kuenen was aan de Rijksuniversiteit in Leiden een vaderiguur voor hem; net als hijzelf een rationele, droge wetenschapper. Daar zat geen greintje spiritualiteit bij. Snouck vond die houding geweldig.”

Is het lastig om een biograie te schrijven over iemand die zich niet in het hart laat kijken? „Je moet het ermee doen. Zoals ik hem aantrof in zijn werken, zo was hij ook voor zijn omgeving. Je kunt bijvoorbeeld nergens lezen wat hij voelde

Van Mekka naar Atjeh

Christiaan Snouck Hurgronje werd in 1857 geboren in Oosterhout als zoon van een predikant die eerder was afgezet. Hij studeerde aan de Rijksuniversiteit Leiden theologie en Semitische talen en zag kans om Mekka binnen te komen om daar veldonderzoek te doen. Het leidde tot een baanbrekende studie, het tweedelige ”Mekka”. Zijn tweede grote wapenfeit is zijn onderzoekswerk in Atjeh, in toenmalig Nederlands-Indië. Hij werd een van de belangrijkste adviseurs van de Nederlandse regering over het te voeren beleid in de koloniën. In die periode trouwde Snouck met een Indische vrouw, met wie hij vier kinderen kreeg. Na haar dood in het kraambed trouwde hij met een andere Indische vrouw. Met haar kreeg hij een zoon. In 1906 keerde Snouck terug naar Nederland. Zijn Indische vrouw en kinderen moesten achterblijven. In 1910 trouwde hij opnieuw, ditmaal met een Nederlandse vrouw met wie hij een dochter kreeg: Christien. Na de Eerste Wereldoorlog werd Snouck een fervent tegenstander van het kolonialisme. Hij bleef een vooraanstaand islamoloog en arabist tot zijn dood in 1936.

voor zijn Nederlandse vrouw. Geen snipper over haar, zelfs niet aan zijn leermeester Theodor Nöldeke. Maar toch zijn er hier en daar doorkijkjes, kleine krabbeltjes vaak, waarachter een wereld schuilgaat. Zo vond ik dat hij helemaal van de kaart was toen zijn eerste, Indische, vrouw stierf in het kraambed. Geestelijk was hij toen ten einde raad. Dat toont een heel andere kant van de man.”

Snouck is vaak verweten dat hij onethisch te werk ging. Hij liet zich zelfs besnijden om zich als moslim voor te kunnen doen en zo Mekka binnen te komen. „Hij had er ontzettend veel voor over om zijn onderzoeken te kunnen uitvoeren. Zelf vond hij niet dat hij daarin moreel verwerpelijke keuzes maakte. Het was voor de wetenschap, hè? Het is trouwens de vraag of die besnijdenis nodig was. Hij dacht misschien daarop gecontroleerd te worden op weg naar Mekka, maar dat gebeurde helemaal niet. Hij had zich ook gewoon als niet-besneden moslim kunnen voordoen.”

In zijn tijd kwam het zionisme sterk op. Dat was en is onder moslims een gevoelig punt. Hoe keek hij daar tegenaan? „Daar had hij heel interessante gedachten over. Op latere leetijd keerde Snouck zich heel erg tegen het zionisme omdat hij zag dat zionisten op een koloniale manier omgingen met Palestijnen. Veel zionisten schreven over Palestijnen als mensen die niet in staat waren om een nationaal gevoel te ontwikkelen – dat was zo’n beetje hoe er ook over Indonesiërs werd geschreven. De latere Snouck, die niets meer van kolonialisme moest hebben, wierp dat verre van zich. Maar, en dat is interessant, tegelijkertijd was hij ook een expliciet bestrijder van antisemitisme. Dat kwam met name in Duitsland snel op in die jaren. Snouck was er in die tijd glashelder over dat antisemitisme verwerpelijk is. Dat vind ik een opmerkelijke combinatie: hij was zowel tegen zionisme als tegen antisemitisme.”

Nederlands-Indië is allang onahankelijk. Maar de worsteling met het beleid rond de islam is gebleven. Wat zou Snouck vandaag de dag adviseren aan de overheid? „Hij zou zeggen: Er zijn nu ongeveer 1 miljoen moslims in Nederland. Dat is een feit, punt. Die moet je volledig de ruimte geven om moslim te kunnen zijn in de samenleving. Dus geen gezeur met vergunningen voor moskeeën en zo.

Verder zou hij zeggen: Moslims zijn gewone mensen; je hoet niet bang voor hen te zijn. Godsdienst is één kant van hun bestaan, maar er zijn ook andere kanten. En dé moslim bestaat sowieso niet.

Tegelijk zou hij zeggen dat de overheid hard op moet treden tegen radicalisme. Er zit in de islam iets waardoor moslims kunnen worden overgehaald tot de jihad, vond Snouck. De jihad is nu eenmaal onderdeel van de islamitische leer en dat verander je niet. Daarom moet je

goed monitoren of individuen gevaarlijk worden. Als dat zo is, dan zou hij pleiten voor direct ingrijpen. In zijn tijd betekende dat verbanning naar een ander deel van Nederlands-Indië. Nu zou hij er misschien voor pleiten om deze mensen op andere manieren uit de samenleving te halen.

Nog een ander punt is dat hij erg tegen buitenlandse inmenging zou zijn. In zijn tijd streed hij tegen immigratie uit de Arabische wereld naar Nederlands-Indië. Die immigranten uit Arabië maakten de islam intoleranter en militanter, vond hij. Vertaald naar de praktijk van nu betekent dit dat hij tegen inanciering van moskeeën vanuit Saudi-Arabië zou zijn.”

Zijn studenten waren bang voor Snouck. Had u zelf onder hem kunnen werken? „Hij nam het allemaal wel heel serieus. Dat zou ik moeilijk gevonden hebben. Ik heb mijn boek opgedragen aan de historici Wesseling en Fasseur. Die hebben mij veel geleerd, maar altijd met de nodige ironie. Dat spreekt mij aan; een lichte toets. Ik had Snouck vermoedelijk niet zomaar als mijn hoogleraar gekozen.”

„Een opmerkelijke combinatie: Snouck was zowel tegen zionisme als tegen antisemitisme”

Worden als een kind

Joe-Lize Brugge

„H et is zwaar om twee verschillende waarheden in me te hebben en ze allebei te willen geloven en gehoorzamen”, klaagt Angus in het boek ”De hemelproef ” van de Finse auteur Olli Jalonen. De botsing tussen wetenschap en geloof blijkt niet alleen iets van de 21e eeuw te zijn. Aan het begin van de verlichting speelt hetzelfde dilemma. Kunstig weet de auteur een verhaal rond het historische verblijf van de Engelse wetenschapper Edmond Halley op het eiland Sint-Helena.

Tijdens die periode logeert de geleerde met zijn reisgezel ”meneer Clarke” twee jaar lang bij het gezin waarin Angus opgroeit. Ze zaaien een onverzadigbare honger naar kennis in het hart van de jongen, want een kind is „een leeg vat” dat overal mee gevuld kan worden, aldus Halley.

Wanneer Halley en Clarke naar Engeland terugkeren, laten ze Angus achter met twee opdrachten. Iedere dag moet hij in de slangenden klimmen om overdag vogels en ’s nachts sterren te tellen. Trouw documenteert de negenjarige zijn waarnemingen voor de wetenschappers.

De vaardigheid van het waarnemen komt regelmatig terug. Zo zet Angus zijn scherpe ogen ook in om het mysterie rond het trauma van zijn broertje op te lossen. Observatie is voor hem een manier om de complexe wereld te analyseren.

Gaandeweg ontdekt Angus dat ook leesvaardigheid belangrijk is om bevindingen nauwkeurig weer te geven. Daarom gaat hij bij ”meneer de dominee” op leesles. De predikant onderwijst zijn leerling echter ook in diepe levenslessen. Zo vertelt hij Angus dat „alles wat God voor deze wereld heet bestemd” tot je komt „in de vorm van letters en woorden” en dat er voor „ieder een eigen plek is” die elk mens zelf moet vinden. Werkelijkheid Als rooms-katholieke sektariërs in opstand komen tegen de protestantse overheid van het eiland, schrijt de predikant een brief aan Halley, die goede contacten heet in Londen. Hij hoopt dat de Engelse overheid een betere gouverneur naar Sint-Helena stuurt om de rust te herstellen. Angus moet de brief in Engeland gaan bezorgen.

Na een gevaarlijke reis komt de inmiddels 13-jarige jongen in Londen aan. Daar ontdekt hij steeds meer dat de wijsheden van de predikant soms lijnrecht tegenover de missie van de wetenschappers staan. Halley en Clarke zijn gericht op keiharde observaties, terwijl de predikant focust op het mooie van de schepping. Er zijn twee realiteiten, leert Angus van Halley. „Allereerst is er de werkelijkheid waarin we ons bevinden. Dan is er nog de werkelijkheid die we vermoeden.”

Aan het eind van het boek blijkt dat Angus zich heet ontworsteld aan het dilemma tussen de wereld van de predikant en de wereld van de wetenschap. „Zo weet ik wat ik later wil worden”, besluit hij het laatste hoofdstuk.

Gedurende het hele verhaal ontwikkelt Angus zich voor het oog van de lezer naar de volwassen-

De hemelproef, Olli Jalonen; uitg. Mozaïek; 464 blz.; € 23,99

Maar blijf oog houden voor het hele uitspansel van onder tot boven en tot in de diepste diepten,

zegt hij. beeld ANP, Ahmad Gharabli

heid. In het begin is hij ahankelijk van anderen. Om zijn waarnemingsexperiment uit te voeren voor de wetenschappers, heet hij hulpmiddelen, zoals een touw in de boom om hem in de juiste positie te houden, die hem begeleiden in zijn experiment. Ook leert hij zijn lessen van de predikant door letterlijk de kennis op te nemen uit de letters die deze aan hem laat zien. Angus’ onbevangenheid is ontroerend. Hij is slim, maar stelt wel oprechte vragen zoals kinderen dat

Niet voor niets kreeg de roman de prestigieuze Finlandiaprijs

kunnen doen. „Door vragen te stellen aan wijzere en oudere mensen kun je veel leren.”

Gaandeweg wordt Angus zelfstandiger. Totdat hij aan het eind van het boek concludeert dat hij zelf moet nadenken en dat er nog te veel onbekend is om alleen uit boeken te kunnen leren. „Ik wil in alles net zo worden als meneer Halley.”

Boodschap Niet voor niets werd deze Finse roman bekroond met de prestigieuze Finlandiaprijs. Het boek geet op verfrissende wijze de wrijving tussen wetenschap en geloof weer door het vanuit een kinderlijk perspectief te belichten: onbevangen, zonder bijbedoelingen. Het is Olli Jalonen goed gelukt om in de huid van een kind te kruipen. Het ontbreken van aanhalingstekens rond citaten zorgt ervoor dat zelfs de sfeer in het boek soms kinderlijk aanvoelt.

Het verhaal komt wel wat langzaam op gang. Soms doet het ilosoisch aan doordat de lezer meegezogen wordt in alle gedachten van Angus. Dat maakt het karakter van Angus dynamisch, maar werkt vertragend voor de verhaallijn.

Ook begeet de schrijver zich af en toe op glad ijs in een poging om de kloof tussen geloof en wetenschap te dichten. „Misschien is de Bijbel niet van begin tot eind een letterlijk relaas”, betoogt Halley. „Feiten doen niets af aan de boodschap van de Bijbel”, meent Angus. Deze uitspraken blijven echter in de lucht hangen en Jalonen trekt zelf geen duidelijke conclusie. Daarbij is het voor de lezer ook belangrijk om de context van de zeventiende eeuw niet uit het oog te verliezen. Er wás toen ook veel onduidelijk heid met betrekking tot natuurkundige wetten.

Door het open einde van het boek blijven er veel vragen hangen: Wat gebeurt er met Angus’ moeder en met de predikant? Welke onderzoeken zal Angus samen met Halley uitvoeren? ”De hemelproef ” is een aanrader voor degene die houdt van romans met literaire lair. Hoe dieper de lezer graat in het verhaal, hoe meer lagen hij ontdekt. Goed is het om het boek in te gaan met de onbevangen mentaliteit van een kind.

This article is from: