COLUMN Lucas De Vos Senior journalist, docent en essayist
DE DOLINGEN VAN ODYSSEUS
D
e wederwaardigheden van de Trojaanse held Odysseus zijn een echte catalogus van verlokkingen en bedreigingen die de integriteit van de mens in gevaar brengen. Het avonturenverhaal van Homeros, gespreid over twintig jaar (en dus een vol volwassen leven in die tijd), dekt Odysseus verlangt naar Ithaka © Wikimedia commons
een veel diepere laag: een zoektocht naar het ethische zelf. Odysseus neemt een vrijwel onoverwinnelijke hindernissenvaart. Hij weerstaat verleiding en misleiding (Calypso, de Sirenen), verslaving (de Lotuseters), geweld en kannibalisme (de reusachtige Laistrygonen en de eenogige Polyhemos), hebzucht (Aeolus), afpersing (Circe), natuurdreiging (Scylla en Charybdis) en hybris (Faiaken). Odysseus wordt daardoor het symbool van de moreel gedreven wetenschapper, die rationeel naar overleving en zelfkennis zoekt (ook als hij zich soms te buiten gaat aan uitdagende houdingen). Hij zoekt de mens, als mens en als zingever, als ik een titel van Jaap Kruithof mag gebruiken. En blijft daardoor trouw, aan de menselijke natuur, aan zichzelf, aan zijn liefde voor Penelope – die, tussen haakjes, een nog groter toonbeeld is van onvoorwaardelijke lotsbepaling. Dat soort zoektocht heet gemeenzaam een initiatierite. Soms vertaald als inwijding, maar de godsdienstige notities die de term dan oproept, zijn niet noodzakelijk. De Franse socioloog Émile Durkheim legt juist de nadruk op de versteviging van de samenhang in een gemeenschap, los van welk soort rite gehanteerd wordt. In Les formes élémentaires de la vie religieuse (1912) behandelt hij rituele voorschriften en vieringen als een volwaardige, gemeenschappelijke werkelijkheid met eigen wetmatigheden en al dan niet besefte doelstellingen. Zij dienen in de eerste plaats als herhaling van de maatschappelijke kracht. Dat lijkt erg op sociaal darwinisme, op een collectieve erfelijkheidsleer. Maar als je die – tijdsgebonden – schil wegneemt van zijn benadering (waartegen ook Max Weber verzet aantekende), kun je stellen dat de kernzin overeind blijft: “Het gaat er wezenlijk om dat riten middelen zijn om de samenhang van de gemeenschap geregeld te herbevestigen. (...) Mensen die zichzelf verbonden voelen, deels door bloedbanden, maar nog veel meer door gedeelde belangen en tradities, komen bijeen en worden zich bewust van hun ethische eenheid.” Daar zit ongetwijfeld een grote waarheid in. En toch gaat het ook de enkeling rechtstreeks aan, het zijn niet alleen overgave of beroezing die de samenhang versterken, vooral de vrije wil en het doorzettingsvermogen zijn de gronddrijfveren. Want in het
4
HET VRIJE WOORD