De politie en de dieren

Page 1

De politie

& de dieren

Waar is het struikgewas? Verdwenen. Waar is de adelaar? Verdwenen. Wat betekent het, afscheid te nemen van de snelle pony en de jacht? Het einde van het leven en het begin van de ondergang. (Opperhoofd Seattle, stam van de Duwamish, 1854)


Catalogus van de tentoonstelling « Dieren met een kepie » Museum van de geïntegreerde politie, 2013


Inhoudsopgave Inleiding Eerste deel: de actoren van de dierenbescherming

De wet…………………………………………………………………………………………

De politie………………………………………………………………………………………

De politiepartners……………………………………………………………………………

Tweede deel: de actoren van vroeger

De rijkswacht…………………………………………………………………………………

De landelijke politie…………………………………………………………………………

De boswachters………………………………………………………………………………

Derde deel: de hulpkrachten van de politie

Het paard……………………………………………………………………………………

De hond………………………………………………………………………………………

De insecten……………………………………………………………………………………

Vierde deel: de eeuwige slachtoffers

Het gezelschapsdier…………………………………………………………………………

Het dier als voedsel…………………………………………………………………………

Het dier als traditie…………………………………………………………………………

Vijfde deel: de slachtoffers van morgen

Het dier als koopwaar………………………………………………………………………

Het dier als gijzelaar van het ecoterrorisme………………………………………………

De vervuiling, vijand van mens en dier……………………………………………………


Inleiding

›4


Inleiding

W

at komen dieren met een kepie in het museum van de geïntegreerde politie doen? Deze titel verwijst zowel naar de hulpkrachten van de politie – zoals de hond of het paard – als naar de dieren die de politie moet beschermen (dieren die het slachtoffer zijn van mishandelingen) of controleren (dieren “volgespoten” met hormonen, die illegaal zijn geïmporteerd …). Het gaat kortom om de dieren die de kepie dragen en de dieren waarin de agenten met kepie geïnteresseerd zijn. In de twee gevallen is de geschiedenis die de dieren ons vertellen de geschiedenis van de mens. Het zijn immers de mensen die zich sommige soorten hebben toegeëigend voor het gezelschap of als voedsel, die het wettelijke kader vastleggen op basis waarvan de dieren onder ons kunnen leven. Die regels veranderen voortdurend, want er leven steeds meer mensen op de wereld. Deze wereld wordt door de mens echter ook in die mate getransformeerd dat het voortbestaan van tal van soorten vandaag de dag in het gedrang komt. Politie spelen over de dieren is dus ook nadenken over ons milieu, over onze relatie tot de aarde. Het milieu of het dierenwelzijn lijdt soms onder de vergelijking met andere meer evidente aspecten van het politiewerk, te beginnen met de bescherming van de mens zelf. Het is niet de bedoeling om met de tentoonstelling die perceptie van de dingen op losse schroeven te zetten. Door de dieren in het centrum van het politiewerk te plaatsen, tracht de tentoonstelling enerzijds aan te tonen wat het belang is van de verdediging van de natuur voor de maatschappij en anderzijds te onderstrepen in welke mate het politiewerk veelzijdig is. Ze herinnert er bovendien aan dat het heden nauw verbonden is met het verleden, want de hier vermelde onderwerpen en voorbeelden maken zowel van de geschiedenis als van de actualiteit deel uit.

0.Inleiding

In dat opzicht vormt de tentoonstelling een pleidooi voor het bestaan van het museum: de rol ervan is een patrimonium in stand te houden en ervan gebruik te maken om de politie beter te kennen. Maar wordt die rol goed begrepen? Er kan aan worden getwijfeld gelet op de structurele moeilijkheden waarmee het museum sinds zijn oprichting te maken heeft. Het publiek uitnodigen om via voorwerpen en foto’s te ontdekken wat een aspect van het politiewerk ons over de maatschappij leert, zal misschien helpen het bewustzijn aan te wakkeren. In dit verband is alle hulp welkom. Hebt u een fout of een lacune in dit dossier opgemerkt? Hebt u voorwerpen of nuttige informatie om de tentoonstelling aan te vullen? Aarzel niet om contact met ons op te nemen. De toekomst van het museum hangt samen met de inzet van alle liefhebbers van politiegeschiedenis. Het is de traditie van het museum verleden en heden met elkaar te confronteren. Voor meer duidelijkheid beginnen we met de actualiteit door de actoren van de politie van de dieren op te sommen die nog steeds bestaan alvorens het te hebben over de actoren die verdwenen zijn. Vervolgens stellen we kort de politiedieren voor waarbij we de klemtoon leggen op hun ecologische dimensie. We willen hier geen exhaustieve studie geven van de honden of de paarden van de politie. Tot slot gaan we in de twee laatste delen dieper in op de kwestie van de criminaliteit die met dieren verband houdt en dit zowel in het verleden als het heden. Op het einde van elk deel stellen we pistes voor om het debat over een algemeen thema te openen: tijdens het bezoek van het museum, thuis, in de klas … Een manier om eraan te herinneren dat het in een democratie essentieel is dat iedereen zijn mening over de veiligheid kan geven.

5‹


De actoren van de dierenbescherming: de wet

›6


De actoren van de dierenbescherming: de wet

D

e eerste actor is natuurlijk de wetgever. Het is immers niet overbodig eraan te herinneren dat de politie de medewerker van het gerecht is waarvan ze zich in de XVIIIe eeuw geleidelijk aan losmaakte. Haar hoofdopdracht bestaat erin de wetten te doen naleven. Deze worden echter gestemd door de uitvoerende macht en weerspiegelen de bekommernissen van de maatschappij die in de loop der tijd evolueren

Het dier als voorwerp (begin van de XIXe eeuw) In de periode gaande van het Burgerlijk wetboek van 1804 tot het verdrag van Rome van 1957 wordt het dier gezien als koopwaar, een goed dat bestemd is om te voldoen aan de behoeften van de maatschappij. In het domein van het milieu verdedigt de wetgeving het eigendomsrecht en de uitoefening ervan: wie heeft het recht hout te sprokkelen en in welke omstandigheden? Het Veldwetboek van 1886 blijft zelfs een wettelijk kader bieden aan de middeleeuwse tradities zoals de moeskopperij (fruit plukken bij anderen) en het aren lezen (recht voor de armen om met de hand op te rapen wat op de velden achterblijft na de oogst door de boer). Wanneer van de in de wet dieren worden vermeld, is het niet om ze te beschermen tegen de mens, maar om misbruiken in te dijken, dat wil zeggen het hamsteren van voedsel door sommigen of het gebruik van gevaarlijke praktijken voor de de gezondheid van de mens en voor het milieu, zoals het gebruik van schadelijk gif. Op die manier, wanneer de wet op de riviervisserij van 1899 verbiedt om in bepaalde omstandigheden te vissen – ‘s nachts, onder het ijs of met fuiken – , bedoelt ze de trucjes om meer vissen te vangen.

1. actoren De

dierenbescherming: wet

Het dier als slachtoffer (tweede helft van de XIXe eeuw) Tegelijkertijd gaan er stemmen op om zich in te zetten voor het welzijn van die dieren. Men brengt deze evolutie in verband met het ontstaan van het concept medelijden in de geschriften van de filosofen van de verlichting, in het bijzonder de Engelsman Jeremy Bentham (1748-1832). Aan deze pionier van de moderne criminologie hebben we een argument te danken dat vaak door dierenrechtenactivisten wordt overgenomen: het belangrijkste argument om het debat ten gunste van de dieren te openen, is niet te weten of ze kunnen praten of redeneren (en dus zichzelf kunnen verdedigen), maar wel of ze kunnen lijden. Zijn land was het eerste om een wet te stemmen die het vee beschermt (vanaf 1822, de Martin’s Act), vervolgens, in 1876, een wet tegen de wreedheid tegenover de dieren, waardoor dat concept ingeburgerd is geraakt. Waarom Engeland? Hier komen de modernisering van de landbouw en de bloei van de industrie in Europa op gang die de bevoorrechte verhouding tussen mens en natuur ingrijpend wijzigt. Beetje bij beetje verliest de natuur haar magie (het mysterieuze bos van de sprookjes) en wordt ze een eenvou-

7‹


De actoren van de dierenbescherming: de wet

dig decor waarvan zoveel mogelijk profijt moet worden getrokken. Als reactie op dat fenomeen ontstaat in Engeland een “romantische” beweging die zich van die onherstelbare verandering bewust wordt en plots een grote liefde voor het milieu (vandaar de mode van de “Engelse parken”) en dan voor de dieren opvat. Katten en honden genieten een nieuwe aandacht die sommige onder hen tot echte vervangers op affectief vlak

›8

omvormt: het huisdier is geboren.

slechts de mishandeling gepleegd in het openbaar: de belangrijkste België, dat geraakt is door die bebekommernis is te vermijden dat het weging, past beetje bij beetje zijn gewelddadige gedrag ten aanzien zeer cartesiaanse wetgeving geërfd van dieren het gedrag van de mensen van de Franse bezetting aan. Zo ten opzichte van elkaar beïnvloedt. rechtvaardigt de toename van de Privé staat het iedereen vrij zijn dier mishandeling die de dieren op de weslecht te behandelen. Er kwam heel gen en in de slachthuizen ondergaan wat sensibiliseringswerk van de eerhet ontstaan in het Strafwetboek in ste dierenbeschermingsverenigingen 1867 van het begrip wreedheid op (zie hoofdstuk 3) aan te pas om het dieren. De maatregel betreft echter begrip mishandelingen in de wet


De actoren van de dierenbescherming: de wet

te laten preciseren dat verder gaat dan het kader van de simpele moraal. Het economische nut is een van de aangehaalde argumenten: welke prestaties kunnen van een lastdier worden verwacht dat onophoudelijk wordt geslagen? Bestaat niet het risico dat het vlees van een dier met te veel stress slecht is? De Grote Oorlog, met niet alleen nutteloze slachtingen maar ook heroïsche daden van dieren (paarden, duiven …), versnelt de beweging die uiteindelijk leidt tot de wet van 1929. Deze is de eerste die exclusief gewijd is aan de wreedheid ten aanzien van dieren. Met name het bezit van zangvogels waarvan de ogen zijn uitgestoken (vaak vinken blind gemaakt met een brandijzer) wordt erin veroordeeld. Het in beslag genomen dier moet door een gemachtigde ambtenaar onmiddellijk worden afgemaakt. Deze wet wordt in 1975 in die zin gewijzigd dat een eenvoudige “slechte behandeling” volstaat voor een gerechtelijk optreden en wordt in 1986 vervangen door een nieuwe wet die meer aansluit bij de nieuwe opvatting van het leefmilieu.

Het dier als symbool ( einde van de XXe eeuw) Het gebruik van het woord leefmilieu om de natuur in haar geheel aan te duiden gaat niet verder terug dan de tweede helft van de XXe eeuw. Tot dan beperkt het begrip bescherming van de natuur (totstandkoming van natuurreservaten in 1951) zich tot bepaalde landschappen die men wil beschermen op dezelfde wijze als de monumenten gemaakt door de mens. De mens begint over het milieu te praten wanneer hij er zich ten volle van bewust wordt dat de dieren en de natuur een onlosmakelijk geheel vormen dat berust op een evenwicht dat koste wat het kost moet worden behouden. Deze bewustwording heeft veel te maken met het plotselinge opduiken van de problematiek van de kernenergie – tegelijk krachtige energie en in staat tot massale vernietiging. Terwijl tot dan toe niemand had nagedacht over de gevaren van de doorgedreven industrialisering, beseft men dat de mens in staat is om de elementen dusdanig te manipuleren dat de toekomst van

de aarde in gevaar wordt gebracht.

model dat moet worden gevolgd om de situatie van het milieu in ruime beWetenschappers en natuurliefhebtekenis te verbeteren. België beschikt bers beginnen dan verenigingen of sinds 2003 over het zijne (ontwikkeld denktanks te vormen die in 1948 een door de FOD Volksgezondheid). verbond aangaan tijdens een vergadering in Fontainebleau in Frankrijk Het dier begiftigd met rede wat leidt tot het ontstaan van de IUCN: International Union for Con- en in het bezit van speciale servation of Nature. Haar boodschap rechten? is dat de bescherming van de natuur Ondertussen hebben de diereneen wereldprobleem is waaraan men rechtenactivisten hun strijd in een in zijn geheel het hoofd moet bieden. andere richting doen evolueren: die De klimaatveranderingen, de biodiversiteit, de beheersing van de ener- van de ethologie, de verhoudingen gie en het welzijn van de mens vor- tussen de mens en dier. In het menmen haar actiethema’s die allemaal selijke recht heeft het dier geen stamet elkaar verbonden zijn. Wat de tuut van levend wezen: het blijft een dieren betreft, keurt de IUCN in 1963 object, een ding, wat overdreven kan een resolutie goed over de handel in lijken voor de soorten die het dichtst wilde diersoorten die 10 jaar later als bij ons staan zoals de chimpansees basis zal dienen voor de tekst van de (99,5 % genen gemeenschappelijk overeenkomst van Washington. Ze met de mens). Beïnvloed door denpubliceert in 1966 ook de eerste lijst kers zoals de Australiër Peter Singer (Animal Liberation, 1975) en de van bedreigde soorten. Amerikaan Tom Reagan (The Case for De ondertekening van de over- Animal Rights, 1983) ijveren sommieenkomst van Washington, de zo- gen dus voor de toekenning aan de genaamde CITES-overeenkomst dieren van persoonlijke rechten die (Convention on International Trade gelijkaardig zijn aan die van de mens. of Endangered Species) is de eerste Het gaat er dus niet enkel meer om juridische overwinning van de strijd het dier te verdedigen maar om de voor het milieu. Deze strijd wordt cultuur die hem op basis van de soort slechts langzaam en geleidelijk aan eigen is te respecteren en naar waargewonnen. In eerste instantie gaat de te schatten. Men spreekt voortaan de overeenkomst slechts de handel eerder van dierenwelzijn (welfare) dan aan. Men moet vervolgens tot 1981 van -bescherming. Een universele wachten tot ze in het Belgische recht verklaring van de rechten van het dier wordt opgenomen en tot 1996 voor wordt in 1978 bij de UNESCO (Parijs) de Europese reglementering. On- afgekondigd, maar het is moeilijk ze dertussen verschijnen er in 1979 al concreet om te zetten in de Europese maatregelen die te maken hebben wetgevingen. Europa neemt in 1997 met de Europese soorten in de over- echter een beslissende stap met het eenkomsten van Bern betreffende het verdrag van Amsterdam dat de leden behoud van wilde dieren en planten van de Europese Unie de «eerbiedien van Bonn over de migrerende ging van het welzijn van dieren als dieren (twee teksten die vanaf 1989 wezens met gevoel» en niet meer als in België worden toegepast). De be- goederen voorschrijft. zorgheid om de diersoorten is bovendien terug te vinden in Europe- De zwakke punten van het se initiatieven ten voordele van de juridische arsenaal bescherming van de landschappen die hun hoogtepunt bereiken met het Drie obstakels beperken nog project “Natura 2000” over het besteeds de doeltreffendheid van het grip beschermde ruimte. De ruimtes gerechtelijke antwoord op de uitdain kwestie beslaan wat hun opperging die het milieu is. In de eerste vlakte betreft meer dan een vijfde van plaats blijven de straffen ondanks het grondgebied van de Unie. Tot slot een duidelijke verstrenging zwak ten vermelden we het systeem van de opzichte van andere criminaliteitsvorEuropese actieplannen of NEHAP men. Zo is de niet-naleving van de – National Environment and Health CITES-overeenkomst strafbaar met Action Plan: het betreft een soort van een gevangenisstraf van 6 maanden

9‹


De actoren van de dierenbescherming: de wet

Vervolgens botsen de pogingen tot homogenisering van het recht op Europees niveau op de hinderpaal van de landsgrenzen. Vanaf 1990 plaatst een krachtmeting Europa tegenover Frankrijk nadat dit land de invoer van 6000 pelsen van wilde katten uit Bolivië ondanks een Europees verbod toestond. De oefening is ingewikkeld (tegenstrijdigheden met de bestaande wetgevingen moeten worden vermeden) en soms bekritiseerd in een Europa waar justitie een van de laatste terreinen van de soevereinisten blijft. In 2005 moet het Europese Hof van Justitie bijvoorbeeld een kaderbesluit van de Raad van Europa van 2003 opheffen over de noodzakelijke samenwerking tussen de nationale overheden in het domein van het milieu wegens de beperkingen die het de soevereiniteit van de staten oplegde. Tijdens het Belgische voorzittot 5 jaar en met een boete van 2500 terschap van de EU in 2010 werden tot 50 000 euro. Er moet worden op- inspanningen geleverd toen de Eugemerkt dat minister Laurette On- ropese procureurs, gespecialiseerd kelinx in juli 2012 een voorontwerp in milieu-aangelegenheden, tijdens van wet heeft voorgelegd waarin met een samenkomst de grondslagen name wordt voorzien in zwaardere hebben gelegd voor een toekomstig boetes in geval van dierenmishan- samenwerkingsnetwerk. deling, in nieuwe maatregelen voor Tot slot maakt de complexiteit van de toepassing van de CITES-regle- de materie het werk van de belangmentering en de omzetting van de rijkste agenten die belast zijn met de Europese richtlijn 2010/63 die de naleving ervan er niet gemakkelijker bescherming van laboratoriumdie- op: de politieagenten. De opmerking ren opdrijft. krijgt volop betekenis in België waar

Belangrijke grondslagen in chronologische volgorde 1810: Strafwetboek 1854: Boswetboek 1882: jachtwet 1886: Veldwetboek 1899: wet op de riviervisserij 1929: eerste wet op de dierenbescherming (nieuwe wet in 1986) 1973: overeenkomst van Washington of CITES-overeenkomst 1978: universele verklaring van de rechten van het dier 1992: Protocol van Kyoto 1997: Verdrag van Amsterdam 2002: einde van de regionalisering van de landbouw en het milieu

› 10

de verschillende machtsniveaus met elkaar moeten samenwerken. De bevoegdheden van het ministerie van landbouw (met de jachtmisdrijven of de milieuvervuiling) zijn sinds 1980 geregionaliseerd, terwijl het dierenwelzijn en de voedelhygiëne een federale bevoegdheid blijven van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid. En aangezien justitie ook een prerogatief van de centrale macht blijft, vallen de misdaden op het vlak van milieu allemaal onder de bevoegdheid van de rechtbank. Er zijn trouwens magistraten die gespecialiseerd zijn in milieucriminaliteit. Momenteel bestaat er een trend om de administratieve boetes en dus de mogelijkheden te ontwikkelen om een zwaardere en complexere gerechtelijke procedure te vermijden. Dit maakt onder meer het voorwerp uit van een decreet voor het milieu dat het Vlaamse gewest in april 1995 uitvaardigde (Milieuhandhavingsdecreet), maar dat pas sinds mei 2009 van toepassing is.


De hoofdrolspelers inzake De actoren van de dierenbescherming: de wet dierenbescherming vandaag

Welk evenwicht tussen voorkomen en sanctioneren?

Quel équilibre entre prévenir et punir ?

La Loi - De wet

1800

1802 :

1854 : Code forestier Boswet

1886 : Code rural Landbouwwet

1900

1929 :

1930 :

Première loi sur la protection des animaux Eerste wet op de bescherming van dieren

1978 : Déclaration universelle des droits de l’animal

1973 :

Universele Verklaring van de Rechten van het Dier

Convention de Washington dite CITES Conventie van Washington, de zogenaamde CITES

1988 : Conseil du bien-être animal

1992 :

Raad voor dierenwelzijn

Protocole de Kyoto Protocol van Kyoto

2000

■ ■ ■ ■

1997 :

2009 :

Traité d’Amsterdam

Conseil du bien-être animal

Verdrag van Amsterdam

Raad voor dierenwelzijn

L’animal objet L’animal victime L’animal symbole Des droits spécifiques pour les animaux ?

■ Het dier als voorwerp ■ Het dier als slachtoffer ■ Het dier als symbool ■ Specifieke rechten voor de dieren

11 ‹


De actoren van de dierenbescherming: de politie

› 12


De actoren van de dierenbescherming: de politie

B

ij het vervullen van hun opdrachten van bestuurlijke of gerechtelijke politie, waken de politiediensten over de naleving en dragen zij bij tot de bescherming van de individuele rechten en vrijheden, evenals tot de democratische ontwikkeling van de maatschappij. Om hun opdrachten te vervullen, gebruiken zij slechts dwangmiddelen onder de voorwaarden die door de wet worden bepaald.» (wet op het politieambt, artikel 1).

«

De politieagenten zijn de ambtenaren van de staat belast met de openbare orde (de openbare veiligheid) en de naleving van de wetten. Ze zijn de enigen die het recht hebben geweld te gebruiken volgens uiterst gereglementeerde procedures. Wat ze voor de dieren doen, gebeurt dus ofwel wanneer de gerechtelijke machine op gang komt (repressief gedeelte) ofwel wanneer de fysieke integriteit van de burgers of de dieren bedreigd wordt. Sinds het Octopusakkoord van 1998 (in voege getreden 2001-2002) hebben alle Belgische politieagenten hetzelfde statuut in het kader van de geïntegreerde politie. Ze is echter gestructureerd op twee niveaus: een federale politie die afhangt van de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie en een geheel van lokale politiekorpsen die onder het gezag van de burgemeesters in de politieraad zijn geplaatst.

2. actoren De

van de Op federaal niveau:

dierenbescherming : de

politie

steun en gespecialiseerde opdrachten De meeste eenheden van bestuurlijke politie van de federale politie dragen bij tot de bestrijding van de milieucriminaliteit door de inbeslagnames die ze tijdens hun controlewerk moeten doen. We vermelden in het bijzonder de scheepvaartpolitie, de spoorwegpolitie en de wegpolitie. Maar dit werk valt vooral onder de bevoegdheid van de federale gerechtelijke politie, die belast is met de bestrijding van de zogenaamde ernstige criminaliteit, dat wil zeggen de terugkerende, georganiseerde criminaliteit op industriële schaal, met geldbejag als doel (in tegenstelling met de respectloze burger die zijn afval illegaal weggooit). Ze bestaat uit centrale directies en gedeconcentreerde diensten binnen elk gerechtelijk arrondissement. Deze houden zich bezig met de onderzoeken die het parket hen toevertrouwt, maar hun opdracht bestaat er ook in de prioriteiten te volgen die elke vier jaar in het nationaal veiligheidsplan worden vastgelegd. Het betreft een referentiedocument dat door de federale regering wordt goedgekeurd.

Binnen de centrale directies benaderen de gespecialiseerde diensten de dierenkwestie vanuit hun eigen invalshoek : de cel hormonen, de dienst terrorisme en sekten (voor het ecoterrorisme, zie hoofdstuk 14) en natuurlijk de dienst leefmilieu. Deze dienst is de opvolger van een sectie die was opgericht door de gerechtelijke politie in 1991 en van een in 1995 binnen het Centraal Bureau der Opsporingen (CBO) van de rijkswacht opgerichte cel. Hij geeft de voorrang aan vier aspecten van de milieucriminaliteit: het sluikstorten, de biodiversiteit (CITES), de illegale handel in vuurwerk en de

13 ‹


De actoren van de dierenbescherming: de politie

illegale handel in radioactieve materialen. Aan de eerste twee wordt bijzondere aandacht besteed. In het geval van CITES heeft de federale politie slechts belangstelling voor de dieren van categorie I en II, de meest bedreigde en dus meestgezochte diersoorten door de professionele zwarthandelaars. De dienst leefmilieu helpt de lokale politie echter ook bij de identificatie van een onbekende in beslag genomen soort (expertise). De kwestie van de illegale afvalhandel maakt het voorwerp uit van het project-Augias, dat gericht is op de identificatie van de Europese illegale afvalstromen. Voor dit project is de samenwerking van de eenheden van het terrein vereist want het berust op de redactie van een typeformulier naar aanleiding van elke vastgestelde inbreuk. De analyse van die gegevens vormt het werk van de strategische analist, een burgerpersoneelslid dat bedreven is in de gerechtelijke statistiek.

› 14

De dienst leefmilieu voert net zoals de andere centrale eenheden zelf geen gerechtelijk onderzoek uit. De taak van de steundiensten bestaat erin de eenheden van het terrein te helpen wanneer ze die hulp nodig hebben, bijvoorbeeld voor een huiszoeking. Ze doen echter vooral dienst als coördinatiecentrum: advies inzake reglementering, specifieke opleidingen, contact met de andere administraties en de internationale structuren. Zo vertegenwoordigt de dienst leefmilieu België in nieuwe internationale structuren zoals het IMPEL-netwerk (European Union Network for the Implementation and Enforcement of Environmental Law) en het EnviCrimeNet, een informeel politienetwerk opgericht naar aanleiding van een vergadering in Boedapest in 2011. Tot slot spelen de centrale diensten een rol bij de sensibilisering van de bevolking, bijvoorbeeld voor de problematiek van de nieuwe gezelschapsdieren (NGD).

Op lokaal niveau: nabijheidswerk en rol van de burgemeester De dienst leefmilieu van de federale politie leidt het netwerk van zo’n 700 ambtenaren die belast zijn met de bestrijding van de milieucriminaliteit. Onder hen zijn er heel wat leden van de lokale politie. Het interne telefoonboek van de politie vermeldt 58 zones met een milieudienst of -verantwoordelijke waarvan er 37 zich in Vlaanderen bevinden. Het gaat soms om een functie binnen een dienst die zich bezighoudt met diefstallen, het verkeer, wapens of zelfs hondensteun (Gedinne)! In Charleroi spreekt men van de dienst levenskwaliteit. De zone Lanaken-Maasmechelen vermeldt expliciet de dieren in de benaming van de dienst. De eerste dierenpolitie op lokaal niveau is echter die van Sint-Truiden, Gingelom en Nieuwerkerken. Ze doet haar intrede in 2002 na een vergadering tussen de


De actoren van de dierenbescherming: de politie

burgemeester Ludwig Vandenhove, hoofdcommissaris Philip Pirard en Michel Vandenbosch, voorzitter van de militante vereniging Gaia.

equivalent van het NVP – als prioritair wordt beschouwd. In samenwerking met de domaniale politie van het Waalse gewest probeert hij het probleem te regelen van de in de Het al dan niet bestaan van een bossen achtergelaten vuilniszakken. specifieke dienst is in feite een eenHij probeert ook de spanningen die voudige kwestie van interne organiworden veroorzaakt door de hinder satie, want ook al hebben niet alle van de steengroeves te verminderen. zones een specialist inzake leefmilieu, Tot slot geeft hij op kalme momenten toch behoren de misdrijven die op sensibiliseringssessies in de scholen. het vlak van vervuiling en wreedheid ten opzichte van dieren worden ge- Criminaliteit die moeilijk te pleegd tot hun bevoegdheid. De lokale politie is verantwoordelijk voor begrijpen is de goede uitvoering van de besluiten De politie is de bevoorrechte getuivan bestuurlijke politie die de burge- ge van de moeilijkheden in het kader meester op basis van de gemeente- van die materie: «de milieuwetgeving wet (versie van 24 juni 1988) moet is zeer complex en voor niet-specipubliceren inzake “kwaadaardige of alisten, wat de politieagenten duidewoeste” dieren, verstoring van de lijk zijn, moeilijk te begrijpen». De zin openbare orde (die verband houdt komt uit een enquête gepubliceerd met de aanwezigheid van een circus, door de uitgeverij Politeia in 1992, een kwekerij …) en afval. waarin de alarmerende vaststelling

best ondanks het sporadische bestaan van een politievereniging voor de bescherming van dieren naar het voorbeeld van de Hollandse groep Politie-Dierenbescherming opgericht in 1954.

Om op dit gevoel van onmacht te reageren, stelt inspecteur Barbara Houben (foto boven) van de lokale politie Hageland (Bekkevoort) in het begin van de jaren 2010 voor haar collega’s een praktische handleiding op met daarin alle aspecten van de dierenbescherming – een echt bewijs dat het lokale politiewerk de hoedanigheid van expert niet uitsluit. De handleiding is zeer functioneel opgevat (mag een privépersoon zijn hond in zijn tuin begraven? Wat te doen in geval van een inbeslagname van een beschermde vogelsoort? enz.) en kent zo’n succes dat ze het voorwerp uitmaakt van een uitgebreidere versie die in 2012 voor alle specialisten is De zone Haute-Meuse (Dinant) van een totaal onefficiënte politie gepubliceerd (de politie is immers zelevert ons het voorbeeld van een op het vlak van milieu wordt geker niet de enige die de uitdaging van milieupolitie die te maken krijgt met daan. Uitzondering is het geval van de dierenbescherming moet aangaan). de stortplaatsen op voorwaarde dat de kleine problemen van openbare hygiëne in een plattelandsomgeving. de lokale gemeentebesturen geen Ze omvat een enkele persoon die lid passieve medeplichtigen zijn van de is van bovenvermeld netwerk. Aan slechte praktijken van hun kiezers zohet stuur van zijn terreinauto rijdt hij als de auteurs soms hebben kunnen de wegen af op zoek naar illegaal ge- vaststellen. In het dossier is er geen stort afval, een opdracht die (in 2006) sprake van de dierenkwestie, maar in het zonaal veiligheidsplan – lokaal de situatie op dat vlak is ook niet zo

15 ‹


De actoren van de dierenbescherming: de politiepartners

› 16


De actoren van de dierenbescherming: de politiepartners

I

n de strijd voor het milieu en de dierenbescherming onderscheidt de politie zich door haar bevoegdheid om dwang en geweld te gebruiken. Ze is dus de (zeker essentiële) schakel van een ketting waarvan de burger zelf deel uitmaakt. In een democratisch land is de overheid waaraan de politie gehoorzaamt immers het uitvloeisel van de burgermaatschappij waarvan ze tracht de verlangens tot uitdrukking te brengen. In België wordt de algemene koers van het beleid inzake dierenbescherming bepaald door een adviesorgaan waarnaar de bestuurders zeer goed luisteren: de Raad voor Dierenwelzijn, samengesteld uit vertegenwoordigers van militante verenigingen, de Boerenbond, dierenartsen en universiteitsprofessoren.

3.

Deze raad sluit zich aan bij de ideeën van de soortgelijke internationale instanties, te beginnen met het, louter raadgevende, Panel on Animal Health and Welfare (AHAW), dat afhangt van de EFSA – European Food Safety Authority, opgericht in 2002. Tot slot kunnen we de internationale politie-instanties vermelden die in België aanwezig zijn en waarvan de rol louter informatief is. Zo bestaat er een bureau van TRAFFIC in Brussel sinds 1984, d.i. acht jaar na de oprichting in Cambridge van dat netwerk dat de staten moet aanmoedigen om meer te doen op het vlak van de bescherming van diersoorten en het milieu. In 1990 ontstaat een specifiek netwerk TRAFFIC Europe (waartoe ook staten van buiten de EG van de behoren) dat de gespecialiseerde regionale bureaus, waaronder dat van Brussel, verenigt, en dat zich meer in het bijzonder bezighoudt met de reptielen en het groeiende probleem van Oost-Europa.

actoren dierenbescherming : de politiepartners De

De publieke partners Die actoren zijn echter slechts een partner die tamelijk ver van de politie staat en vooral met haar geen enkele organieke band onderhouden. Dit is niet het geval van de rechtstreekse partners die de beëdigde ambtenaren van de federale overheid of van de regionale en lokale overheden zijn. Binnen die besturen hebben bepaalde ambtenaren een discretionaire macht: ze mogen onderzoeken voeren, controles uitvoeren en processen-verbaal opstellen. Ze mogen een uniform en zelfs een wapen dragen. Ze mogen hun taak echter niet ten volle uitvoeren zonder de hulp van de politie, want in tegenstelling tot haar hebben ze niet het recht om iemand aan te houden of gebruik te maken van geweld om anderen te verdedigen.

Een van de oudste publieke partners is de douane – de administratie der douane en accijnzen die afhangt van de FOD Financiën, de penningmeester van de staat. Sinds het openstellen van de grenzen naar aanleiding van het verdrag van Schengen in 1992 is de douane haar werk meer gaan richten op de controle van de talloze goederen die België binnenkomen, d.w.z. dat hun conformiteit met de geldende wetgeving wordt nagegaan, met inbegrip van de CITES-overeenkomst. De douane zit dus op de eerste rij voor het onderscheppen van illegaal ingevoerde dieren, maar zodra ze in beslag zijn genomen worden ze toevertrouwd aan de ambtenaren van een

17 ‹


De actoren van de dierenbescherming: de politiepartners

ander ministerie die meer over het onderwerp weten. Het betreft de FOD Leefmilieu, Volksgezondheid en Veiligheid van de voedselketen die verantwoordelijk is voor het opstellen van de normen op het vlak van leefmilieu en voeding (diergeneesmiddelen, pesticiden, voedingsmiddelen …). Het is eveneens zijn taak de naleving van die normen te controleren. Binnen het DG Dier, plant en voeding bevindt zich de dienst dierenwelzijn en het CITES-secretariaat. De leden ervan, onder wie dierenartsen, bezitten gerechtelijke bevoegdheden inzake de wet op het dierenwelzijn. Het zijn trouwens de enige Belgische ambtenaren die gemachtigd zijn om een dier in beslag te nemen en het aan een derde toe te vertrouwen alsook om de laboratoria te inspecteren waarin dierenproeven worden uitgevoerd. Binnen het DG Leefmilieu bevindt zich een kleinere cel die bevoegd is voor de controle van de doorvoer van afval, voornamelijk in de havens van Antwerpen en Zeebrugge. De laatste grote actor op het niveau van de centrale staat is het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen dat belast is met de inspectie van en de controle op, maar ook met het welzijn van alle levende soorten die op het bord van de Belgische consument terecht kunnen komen. Het FAVV ontstaat in 2000 (inwerkingstelling in 2002) uit twee algemene directies van het ministerie van Landbouw en de AEWI (Algemene eetwareninspectie) van het ministerie van Volksgezondheid en het IVK – Instituut voor veterinaire keuring. Het idee was dat een autonome en gespecialiseerde structuur toelaat de consument een optimale bescherming te bieden in een klimaat van vertrouwensverlies dat heerste als gevolg van de dioxinecrisis (zie hoofdstuk 13). Het wordt onderverdeeld per provincie en per sector: productie (boerderijen & slachthuizen), verwerking (werkplaatsen, maalderijen, brouwerijen) en tot slot distributie (winkels, markten, horeca). Het speelt een controlerol die zich vertaalt in onderzoeken op het terrein, analyses (het heeft zijn eigen laboratoria) maar ook in de invoering van de barometer van de voedselveiligheid.

› 18

Wanneer een onderzoeksdossier te groot of complex blijkt te zijn, wordt er een beroep gedaan op de FOD Volksgezondheid. En natuurlijk is het de taak van de politie huiszoekingen uit te voeren of in te grijpen wanneer er een risico bestaat voor de fysieke integriteit van de inspecteurs, wat jammer genoeg steeds vaker het geval is: in 2011 is het aantal klachten wegens agressie ten aanzien van zijn ambtenaren meer dan verdubbeld.

Politiebevoegdheden buiten de controle van de federale staat Inzake leefmilieu deelt de federale staat zijn bevoegdheden met andere machtniveaus. Op gemeentelijk niveau beschikt elk bestuur in principe over minstens één ambtenaar die zich met het milieu moet bezighouden. Hij heeft echter geen politiebevoegdheid. Op gewestelijk niveau beschikken de gefederaliseerde eenheden enerzijds over diensten die zich bezighouden met het informeren en het sensibiliseren van het publiek (Natuurpunt in Vlaanderen en Natagora in Wallonië) en anderzijds over instellingen met echte politiebevoegdheid. In Vlaanderen definieert het ministerie van leefmilieu dat eerst de naam AMINAL droeg en vervolgens LNE (Departement Leefmilieu, Natuur en Energie) het beleid dat de regionale agentschappen moeten uit-

voeren: Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) voor het milieu of Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) voor het afval. De “politie” die voor de natuur verantwoordelijk is, draagt de naam milieu-inspectie en natuur en bos. Wallonië heeft in 1990 een Division des Pollutions Industrielles opgericht, vervolgens Division de la Police de l’environnement en dan DPC (Département de la police et des contrôles) geworden dat in het DG des Ressources naturelles et de l’environnement is geïntegreerd. Die bevoegdheid is echter niet in alle opzichten vergelijkbaar met die van de politieagenten. Eerst en vooral op papier, want het zijn officieren van gerechtelijke politie met beperkte bevoegdheid. Vervolgens op het terrein, wegens de vaagheid waarmee het statuut van pas benoemde ambtenaren in relatief jonge regionale instellingen gepaard gaat. José Happart, die zich ergert over de seponering van de meeste pv’s voor stroperij, zet in 2003 aan tot de oprichting van een specifieke eenheid: l’unité anti-braconnage (UAB). Er bestaat bovendien een unité de Répression des Pollutions (URP). De werking ervan verloopt niet altijd over rozen. De eerste eenheid heeft verschillende crisissen doorgemaakt die te maken hadden met personeelstekort terwijl de tweede in 2012 nog steeds wacht op wapens om zich te verdedigen.


De actoren van de dierenbescherming: de politiepartners

Privépartners Zulke problemen doen zich niet voor bij de privéverenigingen die geen enkel prerogatief hebben. Ze verdienen echter onze aandacht wegens de cruciale rol die ze spelen zowel in de stimulatie van het wetgevende apparaat als door hun occasionele aanwezigheid naast de politieagenten. Sommige verenigingen zijn zeer oud en zijn de afspiegeling van de bekommernissen van de opeenvolgende tijdperken.

De traditionele milieuverenigingen De dierenbeschermingsverenigingen doen hun intrede in de XIXe eeuw als gevolg van de groeiende belangstelling voor het welzijn van de lastdieren en de huisdieren: 1824 in Engeland, 1846 in Frankrijk, 1863 in België. Hun kernidee is de pedagogie: de liefde tussen de mensen bevorderen dankzij de dierenliefde zodat de onderwijzers en de pastoors in die tijd bevoorrechte partners zijn om hun ideeën te verspreiden. Hun doelpubliek: de kinderen natuurlijk. Rond de eeuwwisseling past wetenschapsprofessor Jules Ruhl het boek Kindness to Animals van de Amerikaan John P. Haines aan dat is opgevat als een reeks zeer concrete lessen voor de kleintjes. Men leert er bijvoorbeeld waarom een trekdier soms abrupt stopt en hoe het zonder geweld opnieuw te laten vertrekken. In Luik trekt de société protectrice des animaux (dierenbeschermingsvereniging) de aandacht door in 1888 de mooie drinkfonteintjes te financieren die vandaag de dag de stad versieren: het bekken onderaan is

voor de honden, dat in het midden voor de paarden en dat bovenaan voor de vogels. Maar het doel van die verenigingen is ook zoals men in de statuten van de Belgische dierenrechtenvereniging kan lezen «de goedkeuring van alle wetgevende, bestuurlijke of politionele maatregelen teweeg te brengen bestemd om alle onverstandige, barbaarse of wrede behandelingen jegens dieren die verplicht zijn te werken of die voor de voeding bestemd zijn te verbieden of te beteugelen «.

De acties van die verenigingen hebben enkel betrekking op de dieren die met de mens verbonden zijn en niet op de wilde soorten. Bovendien gaan ze nooit de confrontatie met de overheid aan maar geven ze steeds de voorkeur aan het compromis. Mettertijd nemen ze dus de gedaante aan van een hulpdienst ten bate van de gemeenschap, in het bijzonder door een toevluchtsoord aan te bieden voor verlaten of mishandelde dieren waardoor ze de gemeentebesturen van een zware last bevrijden. We vermelden het alom bekende Veeweyde in Anderlecht, opvolger van de Maatschappij tegen de wreedheid jegens de dieren die door de reeds vermelde Jules Ruhl werd opgericht. In 1946 werd aan de ingang van het Astridpark een standbeeld van hem opgericht. Beetje bij beetje passen die eerbiedwaardige verenigingen zich aan de groeiende interesse voor de niet tamme soorten aan. Na de tweede wereldoorlog fuseert Veeweyde met de Koninkijke Vereniging van de Dierenbescherming en Internationale Liga tegen Vivisectie. Er worden ook andere verenigingen opgericht voor de verdediging van het milieu in zijn

geheel alsook van de soorten die met uitsterven bedreigd zijn. De meest bekende is natuurlijk het WWF, World Worldlife Fund (World Wide Fund for Nature sinds 1986), opgericht in 1961 met de hulp van de IUCN, dat strijdt voor het behoud van de biodiversiteit. Tot de oprichters behoren Sir Julian Huxley, specialist van het natuurlijke leefgebied in Afrika en Max Nicholson, vermaarde ornitholoog, maar ook notabelen, beoefenaars van de jacht en bezorgd om de dreiging die op sommige soorten weegt, zoals prins Bernhard van Lippe-Biesterfeld, echtgenoot van koningin Juliana van Holland. De keuze van de panda, bedreigde diersoort, als symbool van de kwetsbaarheid van het ecosysteem is op zich het beste bewijs van die nieuwe ingesteldheid. Sinds 1966 heeft het WWF een Belgische afdeling. Al die verenigingen blijven trouw aan de richtlijn om ten aanzien van de overheid een gematigde houding aan te nemen en compromissen te zoeken: zich aanpassen, veeleer voorkomen dan straffen. In een werk van de “Ligue pour la défense et la protection des chevaux de mine et de surface” (Liga voor de verdediging en de bescherming van de mijn- en trekpaarden) wordt in 1946 duidelijk gezegd dat zoveel mogelijk moet worden vermeden om processen-verbaal op te stellen, onder andere om te vermijden dat de beschuldigde persoon zich te kort gedaan voelt en zich op een dier wreekt. Door dit realisme zijn de klassieke verenigingen bevoorrechte partners van de overheidsdiensten en blijven ze onschatbare diensten leveren. De vzw “Animaux en Péril”/”Dieren in Nood”, opgericht in 1983, beheert twee opvangcentra waarin per jaar drieduizend dieren tijdelijk verblijven. Tijdens de zomer van 2011 trok ze de aandacht toen ze contact opnam met de politie over mishandelingen in een “pedagogische boerderij” in Nizelles in Waals-Brabant. Na het ingrijpen van de politie en het FAVV beval het parket van Nijvel de inbeslagname van verscheidene dieren, in het bijzonder paarden. Zij hadden volgens de in de pers aangehaalde woorden van de commissaris die bij de politiezone West met dit dossier belast was tijdens hun leven beslist nog nooit een hoefsmid ge-

19 ‹


De actoren van de dierenbescherming: de politiepartners

zien. In mei 2012 kiest de minister van Volksgezondheid Laurette Onkelinx symbolisch de lokalen van de vzw om nieuwe maatregelen ten bate van de paarden aan te kondigen. Sommige verenigingen streven naar een radicalere vernieuwing van de verhouding tussen mens en dier, in het bijzonder de verenigingen die zijn aangesloten bij de IAHAIO (International Association of Human-Animal Interaction Organisations). Hun doel bestaat erin het sociale nut van het dier te onderstrepen: om kinderen verantwoordelijkheidsbesef bij te brengen, mindervaliden te vergezellen, ouderen beter in hun sociale omgeving te integreren … Kortom de plaats van het dier in de menselijke samenleving opnieuw te bekijken. Ook al vormen ze op zich geen rechtstreekse partner van de politie, toch helpen ze om de barrières uit de weg te ruimen die aan de basis liggen van zoveel, als het ware preventieconflicten.

De activisten van een radicale inzet voor de natuur In 1980 richtten de dierenbeschermingsverenigingen van zes Europese landen in Brussel de Eurogroup for Animal Welfare op (tegenwoordig Eurogroup for Animals) om te lob-

› 20

byen bij de instanties van de EG. Allemaal? Niet echt. Sommige groeperingen hebben niet zoveel achting voor de aanwezige instanties en de verplichtingen van de maatschappij. De opmerking van milieuconsultant Solitaire Townsend betreffende twee grote verenigingen vat de nuance onverbloemd samen: «Als de milieuproblemen u echt tegen de borst stuiten en u echt zin geven om u naar buiten te haasten om een hardnekkige strijd te leveren, dan sluit u zich aan bij Greenpeace. Als de problemen u droevig maken, u zin geven in uw kamer te gaan zitten met een knuffel en naar foto’s van schattige dieren te kijken, dan sluit u zich aan bij het WWF» («If environmental problems make you really pissed off and you want to get out there and stick it to the man, you go to Greenpeace. If they make you sad, and you want to sit in your room with a cuddy toy and look at pictures of cute animals, you would go to WWF»). Greenpeace verschijnt op opzienbarende wijze op het internationale toneel in 1971 toen de leden ervan binnendrongen in het gebied van de Amerikaanse kernproeven in Alaska om ze te doen mislukken. Deze zeer gewaagde strategie (denk maar aan het drama van de Rainbow Warrior in 1985) krijgt navolging bij de aanhan-

gers van de categorieke weigering om compromissen te sluiten met de zaken- en politieke wereld. Sea Shepherd bijvoorbeeld, ontstaan in 1977 voor een actieve bescherming van de oceanen, deinst er niet voor terug de vissers van walvissen openlijk aan te vallen zoals blijkt uit hun stunt in maart 2012: twee van de drie Japanse harpoenboten tot stilstand gedwongen. Net zoals Peta (USA) of Gaia (België en Nederland) zoeken dit soort verenigingen die zeer vaak in de media komen nauwelijks het compromis op met de regeringen en vaak vinden hun acties op internationale schaal plaats. Eind 2011 verzet de FOD Volksgezondheid zich tegen de onjuist bevonden conclusies van een verslag van de Born Free Foundation (een in Groot-Brittannië gevestigde vereniging waarvan de naam afkomstig is van een beroemde film uit de jaren 1960) over de levensomstandigheden in de Belgische dierentuinen waarvan het ministerie de hygiënische controle verzekert. Elke samenwerking met de overheden, met inbegrip van de politie, is evenwel niet uitgesloten.


De actoren van de dierenbescherming: de politiepartners

De rijkswacht en Veeweyde Welke rol kan een gematigde dierenrechtenvereniging bij de politie spelen? Uit de archieven van de rijkswacht blijkt dat de band tussen beide gebaseerd is op stimulatie en respect. Door een Code de la Protection des Animaux uit te geven in 1943, moedigt de Maatschappij tegen de wreedheid jegens de dieren (Veeweyde) het optreden van de politiediensten aan door hen het noodzakelijke werkmiddel aan te bieden. De rijkswacht is haar ideale doelwit door haar gecentraliseerde structuur en haar uitgebreid netwerk van brigades. Vanaf 1947 bezorgt Veeweyde haar honderden exemplaren van de code die onder de brigades en de meest betrokken offi cieren moeten worden verdeeld. Twee jaar later schrijft een stafnota voor de inbreuken die met dierenwelzijn te maken hebben niet te negeren. Er wordt ook in herinnerd aan het belang van de verspreide publicatie. De regelmatige briefwisseling tussen de secretaris-generaal en de commandant van de rijkswacht toont aan dat het onderwerp niet lichtzinnig wordt opgevat. Toen de secretaris-generaal in 1957 aan de commandant van de rijkswacht vroeg om de brigadecommandanten te herinneren aan de noodzaak ervoor te zorgen dat huishonden een schuilplaats hebben in geval van slecht weer, legde de generaal hem een voorstel van typebrief voor ter verbetering. Hij geeft eveneens gevolg aan elk onrecht (mishandeld paard, vogeljacht enz..) waarvan de vereniging gewag maakt binnen de grenzen van zijn vermogens of prerogatieven (hij moet bijvoorbeeld het verzoek afwijzen om ten voordele van de dieren van de dierentuin te handelen waarvan het toezicht tot het takenpakket van gespecialiseerd personeel behoort). Tot slot, om roepingen aan te moedigen worden gezamenlijk diploma’s en medailles overhandigd aan de agenten die zich door hun ijver hebben onderscheiden, een traditie die bleef bestaan tot de laatste jaren van de rijkswacht. Andere verenigingen hebben een band met het korps zoals het Blauwe Kruis, opgericht in 1925. In het begin van de jaren 1950 heeft deze vereniging zelfs een rubriek in de Kroniek van de Rijkswacht. Bij het lezen van bepaalde verslagen uit diezelfde tijd lijkt zij echter niet over een netwerk van informanten te beschikken die even betrouwbaar zijn als dat van Veeweyde. Dat van Leopoldsburg wordt in 1951 zowel door de veldwachter als door de rijkswachters van de lokale brigade als onbetrouwbaar bestempeld. «Zonder het Blauwe Kruis te willen bedroeven, moet worden vermeld dat betrokkene een simpele ziel is en dat hij nauwelijks goed aangeschreven staat bij de achtenswaadige personen van de gemeente» merkt de commandant van die brigade op …

Debat : voorkomen en straffen, het onmogelijke evenwicht? De vraag van de actoren van de strijd brengt ons in herinnering dat een staat nooit probeert om regels op te leggen, maar wel om ze zonder ophouden te verbeteren zodat ze zo goed mogelijk de verlangens van het merendeel van de bevolking weerspiegelen. Het is een onafgebroken beweging aangezien de mentaliteit wijzigt, onder meer onder invloed van hooggeplaatste personen en bewegingen die strijden voor een zaak die ze rechtmatig vinden. Maar zelfs als men soms tot een consensus is gekomen, moet nog de kwestie van het moeilijke evenwicht tussen preventie en repressie worden geregeld. Moet elk afwijkend gedrag systematisch worden gestraft om ervoor te zorgen dat het verdwijnt? Het geval van de door de illegale jacht meest bedreigde wilde dieren kan aanleiding geven tot een debat. Die dieren zijn vaak het slachtoffer van ongegrond volksgeloof zoals de vermeende geneeskracht van de hoorn van een neushoorn. Wat moet er aan preventie worden besteed om de vraag te doen dalen? Sommigen ijveren voor de toelating om die dieren te fokken om de stroperij in te dijken, terwijl anderen dit zien als een slecht signaal dat intensieve jacht juist zou aanmoedigen: «Het begrip duurzaam gebruik is een enkele reis naar de zuivere uitsterving want de smaak van het bloed en het winstbejag kunnen, zodra ze als gewettigd zijn erkend, niet meer worden gecontroleerd of in bedwang worden gehouden door eenvoudige reglementen.», schrijft een actievoerder die vijandig staat tegenover elk compromis met de jagers. Geef uw mening, doe voorstellen. Vergeet niet dat de burger uiteindelijk de belangrijkste actor is: door zijn persoonlijke keuzes doet hij aan preventie (geen product kopen dat ten koste van een bedreigde soort is gemaakt bijvoorbeeld). Door zijn stem, draagt hij bij tot de bepaling van de voorwaarden van de repressie.

21 ‹


De actoren van vroeger: de rijkswacht

› 22


De actoren van vroeger: de rijkswacht

I

n de geschiedenis van de bescherming van de natuur door de politie is de rol van de rijkswacht om twee redenen belangrijk. In de eerste plaats is ze de enige agent van de centrale macht (samen met de gerechtelijke politie vanaf 1919). Ze neemt dus de bevoegdheden ervan over in het bijzonder betreffende het milieu en het dierenwelzijn. Bovendien vormt ze de belangrijkste, soms zelfs de enige, politiemacht op het immense plattelandsgedeelte van het land. Daardoor is ze de bevoorrechte getuige van de onverbiddelijke gedaanteveranderingen van het land. De Belgische rijkswacht stamt uit het Franse tijdperk. De vorm ervan wordt bepaald in 1796 en haar opdrachten worden vastgelegd in een wet van 17 april 1798 die van kracht blijft tot 1957. In die tijd is het land nog niet geïndustrialiseerd en het dagelijkse leven van de overgrote meerderheid van de bevolking verloopt volgens het ritme van de natuur. «Ze is vooral bestemd voor de veiligheid van het platteland en de verbindingswegen» vat het verdrag Ce que tout gendarme doit connaître in 1913 samen. Vandaar het uitgebreide netwerk van brigades verspreid over het land: kleine kazernes waarin de mannen van de wet samen met vrouw en kinderen leven tussen twee inspectierondes door.

4.

actoren van vroeger : de rijkswacht De

De natuur als kern van haar opdrachten Het reglement van 1815 definieert het voorwerp van die rondes die gewone dagelijkse dienst worden genoemd. «Het vatten van boschen boomschenders oogstbedervers, stroopers, gewapende smokkelaars, de drie laatstgenoemden, wanneer zij op heeter daad worden betrapt « maakt er deel van uit. Die prerogatieven worden in het bijzonder versterkt door het veldwetboek dat de brigadecommandanten meer gerechtelijke macht geeft.

Een zeer strikt kader voor het werk op het platteland Het werk van de rijkswachters wordt tot in de kleinste puntjes bepaald, aanvankelijk door de burgemeester en vervolgens, na misbruiken, door de officier. Elke activiteit moet het voorwerp uitmaken van een dienstblad zodat de commandant de inhoud ervan kan kennen. Voor meer duidelijkheid moeten zelfs potloden van verschillende kleuren worden gebruikt! De controle van de reëel afgelegde ronde gebeurt dankzij een systeem (ingevoerd in de eerste helft van de XXe eeuw) van dienstpostkaarten waarop de commandant de plaats of de gemeente schrijft van waaruit de kaart moet worden opgestuurd en om welk uur. De rijkswachter vertrekt dus altijd met zijn individuele portefeuille, «dat zakje van dik leder, opgevuld met het inlichtingsboekje, het mementoboekje, de wegcode, zijn veiligheidsketens, zijn dubbele meter, zijn sigarattenkoker en verschillende bladen wit papier». (Beschrijving van wachtmeester Duriau in de jaren 1950). Elk misdrijf dat wordt vastgesteld, moet het voorwerp uitmaken van een proces-verbaal dat door andere rijkswachters moet worden nagelezen en dan

23 ‹


De actoren van vroeger: de rijkswacht

in het register van de pv’s moet worden opgenomen. Elke verdachte activiteit of buitengewoon feit moet in het inlichtingenboek worden opgenomen waarvan elke bladzijde genummerd is en door de hiërarchische overste wordt geparafeerd. Deze hiërarchische overste is nog verantwoordelijk voor andere schriftjes alsook voor het maandelijkse verslag aan de districtcommandant, het schrift voor vertrouwelijke briefwisseling enz. Veel papieren rompslomp dus die met zorg in orde moet worden gehouden: een ander type document, register 12 genaamd, bevat alle opmerkingen die de districtcommandant tijdens verrassingsinspecties formuleert. Pas op voor slecht bijgehouden schriftjes, vergeten pv’s!

Hoe de natuur dagelijks beschermen Waaruit bestaat dit zo streng gereglementeerde werk? De instructiefiches herinneren de rijkswachters eraan welke hun taken zijn op het vlak van milieu: de landbouw tegen schadelijke insecten en planten beschermen, toezien op het begraven van krengen en epidemieën voorkomen, beletten dat dieren vrij rondlopen (verwaarloosd vee of dieren die als wild worden beschouwd). Tijdens de oogsttijd moet toezicht worden gehouden op de oogst wegens het risico op diefstal. Idem voor het vee: in 1896 stelt de rijkswacht van Aalter een onderzoek in naar een illegale handel in gestolen kippen en varkens die rechtstreeks in de haven en op de markt van Gent terechtkomen. De bosmisdrijven zoals vernielde wegen of branden behoren tot het domein van Waters en Bossen (zie hoofdstuk 6), maar de pv’s van de rijkswachters gelden als officiële aangifte. Het begrip dierenbescherming duikt in de teksten op vanaf de jaren 1930 (korpsnota van 12 december 1938). Kortom een reeks weinig spectaculaire taken. In verhalen met herinneringen van rijkswachters wordt dan ook niet nagelaten ermee te lachen. In de novelle «Gezien op onverwacht bezoek» van kapitein-commandant Boutez vertelt een rijkswachter aan de officier op bezoek die navraag doet naar de «eigenaardigheden van het kanton», over het belang «van

› 24

de houtkappingen, de verbetering van het varkensras, de voorrechten van Maria-Theresia en de wet van 6 juni 1961 betreffende de controle op het bosplantsoen» (Revue van de Rijkswacht, 1962). Sommige gemeenten hebben immers lang het uit het Ancien Régime geërfde voorrecht behouden om vrij hout in het bos te sprokkelen.

Myxomatose De dreiging die de schadelijke dieren inhouden voor het milieu is steeds een prioritaire zorg geweest voor de overheid, echter niet steeds oordeelkundig. Dokter Selille, een Franse arts die vaststelde dat het aantal konijnen ondanks de ongebreidelde jacht erop niet echt daalde (in België mocht men ze na toestemming van de minister van Binnenlandse Zaken zonder vergunning doden), deed onderzoek om een ziekte te vinden die het mogelijk zou maken die soort uit te dunnen zonder de andere de treffen. Het resultaat overtreft zijn verwachtingen. De nieuwe ziekte, ingevoerd in Frankrijk in 1952 onder de naam myxomatose, steekt al snel de grenzen over tot groot ongenoegen van de Belgische overheid: op het einde van de jaren 1950 onderstrepen de instructiefiches van de rijkswacht de maatregelen die moeten worden getroffen om de verspreiding ervan in België tegen te gaan.

De goede oude tijd?  Betekent dit dat het werk van de traditionele rijkswachter vooral rust

is? Niet echt. De instelling heeft het lang moeilijk om haar wettelijkheid op te leggen. Zoals de historicus Arnaud-Dominique Houtte (over Frankrijk) te kennen gaf «blijft de agent van de centrale staat […] een indringer in de plattelandsgemeenschap die hij tracht het juk van de nationale wetten op te leggen» tot het begin van de XXe eeuw en zelfs later: «De mensen praten niet graag en men voelt een zekere terughoudendheid bij hen», schrijft kapitein Dinant in 1954, commandant van het district Auvelais, over een voorval met vergiftigde honden in Onoz in de buurt van Spy. De burgemeester zelf, wiens prerogatieven van politiechef bedreigd worden, ziet met lede ogen aan dat «zijn» boeren bekeurd worden wegens een gedoofde lantaarn op hun kar bij de terugkeer van de markt of wegens enkele hazen die in het bos zijn gevangen. De schrijver van streekromans Arthur Masson bracht die tijd met brio ter sprake in de novelle «Le gendarme de mon enfance» die zich afspeelt rond 1905 in een grensdorp (zijn vader was douanier). De rijkswacht heeft er nog een repressief en elitair imago. «Ze was de zorg, de staat van alarm, de mysterieuze en ubiquitaire dreiging», schrijft hij. In deze bosstreek wordt er volop aan wildstroperij gedaan: «de bosmens is jager. Als hij de middelen ervoor heeft, geeft hij zichzelf een vergunning. Zo niet doet hij het zonder. Maar dan noemt de jager zich stroper». De strijd tegen de stroperij vertegenwoordigt in de XIXe eeuw meer dan een derde van de activiteit van de rijkswachters. Die activiteit houdt heel wat risico’s in en – dat is een eufemisme – wordt


De actoren van vroeger: de rijkswacht

door de bevolking niet erg begrepen. Deze ziet de stroperij als een onschuldig spel of een bestaansmiddel (zie hoofdstuk 11). Het andere grote obstakel voor een goede werking van de plattelandsrijkswacht is het personeelstekort dat het korps belemmert: overstelpt met bijbehorende (in het bijzonder militaire) taken en onvoldoende toegerust schitteren de rijkswachters te vaak door hun afwezigheid. In 1931 nog houdt een wachtmeester van een grensbrigade een Duitse stroper aan. Een vriend had hem die plaats waar «nooit een Belgische agent komt» aanbevolen.

De transformatie in een moderne politiedienst De XXe eeuw is echter het begin van een modernisering die na de tweede wereldoorlog versnelt. Het netwerk van de brigades breidt uit, waardoor de greep van de rijkswachter op het grondgebied beklemtoond wordt. Ook hun comfort verbetert: men stapt af van het model van de kazerne voor gebouwen die meer geschikt zijn voor het plattelandsleven met tuinen, konijnenhokken om konijnen te fokken … De rijkswachter wordt bovendien beter opgeleid. Daardoor wordt hij eindelijk in de eerste plaats een belangrijke figuur van het plattelandsleven. De handleidingen van de jaren 1930-1940 leren hem hoe hij met mensen moet omgaan, ze niet te kwetsen door te weigeren iets te drinken bijvoorbeeld. Maar de opleiding brengt hem vooral een betere kennis van de strijd tegen de criminaliteit bij, wat hem toelaat proactiever te worden, ook inzake landelijke politie. In 1955 stuurt de commandant van het district Mechelen (alle brigades op het niveau van het gerechtelijke arrondissement) naar alle commandanten de transcriptie van een «voordracht» gegeven door adjudant Kestens van de brigade van Turnhout over de diefstal van vogelnesten en -eieren. Men verneemt er ook dat het risico zowel komt van de stadsbewoners die om het even waar hun tent opzetten en de nesten vertrappen, als van de kinderen die zich met Pasen amuseren om alle eieren die

ze vinden te vernielen en van de stropers die vooral op zoek zijn naar de eieren van fazanten om ze bij hen uit te laten komen in een volière om ze als jachtproduct te verkopen. De modernisering van de rijkswacht gaat plotseling snel vooruit met de wet van 1957 die haar meer autonomie geeft ten opzichte van het leger. Nieuwe doelstellingen, nieuw materiaal, nieuwe filosofie ook. In het Revue van de Rijkswacht dat vanaf 1961 wordt gepubliceerd gaan de bucolische anecdotes hand in hand met artikelen over actuelere thema’s, de wegcode of technopreventie. Men kan een parallel trekken met de film le Gendarme de Saint-Tropez (eerste van de reeks), die begint met een scène waarin Louis de Funès een stroper achtervolgt en ons dan de onstuimige jeugd op vakantie in de badplaats toont. Zowel in Frankrijk als België aanvaardt de rijkswacht haar imago van op het platteland verankerde instelling, maar dat is om beter de radicale verandering die aan de gang is te doen aanvaarden. Op het terrein worden de verouderde bouwsels met de bij de inwoners welbekende contouren geleidelijk aan vervangen door ultramoderne complexen waarbij de klemtoon enerzijds op het materiaal (auto’s) en op het onthaal van het publiek anderzijds wordt gelegd. De organisatie zelf wordt verfijnd. De staf legt drie types brigades vast volgens het aantal personeelsleden en kent hen specifieke rollen toe. De grootsten beschikken over een materiaal- en personeelsreserve om de leemtes van de kleinsten op te vangen. Zo is het tekenend dat bij wijze van antwoord op de toenemende boterfraude aan de Belgisch-Nederlandse grens in 1965 een officier voorstelt sommige plattelandsdiensten af te schaffen om de bestaande gemotoriseerde brigades te versterken. Op gerechtelijk niveau bestaan sinds 1945 de befaamde bewakingsen opsporingsbrigades (BOB) die zich ook bezighouden met het voeren van onderzoek naar plattelandscriminaliteit wanneer deze veel weg heeft van zwaar banditisme. De traditie van onophoudelijke briefwisseling tussen de verschillende echelons wordt verrijkt met nieuwe, modernere middelen

zoals het Centraal Signalementenblad (CSB). De samenwerking met de partners wordt steeds intenser, zowel wegens de specialisering van de taken als om de rijkswachters van de brigades te ontlasten. In een artikel uit 1972 in het Revue van de Rijkswacht wordt verteld hoe zij in het bos een auto zonder nummerplaat ontdekken met bloedsporen binnenin: een rijkswachter brengt het district op de hoogte en komt terug met twee jachtopzieners. De stroper wordt aangehouden terwijl zijn voertuig door een inspecteur van het laboratorium van de gerechtelijke politie wordt onderzocht. Het al erg zware werk van de brigadecommandant wordt er natuurlijk niet eenvoudiger op. Er moet weldra een beroep worden gedaan op officieren om de grootste eenheden te leiden. Door deze modernisering lijken de traditionele taken van de politie in een natuurlijk milieu minder tot het takenpakket van de rijkswachters te behoren, behalve als ze een zeer specifiek karakter hebben (transport van toxisch afval, hormonenzwendel) of wijdverbreid zijn (grootschalige stroperij). De bescherming van het milieu maakt in beperkte mate deel uit van die nieuwe specifieke werkterreinen: in het jaarverslag van de rijkswacht van Sint-Truiden uit 1995 maakt ze 2 % van de interventies uit (21 gevallen), tegenover bijvoorbeeld 403 voor het verkeer. In het begin van de jaren 1990 kwam in een reeks in de pers verschenen opiniepeilingen aan het licht dat de jongeren een hogere dunk van de rijkswacht zouden hebben terwijl de ouderen meer vertrouwen zouden hebben in de politie, die dichter bij hen zou staan. Alsof de modernisering de rijkswacht de zo moeizaam verworven vertrouwelijkheid had doen verliezen. Om dit te verhelpen legt de staf de klemtoon op een nieuw concept dat uit de Angelsaksische landen is overgewaaid: de nabijheidspolitie. De gelijkenis met wat de gemeentepolitie bezighoudt, neemt nog toe. Zij is dusdanig blijven uitbreiden dat ze de andere essentiële actor van de ordehandhaving op het platteland heeft opgenomen: de veldwachter.

25 ‹


De vroegere actoren: de landelijke politie

› 26


De vroegere actoren: de landelijke politie

D

e veldwachter is de politieagent die wordt aangewezen voor het toezicht op de oogst en de landelijke eigendommen met inbegrip van de fokkerijdieren. Terwijl zijn bevoegdheden in het Franse tijdperk zijn vastgelegd (wet van 20 messidor jaar III of 8 juli 1795 en Wetboek van Strafvordering van 1808) gaat de oorsprong ervan veel verder terug in de tijd, tot de bewakers van de velden die door de dorpelingen in de oogstperiode werden aangewezen. Het Franse (vervolgens Belgische) centralistische systeem vormde die woordvoerders van de gemeenschap om tot beëdigde agenten ten dienste van de burgemeester. Deze wordt weliswaar verkozen, maar vertegenwoordigt voortaan de staat en niet meer de landelijke gemeenschap.

Een moeilijke oprichting

5.

De

Net zoals de rijkswachter maakt de veldwachter in de loop der tijd een enorme evolutie door. In de eerste decennia van de XIXe eeuw schittert hij eerst door zijn afwezigheid. Het ambt blijft lang een aanvullende functie die bovenop een ander beroep wordt uitgeoefend: landbouwer natuurlijk of ook wegwerker (onderhoud van de wegen), zoals nog in Ittre in 1952. Bovendien hebben heel wat gemeenten de middelen niet om er een te benoemen of ze doen er de moeite niet voor (wat illegaal is) of ze delen er een met meerdere gemeenten (wat toegelaten is). Waneer de post bestaat wordt hij nu eens toevertrouwd aan een boer die nauwelijks tijd heeft om aan de taak te besteden, dan weer aan een arme drommel en dit eerder uit liefdadigheid dan uit respect voor zijn kwaliteiten van politieagent.

vroegere actoren : de landelijke politie

Talrijk zijn de veldwachters die zo oud zijn dat ze er nauwelijks in slagen om hun woning te verlaten. De historicus Filip Bastiaen vermeldt een document uit het Franse tijdperk waarin wordt gesproken van een veldwachter in Afsnee van 85 jaar die de functie al 60 jaar uitoefende! In 1889 stelt de gemeente Ittre zijn veldwachter op pensioen. Hij kan al gedurende verschillende jaren zijn werk niet meer uitvoeren. De administratie houdt hem uit liefdadigheid totdat hij de pensioenleeftijd heeft bereikt en vervangt hem dan. De veldwachter probeert zich echter door zijn zoon te laten vervangen met de steun van een «vriend van de familie van wie het gedrag veel te wensen overlaat» leest men in een brief van de burgemeester. Na die mislukking probeert hij de gouverneur te sensibiliseren. Een typisch verhaal van de toenmalige intriges rond de toekenning van de post. Een schilderij uit de jaren 1850 dat in het museum van Verviers wordt bewaard, le Garde Champêtre en Goguette, toont hem als hij al waggelend een café verlaat. Dit is het populaire beeld uit die tijd. Erger nog, het maakt er ook een repressie-instrument van ten dienste van de rijken wanneer hij niet zelf de kruimeldiefstallen pleegt die hij de anderen verwijt. Hij draagt zelfs geen uniform. Dit doet zijn intrede op hetzelfde moment dat de stadspolitie zich uitrust in de jaren 1860-80: kepie à la française, vest met hoge kraag en dubbele rij knopen.

27 ‹


De vroegere actoren: de landelijke politie

Dat wil niet zeggen dat het beroep van veldwachter er erkenning door krijgt. Op het einde van de XIXe eeuw richt het debat zich op de vraag van de hiërarchische verhouding. Als officier van gerechtelijke politie correspondeert de veldwachter rechtstreeks met het parket voor de vervolging van criminelen. Maar op administratief vlak is hij onderworpen aan het gezag van de burgemeester, wat hem er onder andere toe verplicht via hem te gaan vooraleer hij contact opneemt met de rijkswacht, die nochtans zijn belangrijkste partner is inzake landelijke politie. Men gebruikt ook het geringe aantal door de veldwachters opgestelde pv’s als argument om hun gebrek aan actie aan de kaak te stellen. Terughoudendheid van de overheid om haar kiezers te bekeuren of simpelweg een strategie die de voorkeur geeft aan de discussie ten koste van de repressie? De meningen zijn verdeeld. In 1911 hekelt procureur-generaal Georges Terlinden in zijn plechtige toespraak de bijna natuurlijke samenheuling tussen de burgemeester en de veldwachter, met het risico dat eruit voortvloeit voor de onafhankelijkheid voor justitie. De magistraat steunt het initiatief van sommige politieke verantwoordelijken die de landelijke politie trachten te hervormen om er een soort hulprijkswacht van te maken. Gezegd moet dat met de snelle ontwikkeling van de rijkswacht de machtsverhouding aan het omkeren is: in 1900 bedraagt het aantal personeelsleden van de rijkswacht het dubbele van dat van de veldwachters, tewijl dit in 1830 omgekeerd was. In 1902 wordt zelfs een studiecommissie opgericht tussen de departementen Justitie, Binnenlandse Zaken, Landboouw en Oorlog om de tekorten bij de landelijke politie op te lossen.

Een nabijheidspolitie op het platteland De voornemens om de landelijke politie te centraliseren leiden tot niets, maar de functie van veldwachter wordt echter gedeeltelijk gereorganiseerd op het niveau van de provinciegouverneur. Er worden inspanningen geleverd om zowel het niveau van de veldwachters als hun geldelijke situatie en arbeidsvoor-

› 28

waarden te verbeteren. Er wordt een rechtstreekse link gelegd tussen de veldwachter op lokaal niveau en de provincie door de oprichting van de functie van veldbrigadier, bevoegd voor een grondgebied dat verschillende gemeenten omvat. Het is zo dat vanaf de jaren 1920 de landelijke politie uiteindelijk een volwaardig beroepsstatuut krijgt naast haar rechtstreekse partners, rijkswachters of boswachters. Naarmate de rijkswacht zich ontwikkelt, komt er met haar een betere taakverdeling tot stand. De veldwachter wordt veeleer een gemeenteambtenaar, die bijvoorbeeld de kiesbrieven en zelfs het eten van de gaarkeuken moet bedelen. Hij gaat er dichter bij de bevolking door staan. In 1928 geeft de provincie Brabant de veldwachter van Virginal de toelating om de functie van informant van het kadaster en van toezichthouder van het openbare wegennet te cumuleren «en, eventueel, de functies van dwangbeveldrager, toezichthouder van de waterlopen en van klokkenluider ». Hij staat dicht bij de mensen, is voortdurend op het terrein en richt zich tot de rijkswacht wanneer de preventie niet meer volstaat of als er geweld dreigt. Luc Serlet, een politieagent van de zone Aalter-Knesselare, geeft er voorbeelden van in zijn boek Driehonderd jaar landelijke politie te Knesselare. In 1921 verneemt Victor Strobbe dat de leider van een dievenbende van vee zijn toevlucht heeft gezocht bij zijn zus en haast zich om de rijkswacht te verwittigen. De bandiet vuurt 13 schoten af alvorens hij wordt aangehouden. De brigadecomman-

dant laat niet na om in een verslag aan de burgemeerster de heldhaftigheid en de koelbloedigheid van zijn werknemer te melden. In 1949 vergezelt zijn opvolger, Richard Van Ryckeghem, ook rijkswachters, dit keer om het stoffelijk overschot van een zogezegde door een jachtopziener neergeschoten stroper – in feite een tragische vergissing – te identificeren. Opleiding blijft het belangrijkste zwakke punt. «De veldwachter is een landbouwer of een of andere arbeider; voorgesteld en benoemd wordt hij van de ene dag op de andere officier van gerechtelijke politie, zonder de minste noties te hebben van zijn nieuwe functies, zonder iemand om ze hem aan te leren», leest men in een handboek van het begin van de jaren 1920, Services de la Gendarmerie Nationale et Police rurale. De praktische opleiding zorgt ook voor problemen. In 1947 beseft de brigadier van Aalst dat meerdere veldwachters van zijn rechtsgebied rondwandelen met een verroest wapen omdat het nooit uit zijn holster is geweest. Hij beslist dan ze te veplichten om te trainen door schietwedstrijden te organiseren. Verschillende wedstrijden worden gewonnen door Cyriel Van Herzele, veldwachter in Zandbergen van 1947 tot 1977. Het drama van Mussy in 1989 toont aan dat het lang duurt vooraleer die inspanningen vruchten afwerpen: wanneer een veldwachter naar mensen thuis gaat om een loslopende hond neer te schieten, schiet hij de moeder neer die hij met het dier heeft verward. «Deze tragische vergissing schuift opnieuw het probleem van


De vroegere actoren: de landelijke politie

de bewapening, de competentie en de opleiding van de landelijke politie naar voren», aldus een titel in Le Soir van 6 december. De pers brengt aan het licht dat dezelfde veldwachter vroeger al zeven keer op een dolle koe had geschoten zonder erin geslaagd te zijn ze te doden of, in het geval van de hond, dat hij aan de burgemeester de toestemming had gevraagd om hem neer te schieten, maar zonder te preciseren dat hij een riotgun wou gebruiken, een wapen dat bestemd is voor de interventies ten aanzien van de meest gevaarlijke criminelen.

Veldwachter na 1950: strijden om te overleven In hun strijd om de modernisering van de landelijke politie te concretiseren, stoten de provinciebesturen op een zeer groot obstakel: de veldwachter is alleen en machteloos ten opzichte van steeds machtigere partners, de rijkswacht maar ook de gemeentepolitie. Want naarmate het bevolkingsaantal toeneemt, ver-

stedelijken de plattelandsgebieden en ontwikkelen ze hun eigen politiekorps met een heel team in een permanent commissariaat. De factor die bij de veranderingen een beslissende rol heeft gespeeld is de fusie van de gemeenten in 1977 toen de veldwachters van de afgeschafte gemeentebesturen naar gemengde brigades – landelijke en gemeentepolitie – werden overgeplaatst. In een communiqué doet het Nationaal verbond landelijke politie België een beroep op de steun van de bevolking «die steeds de begrijpende rol en de delicate taak van de landelijke politieagent als tussenpersoon tussen de bevolking en de overheid heeft gewaardeerd». De gevolgen van die verstedelijking voor het werk van de veldwachters, met in het bijzonder meer taken die te maken hebben met het verkeer, leiden tot een identiteitscrisis. «De naam wil niets meer zeggen: is het wel de taak van een veldwachter om zich bezig te houden met stempelcontrole, het afleveren van rijbewijzen en bewijzen van goed gedrag en ze-

den, om een dodelijk ongeval en zelfs een misdaad te gaan vaststellen […], om veel kolommen van statistieken op te stellen?» Dit is de bedenking die Rohny, veldwachter met 20 jaar beroepservaring maakt aan de journaliste Isabelle Philippon aan het eind van de jaren 1980. In die tijd is de landelijke politie de onvermijdelijke weg al ingeslagen van de vereniging met de gemeentepolitie. Een wet van 1986 streeft ernaar de statuten van de agenten met elkaar in overeenstemming te brengen, niet zonder grote verschillen voor de veldwachters die de prijs betalen van een minder gestructureerde opleiding (velen moesten naar school terugkeren om hun rang te behouden). In 1987 blijven er veldwachters over in 244 gemeenten, ofwel 44 % van het grondgebied, met een sterke vertegenwoordiging van de provincie Luik. Vier jaar later zijn ze nog met 890, d.i. 5 % van de politieagenten. De hervorming van 1998 zet een punt achter het debat door de bestaande politiediensten af te schaffen.

29 ‹


De vroegere actoren: de boswachters

› 30


De vroegere actoren: de boswachters

S

Sinds lang vervlogen tijden vallen waters en bossen onder het regaal recht: de vorst heeft de vrijheid zelf te jagen of te bepalen wie er het recht toe heeft. Na de Franse revolutie gaat dit voorrecht naar de centrale staat die de eigenenaars vrij laat om bij hen te jagen, maar die het toezicht op de openbare ruimten toevertrouwt aan agenten die verbonden zijn aan het ministerie van Landbouw, de boswachters. Hun taak bestaat erin de plaatsen te beschermen, maar ook personen die schade willen berokkenen – stropers, pyromanen en anderen – te vatten. Ze dragen een uniform, een vuurwapen en zijn officieren van gerechtelijke politie. Ze stellen dus processen-verbaal op, maar omdat ze geen hulpofficieren van de procureur des Konings zijn, kunnen ze geen onderzoek voortzetten naar het voorbeeld van een politieagent.

De organisatie van Waters en Bossen

6.

De

Bij gebrek aan studies is er erg weinig geweten over de evolutie van dit korps dat door de regionalisering van de Belgische staat verdwenen is. Het betreft een veeleer gedecentraliseerde instelling, die onderverdeeld is in houtvesterijen en bosgebieden die aan de verantwoordelijkheid van ingenieurs worden toevertrouwd. Onderaan de ladder staan de houtvesters, zogenaamde technische agenten, die een groen uniform dragen dat in 1836 is vastgelegd en tot 1976 meermaals is gewijzigd. De eerste volledige beschrijving van hun opdrachten is terug te vinden in het Boswetboek van 1854. Hierin worden de graden, de toelatingsvoorwaarden tot het korps enz. vastgelegd maar worden nauwelijks preciseringen gegeven over de algemene organisatie noch over de werking.

vroegere actoren : de boswachters

Het in 1920 door het hoofdbestuur gepubliceerde diensthandboek geeft ons meer praktische details. Het dragen van het uniform is slechts voor de vertegenwoordigingsopdrachten (rondes, huiszoekingen, ceremonies), niet voor de gewone dienst waar het dragen van het identificatieplaatje en van de kepie (of van de hoed) volstaat. Het is echter noodzakelijk bepaalde werktuigen bij te hebben zoals een hamer (waarop de stempel van de staat is aangebracht) en een snoeischaar. Een handvuurwapen (goed zichtbaar) dient om zich te verdedigen terwijl met een jachtgeweer de schadelijke dieren kunnen worden neergeschoten. De ronde wordt afgelegd met een goed bijgehouden register. De boswachters mogen het voorwerp van een misdrijf niet in beslag nemen, behalve als het kan dienen als onderpand voor de betaling van de boete. Jagers mogen evenmin worden ontwapend, behalve in bepaalde extreme gevallen. De opdrachten houden eveneens een goed beheer van de natuurlijke rijkdom in om het voortbestaan van de diersoorten te verzekeren, in het bijzonder de vogels. Zo moet de boswachter toezien op het behoud van de fruitbomen, de waterpunten en moerassen …

31 ‹


De vroegere actoren: de boswachters

Het werk van een boswachter De overgebleven archieven geven ons meer concrete voorbeelden van die opdrachten. In het Bosmuseum van Hoeilaart bevindt zich een register van de processen-verbaal over het Zoniënwoud voor de periode 1922-1960. Het bevat slechts 45 pv’s voor heel de periode! De meeste hebben betrekking op een toevallig omgevallen boom tijdens werkzaamheden of bosbranden. Er is echter sprake van dieren wanneer een ruiter een verboden pad inrijdt en natuurlijk in geval van stroperij of verboden visserij zoals aan de vijver van het Rood klooster (domein voorbehouden voor de Centrale Maatschappij ter Bescherming van de Riviervisserij). Op die plaats houden de boswachters op een ochtend in juni 1953 een jongeman staande die stenen naar de eenden aan het gooien is. Hij heeft geen identiteitskaart bij en weigert om zijn naam te geven. «We hebben gezegd dat hij ons naar het politiebureau moest vergezellen en hij heeft ons geantwoord dat hij niet zou meegaan, dat hij de wetten beter kende dan wij, dat zijn vader advocaat was en dat hij ons nog liever op onze smoel wou kloppen». De man gaat dus weg, maar zonder fiets die door de boswachters in beslag is genomen … Niets echt spectaculairs dus in de gerechtelijke taken van die beëdigde agenten. Het meest belachelijke pv betreft een oplichter die het op een avond in mei 1950 op een Hollandse vrachtwagenchauffeur gemunt heeft. Boswachter Jan Van Opslagh schrijft: «Deze verklaarde me dat hij zijn grote boodschap in het struikgewas was gaan doen en dat de andere naar hem was gekomen en gezegd had dat hij zich bezighield met zedenschennis en voor de geheime politie werkte en dat als hij hem 1000 frank gaf hij geen pv zou opstellen». In de jacht op misdadigers zijn de boswachters vooral partners van de politie en de rijkswacht. De boswachters kunnen de politie en de rijkswacht opvorderen en omgekeerd. Kapitein-commandant van de rijkswacht Jacquemin heeft het belang van de coördinatie tussen

› 32

de ordediensten op het platteland goed samengevat. «De politiediensten kunnen worden vergeleken met een groot net waarvan elke maas een politieman vertegenwoordigt: rijkswachter, veldwachter, boswachter en zelfs douanier. Dit net moet voortdurend strak gespannen staan. Als een misdadiger aan een van de mazen ontsnapt, dan moet hij in een andere terechtkomen waar hij onvermijdelijk zal worden gevat». Er lijkt trouwens een zekere doorlatendheid tussen die beroepen te bestaan. In 1915, in Virginal, wordt de overleden veldwachter voorlopig vervangen door een boswachter.

Naar de regionalisering Met de modernisering van het platteland vertoont die coördinatie de neiging om te verslappen of andere vormen aan te nemen. Zoals de rijkswachters moeten de boswachters keuzes maken om efficiënter te zijn. Ook de bosbouw is bezig beslag te leggen op hun krachten. Vanaf de jaren 1970-80 wordt niet meer op lokaal niveau beslist om gemengde antistroperijpatrouilles te organiseren, maar wel door het district langs de ene kant en door de ingenieur van Waters en Bossen langs de andere kant.

Vervolgens wordt het ministerie van Landbouw geregionaliseerd. Na 1983 heeft men voortaan: in Brussel, het BNHL (Bestuur van Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu) daarna BIM geworden (afdeling Natuur, Water en Bos van Leefmilieu Brussel), in Vlaanderen, AROL (Administratie voor Ruimtelijke Ordening) dan Agentschap voor Natuur en Bos, in Wallonië, DGRNE (Direction générale des ressources naturelles et de l’environnement) vervolgens DNF-DGARNE (Département de la Nature et des Forêts). Vlaanderen en Wallonië herzien vervolgens het Boswetboek. Deze herziening leidt tot het Vlaamse Bosdecreet van 1990 en de code forestier wallon van 2008 (zie hoofdstuk 1). Deze regionalisering brengt wijzigingen met zich mee in het werk van de boswachters. In Wallonië hangen ze af van het Département de la Nature et des Forêts, maar de stroperij valt voortaan onder de bevoegdheid van een stroperijbestrijdingseenheid die deel uitmaakt van het Département de la Police et des Contrôles (zie hoofdstuk 3). Idem in Vlaanderen waar de boswachters in uniform bevoegd blijven voor het toezicht op de bossen, maar niet voor de repressieve opdrachten.


De vroegere actoren: de boswachters

De jachtopzieners Ondanks het feit dat er gelijkenis van naam en uniform bestaat mag men de boswachter en de jachtopziener die toezicht moet houden op een jachtzone voor rekening van de eigenaar ervan – gemeente, instelling of privépersoon – niet met elkaar verwarren. De exacte benaming van die jachtopzieners is bijzondere veldwachter. Ze leggen de eed af bij de provinicegouverneur en zijn offi cier van gerechtelijke politie voor het grondgebied waarvoor ze de verantwoordelijkheid dragen. Ten tijde van de rijkswacht konden ze op rijkswachters rekenen om te patrouilleren, waarbij de collega’s van de brigade klaarstonden om in geval van nood in te grijpen. Net zoals in het geval van de veldwachter wordt er op deze persoon doorheen de geschiedenis vaak kritiek geleverd wegens zijn gebrek aan professionalisme en technische kennis. Vanaf 1938 dringt de Hoge Jachtraad aan op de oprichting van een school. Vandaag de dag bestaan er opleidingen verstrekt door vzw’s. Er moet worden opgemerkt dat niet alle jachtdomeinen een opziener hebben. In Wallonië is het in de helft van de gevallen de eigenaar zelf die er verantwoordelijk voor is. In Vlaams-Brabant zijn er slechts vijf voltijdse jachtopzieners (in Steenokkerzeel oefent de familie Van Speybroek het beroep sinds vier generaties uit). Bovendien is de bijzondere veldwachter niet de enige burger die gerechtelijke bevoegdheden op het vlak van de jacht heeft. Dit is ook het geval voor de surnumeraire agenten van Waters en Bossen, zogenaamde agenten van de KSHCB die ze in het leven heeft geroepen. Sinds zijn ontstaan in 1909 is de Koninklijke Sint-Hubertus Club van België een verantwoord imago van de jager blijven promoten, vandaar de talrijke samenwerkingen met de overheid. Hij biedt bovendien cursussen aan zoals de opleiding «volksgezondheid en hygiëne» die het FAVV naar aanleiding van een Europese reglementering van 2004 aan iedereen die wild wil verkopen oplegt te volgen.

Debat: bestaat de «goede oude tijd» echt? In zijn inleiding op de Manuel de police moderne en matière rurale (1941) spreekt generaal Achille Kettelle over een gouden eeuw voor de plattelandpolitie in de jaren 1900. Als we hem mogen geloven, leidden de plattelandsbewoners toen een harmonisch leven, regelden ze onder elkaar hun kleine problemen door nauwelijks de politie erbij te betrekken die slechts onbeduidende kriuimeldiefsstallen op te lossen had. Alles is veranderd, schrijft hij, met de moderne communicatiemiddelen, die aan de basis liggen van de ontsluiting van de steden en een grotere mobiliteit van de boeven. In feite zet die «gouden eeuw» zich door tot de jaren 1950 en Kettelle profi leert zich meer als de getuige van een lopend proces dan als de historicus van een afgelopen periode. Het is een van de grote paradoxen van de geschiedenis dat degene die het schrijft zich er niet bewust van is dat zijn blik wordt beïnvloed door de bekommernissen die kenmerkend zijn voor zijn tijd. In dat opzicht lijkt het verleden steeds beter dan het heden, want eenieder maakt ervan gebruik om zijn eigen kijk op de wereld tot uitdrukking te brengen. Wat was er vroeger echt beter? Geef te kennen wat volgens u de wereld van vandaag zou kunnen leren van die van gisteren. Probeer vervolgens te vinden waarin die verloren kwaliteiten eigen zijn aan een tijdperk en waarom ze u na aan het hart liggen.

33 ‹


De hulpkrachten van de politie: het paard

› 34


De hulpkrachten van de politie: het paard

W

ie is de beste vriend van de mens, het paard of de hond? Het antwoord gaat eerder in de richting van het paard als men het vanuit een utilitair standpunt bekijkt: tot de XIXe eeuw is het paard het enige alternatief voor het stappen. Bij het houden van een paard komt echter zoveel kijken dat het een luxe wordt die niet iedereen zich kan veroorloven. De opmerking is van toepassing op de ordediensten. Noch de stadsagent noch de plattelandsagent (de veldwachter) hebben er een nodig om zich, op zijn minst officieel, te verplaatsen. De rijkswachter kan het echter niet zonder stellen wegens de omvang van het grondgebied waar hij toezicht op moet houden. Alle rijkswachters? Neen. Vanaf het begin bestaan er brigades «te voet», daar waar een rijdier niet noodzakelijk is. «Rijkswachter te paard» is een hogere en natuurlijk prestigieuzere graad. Kortom, zelfs bij de rijkswacht is het paard een luxe. Naast het gemak voor het transport maakt het paard van zijn ruiter in groot tenue een «reusachtige en behaarde centaur» (Arthur Masson), een soort ridder van de tegenwoordige tijd.

Zeer zware verplichtingen

7.

De prijs die moet worden betaald om dit prestige te genieten is zeer zwaar. Eerst en vooral letterlijk: in de XIXe eeuw moest de ruiter zelf zijn paard betalen, wat overeenkwam met ongeveer een jaar soldij. Het idee om het paard door de staat te laten aankopen die het vervolgens aan de rijkswachter zou toevertrouwen, komt regelmatig opnieuw ter sprake maar blijft vóór 1914 zonder concreet gevolg. In fihet guurlijke betekenis in de tweede plaats door de omvang van de verplichtingen die samenhangen met de dagelijkse verzorging, het paardenpoetsen. Het paard moet elke dag worden geroskamd (de huid met een rubberen roskam of een haren handschoen reinigen), geborsteld, met een strowis drooggewreven, glimmend gemaakt en afgesponsd (de ogen, neusgaten, mond en de intieme delen). De voeten moeten worden uitgekrabd en ingevet om de hoornlaag soepel te maken, de benen moeten worden gebandageerd … Wat de voeding betreft, heeft het paard aanzienlijke behoeften die overeenkomen met zo’n 5 kg haver, 4 kg hooi en 10 kg stro. De haver wordt onmiddellijk geplet in een dorsmachine.

hulpkrachten van de politie : paard De

Hierbij komt nog de druk die wordt opgelegd door de officieren in verband met het goede tenue en het zich houden aan de traditie. De rijkswachters leren het paardrijden op het werk, in het onderrichtsdepot, dan in de brigade waar ze worden aangesteld. Tot 1914 zijn de officiers echter bijna allemaal afkomstig van de cavalerieregimenten en kennen ze het paardrijden goed, vandaar hun strengheid op dat vlak. In 1875 stelt generaal Kenens vast dat bij te veel paarden «het bit slecht is aangelegd». In 1903 deelt De Coune, de inspecteur-generaal, aan iedereen zijn ontevredenheid mee over de staat van de brigadepaarden, die te dik zijn want te weinig bereden.

Het paard bij de ordehandhaving Bovenop het gebruik van het paard als transportmiddel komt spoedig het

35 ‹


De hulpkrachten van de politie: het paard

gebruik als repressie-instrument in geval van verstoring van de openbare orde. Ordehandhaving is een prerogatief van de burgemeester die met de politie die hem ter beschikking staat genoegen moet nemen. Maar als hij het wenst of als de dreiging te groot is, zet de staat het leger in, vooral de regimenten van de cavalerie. Natuurlijk hebben die soldaten geen enkele ervaring noch specifieke opleiding in dat verband genoten en gedragen ze zich alsof ze te maken hebben met vijanden op een slagveld. Het risico op ongevallen is dan ook des te groter daar de leidinggevende kaders van de XIXe eeuw geneigd zijn om elke manifestatie als een opstand tegen de gevestigde orde te beschouwen. Daarom worden er jammer genoeg onvoldoende voorzorgsmaatregelen getroffen en vallen er heel wat burgerslachtoffers. We preciseren dat de gemeentepolitie van Antwerpen en Brussel op het einde van de XIXe eeuw over een bereden brigade beschikt. Ze patrouilleert dagelijks en paradeert tijdens openbare demonstraties, maar grijpt niet in in geval van ernstige onlusten.

Elk rijdier draagt een registratienummer dat met het brandijzer op de hoeven is aangebracht. Bijgevolg wordt aan de ruiters niet meer gevraagd om zich op een paard recht te kunnen houden, maar het gebruik ervan in alle omstandigheden perfect te beheersen. Om de opleiding te kunnen voltooien worden de officieren en enkele keuronderofficieren vanaf 1896 toegelaten tot de prestigieuze cavalerieschool van Ieper. Hetzelfde jaar verlaat het mobiel eskadron en instructie (voorloper van de rijkswachtschool) zijn te krappe lokalen in het stadscentrum voor het bos van Tervuren waarna het in 1913 naar de nieuwe kazerne van Elsene gaat. Bijna de volledige kazerne werd voor de paarden en de huisvesting van het mobiele legioen gebruikt. De rijkswachters laten de omvang van hun verworven knowhow zien tijdens de zomercampagne 1914. Drie eskadrons te paard sluiten zich aan bij de troepen van generaal Clooten die aangesteld was om het niet-bezette gebied van de linkeroever van de Schelde te verdedigen, terwijl een verkenningspeloton aan elk van de 20 brigades van het leger wordt toegewezen: het peloton van de derde brigade valt op 18 augustus onmiddellijk de Duitsers aan in Kumtich om de terugtocht van de soldaten te dekken.

Een middel dat door de moderniteit op losse schroeven komt te staan De situatie evolueert naarmate de rijkswacht meer voor dat werk wordt gevraagd en de kritieken op de ontsporingen op hun beurt de uitwerking van duidelijkere instructies teweegbrengen. Wat de paarden betreft, versterkt het korps ook de professionalisering van de ordehandhaving. De weinig praktische procedure die erin bestaat om telkens als het nodig is rijkswachters uit brigades te nemen om de pelotons te vormen, maakt in 1913 plaats voor de oprichting van de mobiele krachten, echte permanente cavalerieregimenten ingezet om onlusten te onderdrukken. Om het gemakkelijker te maken, zal de staf de paarden kopen en ze ter beschikking stellen van de eenheden.

› 36

Zodra de vrede is hersteld, gaat de professionalisering in een hogere versnelling. Er worden betrekkingen van hoefsmid opengesteld. Het gaat niet meer om burgers die naar de kazerne komen. In 1923 komt een speciale cursus paardrijden tot stand. In de provincie wordt de training in de paardenbrigades opgedreven om een reserve (4 eskadrons) op te bouwen in geval van een nieuwe oorlog. Maar de modernisering leidt ook tot een herbeoordeling van de rol van het paard dat weldra zijn functie van belangrijkste vervoermiddel verliest. Niet ten voordele van de spoorweg waarmee het complementair is (het vervoer van de paarden per trein wordt in een reglement van 1869 vastgelegd), maar van de fiets, die in het begin van

de jaren 1890 door het leger wordt ingevoerd. Dankzij de fiets kunnen de rijkswachters op een dag tot 60 à 70 kilometer afleggen. Dergelijke efficiëntie wekt natuurlijk achterdocht op bij de keuronderofficieren die aan tradities gehecht zijn. Zullen de rijkswachters niet te snel rijden en bepaalde details of misdrijven niet opmerken? Zullen ze niet nalaten de moeilijkste wegen te berijden? Van de fiets waardeert de hiërarchie noch de snelheid (gelijkgesteld met wanorde), noch de discretie (tot dan moest de rijkswachter zo zichtbaar mogelijk zijn). Ondanks dit voorbehoud wordt de fiets in de brigades snel een «must», temeer omdat met de demografische groei het aantal brigades is toegenomen waardoor het grondgebied waarop toezicht moet worden gehouden kleiner wordt. In 1923 wordt beslist om de brigades te paard af te schaffen. Het paard blijft enkel over in de districthoofdplaatsen en in de industriële gebieden zoals in Jumet waar er een twintigtal behouden blijven. Men zal er zich zeer lang aan de tradities blijven houden. Zo moeten de rijkswachter tijdens de jaarlijkse inspectie door de commandant de manoeuvers te paard uitvoeren om te tonen dat ze het paardrijden goed beheersen. Maar de mooiste hulde aan de traditie is zonder twijfel de oprichting van het koninklijk escorte te paard binnen het mobiele legioen van Brussel in 1938. Het jaar daarop krijgen de ruiters van dit escorte een uniform getekend door kunstenaar James Thiriar in de geest van die van de rijkswacht van de Napoleontische oorlogen toen het paard de veldslagen nog overheerste.

De plaats van het paard in een wereld gewijd aan techniek en nut Kort na de tweede wereldoorlog biedt de cavalerie het hoofd aan een nieuwe hindernis: het nagenoeg verdwijnen van het dekpaard in België. De Belgische rijkswacht heeft hieronder ernorm hard te lijden tijdens de sociale onlusten in de winter 1944-1945. Erop bedacht om zo snel mogelijk opnieuw een cavalerie te vormen, neemt de rijkswacht de paarden overal waar ze er kan vinden zodat ze niet


De hulpkrachten van de politie: het paard

in Etterbeek. Gent, Antwerpen en Luik volgen. De eskadrons van Kortrijk, Hasselt, Namen en Bergen verdwijnen echter tijdens de reorganisatie van 1949. De officieren behouden echter het recht om hun eigen rijdier te hebben, ondergebracht in de stal of in een privébox.

vorderen, in 1967 Maatschappij van het Belgisch Halfbloedpaard geworden. Ze volgt van dichtbij de toenemende mode van de paardensport bij de bevolking maar ook de specifieke behoeften zoals die van de rijkswacht. Deze koopt spoedig dieren die in België zijn geboren en zijn ingeschreven in het studbook van de inheemse paarden, een soort register dat borg staat voor de oorsprong van het dier.

Een communicatiemiddel De verbetering van dat aansluit bij de traditie het paardenras

allemaal het ideale profiel hebben voor het werk. De rijkswachters herinneren zich lang een zeker Bolleke, een oud Belgisch artilleriepaard: het is meegenomen uit Frankrijk om de kazerne van Elsene (gebombardeerd in 1943) toegankelijk te maken en wordt uiteindelijk een bij de jonge rekruten zeer gewaardeerd voltigepaard. Een van de belangrijkste taken van de ruiters bestaat erin toezicht te houden op de munitieopslagplaatsen in het Zoniënwoud. In oktober 1945 slaagt men er zo goed en zo kwaad mogelijk erin om van het koninklijke escorte drie pelotons in tenue te vormen om generaal de Gaulle te ontvangen. De ordehandhavingseenheden worden beetje bij beetje terug aan het werk gezet. Eerst in Charleroi in december 1945, vervolgens in Brussel in de oude kazerne van de Gidsen

In werkelijkheid is het belangrijkste probleem niet het onderbrengen van de paarden, maar wel om er voldoende van goede kwaliteit te vinden. Niet gemakkelijk in een wereld waar de auto voortaan onverdeelde heerser is. De rijkswacht interesseert zich eerst voor de markt van Ierland, dat niet aan de oorlog heeft deelgenomen. Vervolgens richt ze zich op Duitsland (Holstein). De noden zijn echter groot: in de jaren 1960 heeft de Aankoopcommissie van remontepaarden 2 keer per jaar 20 paarden nodig. Gemakshalve geeft men een voornaam die met dezelfde letter begint aan alle paarden van eenzelfde remontejaar. De staf neemt uiteindelijk zijn toevlucht tot België waar er nieuwe fokkers zijn bijgekomen dankzij de inspanningen van de verenigingen van gepassioneerden om opnieuw een Belgisch ras te creëren. Er moet aan worden herinnerd dat men niet van een raspaard spreekt voor de dieren bestemd voor zwaar werk, de zogenaamde koudbloedpaarden. De zogenaamde warmbloedpaarden, die bereden kunnen worden, worden onderverdeeld in (Arabische of Engelse) volbloedpaarden, bestemd voor de wedstrijden en halfbloedpaarden die de rijkswacht interesseren. Het begrip ras is in feite een nieuwigheid van de XXe eeuw: het is paradoxaal wanneer het paard zijn suprematie als vervoermiddel verliest dat gepassioneerden moeite beginnen te doen om zijn puurheid te bewaren. In 1920 wordt een vereniging opgericht om het fokken van het legerpaard te be-

Het paard heeft ongetwijfeld nooit zoveel aandacht gekregen als in die periode dat het bijna verdwenen was als vriend van de mens. Bijgevolg krijgt het opnieuw aanzien, wat de ordemachten zullen uitbuiten om het imago van een miskend en soms geringschat beroep op te waarderen. In 1965 triomfeert op de Heizel het spektakel «de Nachten van de Rijkswacht», een compilatie van bravourestukken die dienden om een positief beeld van het korps te geven: muziek, motoren … en natuurlijk ruiters. Het succes zet de staf ertoe aan om het jaar daarop de carrousel van de rijkswacht op te richten, bestemd voor publieke festiviteiten. Bestaande uit 32 ruiters en een officier (met later de kliek met 6 trompetters en een paukenist), wordt hij in 1982 het «cavaleriekader» – twee officieren en 16 ruiters. Kunstenaar René Van Den Neste maakt voor beide de uniformen. Op hetzelfde moment stond de staf de ruiters ook toe om officieel aan wedstrijden deel te nemen (december 1966). In die tijd zijn de doelstellingen van de cavalerie trouwens als volgt vastgelegd: «een grotere beheersing bij de interventies, een verhoging van het niveau van zijn leden, een toenemend prestige en echte sympathie van buitenuit …» Zelfs bij operationeel gebruik vervult het paard een uitermate symbolische functie. Het vormt een «garantie voor de aanvaarding van het gezag», leest men in het Revue van de Rijkswacht in 1996. Een ander artikel titelt nog explicieter: «milieuvriendelijk en sympathiek». De gedragsverandering ten opzichte van het paard komt ook tot uiting in een opleving van de interesse voor zijn lot. Zodra de paarden van de rijkswacht zijn afgekeurd, worden ze

37 ‹


De hulpkrachten van de politie: het paard

in principe verkocht op de paardenmarkt van Molenbeek of geleverd aan het Instituut Pasteur om «transplantaten en serums te produceren». Deze praktijk houdt op in 1990 na een lange sensibiliseringscampagne geleid door Animaux en péril/ Dieren in Nood. Voortaan genieten ze een gelukkig pensioen bij instellingen of privépersonen die ze graag verwelkomen. De populariteit van het paard trekt tot slot de aandacht van sommige grote korpsen van gemeentepolite. De gemeentepolitie van Brussel richt in 1976 opnieuw een brigade te paard op met een vijftiental rijdieren. Haar opdracht bestaat erin in de grote parken te patrouilleren, voornamelijk in het Terkamerenbos en het Heizelpark. Elke deelname aan een ordedienst is echter meteen al uitgesloten. Maar de logistieke belasting weegt zwaar. In 1992 blijft er minder dan de helft van het personeelsbestand over en hetzelfde jaar wordt beslist om de brigade af te schaffen. Ukkel, dat om dezelfde reden zijn eigen brigade opricht in 1979, schaft de zijne af in 1999. De omgekeerde beweging doet zich voor in de jaren 2010. De federale politie ondertekent samen met de politiezone van Namen een akkoord

› 38

waarin wordt voorzien om het hele jaar door systematisch twee keer per week twee ruiters ter beschikking te stellen. De zone Schaarbeek/SintJoost/Evere richt met de hulp van de federale politie haar eigen brigade op. De gebouwen worden in juni 2012 ingehuldigd.

De plaats van het paard in de moderne maatschappij Natuurlijk is prestige niet de enige kwaliteit van het politiepaard, dat troeven voor zeer specifieke opdrachten heeft. Het heeft geen gelijke wat het verzekeren van de ordedienst bij bepaalde evenementen betreft, met name het voetbal (160 ingezette paarden tijdens de match België-Duitsland in 1990). Er moet worden opgemerkt dat de huidige trend inzake ordehandhaving erin bestaat de voorkeur te geven aan kleine groepen, mobielere ruiters (tussen 2 en maximum 8 ruiters). Dankzij zijn onvergelijkbare mobiliteit kan met het paard overal op het platteland of aan de kust in de duinen worden gepatrouilleerd. Het heeft gediend om toezicht te houden op de omgeving van de luchthaven van Zaventem toen de graangewassen in

de velden te hoog stonden om vanuit een jeep zichtbaar te zijn. Gelijktijdig met de vernieuwing van de taken is het materiaal vernieuwd met de installatie van een radiopost vastgemaakt aan de achterkant van het zadel. Om te vermijden dat het paard tijdens ordediensten uitglijdt worden mordaxvijzen in de hoefijzers gedraaid. Recenter werd de gps-cartografie ingevoerd om efficiëntere resultaten bij patrouilles in de bossen of de duinen te verkrijgen (om bijvoorbeeld de gegevens van een verdacht voertuig door te geven). Maar ook al is het paard erin geslaagd zijn plaats in het moderniseringsproces van de politiediensten te handhaven, toch mag men niet vergeten dat het steeds duurder is geworden om het in een op de machine gerichte maatschappij te houden. Deze kostprijs verklaart de geleidelijke afschaffing van de cavalerie-eenheden van de rijkswacht tot hun centralisatie in Brussel in 1986. De school geeft lessen (om het paardrijden te onderhouden en specialisatiecursus) aan de ruiters van de algemene reserve. Dezen worden in een vrachtwagen naar de vier hoeken van het land gestuurd naargelang van de behoeften.


De hulpkrachten van de politie: het paard

Op het einde werkten er bij de cavalerie van de rijkswacht in Brussel 273 ruiters, 13 hoefsmeden en ongeveer 60 stalknechten naast 5 dierenartsen en 5 verpleegkundigen die een ultramodern ziekenhuis ter beschikking hebben met operatiezaal voor radiografi eën, chirurgie, endoscopie enz. Het aantal rijdieren blijft echter dalen: 921 in 1949, 435 in 1980 en 203 vlak voor de politiehervorming in 1999! Op dat ogenblik is de vraag van de territoriale eenheden al twee keer groter dan de capaciteit. Tien jaar later, bij de federale politie, is ze verdrievoudigd: er blijven in 2012 nog zo’n 160 à 170 paarden over (en 120 ruiters).

voetafdruk van het paard (impact op de klimaatopwarming) is heel wat kleiner dan die van een auto – en dan die van alle herkauwers die we dagelijks eten. Sommige experts menen dat een peloton te paard tijdens een ordehandhavingsoperatie evenveel waard is als 3 pelotons te voet. Anderen schuiven naar voor dat een paard 3 tot 5 keer langer dienst kan doen dan een politieauto. Om het een prominente plaats te geven, is er echter een mentaliteitswijziging nodig. In

een maatschappij waar de ondernemingen zich druk maken over hun brandstofvoorradenn, denkt de politie te paard na in termen van tonnen stro en graan. In de stallen is de benzinegeur van de garages verbannen door een unieke geur, «een warme mengeling van geuren van stro, hooi, haver, paard, mest … » (Pierre Wolfs). Ruiters en stalwachten zouden met niets in de wereld willen ruilen, maar wie anders is bereid om die keuze te maken?

Zullen het ecologische aspect en de economische crisis zorgen voor een ommekeer van deze trend? Het is een van de talrijke paradoxen van onze maatschappij dat paarden duur zijn terwijl ze een in de grond ecologisch middel zijn. De ecologische

Dieren en de wegcode De wegcode is een merkwaardige indicator voor de evolutie van de plaats van het paard in onze maatschappij. Een groot verschil tussen de auto en het paard is zijn vermogen om na te denken. Als het een hindernis tegenkomt, zal het dit obstakel zelf uit de weg gaan. In eerste instantie wordt het paard echter door de wet benadeeld. Zij geeft tijdens haar evolutie de voorrang aan het belangrijkste nieuwe vervoermiddel. Zo is de toelating voor minderjarigen om met een span of op een rijdier te rijden opeens in strijd met het verbod voor diezelfde minderjarigen om een auto te besturen. In geval van een ongeval is het eerst de eigenaar van het dier die als belangrijkste verantwoordelijke wordt beschouwd. De trend verandert geleidelijk aan met de toename van het verkeer en de ongevallen ten koste van de paarden en hun ruiters, onder wie rijkswachters. Op weg naar Ninove in mei 1940 laat kapitein-commandant Poncelet het leven wanneer hij met zijn paard tegen een vrachtwagen botst. De dieren worden dan zwakke weggebruikers, «gedoemd te verdwijnen», zodat het de taak van de automobilist is op te letten. Sinds 1987 moet hij systematisch vertragen bij het naderen van rijdieren of dieren en niet meer alleen maar wanneer ze tekenen van angst vertonen. De ruiters mogen bovendien met twee naast elkaar rijden.

39 ‹


Het milieu en dierenbescherming vormen ook een goed excuus om je kennis van de wegcode op te frissen. Probeer deze voorbeelden op te lossen:

• Mag een vrachtwagenbestuurder die vee transporteert, stoppen op een parking langs de autosnelweg om er de hele nacht rustig te slapen, midden in de winter? Nee, de Europese wetgeving inzake dierenbescherming tijdens het transport bepaalt dat dieren moeten kunnen rusten in erkende controleposten.

• Mag ik in een straat een patrouille van de politie te paard inhalen ? Ja, als ik de normale regels inzake inhalen respecteer.

• Ik rij op het platteland, wanneer er plots een kudde uit een omheind terrein komt onder begeleiding van een boer. Moet ik hen laten voorgaan? De begeleider van een dier of een kudde moet zich aan de wegcode houden en dus de voorrangsregels respecteren.

• Als ik tijdens het jachtseizoen per ongeluk wild overrijd, mag ik dit dan opeten nadat ik het ongeluk aangegeven heb bij de lokale autoriteiten? Nee, het wild wordt eigendom van de lokale autoriteiten die zo snel mogelijk van het ongeluk op de hoogte gebracht moeten worden.

• Ik heb voor mijn zoon een karretje gemaakt dat ik kan vastmaken aan mijn hond. Als hij met dit transportmiddel op de openbare weg rijdt, mag de politie ons dan doen stoppen en met welke reden? Zeker ! Enerzijds bepaalt de wegcode een minimumleeftijd voor een bestuurder, anderzijds verbiedt de wetgeving inzake dierenbescherming een hond te gebruiken als trekdier.

• Heeft men een speciaal rijbewijs nodig om een voertuig te besturen dat gebruikt wordt voor het transport van één of twee paarden…? U heeft een rijbewijs C, C+E of C1+E nodig naargelang het type voertuig. Als het gaat om een commercieel transport, is er ook een getuigschrift van vakbekwaamheid vereist. › 40


• Ik maak deel uit van een vereniging die zich inzet voor de bescherming van kikkers tijdens de voortplantingsperiode. Wij hebben panelen naast de weg geplaatst, om bestuurders tot voorzichtigheid aan te manen. Opeens stuift een wegpiraat voorbij en verplettert drie kikkers; is het mogelijk om een klacht in te dienen tegen deze persoon? Enkel gevarenborden die de oversteek van groot wild of vee aangeven, zijn voorzien in de wegcode. Eventuele andere borden, die bijvoorbeeld de aanwezigheid van kikkers signaleren, hebben geen juridische waarde en kunnen dus niet leiden tot een sanctie inzake verkeersveiligheid.

• Als ik een ongeluk met mijn wagen veroorzaak, omdat ik geprobeerd heb een loslopend huisdier te ontwijken, kan ik dan de schuld aan de eigenaar geven? Hier is het moeilijk om een antwoord te geven, omdat de beslissingen in de rechtspraak uiteenlopen. Deze materie komt in elk geval voor in het Burgerlijk Wetboek, artikel 1384.

• Ik breng een bezoek aan een geklasseerd natuurgebied waar het verboden is om met de wagen te rijden. Ik beschik echter over een gehandicaptenkaart, omdat ik moeilijk kan stappen: heb ik het recht om met mijn wagen het domein te betreden? Wanneer een toegang verboden is, moet deze regel gerespecteerd worden, met of zonder gehandicaptenkaart.

41 ‹


De hulpkrachten van de politie: de hond

› 42


De hulpkrachten van de politie: de hond

A

l sinds lang vervlogen tijden is de hond een natuurlijke hulpkracht van de mens die voor zijn talrijke kwaliteiten wordt gebruikt: trekdier (zie hoofdstuk 10), wapen (om aan te vallen of om te ontraden), «als terreinambulancier» of assistent van de jager en de herder. Men kan spreken van politiehonden – of douanehonden, militaire honden – omdat die samenwerking getheoretiseerd en gestandaardiseerd is om een goed afgebakend gebruik te waarborgen. In België situeert dit proces zich op het einde van de XIXe eeuw gelijktijdig met de toenemende professionalisering van de openbare diensten.

De hond als verdedigingswapen en polyvalent middel

8.

Ons land heeft zelfs een pioniersrol wat de politiehonden betreft. De politiechef van Gent, die in 1899 te maken kreeg met een tekort aan manschappen, besliste om patrouillehonden te gebruiken, wat hem eerbewijzen van de internationale pers zoals het Britse tijdschrift The Wide World Magazine opleverde. Ook al heeft het basisidee in feite niets zeer origineels, toch blijkt commissaris Van Wesemael vernieuwend te zijn wat het gebruik ervan betreft. Hij vertrouwt die hondenpatrouilles (een man en een hond) specifieke taken toe, in het bijzonder het toezicht op de wijken waar volgens hem de hond een ontradende rol zal spelen. Dit is het geval voor de dokken waar agenten alleen regelmatig worden aangevallen. Vervolgens zorgt hij voor een zo groot mogelijke professionalisering van die nieuwe hulpkracht.

hulpkrachten van de politie : de hond De

De hoofdcommissaris kiest het meest geschikte ras voor het politiegebruik, de Belgische herdershond, ras «gecreëerd» tussen 1891 en 1897 door professor Adolf Reul van de veeartsenijschool van Kuregem met vier variëteiten: Mechelse herder, Tervuerense herder, Groenendaeler en Laekense herder. Er wordt een echte kennel opgericht met al het nodige personeel. De dieren (allemaal herdershonden) worden gedurende vier maanden grondig opgeleid. Ze leren bijvoorbeeld om iemand van de verdrinkingsdood te redden of aan de hand van etalagepoppen aan te vallen en te grijpen maar nooit onbeheerst te bijten om geen zware verwondingen te veroorzaken. Tot slot krijgen ze een uniform, namelijk een bruine regenjas en een muilkorf: de wil om te allen prijze geweld te vermijden is een constante in de geschiedenis van de politiehonden. Om ze te roepen bedient de agent zich van een kleine speciale trompet.

Er worden nog andere initiatieven genomen. De pers maakt gewag van nachtelijke patrouilles bij de rijkswacht vanaf 1902, maar er zijn niet voldoende bronnen voor meer bijzonderheden. Uit de handboeken van vóór 1914 blijkt enkel dat de brigades bij voorkeur een Mechelse herder of een Groenendaeler kiezen en dat ze voor de dieren gemeente- en provinciebelastingen moeten betalen! De politie van Brussel richt in 1903 een hondenbrigade op die zich in 1908 in het Terkamerenbos vestigt en opent een hondenacademie die stagiairs vanuit het hele land aantrekt. Ook op pedagogisch vlak beschikt België immers over erkende specialisten. In 1907 publiceert Gaston De Wael Le Chien auxiliaire de la police. Het jaar daarop verschijnt de eerste uitgave van het handboek Le Chien de garde, de défense et de police, door Joseph Couplet uit Etterbeek.

43 ‹


De hulpkrachten van de politie: de hond

De hond maakt het voorwerp uit van die handboeken maar ze hebben vooral betrekking op het africhten ervan en zijn uiteindelijk bestemd voor iedereen die een welopgevoede hond wil hebben voor professioneel gebruik, met inbegrip van de jagers en jachtopzieners. Dit komt overeen met het begrip politiehond vóór 1914, dat sterk gericht blijft op de verdediging (preventieve patrouille) en veel minder op de zoektocht naar sporen, althans op georganiseerde wijze. Men wordt er zich van bewust bij het lezen van de vermakelijke Franse roman Mémoires de Poum, chien de police (1913) van de hand van François Goron, een voormalige chef van gerechtelijke politie: Poum, bij toeval «politieagent» geworden, werpt zich moedig op gewapende bandieten, vindt instinctief een schuilplaats of aanhoort het geklaag van een persoon die in het bos gewond is geraakt, maar uiteindelijk lijkt hij vooral een geamuseerde toeschouwer van de gerechtelijke gebruiken van de tijd, die van het begin van de wetenschappelijke politie.

met de bijdrage van de speurhonden zoals de Nederlander Christiaan Jacobus Van Ledden-Hulzebosch, een apotheker die bij de politie van Amsterdam crimineel expert was tussen 1916 en 1950. Een andere Nederlander, dhr. J.R. Toman, auteur van het boek Opvoeding en africhting van de hond (1956), stelt zijn talent als africhter ten dienste van de opsporing van al dan niet overleden vermisten bij grote rampen. Hij rust zijn hond zelfs uit met een zender om in contact te blijven.

tige dienst hondensteun voor heel het korps. Twee rijkswachters worden naar de centrale kennel van de Franse gendarmerie gestuurd om er de opleiding van africhter-instructeur te volgen. Bodo, door de Fransen gekocht in Duitsland, behoort tot de twee uitverkorenen. Hij wordt in alles opgeleid: «sporen, aanval-verdediging, uitkijk, bewaken van individuen en escorte, bewaken van voorwerpen en zelfs het transport per helikopter». Een parachutepoging wordt echter als niet afdoend beschouwd!

De Grote Oorlog betekent de neergang van dit heldentijdperk. In Gent worden de politiehonden opgeëist en de brigade verdwijnt. Ze doet pas in 1979 opnieuw haar intrede. Die van Brussel daarentegen floreert, met een nieuwe kennel in het Ossegempark (Atomium) in 1927, maar ze kent ook een achteruitgang tussen 1947 en 1956 bij gebrek aan personeel.

De Belgische rijkswacht, die erg veel belangstelling toont voor die onderzoeken, begint in de jaren 1950 veranderingen te plannen wat de honden als hulpkrachten betreft. Ze is zeker van mening dat de aanwezigheid van een hond in de brigade nuttig blijft: «Ik was er me bewust van dat de tanden van Duc een «merkbaarder» effect hadden dan mijn pistool», vertelt wachtmeester 1e klasse Boux in een getuigenis gepubliceerd door de Chronique de la gendarmerie nationale in 1956. Maar daarvoor moet het dier een opleiding krijgen die de staf eenvormig, gecentraliseerd had gewild. Er worden zelfs contacten gelegd met de vereniging van de vrienden van de blinden om inlichtingen in te winnen over hun africhtmethodes. Een ander verlangen is meer aandacht te besteden aan de verschillende rassen en hun respectieve kwaliteiten. De Mechelse herder wordt gezien als een troef bij het opsporen, de Groenendaeler en de Vlaamse herdershond om aan te vallen en de reukzin. Later ontstaat het idee om een beroep te doen op labradors om drugs op te sporen.

Ondertussen ontstaat een nieuw begrip, dat van hond als gespecialiseerde politiekracht. Enkele gerechtelijke zaken tonen de toenemende belangstelling aan voor de zoektocht naar olfactorische sporen. In 1933 wordt de kippendief die rijkswachter Bliki in koelen bloede neerschiet in Jemelle teruggevonden en aangehouden en dit deels dankzij de reukzin van een teef, Marion. Vijf jaar later wordt bij de brigade van Rekkem een hond gebruikt om een lijk terug te vinden. Gelijktijdig proberen sommige wetenschappers een theorie op te stellen in verband

Men heeft het al begrepen, de nieuwe interesse voor honden bij de rijkswacht heeft niets sentimenteels, ook al wordt ze gestimuleerd door echte dierenliefhebbers zoals kapitein Paesschierssens. Ze ligt in de lijn van de moderniseringsbeweging waarmee alle aspecten van het beroep te maken krijgen. «Welke ook zijn aard zij, speurhond of surveillance-hond, hij is slechts een hulpmiddel van de politie, evenals b.v. de radio, de voertuigen, de wapens», brengt luitenant-kolonel Koninckx in 1966 in herinnering. In die tijd legt de staf de grondslag voor een toekoms-

Ondanks de voorstelling van de honden op de Fasten van de rijkswacht (intern feest) vanaf 1968 is de hondensteun pas echt operationeel vanaf 1973-76, eerst in Herchies en vervolgens op de militaire basis van Leopoldsburg. We preciseren dat de patrouillehonden, toen de zogenaamde waak- en verdedigingshonden, door hun meester zelf opgekweekt worden. Ze leggen vervolgens een examen af om te worden erkend. Alleen de speur- en drugshonden, die voor hun uitzonderlijke reukzin worden gekozen, worden ter plaatse opgeleid. In 1992 duurt de africhting 4 tot 6 maanden, gevold door een opleiding van 6 maanden. De dieren komen vervolgens regelmatig terug voor bijscholing. Aangezien de rijkswacht een gecentraliseerd korps is dat op heel het grondgebied aanwezig is, worden ze verdeeld naargelang van de behoeften. Zo is er in elke provincie één drugshond nodig (plus twee in Zaventem en één in Eupen), maar twee speurhonden om vermiste personen te helpen zoeken. De patrouillehonden werken in de eenheid van hun meester. Om continuïteit te verzekeren worden avond- en weekendpermanenties ingevoerd. De interventies worden in een verslag opgenomen dat elke maand naar Brussel wordt gestuurd. Er moet worden opgemerkt dat op het moment van de demilitarisatie van de rijkswacht het speciaal interventie-eskadron ermee belast wordt twee nieuwe soorten hulpkrachten te ontvangen: explosievenhonden en aanvalshonden.

De oprichting van een hondencentrum bij de rijkswacht

› 44

In 1997, toen er 114 honden bij de rijkswacht waren, definieert de staf als doelstelling de «de aanspreekbaarheid, de zichtbaarheid, de


De hulpkrachten van de politie: de hond

sociabilisering en het preventieve effect van de teams op het terrein verhogen». Om het politiewerk steeds effi ciënter te maken, legt hij een nieuw kader vast waarbinnen bij gespecialiseerde opdrachten een beroep op een hond kan worden gedaan. Het interventieprotocol vervangt het telefoontje van de keuronderoffi cier. Het jaar daarop verhuist de hondensteun naar Neerhespen, dichtbij Leuven. Sinds de politiehervorming verleent de site onderdak aan een dertigtal honden van de federale politie, ingedeeld in drie categorieën: speurhonden, drugshonden en brandhaarddetectiehonden. Hierbij komen nog de patrouillehonden van de politie van de verbindingswegen en natuurlijk die van de speciale eenheden (CGSU), aanvals- en explosievenhonden.

De hond ten dienste van een moderne politie Ondertussen blijven de grote korpsen van de gemeentepolitie niet achter en richten opnieuw een hondenbrigade op of moderniseren ze. De oudste, die van Brussel omvat bijna evenveel patrouillehonden als de rijkswacht in de jaren 1980, een periode waarin ze beslist om ook drugshonden en speurhonden op te leiden. Na de hervorming wordt ze opgenomen in de hondenbrigade van Elsene, gevestigd in de buurt van het gemeentelijke kerkhof. Het gaat om een zestigtal honden waarmee permanent 6 bewakers, 3 arbeiders en 3 polyvalente bedienden bezig zijn. Natuurlijk, als ze al bestaan, zijn niet alle lokale hondenbrigades even groot. Die van Charleroi heeft een twintigtal dieren, waarvan de meeste van de dierenbeschermingsvereniging komen en daarna zijn heropgevoed. Het elektronische telefoonregister van de geïntegreerde politie vermeldt 47 zones met ten minste één hondengeleider of een hondendienst waaronder 4 in Brussel, 21 in Wallonië en 22 in Vlaanderen (in 2012), dit is ongeveer een kwart van de zones. Er kan natuurlijk versterking van de honden van de federale politie of van een naburige zone worden gevraagd. De hervorming heeft de samenwerking die in de jaren 1980 tot stand was gekomen tussen de rijkswacht en de gemeentepolitie doen toe-

nemen. Een agent-brigadier van de politie van Koksijde die bij de hondensteun stage deed, gaf er in 2000 een verklaring voor in het Revue van de Rijkswacht : «in de eengemaakte politiestructuur zullen enkel de getuigschriften patrouillehondgeleider afgeleverd door de rijkswacht aanvaard worden». De traditie uit de tijd van de belle epoque met competities voor politiehonden wordt vanaf 1984 op initiatief van de stad Brussel weer in het leven geroepen. In 2012 organiseerde de politiezone Aiseau – Presles – Châtelet – Farciennes de nationale wedstrijd. Aan trainingen en competities kunnen ook de honden van andere openbare diensten deelnemen zoals de MIVB in Brussel waarvan de honden in de gangen van de metro patrouilleren, maar niet in de stellen of de bussen mogen gaan. De methodes en de praktijken blijven evolueren met de hervorming en de aanpassing van de geïntegreerde politie aan de veranderingen van de maatschappij. Een huidige trend bestaat erin de bevelen te geven in een andere taal dan die van de lokale bevolking, bijvoorbeeld Nederlands in Wallonië om te vermijden dat het dier een vreemde gehoorzaamt. De drugshonden worden tegenwoordig opgeleid om ofwel te blaffen wanneer ze een verdachte geur ontdekken ofwel te zwijgen en ernaast te gaan zitten (zogenaamde passieve of stille hond). Er worden nieuwe pistes overwogen zoals het gebruik van honden in het kader van de CITES-overeenkomst (beschermde soorten opsporen) of het gebruik van de Sint-Hubertushond om vermisten op te sporen. Een merkwaardig beroep in de grote eenheden is dat van aanvalshondengeleider die als «doelwit» dient tijdens de oefeningen van de honden, maar die zich ook bezighoudt met het borstelen van de honden en het reinigen van de kooien. Er moet worden opgemerkt dat het beroep van hondengeleider ook een bijzondere opleiding inhoudt. Hoe bijvoorbeeld zijn pistool trekken zonder de leiband los te laten? Zijn tijd is strak georganiseerd: maximum 6 uur voor een patrouille. Het werk wordt ingedeeld in rust- en oefenperiodes. Daarbuiten blijft het dier in de

kennel of, vaker nog, keert naar huis terug met zijn geleider. De hond krijgt nieuwe functies dankzij de ontwikkeling van de nieuwe politietheorieën inzake nabijheid of gespecialiseerde interventie. In het dagelijkse werk van de politieagent van het terrein is een verdienste van de hond zijn ontradende aspect: de persoon die staande is gehouden, blijft rustig omdat hij de refl exen van het dier niet kan beoordelen. En natuurlijk zijn honden een even effi ciënt public relationsmiddel als paarden. De interne of gemeentelijke tijdschriften laten niet na de klemtoon te leggen op de actualiteit van de politiehonden op het gebied van de opleiding of van de bijzondere opdrachten die ze vervullen voor de rijkswacht en de federale politie zoals de opsporing van overlevenden (of overledenen) tijdens grote rampen.

De mascotte van het regiment Een paard dat ongeschikt is voor de dienst, een gezelschapshond, maar ook een pony of geit: de politie houdt soms dieren met geen enkel ander nut dan de enorme sympathie die ze teweegbrengen. Men spreekt dan van een mascotte. Het woord is ontleend uit de XIXe eeuw aan het Provencaalse «mascoto» dat naar een geluksbrenger verwijst, maar het principe is veel eerder terug te vinden in de regimenten van het Britse leger. Tijdens de eerste wereldoorlog doen tal van dieren dienst als mascotte naar het voorbeeld van de beer Winnipeg van het Canadese leger die vervolgens in de Londense zoo terechtkwam en als inspiratie diende voor het beroemde beertje Winnie van A.A. Milne. De mascotte is niet noodzakelijk een levend wezen. Na de vooroorlogse auto’s en hun mascotte op het radiatorrooster (Rolls Royce heeft het principe behouden), lanceert de topsport de mode van de mascottes met de olympische spelen van München in 1972.

45 ‹


De hulpkrachten van de politie: de insecten

› 46


De hulpkrachten van de politie: de insecten

D

e politie maakt nog gebruik van andere dieren, echter onbewust: de insecten die zich na iemands overlijden snel vermenigvuldigen op het stoffelijke overschot. Het idee boezemt afkeer in maar laten we niet vergeten dat die dieren op die manier bijdragen tot de recycling van levende stoffen, kortom tot de cyclus van de natuur. De zogeheten forensische entomologie omvat drie zeer verschillende domeinen: de stadentomologie, gewijd aan de identificatie van die dieren die hinder veroorzaken in de huizen (termieten, kakkerlakken …), de entomologie van de opgeslagen voedingswaren (eten) en tot slot de criminele entomologie, wat onder de wetsgeneeskunde valt. Deze bijzondere praktijk verwijst dus naar een zeer specifiek aspect van het politiewerk: de criminele onderzoekstechnieken ontwikkeld door wetenschappers vanaf het einde van de XIXe eeuw.

De geschiedenis van de criminele entomologie

9.

In die tijd waren er niet voldoende en te weinig gekwalificeerde politieagenten om complexe gerechtelijke onderzoeken alleen te voeren. Een groot deel van het werk wordt door de magistraat zelf verricht (onderzoeksrechter of procureur) met behulp van zijn assistenten en diverse experts, met name wetsgeneesheren voor de meest specifieke aspecten. De interesse voor de necrofage insecten neemt een aanvang in Frankrijk waar dokter Jean-Pierre Mégnin in 1894 La Faune des cadavres publiceert. Het Museum des Sciences naturelles van Parijs bewaart van hem een inde drukwekkende synoptische tabel die de samenvatting is van zijn belangrijkste ontdekking: de identificatie van de acht opeenvolgende golven van geleedpotigen die een lijk koloniseren, wat hij de «escouades van de dood» noemt. In België moet men tot 1947 en de eerste onderzoeken van dokter Marcel Leclercq, een Luikse wetsgeneesheer wachten (Entomologie et médecine légale, 1978) opdat de ontdekking de richting van een onderzoeksmethode uitgaat.

hulpkrachten van de politie : insecten De

Op gerechtelijk vlak moet elke gebruikte methode een goed gedefinieerd protocol volgen dat strikt moet worden toegepast met aanwending van een uiterst nauwkeurige techniek van sporenopname. Het is pas door de publicatie van de eerste terreingids in 1990 (Entomology and Death, Catts en Haskell) dat de ontdekkingen van de geneesheren echt een criminele onderzoekstechniek worden. Een techniek die haar intrede doet in de Belgische gerechtelijke rubriek met de zaak Séverine Lekeuche in 1995. Deze zaak betrof een jong meisje dat door haar vader was gewurgd en die haar stoffelijk overschot vervolgens had verstopt in een schuilplaats met zeer specifieke klimatologische omstandigheden. De toepassing van de gerechtelijke entomologie is een specialiteit van het DVI-team geworden (Disaster Victims Identification), een dienst die bij de rijkswacht is ontstaan in 1986 en daarna werd geïntegreerd in de speciale eenheden van de federale politie. De oprichting in 2002 van de European Association for Forensic Entomologie (EAFE) heeft het de specialisten van alle landen mogelijk gemaakt om

47 ‹


De hulpkrachten van de politie: de insecten

hun ervaringen uit te wisselen om hun werk te verrijken.

Kleine praktische gids Zonder een complexe wetenschappelijke uitleg te geven, verklaren we in enkele woorden hoe dat werkt. De insecten worden gebruikt om het PMI, het post mortem interval, te berekenen. De zogenaamde «accumulatie van de daggraden of uurgraden-methode» is gebaseerd op de ontwikkelingscyclus van de aasetende diptera, d.w.z. bepaalde vliegen. De calliphora vicina (roodwangbromvlieg) laat expertises op recente stoffelijke overschotten toe. De sarcophaga argyrostoma (dambordvlieg) laat expertises op oudere stoffelijke overschotten toe. Er bestaan meettabellen om een chronologische indicatie te geven rekening houdende met de variabele parameters zoals klimaat, bodem enz. Zoals steeds in de wetenschap is grote vooruitgang nog noodzakelijk,

› 48

vooral op het vlak van die parameters waarmee rekening moet worden gehouden wegens het onvoldoende aantal waarnemingen. Maar de wetenschap biedt steeds ook oneindige vooruitzichten. Zo dienen de insecten niet alleen om lijken te dateren. Omdat ze bepaalde stoffen opslaan, die in een stoffelijk overschot aanwezig zijn, is het mogelijk om dankzij hen sommige toxische stoffen (men spreekt van entomotoxicologie) te identificeren. Men kan ook proberen om sporen van poeder terug te vinden (dood door vuurwapen), en zelfs het DNA van de overleden persoon. Om nog maar te zwijgen van hun rol in de opsporing van vermiste personen of springstoffen (zie hieronder). Naast de insecten begint men bij de politie gebruik te maken van andere levende wezens voor dit soort taken. Dankzij diatomeeën (microscopische algen) kunnen zich onder het water bevindende lijken worden gedateerd. Zelfs zeer kleine planten-

resten, die op een stoffelijk overschot worden teruggevonden, kunnen helpen om een persoon met een plaats in verband te brengen. Heel recente onderzoeken hebben betrekking op de bacterieën die we op voorwerpen achterlaten. Wetende dat ieder individu voortdurend ongeveer 150 bacterieën op zijn handen heeft, is dit soort bacteriële afdruk een unieke combinatie die verscheidene weken nadat een voorwerp zoals een telefoonklavier is aangeraakt, kan worden teruggevonden.


De hulpkrachten van de politie: de insecten

Andere dieren met een fijne neus Wij hebben geen overzicht gegeven van de verrassende dieren die met politieopdrachten verbonden kunnen worden. «La police allemande travaille avec le pire des charognards» (De Duitse politie werkt met de ergste van de lijkenpikkers), titelt de krant Le Soir in mei 2010 over experimenten met de zwarte gier, die in staat is om een begraven lijk op 1000 meter onder hem te ruiken. Zo ook staat APOPO, een Belgische ngo opgericht door Bart Weetjens, in voor de promotie van de rat als voordelige vervanger van de hond (want minder duur) om springstoffen op te sporen in de landen die door burgeroorlogen zijn verwoest zoals Mozambique. Er moet worden opgemerkt dat het dier ook helpt om tuberculose op te sporen. Er vonden al doorgedreven tests plaats in Nederland om voor hetzelfde doel … een zwerm wespen te gebruiken. Die blijken bijzonder effi ciënt te zijn wanneer temidden van een grote menigte, bijvoorbeeld in een luchthavenhal, in een fractie van een seconde een verdacht pakket moet worden gevonden. In dat laatste geval is het de bedoeling van de bedenkers van het project om op termijn de insecten te vervangen door machines die als volgzamer worden bestempeld. Zonder de gegrondheid van die initiatieven in vraag te stellen, merkt men dus op in hoeverre de verhouding van de mens tot het dier ambivalent is, zo sterk is de aantrekkingskracht van de technologie. In de jaren 1990 ontwikkelen Canadezen de Ionscan, een soort van stofzuiger die partikels opvangt en analyseert om de drugs onmiddellijk te identifi ceren. Om de honden te vervangen? Offi cieel vult de machine de honden aan.

Debat: Welke plaats voor de dieren in de moderne wereld? Na dit overzicht van de hulpkrachten van de politie en om de overgang naar het vervolg te maken (het dier als slachtoffer) kan men de algemene vraag van de verhouding tussen mens en dier stellen in de huidige wereld: zijn de dieren de winnaars van het partnerschap met de moderne mens? «In tegenstelling tot wat men kon verwachten, heeft de technische vooruitgang de dieren niet bevrijd van de taken die hen wegens technische beperkingen leken te worden opgelegd. Hij heeft daarentegen gediend om het gebruik van de dieren uit te breiden (biotechnologieën) en om de rendementen (eieren, melk, vlees) enorm te vergroten». Dit is de onverbiddelijke vaststelling van de Franse fi losofe Florence Burgat. Becommentarieer en geef uw mening waarbij u uw antwoord op de centrale vraag richt: kunnen dieren dankzij de technologische ontwikkeling een betere plaats aan onze zijde krijgen?

49 ‹


De eeuwige slachtoffers: het gezelschapsdier

› 50


De eeuwige slachtoffers: het gezelschapsdier

H

et begrip huisdier verwijst naar de soorten die door de mens worden geschapen of gecontroleerd, ongeacht of ze moeten dienen als voedsel, om de mens te helpen bepaalde taken uit te voeren of om hem eenvoudigweg te vermaken. De handelingen van de politie bestaan erin mogelijke uitwassen te voorkomen in het kader van de bestaande wetten, wetende dat die wetten de eigenaar steeds als enige verantwoordelijke beschouwt van de daden van het dier dat hem toebehoort.

Het verwaarloosde dier

10.

De eerste bekommernis bestaat erin te vermijden dat die dieren die aan hun lot zijn overgeleverd materiĂŤle schade veroorzaken of de volksgezondheid van de inwoners bedreigen. Dit is de rol van de gemeente en haar burgemeester die daarvoor een beroep doet op de gemeente- (en vervolgens lokale) politie. De teksten gebruiken de term het laten rondzwerven van dieren. Het Veldwetboek en de wegcode hebben de mogelijkheden gedefinieerd voor de repressie van inbreuken zoals het achterlaten van een dier zonder bestuurder of het onvermogen van een eigenaar om zijn dieren in toom te houden. We voegen er de wet van 1882 op de diergeneeskundige politie en de schadelijke insecten aan toe. Om geDe zondheidsredenen (de verspreiding van hondsdolheid vermijden) geeft de wetgever de minister van Landbouw de bevoegdheid om in geval van gezondheidsrisico het dragen van de leiband of van de halsband met vermelding van de naam en de eigenaar van het dier op te leggen.

eeuwige slachtoffers : het gezelschapsdier

Het dorpje Watervliet is in 1931 het schouwtoneel van een avontuur dat bij de leden van de rijkswachtbrigade beroemd is gebleven. Tijdens een circusspektakel ontsnapten plots twee leeuwen uit hun kooi en ze begaven zich onder de toeschouwers. De in de zaal aanwezige veldwachter en rijkswachters verzochten hen om kalm naar buiten te gaan. De rijkswachters openden vervolgens de jacht op de twee roofdieren. Het was de brigadecommandant zelf, eerste chef Dockx, die ze neerschoot met zijn oud geweer van de Grote Oorlog (de circusdirecteur had ondertussen zijn schriftelijke toestemming gegeven). Het vervolg van het verhaal is meer van belang voor de geschiedenis van de rijkswachtmentaliteit in die zin dat de door de keuronderofficier onvrijwillig verkregen beroemdheid hem ernstige problemen met de staf opleverde, die toen zeer wantrouwig was ten opzichte van de pers en de publieke belangstelling. Er was een brief van de burgemeester naar de luitenant-generaal nodig om de scherpe kantjes ervan af te nemen en de rijkswachter eervol te laten vermelden. Ook vandaag nog kan een gevaarlijk dier op advies van de burgemeester of simpelweg van de politieagent in geval van overmacht worden neergeschoten, maar er moet steeds een schriftelijk verslag worden opgesteld waarin de precieze omstandigheden worden beschreven. Hoewel de jacht op een wild dier niet uit te sluiten is (er werd in september 2009 gewag gemaakt van een zwarte panter in de Ardennen), zijn het vooral gevaarlijke honden die de open-

51 ‚


De eeuwige slachtoffers: het gezelschapsdier

bare rust bedreigen. Naar schatting worden jaarlijks zo’n 40 000 mensen gebeten. Er bestaat in België echter nog geen wettelijke definitie van de hondenrassen die als gevaarlijk worden beschouwd, want het begrip zelf zorgt bij de specialisten voor een polemiek. Er bestaat evenwel een gegevensbank, de zogenaamde dogfight, waarin de gevaarlijke honden worden geregistreerd. Hun meesters zijn zelden grote dierenvrienden. Een Britse studie uit 2011 over grote waakhonden die door groepen jonge delinquenten worden gebruikt, toont aan dat zij nalaten hun eigen dieren te verzorgen (passieve wreedheid) en wreedheden aanmoedigen ten opzichte van andere dieren, die als speeltjes of accessoires worden gezien.

Ontstaan van het dierenasiel Veel minder zeldzaam dan het neerschieten van een dier is de vrijheidsberoving ervan. In het Frans spreekt men eerst van fourrie (van het Latijnse fordrum, foerage) om te verwijzen naar de inbeslagname van loslopende dieren tot wanneer hun eigenaar de schadeloosstelling betaalt voor de schade die ze hebben veroorzaakt (bijvoorbeeld vernielde velden). In de steden wordt de opvang van allerlei soorten loslopende dieren georganiseerd naarmate een gezond bestuur tot stand komt: de straten bevrijden van de honden zonder meester laat bijvoorbeeld toe de risico’s op hondsdolheid te beperken. Dan ontstaat het begrip asiel. In Parijs wordt de dienst vanaf 1842 georganiseerd. Zijn louter utilitaire karakter blijkt uit de evolutie ervan in de XXe eeuw: na de dieren

› 52

zijn het fietsen en daarna auto’s die in de fourrière terechtkomen. In België lijkt de evolutie langzamer te gaan. Jules Ruhl, de stichter van Veeweyde, vertelt in zijn boek Fondons des asiles (dat elke stad precies aanmoedigt om het hare te openen) over de praktijk van de «hondendieven» die op het einde van de XIXe eeuw nog in gebruik was: met medeplichtigheid van de politie slaan de hondendieven honden neer met een stok en gooien ze in een grote zak. Een commissaris «en niet van de minsten» aan wie hij voorstelt liever een voertuig met manden te gebruiken, antwoordt hem met spot: «Je kar geef ik geen 24 uur alvorens ze door de bevolking van de Marollen kapotgemaakt is!» Ruhl opent een eerste asiel in Verviers in 1899. Dankzij de activisten en een mentaliteitswijziging worden de dieren door de gemeentediensten beetje bij beetje beter behandeld: opgesloten in kisten, vervoerd in goederenwagens. Verenigingen zoals Veeweyde bieden de besturen de noodzakelijke hulp voor het openen van een asiel en voor de aankoop van materiaal waarmee op waardige wijze een einde kan worden gemaakt aan het leven van gevaarlijke dieren of dieren die ernstig lijden. Het Règlement intérieur du corps de police van Doornik geeft details over de asieldienst voor het jaar 1921. De asielbeambte, die onder het

toezicht staat van een adjunct-commissaris, is een hulpagent. Zijn rol bestaat erin het lokaal te onderhouden en de dieren te voeden, maar ook minstens een keer per week de loslopende honden te vangen (met behulp van een net). Deze honden krijgen onderdak en worden dan, aldus de tekst, na drie dagen «geofferd» als niemand ze heeft opgeëist – behalve als ze een handelswaarde hebben, want dan kan de hoofdcommissaris beslissen om ze te verkopen. Ondertussen worden ze gevoed met «brood en huishoudafval». Wat die kwestie van de jammer genoeg onvermijdelijke eliminatie van sommige dieren betreft, levert Jules Ruhl ook een bijdrage. Om ofwel pijnlijke ofwel voor de mens gevaarlijke praktijken (een jachtwapen) te vermijden, raadt hij aan gebruik te maken van de handvuurwapens die op het einde van de XIXe eeuw voor zelfverdediging in trek zijn, de zogenaamde Flobert-wapens (zeer klein kaliber en praktisch) ontwikkeld door een Fransman. «Daarom zou het zeer wenselijk zijn dat elk politiekantoor, elke rijkswachtbrigade, iedere gemeentelijke veldwachter met dergelijk Flobert-pistool zou worden uitgerust». In die tijd hadden heel wat agenten nog geen individueel wapen of ze wisten er nauwelijks gebruik van te maken (behalve de rijkswachters, die beroepsmilitairen waren).

Zwerfkatten en wild geworden katten Vanaf de jaren 1960 leidt de toenemende professionalisering van de


De eeuwige slachtoffers: het gezelschapsdier

functies tot een herverdeling van de taken die nog steeds actueel zijn: de privéasielen zorgen voor onderdak voor de dieren terwijl de rol van de politie beperkt is tot het repressieve aspect of eventueel tot het ophalen. Maar de inspanningen om het lot van de zwerfkatten te verbeteren, zijn nooit stopgezet. Wetende dat het lot van tal van gevangengenomen dieren euthanasie is, proberen de overheid en de verenigingen het vangen steeds meer te beperken. Verenigingen zoals Vrije Katten houden zich bezig met het vangen van zwerfkatten en hun sterilisatie alvorens ze terug vrij te laten in hun oorspronkelijke omgeving. Zelfs de zogenaamde wild geworden katten, de vroegere huiskatten die hun plan hebben moeten trekken om in de natuur te overleven, beginnen het voorwerp van beschermingsmaatregelen te worden (toepassing gepland in 2015 in Wallonië), terwijl hun uitroeiing lang toegelaten was om hun impact op de fauna te beperken. Tot slot, om het probleem aan de bron aan te pakken, is er sprake van de verplichting te veralgemenen om alle huiskatten te steriliseren met uitzondering van de fokkers.

Het gemartelde en uitgebuite dier De ontwikkeling van een coherent beleid inzake het ophalen van dieren gaat samen met een toenemende gevoeligheid voor het lot van de dieren. In 1886 verschijnt het begrip wreedheid jegens dieren aarzelend in het Veldwetboek. «Het doel van de wet», legt Utimar Van Mighem, een magistraat uit die tijd uit «is vooral de zeden te verzachten en alle dieren te beschermen tegen handelingen van buitensporige wreedheid, zelfs van hun eigenaar». Het gaat enkel om de ongegronde en buitensporige gewelddadigheden, maar niet om bijvoorbeeld het «weerspannige paard» dat men met de zweep of de karwats moet slaan, «zelfs buitensporig «. Gezegd moet worden dat men stomverbaasd is over de domheid en de boosaardigheid van die «ongegronde» handelingen. In Leefdaal wordt in 1955 een pv opgesteld tegen onbekenden wegens een kat die met een telefoon-

draad was opgehangen aan het dak van de toiletten! Hetzelfde jaar wordt een hond levend begraven in het Zoniënwoud door een meester die hem niet mee op vakantie wou nemen. De politie van Sint-Pieters-Woluwe is het dier te hulp gekomen, maar het overleed na een lange doodsstrijd. Wie heeft nooit een vergelijkbare ervaring gehad of erover gehoord? De vaakst vastgestelde mishandeling in het vroegere België betrof echter de dieren op het werk – honden en paarden – wanneer deze niet het minimumcomfort genieten dat ze mogen verwachten: een beetje eten en een dak boven hun hoofd om te slapen. Het is op hen dat de dierenrechtenverenigingen eerst proberen de aandacht te vestigen. De brieven die naar de politiediensten worden gestuurd staan vol met gevallen van slecht gehuisveste waakhonden. In Quévy in 1959 is de hond met een zware ketting aan een metalen vat vastgemaakt, in de volle zon en zonder water terwijl de wielen van de tractor juist ernaast met een zak beschermd worden. Andere honden dienden voor het transport, met name bij de voddenmannen of de rondtrekkende melkventers. Het Belgische leger zelf maakt er ruimschoots gebruik van tijdens de Grote Oorlog voor het mitrailleurtransport. Men spreekt van zo’n 150 000 trekhonden in België voor 1920! Deze traditie, die door de provincies wordt gereglementeerd, is dus perfect wettelijk. De rol van de politieagenten is beperkt tot het bekeuren van de bestuurders die zich van de zweep of de stok bedienen (een hond mag enkel met de stem worden gemend). Om het volstrekte verbod van de praktijk te bekomen, zullen de dierenrechtenverenigingen inspelen op het achterhaalde karakter van die vervoerswijze alsook op het slechte imago dat de dierenmishandeling aan de betrokken beroepen geeft. Ze slagen er geleidelijk aan in, in 1957 in Brabant (waarna er nog heel wat inbreuken waren), in 1975 slechts voor heel België. In 1950 steunt de rijkswacht een campagne die de strijd aanbindt tegen de vastgestelde uitspattingen in de kustgemeenten.

De hond vervult dus de rol van het paard of het rund dat sommigen niet kunnen betalen. In de sector van de beroepsvervoerders en van de industrie vindt men die natuurlijk terug. De vervoerders, voermannen genoemd, hebben een reputatie van bruten die deels te verklaren is door de druk die er – toen al! – op hen rust om leveringsachterstand te vermijden. Het probleem doet zich minder voor op het platteland waar iedereen iedereen kent en met zijn dieren een «ongedwongener» relatie heeft, behalve jammerlijke uitzonderingen natuurlijk. Hier zijn het de rondreizenden die het wantrouwen van de overheid opwekken: de marginale zwerver die op een hongerig paard reist in het gezelschap van een nijdige hond (volgens de weinig flatterende beschrijving van procureur-generaal Terlinden in 1911). Men is echter meer geneigd om wantrouwen te hebben in de steden en industriële centra wegens de anonimiteit van de mensen die ernaartoe gaan en de omvang van het dierenverkeer. Want in het geïndustrialiseerde en al sterk verstedelijkte België van het einde van de XIXe eeuw wordt het paard op grote schaal gebruikt. Het neemt de plaats in die vervolgens door de auto wordt veroverd. En wie grote schaal zegt, zegt natuurlijk misbruik. In de mijnen en de dokken worden de paarden schaamteloos uitgebuit. In Luik in 1937 wordt een vereniging opgericht om het mijnpaard te verdedigen, Pour nos frères inférieurs. In Antwerpen leidt de toestand van de haven tot verslagen van de douane en de rijkswacht in de jaren 1950. De politieagenten leren om dagelijks haam en schofttuig te inspecteren die vaak open wonden verbergen, wat met de wet op het dierenwelzijn van 1929 een strafbaar feit wordt. Het paard maakt echter deel uit van een economisch circuit dat begint bij de verkoop van het dier en dat triest eindigt in het slachthuis. Aan het begin van het circuit ziet de rijkswacht van Brussel dus toe op het verloop van de paardenmarkt op het Hertogin van Brabantplein in Molenbeek. Tijdens zijn 130-jarige bestaan (in 1998 werd beslist om de markt op te doeken) werden heel wat inbreuken vastges-

53 ‹


De eeuwige slachtoffers: het gezelschapsdier

teld. Aan het eind, zodra het paard uitgeput is, komt het in het slachthuis terecht waar zijn lijdensweg daarom nog niet ten einde is. De dieren zijn immers zo talrijk dat ze vaak verscheidene dagen moeten wachten. Sommige vilders verkiezen om ze ondertussen geen eten te geven.

› 54

Sinds de jaren 1960 beperkt de plaats van het paard in onze maatschappij zich tot het domein van de vrije tijd, op enkele uitzonderingen na (de toeristische ritten in de koets bijvoorbeeld). Volgens de cijfers van de inspectie dierenwelzijn krijgt men de laatste jaren echter

te maken met een toename van de klachten voor mishandelde paarden. In 2002 legde het Vlaamse Gewest in twee omzendbrieven de precieze omstandigheden vast waarin dit dier (maar ook het vee) moet worden ondergebracht.


De eeuwige slachtoffers: het gezelschapsdier

De controle van de melk De postkaart, die vanaf het einde van de XIXe eeuw opgang maakte, heeft een emblematisch beeld algemene bekendheid gegeven: de controle van de melkverkoopsters. De agent kan een rijkswachter zijn, een politieagent of een veldwacher, maar de kar wordt steeds voortgetrokken door honden en bereden door jonge meisjes van het platteland. De agent gebruikt een klein toestelletje dat sinds de jaren 1960 verdwenen is, de lactodensimeter. Zoals de naam aangeeft, berust het principe op de analyse van de melkmassa. De vloeistof wordt in een cilindervormig recipiënt gegoten. De lactodensimeter wordt in het midden gestoken zonder dat hij de randen raakt en er wordt afgelezen wat hij aangeeft. Te weinig? De melk werd waarschijnlijk met water aangelengd. De agent kan zijn bekeuringsboekje bovenhalen … Waarom zo een strafbaar feit vereeuwigen? De praktijk ligt in de lijn van een lange traditie van spot met truucjes om de regels te omzeilen: tot de afschaffi ng van de tol (1860 in Brussel) lacht men met de foefjes om clandestien goederen binnen te brengen. Vervolgens is het de controle van de melk of – om een andere postkaart aan te halen – de appelverkoopster die met haar kar vlucht wanneer de agent toekomt omdat ze geen markrecht heeft. Later wordt dit de smokkelarij aan de grenzen (tabak, koffi e, boter …).

55 ‹


De eeuwige slachtoffers: het dier als voedsel

› 56


De eeuwige slachtoffers: het dier als voedsel

H

et andere grote actiedomein van de overheid ten aanzien van de dieren betreft de controle van de voedselketen. Om chaos te vermijden en de risico’s op allerhande vergiftigingen te beperken, heeft de overheid in de loop der tijden regels uitgewerkt waarin wordt vastgelegd welke voedingsmiddelen we mogen eten en in welke omstandigheden (dit aspect zal in hoofdstuk 13 worden uitgewerkt). In een maatschappij waarin de vleesconsumptie belangrijk is, valt de controle op het vee (tamme soorten) en op de jacht (wilde soorten) onder de bevoegdheid van de politie.

De fokdieren en de kwestie van de slachthuizen

11.

Een koninklijk besluit van september 1883 legt het kader van de diergeneeskundige politie inzake fokdieren vast: lokalen, transport enz. Het beschrijft ook de bevoegdheden van de veeartsenijkundige inspecteur, belast met de gezondheidscontrole van de markt of het slachthuis. Op het platteland blijft de gezondheidstoestand van de kuddes gedurende bijna een eeuw een bevoegdheid van de landelijke politieagenten, weliswaar met de hulp van de partners. Geïnformeerd over misbruiken op de veemarkt van Geraardsbergen in 1950, verneemt de commandant van de rijkswacht dat er regelmatig toezicht op de plaats wordt gehouden door De zowel de brigade als de BOB, maar dat ze de slechte gewoonte hebben te vertrekken voor het einde van het evenement. Er wordt een brief naar Veeweyde gestuurd om te beloven dat dit niet meer gebeurt. Dertig jaar later, wanneer een journalist veldwachter Raymond Crugenaire van Chastre die op het punt staat te vertrekken, vraagt naar zijn opmerkelijkste herinnering kiest hij voor zijn interventie in een fokkerij van varkens die door de eigenaar verwaarloosd waren.

eeuwige slachtoffers : het dier als voedsel

In de stad verplicht het feit dat de mensen dicht op elkaar wonen de besturen ertoe de veeteelt te beperken en zelfs te verbieden, wat de geleidelijke verdwijning van een voorouderlijke coëxistentie met zich meebrengt. «Het is verboden konijnen of geiten te kweken binnen of in de onmiddellijke buurt van de woningen» beslist de gemeenteraad van Moeskroen bijvoorbeeld in 1884. De dieren worden dus vervoerd van het platteland en naar een privéslachthuis of het gemeentelijke slachthuis gebracht, een nieuw soort gebouw in de XIXe eeuw. Tot dan werden de dieren immers op straat gedood met alle gevolgen die men zich op hygiënisch vlak kan voorstellen. Dit proces doorloopt natuurlijk een aanpassingsperiode: het gemeentereglement van de slachthuizen van Anderlecht, dat teruggaat tot 1887, preciseert dat het verboden is dieren bij zich thuis te doden, behalve voor de inwoners «van het plattelandsgedeelte van de gemeente» die varkens mogen slachten bestemd voor hun persoonlijke consumptie. De bouw van een specifiek en aangepast gebouw (vanaf 1842 in Brussel-Stad) lijkt een echte vooruitgang, niet alleen wat de hygiëne betreft, maar ook voor het comfort van de inwoners die het geschreeuw van de dieren in hun straat niet meer moeten aanhoren, noch hun geur moeten ruiken, noch getuige moeten zijn van hun dagelijkse mishandeling, behalve dan dat het

57 ‹


De eeuwige slachtoffers: het dier als voedsel

voor: ofwel een mechanisch toestel met een haak, ofwel een echt pistool waarvan het patroon een lange metalen punt tot de hersenen van het dier voortstuwt (penschiettoestel).

moderne slachthuis zonder een adequate opleiding voor de gebruikers ervan op zijn beurt het middelpunt van nieuwe mishandelingen wordt, maar dit keer op industriële schaal. Het kalf op de grond werpen, de ogen van het varken uitsteken om te verhinderen dat het zich verzet, een nog levend dier brandmerken … Voorbeelden van wreedheden, gekoppeld aan een gebrek aan professionalisme, in overvloed. In Brussel trekt het probleem de aandacht van de pionier van de verdediging van de dierenrechten Jules Ruhl (nogmaals hij). Hij laakt de praktijken die worden ingegeven door ofwel nonchalance ofwel inhaligheid. Zo is er een praktijk die erin bestaat de kalveren te laten drinken totdat ze bijna ontploffen om ze op het moment van de verkoop zwaarder te laten wegen. Hij stelt bovendien vast dat de gemeentepolitie niets doet. Dit schrijft hij toe aan een gebrek aan – dit keer juridische – kennis. «De politie ? Maar ze is daar permanent op de markt van Kuregem. Ze heeft postgevat dichtbij de plaats waar de dieren worden gewogen waar men er precies het meest op losslaat. Er zijn daar 4 of 5 agenten, allemaal mooi in tenue. Dat geeft een zeer decoratief effect, maar aangezien het hen absoluut aan instructies ontbreekt, zijn ze daar alleen voor de vorm en beperken ze zich tot het nietsdoen». In zijn pamfletten neemt de vegetariër Jules Ruhl er echter geen genoegen mee kritiek te uiten, maar hij stelt concrete oplossingen voor om iedereen tevreden te stellen. Hij richt zijn aandacht op twee specifieke pro-

› 58

blemen: de manier van slachten en de vervoerswijze van het geslachte vee. Tot zijn eisen behoren in de eerste plaats een betere reglementering voor het mennen van het vee en het verplichten van een vast platform om het vee van de karren te laten komen. Vervolgens stelt hij terloops een betere reglementering van de betrokken beroepen, ossedrijver, trijpverkoper of slachter, voor. Tot slot protesteert hij tegen het slachten met een hamerslag, waardoor de slachthuisslagers van zijn tijd zo’n slechte reputatie hebben gekregen («de doders met de knuppels» aluds Montherlant). Ruhl stelt het gebruik van nieuwe slachttoestellen of slachtpistolen

Het besluit van 28 juni 1929 bekrachtigt het procédé: «De bedwelming van het grootvee en van de paarden moet geschieden met mecanische toestellen, die oogenblikkelijk gevoelloos maken door in de schedelholte een los projectiel of een in haar loop beperkte spil te drijven. De knots of de slachtershamer mogen slechts gebruikt worden door personen, die de noodige kracht en behendigheid bezitten, als zoodanig bekend zijn bij het bestuur der slachthuizen of den dienst der vleeschkeuring, en voorzien zijn van eene schriftelijke machtiging van eene dezer overheden». Het is de taak van de politiediensten de toepassing van dit besluit (opgeheven in 1998) te controleren. Na de tweede wereldoorlog wordt het gebruik van stokken om de dieren met geweld naar het slachthuis te krijgen aan de kaak gesteld. In Anderlecht steunt generaal Godfroid in 1954 het initiatief van het Blauwe Kruis bij de burgemeester om het via een gemeentelijk reglement te laten verbieden. Het idee is hem

Zich voeden tijdens de oorlog De gebundelde behoeften om de gewapende troepen de noodzakelijke voeding te verschaffen en de rest van de bevolking te voeden zonder dat de openbare orde wordt verstoord, zorgen ervoor dat voeding gedurende de oorlog voor de overheid een nog meer gereglementeerde prioriteit wordt waarop strikt toezicht wordt gehouden. Geen sprake van om een koe of een varken te slachten zonder toestemming. Er onstaan nieuwe instellingen: de garde bourgeoise tijdens de eerste wereldoorlog, de Boerenwacht en de garde rurale tijdens de tweede wereldoorlog. Zij verhelpen het gebrek aan politionele aanwezigheid (velen zijn aan het front of zijn gevangengenomen) om toe te zien op de bevoorrading in de stad, het oogsten op het platteland. In 1942 is hun aandacht gericht op de koolzaadvelden, bestemd voor de productie van margarine en niet zoals het Verzet gelooft voor de aanmaak van nitroglycerine. Nog steeds tijdens de tweede wereldoorlog richt de rijkswacht de eskadrons F (fraude) op, gemotoriseerde eenheden belast met de strijd tegen de zwarte markt, met name aan de grens. Voedsel wordt uitgedeeld in de vorm van voedselbonnen die het voorwerp uitmaken van een intense illegale handel. Er worden zelfs rijkswachtkazernes leeggeplunderd om die waardevolle stukken papier te stelen! De rantsoenering vormt natuurlijk niet de enige zorg van de rijkswachters. Ze moeten ook toezien op de hordes stedelingen die de aarde van de velden na de oogst omwoelen op zoek naar aardappelen die mogelijkerwijs vergeten zijn …


De eeuwige slachtoffers: het dier als voedsel

59 ‚


De eeuwige slachtoffers: het dier als voedsel

te vervangen door een elektrische stok die al met succes in Gent is geprobeerd: «deze stok geeft het dier een schok om het te laten vooruitgaan zonder bruutheid», schrijft de beheerder van de vereniging aan burgemeerster Bracops. De maatregel wordt onverwijld aangenomen. De dierenactivisten hebben minder succes in de zaak van de videobanden met mishandelingen opgenomen door Gaia op dezelfde plaats in 2000 aangezien het gerecht ze weigert uit respect voor de privacy van de veehandelaars in kwestie (andere beelden worden later aanvaard door het Hof van beroep van Bergen i.v.m. een gelijkaardige zaak in Ciney).

Het wilde dier tussen jacht en stroperij De jacht is altijd al een zeer gereglementeerd domein geweest, zowel bedoeld om de voor de gewassen schadelijke dieren uit te schakelen als om zich te voeden met soorten waarvan het vlees als verfijnder wordt beschouwd. Ze wordt een echte kunst onder hen die het recht hebben om ze te beoefenen: de parforcejacht. Met de ontwikkeling van de moderne staat wordt wat een privilège van de edellieden was, een prerogatief van de soeverein die het jachtrecht toekent aan wie hij wil. De Franse revolutie stelt orde op zaken door het exclusieve jachtrecht op te heffen waarbij de eigenaar het recht gegeven wordt het wild op zijn grond neer te schieten. Vandaar tal van misbruiken en de noodzaak beperkingen op te leggen: de wapendrachtvergunning (ingevoerd door Napoleon in 1810) en de jachtwetten. Wat de jacht betreft, dateert de belangrijkste wet in België van 28 februari 1882 (na die van 1846). Ze wordt in Vlaanderen vervangen door het jachtdecreet van 24 juli 1991 maar blijft van toepassing in Wallonië. De wet legde oorspronkelijk een algemeen kader vast om excessen te vermijden: ‘s nachts mag bijvoorbeeld niet gejaagd worden. Het is bovendien verboden levende dieren te vangen. Omgekeerd genieten de jagers belangrijke rechten. Een politieagent mag ze slechts onder welbepaalde voorwaarden ontwapenen, bijvoorbeeld als ze een masker dra-

› 60

De visserij De rivieren worden natuurlijk niet door de stroperij gespaard, ook al spreken we er hier wegens plaatsgebrek minder over. De verboden visvangst gebeurt met het werpnet (net met de hand gegooid), met lokaas of door een stuk rivier met een net te versperren. Om de door bepaalde fijnproevers (of als dusdanig geacht) zo gegeerde kikkers te vangen, gebruiken de smokkelaars een zaklamp.

gen en weigeren hun naam te geven. Het gaat er bovendien oorspronkelijk niet om de dieren te beschermen, op enkele zeldzame uitzonderingen na (zoals de insectenetende vogels die essentieel zijn voor de oogst). Integendeel, de vernietiging van de zogenaamde schadelijke soorten wordt aangemoedigd: zo mogen ze «zelfs met vuurwapens, wilde dieren die schade zouden toebrengen aan hun eigendommen terugdrijven of doden». Het gaat bijvoorbeeld om vossen, everzwijnen, wilde katten, otters enz. Sommige traditionele praktijken zijn echter verboden zoals het gebruik van lijm om de vogels met een lijmstok te vangen, strikken of van een kooi die automatisch toegaat (een omzendbrief van 1873 legt al de lijst van de verboden voorwerpen vast. Tot slot preciseert een handboek van 1913 voor de politieagenten dat «het recht om schadelijke dieren te doden, zelfs met vuurwapens, niet mag ontaarden in misbruiken en als voorwendsel voor de stroperij dienen».

Stroperij, een onwettige maar zo populaire praktijk … De stroperij of illegale jacht staat centraal in het beroep van plattelandpolitieagent. Een verhaal uit de bundel Nos Gendarmes van 1912 vertelt hoe de brigadecommandant een gewoon vertrek op patrouille organiseert. «In orde? Kettingen, koorden en handboeien? De twee boekjes? Hebt u het blad? Hebt u de stroperijpatronen genomen, hè?» Sinds 1878 heeft de staat zijn mannen immers

Jacht en moderne technologie De lichtbak is een praktijk die voor het eerst werd gebruikt rond 1910. Deze bestond erin gebruik te maken van elektrische lampen of schijnwerpers om de dieren ‘s nachts te hypnotiseren en ze gemakkelijker te schieten, vandaar het verbod erop. Het hammerlessgeweer kaliber 12, ontwikkeld door de Engelsman William Wellington Greener, heeft het (nieuwe) voordeel dat het wordt herladen zodra de loop opengaat. Het is een van de talrijke moderne vuurwapens die speciaal voor de jacht bedacht zijn. De noodzaak om zich – al dan niet wettelijk – te voeden, heeft de mens altijd de gelegenheid geboden om blijk te geven van zijn ongebreidelde creativiteit. Dezelfde Greener heeft in 1895 trouwens het eerste vuurwapen ontwikkeld dat was bedacht om de dieren snel en pijnloos te doden. Deze «human killer» werd snel in de Britse slachthuizen verspreid. De bewapening is echter niet het enige technische domein dat de jacht heeft doen vooruitgaan. Neem bijvoorbeeld de pioniersrol van de jagers voor de wetenschappelijke politie wegens hun geavanceerde kennis van de dierensporen en het gebruik ervan om de dieren te identificeren.


De eeuwige slachtoffers: het dier als voedsel

speciale munitie («met drie balletjes») gegeven bestemd om het evenwicht in hun strijd met de stropers die per definitie altijd gewapend zijn te herstellen. In het verhaal wordt echter gespot met de moeilijke werkomstandigheden en het eindigt met de dood van een rijkswachter: men moet wachten op een omzendbrief van de minister van Justitie in 1913 om te komen tot een duidelijke definitie van het begrip wettige zelfverdediging van de agenten tegen de georganiseerde bendes. Georganiseerde bendes? Eigenlijk zien veel plattelandsbewoners in de stoperij nu eens een voorouderlijke praktijk, dan weer een bestaansmiddel. Is het dus zo erg om zich op ongeoorloofde wijze eten te verschaffen dat niemand toebehoort om zijn familie te voeden? In het beste geval duldt men dat de politie misbruiken indijkt: te grote vangst tegelijk, te wrede klemmen. Onder de benaming van strikken, stroppen enz., zijn de talrijke soorten van vallen een belangrijk element van de populaire cultuur op het plateland. Een bericht van kapitein-commandant Claes in het Revue van de Rijkswacht over een aanhouding georganiseerd in samenwerking met de veldwachter toont aan dat de overheid ook blijk kan geven van veel vergevingsgezindheid. De agenten verzekeren de laatst aangehouden stroper dat zijn vrienden hem niet hebben verraden en lezen hem de les: «Ge zijt geen slechte kerel, maar als men met vuur speelt …»

bij wie het uren duurt alvorens ze sterven aan een door een strop veroorzaakte verwonding – noch van het gevaar voor de instandhouding van de soorten. Ray Petitfrère (die bekendheid verwerft door een uitstekende biografie van Hitler) maakt deel uit van die auteurs die na de tweede wereldoorlog een bijna apologetische visie van de stroperij en van de «onschuldige» omzeiling van de veldwetten bestendigen. In een van zijn Douze contes cynégétiques (1947) rijdt de held met halsbrekende snelheid op het platteland met de koffer vol gestroopt wild. Hij verplettert een hond zonder zich de moeite te getroosten te stoppen en wanneer de rijkswachters hem onderscheppen, legt hij uit dat hij de chauffeur van de minister van Openbaar Onderwijs is en hij vertrekt opnieuw alsof er niets aan de hand was! Vreemde manier om het plattelandsleven te roemen … Vanaf het einde van de XIXe eeuw wordt de strijd tegen de jachtmisdri-

jven opgedreven, niet om de dieren te beschermen maar om het gezag van de staat te verdedigen. In 1888 probeert de substituut van de procureur van Marche in een Code de police rurale aan te tonen dat er niets luchtigs aan is. Het is tamelijk veelzeggend voor die tijd dat zijn argumentatie geen betrekking heeft op de dieren, maar wel op het gevaar dat ontstaat wanneer men eraan went de wet naast zich neer te leggen. «Door zich aanhoudend tegen de wet te verzetten, door ongestraft met de vertegenwoordigers van de wet te spotten, minacht de stroper uiteindelijk ook beide …» Het argument wordt steeds gevoeliger naarmate de figuur van de stroper verschuift van man van het bos naar de georganiseerde bende. Dit blijkt uit het getuigenis van een boswachter in een proces-verbaal van 1926: «Hij zei me uiteindelijk dat hij al lang geen lokazen meer aanbracht, dat het voor de [jacht] opzieners te gemakkelijk was om ze te pakken, dat hij een hammerless had gekocht voor 830 frank en dat hij naar de lichtbak op de velden van Ramioul ging waar de opzieners niets tegen konden beginnen en dat als ze er naartoe zouden gaan ze hen zouden doden, dat hij altijd een patroon geladen met bolletjes had. Hij heeft me zelfs gezegd dat als ik mezelf zou tonen hij me nog sneller dan de anderen zou neerschieten. Hij schepte op dat ze bij een uitstap 22 stukken wild hadden gedood». Later werden de nylonkous op het gezicht, de auto, de bril met nachtkijker en natuurlijk de draagbare telefoon gebruikt.

Kortom, de stroperij is een soort spel. Men moet aanvaarden de tol te betalen als men verliest. Niemand bekommert zich om het lot van de gestroopte dieren. Men is zich niet bewust van hun lijden – bij de dieren

61 ‹


De eeuwige slachtoffers: het dier als voedsel

De trekvogeljacht en de herbeoordeling van de rol van de jacht De andere verklaring voor de toegenomen strengheid van de overheid is de bewustwording van de broosheid van de natuur en de noodzaak om de jachtbeoefening in het algemeen beter te reglementeren. Ten aanzien van de achteruitgang van bepaalde soorten (het hert is in België sinds 1850 bijvoorbeeld bijna volledig verdwenen) probeert de staat met de jagers samen te werken om een zeker evenwicht te herstellen. In 1906 wordt een Hoge jachtraad opgericht (gereorganiseerd in 1957) waarin beide partijen zijn verenigd. Deze moet de minister van Landbouw concrete voorstellen doen voor het behoud van de bedreigde dieren. De «Royal Saint-Hubert Club», ontstaan in 1909 om het beroep te steunen, brengt het tijdschrift Chasse et Nature uit, een zonneklaar geheel van ideeën over zijn doelstellingen. Vlaanderen heeft nadien zijn eigen club opgericht – de Hubertus Vereniging Vlaanderen – met een eigen tijdschrift – De Vlaamse Jager. Die beweging voor een ecologischere (vandaag de dag zou men duurzamer zeggen) jacht neemt een internationale dimensie aan in 192830 met de totstandkoming van de CIC, de International Council for Game and Wildlife Conservation. De vereniging bestaat nog steeds en levert opnieuw strijd (de verdediging van de saiga-antilope), maar ze blijft het nut van de recreatieve jacht steunen als «waardefactor voor het behoud».

Van – vrijwel – populaire held is de stroper op weg een crimineel als alle anderen te worden. Professor Braas van de Universiteit van Luik schrijft in 1962: «De jachtdelinquentie wordt gemeenrechtelijke criminaliteit die ernstige gevaren met zich kan meebrengen wat de openbare orde betreft». Op het vlak van milieu wordt de stroperij gelijkgesteld met de vernieling van «dat schitterende patrimonium dat het bos en zijn fauna zijn» (wachtmeester Anciaux, 1971). De meest opvallende illustratie betreft het beeld van de trekvogeljacht. Het gaat erom van de trek gebruik te maken om zoveel mogelijk vogels te vangen dankzij strikken en grote netten die worden gespannen op de route waarlangs ze jaar na jaar trekken. Het einde van de zomer is het uitgelezen moment wanneer de jonge vogels tijdens de vlucht goed gegroepeerd blijven. Ze worden voor consumptie gedood of in kooien gezet als zangvogels. Volledige zwermen patrijzen worden gevangen dankzij brede netten die in de velden worden opgesteld. Voor de vinken wordt gebruik gemaakt van een dode vogel die op een goed zichtbaar lokaas wordt gekleefd terwijl een andere in een kooi opgesloten levende vink zingt om slachtoffers te lokken. Sijzen worden gevangen dankzij een in lijm gedrenkte vissershengel om de vogels vast te hechten ... Zoals men heeft begrepen, schitteren die methodes vaak door hun wreedheid: er is bijvoorbeeld een techniek die erin bestaat de vogels blind te maken om ze in een net te drijven en hun kop te verpletteren.

In feite besteedt niemand echt aandacht aan de trekvogeljacht tot het einde van de XIXe eeuw toen het aantal vogels in Europa – in het bijzonder de insectivoren – onrustwekkend daalde. In Parijs vindt in 1895 een internationale conferentie plaats naar aanleiding waarvan verschillende landen, waaronder het onze, er zich op basis van een overeenkomst toe verbinden te handelen om de bedreigde soorten te beschermen. Niemand handelt echter echt. In België dateert de wet op de vogelvangst van 25 oktober 1929, maar ze regelt geenszins het probleem. Enerzijds wordt er genoegen mee genomen de jacht te beperken tot de maanden oktober en november, de handel erin te verbieden en sommige praktijken te verbieden (slagkooien, toxische stoffen …), anderzijds wordt ze op het terrein uiterst zelden toegepast uit respect voor tradities (we komen in het volgende hoofdstuk op dit begrip terug). De dierenbeschermingsverenigingen gaan opnieuw tot de aanval over in de jaren 1950 met de hulp van de rijkswacht. In Frasneslez-Buissenal brengt het Belgisch Verbond voor de Bescherming van de Vogels in de winter van 1955-1956 stroperij aan het licht in het vogelreservaat van het bois Lefebvre, waarna generaal Thiel zelf het initiatief neemt om nieuwe patrouilles te organiseren. Maar de kracht van die weinig ecologische traditie neemt niet af. Naar het voorbeeld van de stropers van grof wild moderniseren de strikkenzetters hun technieken: gebruik van bandrecorders als lokvogel, ingerichte vrachtwagens enz. België doet er echter lang over om het internationaal verdrag tot bescherming van vogels van 18 oktober 1950 toe te passen, betreurt adjudant Dubois in een artikel van het Revue van de Rijkswacht. De keuronderofficier heeft het in 1967 over 27 000 strikkenzetters die jaarlijks 12 miljoen vogels vangen. Om de ernst van die situatie te onderstrepen, citeert hij een door het WWF uitgegeven boek: Avant que nature meurt van Jean Dorst, vermaarde Franse ornitholoog. In het werk, dat een wereldwijd succes is, wordt onderstreept «welke gevaren de mensheid bedreigen als ze planten en dieren verstikt om zich slechts te interesseren voor wat een onmiddel-

› 62


De eeuwige slachtoffers: het dier als voedsel

lijk rendement heeft». De overheid lijkt uiteindelijk te antwoorden op de roep van de ecologie. Twee jaar later doet kapitein-commandant Spoiden er nog een schepje bovenop: «Aan ons rijkswachters om ons sterk voor het lot van onze kleine gevleugelde vrienden te interesseren en de door de vernielers van avifauna gepleegde misdrijven streng te bestraffen». Aangezien preventie onvoldoende lijkt, richt men zich op een totaal verbod, wat in Wallonië een concrete vorm aanneemt in 1993. De vogeljacht valt voortaan onder de bevoegdheid van de correctionele rechtbank en niet meer onder de politierechtbank. In Vlaanderen verbiedt het soortenbesluit van 2009 de meeste gebruikte methodes zoals de lijm of het gebruik van levende dieren als lokaas.

De jager wordt verzocht zijn goede trouw te bewijzen Deze overwinning na een lange strijd weerspiegelt ook de ecologische gevoeligheid van de publieke opinie. Deze wordt vertaald in de wil om de natuur in haar geheel te begrijpen. Een onverwacht gevolg van deze filosofie is de toenemende vijandigheid, niet alleen ten aanzien van de laakbare activiteiten zoals de stroperij of de vogeljacht, maar ook ten aanzien van heel oude gebruiken die voortaan als negatief worden aanzien. Sommige dieren die de wet als schadelijk bestempelt (steenmarter, beverrat, maar ook gaai, ekster …) winnen aan sympathie bij het publiek. De term zelf verdwijnt trouwens uit de teksten ten voordele van de term «ander wild». De jacht op die dieren met strikken en vallen wordt steeds meer gereglementeerd: ze moet de onmiddellijke dood zonder lijden van het dier verzekeren. Ondanks alles is er een polemiek aan de gang. We kennen allemaal al het voorbeeld van de wilde katten in de Waalse bossen. Elders worden de wolf of de beer

symbolen. In de Franse Pyreneeën is de laatste inheemse beer in 2004 door een jager neergeschoten. Twee jaar later ontdekten rijkswachters het levenloze lichaam van Paloma, een berin uit Slovenië die tegen het advies in van de lokale kwekers die, bezorgd om hun kudde, op dezelfde plaats werd uitgezet. De nieuwe ecologische gevoeligheid leidt uiteindelijk tot twijfel over de jachtbeoefening in het algemeen. De vereniging Veeweyde geeft het voorbeeld door grond in Nassogne te huren om te vermijden dat er nog wordt gejaagd. In 1974 slagen de beschermers van het Zoniënwoud erin de jachtbeoefening te doen stoppen wegens de broosheid van het milieu en de gevaren voor de wandelaars. In 1982 stelt koning Boudewijn een belangrijk gebaar door af te zien van zijn recht, ingesteld sinds de onafhankelijkheid, om vrij op bepaalde gronden van de staat te jagen. Die terreinen, de Jachten van de Kroon, zijn omgezet in een pedagogisch laboratorium voor natuurbeheer met de actieve hulp van de Afdeling Natuur en Bossen. De jager, die er soms zelfs van beschuldigd wordt de vijand van de natuur te zijn, wordt verzocht zijn gehechtheid aan de natuur de bewijzen, net zoals de landbouwer van wie het beheer van de grond of zijn vee in vraag gesteld wordt. Dit heeft zijn weerslag in de wet die haar vertrouwen verliest in het vermogen van de jagers om de natuurlijke bronnen te beheren onder de verre controle van de staatsambtenaren. Het invoeren van een jachtexamen in 1977 vormt in die zin een beslissende wending. Het vroegere vertrouwen wordt vervangen door een te leren materie: het komt er voortaan op aan de jager op te leiden. Het examen wordt georganiseerd door Waters en Bossen terwijl de Koninklijke Sint-Hubertus Club voorbereidende lessen aanbiedt. In 1978 publiceert uitgeverij

Hayez een opmerkelijk handboekje in de vorm van een stripverhaal (van de hand van twee toekomstige grote namen, Berthet en Foerster). De klemtoon wordt er sterk gelegd op de verantwoordelijkheid van de jagers ten aanzien van het milieu. De leidraad van het verhaal is de dag van een grootvader die zijn kleinzoon uitlegt welke zijn plichten zijn wanneer hij voor het examen geslaagd is. De conclusie is ondubbelzinning: «jagen is vóór alles kennen, begrijpen en het stukje natuur waarover men verantwoordelijk is graag zien». Uiteindelijk heeft de moderne maatschappij de neiging om de jacht niet meer te aanvaarden buiten zijn rol van regelaar van de natuur en om ze te veroordelen wanneer het om plezier of traditie gaat. Er moet echter aan worden herinnerd dat het wild evenveel, zo niet meer, lijdt onder de vooruitgang: massaal gebruik van pesticides voor gewassen, vernielingen door de maaimachines enz. De rechterlijke en uitvoerende macht (waaronder de politie) proberen zonder partij te kiezen een moeilijk evenwicht te respecteren tussen meerdere soms onverzoenbare begrippen: het beheer van de natuurlijke bronnen (wat een controle van de soorten inhoudt), de door de dierenbeschermingsverenigingen (die steeds heftiger zijn ten aanzien van de jagers) verdedigde moraal en tot slot het respect voor de tradities dat met alle mogelijke middelen door de jachtverenigingen wordt verdedigd.

63 ‹


De eeuwige slachtoffers: het dier als traditie

› 64


De eeuwige slachtoffers: het dier als traditie

D

e traditie is het derde grote domein waarin de overheid heeft moeten ingrijpen. Hierbij probeert ze steeds eenieders gevoeligheden te ontzien. Doden uit naam van de folklore of het geloof is dus slechts mogelijk in een zeer strikt kader dat echter van plaats tot plaats en van tijdperk tot tijdperk verschilt.

Veroordeelde tradities: rond de hanengevechten In het begin van de XIXe eeuw vinden er in België nog steeds executies van dieren plaats die niets te maken hebben met voeding noch met logistieke behoeften, maar tot lokale gewoonten behoren waarvan de oorsprong vaak in een ver verleden ligt. Sommige onschuldige tradities zijn als dusdanig blijven voortbestaan zoals het loslaten van vogels tijdens markten (waar sommige verenigingen echter kritiek op leveren), andere zijn uiteindelijk vanzelf verdwenen bij gebrek aan interesse en nog andere tot slot zijn geëvolueerd als gevolg van een steeds striktere reglementering betreffende het dierenwelzijn. Deze stiktheid is te verklaren door de terugkerende wreedheid van die gebruiken. Aan de watervallen van Coo in Spa gooiden de inwoners honden in de rivier om aan de toeristen de kracht van de bron te tonen! Aangezien een verbodsbesluit van 1858 geen resultaat had, publiceert de gemeente er De een tweede op verzoek van de dierenbeschermingsvereniging waarnaar burgemeester Lamberty schreef: «Ik zal u de politieagenten en in het bijzonder die van voornoemde plaats [Coo] aanbevelen toe te zien op de goede uitvoering ervan».

12.

eeuwige slachtoffers: het dier als traditie

De in België meest bekende gevallen zijn het ganzentrekken en de hanengevechten. De eerste traditie betreft vooral de Basse-Meuse (Visé), Harchies en ook de Vlaamse polders rond Berendrecht en Stabroek. Ze verdwijnt in feite snel uit de politieannalen, want vanaf het midden van de XIXe eeuw probeert men een dood dier te gebruiken, wat de kranten niet steeds melden die van het gebruik gewag maken zoals Le Soir in juli 1947. De tweede traditie is door de Engelsen uit India meegebracht en verspreidde zich zowat overal in België, in het bijzonder in Vlaanderen en Henegouwen. Ze wekt meer beroering op wegens haar band met het spel en de voorliefde voor geweld. Ze geniet trouwens lang de steun van bepaalde verkozenen. In Limburg halen de voorstanders zelfs aan dat de activiteit toeristen lokt en de boeren tijdens de winter bezighoudt! Het principe berust op de natuurlijke (of als natuurlijk geachte) agressiviteit van de hanen. De jonge veelbelovende mannetjesdieren worden zeer vroeg van het hoenderhof gescheiden en aan een speciaal dieet onderworpen. Ze worden bovendien geschoren, dat wil zeggen ontdaan van hun kam en van de baard om te vermijden dat ze tijdens een gevecht worden vastgegrepen. Met het oog op dergelijk gevecht worden aan hun poten sporen vastgemaakt: ofwel een stukje koehoorn (Haspengouw), ofwel een soort metalen stang (Vlaanderen). Het gevecht vindt plaats in een met planken betimmerde ring en kan tussen enkele seconden en enkele minuten duren.

65 ‹


De eeuwige slachtoffers: het dier als traditie

Na getalm in de XIXe eeuw (verboden op provinciaal niveau die zonder resultaat zijn gebleven) verbiedt het Veldwetboek van 1886 de traditie voor een publiek maar laat ze toe in de privésfeer. Men ziet dat het probleem minder het dierenwelzijn betreft dan wel de door de weddenschappen ontstane onlusten. Van Mighem herinnert er in 1888 aan dat de wet «tot doel heeft in de eerste plaats de dieren te beschermen, vervolgens bij de mensen de gewoonte van bepaalde publieke gevechten, spelen of spektakels uit te roeien waarbij dieren aan foltering worden onderworpen». Vervolgens

wordt de praktijk onder invloed van de dierenbeschermingsverenigingen niet meer als moreel beschouwd. Ze wordt volledig illegaal dankzij de veelbesproken wet van 1929 betreffende de wreedheid jegens dieren. De «vechthanenfokkers» moeten de grens overtrekken (de Vlaamse emigranten hebben er de traditie ingevoerd en ze blijft tot op de dag van vandaag bestaan) of clandestiene competities organiseren die de politie moeilijk kan bestrijden. Men begrijpt waarom, wanneer men de rijkswachtverslagen van de jaren 1950 leest, waaronder dat van kapitein Favresse van het district van

Jumet, naar aanleiding van bewezen gevechten in Boignée in 1954. «Er moet worden opgemerkt dat de organisatoren van dergelijke gevechten gemotoriseerd zijn en over een zeer goede inlichtingendienst beschikken. De aanwezigheid van rijkswachters in de omgeving van de verzamelplaats wordt hen onmiddellijk gemeld». De officier stipt ook de moeilijkheden van de radiocommunicatie aan, een terugkerend zwak punt bij de politiediensten, dat de rijkswacht probeert op te lossen dankzij de mechanisering op grote schaal van de jaren 1960. Justitie volgt echter niet altijd: in 1973 nog komt de maatschappij tegen de wreedheid jegens de dieren in opstand tegen de minieme straf die de organisator van een gevecht in Wintershoven die door de rijkswacht wordt aangehouden, wordt opgelegd.

De controverse rond opnieuw geëvalueerde of ingevoerde praktijken De modernisering van de maatschappij leidt tot een achteruitgang van die vooral landelijke tradities. Ze brengt echter nieuwe debatten met zich mee wanneer de kijk op een voorouderlijke gewoonte verandert of naar aanleiding van de invoer van een praktijk die men strijdig met het dierenwelzijn acht. Onder de verdedigers van die betwiste tradities zijn er zich sommigen niet bewust van dat de tradities ook een geschiedenis hebben en dat het bijgevolg logisch is dat ze zich uiteindelijk aan de maatschappij aanpassen. In 1993 is het dorpje Sint-ElooisWinkel het onderwerp van gesprek wegens de paardenkoers die traditioneel in de straten wordt georganiseerd, de laatste van een vroegere populaire soort. Omdat de rijdieren te gemakkelijk uitglijden op dit harde en gladde terrein (asfalt en straatstenen), met gevaar voor eigen leven, verkrijgen de dierenrechtenverenigingen de veroordeling van de praktijk in de vorm van een voorstel tot wijziging van de wet van 1986 tegen de wreedheid jegens dieren. Voortaan biedt de gemeente een demonstratie van paardendraf aan zonder gevaar. Een andere traditie die in vraag wordt gesteld is de drijfjacht die

› 66


De eeuwige slachtoffers: het dier als traditie

door de beoefenaars ervan als een sport wordt beschouwd. Het gaat er immers om één enkel dier te achtervolgen gedurende uren totdat het, uitgeput, door een jager wordt neergeschoten of, wat men vroeger hallali (doodjagen) noemde, door de meute wordt verscheurd. De drijfjacht, die met hand en tand door de Federatie van de jagersverenigingen van de Europese Unie wordt verdedigd, wordt echter verboden in België in 1992 (Vlaanderen) en 2000 (Wallonië). Zelfs het land dat de drijfjacht met het meeste vuur heeft beoefend – Groot-Brittannië – heeft ze uiteindelijk verboden in 2004. Hier hebben bepaalde verenigingen zelfs openlijk opgeroepen tot ongehoorzaamheid. Het geval van de rituele offers is een beetje verschillend. Men weet dat de wet de voorafgaande verdoving van het vee voor het slachten verplicht. Er wordt onmiddellijk een uitzondering toegestaan aan de joodse gemeenschap die bij wijze van offer met een vlijmscherp mes slacht. De uitzondering breidt zich uit naar de moslims na de Noordafrikaanse immigratie van de jaren 1960-70. De wetgeving wordt ook aangepast (1988) wat het vervoer van een dier in een persoonlijk voertuig betreft, wat in principe verboden is behalve in welbepaalde omstandigheden gekoppeld aan een erkende religieuze gewoonte. Mettertijd ontwikkelt de praktijk zich dusdanig dat ze gedeeltelijk

wordt toegepast op een deel van het vlees bestemd voor niet-moslims, wat natuurlijk een gemak is voor de slachthuizen, maar in tegenspraak is met het uitzonderlijke karakter waarin door de wet is voorzien. Daarbij komt nog het onbegrip van een deel van de publieke opinie in een land dat onderhevig is aan de effecten van wat men de «paradox van het vlees» noemt (degenen die het meeste vlees eten, houden niet van het idee dat de dieren lijden). Daarom heeft de Raad voor Dierenwelzijn, al vermeld voor zijn beradende rol ten aanzien van de overheid, in 2008 een werkgroep «halal en sjechita slachten» opgericht, die besluit dat de rituele slachting leidt tot een «veel hoger risico van pijn en lijden». Voor het ogenblik kon nog geen compromis worden gevonden, in tegenstelling tot Nederland waar regering en religieuze vertegenwoordigers tot een begin van akkoord zijn gekomen in juni 2012. Hier wordt bevolen dat de bedwelming veertig seconden na de keling plaats moet vinden als het dier zelf nog niet buiten bewustzijn is geraakt. Op Europees niveau moeten de vertegenwoordigers van de 27 lidstaten in de geest van het verdrag van Amsterdam (1997) de eerste Europese wettekst over het dierenwelzijn opstellen die duidelijk zijn beperkingen vastlegt in een aanvullend protocol: «houden de Gemeenschap en de lidstaten ten volle rekening met

hetgeen vereist is voor het welzijn van dieren, onder eerbiediging van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en gebruiken van de lidstaten met betrekking tot met name godsdienstige riten, culturele tradities en regionaal erfgoed». Deze woorden verwijzen naar het probleem van de verdoving natuurlijk, maar ook naar meer verankerde tradities zoals de corrida, die Frankrijk in 2011 tot immaterieel erfgoed heeft verklaard waardoor het voortbestaan ervan is gewaarborgd. De pogingen om die gevechten in België in te voeren hebben geen resultaat opgeleverd. In 1853 al weigert burgemeester de Brouckère de organisatie van een stierengevecht in Brussel voor een reden die hij aan de gouverneur verklaart: «Dit soort spektakel maakt het volk vertrouwd met het zien van bloed, met gewelddadige emoties. Het zal de openbare zedelijkheid wel ongunstig beïnvloeden». Honderdvijfenvijftig jaar later zet de internationalisering van de vrijetijdsbesteding organisatoren van «courses camarguaises» (achtervolging zonder dat de stier wordt gedood) ertoe aan om een spektakel aan te bieden in Ghlin, wat de woede opwekte van de dierenrechtenactivisten uit de streek van Bergen.

DEBAT IV: waarom de dierenrechten verdedigen? De pioniers van de dierenrechten zijn ook de vroege verdedigers van alle onderdrukten en de rechtvaardigheid zoals Bentham, eminente theoreticus van het verzet tegen de doodstraf of Victor Hugo, eeuwige tegenstander van de dictatuur. Waarom opkomen voor de dieren als er nog zoveel strijd moet worden geleverd voor de mensen? Men kan over het antwoord nadenken terwijl men uitgaat van het geval van twee beroemde Amerikaanse romanschrijfsters. Harriet Beecher Stowe is de auteur van De hut van oom Tom (Uncle Tom’s Cabin) dat na de publicatie ervan in 1852 het meest verkochte boek aan de andere kant van de Atlantische oceaan was. Wegens de aanklacht tegen de slavernij zag men in het boek een van de oorzaken van de Amerikaanse burgeroorlog. De auteur bekommerde zich ook om het lot van de dieren door te argumenteren dat niemand het recht heeft een dier te mishandelen. «It’s a matter of taking the side of the weak against the strong, something the best people have always done». Honderddertig jaar later veroorzaakt Alice Walker beroering met een gelijkaardige roman, De kleur paars (The Color Purple), door Steven Spielberg verfi lmd. Aan deze auteur heeft men een nog duidelijker citaat te danken: «The animals of the world exist for their own reasons. They were not made for humans any more than black people were made for whites, or women created for men».

67 ‹


De slachtoffers van morgen: het dier als koopwaar

› 68


De slachtoffers van morgen: het dier als koopwaar

D

e leidraad van de dierenbescherming vandaag de dag is de noodzaak om de honger naar consumptie ten koste van de dieren af te remmen. De toenemende behoefte aan voedsel geeft een nieuwe dimensie aan de problemen op het vlak van volksgezondheid en de bescherming van het ecosysteem. Bovendien bevordert de internationalisering van de handel de trend van het exotisme waardoor zelfs het evenwicht van de soorten in gevaar wordt gebracht. De politie, die hier slechts een actor onder anderen is, probeert op drie vlakken te handelen: de bescherming van de mens door gezondheidsrisico’s te voorkomen, de bescherming van het dierenwelzijn en de bescherming van het leefmilieu in het algemeen waarvan het evenwicht bedreigd wordt. Daarbij komt nog dat al die nieuwe markten gegeerd zijn bij de georganiseerde bendes, bevoorrecht doelwit van de politie in haar gerechtelijke functie.

De steeds groter wordende bedreigingen voor de voedselhygiëne voorkomen

13.

Genetische manipulaties, dodelijke bacteriën, epidemieën … onze maatschappij leeft in angst voor een catastrofe op het vlak van voedselhygiëne en elke staat heeft in dat verband zijn eigen strategie. Deze bekommernis is niet nieuw. In 1911 brengt een onderzoek aan het licht dat het slachthuis van Kuregem vlees verkoopt van paarden die dood wahet ren voor hun aankomst zonder het nochtans verplichte attest van de dierenarts. De krant Le Peuple titelt: «Schandaal: de Brusselse arbeider eet dode paarden …» Naast de productie vormt de voorkoming van epidemieën ook een aandachtspunt voor de ordediensten, die weten dat de grenzen niet alleen mensen doorlaten. In de jaren 1950 moeten de veldwachters de coloradokevers in de gaten houden. Deze kevers, die de aardappelen vernielen, bereikten Europa tijdens de Grote Oorlog en tastten België aan vanaf 1935.

slachtoffers van morgen : dier als koopwaar De

In 1963 leggen de Verenigde Naties en de WGO een internationale reglementering vast die men kent onder de naam Codex Alimentarius: hierin zijn voedingsnormen, richtlijnen en standaard gebruikscodes vastgelegd om de problemen te beperken die ontstaan door de snelle groei van de wereldhandel in voedingsmiddelen. Europa ontwikkelt in 1979 zijn eigen controlemiddel, het RASFF (Rapid Alert System for Food and Feed) en legt zijn algemeen beleid vast in het «Witboek over voedselveiligheid» dat in 2000 is goedgekeurd. De reglementering is over het algemeen zeer strikt. Oude groentetelers worden gerechtelijk vervolgd omdat hun soorten niet in de catalogus staan van de toegelaten voedingsmiddelen …

69 ‹


De slachtoffers van morgen: het dier als koopwaar

Overdreven voorzichtigheid? De gekkekoeienziekte (BSE, boviene spongiforme encefalopathie) vanaf 1986 en, in België, de dioxinecrisis van 1999, hebben bewezen in welke mate de overheid aandacht moet blijven hebben voor gezondheidsrisico’s. In het geval van dioxine werden volledige partijen gevogelte, eieren en ook varkens vernietigd. Het land heeft immense zowel financiële als morele schade geleden (verloren vertrouwen van de consumenten), vandaar de oprichting van het FAVV en de EFSA op Europees niveau. Naar aanleiding van het onderzoek door het parket van Gent, wordt de firma uit Deinze die aan de basis ligt van het schandaal in 2002 en 2010 zwaar gestraft.

Gif in de aderen: de hormonenplaag De rol van de politie heeft vooral betrekking op de criminele uitwassen van de overconsumptie. Nergens duiken ze zo duidelijk op als in het geval van de hormonenzwendel. Die producten laten toe de spieren kunstmatig te laten ontwikkelen. Dankzij de hormonen kan een dier op een jaar tijd een derde aan extra gewicht winnen. 72 uur na hun inspuiting zijn de producten niet meer op te sporen. Overbodig om te preciseren dat ze niet tot de goede gezondheid van hun slachtoffer bijdragen. Het is overigens veelzeggend dat in de mishandelingszaak van de videobeelden die door Gaia waren opgenomen in het slachthuis van Anderlecht, verscheidene betrokken handelaars al een strafblad hadden voor hormonenzwendel. Vóór de ontdekking van insuline in 1921 is hun bestaan onbekend. Men moet wachten tot de jaren 1950 vooraleer ze voor de fokdieren worden gebruikt met gevolgen die niet steeds worden beheerst. De stijging van de vraag naar rundvlees wakkert al snel de hebzucht van bedriegers zonder scrupules aan. Vanaf de jaren 1980 proberen sommige rijkswachtbrigades een specifieke aanpak van het probleem te ontwikkelen en in 1991 ontstaat een «autonome cel met exclusieve bevoegdheid». Om te breken met het centralisme van weleer vestigt de cel zich in Roeselare. Haar opdracht: de centralisatie,

› 70

de verwerking en de analyse van de beschikbare informatie, om onder meer de internationale dimensie van het probleem beter te kunnen afbakenen. De beweging versnelt in 1995 met de zaak Karel Van Noppen: deze Antwerpse dierenarts, die lid was van de cel hormonen van het Instituut voor veterinaire keuring (IVK), werd voor 15 000 euro neergeschoten door een huurmoordenaar die was aangenomen door een veeteler zonder scrupules in de streek van Rekkem. De staf richtte dan in Brussel een centrale cel op die ondertussen in de federale politie is geïntegreerd. Deze drijft het aantal initiatieven ten gunste van de terreineenheiden en de samenwerkingen met de externe partners op. Onder de opmerkelijke dossiers die ze de laatste jaren heeft behandeld, vermelden we het geval van een malafide dierenarts die zich bezighield met zwendel in producten via Duitsland in 2004, een internationale zwendel in een Spaans product vermengd met kruiden in 2005 (40 ondernemingen in België die klant waren) en tot slot een zaak uit 2008 die aantoont dat het moeilijk is om bewijzen te vinden (het gaat om een bij iedereen bekende maar nooit vervolgde hormonenzwendelaar). En dankzij het internationale succes van de Vlaamse film Rundskop in 2011 kon een groot publiek ontdekken wat zich achter de schermen van die schandaleuze zwendel afspeelt.

De dieren tegen mishandeling op grote schaal beschermen De hormonenkwestie houdt verband met de tweede grote bekommernis van de overheid: het dierenwelzijn. Opnieuw, wanneer er

criminele uitwassen zijn, is het zware banditisme nooit veraf. We herinneren aan de stroperij waarvan de professionalisering al werd aangehaald (hoofdstuk 11). In 2003 wordt in de streek van Hoei een jachtopziener aangehouden nadat bij hem een echte uitsnijderij voorzien van een koude kamer werd ontdekt, naast geweren en strikken bedoeld om illegaal wild te doden. Rond dezelfde periode vertelt een rijkswachter in het online tijdschrift Mine dat hij een stroper had aangehouden die op 2 maand tijd 225 reeën had gedood, in het bijzonder om aan grootwarenhuizen te verkopen. Het vervoer is altijd al een ander bijzonder aandachtspunt van de politie geweest, want het is op die manier dat de vee-epidemieën zich verspreiden. In de XIXe eeuw bekeuren de agenten de vervoerders wanneer ze de kalveren opeen stapelen om plaats te winnen op weg naar het slachthuis. In het autotijdperk houdt de wegpolitie de vrachtwagens tegen om na te gaan of de dieren voldoende plaats hebben, of ze voldoende hebben kunnen drinken … De eerste Europese reglementering dateert van 1968. Sinds 1 september 2009 moeten alle veewagenbestuurders in België een specifiek brevet hebben. De misbruiken in deze uiterst concurrentiële sector zijn immers talrijk: uit een onderzoek door drie Europese verenigingen (waaronder Gaia) begin 2012 blijkt dat bij 67 % van de schaap- en rundertransporten de wetgeving geschonden wordt. Het gaat niet alleen om het vee. Ten aanzien van de toenemende vraag naar gezelschapsdieren deinzen sommige handelaars met weinig scrupules er niet voor terug om vooral uit het Oosten pups te


De slachtoffers van morgen: het dier als koopwaar

laten komen. In mei 2012 werd een Tsjechische auto tegengehouden met 15 pups opgesloten in de koffer. Ze hadden al gedurende 6 uur geen eten en water. Er moet worden opgemerkt dat de huidige wetgeving de erkende kwekers, de zogenaamde «kwekers-handelaars», toelaat om naast de dieren die ze al verkopen dieren in te voeren. De verenigingen stellen aan de kaak dat de praktijk de huidige trend in stand houdt om het huisdier te zien als een verwisselbaar accessoire, terwijl men weet dat er in België echte supermarkten voor gezelschapsdieren bestaan hoewel elk jaar 30 000 honden een spuitje krijgen bij gebrek aan eigenaar! Een sterke vraag doet niet alleen de teelt toenemen maar ook de diefstal en de vervalsing van papieren. In de jaren 1950 knoeien de criminelen al met de officiële stempels die ze met een rauwe halve aardappel nabootsen. In dezelfde periode moet de rijkswachter het volledige signalement kunnen opstellen van een gestolen koe: hoe er vandaag in slagen terwijl er jaarlijks 800 000 runderen, 11 miljoen varkens en 300 miljoen kippen (cijfers van 2009) naar de Belgische slachthuizen worden vervoerd? Hieruit blijkt het belang van het merken en de registratie (database SANITEL, 1997). Het betreft oorspronkelijk niet zozeer een middel tegen diefstal maar wel tegen epidemieën, in het bijzonder de rundertuberculose. Sinds 2002 is het verboden het dier met een brandijzer te merken. Het merken gebeurt voortaan in de vorm van een stamboekoornummer. Het merken heeft een verschuiving van de diefstallen naar een andere soort veroorzaakt, het paard. In 1998 wordt in België een honderdtal paarden gestolen, vaak om te worden uitgevoerd. De sterke hengsten dienen om de merries te dekken, de minder sterke paarden eindigen in het slachthuis. Uiteindelijk wordt hun identificatie eveneens verplicht op 31 december 2009. Natuurlijk is deze identificatie geen enkele garantie tegen diefstal. «Dognapping» of diefstal van een rashond bloeit ondanks de veralgemening van de tatoeage of de elektronische chip vanaf 1998 (ongeveer 600 gestolen honden in 2009).

Sinds 1 oktober 2004 moet een huisdier ook een paspoort hebben om te reizen. Er bestaat echter geen nationaal equivalent voor de Europese wetgeving over het merken van de CITES-dieren.

Het milieu beschermen tegen overconsumptie We herinneren eraan dat de conventie van Washington de internationale handel in beschermde soorten regelt. Het gaat om zo’n 22 000 planten en 3000 dieren, onderverdeeld in verschillende categorieën volgens de graad waarin ze bedreigd zijn: de meest bedreigde soorten waarvan de handel een uitzondering moet blijven en strikt gereglementeerd moet zijn; de soorten waarvoor het gevaar kleiner is maar waarvan de transacties niettemin moeten worden gecontroleerd om hun uitsterving te voorkomen; tot slot de soorten die slechts in bepaalde landen worden beschermd.

De NGD’s en de trend van de exotische uiterlijke schijn Op het moment van het ontstaan van CITES kon niemand zich inbeelden dat de eenvoudige burger er zo vaak te maken mee zou krijgen. In 1974 nog vraagt een afgevaardigde aan de minister van Landbouw of een wet voorziet in de beperking van de exotische soorten die de Belgische fauna zouden bedreigen. Het antwoord is negatief «daar tot nu toe dergelijke dieren geen gevaar schenen op te leveren voor de gezondheid van huisdieren». Een generatie later zet de honger naar nieuwigheden van de consumenten velen aan om voor exotische dieren te kiezen als gezelschapsdier of om hun interieur te versieren. Natuurlijk is iedereen hier vrij in, maar deze trend heeft zware gevolgen. In de eerste plaats zijn die dieren niet aangepast aan ons klimaat zodat ze soms de gezondheid van de mens en het ecosystem in gevaar brengen. Bovendien voedt de handel erin het zware internationale banditisme.

is. Uit Mexico wil men bijvoorbeeld een zangvogel, cactussen om zijn tuin te versieren of orchideeën voor de serre importeren. Giftige spinnen, veelkleurige kikvorsachtigen of schattige apen staan op het lijstje met cadeau-ideetjes van de westerse jeugd. Afgezien van alle maatregelen werden in 2005 tijdens een huiszoeking een alligator, 13 kaaimannen en een dertigtal schildpadden ontdekt bij een van de meest vermaarde bonzaïkwekers van Europa die in Nederland gevestigd was. Heel dit kleine wereldje bewoog zich rond in de buurt van de kinderen. In België worden naar schatting 100 000 levende reptielen op de markt aangeboden, waarvan nauwelijks de helft overleeft. Regelmatig worden exotische dieren in de riolering geworpen of in de natuur vrijgelaten. Als ze niet sterven, kunnen ze het evenwicht van het milieu ernstig in gevaar brengen of besmettelijke ziekten verspreiden (apen). In 2004 zorgde de documentaire Darwin’s Nightmare voor opschudding. Hierin wordt het verhaal verteld van de Nijlbaars die op een dag bij wijze van test in de Grote Meren werd uitgezet. Op enkele jaren tijd waren alle lokale variëteiten verslonden en bleef er enkel maar die baars over waarop intensief wordt gevist voor de rijke landen. De trend van de NGD’s zet de federale regering ertoe aan om in 2002 een lijst met toegelaten gezelschapsdieren te publiceren, 42 in totaal. Onnodig te zeggen dat apen of wolven er niet op voorkomen. Er wordt een afwijking toegestaan voor de dieren die niet op de lijst staan en die vóór 1 juni 2002 geregistreerd waren en voor hun bewezen nakomelingen. Voor het overige moet men om zo’n dier thuis te houden een milieuvergunning, de zogenaamde VLAREM-vergunning, hebben. Er is dus een CITES-certificaat nodig om de toestemming te krijgen om een exotisch dier te kopen

De problematiek van de NGD’s (nieuwe gezelschapsdieren) hangt immers samen met de voorliefde voor alles wat zeldzaam en kostbaar

71 ‹


De slachtoffers van morgen: het dier als koopwaar

en een vergunning om het te mogen houden: ten aanzien van de – gerechtvaardigde – strengheid van die maatregelen aarzelen de liefhebbers niet om te proberen hun «vriend» illegaal te importeren ondanks de wetten en het gevaar. De douane is de belangrijkste betrokken overheid, gelet op de hoeveelheid inbeslagnames, onder meer door de GAD van Zaventem, de groep anti-drugs. En de smokkelaars proberen elkaar te overtroeven in vindingrijkheid: vogeleieren verstopt op het lichaam, papegaaien levend verpakt in mantels, giftige kikkers verstopt in fotorolletjes enz. In 2004 onderschept de douane van Zaventem een Thai met twee levende arenden verpakt als mummies in teenwilgen kokers. Aangezien ze besmet waren met de pseudovogelpest moest er onverwijld euthanasie op worden gepleegd. Mogen niet worden vergeten: de vervalste documenten. In België was er de zaak van een Belg die eigenaar was van een koppel roofvogels en eind de jaren 1990 valse certificaten verkocht aan een Italiaan om diens zwendel in honderden in de Kroatische bergen gestolen eieren te wettigen. De politie wordt bij de uitoefening van haar dagelijkse taken geconfronteerd met de verstoring van de openbare orde, veroorzaakt door het bezit of de ontdekking van een NGD, vandaar dat er steeds meer aan preventie wordt gedaan. Op gerechtelijk vlak spitst ze zich toe op de meest ernstige gevallen door te proberen op zoek te gaan naar de bron van de smokkelaarsnetwerken. Een schildpad gekocht voor 2 à 3 euro op een Marokkaanse markt wordt voor 75 à 125 euro verkocht in België. Een zeldzaam exemplaar zoals de Geochelone Yniphora van Madagascar kan hier 25 000 euro waard zijn. Vandaar de duidelijke interesse van de georganiseerde bendes. Het komt trouwens vaak voor dat er bij de inbeslagname van wilde soorten drugs worden ontdekt, een bewijs van betrokkenheid van de kartels. Men meent dat een derde van de wereldhandel die verband houdt met CITES (ongeveer 350 miljoen dieren) gelinkt is aan illegale praktijken. Deze smokkelarij komt volgens

› 72

Interpol voor de criminelen neer op een jaarlijkse winst van 10 miljard dollar, waardoor het de derde meest lucratieve activiteit is na de drugs en de wapens. Europa beschikt sinds 2005 over zijn eigen database van de CITES-misdrijven: EU TWIX – Trade in Wildlife Information Exchange.

in de ingewanden van walvissen zit zo gegeerd (bij cosmeticafabrikanten) en dus zo duur dat toen in februari 2012 een potvis op het strand van de Belgische kust aanspoelde, het stoffelijk overschot permanent door de civiele bescherming van Jabbeke moest worden bewaakt!

Een exponentiële honger naar kostbare stoffen

Natuurlijk voedt de sterke vraag naar beschermde soorten criminele stroperij in de vier windhoeken van de wereld. In de Camargue, een Frans beschermd natuurpark, werd in 2005 een indrukwekkend netwerk smokkelaars ontmanteld: niet minder dan 17 voertuigen met een grote cilinderinhoud werden gebruikt om illegaal op zeldzame soorten te jagen die vervolgens werden doorverkocht aan restaurants of taxidermisten (voor toeristen die dol zijn op opgezette roze flamingo’s). Dezelfde bende hield zich ook bezig met inbraken, wat tot hun aanhouding leidde. Maar het meest in het oog springende geval blijft dat van het ivoor, het meest in België in beslag genomen CITES-product, vaak naar aanleiding van een transit naar China.

België is een draaischijf in die internationale smokkel, ongeacht of het gaat om de roofvogels die in trek zijn in de Golfstaten of de kostbare stoffen bestemd voor het Verre Oosten. CITES heeft immers ook betrekking op de overleden soorten en alles wat eruit gehaald wordt. Er is dus een vergunning nodig om bepaalde voorwerpen, voedingsmiddelen of medicamenten op basis van planten en dieren te importeren. In de dozen voor inbeslagnames van de douane zitten regelmatig bonte voorwerpen zoals armbanden gemaakt van olifantenhaar, apenschedels, gerookte schildpadden voor restaurants in de Matongewijk (Congolese wijk van Brussel) of een sjaal gemaakt van een Tibetaanse antilopenhuid (waarvoor tot 10 000 euro per stuk wordt betaald!) Het Revue van de Rijkswacht publiceert vanaf 1996 tips voor de vakantiegangers die in de verleiding worden gebracht om verboden souvenirs mee te brengen zoals de hoorns van de saïga-antilope. Wegens de betrokkenheid van de internationale maffia brengen de betrokken hoeveelheden de toekomst van sommige soorten in gevaar. Als we het voorbeeld van de kaviaar nemen, zien we dat de exponentiële toename van het vissen op steur tot een tekort aan steureieren leidt, vastgesteld aan het eind van de jaren 1990 in de voormalige Sovjetrepublieken (Kaspische Zee) waar ze worden geproduceerd. In dat domein schat men dat er 10 keer meer illegale steureieren wordt afgenomen dan in het kader van de legale handel: een invoerder van kaviaar die in 2002 in Miami werd aangehouden, had op één jaar tijd het equivalent van het voor heel Rusland toegelaten exportquotum laten binnenkomen … Men moet ongeziene voorzorgsmaatregelen treffen: zo is amber die

De kwestie van het ivoor en de invloed van de traditionele geneeskunde De dreiging voor de wilde Afrikaanse soorten gaat in feite terug tot het koloniale tijdperk toen de jacht en de handel een georganiseerde slachtpartij doen ontstaan die absoluut niet te vergelijken is met de lokale gebruiken. De olifant is zelfs het voorwerp van weinig overtuigende pogingen tot domesticatie vooraleer er systematisch jacht op wordt gemaakt voor zijn ivoren slagtanden. Belgisch Congo bevoorraadt tot 85 % van de wereldhandel met dit luxemateriaal dat vooral wordt gebruikt voor de vervaardiging van biljartballen. Patricia Van Schuylenbergh, historica in het Afrikamuseum van Tervuren, heeft in detail de evolutie van de houding van de overheid in dat verband bestudeerd. Totdat het land een Belgische kolonie werd in 1908 ziet het erop toe dat de ivoorhandel ten bate van hem wordt gemonopoliseerd. Maar gelijktijdig wekt de georganiseerde slachting van de olifanten een bewustwording op


De slachtoffers van morgen: het dier als koopwaar

van de dreiging voor het milieu. Het eerste internationale congres over de bescherming van de Afrikaanse dieren vindt plaats in Londen in 1900. Vervolgens ontstaan de verenigingen ter verdediging van de landschappen en de fauna. Om de verkwisting van de rijkdommen te vermijden deelt de koloniale overheid in de jaren 1920-50 het grondgebied in in huiszones en wilde zones, brengt ze door rangers beschermde jachtgebieden en nationale parken tot stand waar de jacht verboden is. Het Virunga Nationaal Park, geopend in 1925, is het eerste in zijn soort op het continent. Het relatieve evenwicht dat eruit voortvloeit, wordt vanaf de jaren 1970 in gevaar gebracht door het gezamenlijke effect van de groeiende vraag en de chaotische politieke situatie van de landen van zwart-Afrika. In 1989 verbiedt een CITES-overeenkomst de internationale handel in ivoor met in 1997 een uitzondering voor de verkoop per opbod van de slagtanden van de dieren die een natuurlijke dood zijn gestorven. Zonder al te veel resultaat: de inbeslagnames worden steeds groter, bewijs van de betrokkenheid van georganiseerde bendes. In 2006 heeft TRAFFIC het over jaarlijks 30 000 illegaal neergeschoten olifanten. In Tsjaad daalde de olifantenpopulatie tussen 2006 en 2010 met 40 %. Daarom eisen landen zoals Tanzania en Zambia een versoepeling van de verplichtingen (een nieuwe vergunning om de bestaande voorraden te verkopen) om het monopolie van de maffia te breken. Experts vrezen echter dat zo een fout signaal gegeven wordt. Het gaat nog steeds om dat debat over het evenwicht tussen preventie en repressie. De eindbestemming van het ivoor is doorgaans China, zozeer heeft

de economische vooruitgang van dat land de vraag doen toenemen. Merkwaardig toeval, de stroperij begint opnieuw in Kenia na de komst van de Chinese firma’s om een autosnelweg aan te leggen. In dit immense land in volle groei kan de gevoeligheid voor de dierenrechten geen gewicht in de schaal leggen. Levende dieren (insecten of hagedisjes) worden er nadat ze in een vloeistof zijn gedompeld verkocht als sleutelhanger voor het equivalent van één euro. Maar zijn de Chinezen echt ongevoeliger dan de anderen? De smokkelaars maken vooral gebruik van de onwetendheid en het bijgeloof dat er nog heerst (een studie heeft aangetoond dat 70 % van de inwoners gelooft dat de olifantenslagtanden uitvallen als tanden en dat ze enkel moeten worden opgeraapt!) Ivoor dient er als ingrediënt voor zogezegde wondergeneesmiddelen tegen epilepsie of … luiheid. De traditionele geneeskunde is nog meer verzot op de neushoornhoorn waarvan de verkoop in China verboden is sinds 1987, een verschrikkelijke onrechtvaardigheid voor zij die ten onrechte geloven dat hij levens kan redden. Resultaat: ongebreidelde stroperij waardoor de toekomst van de soort bedreigd wordt. De witte neushoorn is nagenoeg verdwenen terwijl de zwarte neushoorn een evolutie met ups en downs heeft gehad, met een huidige populatie die op iets minder dan 5000 wordt geraamd. De illegale jacht kende onlangs echter een herleving zonder weerga: 333 neergeschoten neushoorns in 2010 tegenover 13 in 2007. In 2011 bedraagt dit aantal 448, waarvan 252 in het beroemde Krugerreservaat in Zuid-Afrika. De criminelen plunderen zelfs de Europese musea waar opgezette neushoorns sinds het kolo-

niale tijdperk slapen: in België waren het Afrikaans museum van Namen en het museum voor natuurwetenschappen in Brussel het slachtoffer van dergelijke diefstallen. Maar hoe de strijd aanbinden met de zwendel in een stof die duurder wordt verkocht dan cocaïne? Niemand heeft een mirakeloplossing buiten een betere sensibilisering van de mensen ter plaatse in het Verre Oosten. Veel privé-eigenaars van Afrikaanse reservaten verkiezen dit dier op te geven wegens de risico’s of ze zagen zelf de hoorns af. Sommigen bevelen een ontwikkeling van de teelt van het dier aan, maar het idee is in tegenspraak met de CITES-principes … Een laatste groot dier dat door de liefhebbers van Chinese geneeskunde wordt bedreigd, is de tijger. Zijn beenderen worden fijngemalen om er poeder van te maken. De handel erin is verboden in China maar de illegale handel heeft een sterke daling met 95 % van die soort veroorzaakt ten opzichte van het begin van de XXe eeuw. Zo zouden er wereldwijd nog minder dan 2500 in vrijheid leven, dit is nauwelijks genoeg om het voortbestaan van de soort te waarborgen. Er moet echter worden opgemerkt dat China de laatste jaren grote inspanningen levert om de illegale import te verhinderen. In juli 2012 vond in Nanning een grote vergadering plaats tussen het Chinese CITES-agentschap en het ASEAN Wildlife Enforcement Network om de strijd tegen de stroperij beter te coördineren. Voortaan komt het gevaar meer vanuit de buurlanden, met name Vietnam waar de – zwakkere – staat moeite heeft om in deze strijd voor het behoud van een van de nobelste diersoorten op aarde te handelen.

De verschrikkelijke Anioto, de luipaardmannen Wie ooit het museum van Tervuren heeft bezocht of Kuifje in Afrika heeft gelezen, kent de verschrikkelijke sekte van de Anioto, of Aniota, de luipaardmannen. Ook al hebben die mysterieuze krijgers niets gemeenschappelijks met de dieren, toch hebben ze te maken gehad met de Belgische politie, of eerder met de territoriale agenten die in Belgisch Congo het gerecht bijstonden in hun opdracht van gerechtelijke politie. In de streek van Beni vond eind de jaren 1920 een grootscheeps onderzoek plaats om moordenaars te identificeren behorend tot de sekte, «Wahokohoko» genoemd in het Bangala, de lokale taal. Ze zijn gewapend met een klauw met drie of vier lemmeten en beschermd met een in twee gevouwen luipaardvel op de borst. Ze dragen een masker van geschilderde schors opdat men hen niet herkent. Het onderzoek leidde tot de aanhouding van een bende geleid door een vrouw. «Als macabere priesteres van een wilde cultus liet ze haar sommige organen van de gedode vrouwen opdienen», legt de lokale correspondent van de Patriote illustré uit …

73 ‹


De slachtoffers van morgen: het dier als gijzelaar van het ecoterrorisme

› 74


De slachtoffers van morgen: het dier als gijzelaar van het ecoterrorisme

D

e misbruiken voeden niet alleen het verzet tegen de praktijken ten aanzien van de dieren maar ook ten aanzien van de maatschappij die ze toepast. Deze vijandige reactie gaat soms zo ver dat men van radicalisme spreekt, wat de federale politie als volgt definieert: «een proces waarbij een individu of een groep van individuen op dusdanige wijze wordt beïnvloed dat dit individu of deze groep van individuen mentaal gevormd wordt of bereid is tot het plegen van terroristische handelingen». Deze evolutie lijkt op een piramide die gezien van beneden naar boven van activisme naar extremisme en uiteindelijk soms naar terrorisme gaat.

14.

Wanneer misdrijven of wanbedrijven uit naam van het milieu of de dieren worden gepleegd, spreekt men over het algemeen van ecoterrorisme hoewel het begrip soms wordt betwist wegens de mogelijke verwarring met terrorisme dat het precies gemunt heeft op het milieu. De dienst antiterrorisme van de federale politie heeft de volgende definitie voorgesteld: «het gebruik van crimineel geweld of de dreiging om crimineel geweld te gebruiken tegen personen of eigendommen door een milieugroepering om ecologische redenen, met als doelstelling een groter publiek dan het beoogde doelwit, dat vaak symbolisch van aard is, te treffen». Ook al gaat het niet om de het gevaarlijkste dreiging, toch was het al een veelbesproken thema in de literatuur: Rainbow 6 van de Amerikaanse van Tom Clancy (1998) of State of Fear van Michael Crichton (2006). De film 28 Days later (2002) van Danny Boyle begint met een verschrikkelijke scène waarin dierenrechtenactivisten opgesloten apen bevrijden in een sterk beveiligde wijk van Engeland zonder te weten dat ze drager zijn van een soort bijzonder gevaarlijk virus «woede» genaamd dat de bevolking zeer snel uitroeit …

slachtoffers van morgen: dier als gijzelaar ecoterrorisme De

Aan de basis: de verwerping van vivisectie en de bontindustrie De ontwikkeling van het ecoterrorisme vloeit immers vooral voort uit de zeer oude strijd tegen vivisectie, d.w.z. het gebruik van levende dieren in het kader van wetenschappelijke experimenten of cosmeticaproeven. Victor Hugo riep al uit: «la vivisection est un crime!» (vivisectie is een misdaad). Een eerste antivivisectievereniging ontstaat in 1875 in Londen. Een internationale unie van die verenigingen wordt opgericht in het begin van de XXe eeuw in Parijs. Ze wordt gereorganiseerd in 1969 onder de benaming International Association Against Painful Experiments on Animals (IAAPEA). De geschiedenis van de beweging is een opeenvolging van niet al te uitgesproken overwinningen en onenigheden tussen radicale activisten, de zogenaamde puristen (volstrekt verbod) en de voorstanders van toegevingen, de zogenaamde pragmatici. Zij zijn in de meerderheid en slagen erin het welzijn van de laboratoriumdieren aanzienlijk te verbeteren zonder de politieke en economische actoren openlijk tegenover elkaar te plaatsen. Veel recenter is

75 ‹


De slachtoffers van morgen: het dier als gijzelaar van het ecoterrorisme

de APMA, de Antiproeven DierenMishandelingsActie. Zij gaat op zoek naar goede alternatieven. In 1986 keurt Europa uiteindelijk de overeenkomst ETS 123 goed over de dierenexperimenten die in het Belgische recht vertaald is door de wet van 18 oktober 1991 (enkele maatregelen staan al in de wet van 1929). Het onderwerp wordt door de controle-instanties ernstig genomen. In 1953 voert de rijkswacht een onderzoek naar een, uiteindelijk als ongegrond beschouwde, klacht die was neergelegd tegen het Sint-Rafaëlinstituut in Leuven. Ondanks alles zijn er zaken van misbruik die in het nieuws komen. In juli 1996 doen de politie van Elsene en de veterinaire keuring een huiszoeking in het laboratorium van het universitaire ziekenhuis Erasmus, dat 600 honden per jaar gebruikt, naar aanleiding van een klacht neergelegd door een voormalige dierenarts die aan het labo verbonden was. Ze ontdekken lijken met verbrijzelde schedel (de wet legt het gebruik van dodelijke stoffen op) en enkele levende dieren in een erbarmelijke gezondheidstoestand. Na onderzoek blijkt dat de leverancier van de dieren niet erkend is. Hij ving zelfs zwerfhonden! De zaak leidde in 1999 tot het proces van meerdere artsen, een student en de leverancier. Ze werden beschuldigd van euthanasie zonder aanwezigheid van een dierenarts, van nodeloze verminking van sommige dieren en van het ontbreken van verzorging ervan. Het vonnis – ontslag van rechtsvervolging voor de artsen en boetes voor de anderen – wordt door de burgerlijke partijen nauwelijks op prijs gesteld. Dit soort uitwassen overtuigt sommige activisten van de nutteloosheid om met de macht een vergelijk te willen treffen. Ze hebben er bovendien genoeg van dat er geen maatregelen worden getroffen tegen een andere praktijk waaraan ze aanstoot nemen: het dragen van bontkleding, dat momenteel niet gereglementeerd is ondanks de lobbyinginspanningen bij Europese instellingen en een verslag van 2001 getiteld The Welfare of Animals Kept for Fur Production. Ook al hebben de misbruiken in dat domein vooral betrekking op Azië met per jaar 2 miljoen gedode

› 76

honden en katten, toch wordt België niet gespaard. De verenigingen hekelen soms de aanwezigheid op de markt van hondenbont (wat sinds 2007 verboden is) en een twintigtal Belgische ondernemingen houden zich nog bezig met het kweken van nertsen (tegenover 46 in 1990), wat toegelaten blijft

Een van oorsprong Angelsaksische beweging gevestigd in België De SHAC – Stop Huntington Animal Cruelty – is de beweging die het meest rechtstreeks gelinkt is aan de kwestie van de laboratoria, want ze draagt de naam van het meest bekende laboratorium: het proefdiercentrum Huntington Life Sciences nabij Londen. De beweging is opgericht in 1999 en wil een eenvoudige informatiedienst zijn. De uitgevoerde acties zijn toe te schrijven aan mensen die erkennen lid te zijn van die beweging. Het gaat om intimidatie in de vorm van pesterijen van de bedienden of negatieve publiciteit om mogelijke investeerders af te schrikken. De SHAC gaat echter zo ver dat de Britse politie in 2007 een grote internationale actie op het getouw zet tegen de beweging, operatie Achilles, die leidt tot de arrestatie en daarna de veroordeling van de oprichter, Greg Avery. Er vinden zelfs huiszoekingen plaats in België waar auto’s werden gehuurd om de acties voor te bereiden. Er moet worden opgemerkt dat de beweging ook een Belgisch-Nederlands kantoor heeft, de Antidierenproeven Coalitie (ADC). Meer algemeen treft de kwestie van de dierenproeven ook België dat een bloeiende farmaceutische industrie heeft. Tijdens de nacht van 27 op 28 februari 2006 wordt de ambassade van Nepal in Etterbeek beschadigd door leden van de groep Gateway to Hell, die dat land verwijt apen in te voeren die voor medische experimenten in België dienen. Deze groep werd opgericht door Keith Mann, die in 1994 tot 14 jaar gevangenisstraf werd veroordeeld voor het in brand steken van vrachtwagens die vlees vervoerden. Dezelfde Mann had in 1976 al meegewerkt aan de oprichting van de allereerste radicale die-

renrechtengroepering, het Animal Liberation Front. De voorzitter van het ALF, Ronnie Lee, komt uit de traditonele antijacht- en antivivisectiebeweging. Zijn niet-gestructureerde beweging is meer een symbool voor zij die verklaren er lid van te zijn. Een milieuvariant, het Earth Liberation Front, werd in 1992 trouwens opgericht in Brighton. Deze niet-gewelddadige beweging roept op tot spectaculaire acties maar zonder dat anderen er risico’s door lopen. De daders van de golf aanslagen die in België tussen 1998 en 2000 opschudding veroorzaken alsook de, tot op heden niet-geïdentificeerde, daders van de brand van het laboratorium van de universiteit van Hasselt in Diepenbeek in 2008 verklaarden nochtans lid te zijn van het ALF. Hetzelfde verhaal in Frankrijk in de herfst van 2006 in het kader van een campagne bedoeld om kwekers en slagers te terroriseren uit naam van de strijd tegen het specisme, een doctrine die de uitbuiting van de dieren door de mens op de korrel neemt.

De gevaarlijke grens tussen verdediging van een zaak en respect voor de maatschappij Men zou kunnen discussiëren over de opportuniteit om die verenigingen deze terroristische kwalificatie te geven, die doorgaans wordt toegekend aan groeperingen verantwoordelijk voor gruweldaden zonder verband met de gebouwbranden of het beschadigen van een voertuig van een laboratoriumdirecteur. Het profiel van de activisten is overigens tamelijk verschillend, met een sterk aandeel vrouwen. Dat neemt niet weg dat er in een democratische maatschappij geen wettig geweld is. Het door de staat uitgeoefende geweld (met name door de politie) is gerechtvaardigd door de bescherming van het leven van de burgers. Het moet in verhouding staan tot het gevaar en er moeten welbepaalde regels worden gevolgd. Aangezien de dieren zelf niet rechtstreeks met ons kunnen communiceren, zijn ze de gijzelaars van de personen die beweren ze te verdedigen. Is het een ecologische daad


De slachtoffers van morgen: het dier als gijzelaar van het ecoterrorisme

spijkers in de bomen te slaan opdat de houthakkers zich verwonden zoals de activisten van Earth First doen? In een interview met Humo erkende Anja Hermans, belangrijkste dader van de aanslagen van 1998-2000, zelf de nutteloosheid van haar daden, waaronder de bevrijding van nertsen uit een kwekerij aangezien die dieren nagenoeg geen kans hadden om het in de natuur alleen te redden. Geen enkel voorbeeld illustreert beter de ambivalentie van het ecologische discours in zijn radicale (niet terroristische) betekenis dan dat van de strijd van Sea Shepherd voor de walvissen. Paul Watson, een oudgediende van Greenpeace, sticht deze vereniging in 1977 om de strijd aan te binden met de verschrikkelijke gevolgen van hun ongebreidelde vangst. Deze wordt uiteindelijk verboden in 1989 na vaststelling van de verdwijning van ongeveer 80 % van die dieren wereldwijd. Maar onder druk van consumerende landen wordt de walvisvangst hervat in 2003, eerst onder het mom van de wetenschap en later, in 2007, met echte jachtpartijen op grote schaal om te voldoen aan de immense vraag van de Japanse markt. Sea Shepherd (en haar interventie-eenheid ORCA Force) bindt de strijd opnieuw aan

met drastische methodes waardoor ze zich de woede van heel wat regeringen op de hals haalt. Een opzienbarende daad in Costa Rica, dit keer tegen haaienvissers, verplicht Watson om naar Europa te vluchten om aan het gerecht te ontsnappen. Hij wordt in mei 2012 op de luchthaven van Frankfurt aangehouden maar verdwijnt vervolgens in de natuur, trouw aan zijn verbintenis: in 2010 verklaart hij aan het agentschap AFP dat hij enkel de walvissen en de zeehonden verantwoording schuldig is … In feite deelt het dierenradicalisme, afgezien van het ethische gedeelte, verscheidene kenmerken met de andere huidige vormen van terroristische uitwassen: de internationale dimensie, het ontbreken van structuur (een daad uit naam van een vereniging plegen, betekent er deel van uitmaken), het intensieve gebruik van internet om te communiceren, de wil om de sympathie van het publiek te krijgen en tot slot een uitgesproken neiging tot actievoeren en tot praktische tips ten koste van thoretische beschouwingen.

de vertegenwoordigers van 35 verenigingen, formuleert na een vergadering in april 2011 een reeks opmerkingen betreffende het te voeren beleid waarbij de nood aan coördinatie tussen staten, de noodzaak om de dialoog over het dierenwelzijn te vernieuwen en ook de interesse voor een versterkte samenwerking tussen overheid en privésector worden onderstreept. De conferentie vindt plaats bij Eurojust, het belangrijkste instrument om de hindernis van de nationale soevereiniteiten te omzeilen. Deze jonge instelling is gevestigd in Den Haag en is belast met de coördinatie van de actie van de magistraten en de politieagenten van alle lidstaten. Sinds 2012 wordt ze voorgezeten door Michèle Coninsx, een Belgische magistrate die in terrorisme gespecialiseerd is en die zowel tijdens het proces van de Algerijnse GIA in 1995 als op dat van het ALF werkzaam was. Eurojust heeft sinds 2005 de bevoegdheid om een staat te verplichten om zijn informatie te delen. De volgende stap is de oprichting van een Europees parket …

Nadat Europa deze vorm van criminaliteit enigszins minimaliseerde, heeft het in het begin van de jaren 2010 het geweer van schouder veranderd. Een taskforce, bestaande uit 58 experts en

77 ‹


De slachtoffers van morgen: vervuiling, vijand van mens en dier

› 78


De slachtoffers van morgen: vervuiling, vijand van mens en dier

N

og voor de stropers hun opwachting maakten, verdwenen de wilde soorten onder invloed van de verkleining van hun levensruimte, de vervuiling en de uitbuiting van de levensnoodzakelijke bronnen. De ijsbeer bijvoorbeeld maakt niet het voorwerp uit van dezelfde zwendel als de tijger, maar hij is bijna uitgestorven aangezien hij een immens jachtgebied nodig heeft dat verdwijnt onder invloed van de opwarming van de aarde. Deze vervuiling treft natuurlijk niet alleen de dieren. Volgens de WGO doodt ze meer mensen dan de verkeersongevallen. Ook de mens lijdt onder de ingrijpende klimatologische veranderingen te wijten aan de opwarming of de inkrimping van de tropische wouden (longen van de aarde). Het verschil? Hij ligt zelf aan de basis van die veranderingen. Het is de mens die in de jaren 2000 jaarlijks ongeveer 13 miljoen hectaren woud velt, de mens die te veel vissen vangt tot ze verdwenen zijn ...

15.

Hij is zich natuurlijk bewust van zijn daden, tenminste sinds enkele jaren, en hij probeert de schade te herstellen door mechanismen te ontwikkelen. De politie draagt haar steentje bij tot dit titanenwerk. Het gaat om een bijdrage op het gebied van de preventie en de repressie indien nodig. In een interview met een veldwachter in 1991 in van Le Soir Illustré vernemen we dat deze de bijnaam «l»écolo» heeft omdat hij de kinderen meeneemt voor sensibiliseringslessen over de natuur en de dieren. De politieagenten vóór die periode, allemaal even gekwalificeerd om en les te geven in respect voor het milieu, hoefden niet hetzelfde te doen, want de bevolking was nog geen analfabeet op het vlak van milieu geworden. De politieagenten van vandaag laten de milieuspecialist van hun zone of de daartoe bestemde dienst van de federale politie aan het woord.

slachtoffers morgen : vervuiling, vijand van mens dier De

Politie en afval: de greep van de maffia De rol van de politie inzake vervuiling begint bij het huisafval. Het huisafval heeft een oude geschiedenis, die samenhangt met de groei van de moderne steden. Vanaf de rennaissance moeten de stedelingen een kuil in hun huis graven. Op het einde van de XIXe eeuw moeten ze voor hun huishoudafval een vat met een deksel gebruiken dat de naam draagt van de Franse ambtenaar die het heeft uitgevonden, prefect Poubelle. Momenteel produceert elke inwoner in België bijna een half ton afval per jaar. Hij moet de geldende reglementering respecteren, met name wat het sorteren betreft. De politie kan ingrijpen in geval van inbreuken, bijvoorbeeld wanneer vloeistoffen (frituurolie, mest) of elektrische toestellen worden achtergelaten. De politie focust echter vooral op de strijd tegen de bewuste inbreuken op grote schaal, wat men de ernstige milieucriminaliteit noemt. Sinds de jaren 2000 is de vervuiling, in het bijzonder de industriële vervuiling (asbest, chemische producten) een favoriet actieterrein van het zware banditisme geworden. Het opvallendste bewijs is de betrokkenheid van de maffia, waaronder

79 ‹


De slachtoffers van morgen: vervuiling, vijand van mens en dier

de vermaarde Napolitaanse Camorra. Verankerd sinds de jaren 1970 dankzij de drugshandel en de zwendel in sigaretten, weegt ze zwaar op het regionale politieke leven waardoor ze erin geslaagd is alle geledingen van het afvalbeheer binnen te dringen: eerst bij de lokale overheden op illegale wijze zoveel mogelijk contracten binnenrijven voor het ophalen en verwerken van afval, vervolgens verkopen wat verkocht kan worden door gebruik te maken van vervalste documenten en de rest begraven op verlaten stortplaatsen en tot slot de openbare aanbestedingen in de wacht slepen voor de sanering van de bodem die ze zelf verontreinigd hebben! Men staat versteld van zoveel cynisme en vooral van de dramatische gevolgen voor de volksgezondheid: in de streek van Napels en Caserta, die de bijnaam «de driehoek van de dood» kreeg, stelt men een hoger sterftecijfer van 9 % vast voor de mannen en van 12 % voor de vrouwen (voornamelijk door de stijging van het aantal kankergevallen), om nog maar te zwijgen van de dieren. En natuurlijk dient men nog te weten hoe de echte sanering moet worden betaald, wetende dat er tussen 500 000 en een miljoen ton afval begraven zou zijn. In België zet de toename van de afvalfraude de overheid er sinds het begin van de jaren 1990 toe aan te reageren. België heeft dan net het Mellery-schandaal achter de rug, een industriële stortplaats die zonder gepaste vergunning werd beheerd van 1982 tot 1989 met al dramatische gevolgen voor de gezondheid van de buurtbewoners en een gepeperde rekening voor de gemeenschap. De politie ontdekt plots een complex domein: rijkswachtofficieren worden naar een opleiding milieubeheer gestuurd in het Instituut van Openbare Zaken. Vervolgens wordt een speciale cel opgericht met als doel «de reële afvalstromen zichtbaar te maken» en «de risicogroepen en -gedragingen op te sporen». In deze context ontstaat het inbeslagnameformulier «ECO-formulier afval» (EFA) dat bestemd is voor de eenheden op het terrein die het naar de milieudienst voor analyse opsturen. De federale politie voert de strijd op. De strijd tegen de afvalzwendel

› 80

is als prioriteit ingeschreven in elk van de opeenvolgende versies van het nationaal veiligheidsplan en hij interesseert de politie des te meer daar hij vaak gekoppeld is aan andere criminele activiteiten zoals het witwassen van geld. Maar niet alleen de politie moet handelen. Ook andere structuren hebben zich ontwikkeld of zijn tot stand gekomen. In het geval van de grote brand in een firma dat toxisch afval verwerkt in Jemeppesur-Sambre in juli 2011 werkt de police des contrôles van het Waalse Gewest samen met het parket om te proberen de oorzaak te achterhalen. Aangezien begraving in ons land moeilijker wordt wegens een steeds strengere wetgeving en verscherpt toezicht, is het een trend te proberen afval, al dan niet wettig, te exporteren. De grenzen zijn immers open. Railpol en Aquapol ontstaan in 2003 uit een samenwerking tussen Nederland, België en Duitsland (vandaag 21 landen) om de controle van de grenzen te verbeteren, met de klemtoon op de milieuproblematiek. In België is er een trend om het afval te verbergen in de duizenden autowrakken die maandelijks vanuit Antwerpen naar Afrika vertrekken. Dit probleem komt aan bod in een specifieke werkgroep waarin douane, scheepvaartpolitie en andere ambtenaren verzameld zijn: tijdens de controles steekt een op vijf auto’s vol afval terwijl er bij gebrek aan tijd slechts een auto op honderd wordt gecontroleerd! Hoe internationaler ze wordt, hoe moeilijker het wordt om de zware criminaliteit te bestrijden wegens het grote aantal betrokken wetgevingen. Een triest voorbeeld is de zaak van de Probo Koala, een afvalschip dat in Abidjan, in Ivoorkust, aankomt in 2006. Officieel is het schip er voor een competitieve verwerking van het afval dat het vervoert. In realiteit wordt het geloosd in de stad waarbij tienduizenden personen vergiftigd worden. De schuldigen straffen, wordt hier een onmogelijke opdracht: het schip behoort tot een Griekse rederij, het voert de Panamese vlag, het is uitgerust door een maatschappij waarvan het fiscale adres zich in Amsterdam bevindt, de zetel is in Luzern en het operationele centrum in Londen. De eigenaar van

de afvallading is Frans en de bemanning Russisch …

Politie en vervuiling: op zoek naar de onvindbare schuldige De milieubescherming in ruime zin – het klimaat, de hulpbronnen in de wereld – gaat niet rechtstreeks de politie aan en evenmin de nationale staten die in principe slechts beschermen wat van hen is. In 1968 luiden de leden van de club van Rome (bijna allemaal wetenschappers) echter de alarmbel wegens het gevaar van snelle uitputting van de bronnen van de aarde. Zonder concreet resultaat. In 1983 richten de Verenigde Naties een Wereldcommissie voor milieu en ontwikkeling op die vier jaar later het Brundtland-rapport publiceert, de eerste tekst waarin het begrip duurzame ontwikkeling voorkomt. Hierin worden economische ontwikkeling, sociale rechtvaardigheid en milieubescherming in de hele wereld als een onlosmakelijk geheel voorgesteld. Het komt tot stand tijdens de Tweede Wereldtop in Rio in 1992 (de eerste vond plaats in Stockholm in 1972). Maar men spreekt nog steeds niet van dwangmaatregelen. De situatie verandert door de manifeste gevolgen van de overconsumptie en de opwarming van de aarde. Deze is de inzet van het Kyoto-protocol van 1997 dat, voor de eerste keer, concrete doelstellingen vastlegt inzake vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Het gaat om zes soorten gassen: koolstofdioxide, methaan, distikstofoxide, onvolledig gehalogeneerde fluorkoolwaterstoffen, perfluorkoolwaterstoffen, zwavelhexafluoride. De nieuwigheid van die tekst die Europa in 2002 heeft geratificeerd, bestaat in de sterke dwangmaatregelen die ermee gepaard gaan, een uitdaging ten aanzien van de gespannenheid van de staten wat hun prerogatieven op het vlak van justitie betreft. Daarom hebben verscheidene grote staten (waaronder de USA) het verdrag niet ondertekend ook al werden de doelstellingen afgezwakt. België gaat zo goed en zo kwaad mogelijk door met zijn inspanningen om zijn beloften na te komen.


De slachtoffers van morgen: vervuiling, vijand van mens en dier

Hoewel er geen internationale politie bestaat om deze uitdaging op te volgen, (Interpol is een informatiebureau) is de nationale politie (federaal en lokaal niveau) een actor van de noodplanning. Deze is ingevoerd op het niveau van de provincies aangezien in België de gouverneur belast is met het beheer van de noodsituaties die worden gecoördineerd door de ADCC (Algemene Directie Crisiscentrum) van de FOD Binnenlandse

Zaken. De politie is eveneens partner van het Federaal Agenstschap voor Nucleaire Controle dat bevoegd is voor de inspectie van de centrales. Ook al is er in België nooit een belangrijk incident geweest, de beruchte rampen van Tsjernobyl (1986) en natuurlijk Fukushima (2011) herinneren ons aan het cruciale belang van een strikte controle. Wat het ongeval in Japan betreft, werd in het verslag van de onafhankelijke onderzoekscom-

missie een verpletterende aanklacht opgesteld tegen de gebrekkige organisatie op het vlak van risicopreventie: geen plan voor de evacuatie van de bevolking, ontbreken van handleidingen of hulpmaterieel voor het personeel, zonder nog maar te spreken van het onbezonnen negeren van de alarmerende verslagen die ruime tijd voor de ramp werden opgesteld.

Wat kan ik zelf doen? Ook al zijn de uitdagingen in het kader van de milieubescherming enorm, toch kan eenieder een bescheiden bijdrage leveren door een respectvoller gedrag. Het is bijvoorbeeld heel eenvoudig een apparaat uit te schakelen in plaats van het in waakstand te laten (televisietoestel, computer), want dat verbruikt veel energie. Men kan proberen minder lang onder de douche te staan, want de douche is thuis de grootste waterverbruiker. Het is ook belangrijk het afval zoveel mogelijk te sorteren en te recyclen. Weet u dat grote ondernemingen hun verpakkingen beginnen op te halen om ze opnieuw te gebruiken? Aangezien dit minder kost dan de vervaardiging van nieuwe verpakkingen, is het in iedereen zijn voordeel. Men kan ook proberen gezonder te eten, vermijden fruit te eten dat vanuit de andere kant van de wereld is ingevoerd om het dan achterin de koelkast te laten rotten. En dat is niet alles: geen plastic zakken gebruiken, zijn motor uitzetten wanneer het licht op rood staat, de auto thuis laten voor korte afstanden … De lijst met kleine gebaren is lang! Vergeet niet dat deze planeet de uwe, de onze, maar ook die van alle levende wezens die erop wonen is en die, tot het tegendeel is bewezen, nergens anders naartoe kunnen gaan … De politie zelf – zoals andere besturen – levert in dat opzicht inspanningen. Het nationaal veiligheidsplan 2008-2012 voorzag in het respect voor het milieu en de duurzame ontwikkeling door alle politiepersoneelsleden bijvoorbeeld te vragen enkel dubbelzijdig af te drukken. In het raam van het project Rainbow van de CSD Brussel (Kruidtuintoren) werden andere concrete oplossingen voorgesteld. Het betrof onder andere de vernieuwing van het afvoersysteem van het water van de urinoirs, een besparing op elektriciteit met 25 % dankzij een herprogrammering van de liften, het gebruik van LED-verlichting en het uitzetten van de airconditioning tijdens de nacht om de uitstoot van gassen in de atmosfeer te beperken.

Debat: de politie zonder grenzen, een noodzaak voor morgen? Het oplossen van de voedselproblemen, van het ecoterrorisme of van de vervuiling gebeurt via een nauwere internationale politiesamenwerking die vandaag de dag nog in een embryonale fase zit. Deze nood aan het openstellen van de nationale grenzen sluit aan bij de verzuchtingen van de ecologische bewegingen die het gevaar van de toenemende economische rivaliteit tussen de staten benadrukken in een wereld waar de bronnen uitgeput geraken. «Wanneer de bronnen beperkter worden, neemt de rivaliteit toe; de kloof tussen de landen rijk aan bronnen en de landen die er weinig hebben, zal in de toekomst zeker grote geopolitieke gevolgen hebben» aldus het jaarverslag van het WWF voor 2012. Probeer twee portretten van de wereld van morgen op te stellen: het ene pessimistisch dat uitgaat van de onmogelijkheid van een reële solidarisering van de naties, het andere optimistisch dat uitgaat van een gezonde bewustwording van de internationale dimensie van de milieuproblematiek. Preciseer ook op welke manier er tot een bepaalde oplossing gekomen wordt.

81 ‹


……………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………

› 82


Colofon Onderzoek en redactie: Benoît Mihail, CGPR – met assistentie van Jannike Houben & Jean-Marie Teller, CGPR ; Joffrey Verhaeghe & Diana Roberta Kuzmienko, stagiaires CGPR Vertaling: Heidi Op De Beek, DSEK Grafische vormgeving: Emmanuelle Glibert, CGPR – De foto’s die genomen werden voor de tentoonstelling zijn van Jocelyn Balcaen, DSI In het bijzonder bedanken wij, voor hun hulp en/of uitleen van voorwerpen: DGJ-DJB/Dienst leefmilieu DGJ-DJB/Cel Hormonen DGJ-DJP/Terrorisme en sectes DGA/DAR/Politie te paard, Dirk Gasthuys & Jean-Marc Daubré DGA/DACH, Mieke Smets DGS/DSI/CAVC, Jean-Marc Lebrun & Ruben Accou DGS/DSE/DSEK, Anna Francis Lokale Politie Antwerpen, Josef Rayen Lokale Politie Lier, Dirk Van der Auwera Lokale Politie Hageland, Barbara Houben Nationaal Museum van Douane en Accijnzen, Antwerpen Bosmuseum Jan van Ruusbroec, Hoeilaert Région Wallonne, Département de la Police et des Contrôles, Unité Anti-Braconnage ASBL Natagora ASBL Veeweyde ASBL Animaux en Péril MM. Camille Bertier, Serge Klingels, Dirk Rosier, Alain Van Aelst, Marc Van Speybroek

83 ‹


Museum van de ge誰ntegreerde politie Luchtmachtlaan 33 1040 Brussel Het bezoek aan het museum is gratis. Openingsuren: op afspraak. Voor uitzonderlijke openingen (week-end), zie website van de federale politie. Groepen kinderen (8-12 jaar) kunnen deelnemen aan een ludiek spel. Reserveren kan met ons formulier te mailen naar museum@polfed.be of via het faxnummer 02/642 63 69.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.