Hoofdstuk 1
Thomas Whitfield stapte uit zijn lange, luxe Lincoln Towncar en bleef even rechtop staan in de frisse herfstlucht van de vroege ochtend. Genietend zoog hij zijn longen vol. Het was de afgelopen nacht weer een paar graden kouder geworden, een duidelijk teken dat de winter eraankwam. Thomas keek links en rechts de brede straat in, meer een soort park met gazons en bomen. Er liep nog niemand op dit vroege uur. Hij nam even de tijd om de pracht en praal van dit deel van zijn geliefde stad op zich te laten inwerken. De statige, hoge wilgenbomen met hun lange, af hangende takken, die gracieus de straat van schaduw voorzagen. Maar dat zou niet lang meer duren, want de bladeren kleurden al geel en rood. Het gele ochtendlicht gaf de bomen een schitterende, koperkleurige glans. Deze straat was net als veel andere straten in dit deel van Washington DC: breed, met aan weerszijden hoge bomen in geduldige, lange rijen en daarachter het ene na het andere statige overheidsgebouw. In deze parkachtige omgeving was duidelijk zichtbaar hoe machtig en rijk zijn land was, en ook dat was een reden voor Thomas om van deze stad te houden. Natuurlijk wist hij dat achter de wereldberoemde gebouwen van Washington DC ook die andere kant van Amerika, de armoede, welig tierde. Het was een stad vol tegenstellingen, dacht Thomas. Hij liet zijn ogen rusten op het gebouw recht voor hem: het 5
majestueuze kasteel van het Smithsonian Instituut1. Een groot hek met enorme vierkante stenen pilaren gaf toegang tot het terrein van het instituut. Twee toegangswegen naar het toch wel protserige kasteel werden gescheiden door een strak en frisgroen gazon. Tot in zijn tenen genoot Thomas ervan dat hij mocht werken bij dit instituut, waar alles buiten en vooral in de gebouwen getuigde van de wetenschappelijke en antropologische hegemonie van de mensheid, zoals die zich door de eeuwen heen ontwikkeld had: in de museums en de onderzoekscentrums draaide alles om de uitvindingen, de ontdekkingen, de wetenschap en de briljantheid van het menselijk intellect door de eeuwen heen. En het Smithsonian zou het Smithsonian niet zijn als het niet op al die gebieden ernaar streefde om de beste en meest complete collecties ter wereld te krijgen of te houden. Thomas Whitfield was altijd trots op deze plek en alles waar het Smithsonian voor stond, en op de schatten die de gebouwen herbergden. Hij pronkte ermee, verdedigde de standpunten, koesterde het goede imago en waakte voor de goede naam, zoals een vader zijn kind beschermde. Hij was tenslotte de algemeen secretaris van het Smithsonian, oftewel de dagelijks bestuurder, en hij voelde een vaderlijke bezorgdheid voor alle gebouwen en alles wat zich daarbinnen afspeelde. Hij bleef halverwege de wandeling van het toegangshek naar de imposante deuren van het kasteel nog even staan, een slanke man die iets onverzettelijks uitstraalde, zijn schoenen glanzend 1.  Het vermaarde Amerikaanse Smithsonian Instituut is het nationaal museum voor natuurhistorie. In totaal bestaat het uit negentien musea, een eigen dierentuin en zeven onderzoekscentrums en heeft het 142 miljoen voorwerpen in zijn collecties. Het is een onderwijs- en onderzoeksinstituut. Het grootste deel van de gebouwen is gevestigd in Washington DC. Het instituut en de musea worden indirect beheerd door de Amerikaanse overheid. Het is het grootste museum ter wereld, dat overal in de wereld onderzoeken stuurt en financiert.
6
gepoetst, zijn dunner wordende, donkere haar keurig kort en om het plaatje compleet te maken een grijze kasjmieren sjaal om zijn hals. Daarna liep hij met grote, zelfverzekerde stappen verder naar het hoofdgebouw. De sjaal wapperde sierlijk in de frisse wind. De kwaadwillende ogen die vanuit een onopvallende auto door een krachtige verrekijker de trotse, zelfingenomen en zorgzame algemeen secretaris volgden, zagen dat Thomas Whitfield werkelijk een makkelijk doelwit was. Thomas liep zijn grote kamer in, sloot de deur en ging behaaglijk achter zijn bureau zitten. Hij zette de computer aan en sloot voor een kort moment zijn ogen om zich te concentreren op de eerste taak van vandaag. Het zou een belangrijke dag worden. Een dag die alles veranderde. Wat Thomas nu ging doen, zou zelfs doordringen tot in de binnenkamers van het presidentiële Witte Huis. Kom op, Thomas. Nu moet je doorzetten, zei hij in gedachten tegen zichzelf. Wat je nu gaat doen, is het enige juiste. Hij begon te typen, langzaam maar met overtuiging. Elk woord, elke zin die hij intikte, bevestigde en verzekerde hem van het grote belang van deze dag. Hij was zo verdiept in zijn werk dat hij verschrikt achterover schoot toen de deur van zijn kamer plotseling openvloog. ‘Wat krijgen we …?’ riep hij terwijl hij bijna opsprong van zijn stoel. Hij herkende zijn bezoeker en keek snel op zijn horloge. ‘Wat kom je hier doen?’ vroeg Thomas. ‘Je bent veel te vroeg.’ ‘Ik wilde zeker weten dat ik je hier zou vinden’, zei de man. ‘Alleen.’ Hij liep naar het bureau toe. ‘Nou, dat is je dan gelukt. Wat kan ik voor je doen?’ vroeg Thomas. Hij probeerde zijn irritatie te verbergen. Hij had er absoluut geen behoefte aan om gestoord te worden tijdens deze belangrijke taak. ‘Waar ben je zo geconcentreerd mee bezig?’ vroeg de onaangekondigde bezoeker. Hij negeerde Thomas en liep brutaal om 7
het bureau heen om een blik te werpen op het computerscherm. ‘O, niks bijzonders’, antwoordde Thomas met gemaakte nonchalance. ‘Gewoon iets privé. Heeft niets met mijn werk te maken. Wat kan ik voor je doen?’ Het drong tot Thomas door dat zijn bezoeker wel erg dicht bij hem stond. Dat voelde beklemmend. Hij wilde zijn stoel een stukje wegduwen om afstand te creëren. ‘Ik moet je wat vertellen’, zei de bezoeker met een zachte stem. ‘Er zijn mensen die het niet geheel met je eens zijn. Die denken dat je bezig bent met iets heel gevaarlijks. Als ik het goed heb, hebben ze je zelfs al gewaarschuwd om hiermee te stoppen.’ Thomas wist niet meer hoe hij het had. En hij werd ook een beetje bang. Het werd tijd zijn autoriteit te laten gelden. ‘Nou moet jij eens even heel goed luisteren’, zei hij met een stem waarin zijn spanning doorklonk. ‘Het gaat jou helemaal niets aan waar ik mee bezig ben. En ik ben zeker niet van plan om hierover met jou te gaan praten. Ik wil dat je direct mijn kamer verlaat.’ De bezoeker zei met lichte ironie in zijn stem: ‘Ik ben bang dat ik deze kamer niet in m’n eentje ga verlaten. Jij gaat met me mee.’ Thomas kaatste geïrriteerd terug: ‘Ik ga helemaal niet met je mee. Sterker nog …’ Hij stopte abrupt met praten toen hij het kleine handwapen zag in de hand van zijn bezoeker. De korte loop was op Thomas gericht. Thomas zag geen spoor van medeleven op het gezicht van de man naast hem – alleen boos venijn. ‘Moet ik je ook nog op een andere manier dwingen met me mee te komen?’ vroeg hij met een ijskoude, harde stem. Thomas sprong verschrikt overeind. Hij keek verwilderd om zich heen. Hij moest weg, weg van hier. Weg uit deze situatie, die volledig uit de hand dreigde te lopen. Een hand vloog door de lucht en greep Thomas met verrassende kracht bij zijn kraag. Thomas wist niet waar hij het zoeken moest en probeerde weg te komen van de man, die intens staarde naar het beeldscherm 8
van de computer waarop Thomas net nog zo ijverig zat te tikken. ‘Verrader!’ spuugde Thomas hem toe. ‘Ik had kunnen weten dat jij niet te vertrouwen bent! Nu komt de aap uit de mouw.’ De bezoeker grinnikte. ‘Goeie grap, Thomas. Zeker in dit verband.’ ‘Wat?’ ‘Dat van die aap.’ Hij was jonger en sterker dan Thomas en begon de algemeen secretaris zijn kantoor uit te trekken. Thomas was vastbesloten om zich niet zomaar gewonnen te geven. Hij trapte met zijn voet naar achteren, tegen het scheenbeen van de man. Thomas hoorde een kreet van pijn, maar de grip om zijn arm verzwakte geen moment. In plaats daarvan voelde Thomas opeens de dikke arm van de bezoeker om zijn keel glijden. Hij kneep en Thomas voelde dat zijn halsslagader werd dichtgeknepen. Er kon geen bloed meer naar zijn hersenen stromen. Slechts enkele seconden later raakte Thomas buiten bewustzijn. Niemand heeft de algemeen secretaris van het Smithsonian ooit meer levend gezien. *****
Dinah Harris schrok wakker. Met moeite voorkwam ze dat ze gilde. Haar voeten zaten muurvast, verstrengeld in de lakens. Haar nachthemd was nat van het zweet en haar hart bonsde in haar keel. Knipperend staarde ze naar het vage ochtendlicht dat door het venster haar slaapkamer in stroomde. Langzaam vervaagden de beelden van haar nachtmerrie. Ze bleef nog even liggen om wakker te worden, samen met de wereld buiten haar slaapkamer. Met de minuut werd ze depressiever. Het ellendige, verstikkende gevoel gleed als een loodzware deken over haar heen en was donker als de lange, Atlantische winter. De tegenzin die ze voelde bij het begin van weer een 9
nieuwe dag, was bijna tastbaar in de kleine slaapkamer. Dinah wierp een blik op de knipperende digitale cijfers van haar wekker. Het was zes uur. Ze schoof de lakens van zich af en strompelde naar de kleine badkamer, waar ze vermeed om in de spiegel te kijken. Ze was nog maar halverwege de dertig. Ze was nooit moeders mooiste geweest, maar zoals haar eerste vriendje haar vertelde had ze een prettig gezicht en een atletisch figuur. Dat was vroeger. Tegenwoordig had ze donkere wallen onder haar ogen, haar huid was grauw en f linterdun en ze werd met de dag magerder. Zoals altijd op werkdagen trok ze ook nu een donker mantelpak aan, veegde haar zwarte haren uit het gezicht en trok alles naar achteren in een strakke paardenstaart. Daarna waste ze haar gezicht. Ze zette sterke koffie en zat troosteloos op een stoel aan de keukentafel terwijl ze het bittere vocht naar binnen werkte. Het gedeelte van haar L-vormige woonkamer waar Dinah de eettafel wilde neerzetten, stond nu nog vol met verhuisdozen. Dozen vol met boeken en muziek uit haar vorige leven. Boeken en muziek die ze nu even niet wilde zien of horen. Het grijze ochtendlicht bracht geen kleur en leven in haar appartement, maar Dinah vond het allemaal prima. Ze zag sowieso geen kleur en diepte in haar leven. Ondanks de ochtendfiles slaagde Dinah er altijd in om vroeg te arriveren bij het beroemde J. Edgar Hoovergebouw, de betonnen kantoorkolos van de FBI in Washington. Ze reed regelrecht naar de ingang van de onderwijsvleugel van het gebouw om te voorkomen dat ze bij de hoofdingang moest glimlachen naar al die mensen die ze kende in dat deel van het gebouw. Ze wist wat er over haar werd gef luisterd in de hokjes waar je koffie en koud water kon halen en tijdens borrels na werktijd. Haar verlies van prestige stond inmiddels bekend als een van de grootste afgangen uit de geschiedenis van de FBI. 10
Dus hield ze haar gezicht strak in de plooi totdat ze zich in haar bureaustoel liet zakken. Ze checkte haar e-mails en nam het onderwijsschema door voor de rest van de week. Ze keek niet op toen een kolossale schaduw over haar bureau gleed. ‘FBI-agent Harris, hoe is het met je?’ hoorde ze de stem van haar voormalige collega David Ferguson galmen. Hij was een imposante verschijning met zijn lengte van bijna twee meter, een gewicht van minstens honderd kilo, een stem als een klok en zijn omvangrijke buik als gevolg van een voorliefde voor zoete snacks. Hij torende boven haar uit, zijn hand losjes op het pistool in zijn holster; het pistool dat Dinah niet langer meer tijdens haar werk droeg, maar dat ze nog wel elke nacht onder haar kussen had. ‘Ferguson’, antwoordde ze met tegenzin. ‘Met mij gaat het goed. En met jou?’ ‘Koffie?’ vroeg hij. ‘Moet jij geen boeven vangen?’ vroeg ze droogjes. Hij maakte een wegwerpgebaar. ‘Die kunnen wel wachten. Kom even mee.’ Hij nam haar mee naar een klein Italiaans restaurantje, een straat verderop. Ze bestelden en ondertussen bleef Dinah zich afvragen waarom Ferguson haar trakteerde. In ieder geval niet vanwege mijn sprankelende verschijning, dacht ze. Er deden geruchten de ronde dat zelfs studenten uit de eliteklasjes van de FBI bang werden als ze haar gezicht zagen. ‘Ik wil gewoon even je mening horen over iets waar ik mee bezig ben’, begon Ferguson. Het was duidelijk dat hij een proef ballon opliet. Ze keek hem boos aan. ‘Je weet dat ik niet meer actief bij FBIonderzoeken betrokken ben.’ Hij hief zijn handen op, alsof hij het direct al opgaf. ‘Oké, rus11
tig maar, Harris. Ik wil alleen maar je mening. Ik weet dat jij je onovertroffen talenten aan de wilgen hebt gehangen, omdat je zo nodig studentjes wilt leren hoe het moet.’ Zijn opmerking deed pijn, maar ze kneep haar ogen halfdicht en deed net of ze niets had gehoord. ‘Kom maar op, dan.’ ‘Ik kan me niet herinneren dat je zo snel op je teentjes getrapt bent’, mopperde Ferguson terwijl hij een f linke slok van zijn macchiato nam. ‘Goed. Wat is jouw eerste reactie als ik je zeg dat de algemeen secretaris van het Smithsonian Instituut spoorloos verdwenen is?’ ‘Verdwenen?’ Dinah trok haar wenkbrauwen hoog op en slurpte van haar koffie verkeerd. ‘Hoezo, verdwenen?’ ‘Verscheen vanmorgen om zes uur op zijn werk en even later was er geen spoor meer van hem te bekennen.’ ‘Hoe weet je dan dat hij om zes uur op z’n werk verscheen?’ vroeg Dinah. ‘Beelden van veiligheidscamera’s. Om zes uur liep hij de lobby in, regelrecht naar zijn bureau. Daarna … wie weet?’ ‘Hij is een volwassen vent. Misschien is hij onverwacht op vakantie gegaan, of hij heeft problemen met zijn vrouw, of hij heeft ergens een kind dat in de problemen zit.’ Dinah fronste. ‘Waarom is de FBI er überhaupt al in zo’n vroeg stadium bij betrokken?’ Ferguson gaf niet direct antwoord. ‘Dat zal wel alles te maken hebben met zijn prestigieuze positie. Er zijn best wel veel mensen die vinden dat het raar is wanneer de man die de dagelijkse leiding over het Smithsonian heeft, zomaar verdwijnt. Het Congres is er direct bovenop gedoken.’ Dinah wist dat de politiek in deze stad soms een te lange arm had, maar ze ging er niet op door. ‘Is er bewijs van ontvoering?’ ‘Niet echt, hoewel ik nog niet naar zijn kantoor geweest ben.’ Ferguson zei het op een toon alsof hij iets heel doms opbiechtte en hij keek haar schaapachtig aan. 12
Dinah staarde terug. ‘Wat is het dat je echt van me wilt, Ferguson?’ Hij schraapte al zijn moed bijeen. ‘Ik heb jou nodig bij deze zaak, Harris. Ik wil met je samenwerken.’ Dinah opende haar mond om iets heel lelijks te zeggen, maar Ferguson stak gebiedend zijn hand op en sprak snel door. ‘Je weet dat ik altijd moeite heb met dit soort gevoelige kwesties. Ik …’ ‘Zeg maar gerust dat jij moeite hebt met elke zaak die een beetje ingewikkeld lijkt’, viel Dinah hem geprikkeld in de rede. ‘Ik gok erop dat dit een heel smerig zaakje is, waar mensen uit het Witte Huis bij zijn betrokken.’ Ferguson had haar werkelijk heel hard nodig, want hij reageerde niet eens op haar sneer. ‘Nou, het spijt me, maar ik heb een heleboel lessen te geven deze week’, zei ze. ‘Dus je zult het met mijn adviezen moeten doen. Verder kan ik je niet helpen.’ Ferguson zei niets, maar keek haar des te schuldiger aan. ‘Wat heb je gedaan?’ vroeg Dinah, steeds bozer wordend. ‘Ik heb een beetje jouw werkschema als docent gereorganiseerd, zodat je wél tijd hebt om met mij te werken.’ Ferguson keek uiterst geconcentreerd naar zijn vingernagels. Dinah telde heel snel tot tien. ‘Aha, dus je hebt met mijn meerdere gesproken?’ Hij knikte. ‘Ze hebben erin toegestemd om jou aan mij te verbinden voor de duur van het onderzoek.’ Dinah sprong overeind. ‘En nog bedankt voor de koffie.’ Ze stampte boos het restaurant uit. Ferguson keek haar na terwijl ze wegbeende, daarna legde hij snel enkele dollarbiljetten op tafel en hees het volle gewicht van zijn lichaam uit de stoel. ‘Waar ga jij zo snel naartoe?’ hijgde Ferguson terwijl hij zijn best deed haar bij te houden. Ze maakte een halve pirouette en keek hem woedend aan. ‘Wie 13
denk je wel dat je bent? Ben ik soms minder dan jij dat je dit zomaar even achter mijn rug om hebt geregeld?’ ‘Dinah, we hebben je echt weer nodig als agent. Jij was – bent – briljant.’ Ferguson zei het zachtjes, bezwerend, hopend dat ze kalmeerde. ‘Mijn werk als FBI-agent is verleden tijd. En daar heb ik heel goede redenen voor’, beet ze hem toe. Ik kan er niet meer tegen. Ik wil geen dode lichamen meer zien. Ik heb er geen zin meer in om achter de criminelen aan te gaan die het op hun geweten hebben. Ik wil náást het lichaam gaan liggen en zelf de rust en vrede voelen van de Grote Slaap. ‘Alsjeblieft, Dinah. Ik smeek het je: kom terug’, zei Ferguson. Die uitnodiging kwam binnen bij Dinah. Ze besefte dat het echt om een noodsituatie ging. Ferguson zou anders de laatste zijn om ook maar iemand iets te smeken. ‘Ik heb geen keuze, toch?’ zei ze met tegenzin. Ze wist dat ze ontslag zou krijgen als ze weigerde. Ferguson gaf geen antwoord, maar zijn zwijgen was een bevestiging van haar vermoeden. **** In het Smithsonian Instituut was het een drukte van belang, met toeristen en schoolkinderen die ronddwaalden alsof er niets aan de hand was. Dinah en David liepen met grote passen de lobby in. Ze gedroegen zich zo onopvallend mogelijk, waar ze overigens niet in slaagden. Ze wapperden discreet met hun FBI-insignes en werden direct toegelaten tot het beveiligde gedeelte achter de receptie. Daar zagen ze de persoonlijke secretaresse van Thomas Whitfield in discussie met iemand aan de andere kant van de telefoonlijn. De secretaresse was jong en knap. Een volle, donkere haardos golfde elegant tot op haar schouders. Daaronder fonkelden opvallend blauwe ogen helder tegen de achtergrond van een gave 14
olijf kleurige huid. Haar enige fout was dat ze met een dikke laag make-up blijkbaar haar ogen nog beter wilde laten uitkomen. Het gevolg was echter dat ze eruitzag als een geschrokken wasbeertje. ‘Het spijt me, maar meneer Whitfield kan op dit moment echt niet gestoord worden’, blafte ze blijkbaar voor de zoveelste keer in de telefoon. ‘Ik kan uw naam en telefoonnummer opschrijven, zodat hij u later terug kan bellen.’ Ze keek op en zag de twee bezoekers bij haar bureau staan wachten. Ze gebaarde dat ze hen had gezien en herhaalde de gegevens die ze doorkreeg. Ze noteerde alles snel en hing op. ‘Goedemorgen’, zei ze en sprong vechtlustig op. ‘Ik neem aan dat u beiden mijn laatste telefoongesprek hebt gehoord. Dan weet u dus dat meneer Whitfield bij een heel belangrijke bespreking zit en …’ ‘Hou maar op’, viel Dinah de secretaresse onbarmhartig in de rede. Ze liet haar FBI-insigne zien. De jonge vrouw bloosde. ‘Wij zijn hier om de verdwijning van Whitfield te onderzoeken. Hoe heet je?’ De secretaresse ging weer zitten en leek opgelucht. ‘Ik ben Lara Southall. Ik maak me grote zorgen om meneer Whitfield.’ Ferguson wierp een boze blik naar zijn partner en nam de leiding van haar over. ‘Ik ben FBI-agent David Ferguson en dit is mijn collega Dinah Harris. Ik bied mijn verontschuldigingen aan, want mijn collega is een tijdje uit de roulatie geweest en ze is blijkbaar vergeten dat wij de gewoonte hebben om ons netjes voor te stellen.’ Dinah trok haar mond al open om hem van repliek te dienen, maar Ferguson sprak door: ‘Kun je ons vertellen wat er vanmorgen gebeurd is?’ Lara Southall wierp Dinah een blik toe, geamuseerd en bang tegelijkertijd, een blik die Dinah ergens in haar hoofd opsloeg omdat deze blik later misschien betekenis zou krijgen. ‘Ik kwam 15
zoals altijd om een uur of acht op mijn werk’, begon Lara. ‘Meneer Whitfield is er altijd eerder dan ik. Ik zet meestal mijn computer aan en maak alles een beetje aan kant en dan ga ik voor ons allebei een kop koffie halen. Toen ik vanmorgen zijn deur opende om hem z’n koffie te brengen was de kamer leeg.’ Terwijl Lara sprak, tikte ze afwezig haar perfect gemanicuurde vingernagels tegen elkaar. Dinah had een grondige hekel aan van die strak gelakte nagels: die herinnerden haar aan haar eigen tot diep in het vel afgekloven vingertoppen. ‘Meneer Whitfield had om elf uur een afspraak in zijn agenda staan om een presentatie te verzorgen’, vertelde Lara verder. ‘Dus tot een uur of halfelf maakte ik me niet echt ongerust. Hij vindt het afschuwelijk om te laat te komen voor een afspraak en hij moest eerst terugkomen naar zijn kantoor om z’n spullen voor de presentatie te halen én dan nog binnen een halfuur naar het stadscentrum rijden. Om elf uur heb ik enkele telefoontjes gepleegd.’ ‘Komt het vaker voor dat hij niet op kantoor is?’ vroeg Ferguson. ‘Ja, natuurlijk. Hij heeft zo vaak bijeenkomsten buitenshuis en hij loopt ook vaak het museum in om met bezoekers te praten. Maar waar het om gaat, is dat ik altijd weet waar hij is. Dat hoort bij mijn baan. Hij gaat overdag nooit zijn kamer uit zonder mij te laten weten wat hij gaat doen, waar en hoe laat hij verwacht terug te zijn.’ ‘Oké’, zei Dinah ongeduldig. ‘Dus jij pleegde om een uur of elf je eerste telefoontjes. Wie heb je gebeld?’ Lara telde mee met haar vingers: ‘Eerst zijn mobiele telefoon en toen de andere museums van het instituut. Ik dacht dat hij misschien vergeten was mij te vertellen dat hij ergens een ingelaste vergadering had. Niemand had hem gezien en zijn mobieltje bleef eindeloos overgaan. Dus toen heb ik naar zijn privéadres gebeld. Zijn vrouw vertelde dat hij om halfzes naar z’n werk vertrokken 16
was en dat ze sindsdien niets meer van hem had vernomen. Daarna heb ik enkele hoge functionarissen binnen het Smithsonian gebeld. Ik dacht dat er misschien een spoedvergadering geweest was of zo. Maar niemand had hem gezien.’ ‘De mensen die je belde – zijn vrouw, hoge functionarissen binnen het instituut – leken die zich zorgen te maken over waar hij was?’ vroeg Ferguson. ‘Ja, natuurlijk. Het is zo ongewoon voor meneer Whitfield om zoiets als dit te doen dat iedereen met wie ik sprak, bezorgd reageerde. Volgens mij is z’n vrouw op dit moment ergens in het instituut aan het zoeken.’ ‘En toen belde je dus de politie?’zei Dinah. ‘Nee. Een van de directeuren kwam hierheen om de beveiligingstapes te bekijken. Ze drukte me op het hart om te stoppen met bellen totdat zij de tapes had bekeken. Ik begon toen te bedenken dat meneer Whitfield misschien onderweg naar het werk een auto-ongeluk had gehad. Mevrouw Whitfield was al naar allerlei ziekenhuizen aan het bellen toen mevrouw Biscelli – dat is die directeur – terugkwam van de afdeling beveiliging.’ ‘Wat was er op de tapes te zien?’ vroeg Dinah. ‘Daarop was te zien dat hij rond halfzeven het gebouw binnenliep. Dat is het enige wat ik weet.’ ‘Is op de tapes te zien dat hij het gebouw heeft verlaten?’ ‘Niet voor zover ik weet.’ ‘Goed. En wat toen?’ ‘Toen belde ik de politie.’ Ferguson knikte. ‘En hoe pakte die het op?’ ‘Het komt erop neer dat ze niets doen, totdat hij vierentwintig uur vermist is.’ Lara stopte met haar vingernagels tegen elkaar te tikken. Ze stak een vinger in haar haren en begon eindeloos zwarte lokken om haar vinger te draaien. ‘Dat heb ik dus aan mevrouw Biscelli doorgegeven, maar die was daar niet blij mee. 17
Ik denk dat ze aan een paar touwtjes getrokken heeft, want: voilà, hier staan jullie opeens.’ Dinah en Ferguson trokken beiden hun wenkbrauwen op en keken de secretaresse verward aan. ‘De FBI’, legde Lara uit. ‘Dit is normaal gesproken een veel te vroeg tijdstip voor jullie om bij zo’n zaak betrokken te raken, toch?’ Die Lara Southall mocht dan zo’n typische, veel te knappe secretaresse zijn, maar ze was niet op haar achterhoofd gevallen. Ze stelde dezelfde vraag waarover Dinah zich al de hele ochtend het hoofd brak. Ferguson negeerde de vraag en zei: ‘We nemen even een kijkje in zijn kantoor.’ Hij gaf haar zijn kaartje. ‘Bel me alsjeblieft als je nog iets bedenkt wat van belang kan zijn.’ Ze knikte en pakte de rinkelende telefoon op. ‘Nee’, zei ze op vermoeide toon. ‘Meneer Whitfield heeft op dit moment een bespreking waarbij hij niet gestoord kan worden.’ **** Ferguson duwde de deur van de kantoorruimte open, terwijl Dinah bleef wachten op de inloggegevens van de computer van Thomas Whitfield. Dinah liep tijdens het wachten even naar de deuropening en wierp een blik in de imposante kamer. Dat was het moment waarop ze de spanning van de jacht over zich heen voelde spoelen. Een heerlijke sensatie. Het was al heel lang geleden dat ze überhaupt iets had gevoeld. In het kantoor stonden een paar massieve meubelen van zwaar cederhout: een groot bureau met een al even grote leren bureaustoel, een bank en twee fauteuils rondom een salontafel met een glazen tafelblad. Een van de wanden fungeerde als boekenkast. Op de vloer lag een dik, donkerrood tapijt en ook langs het grootse raam-met-uitzicht waren donkerrode gordijnen gedrapeerd. Aan 18
de muren hingen portretten van beroemde wetenschappers en uitvinders – Dinah herkende Charles Darwin, Thomas Edison en de gebroeders Wright. Er hingen ook foto’s van de algemeen secretaris met de president van Amerika, de Engelse koningin en andere hoogwaardigheidsbekleders. De kamer zelf was schoon en zakelijk, waarschijnlijk een weerspiegeling van de man zelf, dacht Dinah. Ferguson inspecteerde de kamer zoals hij dat altijd deed: mompelend in zichzelf. Dinah was vergeten hoe intens irritant ze die gewoonte vond. Zij wilde juist in stilte werken. Dan kon ze zich beter concentreren. Met de inloggegevens die Lara op een briefje had geschreven liep Dinah met snelle stappen naar het bureau, waar ze eerst haar latex handschoenen aantrok. Het tafelblad van het bureau glom in het daglicht, een prachtige plek om vingerafdrukken te verzamelen. Ze zorgde ervoor dat ze bij het aanzetten van de laptop het tafelblad niet aanraakte. ‘Trouwens, Harris’, zei Ferguson, die nu bij de boekenwand stond, ‘ik was vergeten te zeggen dat, als er echt iets is gebeurd met Whitfield, de media er massaal op gaan duiken.’ Dinah fronste naar het laptopscherm. Ze had een hekel aan de media en dat zou niet snel veranderen, een diepgewortelde haat die het gevolg was van het laatste FBI-onderzoek waarbij ze betrokken was geweest. ‘Jij doet de media’, zei ze. ‘Ik wil helemaal niets met die aasgieren te maken hebben.’ Ferguson wierp een snelle blik over zijn schouder. ‘Natuurlijk handel ik de media af. Maar ik kan niet garanderen dat ze jou met rust zullen laten.’ Dinah tikte ongedurig met haar voet tegen de tafelpoot, terwijl de laptop langzaam tot leven kwam. ‘Het kan me niks schelen wat ze over me roepen, Ferguson’, zei ze geïrriteerd. ‘Woorden doen me niets.’ 19
Ze kon zien dat Ferguson haar leugen niet geloofde, maar blijkbaar liet hij het er maar bij zitten. Hij wist tenminste wanneer hij haar met rust moest laten. ‘Ik krijg een beetje een vieze smaak van dit kantoor’, zei hij even later. ‘Het is veel te … georganiseerd.’ Dinah vulde het wachtwoord van de laptop in. ‘Ga door. Ik luister.’ ‘Moet je nou eens naar dat bureau kijken’, peinsde Ferguson hardop verder. ‘Geen stapels papierwerk. Zelfs nergens een pen of een post-it note. Geen agenda.’ ‘Misschien is die man gewoon heel netjes’, zei Dinah terwijl ze Outlook opende. Ferguson viel weer terug in gemompel terwijl hij minutieus de kamer afstroopte. Dinah fronste toen ze Outlook doorsnuffelde. Daarna opende ze enkele andere programma’s om te kijken of ze daar iets kon vinden. ‘Da’s raar’, zei ze na een tijdje. Ferguson keek op en liep naar haar toe. Ze klikte door de inbox, verzonden items en de kalender van het e-mailprogramma. Alle mappen waren leeg. ‘Alles is leeg’, zei ze. ‘Dat er niks in z’n digitale agenda staat, vind ik nog wel het vreemdst. Je zou toch denken dat de algemeen secretaris van het Smithsonian elke week minstens een paar vergaderingen bezoekt.’ ‘Het kan toch zo zijn dat hij alleen een papieren agenda heeft’, dacht Ferguson hardop. ‘Ja, dat kan natuurlijk’, stemde Dinah met hem in. ‘Maar een totaal lege agenda in zijn computer en ook nergens een spoor van ontvangen of verstuurde e-mails, dat klopt niet.’ Ferguson trok de bureaulades open en doorzocht die. ‘En dan nog iets anders’, voegde Dinah eraan toe. ‘Ik kan bij geen enkel programma documenten vinden die hij bewaard heeft – 20
geen brieven, geen artikelen, geen presentaties, helemaal niets. Het is net alsof deze computer nog nooit gebruikt is.’ Ferguson ging rechtop staan. ‘Denk je dat iemand de computer heeft opgeschoond?’ ‘Nou, de hamvraag is: heeft Thomas Whitfield zelf zijn computer geherformatteerd, voordat hij verdween? Of heeft iemand anders dat gedaan, nadat hij Thomas ontvoerde?’ Dinah sloot de verschillende programma’s weer af. ‘We hebben tenslotte nog steeds geen bewijs dat hij ontvoerd is. Er zijn geen sporen van een gevecht hierbinnen, toch? En ik zie ook geen bloedsporen.’ Ferguson schudde zijn hoofd. ‘Inderdaad. Maar er is wel iets raars met dit kantoor. Niemand, en zeker niet een man met zo’n belangrijke functie, heeft werkdagen op kantoor waarbij hij geen enkele e-mail verstuurt en ook geen papierwerk doet.’ Hij gebaarde naar de bureaulades. ‘Daar ligt absoluut niets in.’ ‘Nee, daar ben ik het mee eens’, zei Dinah. Ze klapte de laptop dicht en pakte die van het bureau. ‘Ik laat het laboratorium naar de harddrive kijken. Kunnen we verder nog iets meenemen?’ ‘Ik zal een forensisch team laten komen om te zoeken naar vingerafdrukken en eventuele bloedsporen.’ Ferguson stopte, peinzend. ‘Ik wil ook met die mevrouw Biscelli praten, en met de vrouw van Whitfield.’ Dinah knikte. ‘Als Whitfield ontvoerd is, wat kan dan volgens jou het motief zijn?’ Ferguson dacht hardop na. ‘Geen idee. Geld? Roem? Heel vaak denk ik dat de helft van die gekken die mensen afslachten dat alleen maar doen omdat ze met naam en foto in de krant willen.’ Dinah staarde hem aan. ‘Denk je dat Thomas Whitfield dood is?’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Op dit moment, Harris, weet ik nog zo goed als niets. Kom, dan gaan we met mevrouw Biscelli praten. Misschien weet zij wel wat er gebeurd is. Dan kunnen we nog voor de avond deze zaak afsluiten en vannacht lekker slapen.’ 21
Zo kende Dinah haar voormalige collega weer terug. Domme opmerkingen waren voor Ferguson een manier om om te gaan met de spanningen en de hoge werkdruk, en met de gruwelijkheden waarvan ze samen de afgelopen jaren getuige waren geweest.
22