Hoofdstuk 1
Maart 1855 Adriane Darcy’s hart begon te bonzen toen de duisternis zich als een zware deken om haar heen sloot. Ze sperde haar ogen wijd open, zo wijd ze kon, maar ze kon geen hand voor ogen zien. De duisternis slokte haar op. Ze wilde zich ertegen verzetten, maar wat voor zin had het? De duisternis won het toch altijd. Het was beter om muisstil te blijven zitten en haar straf lijdelijk te ondergaan. Dat wreef haar stiefmoeder haar altijd onder de neus als ze haar de kast in duwde en de deur met een klap dichtdeed. Behoedzaam bewoog Adriane haar hand door de inktzwarte lucht en met angst en beven bereidde ze zich voor op het gevoel van de ruwe randen van de kastdeur. Ze probeerde geen geluid te maken, maar er werd aan de deur gerammeld. Met een ruk trok ze haar arm terug en op hetzelfde moment was ze klaarwakker. Het was maar een droom. Adriane schopte de dekens van zich af en ging rechtop zitten om een kaars aan te steken. Ze had licht nodig. Ze pakte met haar ene hand de waskaars en tastte met de andere naar een van die nieuwerwetse lucifers. Hoewel ze verlangde naar het welkome licht dat de lucifer zou brengen,
5
klemde ze haar kaken opeen en liet de kaars weer los. Ze was niet langer een angstig kind dat bang was in het donker en uitkeek naar het moment waarop haar vader haar kwam redden en het licht de kast weer binnen zou stromen. Ze hoefde niet meer gered te worden. Ze ademde langzaam in en uit. In de nachtelijke schaduwen begonnen zich vertrouwde vormen af te tekenen: de commode met de blauwe waterkan en de waskom, haar schrijftafeltje met de opgestapelde boeken en papieren, en haar kledingkast, die op een kier stond. Het paniekgevoel van de droom ebde langzaam weg, maar toen ze zich weer in de kussens liet zakken, hoorde ze iets tegen haar raam ketsen. Hetzelfde geluid als ze in haar droom had gehoord. Adriane ging weer rechtop zitten en richtte haar blik op het raam. Heel even kwam ze op de dwaze gedachte dat het Stanley Jimson was, die haar op een romantische manier een huwelijksaanzoek kwam doen. Hij had in ieder geval iets goed te maken nadat hij haar gisteren op de feestavond aan haar lot had overgelaten, om maar te zwijgen over het feit dat hij haar vader buiten haar medeweten om haar hand had gevraagd. Niet dat ze met Stanley Jimson wilde trouwen. Dat wilde ze juist niet. Ze had de man met wie ze wilde trouwen nog niet ontmoet, of liever gezegd: de man die met hรกรกr wilde trouwen, wat volgens haar vader nog veel lastiger zou zijn. Nu was die man er dus blijkbaar. Haar vader had zijn blijdschap en opluchting nauwelijks kunnen verbergen toen hij Adriane de avond ervoor over het aanstaande huwelijk had verteld, alsof zij geen enkele inspraak had. En alsof ze even blij zou zijn als hij. Per slot van rekening kwam Stanley uit een van de meest vooraanstaande families in Louisville. Het gerucht ging
6
dat Stans vader, Coleman Jimson, zich kandidaat wilde stellen voor de in augustus te houden senatorsverkiezingen in de staat Kentucky. Bovendien zat de familie goed bij kas. ‘Wat wil een meisje nog meer?’ had Adrianes vader haar gevraagd. ‘Een huwelijksaanzoek zou wel fijn zijn’, had Adriane fel geantwoord. Nu, midden in de nacht, schoot Adriane in haar kamerjas, en na haar donkere haar vlug naar achteren te hebben gestreken, duwde ze het schuifraam op de eerste verdieping omhoog en gluurde naar de straat beneden. Iedere gedachte aan Stanley Jimson verdween toen ze Duff Egan aanstalten zag maken om weer een kiezel tegen haar raam te gooien. De Ierse jongen liet zijn arm zakken en riep zachtjes: ‘Juffrouw Adriane, ze hebben weer een lijk gevonden. U had me gevraagd het u meteen te laten weten als hij weer zou toeslaan.’ ‘De riviermoordenaar?’ Adriane sprak zachtjes, bijna f luisterend. ‘Inderdaad.’ ‘Wacht, ik kom naar beneden.’ Adriane sloot het raam zo zachtjes mogelijk om haar vader niet wakker te maken. Hij zou haar voor geen prijs toestemming geven om ’s nachts over straat te gaan, hoe dringend de reden ook was, laat staan om de plek te bezoeken waar een moord was gepleegd. Dit zou in zijn ogen volkomen ongepast en schokkend zijn. Haar vader had het nieuws over de vermoorde Ierse meisjes zelfs afgedaan als sensationele verhalen en als iets waarover een fatsoenlijke krant niet behoorde te berichten. Maar natuurlijk deed hij dat wel. Veel lezers waren dol op sensationeel nieuws,
7
dat hadden de Herald en Blake Garrett, de nieuwe hoofdredacteur, de afgelopen maanden meer dan genoeg bewezen. De koppen van de Herald over de moorden waren zo gunstig geweest voor de oplage dat die nu angstig dicht in de buurt kwam van die van de grootste concurrent, de Tribune. Haar vaders krant – hun krant – was al meer dan tien jaar de grootste van Louisville. Adriane was van plan om dit zo te houden ondanks de wind van verandering die door de stad waaide. Terwijl haar vader in zijn redactionele commentaren zijn kruistocht tegen de Herald voortzette, was Adriane van mening dat de echte strijd gewonnen of verloren werd met primeurs. Daarom had ze Duff op de uitkijk gezet na de laatste moord in Shippingport. Vliegensvlug trok Adriane een oude broek en een overhemd van haar vader aan, die ze alleen voor dit doel op de bodem van haar kleerkast had liggen. Met een paar handige bewegingen stak ze haar dikke haar op. De klok sloeg twee uur toen ze haar kamer uit glipte en de trap af liep, de krakende vloerplanken angstvallig vermijdend. Halverwege ving ze de zure inktgeur op van de zojuist gedrukte Tribune, die in grote stapels in de drukruimte klaarlag om de volgende ochtend verspreid te worden. Weldra zouden overal in Louisville mensen de Tribune openslaan om het nieuws van 22 maart 1855 te lezen. Adriane kon de bladzijden bijna horen ritselen en de uitdrukking zien op het gezicht van de mensen als ze haar woorden en die van haar vader zouden lezen. Ze voelde de opwinding die volgens Beck iedere goede journalist of kranteneigenaar ervoer wanneer de krant de deur uit ging. Bij de gedachte aan Beck hield Adriane haar adem in en liep nog behoedzamer de trap af. Beck, de drukker van de krant en
8
zo lang Adriane zich kon heugen de rechterhand van haar vader, sliep in een kamertje naast de drukkerij. Hij zou in staat zijn haar op een stoel vast te binden als hij wist dat ze de straat op ging voor de moord op een Iers meisje. Lieve Beck. Hij was een soort lievelingsoom die veel voor haar bad omdat hij altijd over haar inzat en haar wilde beschermen. Vooral tegen zichzelf. In de gang pakte ze een hoed en een jas van de kapstok en glipte geluidloos de voordeur uit. ‘Juffrouw Adriane, bent u het?’ Duff stapte uit de donkere schaduw naast de voordeur en nam haar met glanzende ogen op. ‘Ja, in eigen persoon’, antwoordde Adriane. ‘Ik ben klaar om te gaan.’ ‘Misschien kunt u beter niet meegaan naar de rivier. Het is geen omgeving voor een dame.’ Zelfs in het schemerdonker zag ze de frons op zijn gezicht. ‘Je hebt gelijk, Duff, maar ik ga niet als dame. Ik ga gewoon als een van de jongens.’ ‘Zo gemakkelijk kunt u mensen niet om de tuin leiden.’ Duff nam haar op met een kritische blik. ‘U hebt misschien wel een broek aangetrokken, maar u moet nog leren hoe een kerel loopt.’ ‘Doe jij het me dan maar voor.’ ‘U moet uw benen vrij bewegen zonder u te bekommeren om onderrokken met ruches en dat soort dingen.’ Hij liep met nonchalante passen weg. Een lach onderdrukkend liep Adriane achter hem aan en probeerde zijn manier van lopen te imiteren. ‘Niet slecht’, merkte Duff op. ‘Maar toch kunt u beter op de achtergrond blijven en mij het woord laten doen. Er zijn bepaalde dingen die ruime kleding niet kan verbergen.’
9
‘Dat is goed’, stemde Adriane in, waarop de jongen zich omdraaide en voor haar uit de straat in liep. Vanaf het moment dat Duff een aantal maanden eerder bij de Tribune had aangeklopt en om werk had gesmeekt, was hij meer een jongere broer dan een hulpje geweest. Het had Adriane heel wat moeite gekost om haar vader over te halen de jongen in dienst te nemen. Duff was immers nog maar twaalf jaar oud en een van de Ierse immigranten tegen wie haar vader van leer trok in zijn redactionele commentaren. Haar vader was bang dat de explosieve groei van het aantal immigranten in Louisville tot de ondergang van de stad zou leiden. Hij was van mening dat bepaalde voorrechten, zoals het je verkiesbaar laten stellen voor een politiek ambt, voorbehouden waren aan mannen die in Amerika waren geboren, niet aan immigranten. Adriane was het niet altijd eens met de politieke opvattingen van haar vader, maar het kon niemand schelen wat zij als vrouw ervan vond. Vrouwen hadden net als immigranten ook geen burgerrechten. Ze werden niet geacht zich met dit soort zaken bezig te houden. Te veel nadenken over serieuze onderwerpen zou schadelijk zijn voor het vrouwelijke brein. Evenmin werden vrouwen geacht om midden in de nacht achter nieuwsfeiten aan te gaan. Haar vader zou in alle staten zijn als hij erachter zou komen. Opnieuw wierp ze een blik achterom op haar woonhuis boven het kantoor van de Tribune. Geen teken van leven. Met een zucht van verlichting haastte ze zich achter Duff aan naar de waterkant. Voorbij het schijnsel van de gaslantaarns verrees de donkere nacht, die zijn zwarte tentakels dreigend naar haar uitstak. Haar hart bonsde in haar keel, maar ze hield zichzelf voor dat het alleen maar kwam door de nachtmerrie van eerder die nacht.
10
Ze had jarenlang geen nachtmerries meer gehad. Haar stiefmoeder Henrietta leefde allang niet meer en niemand sloot Adriane meer op in donkere kasten. Deze nacht lag er geen gevaar op de loer. Ze was buiten om onderzoek te verrichten voor een krantenartikel. Dat alleen al was genoeg om haar hart sneller te doen kloppen. Van opwinding. Niet van angst. Duff vertraagde zijn pas en liep behoedzaam naar de huizen toe. Hij pakte haar bij haar arm, trok haar naar zich toe en wees naar de mannen die de straat op en neer liepen. ‘We kunnen beter uit de buurt blijven van die patrouille’, waarschuwde hij op f luistertoon. ‘Als ze maar even de kans krijgen, schoppen ze ons weer richting huis.’ Adriane verroerde zich pas toen Duff weer in beweging kwam en bleef telkens als hij stopte roerloos in het donker staan. Zo slopen ze naar de plaats van het misdrijf. De halvemaan glipte achter de wolken vandaan. Het bleke schijnsel weerkaatste op de rivier en kleurde de nacht ondanks de straatverlichting spookachtig grijs. Een rilling liep over Adrianes rug toen haar blik viel op de smerige deken waaronder, zo nam ze aan, het lichaam lag. Plotseling was het niet alleen maar een primeur voor de Tribune waarmee ze de Herald de loef probeerde af te steken, maar een meisje van vlees en bloed dat niet meer wakker zou worden als de zon opkwam en door zou kunnen gaan met haar leven. ‘Kende je haar?’ f luisterde Adriane in Duffs oor. ‘Niet persoonlijk, maar een van mijn zussen wel. Ze heet Kathleen O’Dell. Ze werkte bij de Lucky Leaf. Wat ik heb gehoord is dat ze gisterenavond vroeger dan gewoonlijk is vertrokken zonder een reden op te geven. Daarna heeft niemand haar meer gezien.’
11
‘Op de moordenaar na.’ Adrianes ogen waren nog steeds op het lichaam gericht. Bij het geluid van naderende voetstappen trok Duff haar vlug een portiek in, vlak voordat een man in een verkreukeld pak voorbijsnelde. De man zei een paar woorden tegen een politieagent en liep langzaam naar het lichaam toe. Hij richtte zijn blik even op de vorm onder de deken, alsof hij iets moest overwinnen. Toen knielde hij neer, tilde de deken een eindje op en liet die na enkele ogenblikken weer voorzichtig zakken. Zonder na te denken stapte Adriane het portiek uit om de man beter te kunnen zien. Misschien was hij de vader of de broer van het meisje. Alsof de man haar blik voelde, stond hij op en keek haar recht in de ogen. Adrianes adem stokte toen ze zijn van woede vertrokken gezicht zag. Duff greep haar bij haar arm en wees de andere kant uit. ‘Ik denk dat agent Jefferson ons heeft gezien, juffrouw Adriane’, f luisterde hij verschrikt in haar oor. ‘We kunnen ons beter uit de voeten maken. En wel meteen.’ Een lange man in uniform kwam hun kant uit en schreeuwde terwijl hij dreigend met zijn politieknuppel zwaaide: ‘Hé, jullie twee, wegwezen hier. Dit is geen spelletje.’ Duff probeerde haar mee te trekken, maar Adriane aarzelde. Ze had nog niet genoeg gezien. Die aarzeling deed haar de das om. Vrijwel onmiddellijk was de man die het lichaam had bekeken bij haar. Haar mond viel open van schrik toen hij haar bij haar andere arm pakte en haar naar het licht probeerde te trekken. Duff trok haar weer het donker in. Adriane probeerde zich los te rukken. Toen dat niet lukte, schopte ze de man tegen zijn schenen. De schoppen leken hem niet te deren en zijn hand sloot zich in een ijzeren greep om haar arm. ‘Jij weet hier meer van, nietwaar?’
12
Zijn woorden verbijsterden haar zo dat ze haar verzet opgaf en hem recht in zijn donkere ogen keek. Net toen Adriane wilde antwoorden, redde Duff haar uit de situatie door zich tussen hen te werpen en zijn schouder in de buik van de man te boren. ‘Rennen’, schreeuwde hij. Toen de man achteruit wankelde, kon Adriane zich eindelijk losrukken. Na een laatste bezorgde blik achterom op Duff geworpen te hebben, nam ze de benen. Haar bezorgdheid bleek niet gegrond: als een aal glipte de jongen uit de handen van de man. Na enkele ogenblikken had hij haar al ingehaald. ‘Blijf dicht bij me, juffrouw Adriane’, zei hij terwijl hij haar voorbij rende. Die woorden waren overbodig. Adriane volgde Duff op de voet. Ze wilde koste wat kost voorkomen dat ze hier op straat ontmaskerd zou worden. Achter hen schreeuwde de man. ‘Wacht, we doen jullie geen kwaad.’ Duff leidde haar op een draf tussen allerlei gebouwen door. Op een gegeven moment renden ze dwars door een magazijn heen, waar ze via een open raam aan de ene kant naar binnen waren gekropen en aan de andere kant door een open deur weer naar buiten vlogen. Daarna hoefden ze eigenlijk niet meer bang te zijn dat ze gepakt zouden worden, maar pas toen ze de straat bereikten waarin het kantoor van de Tribune lag, vertraagde Duff zijn pas. ‘Dat scheelde maar een haar’, hijgde hij terwijl hij tegen de kruidenierswinkel van meneer Harrod leunde om op adem te komen. Adriane bleef hijgend naast hem staan. Sinds ze als kind tikkertje had gespeeld met de buurtkinderen had ze niet meer zo
13
hard gerend. Al haar zintuigen stonden op scherp en ze was zich bewust van alle geluiden om haar heen, de ondoordringbare duisternis om het kantoor van de Tribune en zelfs van de lucht, die kil aanvoelde op haar huid. Toen ze ten slotte op adem was gekomen, zei ze: ‘Maar we zijn ontsnapt.’ ‘Alleen maar omdat we die dikke, ouwe Jefferson achter ons aan kregen. Die man begint na amper vijf minuten al te piepen en te hijgen.’ De jongen keek haar aan en zelfs in het schemerdonker zag ze dat zijn gezicht bezorgd stond. ‘Ik had u niet moeten halen. Als meneer Darcy erachter komt, ben ik m’n baantje kwijt.’ ‘Zit daar maar niet over in. Ik zal ervoor zorgen dat het zover niet komt, Duff.’ Adriane raakte zijn schouder aan. Achter hen begon de lucht lichter te worden en dus zei ze: ‘Kom mee naar binnen en ga maar in de drukkerij slapen totdat het tijd is om met de kranten op pad te gaan.’ ‘Dat gaat niet’, zei Duff. ‘Ik moet eerst naar huis voor m’n moeder en zussen.’ Hij maakte aanstalten om te gaan, maar keek nog een laatste keer achterom met een brede grijns op zijn gezicht. ‘Dat was me wel een achtervolging, hè, juffrouw Adriane?’ ‘Dat was het inderdaad.’ Adriane lachte en duwde de jongen zachtjes de straat op. ‘Vooruit, opschieten nu. Ik heb geen zin om straks aan Beck uit te leggen waarom je te laat bent op je werk.’ Zodra hij er op een drafje vandoor was gegaan, schoot het Adriane te binnen dat ze hem niet had gevraagd of hij de man kende die haar bij de arm had gegrepen, maar ze riep hem niet terug. In plaats daarvan trok ze, na een blik op de hemel geworpen te hebben, die in het oosten roze begon te kleuren,
14
haar schoenen uit en glipte door de voordeur naar binnen. Geruisloos sloop ze langs de drukkamer, maar ver kwam ze niet. Beck greep haar bij haar kraag. ‘Hé, wat moet dat hier?’ bromde hij. Toen hij Adriane naar zich toe wilde draaien, viel haar hoed af. Hij knipperde enkele malen met zijn ogen en boog zich naar haar toe alsof hij niet geloofde wat hij zag in de ochtendschemering. ‘Addie?’ ‘Sst, Beck. Maak vader niet wakker.’ Haar blik gleed van Beck naar de trap en toen weer terug naar Beck. De oude man keek naar haar broek en probeerde een boos gezicht te trekken, maar ze zag zijn ene mondhoek opkrullen. ‘Ik denk inderdaad dat dat geen goed idee is.’ Zuchtend schudde Beck zijn hoofd. ‘Ik kan je vragen wat je hebt uitgespookt, maar ik weet niet zeker of ik dat wel moet doen.’ ‘Ik wilde alleen maar Garrett te vlug af zijn.’ ‘Waarmee?’ ‘Ze hebben weer een Iers meisje bij de waterkant gevonden – doodgestoken.’ Adrianes blik gleed van Beck naar de stapel kranten in de drukkamer, waarvan het nieuws nu al verjaard was. De glimlach verdween van Becks gezicht. ‘Addie, je wilt me toch niet vertellen dat je naar de rivier bent gegaan?’ ‘Je hoeft niet zo geschokt te kijken.’ Adriane raakte zijn gerimpelde wang aan. ‘Niemand wist dat ik het was.’ ‘Hoe haal je het in je hoofd, Addie?’ Beck fronste zijn wenkbrauwen. ‘Ik dacht dat we Garrett een primeur konden afsnoepen.’ ‘Alle primeurs in de wereld bij elkaar zijn het risico niet waard. Je mag God wel danken dat Zijn engelen over je hebben gewaakt.’ ‘Dat weet ik, Beck, en jij zult Hem er ook voor danken,
15
nietwaar?’ Ze schonk hem haar liefste glimlach. Beck kon nooit lang kwaad op haar blijven, dat wist ze. ‘Het is een feit dat je al die gebeden nodig hebt.’ Hij schudde zijn hoofd en de frons op zijn voorhoofd verdween. ‘Het heeft waarschijnlijk weinig zin om op je te mopperen. Je bent toch veel te koppig om naar wie dan ook te luisteren.’ ‘Naar jou luister ik altijd, Beck.’ ‘Luister dan ook naar wat ik je nu ga zeggen.’ Heel even schudde hij fel aan haar schouder. ‘Trek nu onmiddellijk iets fatsoenlijks aan voordat de baas je in deze uitdossing aantreft.’ Adriane keek naar de broek, die nog vochtig was van de riviernevel. Ze zuchtte. ‘Je hebt gelijk, zoals altijd … Vader zou gezegd hebben dat ik mijn eigen glazen ingooi, juist nu ik eindelijk een huwelijksaanzoek heb gekregen.’ ‘Een huwelijksaanzoek?’ ‘Heb je het nieuws niet gehoord?’ Adriane deed haar best om zo luchtig mogelijk te klinken. ‘Stanley Jimson heeft mijn vader gisteravond om mijn hand gevraagd. Vader is in de wolken.’ ‘Je meent het. Nou ja.’ Beck leek haar blik te ontwijken. ‘Ze zeggen dat hij tot een van de beste families in Louisville behoort.’ ‘In ieder geval een van de rijkste’, zei Adriane. ‘Geld kan soms handig zijn.’ ‘Ja, dat zeggen ze.’ Adriane keek Beck aan en besloot niet langer de schijn op te houden. Als er één persoon was tegen wie ze eerlijk kon zijn, dan was het Beck. ‘Je bent niet zo gesteld op Stan, hè?’ Beck keek haar eindelijk aan. De rimpels om zijn ogen werden dieper en hij legde zijn hand op haar wang. ‘Het doet er niet toe of ík gesteld op hem ben, Addie. Waar het om gaat is of jij gesteld op hem bent.
16