Inhoud 1. Titus – Ook een kind van Paulus 1.1 Een oprecht kind 1.2 Een oprecht geloof 1.3 Een oprechte dienst
13 14 16 18
2.
Een hoge roeping 2.1 Beginselvastheid 2.2 Geestelijke vermaning 2.3 Geestelijke weerlegging
21 22 23 26
3.
Een christelijke opdracht 3.1 Een onchristelijke levensopenbaring 3.2 Een christelijke tucht 3.3 Een christelijk doel
29 29 33 34
4.
Een gezond geestelijk leven 4.1 Geestelijke tegenstelling 4.2 Geestelijke gezondheid 4.3 Geestelijke uitstraling
37 38 39 41
5.
Een gezond geestelijk gezinsleven in de ouderdom 5.1 De mannen, voorbeelden van een nuchter geloof 5.2 De vrouwen, voorbeelden van een uitstralend geloof 5.3 Leraressen van het goede
45 46 48 50
6. Pastoraal leerproces voor vrouwen 6.1 Geestelijke volmacht voor de oude vrouwen 6.2 Geestelijke overdracht ten behoeve van de jonge vrouwen 6.3 Met een geestelijke opdracht
53 54 56 58
7.
Geestelijke volwassenheid 7.1 Mannelijke volwassenheid 7.2 Ambtelijk voorbeeld 7.3 Geestelijke overdracht
61 61 63 65
8. De roeping van een christen in de arbeidsverhoudingen 8.1 Gepaste ordening 8.2 Goede uitstraling 8.3 Sierlijk levensdoel
69 70 72 74
9.
77 78 80 83
Verschenen genade 9.1 Heilzame genade 9.2 Opvoedende genade 9.3 Levensgenade
10. Zalige hoop
87
11. Christus, de grote Plaatsvervanger, Offergave, Liefdegave en Opgave 11.1 Gesteld tot Offergave 11.2 Gegeven tot liefdegave 11.3 Gewekt tot geestelijke opgave
91 91 93 96
12.
De politiek en de praktische christen 12.1 Geestelijke verantwoordelijkheid 12.2 Geestelijk gedrag 12.3 Geestelijke uitstraling
99 100 102 105
13.
Gods reddende genade in Christus 13.1 Verschenen genade 13.2 Gegronde genade 13.3 Vernieuwende genade
109 110 112 114
14.
Overvloeiende genade 14.1 Uitgegoten genade 14.2 Gerechtvaardigd door genade 14.3 Erfgenaam door genade
119 120 121 123
15.
Een schone dienst 15.1 Een betrouwbaar Woord 15.2 Een krachtige bevestiging 15.3 Een heerlijk getuigenis 15.4 Een goede conclusie
127 127 130 131 133
16. Liefdevolle tucht 16.1 Doelgerichte vermaning 16.2 Onontkoombare afwijzing 16.3 Sprekend geweten
137 138 140 143
17.
147 148 150 152
Namen in het Koninkrijk der hemelen 17.1 Evangeliedoop 17.2 Evangelieloop 17.3 Evangeliehoop
Hoofdstuk 1
Titus – ook een kind van Paulus Titus 1:1a,3c Paulus, een dienstknecht Gods, en een apostel van Jezus Christus […] aan Titus, mijn oprechte zoon, naar het gemeen geloof.
Voor ons ligt een kleine brief van Paulus aan Titus. Deze brief behoort tot de zogenaamde pastorale brieven. Dat zijn brieven waarin Paulus allerlei adviezen geeft met het oog op een gezond kerkelijk leven. Pastoraal betekent ‘herderlijk’. Herderlijk zorgt de Heere voor de gemeenten door middel van mensen. Het is moeilijk om te weten te komen wie Titus precies was. Ook de omstandigheden van Paulus op het moment dat hij deze brief schreef, zijn onbekend. Paulus schreef de brief vermoedelijk in dezelfde tijd als hij de eerste brief aan Timotheüs schreef. Na zijn gevangenschap in Rome heeft Paulus waarschijnlijk meer vrijheid genoten en heeft hij nog een missie – een vierde zendingsreis – volbracht, die niet in Handelingen vermeld staat. In die tijd heeft hij Titus op Kreta achtergelaten om daar orde op zaken te stellen. Titus was een heiden die tot bekering was gekomen. Hij was dus een onbesnedene en hij heeft zich niet laten besnijden omwille van de Joden. Toch nam hij een bijzondere plaats in binnen de dienst van de Heere. Hier noemt Paulus hem ‘mijn oprechte zoon’. Op andere plaatsen noemt hij hem ‘broeder’ (2 Kor. 2:13), ‘metgezel en medearbeider’ (2 Kor. 8:23).
Zaligmakende genade
13
1.1 Een oprecht kind De apostel Paulus noemt zich ‘een dienstknecht van God en een apostel van Jezus Christus’. Met deze woorden wil hij tegenover Titus, die een heiden is geweest, laten zien dat zijn leven helemaal in dienst van God staat. De heidenen geloven wel in een god, maar Paulus mag weten in de ware God te geloven. Het is opvallend hoe Paulus zijn geestelijke zoon aanspreekt in deze pastorale brief. Hij noemt hem zijn ‘oprechte zoon’ of ‘echt kind’. We moeten hier een en ander wel goed onderscheiden: Titus is geen natuurlijk kind, maar een geestelijk kind van Paulus, net als Timotheüs. Hem noemt Paulus ‘mijn oprechte zoon in het geloof’. Paulus wil met het woord zoon aangeven dat hij hem geestelijk verwekt heeft. Het woord kind ziet ook heel duidelijk op geboorte. Denk aan de woorden uit Galaten 4:19, waar Paulus spreekt van ‘mijn kinderkens, die ik wederom arbeide te baren, totdat Christus een gestalte in u krijge.’ Paulus heeft Titus onderwezen in het geloof en zo is Titus gebaard door Paulus, door middel van het Evangelie. Het is opvallend dat het woord ‘kind’ in het Grieks samenhangt met het woord ‘baren’. In die zin kunnen we de verkondiging van het Evangelie in verband brengen met een nieuwe geboorte die plaatsvindt. We weten niet waar en wanneer deze geboorte heeft plaatsgehad. Dat vermeldt de Schrift niet. Velen denken dat Titus tot bekering is gekomen toen Paulus in Antiochië was, maar meer dan een gissing is het niet. Het belangrijkste is dat hij Jezus heeft leren kennen. Hij is er het levende bewijs van dat ook heidenen tot geloof kunnen komen. Dat geloof heeft zelfs heel wat uitgewerkt. Titus mag immers een getuige zijn van het Evangelie en het op vele plaatsen verkondigen. Het is een wonder dat Titus als heiden de schellen van de ogen zijn gevallen. Hij ziet wie Christus is in al Zijn schoonheid en heerlijkheid. Ja,
14
Zaligmakende genade
het Woord is het zaad van de wedergeboorte. We weten niet waar het zaad valt, maar het is voorspoedig waartoe de Heere het zendt. Zo heeft Paulus het ook ervaren. Het valt ons op hoe diep Paulus spreekt over het geloof. Hij noemt Titus een kind. Dat is een treffende en tere benaming als we letten op de wedergeboorte. De Heere geeft door de Heilige Geest een totale vernieuwing. Het is niet zonder reden dat Paulus in deze brief spreekt over het bad der wedergeboorte. De inleiding op deze korte brief is eigenlijk een en al verwondering. Een kinderlijk geloof geeft altijd veel verwondering. We zeggen vaak: ‘een kinderhand is snel gevuld’. Zo is het ook bij Titus, wiens leven op een heel ander spoor gebracht wordt. Anders ging het bijvoorbeeld bij Timotheüs, die van jongs af aan was opgevoed in de vreze des Heeren. Titus heeft zelfs niets van de Joodse traditie meegekregen en is toch onder de prediking van Paulus gekomen en heeft onvoorwaardelijk het Woord van God aangenomen. Dat is bijzonder groot. De verhouding Paulus-Titus is in de Evangeliebediening een vader-zoon verhouding. Nadat Titus tot bekering is gekomen, neemt Paulus hem mee, om zijn geestelijke zoon voor te stellen aan de Joodse christenen. Waarschijnlijk spreekt Paulus in Galaten 2 over de reis naar Jeruzalem. Daar werd de synode gehouden en sprak men over de plaats van de Joodse inzettingen (Hand. 15). Toen heeft Paulus Titus meegenomen tot een getuigenis dat ook de heidenen mogen delen in de genade van de Heere Jezus. Hij verdedigde daar dat de Joodse wetten voor de heidenen geen geldingskracht meer hebben door de vervulling van de beloften door Christus. De ingekropen valse broeders (Gal. 2:4) moesten duidelijk zien dat dit een werk van God was en leren dat niemand door de werken gerechtvaardigd kan worden. Het is opvallend dat alleen Paulus over Titus’ bezoek aan het apostelconvent in Jeruzalem schrijft. Lukas schrijft er niet over in het boek Handelingen. Er is veel over
Zaligmakende genade
15
nagedacht hoe het komt dat Titus helemaal niet voorkomt in Handelingen. Is het voorzichtigheid van Lukas, omdat de tegenstelling tussen Joodse en heidense christenen groot was? Sommigen hebben gedacht dat het bescheidenheid van Lukas is, omdat Titus een broer van Lukas zou zijn geweest. Lukas zou angstvallig de schijn van partijzucht vermeden willen hebben. Hoe het ook zij, de Heilige Geest heeft het niet nodig geacht om zijn naam daar te vermelden. 1.2 Een oprecht geloof Bij Titus komt een oprecht geloof openbaar. In vers drie spreekt Paulus over het ‘gemeen’ geloof. Dat wil zeggen dat er een nauwe verbinding is tussen het geloof van Paulus en het geloof van Titus. Zij hebben dezelfde Zaligmaker leren kennen. Ook nu nog gaat het in de kerk om een gemeenschappelijk geloof: het geloof in de Vader, in Christus en in de Heilige Geest. We hoeven in de gemeente niet naar bijzondere dingen te staan. Maar wel is belangrijk dat we de band bewaren met hen die hetzelfde geloof deelachtig zijn. Natuurlijk heeft iedereen zijn eigen gaven, maar in die verschillende gaven wil de Heere de veelvuldige genade van God openbaren. Wat opvalt, is de bijzondere aanspraak van deze brief. Wat een rijke zaken worden er genoemd: geloof, kennis, waarheid, godzaligheid, hoop, eeuwig leven, openbaring, uitverkiezing. En dat alleen al in de groet waarmee Paulus de brief begint. Er wordt wel eens gezegd dat je vooral eenvoudig moet zijn in geloofszaken. Je moet vooral het woord uitverkiezing niet noemen bij mensen die geen christelijke achtergrond hebben, want daar zouden mensen niets van begrijpen. Maar let nu eens op Paulus’ woorden. Hij schrijft aan Titus op een heel diepe wijze over de wonderen van het geloof en hij spreekt over de ‘uitverkorenen’. Let erop hoe Paulus het voorstelt: hij spreekt over het eeuwige leven dat al voor de grondleg-
16
Zaligmakende genade
ging van de wereld ‘beloofd’ is door God en ‘geopenbaard’ te Zijner tijd. In deze woorden klinkt grote verwondering door. Als de Heere werkt, werkt Hij nooit oppervlakkig, maar diepgaand. Hij geeft een diepe en kinderlijke verwondering in het geloof. Het grote gebrek van veel christenen in onze tijd is dat ze geen zicht op en geen kennis hebben van de waarheid van God. Paulus spreekt over het raadsplan van God als een diep en heerlijk mysterie. Hij spreekt niet over de uitverkiezing als over een raadsel met duizend en één vragen, zoals velen het ervaren, maar hij aanbidt de Heere in de wonderlijke weg die hij mag gaan. Dat is puur genade. God was van eeuwigheid bewogen over zondaren. Daarin roemt Paulus; dat is de aanhef van zijn brief. Hij schrijft niets aan zichzelf toe en ook niet aan Titus, maar alles aan de genade van God in de Heere Jezus Christus. Paulus herinnert Titus direct aan de schat van de kerk. Het is geweldig dat Titus als heiden heeft ontdekt dat de Heere het eeuwige leven verworven heeft. We weten niet uit welke omgeving Titus kwam, maar zijn leven was door het heidendom bepaald. Wat is het een wonder als we net als Paulus en Titus gaan erkennen en geloven dat er een God en een Zaligmaker is. Paulus schrijft over het ‘geloof’ en de ‘kennis der waarheid’. Dat geeft niet alleen de overgave aan de Heere weer, maar ook een erkenning van de waarheid van het Evangelie, zodat er niets van die waarheid verborgen blijft. Paulus noemt ook de ‘godzaligheid’. Dat wil zeggen de vreze van Gods Naam. We leren de Heere eerbiedig te vrezen en Hem lief te hebben. Wat een toekomst heeft Gods kerk: hoop op het eeuwige leven! Het leven van de heidenen was vol pessimisme, mede door het instorten van de vele religies. Wat een wonder dat Gods kind zijn leven bepaald weet door een heilsplan dat al voor de grondlegging van de wereld gemaakt is. Zo mag Gods kerk vast geloven dat de Heere Zijn Woord bevestigt. De Heere kan immers niet liegen. Wat Hij
Zaligmakende genade
17
beloofd heeft, zal eeuwig bestaan. Dus is ook Titus’ leven bepaald door de Heere, net als dat van Paulus en zo bezitten zij een gemeenschappelijk geloof. 1.3. Een oprechte dienst Ten slotte is er sprake van een oprechte dienst. Titus is namelijk in de dienst van de Heere op een oprechte wijze bezig. Wat betekent Titus veel in deze dienst. Sommigen denken dat hij wat ouder was dan Timotheüs. Aan Timotheüs schrijft Paulus: ‘Niemand verachte uw jonkheid’ (1 Tim. 4:12). Aan Titus schrijft hij: ‘Spreek dit, en vermaan, en bestraf met alle ernst. Dat niemand u verachte’ (Tit. 2:15). Titus komt volwassen over. Hij betekent veel in de moeilijkheden die er zijn in de gemeente van Korinthe, een gemeente vol zedeloosheid, dwaalleringen en verdeeldheid. Paulus kan er niet meer bemiddelen, maar aan Titus is die gave geschonken. Uit de tweede brief aan Korinthe blijkt dat Titus een middel in Gods hand is om de zaken op orde te brengen. Titus moet een sterke persoonlijkheid geweest zijn dat hij al deze dingen in orde kon brengen, ook de onenigheid tussen de gemeente en Paulus. Met gezag volbrengt hij de dienst in Korinthe. Hij weet de gemeente te overtuigen van de waarheid van Jezus Christus. Waarschijnlijk heeft Paulus Titus al eerder naar Korinthe gestuurd met een ‘tranenbrief’ (2 Kor. 2:4) waarvan de inhoud ons niet bekend is. Ook toen heeft hij een belangrijke bemiddelende rol gehad. Titus spreekt met gezag in de gemeente van Korinthe en weet hen te overtuigen (2 Kor. 7:5-15) met wijsheid en tact. Hij weet de gemeente van haar ongelijk te overtuigen en zelfs tot berouw te brengen. Door de bemiddeling van Titus worden de zaken tot een goed einde gebracht. Ook wordt Titus genoemd in verband met een collecte die ten behoeve van de noodlijdende christenen in Jeruzalem gehouden wordt (2 Kor. 8). Hij is een man met
18
Zaligmakende genade
zuivere motieven, die niet zichzelf op het oog heeft, maar de ander. Het ambt mag op die manier heerlijk schitteren. Wat is het groot dat de Heere de gaven die Hij aan mensen geeft nooit op één hoop gooit. Hij wil ze op verschillende wijze tot Zijn eer en dienst gebruiken. Titus is geen harde persoonlijkheid. Hij komt naar voren als iemand die met veel toewijding met de mensen omgaat. Het is opmerkelijk, dat terwijl Paulus en Timotheüs niet in staat zijn de eenheid te herstellen in Korinthe, het Titus wel lukt. Het betekent dat de Heere op een veelkleurige wijze mensen gebruikt in Zijn dienst. Titus is niet beter, maar het is de genade van God die hem tot zulke dingen in staat stelt. Verder valt ons de gemeenschapszin op. Paulus en Titus kennen iets van de gemeenschap der heiligen, en dat in het ambtelijke leven. Bij beiden overheerst de genade van God. Ze hebben op dezelfde manier gewandeld in de dienst van de Heere (2 Kor. 12:18). Ze hebben dezelfde gang en dezelfde geestelijke lijn, dat wil zeggen de geloofslijn die gevolgd wordt volgens het Evangelie. Dat betekent ook iets voor het geestelijke leven. De Heere wil dat we één van zin zijn als het gaat om de dienst van Hem. Eén in de liefde tot Hem en tot Zijn heilige dienst. Titus heeft al veel betekend, hij mocht troost geven in de moeilijke dienst. En ook nu in Kreta betekent hij veel. Paulus heeft hem daar achtergelaten terwijl hij in Nikopolis de winter doorbrengt. Daar zullen zij weer verenigd worden. Titus mag meewerken aan de ambtelijke inrichting van de verschillende gemeenten. Een gemeente is nooit volmaakt, maar het is een zegen dat de Heere mensen met een veelkleurigheid aan gaven gebruikt voor Zijn dienst. Titus is een voorbeeld van ijver tegenover het luie volk van Kreta. De wereld is er leugenachtig, hard en koud. Het heidendom kent geen genade, maar als de genade van God gaat werken in een heiden dan komt de grote liefde tot de Heere
Zaligmakende genade
19
openbaar in vruchten van heiligmaking. Wat een wonder dat Titus te midden van een leugenachtige maatschappij de waarheid van God helder voor ogen stelt. We moeten ons erover verwonderen dat de Heere mensen geschikt maakt om in Zijn dienst te staan. Dan is er hier al een afstraling van Gods genade die straks in de hemel volmaakt zal zijn, als de Heere alles zal zijn en in allen. Zo wordt de dienst des Heeren tot een heerlijk einddoel gesteld. Hier is de dienst onvolkomen, maar straks is het een zalige dienst en wordt Hij voor altijd verheerlijkt. Gespreksvragen 1. Ga de afkomst van Titus na. 2. Wat is de betekenis van het woord ‘zoon’? 3. Hoe belangrijk is de wedergeboorte in de Bijbel? 4. Welke gaven heeft Titus gehad in het geestelijke leven? 5. Ga de verschillende taken die hij in Korinthe heeft verricht eens na. 6. Waarom is het onderwijs in de geloofsstukken zo belangrijk? Lezen: Titus 1
20
Zaligmakende genade