NUMMER 6 2022
DOSSIER DESCARTES
Waar begint de geest en eindigt het lichaam?
€ 8,99
Coen Simon // Opening Focus Marli Huijer // Interview 4 vragen aan Femke Krijger Alternatieve feiten: vrouwelijke jagers Paul van Tongeren // Column Moreel dilemma: mogen we muggen modificeren?
Dossier: Descartes 21 22 26 30 34
Inhoud dossier Leven en werk van René Descartes Han van Ruler // Interview De passies van Descartes // Achtergrond Meditaties // Longread
Denken 40 45 46 52 54 67
DOSSIER
Deze maand 3 6 8 14 16 17 18
Dilara Bilgiç // Interview Miriam Rasch // Column Historisch profiel: Al-Ghazali Beelddenken Tim Fransen // Interview Elke Wiss // Vragenderwijs
21-38
Zelf denken 59
Filosofie is makkelijker als je denkt: schoonheid
Boeken 68 71 72 74 76 78
Filosofie uit eigen land Dichter bij de waarheid Een vergaarbak van ketterij Denken met de Bijbel in de hand Boekenkast Boekenshop
Tot slot 80 82 83
Het moment: Nisrine Mbarki Agenda Colofon & volgend nummer
Coverillustratie Levi Jacobs
4
FILOSOFIE MAGAZINE
D O S SIER
Descartes ‘Ik denk, dus ik ben’ is veruit de bekendste en helderste filosofische oneliner. Maar waarom wordt het werk van deze klare zeventiende-eeuwse denker dan toch al jaren verkeerd uitgelegd? Een eerherstel van een van de scherpste geesten ooit.
INHOUD
68
08
RECE NSIE
Filosofie uit eigen land Joke Hermsen leest een boeiend historisch overzicht van de filosofische traditie uit de Lage Landen.
46 IN T E RVIE W
‘De dood is niet iets om tegen te strijden’ In onze pogingen ons levenseinde uit te stellen, vergeten we hoe we met de dood moeten omgaan, stelt filosoof en voormalig arts Marli Huijer. HI S T O RI S C H P RO F IE L
De mysticus van de walnoot
THEMA
SCHOONHEID
Zowel de Koran als een filosofieboek kan tot fundamentele inzichten leiden, vond de middeleeuwse filosoof Al-Ghazali.
54
IN T E RVIE W 59 60 61 62
Inhoud Inleiding Wat is de vraag? Dialoog
63 64 65
Zonder aanschouwer // Gedachte-experiment Immanuel Kant // Close reading Doe het zelf
‘Humor leert ons omgaan met falen’ Cabaretier en filosoof Tim Fransen concludeert dat we niet gemaakt zijn voor morele perfectie.
NUMMER 6 2022
5
‘De dood is niet iets om tegen te strijden’ In onze pogingen ons levenseinde zo veel mogelijk uit te stellen, vergeten we hoe we met de dood moeten omgaan, stelt filosoof en voormalig arts Marli Huijer. ‘Mens-zijn betekent dat ouderen plaatsmaken voor jongere generaties.’ door Femke van Hout beeld Tessa Posthuma de Boer
8
FILOSOFIE MAGAZINE
INTERVIEW
NUMMER 6 2022
9
H
et was een herfstige dag, de doodzieke man lag hoestend in bed. Marli Huijer (67), emeritus hoogleraar publieksfilosofie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en voormalig medicus, herinnert het zich nog precies. Tijdens haar opleiding tot huisarts in de jaren tachtig bezocht ze deze man, een boer van een jaar of zestig. Nadat Huijer hem onderzocht had stelde ze voor om naar het ziekenhuis te gaan, zodat er een diagnose gesteld kon worden. De boer weigerde. ‘Daar sta je dan, als goedbedoelende hulpverlener.’ Huijer, zittend in haar woonkamer, laat haar handen met een zachte plof op tafel vallen. ‘Geen haar op zijn hoofd die erover piekerde om die boerderij te verlaten. Hij voelde al dat hij doodging, zei hij tegen me. Hij wilde gewoon rustig thuis sterven.’ De houding van de boer stond in schril contrast met die van Huijers vader, die een paar maanden eerder aan longkanker was gestorven. ‘De tijd die mijn vader na de diagnose restte werd gevuld met stressvolle medische onderzoeken en pijnlijke behandelingen. Hij kon maar niet accepteren dat het einde nabij was. En dat begreep ik, want hij was nog maar in de vijftig.’ Toch, vertelt Huijer, had ze achteraf spijt dat ze haar vader niet gevraagd had of dit wel het levenseinde was dat hij zich wenste, zich vastklampend aan elke strohalm. ‘Ik vroeg me almaar af hoe die boer was gestorven,’ zegt ze peinzend. ‘Was zijn dood beter of slechter dan die van mijn vader? Wat is het juiste moment om te sterven?’ Dergelijke vragen over de dood vormen de kern van Huijers boek De toekomst van het sterven, dat onlangs verscheen. We stellen dit soort vragen volgens haar veel te weinig. ‘Sinds de
10
FILOSOFIE MAGAZINE
jaren vijftig is er veel in de medische wetenschappen geïnvesteerd, met als doel het leven op alle mogelijke manieren – met medicatie, nieuwe behandelingsmethoden en zelfs gentherapie – te verlengen,’ zegt Huijer. ‘Maar in onze pogingen de dood uit te stellen vergeten we hoe we met de dood om moeten gaan. We verwaarlozen “het huis van de sterfelijkheid” – mijn metafoor voor de door mensen en andere levende wezens bevolkte wereld waarin steeds nieuwe generaties geboren worden en sterven.’ Net als een huis is de wereld een plek waar we slechts tijdelijk verblijven, stelt Huijer. ‘Kijk,’ – ze gebaart naar haar bank, haar kunstig ingerichte boekenkast, haar witgeverfde keukenkastjes – ‘dit is voor een paar jaar mijn huis. Ik zet wat meubels neer, verzorg een aantal planten, verf een muur. Maar op een gegeven moment zal ik verhuizen of sterven en dit huis voor een ander achterlaten. Zo zijn wij mensen ook slechts passanten in de wereld. We verschijnen even, en verdwijnen dan weer. Maar tegenwoordig lijken we de dood vooral te zien als iets waartegen we moeten strijden, in plaats van als iets dagelijks of huiselijks waar we zorg voor moeten dragen.’ Maar de dood is toch ook verschrikkelijk? Het is het einde van je bestaan. Waarom zouden we daar niet tegen vechten? ‘Ik denk dat de dood vooral zo vreselijk lijkt, omdat die in onze maatschappij zo onzichtbaar is geworden. Mensen leven langer, waardoor nieuwe generaties steeds later voor het eerst met de dood van een naaste worden geconfronteerd. Steeds minder mensen kiezen voor begraven, waardoor de doden onzichtbaarder worden. En hoewel er wel televisieprogramma’s als Over mijn lijk
Marli Huijer (1955) is emeritus hoogleraar publieksfilosofie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en voormalig Denker des Vaderlands. Ook is ze voorzitter van de Stichting Maand van de Filosofie en columnist voor Trouw. Ze schreef meerdere boeken en essays, onder andere over ritme, discipline, seksuele vrijheid en publieksfilosofie.
bestaan, staan we in het werkelijke leven zelden nog aan een sterfbed: twee derde van de mensen sterft niet thuis, maar in het verzorgings- of ziekenhuis. Omdat we de dood minder vaak zien, leren we ook niet hoe we erover moeten praten. En dat terwijl praten over de dood nodig is om erachter te komen hoe je wilt sterven. Met doodgaan is het net zoals met je eerste seksuele ervaring: alleen als er geen taboe op rust, kun je ontdekken wat bij je past. Het grote verschil is dat je seks nog eens over kunt doen. Sterven doe je maar één keer.’ Je zou verwachten dat we ons goed op die eerste en enige keer voorbereiden. ‘Maar dat doen we niet, omdat we eigenlijk niet sterfelijk willen zijn. Er zijn steeds meer transhumanisten en verouderingswetenschappers die stellen dat biomedisch onderzoek ons uiteindelijk onsterfelijk zal maken. In de tussentijd stellen we ons tevreden met wat ik het ideaal van “het rechthoekige leven” noem: je wordt geboren, leeft zo lang mogelijk op één niveau van gezondheid, en
INTERVIEW
dan ben je pats-boem in één keer dood. Ondanks het ideaal van een snel en pijnloos einde lijken we de acute dood zo veel mogelijk te willen vermijden: we installeren overal hartapparaten, doen grootschalige bevolkingsonderzoeken naar kanker of draaien hele samenlevingen op slot tijdens een pandemie. Daar worden toch vooral ouderen mee beschermd, die na behandeling vaak chronisch ziek blijven. We leven dus iets langer gezond, maar hebben ook een langere stervensfase. Dat is de grote paradox: in onze pogingen lijden en sterven te vermijden, worden we met meer pijn en ongeneeslijke ziektes geconfronteerd.’ Moeten ouderen dan niet beschermd worden tegen de dood? ‘Tijdens de coronacrisis zei ik in een interview: “Je hebt het recht om beschermd te worden tegen een vroegtijdige dood, maar niet om zo lang mogelijk te leven.” Als je op je veertigste sterft, dan sterf je vroegtijdig, want de gemiddelde levensverwachting is veel hoger. Je hebt het recht daartegen beschermd te worden. Maar het recht om honderd jaar te worden kun je niet opeisen van de overheid en je medeburgers.’
‘Het recht om 100 jaar te worden kun je niet opeisen’
Waarom niet? ‘Dat vergt investeringen die ten koste gaan van andere, veelal jongere mensen, en kan onze ecologische voetafdruk nog groter maken. Ook sterven mensen uit arme landen nog steeds bijna dertig jaar eerder dan wij. Je kunt je daarom afvragen of er niet eerst een gelijkwaardige distributie van levensjaren moet komen, voor je een langer leven eist en daarmee de levensverwachting van armere of jongere mensen inperkt. Mens-zijn betekent dat ouderen plaatsmaken voor jongere generaties.’
NUMMER 6 2022
11
Immanuel Kant vatte de filosofie in vier vragen
‘De mens is een evenwichtskunstenaar’ Femke Krijger is onderzoeker en lichaamsgericht coach. In haar boek De evenwichtskunstenaar beschrijft ze hoe ze de wereld waarneemt nu ze langzaam doof en blind wordt. door Femke van Hout beeld Martin Dijkstra
01
Wat kan ik weten?
‘Ik ben opgegroeid met het idee dat je de wereld kunt kennen met je verstand. Ook vertrouwde ik, zoals de meeste mensen, vooral op mijn zicht en mijn gehoor – twee afstandelijke vormen van waarnemen. Maar toen ik door het Usher-syndroom mijn zicht en gehoor begon te verliezen, veranderde alles. Plots moest ik actief naar de dingen in de wereld toe bewegen om ermee in contact te staan. Als ik ’s ochtends opsta, zie of hoor ik niet wat voor weer het is; ik steek mijn hoofd uit het raam om de lucht op mijn huid te voelen. Ik moet de wereld voelen om deze te kennen.’
02
Wat moet ik doen?
‘Ik moet accepteren dat ik mijn gehoor en zicht niet kan vertrouwen. Dat is vervreemdend, maar het creëert ook vrijheid om te spelen. Als ik bijvoorbeeld een nieuw gehoorapparaat krijg, mag ik bepalen welke geluiden harder of zachter, warmer of scherper binnenkomen. Ik kan dus kiezen hoe ik de wereld wil horen. Dat betekent dat
14
FILOSOFIE MAGAZINE
mijn waarneming niet dé waarneming is. Dat geldt eigenlijk voor iedereen. Onze waarneming is constant in beweging en geeft maar een bepaald aspect van de wereld weer. Door dat te beseffen kunnen we open leren staan voor andere perspectieven, zodat we niet vast komen te zitten in ons eigen kokertje.’
03
Wat mag ik hopen?
‘Dat je zelfs in het ergste verlies betekenis kunt vinden. De Amerikaanse schrijver David Kessler stelt dat betekenisgeving een fundamenteel stadium van rouw is. Dat betekent niet dat we altijd een positieve les uit verlies moeten trekken, zoals: “Mijn vaders dood doet me beseffen dat ik leef”, of: “Het is een geschenk dat ik mijn gehoor kwijt ben.” Wat Kessler bedoelde is dat het verlies betekenis moet krijgen in je dagelijks leven. Zo moet ik steeds weer even zoeken hoe ik me zonder goed werkende oren en ogen tot de wereld kan verhouden. Maar in die zoektocht ervaar ik een speelse en betekenisvolle verbondenheid met de wereld.’
04
Wat is de mens?
‘De mens is een evenwichtskunstenaar. De mens moet constant op zoek naar een nieuwe balans, want de manier waarop hij zich tot de wereld verhoudt is nooit definitief. Zo’n tijdelijk evenwicht vind je niet door rationeel na te denken, maar door een combinatie van ontspannen, inspannen en verbinden. Als je te stijf op dat touw staat, of als je juist als een vaatdoek op dat trouw hangt, val je. En je moet in verbinding staan: hoe voel ik me, wat voor weer is het, wie zijn er om me heen? Wij evenwichtskunstenaars donderen allemaal regelmatig van het touw af, maar klimmen er ook weer op. Dat is moedig.’
De evenwichtskunstenaar. Hoe ik leer waarnemen nu ik doof en blind word Femke Krijger Ten Have 272 blz. € 20,99
4 VRAGEN
‘Het is bevrijdend dat we onze waarneming niet kunnen vertrouwen’ NUMMER 6 2022
15
Mogen we muggen modificeren? Met genetische modificatie kunnen we plaagdieren als de malariamug onschadelijk maken. Een technologische doorbraak of een staaltje menselijke hoogmoed? door Jeroen Hopster beeld Bas van der Schot
Jeroen Hopster behandelt elke maand een moreel dilemma
18
D
FILOSOFIE MAGAZINE
e muggenbeet heeft een bloedige afdruk achtergelaten op de menselijke geschiedenis. Historicus Timothy Winegard schat dat ongeveer de helft van alle mensen die ooit hebben geleefd het loodje heeft gelegd door muggenziektes. Tal van militaire operaties, van Hannibals trektocht over de Alpen tot de Amerikaanse Burgeroorlog, kregen een beslissende wending door toedoen van de mug. Maar vandaag de dag ontwikkelt de mens nieuw wapentuig waarmee hij zijn grootste biologische vijand wellicht een fatale slag kan toebrengen: gene drives, een vorm van genetische modificatie die ervoor zorgt dat bepaal-
de geselecteerde genen sowieso aan het nageslacht worden doorgegeven. De belofte ervan is rigoureus: mensen kunnen de genetische samenstelling van wilde populaties (vooral van insectenpopulaties, waarop gene drives het meest effect hebben) in rap tempo transformeren. Zo zou een gemodificeerde malariamug die zich natuurlijk vermenigvuldigt ervoor kunnen zorgen dat de gehele populatie van malariamuggen in enkele generaties onvruchtbaar wordt. In het lab is de technologie met succes getest en binnen enkele jaren kan de volgende stap worden gezet: introductie in het wild. Maar moeten we ons wel aan die stap wagen?
MOREEL DILEMMA
JA
De schaal van het menselijk leed dat de mug veroorzaakt is ongemeen groot, met name in de tropen en op het zuidelijk halfrond. Afgelopen jaar overleden wereldwijd meer dan 600.000 mensen aan malaria. Ook andere muggenziektes, zoals zika en dengue, vormen een aanhoudende plaag. Vanuit negatief utilistisch oogpunt – minimaliseer het leed in de wereld – is het geoorloofd om de strijd tegen infectieziektes met grof geschut te voeren. Als ziekmakende muggen zoveel slachtoffers eisen, dan moeten de bezwaren wel heel zwaar wegen om ze te sparen. Natuurlijk, diversiteit in de natuur willen we graag behouden, maar niet elke diversiteit is even waardevol. Er bestaan zo’n 3500 muggensoorten op onze planeet, waarvan slechts een klein aantal malaria verspreidt. Gene drives hebben deze ziektedragers als specifiek doelwit, en die soorten zijn we liever kwijt dan rijk. Niets duidt erop dat malariamuggen cruciale ecosysteemfuncties vervullen. Ze zijn aangepast aan menselijke omgevingen en hebben hun evolutionaire succes aan ons te danken; malaria is groot geworden in gebieden waar mensen zich hebben gevestigd. Zie de malariamug dus aan voor wat hij is: geen bijzondere schepping, maar een verspreider van dood en verderf, ontstaan als onwenselijk bijproduct van de expansie van de mens. Bedenk bovendien dat mensen al millennialang het DNA van natuurlijke soorten manipuleren. Als we de malariamug door genetische modificatie onschadelijk kunnen maken, voorkomen we een enorme hoeveelheid menselijk leed. Gene drive-technologie stelt ons in staat om dat streven met dodelijke precisie te realiseren.
NEE
Met de inzet van gene drives in de natuur trekt de mens een doos van Pandora open. Dat genetisch gemodificeerde malariamuggen zichzelf vermenigvuldigen is niet alleen de grote kracht van deze technologie, maar ook het risico ervan. Gene drives zijn moeilijk te beheersen. Ecosystemen zijn complex en neveneffecten laten zich moeilijk voorspellen, maar dát zulke effecten optreden is een les die de geschiedenis veelvuldig heeft geleerd. Moeder Natuur is even onvoorspelbaar als meedogenloos. Als ziektekiemen niet langer met de malariamug kunnen meeliften, zullen ze dan geen andere gastheer vinden? Creëren we door het ene monster onschadelijk te maken in onze overmoed niet een volgend monster, dat nog veel gevaarlijker is? Ook vanuit de ethiek kunnen we twijfels plaatsen bij de menselijke wurggreep op de natuur. Het plan om muggen te modificeren is ingegeven door menselijke belangen en vertolkt het idee dat de mens dominant is over de natuurlijke wereld. Die wereld wordt voorgesteld als maakbaar: ingenieurs mogen sleutelen aan de natuur om haar naar menselijke voorkeuren te herschikken. Maar is een utopie-voorde-mens inderdaad de utopie die wij als mensheid willen nastreven? De effecten van gene drives zijn grensoverschrijdend en kunnen lang blijven doorwerken, misschien wel even lang als de mug heeft ingewerkt op de menselijke geschiedenis. Natuurlijk leven we liever in een wereld zonder malaria, maar daarmee is nog niet gezegd dat dat doel alle middelen heiligt. Op z’n minst verdient de vraag of we de natuur met gentechnologie naar menselijk ideaalbeeld mogen vervormen een grondig en inclusief debat.
Moeder Natuur is even onvoorspelbaar als meedogenloos
NUMMER 6 2022
19
SCHOONHEID Inleiding
60
Schoonheid is makkelijker als je denkt. Als je tenminste ook je zintuigen goed gebruikt. Om even te proeven van de filosofie van het schone, een kleine inleiding in de esthetica.
Voor u een vraag
61
De filosoof stelt vragen. Maar welke vragen stelt de filosoof dan?
Dialoog
62
Een kort gesprek tussen Socrates en Diotima over geluk en schoonheid.
Gedachte-experiment
63
Wat als er geen mensen zouden zijn, kan de wereld dan nog mooi zijn?
Close reading
64
Filosofie is makkelijker als je leest. Neem hier de tijd voor een paar regels Immanuel Kant over smaak.
Doe het zelf
65
Nadenken is leuk, maar zelf denken is nog leuker. Wat denk je zelf over recht? Zet het op papier.
FILOSOFIE IS MAKKELIJKER ALS JE DENKT
NUMMER 6 2022
59
INLEIDING
Schoonheid is makkelijker als je denkt. Als je tenminste ook je zintuigen goed gebruikt. Om even te proeven van de filosofie van het schone hier een kleine inleiding in de esthetica.
‘Over smaak valt wél te twisten’ De dooddoener dat over smaak niet te
Van Plato (447-327 v.Chr.) wordt gezegd
twisten valt beneemt je doorgaans alle
dat hij geen kunstliefhebber was omdat hij
lust en enthousiasme om wél te laten zien
kunst een inferieure nabootsing vond van
waarom jij denkt dat iets smakeloos is,
de werkelijkheid. Maar dan zien we over
of juist bijzonder mooi. Gelukkig hebben
het hoofd dat Plato lyrisch was over het
filosofen zich er niet door laten weerhou-
werk van Homerus en zelf ook een groot
den om onder woorden te brengen wat
literator was. Toch heeft deze opvatting
schoonheid nu echt is.
over Plato veel invloed gehad en ervoor
De filosofie die zich met kwesties van smaak bezighoudt wordt ook wel esthe-
gezorgd dat nabootsing lange tijd een esthetisch criterium is geweest.
tica genoemd, afgeleid van het Griekse
Een belangrijke doorbraak in de esthe-
aisthesis, dat ‘zintuiglijke waarneming’
tica kwam van Immanuel Kant (1724-1804).
betekent. De filosofie van het schone gaat
Hij zorgde ervoor dat we niet meer alleen
dus niet alleen over kijken, maar ook over
naar het kunstobject keken, of alleen naar
proeven, ruiken, voelen en luisteren. Dat
het gevoel bij de aanschouwer. Hij keek
is een belangrijk vertrekpunt om vat te
naar beide. Zo kwam hij tot de conclusie
krijgen op het schone: als we iets mooi
dat ‘over smaak kan worden getwist’. Je
noemen, hebben we het niet alleen over
kunt geen logische argumenten aanvoeren
wát we waarnemen, maar vooral over hóé
voor je smaakoordeel, maar je kunt wel
we waarnemen.
laten zien hoe je oordeelt. En dan blijkt
Deze benadering geeft meteen wapens
een oordeel soms niets met schoonheid te
in handen om een andere veelgehoorde
maken te hebben. Bijvoorbeeld als je een
dooddoener mee te lijf te gaan: de opmer-
schilderij mooi vindt omdat het past bij de
king dat je nichtje van drie dit schilderij
bank in je huiskamer. Of omdat je nichtje
ook had kunnen maken.
van drie het heeft gemaakt.
Dat een afbeelding niet lijkt op hoe iets
Als we op deze manier onze zintuig-
er in werkelijkheid uitziet zegt immers nog
lijke waarnemingen onder de loep
niets over hoe die onze zintuigen beroert.
nemen, is het volgens Kant mogelijk om
Kunst wordt in deze opvatting dan verward
een ‘gemeenschappelijk zintuig’ (sensus
met een technische vaardigheid.
communis) te vinden dat ervoor zorgt dat we zonder dooddoeners echt over
Hield Plato echt niet van kunst?
60
FILOSOFIE MAGAZINE
schoonheid kunnen praten.
FILOSOFIE IS MAKKELIJKER ALS JE DENKT
Een vergaarbak van ketterij Jean le Rond d’Alembert schreef een inleiding bij de encyclopedie die alom wordt beschouwd als het belangrijkste werk uit de Franse Verlichting. De inleiding is cultuurhistorisch van belang, maar niet altijd even meeslepend. door Koen Schouwenburg
D
e Encyclopédie, ou dictionnaire raisonné des sciences, des arts et des métiers is het paradepaardje van de Verlichting. Deze fameuze verzameling van menselijke kennis werd geredigeerd door de filosoof Denis Diderot (1713-1784) en de filosoof en wiskundige Jean le Rond d’Alembert (1717-1783), die een uitvoerige introductie schreef bij dit omvangrijke project. Na meer dan tweeënhalve eeuw is zijn Inleidend betoog bij de Encyclopedie voor het eerst in het Nederlands verschenen. Aan het einde van dit Inleidend betoog schrijft d’Alembert dat vooral Diderot lof verdient. Al het werk dat hij zelf heeft verzet – alle lemma’s over wiskunde en algemene fysica schrijven en redigeren – is kinderspel vergeleken met de bergen die Diderot heeft verzet. Diderot schreef duizenden artikelen en was de belangrijkste kartrekker en initiatiefnemer van dit immense project: tussen 1751 en 1772 verschenen 28 delen (18.000 pagina’s aan tekst en 20 miljoen woorden, aldus Wikipedia – de nakomeling van de
72
FILOSOFIE MAGAZINE
Encyclopédie). Daarnaast kreeg Diderot het voor elkaar dat de belangrijkste Franse denkers van de achttiende eeuw meewerkten; onder meer Jean-Jacques Rousseau, Montesquieu en Voltaire leverden bijdragen. In 1745 vroeg de uitgever André le Breton aan Diderot of hij de Cyclopaedia: or, An Universal Dictionary of Arts and Sciences (1728) van Ephraim Chambers wilde vertalen. Diderot haalde Breton over om een eigen encyclopedie te maken die veelomvattender was dan die van Chambers. ‘Denkt men dan echt dat alles wat met de wetenschappen en kunsten te maken heeft in twee foliobanden kan worden behandeld?’ schrijft d’Alembert – al erkent hij wel degelijk het belang van Chambers’ werk. Het ambitieuze doel van Diderot en d’Alembert was dat hun project ‘ooit alle kennis van de mens moet bevatten’. Inleidend betoog bij de Encyclopedie bestaat uit drie delen. D’Alembert begint met een algemene uiteenzetting over kennis. Hij maakt onderscheid tussen
‘directe’ en ‘reflectieve’ kennis. De eerste vorm ontvangen we onmiddellijk – de zintuiglijke waarnemingen – en de tweede vorm is een vereniging en combinatie van directe kennis. In navolging van Francis Bacon (1561-1626) schrijft d’Alembert dat de herinnering, de rede en de verbeelding de drie vermogens van de geest zijn. Dit onderscheid is verwant met het systeem van de Encyclopédie en ‘de drie belangrijkste terreinen van de menselijke kennis. De geschiedenis, die betrekking heeft op de herinnering; de filosofie, die de vrucht is van de rede; en de schone kunsten, die voortvloeien uit de verbeeldingskracht.’
De ambitie was om alle kennis van de mens samen te brengen
BOEKEN
Inleidend betoog bij de Encyclopedie Jean le Rond d’Alembert vert. Jabik Veenbaas Wereldbibliotheek 192 blz. € 24,99
Geïnspireerd door de filosofie van Bacon, John Locke (1632-1704) en Isaac Newton (1643-1727) pleitte d’Alembert voor het empirisme. Kennis van de natuur komt volgens hem niet tot stand door ‘vage en willekeurige hypotheses. Kennis kunnen we alleen maar opdoen door zintuiglijke verschijnselen weloverwogen te bestuderen.’ In het tweede deel, het meest enerverende gedeelte van zijn inleiding, steekt d’Alembert de loftrompet over de drie Engelse denkers. Het is een cultuurhistorisch overzicht van de wetenschappen na de Renaissance, waarin vooral de scholastiek het zwaar te verduren krijgt en ook Descartes en Leibniz worden bekritiseerd. D’Alembert sluit zijn Inleidend betoog af met een uitleg over het ontstaan en de opzet van de Encyclopédie, die is onderverdeeld in ‘de wetenschappen, de vrije kunsten en de mechanische kunsten’. De Encyclopédie is een keten van kennis met als doel ‘een wetenschappelijke wereldreis te maken zonder te verdwalen’. Niet de theologie, maar de rede was het belangrijkste ordeningsprincipe van de Encyclopédie. Die werd in 1752 verboden, omdat deze werd beschouwd als ‘een vergaarbak van ketterij en schisma’s, die verzameling goddeloze en heiligschennende uitspraken, waarvan elke bladzijde verzet tegen de godsdienst en het gezag ademt’, zoals Voltaire zijn priester laat zeggen in zijn ironische dialoog ‘Christelijke gesprekken of
Voorbehoedsmiddel tegen de Encyclopédie’. Diderot wist ervoor te zorgen dat het werk toch kon worden doorgezet, maar d’Alembert was in 1759 klaar met al die tegenwerking en stopte in dat jaar als redacteur. Inleidend betoog is niet altijd even meeslepend. De inleiding is vooral van belang als cultuurhistorisch document. Jabik Veenbaas, die de tekst voortreffelijk vertaalde, schrijft terecht dat het
intrigerend is om de tekst te lezen die voorafging aan dé intellectuele gebeurtenis van de Verlichting. Belangrijker is wellicht dat veel denkbeelden van de verlichtingsfilosofen nog altijd levend zijn, zo schreef Diderot in Filosofische gedachten: ‘Iedereen kijkt door zijn eigen kijker.’ Veenbaas noemt het betoog van d’Alembert trefzeker ‘een pleidooi voor een bescheiden pluraliteit’. En dat is en blijft een waardevolle missie.
NUMMER 6 2022
73
‘De werkelijkheid bestaat niet zoals ik die zie’ Nisrine Mbarki (44) is dichter en vertaler. Dit jaar verscheen haar debuutbundel Oeverloos. door Carolien van Welij beeld Maarten Noordijk
‘I
k was eind twintig toen ik een boek over het Tibetaans boeddhisme las. Dat begon met de edele waarheden: “Lijden bestaat. Lijden heeft een oorzaak. Die oorzaak kan verholpen worden.” Maandenlang heb ik die zinnen dag in dag uit gelezen. Ik bleef hangen bij deze eerste drie waarheden. De vierde gaat over “het pad” dat je moet volgen – daarvan dacht ik: er zijn zoveel paden. De vier edele waarheden zijn zo eenvoudig, zo analytisch, en lieten mij zien: de oorzaak van lijden heeft te maken met je visie op de werkelijkheid. Pijn, verdriet of geluk – niets is wat het is, het is wat jij ervan denkt en maakt. Mijn hele leven had de werkelijkheid mij gefascineerd. Wat is de werkelijkheid? Toen ik me verdiepte in het Tibetaans boeddhisme kreeg ik een uitleg die aansloot bij wat ik ervoer: mijn visie op de werkelijkheid is niet de aard van de werkelijkheid.
80
FILOSOFIE MAGAZINE
Ik sta hier en zie de wereld vanuit dit punt en lichaam. Als ik twintig meter verderop ga staan, beleef ik de wereld anders. Als toeschouwer maak ik er iets van en beredeneer ik dat. De werkelijkheid bestaat helemaal niet zoals ik die zie. Dat inzicht was verpletterend en bevrijdend. Deze filosofie over realiteit en de aard van de werkelijkheid gaf mij voor het eerst een verklaring die resoneerde met mijn eigen ervaring van de realiteit als meertalig mens. Als ik in het Arabisch schrijf is de werkelijkheid anders dan als ik in het Nederlands schrijf. Literatuur biedt mij de mogelijkheid al die verschillende werkelijkheden naast elkaar te plaatsen zonder waardeoordeel. In Oeverloos bestaan levens, talen, werkelijkheden naast elkaar; in mijn gedichten staan het Frans, Arabisch, Tamazight en Engels naast het Nederlands. De werkelijkheid is gelaagd.’
HET MOMENT
NUMMER 6 2022
81