På svenska! 1 · Studiebok nederl ändsk a
På svenska! 1 är ett läromedel i svenska som främ mande språk. Det vänder sig till studerande som snabbt vill uppnå sådana färdigheter i språket att man kan delta i ett vardagssamtal. Läromedlet täcker nivå A1 och A2 enligt Europarådets nivåskala (CEFR). Genom korta vardagsnära dialoger och inlärning av hela fraser ger På svenska! 1 en praktisk genväg till baskunskaper i svenska språket. Grammatiken vävs in på ett naturligt sätt.
På svenska! 1 består av • lärobok med cd • övningsbok med facit • studiebok
Läroboken omfattar 12 avsnitt som vardera inne håller korta dialoger och andra texter, användbara fraser, övningar till texterna och hörövningar. De flesta avsnitt har dessutom flera bildsidor som stödjer ordinlärningen. Genom hela boken finns rik ligt med kommunikativa övningar. Övningsboken innehåller skriftliga och muntliga övningar som främst utvecklar och befäster ord förrådet och tränar grammatiken. Studieboken, som finns på flera språk, presenterar svenskt uttal och svensk grammatik samt ordför rådet i en alfabetisk ordlista. På svenska! 1 är lämplig att använda såväl i klass rumsundervisning som vid självstudier.
ISBN 978-91-7434-642-8
9 789174 346428
Ulla Göransson · Mai Parada
På svenska!
Studiebok · Svenska som främmande språk · A1 & A2
Nederländska
Ulla Göransson • Mai Parada
På svenska! 1 Studiebok • Nederländska
Folkuniversitetets förlag
Folkuniversitetets förlag Magle Lilla Kyrkogata 4 SE-223 51 Lund Sweden Tel. +46 46 14 87 20 Fax +46 46 13 29 04 E-mail: info@folkuniversitetetsforlag.se www.folkuniversitetetsforlag.se
Uttalsavsnittet (s. 8–22) är författat av Bo Thorén Översättning till nederländska: Drs. Tineke Jorissen-Wedzinga Fonetisk transkription av ordlista: Paul Leonard Omslag: John Wasden Omslagsillustration: Daniel Perry Andra upplagan © 2011 Ulla Göransson, Mai Parada och Folkuniversitetets förlag ISBN 978-91-7434-642-8 Kopieringsförbud Detta verk är skyddat av upphovsrättslagen. Kopiering, utöver lärares rätt att kopiera för undervisningsbruk enligt BONUS-Presskopias avtal, är förbjuden. Sådant avtal tecknas mellan upphovsrättsorganisationer och huvudman för utbildningsanordnare t.ex. kommuner/ universitet. För information om avtalet hänvisas till utbildningsanordnarens huvudman eller BONUS-Presskopia. Den som bryter mot lagen om upphovsrätt kan åtalas av allmän åklagare och dömas till böter eller fängelse i upp till två år samt bli skyldig att erlägga ersättning till upphovsman/rättsinnehavare. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise, without the prior permission of Folkuniversitetets förlag. Tryckt hos Elanders Fälth & Hässler AB, Värnamo, 2011
Aan de gebruikers van PÅ SVENSKA! 1 PÅ SVENSKA! 1 bestaat uit een tekstboek met cd (mp3-files), een studieboek en een oefenboek. Het tekstboek (Lärobok) bevat dialogen, pagina's met afbeeldingen, pagina's met frasen die zijn opgebouwd rond een bepaald thema, korte oefeningen bij de tekst en luisteroefeningen. De cd die bij het tekstboek zit, bevat opnames van: • teksten (dialogen, frasen en luisteroefeningen) uit het tekstboek • delen van het uitspraakgedeelte, inclusief teksten met fonetische aanwijzingen uit het studieboek Het studieboek (Studiebok) dat verkrijgbaar is in verschillende talen, bevat drie hoofdstukken: • Uitspraak (uttal) met de basisprincipes van de Zweedse uitspraak evenals teksten met fonetische aanwijzingen • Grammatica (grammatik) met een uitleg bij de grammaticale onderwerpen die in het tekstboek worden behandeld • Woordenlijst (ordlista) (alfabetische woordenlijst en frasenlijst). Het tekstboek kan als volgt worden gebruikt 1. Maak eerst kennis met de nieuwe woorden in het hoofdstuk door de tekst en de pagina met afbeeldingen (mits die er is) te bestuderen. Bij zelfstudie, zoek nieuwe woorden en uitdrukkingen op in de woordenlijst. 2. Luister naar de tekst op de cd en controleer of u alle woorden begrijpt. Luister nogmaals en concentreer u ditmaal op de uitspraak. Luister nogmaals en zeg na. Gebruik de teksten met fonetische aanwijzingen in het studieboek (uitspraakgedeelte) als hulpmiddel. Bij zelfstudie, neem u zelf op en vergelijk. 3. Wanneer er een verwijzing is naar de grammatica (§), zoek de paragraaf op in het studieboek (grammaticagedeelte) en bestuur deze. Maak vervolgens de oefeningen en controleer de antwoorden achter in het oefenboek. 4. Vertel de tekst hardop aan u zelf of aan uw studiegenoten. Maak eigen vragen bij de tekst en beantwoord deze mondeling. Maak een eigen versie van de tekst, bv. door namen te veranderen, en vertel de nieuwe versie. 5. Luister naar de "frasenpagina" op de cd en controleer in het studieboek (frasenlijst) of u de uitdrukkingen begrijpt. Luister nogmaals en zeg na. Luister goed naar de intonatie! Wanneer u in een groep studeert, werk dan twee aan twee met de dialogen op de frasenpagina, vervang namen van personen, plaatsen, enz. Doe een rollenspel.
Bij zelfstudie, lees de frasen voor en neem ze op. Luister en vergelijk met de cd bij het tekstboek. 6. Luister ten slotte naar de luistervaardigheidsteksten (hörförståelse) en maak de oefening aan het eind van elk hoofdstuk. Controleer de antwoorden achter in het oefenboek. Luister nogmaals, in het bijzonder naar de gedeeltes die u niet goed begrepen had. Herhaal eerdere hoofdstukken; lees de teksten en luister naar de cd. Controleer of u alles nog weet, voordat u verder gaat. Gebruik het studieboek en de cd frequent. Studeer niet te lang achter elkaar en herhaal vaak – dat geeft meestal een beter resultaat dan wanneer men langdurig studeert zonder te pauzeren. Veel succes met uw studie! De auteurs
VERKLARING VAN DE TEKENS In het tekstboek (lärobok):
verwijst naar het grammaticagedeelte in het studieboek geeft aan dat de tekst is opgenomen op de meegeleverde cd
In het studieboek (studiebok), Woordenlijst: (f) het woord of de frase wordt gebruikt in formeel taalgebruik (g) het woord of de frase is ouderwets en wordt normaliter niet gebruikt (pl) het woord komt meestal voor in het meervoud (v) het woord of de frase wordt gebruikt in de spreektaal, d.w.z. is informeel taalgebruik.
Inhoud Uitspraak 7
Klemtoon en lengte 8 Letters en klanken 10 Medeklinkers 10 Klinkers 11 Klankveranderingen 13 R + dentale medeklinker 14 Toonassimilatie 14 Spreektaalvormen 15 Samenvloeiingsfactoren 16 Harmonie tussen de lettergrepen 16 Wegvallen van klanken bij woordgrenzen 16 Nasale assimilatie 18 Muzikale woordaccenten 18 Literatuur over de uitspraak van het Zweeds 19 Verklaring van de IPA-tekens 20 Teksten met fonetische aanwijzingen 23
Grammatica 33
Enkele belangrijke grammaticale termen 34 Werkwoorden 35 Werkwoorden 35 Tempus (tijd) 38 Hulpwerkwoorden en hoofdwerkwoorden 40 Korte antwoorden 41 Wederkerige werkwoorden 42 Gebiedende wijs 43 Woordvolgorde 44 Woordvolgorde in de hoofdzin 44 Woordvolgorde in de bijzin 45 Onderschikkende voegwoorden 45 Zinsbepalingen (bijwoordelijke bepalingen) 46 Telwoorden 46 Hoofdtelwoorden 46 Rangtelwoorden 47 Zelfstandig naamwoord 48 Vormen van het zelfstandig naamwoord 48 Geslacht 49 Onbepaalde en bepaalde vorm 50 Onbepaalde vorm zonder lidwoord 52 Genitief (tweede naamval) 53 Bijvoeglijk naamwoord en bijwoord 53
Bijvoeglijk naamwoord 53 De trappen van vergelijking van het bijvoeglijk naamwoord 54 De trappen van vergelijking van het bijwoord 56 Voornaamwoorden 57 Persoonlijk voornaamwoord 57 Wederkerend voornaamwoord 57 Bezittelijk voornaamwoord 58 Wederkerend bezittelijk voornaamwoord 59 Betrekkelijk voornaamwoord 59 Congruentie 60 Bijwoorden van plaats 60
Woordenlijst 61
Woordenlijst bij hoofdstuk 1 62 Alfabetische woordenlijst 68 Frasenlijst 98 Begroetingsfrasen 98 Telefoonfrasen 99 Tijdsfrasen 100 Afscheidsfrasen 101 De weg vragen-frasen 102 Frasen wanneer men iets niet verstaat of begrijpt 102 Café- en restaurantfrasen 103 Frasen voor wanneer men met de trein reist 104 Frasen voor in de winkel, de kiosk, op de markt 106 Frasen over het weer 107 Hotelfrasen 108 Frasen voor het schrijven van brieven 109 Frasen voor als men om hulp vraagt 109 Frasen voor wanneer men discussieert 110 Frasen voor winkelen 111 Frasen bij ziekte 112 Frasen voor `een praatje maken’ 113 Felicitatie- en complimentfrasen 114 Frasen voor voor, tijdens en na een feest 115 Enkele daiten över Zweden 117
Uitspraak Uttal
Uitspraak Deze uitspraakhandleiding is een sterke vereenvoudiging van de fonetische werkelijkheid en is met name geconcentreerd op die fonetische eigenschappen van het Zweeds, die essentieel zijn voor een goede uitspraak en – daardoor – een goede verstaanbaarheid. Traditiegetrouw is er veel aandacht besteed aan de rijkdom aan klinkers in het Zweeds*, de opvallende ‘sch-klank’ [ɧ], en de zangerige woordaccenten: accent 1 en 2 (acutus en gravis). Er dient met deze fenomenen rekening te worden gehouden wanneer men een perfecte uitspraak van het Zweeds nastreeft, maar ze zijn niet bepalend voor de vraag of men begrepen zal worden. Daarom beginnen wij deze handleiding met de eigenschappen die wij, op basis van onderzoek en ervaring, het allerbelangrijkste vinden.
Klemtoon en lengte Om begrepen te worden in het Zweeds, is het belangrijk dat de juiste lettergreep in woorden en zinnen beklemtoond wordt. De klemtoon is ook bepalend voor de uitspraak van klinkers en medeklinkers; zowel voor wat betreft de kwaliteit als voor de kwantiteit (lengte). Een beklemtoonde lettergreep bevat altijd een lange klank. Voorbeelden van verschillende klemtoonpatronen:
1
banan – banan [ ̀bɑːnan − ba ́nɑːn] Japan – japan [ ́jɑːpan – ja ́pɑːn]
de baan – banaan
Japan – Japanner
racket – raket [ ́rakːɛt − ra ́keːt] kaffe – kafé [ ̀kafːɛ – ka ́fɛː]
racket – raket
koffie – café
planet – planet [ ́plɑːnɛt − pla ́neːt] kallas – kalas [ ̀kalːas – ka ́lɑːs]
het vliegtuig – planeet
geroepen worden – feest
Bovenstaande voorbeelden zijn zogenaamde minimale paren, waarbij het woord een andere betekenis krijgt afhankelijk van de lettergreep die benadrukt wordt. Maar beklemtoning is ook belangrijk wanneer een foutieve beklemtoning geen andere betekenis oplevert. Wanneer men de klemtoon foutief of onduidelijk legt, kan het gezegde totaal onbegrijpelijk worden. De regel voor het verlengen van beklemtoonde lettergrepen is als volgt: In een beklemtoonde lettergreep ligt de nadruk hetzij op de klinker van de lettergreep, hetzij op de eerstvolgende medeklinker. Dit fenomeen wordt complementaire lengte genoemd. Wanneer de klinker van de beklemtoonde lettergreep gevolgd wordt door een dubbele medeklinker (schrijftaal), of twee verschillende medeklinkers, wordt de klinker meestal kort en de direct daarop volgende medeklinker lang. * Voetnoot: Het Zweeds kent 9 klinkerfonemen met een zeker kwalitatief verschil tussen de lange en de korte variant. De meeste regionale varianten kennen twee extra allofonen [æ] en [œ] onder invloed van de daarop volgende -r. De korte e en ä kunnen als identiek worden beschouwd. Dit levert een totaal op van 21 verschillende klinkers. Met een goede prosodie kan men zich goed verstaanbaar maken en een haast perfecte uitspraak verkrijgen, zelfs met een gereduceerd aantal klinkers.
8
Kijk en luister naar de beklemtoning en lengte in de volgende voorbeelden:
2
kal [kɑːl]
kall [kalː] koud
zout
bassäng [ba ́sɛŋː]
fonetik [fɔnɛ ́tɪːk]
fonetisk [fɔ ́neːtɪsk]
kaal
bassin
salt [salːt]
fonetiek
fonetisch
elektricitet [ɛlɛktrɪsɪ ́teːt] elektrisk [ɛ ́lɛkːtrɪsk]
elektriciteit
elektrisch
Merk op dat de dubbele s in bassäng volgt op een onbeklemtoonde klinker, en dus kort is. Samengestelde woorden en bepaalde afleidingen hebben vaak twee beklemtoonde lettergrepen. De eerste heeft dan meestal de belangrijkste nadruk [ ]̀ en de tweede de ‘bijdruk’ [ˌ]. Kijk en luister naar de voorbeelden. Merk ook op hoe de nadruk in lange samenstel lingen naar het begin en het eind van het woord gepolariseerd wordt:
3
bildelar [ ̀biːlˌdeːlar]
reservdelar [rɛ ̀særːvˌdeːlar]
autodelen
bilreservdelar [ ̀biːlrɛsærvˌdeːlar]
reserveonderdelen voor auto’s
företag [ ̀fœːrɛˌtɑːɡ]
bedrijf
reserveonderdelen
ålderdom [ ̀ɔlːdɛˌɖumː]
ouderdom
ogift [ ̀uːˌjɪfːt]
ongehuwd
skönhet [ s̜̀ ønˌheːt]
schoonheid
badrumsskåp [ ̀bɑːdrɵmˌskoːp]
badkamerkast
Wanneer een heel woord in een frase of zin onbeklemtoond is, verliest het woord een groot deel van de lengte en de melodie die bij de beklemtoning horen Kijk en luister naar de voorbeelden:
4
Jag kan spela. [jɑkan ̀speːla] Jag kan spela tennis. [jɑkanspela ́tɛnːɪs]
Ik kan spelen.
Jag vet inte. [jɑ ́veːtɪntɛ]
Ik weet (het) niet.
Ik kan tennissen.
Jag kan inte. [jɑ ́kanːɪntɛ]
Ik kan (het) niet.
Betekenisdragende woorden als zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijk naamwoorden, hoofdwerkwoorden, telwoorden alsmede bijwoorden van hoedanigheid, plaats en tijd zijn in een context vaak beklemtoond, terwijl grammaticale woorden als voegwoorden, voorzetsels en voornaamwoorden in een context meestal onbeklemtoond zijn. Voor gedetailleerde regels over het beklemtonen van woorden inclusief de beklemtoning van achtervoegsels, en de zinsbeklemtoning en -melodie, zie Kjellin: Svensk prosodi i praktiken, 1978.
9
Teksten met fonetische aanwijzingen De volgende teksten met fonetische aanwijzingen zijn opgenomen op de uitspraakcd, Uttal (sidan 8 etc.). Luister goed en zeg na! De teksten hebben de volgende fonetische aanwijzingen: een lange klinker of medeklinker in een beklemtoonde lettergreep is onderstreept. Letters die niet worden uitgesproken, zijn doorgestreept. (s. = pagina in het Tekstboek)
s. 8
– Vad heter du? – Daniel. Och du? – Åsa. – Var är du ifrån? – Från Sverige. Och du? – Talar du svenska? – Ja, lite. Vad talar du? – Vad talar du för språk? s. 9
– Jag heter Daniel.Vad heter du? – Jag är från Sverige. Var är du ifrån? – Jag talar svenska och engelska. Vad talar du? – Är du från England eller Holland? – Jag är från England, men jag bor i Sverige. – Varför är du i Sverige? – Jag arbetar. / – Jag studerar. – Jag bor i Lund. Var bor du?
23
Grammatica Grammatik
33
Enkele belangrijke grammaticale termen adjektiv bijvoeglijk naamwoord adverb bijwoord bestämd form bepaalde vorm bisats bijzin genitiv genitief (2e naamval) genus geslacht hjälpverb hulpwerkwoord huvudsats hoofdzin imperativ gebiedende wijs infinitiv infinitief (hele werkwoord) komparation trappen van vergelijking komparativ vergrotende trap konjunktion voegwoord neutrum onzijdig (ett-woorden) obestämd form onbepaalde vorm objekt voorwerp ordföljd woordvolgorde perfekt voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.) personliga pronomen persoonlijk voornaamwoord plural meervoud pluskvamperfekt voltooid verleden tijd (v.v.t.) positiv stellende trap possessiva pronomen bezittelijk voornaamwoord preposition voorzetsel presens onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.) preteritum/imperfekt onvoltooid verleden tijd (o.v.t.) pronomen voornaamwoord reflexiva pronomen wederkerend voornaamwoord relativa pronomen betrekkelijk voornaamwoord satsadverb zinsbepaling (bijwoordelijke bepaling) singular enkelvoud superlativ overtreffende trap subjekt onderwerp substantiv zelfstandig naamwoord supinum supinum (± voltooid/verleden deelwoord) utrum niet-onzijdig (en-woorden) verb werkwoord
34
Dit hoofdstuk behandelt de basisgrammatica die in het tekstboek is opgenomen. De paragrafen (§) in het tekstboek verwijzen naar de overeenkomstige paragrafen in de grammatica. § 1a Werkwoorden Groep
Gebiedende Infinitief O.t.t. wijs/Stam
1
tala tala talar talade talat
(praten)
2A 2B 2C
ring läs kör
((op)bellen) (lezen) (rijden)
3
O.v.t.
Supinum
ringa ringer ringde ringt läsa läser läste läst köra kör körde kört
bo bo bor bodde bott
4 skriv drick flyg sjung
skriva skriver skrev skrivit dricka dricker drack druckit flyga flyger flög flugit sjunga sjunger sjöng sjungit
0nregelm. vet veta vet
visste
vetat
(wonen) (schrijven) (drinken) (vliegen) (zingen) (weten)
Groep 1 De stam eindigt op de klinker -a. Dat betekent dat er in alle vormen van de werkwoorden in deze groep een -a voorkomt: tala, tala, talar, talade, talat. 2A De stam eindigt op een stemhebbende medeklinker, b.v. -ng, -g, -m, -n, -l, -v. 2B De stam eindigt op één van de stemloze medeklinkers k, p, s, t of x (tycka, köpa, läsa, byta, växa) (vergelijk ’t Kofschip). Deze werkwoorden hebben de uitgang -te in de o.v.t. 2C De stam eindigt op -r, b.v. kör. N.B. Deze werkwoorden hebben geen uitgang in de o.t.t.. 3 Korte, eenlettergrepige werkwoorden waarvan de stam eindigt op een andere klinker dan -a, b.v. bo, klä. 4 De klinker van de stam krijgt een klinkerwisseling in de o.v.t. en het su pinum (behalve de werkwoorden komma en sova). Veel werkwoorden hebben dezelfde klinkerwisseling als in bovenstaande voorbeelden: (i-e-i, i-a-u, u/y-ö-u). 35
i + een medeklinker heeft dezelfde klinkerwisseling als skriva i + twee medeklinkers heeft dezelfde klinkerwisseling als dricka De werkwoorden krijgen geen uitgang in de o.v.t. en krijgen de uitgang -it in het supinum.
Onregelmatige werkwoorden. Zie onderstaande lijst. N.B. Zweedse werkwoorden hebben – in tegenstelling tot het Nederlands – bij alle personen dezelfde vorm, zowel in het enkelvoud als in het meervoud. Jag/du/han/vi/ni/de springer, sprang, har sprungit. De infinitief is de woordenboekvorm van het werkwoord. Lijst met veel voorkomende werkwoorden uit groep 2 en 4 alsmede de werkwoorden met een onregelmatige verbuiging. De werkwoorden uit groep 2 in deze lijst hebben een verbuiging die anders is dan de normale verbuiging. Deze werkwoorden zijn gemarkeerd met een asterisk (*). Infinitief O.t.t. O.v.t. be ber bad bita biter bet bjuda bjuder bjöd bli blir blev brinna brinner brann bära bär bar böra* bör borde dricka dricker drack dö dör dog falla faller föll fara far for finna finner fann finnas finns fanns flyga flyger flög få får fick försvinna försvinner försvann ge ger gav glädja* gläd(j)er gladde gråta gråter grät 36
Supinum (vragen) bett bitit (bijten) bjudit (uitnodigen) blivit (worden) brunnit (branden) burit (dragen) bort (zou(den) moeten) druckit (drinken) dött (sterven) fallit (vallen) farit (vertrekken) funnit (vinden) funnits (zijn, aanwezig zijn) flugit (vliegen) fått (krijgen, mogen) försvunnit (verdwijnen) gett/givit (geven) glatt (verheugen) gråtit (huilen)
gå går gick gått (lopen) göra* gör gjorde gjort (doen, maken) ha* har hade haft (hebben) heta heter hette hetat (heten) hinna hinner hann hunnit (de tijd hebben, halen) hålla håller höll hållit (houden) komma kommer kom kommit (komen) kunna kan kunde kunnat (kunnen) le ler log lett (lachen) ligga ligger låg legat (liggen) ljuga ljuger ljög ljugit (liegen) låta låter lät låtit (laten) lägga* lägger la(de) lagt (leggen) vara tvungen måste var tvungen/måste måst (moeten) nysa* nyser nös/nyste nysit/nyst (niezen) rida rider red ridit (paardrijden) rinna rinner rann runnit (stromen) se ser såg sett (zien) sitta sitter satt suttit (zitten) sjunga sjunger sjöng sjungit (zingen) – ska(ll) skulle skolat (zullen, moeten) skilja* skiljer skilde skilt (scheiden) skina skiner sken skinit (schijnen) skriva skriver skrev skrivit (schrijven) skära skär skar skurit (snijden) slippa slipper slapp sluppit (ontkomen aan, niet hoeven)
slå slår slog snyta snyter snöt sova sover sov springa springer sprang sticka sticker stack stiga stiger steg stjäla stjäl stal stå står stod svida svider sved svälja* sväljer svalde säga* säger sa(de)
slagit (slaan) snutit (snuiten) sovit (slapen) sprungit (rennen) stuckit (weggaan) stigit (stijgen) stulit (stelen) stått (staan) svidit (schrijnen, branden) svalt ((in)slikken) sagt (zeggen) 37
sälja* säljer sålde sätta* sätter satte ta tar tog vara är var veta vet visste vilja vill ville vinna vinner vann välja* väljer valde vänja* vänjer vande växa* växer växte äta äter åt
sålt (verkopen) satt (zetten) tagit (nemen) varit (zijn) vetat (weten) velat (willen) vunnit (winnen) valt (kiezen) vant (wennen) växt/vuxit (groeien) ätit (eten)
§ 1b Tempus (tijd) Het Zweeds kent twee tijdsniveaus: het nu-niveau en het toen-niveau. Nu-niveau
Voor nu v.t.t.
NU o.t.t.
Na nu o.t.t. ska + infinitief tänker + infinitief kommer att + infinitief
Toen-niveau
Voor toen v.v.t.
TOEN o.v.t.
Na toen skulle + infinitief tänkte + infinitief
Nu-niveau Onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.) (stam + -r)
38
Han pratar med henne nu. (nu) Han pratar mycket. (ingen speciell tid) Han pratar med henne i morgon. (framtid)
Hij praat nu met haar. (nu) Hij praat veel. (geen specifieke tijd) Hij gaat morgen met haar praten. (toekomst)
Voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.) (har + supinum) De v.t.t. wordt gebruikt a. als iets eerder dan nu heeft plaatsgevonden, maar men de tijd niet specificeert.
Han har bott i Indien. De har redan pratat med henne.
Hij heeft in India gewoond. Zij hebben al met haar gesproken.
b. in combinatie met een tijdsaanduiding die nog niet afgelopen is (nu-niveau).
Han har skrivit brev idag. Jag har varit sjuk hela/den här veckan. Hon har inte haft semester i år.
Hij heeft vandaag brieven geschreven. Ik ben deze/de hele week ziek geweest. Zij heeft dit jaar geen vakantie gehad.
c. bij een toekomstige situatie, waarbij men praat over twee of meer dingen die men van plan is te doen.
När jag har ätit ska jag ringa till henne och be om ursäkt. Han tänker studera på universitetet när han har slutat gymnasieskolan.
Als ik gegeten heb, zal ik haar bellen en mijn excuses aanbieden. Hij is van plan om naar de universiteit te gaan als hij van de middelbare school komt.
Toekomende tijd De toekomende tijd kan op diverse manieren tot uitdrukking worden gebracht. Er bestaat geen specifieke werkwoordsvorm om de toekomende tijd tot uitdrukking te brengen. Han talar med henne i morgon. Hij gaat morgen met haar praten.
(o.t.t. + tijdsaanduiding)
Han ska tala med henne (i morgon). Hij zal (morgen) met haar gaan praten.
(ska + infinitief = van plan zijn)
Han tänker tala med henne (i morgon). Hij is van plan om (morgen) met haar te gaan praten.
(tänker + infinitief = van plan zijn)
Han kommer att vara trött (i morgon). Hij zal (morgen) wel moe zijn.
(kommer att + infinitief = prognose of voorspelling)
Det kommer säkert att regna hela dagen. Het gaat/blijft vast de hele dag regenen.
De o.t.t., tänker en ska + infinitief brengen vaak tot uitdrukking dat iemand iets beslist of gepland heeft, wat diegene zelf kan sturen of beïnvloeden. Kommer att + infinitief drukt een prognose of voorspelling uit, d.w.z. iets wat je meestal niet zelf kan sturen of beïnvloeden. 39
Toen-niveau Onvoltooid verleden tijd (o.v.t.) (stam + -de met de varianten -te, -dde of geen uitgang) De o.v.t. wordt gebruikt als iets voor het nu-niveau heeft plaatsgevonden en wanneer men de tijd specificeert. N.B. In het Nederlands gebruikt men in dit geval veelal de voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.)!
Hon skrev brev i går. Han bodde i Indien 1989. Vi pratade med henne förra veckan.
Zij heeft gisteren brieven geschreven. Hij heeft in 1989 in India gewoond. We hebben vorige week met haar gesproken.
Voltooid verleden tijd (v.v.t.) (hade + supinum) De v.v.t. wordt gebruikt wanneer iets voor het toen-niveau heeft plaatsgevonden. De vorm wordt meestal in combinatie met de o.v.t. gebruikt in een situatie waarin men het heeft over twee of meer zaken die hebben plaatsgevonden.
Jag hade precis duschat när hon ringde. Jag hade tänkt åka till Indien, men så gifte jag mig och vi skaffade barn.
Ik had net gedoucht toen zij belde. Ik was van plan om naar India te gaan, maar toen ben ik getrouwd en zijn we aan kinderen begonnen.
Skulle/tänkte + infinitief Skulle/tänkte + infinitief gebruikt men bij iets dat men in de toekomst, na toen, van plan was te gaan doen.
Maten var färdig och jag skulle precis börja äta, när telefonen ringde. Jag tänkte åka till stranden i går, men det regnade så jag stannade hemma.
Het eten was klaar en ik zou net beginnen, toen de telefoon ging. Ik was gisteren van plan om naar het strand te gaan, maar het regende, dus ik ben thuis gebleven.
§ 1c Hulpwerkwoorden en hoofdwerkwoorden Tijd kan tot uitdrukking worden gebracht met enkelvoudige werkwoordsvormen (o.t.t. en o.v.t.) of met samengestelde werkwoordsvormen (v.t.t., v.v.t., tegenwoordig toekomende tijd en verleden toekomende tijd). Samengestelde werkwoordsvormen bestaan uit twee of drie werkwoorden. De voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.) wordt gemaakt met har + supinum en de voltooid verleden tijd (v.v.t.) met hade + supinum. Har en hade worden dan hulpwerkwoord genoemd en de supinumvorm van het werkwoord hoofdwerkwoord. 40
Han har bott i Indien. Jag hade precis duschat, när hon ringde.
Hij heeft in India gewoond. Ik had net gedoucht toen zij belde.
Andere samengestelde werkwoordsvormen, b.v. tegenwoordig toekomende tijd en verleden toekomende tijd, worden gemaakt met de hulpwerkwoorden ska/tänker + infinitief en met skulle/tänkte + infinitief. Enkele veelgebruikte hulpwerkwoorden: böra, bör, borde, bort kunna, kan, kunde, kunnat – , måste, måste, måst – , ska, skulle, skolat vilja, vill, ville, velat
(zou(den) moeten) (kunnen) (moeten) (zullen, moeten) (willen)
Du bör inte röka så mycket. Kan du simma? De vill inte bada.
Je zou niet zoveel moeten roken. Kan jij zwemmen? Zij willen niet in bad.
Voorbeelden van andere veelvoorkomende constructies bij het gebruik van twee werkwoorden: Man får inte cykla här. De tänker åka till Spanien. Hon försökte tala svenska. De fortsatte springa fast de var trötta. Vi börjar studera klockan åtta. De slutar arbeta om en stund. Anita brukar städa på fredagarna.
Je mag hier niet fietsen. Zij zijn van plan om naar Spanje te gaan. Zij probeerde Zweeds te spreken. Ze renden verder, ook al waren ze moe. Wij beginnen om acht uur te studeren. Zij zijn bijna klaar met werken. Anita maakt op vrijdag meestal schoon.
Er is een eenvoudige regel te formuleren: Als er twee werkwoorden in de zin staan, staat werkwoord nummer twee altijd in de infinitief, behalve na har en hade.
§ 1d Korte antwoorden Korte antwoorden zijn zeer praktisch. Ze kunnen worden gebruikt als antwoord op alle vragen die met een werkwoord beginnen. Wanneer de vraag begint met de werkwoorden vara, ha of met een 41
Woordenlijst Ordlista
61
De cijfers verwijzen naar pagina's in het tekstboek (Lärobok). Een klein aantal woorden, dat alleen voorkomt in het oefenboek (Övningsbok), is gemarkeerd met een Ö, b.v. Ö12:5 = hoofdstuk 12, opdracht 5.
A Abisko [ˊɑːbɪsku] wintersportplaats in het uiterste noorden van Zweden, zie kaart binnenflap tekstboek 16 absolut [apsɔˊlʉːt] absoluut 70 adjektiv -et = [ ̀adjɛkˌtiːv] bijvoeglijk naamwoord 80 adjö [aˊjøː] tot ziens 34 adress -en -er [aˊdrɛsː] adres 15 advent [ad ́vɛnːt] advent; de laatste vier zondagen voor kerst, waarop men elke zondag een volgende kaars aansteekt 131 adventsljusstak/e -en -ar [ad ̀vɛnːtsjʉˌstɑːkə] adventskandelaar (kandelaar voor vier kaarsen) 131 affisch -en -er [aˊfiʂː] poster 38 affär -en -er [aˊfæːr] winkel 26 ah [ah] O 25 aj [ajː] au 111 aktiv -t -a [ ̀aktiːv] actief 121 aktivitet -en -er [aktɪvɪ ́teːt] activiteit 37 album -et = [ ́alːbɵm] album 39 aldrig [ ̀alːdrɪ/g/, ̀alːrɪ] nooit 46 Ales stenar [ɑlɛ ̀steːnar] voorhistorisch stenen graf in de vorm van een schip in de provincie Skåne 82 alfabet -et = [ ̀alfaˌbeːt] alfabet 12 alla [ ̀alːa] alle 11 alldeles [ ̀alːdələs] helemaal 75 allemansrätten [ ̀alɛmansˌrɛtːən] allemansrecht; regels die de rechten en plichten van de mensen aangeven wanneer zij in de natuur verblijven 74 allergireaktion -en -er [allær ̀ɡiːˌreːakˌʂuːn] allergische reactie 135 allra [ ̀alːra] aller 105 allt [alːt] alles 28 allt fler [alːt ̀fleːr] steeds meer 82 alltid [ ̀alːtɪ/d/] altijd 26 allting [ ́alːtɪŋː] alles 101 alltså [ ́alːtsɔ] dus 104 Alperna [ ́alːpæɳa] de Alpen 79 alternativ -et = [altæɳa ́tiːv] alternatief 59 anda/s -s -des -ts [ ̀anːdas] ademen andas in [andas ́inː] inademen 108 andas ut [andas ́ʉːt] uitademen 108
68
andra [ ̀anːdra] tweede 106 ankar [̀aŋːkar] anker kasta ankar [kasta ̀aŋːkar] voor anker gaan 70 annan annat andra [ ̀anːan, ̀anːat, ̀anː/d/ra] ander(e) 18 någon annan [nɔn ̀anːan] iemand anders 10 annons -en -er [a ́nɔnːs] advertentie Ö9:2 an/se -ser -såg -sett [ ̀anːˌseː] vinden, van mening zijn 84 ansikte -t -n [ ̀anːˌsɪkːte] gezicht 110 an/ta -tar -tog -tagit [ ̀anːtɑː] aannemen 84 anteckna -r -de -t [ ̀anːˌtɛkna] noteren 26 anteckning -en -ar [ ̀anːˌtɛknɪŋ] aantekening 113 använ/da -der -de -t [ ̀anːˌvɛnːda] gebruiken 17 användarnamn -et = [ ̀anːvɛndaˌɳamn] gebruikersnaam 106 apelsin -en -er [apɛl ́siːn] sinaasappel 49 apotek-et = [apu ́teːk] apotheek 45 april [ap ́rɪlː] april 11 arbeta -r -de -t [ ̀arːˌbeːta] werken 8 arbeta i par [ ̀arːˌbeːta ɪ ́pɑːr] werk in paren 8 arbete-t -n [ ̀arːˌbeːtə] werk 10 arbetskamrat -en -er [ ̀arːbetskamˌrɑːt] collega 52 arbetsplats -en -er [ ̀arːbɛtsˌplatːs] werkplek Ö1:7 argument -et = [argʉ ́mɛnːt] argument 94 argumentera -r -de -t [arɡʉmɛn ́teːra] argumenteren 55 arm -en -ar [arːm] arm 110 armbåg/e -en -ar [ ̀arːmˌboːgə] elleboog 110 artistisk -t -a [a ́ʈɪsːtɪsk ] artistiek 55 arton [ ̀ɑːʈɔn] achttien 13 assiett -en -er [a ́ʂɛtː] bordje 50 Astrid Lindgrens värld [astrɪd ĺ ɪnːdˌɡreːnsˌvæːɖ] themapark in Vimmerby met alle populaire figuren uit de boeken van Astrid Lindgren 82 atjo [ ́atːçu] hatsjie 111 att [atː] dat 26 att [atː, ɔ] (niet vertalen, woordje vóór infinitief) te 22 Áttje samemuseum [ ́atːjə ˌsɑːməmʉ ̀seːɵm] Zweeds berg- en Samemuseum in Jokkmokk 91 augusti [a/ɵ/ ́gɵsːtɪ] augustus 11 av [ɑːv] met 12
Avenyn [avɛ ́nyːn] hoofdstraat in Gotenburg 60 avocado -n -r [avu ́kɑːdu] avocado 114 avsluta -r -de -t [ ̀ɑːvˌslʉːta] beëindigen 90 avsnitt -et = [ ̀ɑːvˌsnɪtː] hoofdstuk 8 ax/el -eln -lar [ ́akːsəl] schouder 110
B baby -n -ar/-er [ ́bɛːbɪ, ́bɛjːbɪ] baby 35 back/e -en -ar [ ̀bakːə] helling, zie ook: Frasen lijst 75 bad -et = [bɑːd] bad 87 bada -r -de -t [ ̀bɑːda] in bad doen, zwemmen, baden 57 badbyxor -na (pl) [ ̀bɑːdˌbykːsur] zwembroek 78 baddräkt -en -er [ ̀bɑːdrɛkːt] badpak 78 badkar -et = [ ̀bɑːdˌkɑːr] badkuip Ö4:4 badlakan -et = [ ̀bɑːdˌlɑːkan] badlaken Ö10:4 badminton [ ́bɛdmintɔn] badminton Ö7:2 badrum -met = [ ̀bɑːdˌrɵmː] badkamer 42 badrumsskåp -et = [ ̀bɑːdrɵmsˌkoːp] bad kamerkast 108 bagag/e -et = [ba ́gɑːʂ] bagage 58 baguett/e -en -er [ba ́ɡɛtː] baguette 51 bakifrån [ ̀bɑːkɪfron] van achteren 58 bakom [ ̀bɑːkɔm] achter 41 balkong -en -er [bal ́kɔŋː] balkon 69 balkongfönst/er -ret = [bal k ̀ ɔŋːˌfønːstər] raam naar het balkon 46 baltisk -t -a [ ́balːtɪsk] Baltisch 127 banan -en -er [ba ́nɑːn] banaan 20 bank -en -er [baŋːk] bank 45 banta -r -de -t [ ̀banːta] aan de lijn doen 101 bar [bɑːr] zie: bära 58 bar -en -er [bɑːr] bar Ö9:2 bara [ ̀bɑːra] slechts, alleen maar 18 barn -et = [bɑːɳ] kind 7 barnbarn -et = [ ̀bɑːɳˌbɑːɳ] kleinkind 33 barndop -et = [ b ̀ ɑːɳˌduːp] doop(feest) (van kind) 133 be ber bad bett [beː] vragen, verzoeken 87 be/hålla -håller -höll -hållit [bə ́hɔlːa] houden 80 behöv/a -er -de -t [bə ́høːva] nodig hebben, hoeven, moeten 23 behöv/as -s -des -ts [bə ́høːvas] nodig zijn 65 det behövs [dɛ bə ́høfːs] je hebt nodig, het is noodzakelijk 65 ben -et = [beːn] been 110 berätta -r -de -t (för) [bə ́rɛtːa] vertellen 10 beskriv/a -er beskrev beskrivit (för) [bə ́skriːva] beschrijven 43
beskrivning -en -ar [bə ́skriːvnɪŋ] omschrijving 112 be/stå -står -stod -stått [bə ́stoː] bestaan 122 beställ/a -er -de -t [bə ́stɛlːa] bestellen 52 bestäm/ma -mer -de -t [bə ́stɛmːa] bepalen, be slissen 31 bestämma sig [bə ́stɛmːa sɛj] een beslissing nemen 67 bestäm/d -t -da: bestämd form [bə ́stɛmːd ́fɔrmː] bepaalde vorm 110 besök/a -er -te -t [bə ́søːka] bezoeken 82 betala -r -de -t [bə ́tɑːla] betalen 52 bett -et = [betː] beet 135 bety/da -der -dde -tt [bə ́tyːda] betekenen 19 bh -:n -:ar [ ̀beːˌhoː] bh 78 bibliotek -et = [bɪblɪu ́teːk] bibliotheek 45 biff -en -ar [bɪfː] biefstuk, steak 48 bikini -n = [bɪ ́kiːnɪ] bikini 78 bil -en -ar [biːl] auto 10 bild -en -er [bɪlːd] plaatje, afbeelding, foto 37 bilist -en -er [bɪ ́lɪsːt] automobilist 134 biljett -en -er [bɪl ́jɛtː] kaartje 61 billig -t -a [ ̀bɪlːɪ/g/] goedkoop, voordelig 39 bilrut/a -an -or [ ̀biːlˌrʉːta] autoruit 37 bilsemest/er -ern -rar [ ̀biːlsɛˌmɛsːtər] autovakantie Ö9:5 bio: gå på bio [go pɔ ́biːu] naar de film gaan 22 biobiljett -en -er [ ́biːubɪl ́jɛtː] bioscoopkaartje 68 biograf -en -er [bɪu ́grɑːf] bioscoop 45 bisats -en -er [ ̀biːˌsats] bijzin 97 bit -en -ar [biːt] stuk(je) 51 bit/en -et -na [ ̀biːtən]: bli biten [blɪ ́biːtən] gebeten worden 135 bitti: i morgon bitti [ɪmɔrɔn ̀ bɪtːi] morgenvroeg 63 bjud/a -er bjöd bjudit [ ̀bjʉːda] trakteren 12 bjud/en -et -na [ ̀bjʉːdɛn] uitgenodigd 117 bjudit [ ̀bjʉːdɪt] zie: bjuda 118 björn -en -ar [bjœːɳ] beer 92 björnjakt -en -er [ ̀bjœːɳˌjakːt] berenjacht 134 björnspår -et = [ ̀bjœːɳˌspoːr] berenspoor 92 bland [blan/d/] tussen 100 blanda -r -de -t [ ̀blanːda] mengen 51 Blekinge [ ̀bleːkɪŋə] provincie in Zuid-Zweden 19 blev [bleːv] zie: bli 46 bli -r blev blivit [bliː] worden 22 blivit [ ̀bliːvɪt] zie: bli 108
69
Frasenlijst (Zinnen) (Fraslista) Sommige uitdrukkingen kunnen niet woordelijk van de ene taal in de andere worden vertaald, zonder dat de betekenis verloren gaat. Daarom is er, als aanvulling op de alfabetische woordenlijst, een aparte frasenlijst, waarin hele frasen (zinnen) vertaald zijn. De frasenlijst is ingedeeld in thema's, zoals begroetingsfrasen, telefoonfrasen etc. en houdt dezelfde volgorde aan als de frasenpagina's in het tekstboek. De volgende afkortingen worden gebruikt: (f) het woord of de frase wordt gebruikt in formeel taalgebruik (g) het woord of de frase is ouderwets en wordt normaliter niet gebruikt (v) het woord of de frase wordt gebruikt in de spreektaal, d.w.z. is informeel taalgebruik
Begroetingsfrasen (Fraser när man hälsar)
p. 18
– Hej! Hur är det? – Hejsan! Bara bra. Och du? – Bra tack.
– Hallo! Hoe gaat het? – Hallo! Prima. En met jou? – Uitstekend, dank je.
– Tjänare! Hur är läget? – Tjena! Fint. Du då? – Under kontroll. – Vi hörs.
– Hé hallo. Hoe is 't? – Hoi! Prima. En met jou? – Alles onder controle. – Tot horens./ Tot ziens. ‘Doei’. ‘See you’.
– God dag. Hur står det till? (f) – Tack, bara bra. Och du själv då? – Tack, det är bra.
– Goeiendag. Hoe gaat het ermee? – Prima, dank je/u. En met jou/u? – Dank je/u, (het gaat) uitstekend.
– Hej, Bengt-Åke! – Nej, men hej, Kerstin! Hur har du det? – Tack, bra.
– Dag, Bengt-Åke! – Hé, hallo, dag, Kerstin! Hoe is het met jou? – Heel goed, dank je.
– God morgon. – God middag. – God kväll.
– Goedemorgen. – Goedemiddag. – Goedenavond.
Meer oefenen! (Träna vidare!) – Hej, jag heter Anna.
– Hallo, ik heet/mijn naam is/ik ben Anna.
– Hej, mitt namn är Anna.
– Hallo, mijn naam is Anna.
– Goddag, mitt namn är Anna Svensson. (f)
– Goedendag, mijn naam is Anna Svensson.
– Hej, det här är min flickvän, Åsa, – Hallo, dit is mijn vriendin Åsa, och det här är min fotbollskompis Allan. en dit is mijn voetbalkameraad/-maatje Allan. – Hej, kul/trevligt att träffas. – Hallo, leuk je te ontmoeten. – God dag herr Åberg. Får jag presentera – Goedendag meneer Åberg. Mag ik u mijn min hustru Edit och min dotter Klara. echtgenote Edit voorstellen en mijn dochter Klara. – Angenämt. – Hoe maakt u het. – Trevligt att råkas. – Aangenaam kennis te maken. – Nöjet är helt på min sida. (f) – Het genoegen is geheel aan mijn kant. Merk op dat de uitdrukking Hur mår du? alleen wordt gebruikt bij ziekte e.d.
98
Telefoonfrasen (Fraser när man talar i telefon)
p. 25
In Zweden neemt men de telefoon meestal op met zijn naam of telefoonnummer. Opnemen met ‘Hallå’ wordt als onbeleefd beschouwd. – Eva Olsson. – Hej Eva, det är Sven. Har du Per hemma?
– Met Eva Olsson. – Hallo Eva, met Sven. Is Per ook thuis?
– Det är Inger. – Hej, Inger. Det är Karin. – Nej, men hej Karin. Det var längesedan.
– Met Inger. – Hallo Inger, (je spreekt) met Karin. – Hé, hallo Karin. Dat is lang geleden!
– 12 13 14. – 12 13 14. – Ja hej, det är Elisabeth. Är Annika inne? – Ja hallo, met Elisabeth. Is Annika er/daar? – Ja, vänta så ska jag hämta henne ... – Ja, wacht even/één momentje, dan zal ik haar halen... Annika, det är telefon till dig. Annika, er is telefoon voor je. – Hej. Mitt namn är Kurt Olsson. – Dag, mijn naam is Kurt Olsson. Jag skulle vilja tala med Axel. Ik ben op zoek naar Axel. /Ik zou graag met Axel willen spreken. – Ett ögonblick ... – Eén moment graag ... Axel, Kurt Olsson är i telefon. Axel, ik heb Kurt Olsson voor je aan de telefoon. – Svensson. – Kan jag få tala med Olle? – Det finns ingen Olle här. – Åh, ursäkta då har jag kommit fel.
– Svensson. – Ik zou graag willen spreken met Olle. – Er is hier helemaal geen Olle. – O, sorry, dan heb ik verkeerd gedraaid.
– Ah! Det är upptaget.
– O, het is in gesprek.
Meer oefenen! (Träna vidare!) Slå 118 118! – Nummerupplysningen. – Vilket nummer har Per-Erik Palm i Piteå?
Toets 118 118! – Inlichtingen. – Welk nummer heeft Per-Erik Palm in Piteå?
– Mottagaren betalar. – Kan jag få låna telefonen? – Vad har du för telefonnummer? – Var kan man nå dig? – Ursäkta att jag stör så här sent.
– Collect call./De ontvanger betaalt. – Zou ik even gebruik mogen maken van de telefoon? – Wat is je/uw telefoonnummer? – Waar kunnen we je/u bereiken? – Sorry dat ik zo laat nog bel.
Om een gesprek te beëindigen: Ja, då säger vi det. (Goed, dat is dan afgesproken). beltoon ___ ___ ___
in gesprektoon _ _ _ _ _ _ _
Alarmnummer 112 voor het alarmeren van b.v. ambulance (en ambulans), politie (polisen), brandweer (brandkåren).
99
På svenska! 1 · Studiebok nederl ändsk a
På svenska! 1 är ett läromedel i svenska som främ mande språk. Det vänder sig till studerande som snabbt vill uppnå sådana färdigheter i språket att man kan delta i ett vardagssamtal. Läromedlet täcker nivå A1 och A2 enligt Europarådets nivåskala (CEFR). Genom korta vardagsnära dialoger och inlärning av hela fraser ger På svenska! 1 en praktisk genväg till baskunskaper i svenska språket. Grammatiken vävs in på ett naturligt sätt.
På svenska! 1 består av • lärobok med cd • övningsbok med facit • studiebok
Läroboken omfattar 12 avsnitt som vardera inne håller korta dialoger och andra texter, användbara fraser, övningar till texterna och hörövningar. De flesta avsnitt har dessutom flera bildsidor som stödjer ordinlärningen. Genom hela boken finns rik ligt med kommunikativa övningar. Övningsboken innehåller skriftliga och muntliga övningar som främst utvecklar och befäster ord förrådet och tränar grammatiken. Studieboken, som finns på flera språk, presenterar svenskt uttal och svensk grammatik samt ordför rådet i en alfabetisk ordlista. På svenska! 1 är lämplig att använda såväl i klass rumsundervisning som vid självstudier.
ISBN 978-91-7434-642-8
9 789174 346428
Ulla Göransson · Mai Parada
På svenska!
Studiebok · Svenska som främmande språk · A1 & A2
Nederländska