125 jaar Belgisch Park

Page 1

PAUL CREFCOEUR JAN VAN PESCH

125 JAAR

BELGISCH PARK

De ontwikkeling van NIEUW SCHEVENINGEN wonen tussen bad en stad APRILIS



125 JAAR BELGISCH PARK De ontwik keling van ‘Nieuw-Scheveningen’ wonen tussen bad en stad

Paul Crefcoeur Jan van Pesch

Opgedragen aan Kees Stal

APRILIS


De uitgave van dit boek werd mede mogelijk gemaakt door financiële steun van: - Prins Bernhard Cultuurfonds ’s-Gravenhage - M.A.O.C. Gravin van Bylandt Stichting - Fonds 1818 tot nut van het algemeen - Wijk- en Bewonersvereniging Noordelijk Scheveningen - Gemeente Den Haag, Stadsdeelkantoor Scheveningen - DeltaHage grafische dienstverlening - en anderen

Vormgeving: Erik Vos / Foxy Design – Zaltbommel

ISBN: 978 905994 194 6 NUR 693 © 2009 Uitgeverij Aprilis – Zaltbommel Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geauto-

A

matiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 juncto het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351 zoals gewijzigd bij Besluit van 23 augustus

Uitgeverij Aprilis

1985, Stb. 471 artikel 17 Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te

Postbus 141

voldoen aan de uitgever. Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en

5300 AC Zaltbommel

andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.

telefoon: 0418.512 088 fax: 0418.684 908

Zoveel mogelijk is getracht de eventuele rechthebbenden van de afbeeldingen te achterhalen. Zij die in dit

info@aprilis.nl

verband niet konden worden benaderd kunnen zich met de uitgever in verbinding stellen.

www.aprilis.nl


Inhoud Voorwoord

6

Inleiding

8

1. De Oostduinen: een grafelijke wildernis wordt ontgonnen

11

2. Langs de Badhuisweg, tussen stad en bad

31

3. Behalve vissers ook badgasten

53

4. Nieuw-Scheveningen

79

5. Het ‘Hollandsch-Belgisch Park’

109

6. Het Nieuwe Park (1887-1898)

151

7. Park Wittebrug

185

8. Een spoorweg door de Oostduinen

211

9. Internationalisme in Scheveningen

231

10. ‘En met hen verdween de Belle Epoque’

245

11. Een tweede Van Stolkpark

271

12. Het Nieuwe Belgisch Park

291

13. Het Westbroekpark

323

14. Van Wagenaartop tot Klein-Marlot

341

15. Het interbellum: thema’s uit de wijkgeschiedenis tussen twee wereldoorlogen

369

16. De stilte en de storm: de jaren 1938 tot 1945

409

17. Badplaats in een nieuw kleed

451

18. Modern Scheveningen

489

Tot slot

509

Tabellen en bijlagen

517

Noten

523

Literatuuroverzicht

544

Register

547

Verantwoording van illustraties

558

Dankwoord

559


Voor woord Belgisch Park Hoek Mechelsestraat-Brugsestraat. Ik groeide er op, kort na de oorlog totdat ik ging studeren. Elke steen kende je er. Ik kan nog vertellen over het putje dat als goal diende bij het straathockey. De gaten waren aan de grote kant, maar we werden steeds handiger met het lichten van de deksel. Het muurtje dat als wicket diende voor het straatcricket. De bal in de tuin betekende dat je ‘uit’ was. Er waren veel tuinen; het waren harde tijden. Fijne mensen woonden er in onze buurt. Natuurlijk mevrouw en meneer Udo voorop. Nog in onze studententijd gingen we op zaterdagmiddag een kaartje leggen bij de buren. Toepen om een dubbeltje per spel. Mevrouw Udo verloor altijd, maar ze had het er graag voor over. Locomotieven, mahjong,

Pieter Winsemius in ‘zijn’ Mechelsestraat, omstreeks 1947.

6

trictrac, canasta en later bridge: duizend spelletjes leerden we. En natuurlijk schaken. Mijn buurjongens en ik willen er een boek over schrijven: Sport en spel in het Belgisch Park. We waren met zijn vieren. Aart-Willem en Frits woonden naast ons. En Louis woonde in de Gentsestraat. ‘s Zondags naar voetbal –HVV of in de zomer HCC – of naar hockey, op Klein Zwitserland. TOGO en HHYC speelden daar nog, voordat ze fuseerden. Een enkele keer naar Holland Sport of ADO. Nooit betalen. Met een beetje zoeken, vond je altijd een hek waar je overheen kon. We hadden een geldig excuus, vonden we. Te weinig zakgeld: ja, wie niet? De bosjes waren dichtbij. Elke ochtend hetzelfde rondje met Perry en Seth, de buur-


hond. Ze werkten samen om ‘hun’ buurt schoon te houden. Indringers werden aangegrepen. Eén bij de keel, de tweede bij de staart. We wachtten dan af tot het gevecht beslecht was en pakten dan onze honden op bij hun staart. Dan lieten ze los. Elke dag haalden ze elkaar op om te ‘winkelen’ in de Stevinstraat. Naar banketbakker Goeman; men bewaarde daar gebroken koekjes in een apart trommeltje voor hun ‘vaste klanten’. Het jaarlijks hoogtepunt was de Nieuwjaarsviering. De familie Van Doorn offerde een paar weken hun garage voor de opslag. We verzamelden dan kerstbomen; 37 hadden we er in onze gloriedagen. Dat, met een paar oude matrassen en vooral autobanden. Om één minuut over 12 ging het vuur aan. Om half vier brandde het nog. Nog steeds kijk ik met warmte naar de smeltplekken in het asfalt op het kruispunt Leuvensestraat-Brugsestraat. Het was ons beste vuur. Mijn vader won driemaal op rij de buurtprijs voor de mooiste tuin. In het voorjaar tulpen, in augustus dahlia’s. Mensen maakten een ommetje om te kijken. Mijn zusjes en ik hadden het niet zo met die tuin. We mochten er nauwelijks spelen en moesten wel helpen bij het planten en uitgraven van de bollen. Het betaalde ook niet; mijn vader vond het familieplicht. Ik heb de prijs thuis nog staan. Het waren brede straten toen ik opgroeide. Op het garagepad van de buren stond een auto. De straat was van ons. Zoals de hele buurt dat was. Het Belgische Plein. Het Laantje van Juffrouw Meijer waar nu de Hotelschool staat. De school dichtbij. Aart-Willem en Frits gingen naar de school in de Haagsestraat. Mijn jongste zusje en ik zaten op de Rijslag. Eigenlijk heette die Het Volle Leven. Fijne school was dat, met konijnen. Ik

ken nog het schoollied: ‘En we gaan weer fijn naar school, dat geeft weer reuze jool’... Dat had je toen nog: jool. Mijn eerste ‘liefdes’: Wilma, Margot en Guusje. De hele klas was verliefd op Guusje. Wie zei dat het leven eenvoudig was in het Belgisch Park? In de zomer naar het Stille Strand; opgeblazen binnenband mee. In de winter sleetje rijden op de bosrand of, toen we ouder werden, op de grote heuvel in het bos. Schaatsen op de METS-banen en als het heel koud werd in het Westbroekpark. In het najaar hardfietsen in de duinen, van Meyendel naar de Watertoren. Als je jarig was, kreeg je een nieuwe plastic bal. Ik voel nog de diepe smart als hij in een rozenstruik kwam. Ik sliep met de gordijnen open. Dan kon ik de vuurtoren zien, net langs de torens van de Badkapel. Warme herinneringen. Een avond in het voorjaar. Een jongen op de fiets die prachtig fluitend voorbijreed. Het heeft mijn leven veranderd; nog steeds fluit ik altijd en overal. Zoals heel veel gebeurtenissen in het Belgisch Park mij hebben gevormd. Ik kom nog graag in het Belgisch Park. Waar je opgegroeid bent, heb je eigendomsrechten. Het is ‘mijn’ buurt zoals die het is van vele anderen. Pieter Winsemius

7


Inleiding Ik breng mijn weekend door met jou in Scheveningen. De zee is lauw, de lucht is blauw in Scheveningen. Zo begint het refrein van een beroemd liedje van Louis Davids uit 1932. De sfeer die hij bezong wordt nog steeds ondergaan door bezoekers van de badplaats. Dit boek beschrijft vooral het woongebied àchter dat strand, waarvan de ontwikkeling sterk samenhing met de toeristische activiteiten aan zee. Scheveningen was ooit een van de grootste vissersplaatsen aan de Noordzee. Het strand lag toen vol met bomschuiten in plaats van toeristen. Aan de noordoostelijke zijde van Scheveningen werd een groot duingebied tot duinweiden voor het visserijbedrijf ontgonnen. Die landerijen werden, toen het badtoerisme eenmaal op gang begon te komen, interessant voor de bouw van riante zomerverblijven. Er ontstond zo een ‘Nieuw Scheveningen’ waarin de wisselwerking tussen enerzijds vermaak en werkgelegenheid aan de kust, en anderzijds een groeiend aantal vaste bewoners daar vlak achter, resulteerde in het Noordelijk Scheveningen dat wij nu kennen. Het Belgisch Park ontstond in 1883 als toeristische accommodatie in directe samenhang met de bouw van het Kurhaus. Dit begin vormde de opmaat tot de ontwikkeling van het ‘dorp Scheveningen’ tot een mondaine badplaats die in de Belle Epoque een centrum van kunst en cultuur op het hoogste niveau zou worden. Die allure werd in de landinwaarts gelegen ontwikkelingen weerspiegeld: de vraag naar royale zomerverblijven voor welgestelde bezoekers dicteerde een bebouwing als ‘vil-

8

lapark’. Deze particuliere initiatieven noopten de gemeente tot het ontwikkelen van een visie over hoe zij bij verdere uitbreidingen sturend kon optreden. Omdat het een badplaats was, omdat het een villawijk was, omdat het een mooi natuurgebied was, werden door gemeente(architecten) hoge eisen gesteld. Hun invloed op meer dan 125 jaar bouwen in de Oostduinen is duidelijk herkenbaar in het huidige groene karakter van een woonwijk aan zee. Een unicum in vergelijking met andere Noordzee-badplaatsen die niets dan troosteloze rijen appartementencomplexen bieden… De lange bouwgeschiedenis leidde tot een grote diversiteit in de bebouwing die vooral in de eerste vijftig jaar ontwikkeld werd door bouw(grond)maatschappijen, daarna vooral door de gemeente. De chronologische indeling van dit boek werd rond deze bouwplannen geografisch nader uitgewerkt. Het toerisme vroeg veel meer ruimte dan alleen voor hotels en appartementen. Ook het circus, het openbaar vervoer en tentoonstellingsterreinen bepaalden bijvoorbeeld de ruimtelijke ontwikkeling. Het sportieve vermaak kwam tot uiting in de aanwezigheid van een wielerbaan, tennisparken, maneges en schietgezelschappen. Lange tijd gold Scheveningen ook als ideaal oord voor lichamelijk en geestelijk herstel. Het aantal hierop toegeruste instellingen is aanzienlijk geweest. De badplaats bood behalve vermaak ook veel seizoensgebonden werk. De in de bloeiperiode van de badplaats opgerichte Exploitatie Maatschappij Scheveningen (EMS) was zelfs een van de grootste Haagse ondernemingen. Onthullend was een onderzoek naar de herkomst van de kapitaalkrachtige mensen die


de ontwikkeling van de badplaats ter hand hebben genomen: bankiers en ondernemers uit Amsterdam, Antwerpen en Parijs. Niet minder opmerkelijk is het verband tussen de EMS en de elektrische spoorweg der ZHESM , beheerst door mannen met visie en relaties. Van het roemrijke zeebad, de ‘Parel der Noordzee’, is slechts het Kurhaus als tastbare herinnering overgebleven. Het dankt haar voortbestaan aan initiatieven uit deze wijk, die zoveel welvaart aan dit Kurhaus te danken heeft. Nieuwe uitbreidingen, die rond 1905 met het Harstenhoekkwartier begonnen, werden niet meer voor het toerisme ontworpen maar voor vaste bewoners. Deze nieuwe bewoners van de badplaats profiteerden voor een deel van de welvaart die het badtoerisme bracht, maar datzelfde toerisme leverde ook overlast en ongewenste ontwikkelingen in hun woonomgeving op. Dit dilemma van het wonen ‘tussen bad en stad’ bestaat tot op de dag van vandaag. Bescherming van de met zo veel zorg ontwikkelde omgeving bleek hard nodig; baanbrekend daarbij was het initiatief van bewoners van Noordelijk Scheveningen om zelf een bestemmingsplan te maken. Grote delen van de wijk hebben daardoor de status van beschermd stadsgezicht gekregen. Aan deze uitgave ging een langdurig archiefonderzoek vooraf. Daarnaast is gebruikgemaakt van een grote hoeveelheid literatuur, kranten, tijdschriften en artikelen in het bewonersblad De Parkgazet. Ten slotte zijn ruim vijftig bewoners en vroegere buurtgenoten geïnterviewd. Wij danken hen voor hun bijdragen, in het bijzonder Pieter Winsemius die vol enthousiasme het voorwoord schreef, en Guido Mundt, wiens terugblik wij integraal hebben opgenomen in het laatste hoofdstuk. Het ruwe manuscript werd door een panel van

deskundigen van commentaar voorzien. Wij danken Kees Stal (tot voor kort hoofdarchivaris van het Haags Gemeentearchief ), Dick Valentijn (adviseur van Monumentenzorg DSO), Ernst Laddé (oud-hoogleraar architectuur TU Delft), Anneke Landheer-Roelants (historica en auteur), Paul de Kievit (directeur Muzee Scheveningen), Rolf Nihom en Marijke Schreurs (wijkbewoners) voor hun kritische noten. Thijs Uijthoven van uitgeverij Aprilis was – al voordat ook maar één letter op papier stond – bereid om deze uitgave op zich te nemen. Zijn vanzelfsprekende overtuiging dat het ons zou lukken was een geweldige stimulans. Een omvangrijke en ruim geïllustreerde uitgave als dit boek zou onbetaalbaar zijn zonder donateurs. Hun financiële steun werd verworven door Marja van Pesch, daarbij geholpen door Pim Romeijn, Gijs van Herwaarden en Martin Bevers, verenigd in de voor deze publicatie opgerichte Stichting Steun Belgisch Parkboek. Een bijzondere bijdrage leverde het Haags Gemeentearchief dat veel materiaal uit haar collecties belangeloos ter beschikking stelde, waarvoor wij directeur Maarten Schenk danken. Bijzondere dank zijn wij verschuldigd aan Kees Stal. Zonder zijn ervaring als auteur, en zonder zijn enthousiasme voor ons project, zou het waarschijnlijk niet gelukt zijn de complexe materie tot een begrijpelijk geheel te verwerken. Dit manuscript was – naar hij ons later toevertrouwde – het laatste werk dat hij, ondanks alle drukte, vóór zijn afscheid als archivaris nog onder handen nam. In zijn kenmerkende bescheidenheid noemde hij zich een ‘stuurman aan de wal’, maar voor ons was hij meer een ervaren en meezeilende loods. Wij dragen dit boek daarom graag aan hem op. Paul Crefcoeur en Jan van Pesch

9


Een duinlandschap van J.A. de Jonge (1864-1927) uit omstreeks 1900, waarschijnlijk in de Oostduinen. Een dergelijk pad werd een ‘slag’ genoemd.


1

De Oostduinen: een grafelijke wildernis wordt ontgonnen

H

Het Oostduingebied tussen Den Haag en Scheveningen ‘De duinen worden door het gros der natie beschouwd als eene woestijn, die enkel uit hooge en raauwe zandbergen bestaat’.1

Het huidige woongebied dat het onderwerp ’vormt van deze publicatie maakte ooit deel uit van de Oostduinen. Archeologisch onderzoek in diepe bouwputten, zoals die voor een parkeergarage aan de Zwolsestraat, leverde nederzettingssporen op van de late ijzertijd tot de vroege middeleeuwen.2 In die tijd bestond de kuststreek nog uit bosrijke duinwallen waartussen zich een ondoordringbaar stelsel van kreken en moerassen bevond. In de late middeleeuwen werd de kustlijn ingrijpend gewijzigd door klimaatsveranderingen en een stijgende zeespiegel. De stormachtige zee verzwolg vooral ten zuiden van Scheveningen vanaf de 11de eeuw plaatselijk steeds meer duinen. Het vissersdorp moest vanaf de 12de eeuw steeds meer bebouwing aan de zee prijsgeven. De ooit aan de landzijde van het dorp gelegen kerk kwam daardoor praktisch aan het strand te liggen en vervangende woonruimte moest erachter gebouwd worden. Het vissersdorp is in de loop van de tijd met de wijkende kust ‘meegewandeld’.3 De oude duinen werden afwisselend door jong duin overstoven of door de zee afgekalfd. Dit proces resulteerde uiteindelijk in een nieuw landschap van jonge

(stuif )duinen. Het was een wildernis waarin haast niemand iets te zoeken had want ‘..de weg is in dezelve zonder gidsen niet te vinden en zelfs met behulp van dezen, herkent men zich bezwaarlijk in hare gelijkvormige eentonigheid’.4 De oude naam ‘Schevelinge’ of ‘Sceverlinge’ zou mogelijk zelfs op dit duinzand zijn terug te voeren.5 Wegverbindingen waren er nauwelijks in deze woestenij. In de middeleeuwen was een zandweg de enige verbinding tussen Scheveningen en Den Haag. Behalve als transportweg voor vis diende dit ‘Westerpad’ vooral als verbinding met het strand dat op zichzelf bij laag tij weer een belangrijke kustweg vormde. Den Haag was op die manier zelfs beter bereikbaar dan langs binnenlandse wegen en wateren.6 De eerste goed begaanbare verbinding tussen Den Haag en Scheveningen was een tolweg die volgens een plan van Constantijn Huijgens in 1664 dwars door de ‘Graeflicheyts Duynen ende Wildernisse’ werd aangelegd.7 Men kon nu gemakkelijk per rijtuig naar Scheveningen om daar de zee te aanschouwen en dit was ook het moment waarop de rol van Scheveningen als badplaats min of meer begon. ‘Eenen Steenwegh op Sceveningh, daer en wil een yeder heen met kind’ren en knechten’, zo schreef Huijgens en dit ‘moderne’ verlangen naar de kust vroeg om een comfortabele, kaarsrechte straat-

1 - De Oostduinen: een grafelijke wildernis wordt ontgonnen

11


Winterse stemming op de Harstenhoek bij het huisje van Hus rond 1910. (Zie tekst pagina 16)

weg.8 Deze weg verdeelde het ruige duingebied voortaan in West- en Oostduinen. Toch werd dit ‘scheyt tusschen west-duynen en oost-duynen’ pas voor het eerst aangegeven op een kaart van Delfland uit 1750.9 De Westduinen onderscheidden zich gunstig door de aanwezigheid van water dat werd aangevoerd door de Haagse Beek. Langs die beek ontstond de kleine Segbroekpolder met enkele hoeven en landgoederen, zoals ‘Zorgvliet’ van Jacob Cats.10 Het Oostduingebied was landinwaarts veel ruiger omdat het dal tussen de oude binnenduinen en de jongere zeeduinen hier – anders dan bij de Segbroekpolder – helemaal was dichtgestoven. Daardoor bestonden de Oostduinen uit een aaneengesloten stuifduincomplex. De zeewering werd met helmbeplanting gestabiliseerd, maar die methode was te kostbaar om algemeen toe te passen. Pas in de 16de eeuw kwamen de duinen daar weer enigszins tot rust, omdat een spaarzame begroei-

12

ing op de kale duinruggen langzaam begon aan te slaan. Het ‘Ionge Rijs’ tussen de Scheveningseweg en het Duttendel was een vroege en geslaagde poging om stuivende binnenduinen door aanplant van rijshout vast te leggen.11 Dit kreupelhout werd later een vogelrijke houtopstand in de buurt waarvan ook enkele vinkenbanen werden aangelegd.12 Hier doorheen liep een rijslag van Scheveningen naar Waalsdorp en Clingendaal, het oudste dat door het Oostduingebied liep. Latere rijslagen stonden vooral in verband met de ontginning van duinpannen, zoals ‘Kattendel’, ‘Duttendel’, ‘Zeyl Plas’ en ‘Waterdel’. Ondanks dat hun benaming anders doet vermoeden, stond in de laatste twee lang niet altijd water. In de 17de eeuw werd er dichtbij Den Haag al zand gewonnen en grond ontgonnen. Dit vond plaats in de binnenduinen of ‘klingen’.13 Daar lagen bijvoorbeeld de zandputten waar het gehucht Waalsdorp zijn bestaan aan dankte.14 De Oostduinstreek tussen Den Haag, Scheveningen en Wassenaar bestond in de 17de eeuw dus voornamelijk nog uit woeste grond: het was een ‘Grafelijke Wildernis’.

De Harstenhoek: een Scheveningse ontginning De ontginning van de Oostduinen zelf kwam pas een eeuw later voor het eerst officieel ter sprake toen Hendrik Horsman in 1773 een plan indiende ‘..om in de Graefflykheids-Zeeduynen eenige bekwame plaatsen aan te leggen tot Koorn-Landen en Houtgewas’.15 Horsman was als houtvester van Domeinen onder meer belast met de eerste aanplant van de Scheveningse Bosjes. Hij beheerde een terrein met opstal van Domeinen aan de Scheveningseweg waar hij kweek- en ontginningsproeven nam.16 Zijn proeftuin is op kaarten vanaf 1750 aangegeven als de ‘Oude Wey’. Horsman dacht dat meer dan tweeduizend hectaren tussen de Scheveningseweg


en de grens met Wassenaar geschikt was voor land- en bosbouw. Akkers zouden daar in smalle percelen te ontginnen zijn mits er houtwallen omheen werden aangelegd om zandverstuiving te voorkomen. Tegen de oostelijke rand van het dorp Scheveningen waren toen al ontgonnen duingebieden. Kaarten van Delfland tonen aan dat omstreeks 1750 een ‘Nieuwe Wey’ bestond ter plaatse van de huidige Badhuisstraat. De weg erheen heette het ‘Weygat’.17 Van hieruit werd de ontginning in noordoostelijke richting uitgebreid in een duinvalei die de ‘Scheveningsche Pan’ werd genoemd.18 Zeven jaar later was een groot oppervlak ervan ontgonnen dat het ‘Rogge Land’ werd genoemd. De Korendijk schermde het af tegen de noordoostenwind. Na die tijd zou de ontginning vanaf de Korendijk verder uitgroeien als ‘de Groote Laagte’, het terrein waar later de ren-

baan zou komen.19 Het lijkt er op dat Horsman de werkwijze op deze duinakkers als voorbeeld in zijn rapport gebruikte en gezien zijn functie had hij die waarschijnlijk ook zelf bedacht en hier uitgeprobeerd. Deze vroeg ontgonnen akkers lagen nog dicht bij de kom van het vissersdorp. Een groot duingebied ten oosten hiervan werd daarna in cultuur gebracht. De huidige Harstenhoek is het meest afgelegen restant van wat ooit een vrij groot agrarisch gebied is geweest. Men neemt algemeen aan dat erfpachter en voerman Leendert van der Harst de naamgever van de Harstenhoek was.20 Hij zou in 1768 begonnen zijn met het ontginnen van een afgelegen stuk duingrond ten zuidwesten van Meijendel.21 Het oudste Haagse document dat gevonden werd, beschrijft echter Abraham van der Harst, een voerman die in 1775 een veel dichter bij

Kadasterkaart van de Oostduinen in 1864, waarop (midden) geaccentueerd het oude zuidwaarts verlopende rijslag naar Duttendel (waar de huidige Rijslag aan herinnert) en (boven) het noordoostelijk verlopende nieuwe rijslag naar de Harstenhoek (Gromweg, nu Stevinstraat).

1 - De Oostduinen: een grafelijke wildernis wordt ontgonnen

13


Kaart van het Harstenhoekgebied rond 1860. Onderaan de scheidslijn tussen Delftland en Rijnland, hoger de grens tussen Den Haag en Wassenaar. De duinpercelen op de onderste helft van deze kaart werden voor het Belgisch Park bebouwd.

het dorp gelegen perceel ‘grafelijke wildernisse’ pachtte bij de (toenmalige) gemeentegrens met Wassenaar.22 Zijn zoon Willem Abrahamszoon breidde het areaal vanaf 1790 aanzienlijk uit. Hij bouwde een huisje aan de eerder aangeduide rijslag naar Duttendel dat langs deze terreinen liep.23 Willem was een aanzienlijk persoon, want hij bekleedde ook het gemeentelijk ambt van voerman van de marktwagen waarmee de afgeslagen vis naar de stad werd vervoerd.24 Volgens dezelfde bronnen werd Leendert van der Harst (Leendert Leendertse, 1759-1829) in 1786 erfpachter van grond ten zuidoosten van het ‘Rogge Land’; de huidige Marcelisstraat. Daar stond ook zijn woning aan het ‘Helmslag’ dat hier als het bovenbesproken rijslag richting Duttendel afboog.25 In een

14

rapport uit 1788 werd Leenderts werkwijze beschreven: ‘En nader vlak en effen gemaakt hebbende, hoogt hy aan en verbetert hy de goore en natte plekken met voornoemden vischgrom’.26 Het ligt voor de hand dat deze beschrijving betrekking heeft op de ontginning die hij twee jaar eerder nabij het vochtige Waterdel was begonnen. Onder Leenderts zoon Cornelis werd de ontginning in oostelijke richting uitgebreid tot het gebied van de huidige Cornelis Jolstraat en noordelijk van het Helmslag tot aan de huidige Neptunusstraat en Seinpoststraat. Daar bouwde Cornelis ook een woning.27 Leendert en Abraham waren verre neven, beiden vier generaties terug afstammend van voerman Leendert Jacobsz. van der Harst (in 1654 overleden).28 De terreinen ten zuidoosten van het rijslag werden beheerst door de (Nieuwe) Kogelberg, een groot stuifduin dat later voor de aanleg van de Badhuisweg werd vergraven.29 Aan de voet van die berg lag het Kattendel, zo genoemd naar de begroeiing die uit Kattendoorn (Duinroos) bestond. Daar werden in 1809 enkele landjes in gebruik genomen door Abraham Tuijt. Deze komen in volgende hoofdstukken verder ter sprake.30 Het rijslag liep vandaar verder langs het ‘Externestenbosch’ dat wij als voorloper van een deel van de Nieuwe Scheveningsche Bosjes kunnen beschouwen en verder naar Duttendel en Waalsdorp. Tussen de Badhuisweg en de Ypersestraat is nog steeds een stukje van dit oude rijslag terug te vinden als een laantje achter de huizen aan de Luiksestraat. De ‘Rijslag’ is er ook naar genoemd. Niet onvermeld mag blijven dat Willems zoon Abraham Wzn. jr. als stalhouder in 1813 een belangrijke rol heeft gespeeld bij de landing van Willem van Oranje. De enige wagen die Scheveningen nog rijk was na de Franse be-


zetting was zijn ‘fourgon’, waarmee hij de prins van Oranje naar Den Haag vervoerde. De maanden erna werd hij belast met het transport van munitie en Engelse voorraden vanaf het strand naar de Noordwal waar alles in binnenschepen werd overgeladen. Zijn hulp bij de landingsoperatie werd waarschijnlijk beloond met de afkoop van een erfpacht grafelijk domein.31 Zijn oude velden bij de Korendijk kon Van der Harst in 1821 goed verkopen als bouwterrein voor de uitbreiding van het dorp.32 De agrarische activiteit werd naar oostelijker gelegen gronden verlegd. Een ander en breder wagenslag langs de noordzijde van de grond van Van der Harst werd nu belangrijker. De terreinen ten noorden hiervan werden in 1820 gepacht door Dirk Cornelis van der Hoek, een landarbeider die ook de wei-

landen van Van der Harst bijhield.33 De weg liep tussen hun beider velden als ‘het slag naar Harst en Hoek’. Hierin ligt de pas na 1823 gebruikte naam ‘Harstenhoek’ besloten.34 Over deze weg werd visgrom aangevoerd dat als meststof werd gebruikt waardoor de weg al snel de naam ‘Gromweg’ kreeg. Het was de voorloper van de huidige Stevinstraat.35 Nakomelingen van zowel Willem als Cornelis (Pieter, Abraham jr., Cornelis jr., Leen, Abraham Pieterszoon, Daniël en Joost van der Harst) zetten het voermansbedrijf en de duinontginningen voort op de plaats waar later het Belgisch Park zou worden aangelegd.36 Het terrein van Joost en Abraham jr. telde in 1832 al vijfentwintig percelen die voornamelijk uit weiland bestonden.37 De percelen Van der Hoek werden in 1830

Landing van prins Willem Frederik van Oranje-Nassau te Scheveningen op 30 november 1813.

1 - De Oostduinen: een grafelijke wildernis wordt ontgonnen

15


W.C. Nakken tekende omstreeks 1871 de watertoren in aanbouw, met ervóór het huisje van Hus aan het oude duinpad.

de bruidsschat van zijn dochter Petronella. Huwelijksrelaties brachten in de periode na 1817 inmenging van de families Van Duijne (ook wagenvoerders), Tuijt, Koek, De Bruijn, De Niet en Van der Zwan. Pieter Hus werd de ontginner van ‘eene houck wildernisse’ aan het eind van de Hars-

16

tenhoekweg waar nu de watertoren staat. Zijn land was het meest noordelijke punt van het cultuurgebied.38 In 1863 werd hier een duinbeplanting met hemelbomen beproefd. In 1958 waren er nog een paar van over en wellicht is er nog steeds een enkel exemplaar te vinden.39 W.C. Nakken beeldde het huisje in 1871 af toen de watertoren werd gebouwd. Het heeft er vermoedelijk nog tot 1936 gestaan. De oude weg erheen bestaat nog gedeeltelijk als wandelpad en heet nog steeds ‘het paadje van Hus’.40 De gronduitgifte verliep niet altijd volgens de regels. Een zekere Keus had zich omstreeks 1830 clandestien een lapje wildernis aan de rand van de Harstenhoek toegeeigend. Hierop liet hij timmerman Cornelis de Zoete een huisje bouwen, ongeveer op de plek waar tegenwoordig de Kortrijksestraat is. Omdat Keus niet betaalde voor het werk werd het illegaal verworven perceel met de opstal aan De Zoete toegewezen.41 Twee generaties later was een weduwe De Zoete de eigenares. Zij verhuurde het huisje met erf omstreeks 1870 aan kippenboer en poelier J. Tybout. Het langskomende verkeer, waaronder veel publiek dat de werkzaamheden voor de Duinwaterleiding kwam bekijken, bracht Tybout op het idee om bier en limonade te gaan verkopen. Tussen 1750 en 1850 was ten oosten van Scheveningen een uitgebreid agrarisch areaal ontgonnen. Het graan werd verwerkt in de korenmolen aan de Korendijk, al zal de aanvoer vanuit de Segbroekpolder veel groter zijn geweest. Doordat het grondwaterpeil zakte en er gebrek was aan betaalbare mest daalde de opbrengst op den duur. De Harstenhoek raakte daardoor steeds meer in onbruik als bouwland.42 Naarmate de bad-


Het buitenverblijf Duindal van François Pollen, in 1885 getekend door A.J. Gevers Leuven (1845-1908).

omstreeks 1872 door (zee)bioloog François Pollen werd overgenomen.46 In 1873 werd naar aanleiding van deze experimenten op het 17de Nijverheidscongres een pleidooi gehouden voor duinbeplanting met soorten die van nature niet in de duinen voorkomen.47 Er zou begonnen kunnen worden met sering, lijsterbes, liguster en meidoorn. Wanneer die voldoende beschutting opleverden, zou nog veel meer mogelijk zijn. Pollen had in die richting ook zelf proeven in Duindal genomen en drie jaar later werd een delegatie van de ‘Maatschappij tot bevordering van Nijverheid’ uitgenodigd om de resultaten te bewonderen. Op kwekerij ‘Duindal’ deed Pollen het gezelschap in 1876 versteld staan van wat er allemaal in de duinen

18

kon groeien als de planten maar juist geselecteerd waren en voldoende zorg kregen. Niet alleen bosbouw maar zelfs tuinbouw zou mogelijk zijn! Het Zuid-Hollandsch Dagblad deed in lovende bewoordingen verslag van het bezoek: ‘Te midden van een onafzienbare duinenreeks ligt Duindal verrassend, door zijn kleurrijke vegetatie, als een oasis, waar welige tuinvruchten groeien van alle soort en van uitmuntende hoedanigheid, die niets aan producten, gewonnen op kleigrond, toegeven [...]. Een woord van hulde zij hier gebracht aan den heer Pollen, die zijn onvermoeiden ijver en volharding vele moeilijkheden wist te overwinnen om ten slotte zijne pogingen met een gewenschten uitslag bekroond te zien. Hem blijve de moed,


125 JAAR

BELGISCH PARK De geschiedenis van het Belgisch Park, officieel Haags stadsdeel ‘Noordelijk Scheveningen’ genoemd, is even onontgonnen als de Oostduinen waarin het geworteld is. Dit stadsdeel tussen bad en stad had van meet af aan een grote aantrekkingskracht op toeristen, maar was evenzeer een gewilde vestigingsplaats voor welgestelden en kunstenaars. De aanleg begon 125 jaar geleden en dit jubileum was de aanleiding voor een historische beschrijving. Vele onderwerpen passeren de revue zoals de aanleg van de infrastructuur, de erbij betrokken maatschappijen en de soms merkwaardige plannen die niét doorgingen. Natuurlijk krijgt de bouw van huizen, villa’s, hotels en pensions veel aandacht, als typische verschijnselen bij een mondaine badplaats. Veel daarvan is alweer verdwenen en vergeten. Ook de bewoners – of zij nu kunstschilder of ambtenaar waren, musicus of middenstander, politicus, sporter, arts of misdadiger – krijgen hun plek, evenals de verenigingen waarin zij hun krachten bundelden. De auteurs gebruikten uiteenlopende archiefbronnen, aangevuld met informatie uit historische kranten, tijdschriften en particuliere bijdragen, met vaak onbekend beeld- en kaartmateriaal. Daarnaast werden in gesprekken met (oud-)bewoners herinneringen uit de jongste geschiedenis vastgelegd. ISBN 90-5994-194-2

A

U I T G E V E R I J A P R I L I S - Z A LT B O M M E L


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.