
11 minute read
De kwarteeuw voor de oprichting
12

steunpi- van laar Halle¬ lujah
cPraeludium
De kwarteeuw voor de oprichting

Bij de opkomst en bloei van mannenkoren op het Urk van na de oorlog kon de vraag naar het verleden niet uitblijven. Toen werd al gauw rond de zang van Urker vissers een fraai stukje romantiek geweven. Het zou hier gaan om een culturele traditie van tenminste twee eeuwen. In feite zou er aan het eind van de Franse tijd al een mannenzangvereniging geweest zijn. Wie evenwel de schaarse gegevens die de geschiedenis oplevert, op een rijtje zet, blijft wat nuchterder. Ds. Jacobus Revius (een medewerker aan de Statenvertaling) die op het Harderwijker veer wel kaagschippers van Urk en Emmeloord (op Schokland) had horen zingen, noemt in 1629 hun zang „wat ruychjes, en wat grof”. De bevolking van de eilandjes was toen nog rooms-katholiek, en zowel van de Urkers als de Emmeloorders uit die dagen is bekend dat ze voorliefde voor een bepaald geestelijk lied hadden. Op Urk was dat een Paaslied: Christus is opgestanden al van der martelaarshanden (zie liedboek nr. 211). Op Schok¬ land een Kerstlied: Ziet het wonder hoog verheven,Jezus nu geboren is. Op Urk kon rond 1700 de hele bevolking gereformeerd of hervormd genoemd worden en werden in het kerkje aan de zee, geleid door een voorzanger, de psalmen van Datheen aangeheven.

13
Niet onwaarschijnlijk is men pas laat uit de berijming van 1773 gaan zingen. Hoe de voorzanger het aanlegde de kerkgangers woorden en wijzen te leren is ons niet bekend. Er waren toen nog wel mensen die niet konden lezen, en zeker nog wel meer die geen psalmboek bezaten. In 1819 was er een kleindorpse strubbeling die niet vererend was voor de nieuwe schoolmeester-voorzanger. We citeren C. de Vries: „In de kerk moest Psalm 115 worden gezongen, en - waar er van een orgel toen nog geen sprake was - de voorzanger weifelde, en het werd onbedoeld een meerstemmig ,,gezang”. De ontevredenheid daarover uitte zich in een ,,klaagbrief aan de kerkeraad aldus: „.Het schijnt ons toe of er een zoort van kwakers bij een waren, niet om de luister door het Psalmgezang in Gods huis bij te zetten. Moet zo langer,ja dan neen? In afwagting van ulieder andwoord zo noemen wij ons met agting,

UEerw. dw. dr. en vrienden Joh.’s Brands Hendrik Meun Albert A. Asma”

De kerkeraad nam de zaak nogal ernstig en zond onderstaande brief aan het gemeentebestuur, dat den schoolmeester Lammert Vis had aangesteld.
Heeren Burger Bestuurders! ,,Urk, 24 January 1819
De kerkeraad van het eiland Urk op heden bij een vergaderd ondervond, dat er door enige kenners der zangkunst en ledematen onzer gemeente klagten zijn ingekomen omtrent het onstigtelijke zingen van onze schone Psalmen in ons Godshuis. De kerkeraad vind zich verpligt ulieden hier van te verwittigen, en wenschte hartelijk, dat door ulieder medewerking
14
het Godsdienstig gezang mag worden verbeterd, opdat zij niet in de noodzakelijkheid gebragt word, daaromtrent maatregelen te nemen, die tot oneer van de voorzanger zouden strekken”. Tot zover de amateur-historicus C. de Vries. Hoe de zaak verder afliep is niet bekend. Dat er „enige kenners van de zangkunst” waren hoeft zeker niet te betekenen dat er al een mannenkoor bestond. We citeren nogmaals C. de Vries (1867 - 1949) die het Urk van zijnjeugd uitstekend kende:

Muzikalen aanleg had de Urker in doorsnee niet. Muziekinstrumenten vond men weinig in de woningen. En gerekend naar de grootte van de bevolking waren er slechts weinigen, die zich door onderlinge oefeningen in het zingen bekwaamden. Toch werd en wordt er wel geoefend: de Psalmen allereerst, de gezangen van ,,Hazeu” den laatsten tijd minder, meer gefigureerde muziek in de latere jaren ook. Behoefte aan een orgel in de kerk gevoelde men niet. De Psalmwijzen gingen met de woorden over van vader op kind. Eigenlijk vond men een orgel in de kerk werelds. In 1898 werd aan de Gereformeerde kerk het gratis aanbod van een kerkorgel gedaan, onder beding, dat de kerkeraad voor plaatsing zou zorgen, maar dat aanbod werd afgewezen. En toch had een orgel het gezang zo veel meer doeltreffend en dus stichtelijk kunnen maken. Door het langzaam zingen en het, als gevolg daarvan, geregeld zakken, werden de oren van hen, die het konden onderscheiden, als verscheurd door de wanklanken. Toch deed men het liever zonder orgel. En dat in een kerk met 1200 zitplaatsen. Maar natuurlijk kon niemand in het gemoed der Urkers de evolutie ten opzichte van deze kwestie tegenhouden.

Met het oog op het jubileum van ,,Hallelujah” heb ik de notulenboeken van de gereformeerde kerk over de periode 1870 tot 1915 doorgenomen, om te zien wat daarin over zang en muziek te vinden zou zijn. Het was niet bijzonder veel. Al waren er wel liefhebbers van zang en muziek, er waren twee factoren die de ontwikkeling in de weg stonden: le. het onverminderd voortduren van een nijpend tekort aan vergader- en oefenruimte, en 2e de strenge eisen die de ker¬ keraad aan de onder zijn gezag staande verenigingen stelde. Als derde knelpunt kan nog het gebrek aan financiele middelen genoemd worden, op het vaak noodlijdende eiland. We laten hier volgen wat er van de kwart- eeuw, die er aan de
15

oprichting van „Hallelujah” voorafging, te melden is. In het late najaar van 1885 is de vergrote kerk klaar: de huidige Bethelkerk. Het oudste deel (1867) aan de Zuidkant is dan ingericht als consistorie, catechisatieruimte en bewaarschool. Deze ruimten waren bij lange na nog niet voldoende voor het verenigingsleven: Samuel, Lydia, de Knapenvereniging, Dorkas, de Commissie voor Christelijke Belangen. De kerk zelf was eigenlijk te groot voor een voorzanger, maar tegen een orgel rezen zowel financiele als andere bezwaren. Te begrijpen valt, dat mannen met krachtige stemmen de voorzanger wat trachtten te helpen, maar de vraag is nog of die dat zo op prijs stelde. Je kunt ook van de wal in de sloot geholpen worden, overigens met de beste bedoelingen. In 1891, na meer dan 5 jaar praten en tekenen, kreeg „Samuel” een eigen gebouwtje. (Waar nu Geert Oost zijn zaak heeft) Veel ruimteproblemen loste het nog niet op. In hetzelfdejaar vroeg een zekere onderwijzer De Vries aan de kerkeraad verlof op een avond in de week in de bewaarschool zangvereniging te mogen hebben. Er bleek echter geen avond beschikbaar. Intussen groeide de gemeente sterk. Er waren alleen al 756 belijdende leden, en dat waren werkelijk niet alle volwassenen. Voorts was er een grote jeugd. Dat was in 1900. In die tijd werd ook het (gewijzigde) reglement van „Oefening kweekt kunst” door de kerkeraad goedgekeurd. Het was de voorloper van „Hallelujah”. OKK mocht in dat jaar ook een zanguitvoering in de kerk houden, mits er geen voordrachten, verslagen of festiviteiten zouden zijn en er wel een collecte voor de armen zou worden gehouden. Nog geen maand later werd een verzoek voor een uitvoering met spreker op zondagavond afgewezen. Maar aan de voorzitter. A. Kramer, wordt meegedeeld dat ook een aanvraag voor een uitvoering in de week niet zal worden toegestaan. G. Snoek, die aanvraagt voor „Excelsior” voor het zingen van psalmen en christelijke liederen, krijgt eveneens nul op het rekest. Er waren nu eenmaal kerkeraadsleden op tegen en dan ging het „om de lieve vrede” niet door.

16

In 1904 mag „Excelsior” op donderdagavond in de bewaarschool zingen, maar voor OKK gaat het op zondagavond wegens het late uur weer niet door. Die vereniging mag wel op zaterdagavond een paar lampen uit de kerk gebruiken. En zo was het elke keer weer tobben met ruimte, tijd en wat allemaal niet mocht. In de kerkzaal zo goed als niets, lijkt het wel. Zo werd er ook bezwaar tegen gemaakt dat er op verenigingen voordrachten werden gedaan. Maar het ruimtegebrek was het ergst, en bij het uitgeven van de bewaarschool hadden die verenigingen voorrang die zich perse onder kerkelijk toezicht stelden. Ouderling Willem de Vries deed reeds in 1904 een voorstel om een gebouw voor de verenigingen te stichten. Nu, dat werd eerst 45 jaar later, onder tegenstand, werkelijkheid. De verenigingen hadden het ook moeilijk met de financien. In 1908 verzocht OKK kwijtschelding van de verschuldigde huurpenningen. Toen eenjaar later „Excelsior” de kerk voor een zanguitvoering vroeg, waren 4 breeders tegen en 2 verlieten uit protest de vergadering. Toen in 1896 65 kerkleden een orgel verzochten, werd dat met 4 tegen 6 leden afgestemd. Eerst in 1910 wordt er dan weer over gepraat, en komt het snel voor elkaar. De hervormde gemeente had al in 1905 een orgel gekregen en dat maakte de beslissing wat gemakkelijker. Toen het orgel er eenmaal was hadden de voorzangers het werk af. (In 1899 waren dat Meester ,Jakke” Nentjes en I.K.Koffeman. In 1910 Jacob Nentjes). De steun van mannenstemmen was niet meer zo nodig, want meester J.H. van Doom en baas Wypke Metz probeerden uit het orgel te halen wat er in zat, na de inwijding op 26januari 1911. Intussen hadden notabelen en onderwijzers zich ook ,,orgels” aangeschaft; het harmonium deed op Urk zijn intrede. Het een bij het ander verlevendigde en behoefte aan zang en mu ziek. De verenigingen gingen elkaar zelfs in de wielen rijden. Zo klaagde ,,Samuel” er in 1910 over dat Albert C. Kramer op zondagmiddag, op hetzelfde uur dat er jongelingsvereniging werd gehouden, met enkele leden van die vereniging zich oefende in de zang. Zongen ze op zaterdagavond, dan

17
had de visserscatechisatie daar weer hinder van. Er waren mensen op het eiland die de waarde van zang en muziek niet hoog aansloegen. Ook „Adrianus Valerius” heeft veel tegenkanting ondervonden. Gelukkig waren er ook de echte liefhebbers. En een geluk was het, wanneer er schoolonderwijzers kwamen die van zang en muziek wat verstand hadden en een harmonium of viool wisten te bespelen. Mannen als Johannes H. van Doom en Gerhardus Metz hebben als zodanig veel voor Urk betekend.

We zetten boven dit inleidend artikel dat ,,Hallelujah” in 1910 werd ,,opgericht”, maar zo zeggen we het eigenlijk niet goed. Er had alleen een naamsverandering plaats. De vereniging was al in januari 1897 opgericht onder de naam „Oefening Kweekt Kunst”. Omdat er nogal luid en niet altijd even welluidend gezongen werd, waren er spotvogels die constant zeiden: „Oefening kweekt kunst”, wat aan kikkers of eenden deed denken. Daarbij kwam (en dat was misschien wel het voornaamste motief voor de naamsverandering), dat men in de oude naam het doel van het koor: ,,Looft den Heer” niet uitgedrukt vond. Toen koos men voor het bijbelse ,,Hallelujah”. Een reglement van de oude vereniging is nog aanwezig. Het werd in 1901 bij Kok in Kampen gedrukt. We knippen er de volgende artikelen uit.

Art. 1. De Zangvereeniging „OEFENING KWEEKT KUNST,” staande on¬ der toezicht van den Kerkeraad der Gereformeerde Kerk, stelt zich ten doel personen te oefenen in het gezang, en wel in de psalmen Davids en geestelijke liederen.
Art. 2. Dit doel zal ze trachten te bereiken door eens per week, en wel Zaterdagsavonds 8 uur te vergaderen. De vergaderingen zullen geopend worden met gebed en gesloten met dankzegging.
Art. 3. Het bestuur zal bestaan uit: President, Vice-president, Secretaris,
18
2e Secretaris, Penningmeester, 2e Penningmeester en Directeur. Het bestuur zal bij het kiezen van nieuwe bestuursleden zorgen, dat het bestuur bestaat uit Gereformeerde personen.
Art. 8. Er mag in de vergadering niet door eenig lid critiek over bestuurszaken uitgebracht worden.
Art. 9. Ter bevordering voor oefening in het gezang zal elk lid, door de Directeur daartoe aangezocht, een psalmvers of lied leeren zingen, om de volgende week in de pauze voor te dragen.
Art. 10. Elke vergadering zal 2 uur duren. Na een uur zingen een kwartier pauze. In de pauze mag volstrekt niet gezongen worden, dan door personen, die de Directeur de vrijheid daartoe geeft. In dien tijd zal de Penningmeester de contributie innen.
Art. 11. De contributie zal voor getrouwde leden 3 cent per avond bedragen, hetzij ze aanwezig of afwezig zullen zijn, (den vacantietijd zijn ze vrij), ongehuwden zullen f. 1.25 per jaar betalen. En wel beslist in twee termijnen. Paschen en Pinkster. Voor een bezoeker 5 cent per avond.

Het reglement doet nogal streng aan. Nieuwe leden werden eerst na een proeftijd en stemming toegelaten. Wie zich niet voldoende oefende en gedisciplineerd gedroeg kon door het bestuur „geschrapt” worden. Aanmerkingen op elkaar maken tijdens de vergadering was niet toegestaan. Het bestuur bestond in 1901 uit A. Kramer. M. Bakker, G. Bakker, K. Romkes, W. Nentjes en A. Ras. Directeur (want zo werd de dirigent genoemd) was G. de Boer. De functies werden door het bestuur geregeld, maar daarbij bleven president en direc¬ teur buiten stemming. We menen te kunnen veronderstellen, dat het zingen in groepsverband op Urk ongeveer een eeuw geleden is begonnen. De eerste helft daarvan bet maar weinig ontwikkeling zien, maar in de tweede helft evolueerde de zangkunst op spectaculaire wijze. Het aantal koren vermenigvuldigde zich. Regionale en nationale grenzen werden herhaaldelijk over-

19