Drs. H. Íialbertsma
Kerkopgravingen in Friesland
(1)
,,Aade Tiercken habbe tioestere glest'insteren"
Men zou de oudheidkundige literatuur over de Friese kerken met bovenvermeld gezegde kunnen IaÍen aanvangen. Het is tevens het eerste gezegde
schrift van overgeleverd.
1,61,4, waartn
t) Er
in het handdit ons werd
spreekt eerder spot
voor het buitenissige der middeleeuwse Friese kerken uit dan belangstelling voor hun bouwkundige eigenschappen en het het midden van heeft eigenlijk Íot ^aÍ-L duren eer iemand de 19de eeuw moeten het de moeite waard vond aan dit onderwerp eens een studie te wijden.'z) Archeologie en kunstgeschiedenis laten zich bij het wetenschappelijk onderzoek
van middeleeuwse kerkgebouwen moeilijk scheiden, maar wij zullen toch trachten ons zoveel mogelijk te bepalen tot
oudheidkundige aspecten van het onderwerp en niet uit te wijden over bijzonderheden, welke men in de monu-
de
mentenbeschrijvingen
of
kunstreisboeken
behandeld kan vinden. Overvloedig is deze literatuur voor het overige niet en met name het Friese woonhuis is er zeer bekaaid afgekomen. t)
De invloecl der archeologie op de publicaties ovei' Friese monumenten van geschiedenis en kunst is tot dusverre gering gebleven, aI valt hierin thans een ken-
tering te bespeuren. Op grond van beider uiteenlopende instelling en benaderingswijze kost het de archeoloog en de kunsthistoricus vaak enige inspanning
tot
een vruchtbare samenwerking
te ge-
raken en elkaars kennis aan te vullen
verdiepen. \il/eliswaar liet menig restauratie-architect graafwerk verrichten dat buiten het kader der strikte nood-
of te
zaak vrel, maàt men bepaalde zích daar-
bij toch steeds tot het nagraven of opdelven van metselwerk, zonder zich te bekreunen om profielen of vlakken, conditio sine qua non voor de archeoloog. Anderzijds vergat de archeoloog wel eens omhoog te kijken of schortte het hem aan kunsthistorische belezenheid, zodat de cloor beide groepen van onderzoekers afzonderlijk te boek gestelde verhandelingen de nodige vraagtekens
lieten staan. \Waarmede wij onze lof allerminst zouden willen onthouden aan de op een zeer hoog peil staande delen der geïllustreerde monumentbeschrijvin-
ge\ aangezten de samenstellers daarvan bepaald niet hebben verzuimd profijt te trekken uit de onderzoekingen met de spade indien deze slechts voorhanden waren, want zulks was lang niet altijd het geval. a)
In de veertiger jaren van onze eeuw brak het inzicht baan dat restauraties van kerken en kastelen archeologisch dienden te worden begeleid. Hiertoe stuurde de R.ijksdienst voor de Monumentenzorg sinds 194L aan op een archeologische afdeling, naast die van restauratíe en beschrijving. Een opzeÍ welke
evenwel weer werd doorkruist door de
oprichting van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemond erzoek, waarbij de embryonale afdeling van Monumentenzorg prompt werd ingelijfd. Men stelde zich hierbij op het standpunt dat het archeologische veldwerk binnen het Nederlandse grondgebied niet in beunhazery mocht ontaarden en bij voorkeur in één hand diende te worden verenigd,
53