GD-katern Hippische Ondernemer - december 2014

Page 1

DE GEZONDHEIDSDIENST VOOR DIEREN

Nieuws en mededelingen Deze pagina’s zijn een bijdrage van De Gezondheidsdienst voor Dieren Postbus 9 7400 AA Deventer T. 0900-1770 E. redactie@gddiergezondheid.nl www.gddiergezondheid.nl REDACTIE: Kees van Maanen (deskundige infectieziekten paard),

NIEUW BEDRIJFSBEGELEIDINGSPLAN PARASITOLOGIE De GD en ZLTO bieden ondernemende paardenhouders of pensionhouders de mogelijkheid om blijvende wormproblemen te lijf te gaan. Hiervoor stelt de GD samen met ZLTO per 2015 een bedrijfsbegeleidingsplan parasitologie beschikbaar dat de ondernemer helpt om de juiste behandelstrategie te bepalen. Het plan omvat een bedrijfsbezoek door een expert, de analyse van het ontwormbeleid en een rapportage met conclusies en aanbevelingen. Daaropvolgend is een tweede bezoek na verloop van tijd mogelijk om de bedrijfssituatie opnieuw te beoordelen. Kijk voor meer informatie op www.zlto.nl/item/13220.

Emiel Schiphorst (marktmanager paard), Linda van den Wollenberg (paardeninternist), Petra Reijnen (relatiebeheer dierenartspraktijken), Mark de Witte (adviseur marketing & communicatie), EINDREDACTIE: Eva Onis Uw suggesties voor het katern zijn welkom via redactie@gddiergezondheid.nl

ACTIE GRATIS PPID-TEST SUCCESVOL Boehringer Ingelheim stelde ook dit jaar, in samenwerking met onder meer de GD, paardeneigenaren in de gelegenheid om in augustus, september en oktober paarden gratis te laten onderzoeken op Pituitary Pars Intermedia Dysfunction (PPID, vroeger de ziekte van Cushing genoemd) door middel van een bloedtest. Deze actie hebben we vanaf juli dit jaar een aantal keer onder de aandacht gebracht. Ook de vakbladen en social media hebben veel aandacht aan de actie besteed. We kijken terug op een zeer succesvolle samenwerking bij deze actie met Boehringer Ingelheim en de paardendierenartsen. Naar aanleiding van vragen uit het veld lanceert de GD in 2015, als vervolg hierop, een nieuw combinatiepakket: ACTH + insulineresistentie. Hierover ontvangt u op een later moment meer informatie.

VEELGESTELDE VRAAG: Wat zijn de belangrijkste aandachtspunten bij de diagnose en aanpak van PPID? Antwoord GD-buitendienstmedewerker Petra Reijnen: “Pituitary Pars Intermedia Dysfunction (PPID) wordt veroorzaakt door aantasting van de zenuwcellen in een deel van de hypothalamus, het hersenonderdeel waar de aanmaak en afgifte van hormonen wordt geregeld. Door die aantasting raakt het paard hormonaal uit balans, met allerlei ziekteverschijnselen als gevolg. De waarschijnlijkheidsdiagnose is soms al te stellen op basis van de klinische symptomen zoals de kenmerkende lange krullerige vacht (hypertrichosis). In de fase die daaraan voorafgaat kan sprake zijn van de volgende symptomen of een combinatie daarvan: algehele malaise, gedragsverandering, chronisch terugkerende hoefbevangenheid door een hoge glucosespiegel, overmatig drinken en urineren (PU/PD), vetophoping op specifieke plaatsen (buik, boven de ogen), niet vlot door de haren komen en insulineresistentie. PPID is een chronische ziekte die na verloop van tijd verergert; het is een progressieve aandoening. Het vroegtijdig diagnosticeren van PPID is nodig om zo snel mogelijk te kunnen beginnen met het behandelen van de verschijnselen en het aanpakken van de oorzaak. Testen op PPID kan via een ACTH-bepaling. Hiervoor dient EDTA-bloed te worden ingestuurd onder testnummer W1150L. Het is belangrijk om de ACTH-waarde twee tot vier keer per jaar te controleren. Vanwege het progressieve ziekteverloop kan het namelijk nodig zijn de dosering aan te passen. Naast het geven van medicijnen zijn goede gebitsverzorging, goede voeding en tijdige hoefverzorging (zeker bij een historie van hoefbevangenheid) van belang.”

HO6 / 2014

41


DE GEZONDHEIDSDIENST VOOR DIEREN

Tekst: drs. Eva Onis

DOOR HET OOG VAN DE PATHOLOOG

Onderzoek naar atypische myopathie Het GD-laboratorium is een van de locaties in Nederland waar sectie op dieren wordt verricht. Afgelopen najaar werden uit verschillende delen van het land in dezelfde week drie paarden binnengebracht die spierzwakte hadden en waarvan de gezondheid snel achteruit was gegaan. In alle gevallen dacht de geconsulteerde dierenarts aan atypische myopathie. GD-patholoog Reinie Dijkman legt uit hoe de diagnostiek in deze gevallen is verlopen. De aandoening atypische myopathie heet in het Engels ook wel ‘seasonal pasture myopathy’, oftewel een spieraandoening die seizoens- en weidegebonden is. Pas in de laatste paar jaar begint men een vinger te krijgen achter de

42

HO6 / 2014

oorzaak van dit probleem. “Waarschijnlijk gaat het om een bepaalde gifstof die in sommige esdoornzaden en –bladeren zit”, vertelt Reinie. “Uiteindelijk ontstaat na het eten van dergelijk materiaal verval van spiervezels. Aangezien dit

GD-patholoog Reinie Dijkman


DE GEZONDHEIDSDIENST VOOR DIEREN

Wanneer het weefsel wordt ingebed in paraffine, ontstaan een soort blokjes.

Het plakje weefsel wordt gevangen op een voorwerpglaasje, dat onder de microscoop kan worden onderzocht.

spierverval ook optreedt in de ademhalingsspieren en de hartspier, kan naast verzwakking en kreupelheid ook acute sterfte optreden.”

WEEFSELMONSTERS Bij het pathologisch onderzoek worden weefselmonsters afgenomen van de achterbeenspieren, het middenrif en het hart. Reinie: “Om de aandoening via de microscoop te kunnen vaststellen ‘fixeren’ we het spierweefsel eerst in formaline, zodat we het daarna in het histopathologisch laboratorium kunnen inbedden in paraffine, een soort was. Hierbij ontstaan een soort blokjes, die we in zogenaamde coupes (plakjes, red.) snijden van ongeveer 4 micrometer dikte. Deze brengen we aan op een voorwerpglaasje en we kleuren ze op een specifieke manier, zodat de cellen zichtbaar worden. De patholoog kan vervolgens de microscopische veranderingen van verval en afsterven van spiervezels vaststellen.” Omdat het eten van esdoornmateriaal niet de enige reden is voor het ontstaan van dergelijke spierveranderingen, is nauw contact met de inzendend dierenarts noodzakelijk. “Zo moet tying-up (maandagziekte) en het gebruik van

Histologisch laborant Annette van Drie snijdt van het gefixeerde weefselmateriaal een plakje van enkele micrometers dikte om microscopisch te kunnen beoordelen.

bepaalde medicijnen worden uitgesloten”, legt Reinie uit. “In een wetenschappelijke onderzoekssetting, bij de Faculteit Diergeneeskunde in samenwerking met het RIKILT, is het bepalen van het specifieke toxine in weefsels mogelijk. Voor dergelijke specifieke vraagstellingen, of andersoortige onderzoeken die mogelijk in een later stadium moeten plaatsvinden, bewaart de GD materialen die zijn gemonsterd van het overleden dier, zoals maaginhoud of een stukje leverweefsel, in een -70 vriezer. Hierdoor blijven bijvoorbeeld DNA-moleculen optimaal intact.”

COMPLEX Het nadere onderzoek naar de onderliggende oorzaak van de gevonden weefselschade was in deze gevallen behoorlijk complex, omdat veel feiten op het gebied van vergiftiging met esdoorn pas sinds kort bekend zijn en testen nog in een experimentele setting gedaan worden. Een goede communicatie hierover tussen eigenaar, dierenarts, specialisten van de GD en de patholoog is dan ook erg belangrijk. Bij één van de dieren zijn bijvoorbeeld materialen van de betreffende bomen onderzocht om de gifstof vast te stellen.”

Administratief medewerker Jolanda van Erp verzamelt materialen voor extra (later uit te voeren) onderzoek in een speciale -70 vriezer.

HO6 / 2014

43


DE GEZONDHEIDSDIENST VOOR DIEREN

Tekst: dr. Kees van Maanen

ZIEKTEOVERDRACHT VAN PAARD OP MENS:

Wat zijn de risico’s?

In Nederland is veel intensief contact tussen mensen en paarden. Tot nu toe was onbekend wat de risico’s daarvan zijn. Wel was al duidelijk dat een aantal zoönosen, ziekten die overdraagbaar zijn van dier op mens, mogelijk bij paarden voorkomt. Daarom is in opdracht van het ministerie van Economische Zaken onderzocht in hoeverre vijf mogelijk zoönotische ziekteverwekkers bij paarden voorkomen en of er risicofactoren zijn die daar invloed op hebben. De vijf ziekteverwekkers die in dit onderzoek centraal stonden zijn Salmonella spp., Cryptosporidium spp., Giardia duodenalis, Clostridium difficile en Rhodococcus equi (zie kader). Tijdens een voorstudie is eerst belangrijke informatie over deze ziekteverwekkers in kaart gebracht, zoals de symptomen, wijze van verspreiden, overdracht naar mensen, antibioticaresistentie en risicofactoren. Vervolgens zijn 24 Nederlandse dierenartsenpraktijken (twee per provincie) gevraagd om mestmonsters te verzamelen, verdeeld over vier bedrijfstypen: pensionstallen, kinder-/zorgboerderijen, maneges en fokkerijen. Op de achterkant van de inzendformulieren zijn enkele vragen gesteld over het type paard en het stal- en weidemanagement, om aanwijzingen te krijgen voor mogelijke risicofactoren. De monsters zijn in het GD-laboratorium onderzocht, in samenwerking met het Centraal

44

HO6 / 2014

Veterinair Instituut in Lelystad, het Leids Universitair Medisch Centrum en het RIVM in Bilthoven.

ONDERZOEKSRESULTATEN Bij het onderzoek is onderscheid gemaakt tussen vier groepen paarden: paarden met diarree, paarden zonder diarree, veulens met diarree en veulens zonder diarree. Dit zijn de belangrijkste bevindingen: - Salmonella spp. is aangetroffen in 3,6% van de mestmonsters. Vanwege dit lage percentage was het niet mogelijk om aan te geven welke factoren hierop van invloed zijn. - Cryptosporidium spp. kwam in 18% van de mestmonsters voor. In deze monsters vond het RIVM echter geen Cryptosporidium parvum of Cryptosporidium hominis; de belangrijkste soorten die bij de mens gevonden worden. Nader

onderzoek is nodig om aan te tonen om welke Cryptosporidium-soorten het wel gaat. Bij langdurige diarree (langer dan zeven dagen) was er, ten opzichte van geen diarree, een 2,4 keer hoger risico op het aantreffen van Cryptosporidium spp. - Giardia duodenalis is in slechts 1% van de mestmonsters aangetoond. Door dit lage percentage was het ook bij deze ziekteverwekker niet mogelijk om te analyseren welke factoren hierbij een rol spelen. - Clostridium difficile is in 32,1% van de monsters gevonden. Bij ongeveer 10% van de paarden en veulens met diarree ging het om pathogene (gifstoffen vormende) stammen, waarvan ribotype 078 het vaakst is aangetoond. Dit ribotype is ook bij mensen van belang en is in opkomst. In eerder onderzoek werd dit type vooral bij varkens gezien. Paarden en veulens die op stal worden gehouden


DE GEZONDHEIDSDIENST VOOR DIEREN of die worden bijgevoerd in de wei hadden minder kans op aanwezigheid van C. difficile dan paarden die in de wei lopen en niet worden bijgevoerd. - Ziekteverwekkende (virulente) Rhodococcus equi-stammen zijn aangetoond in 40% van de monsters van gezonde veulens. De in dit onderzoek gekweekte R. equi-stammen bleken gevoelig te zijn voor de antibiotica die normaliter ingezet worden bij veulens met rhodococcose. Uit de risicofactorenanalyse bleek dat oudere veulens een iets hoger risico liepen dan hele jonge veulens. Rhodococcus is overigens met name een gevaarlijke ziektekiem voor mensen met een slechte afweer (zie kader).

AANBEVELINGEN Deze resultaten leidden tot onder meer de volgende drie aanbevelingen:

1. Het uitvoeren van vervolgonderzoek om de bij paarden voorkomende Cryptosporidium spp. nader te typeren, eventueel gevolgd door een uitgebreidere risicofactorenanalyse. 2. Het uitvoeren van vervolgonderzoek naar de mate van voorkomen van en de risicofactoren voor (gifstoffen vormende) Clostridium difficilestammen bij paarden. Deze De monsters zijn in het GD-Laboratorium onderzocht bacterie lijkt namelijk een steeds belangrijkere rol te spelen in ziektegevallen bij mensen. is aan te bevelen om minimaal drie mestmonsters te nemen met tussenpozen van enkele dagen tot 3. Een betere onderbouwing van het voorkomen een week, van nader te bepalen aantallen veulens van Salmonella spp. en bepaalde stammen die en paarden. resistent zijn tegen de meeste antibiotica. Hierbij

Salmonellabacteriën zijn een belangrijke oorzaak van diarree bij mensen. Salmonellose is een zoönose, hoewel overdracht van paard naar mens zeldzaam is. Toch is zorgvuldigheid noodzakelijk. Bij het behandelen van zieke dieren dienen de verzorgers aparte kledij, handschoenen en overschoenen te dragen en apart gereedschap te gebruiken. Iedereen die in aanraking geweest is met de patiënten, dient daarna de handen grondig te reinigen en te ontsmetten. Cryptosporidiuminfecties bij de mens worden bijna altijd veroorzaakt door Cryptosporidium hominis of Cryptosporidium parvum. Zo’n infectie veroorzaakt acute diarree, vaak met darmkrampen. Cryptosporidiuminfecties kunnen opgelopen worden via direct contact tussen mensen of tussen mens en dier, maar ook indirect via besmet drink-, oppervlakte- en zwembadwater of via besmet voedsel. C. parvum-infecties worden geassocieerd met fysiek contact met boerderijdieren. Giardia-infecties: de Wereldgezondheidsorganisatie krijgt jaarlijks zo’n 500.000 meldingen van nieuwe giardia-infecties. In Nederland komt G. duodenalis voor bij 8 tot 12% van de patiënten die vanwege chronische diarree hun huisarts raadplegen. Besmetting vindt plaats via besmet voedsel of water. Ook directe besmetting tussen mensen lijkt een belangrijke rol te kunnen spelen, vooral op scholen en kinderdagverblijven waar jonge kinderen dicht op elkaar zitten. G. duodenalis komt, behalve bij de mens, ook voor bij diverse diersoorten. Dit zijn vooral dieren die in nauw contact staan met de mens, waaronder huisdieren zoals honden en katten en veesoorten zoals runderen, schapen en paarden. Dit betekent dat het mogelijk om een zoönotische parasiet gaat.

Clostridium difficile grijpt zijn kans als het evenwicht in de darmflora verstoord raakt door behandeling met antibiotica. C. difficile wordt meestal in het ziekenhuis opgelopen. De gevormde sporen zijn goed bestand tegen hitte, chemische stoffen en uitdroging waardoor de bacterie lang in de omgeving kan overleven en zich kan verspreiden. De laatste jaren is niet alleen het aantal patiënten gestegen, ook de ernst van de symptomen en eventuele complicaties is toegenomen. Er zijn veel verschillende typen die meer of minder pathogeen zijn. Type 027 is bijvoorbeeld sterk in opkomst. Ook is onlangs een nieuw type aangetroffen in Nederland en andere Europese landen: 078. Type 078 wordt vaak buiten het ziekenhuis opgelopen en komt veruit het meest voor in vee. Dit suggereert een overdracht van dieren naar mensen. Rhodoccus equi is een bacterie die wereldwijd in de bodem, maar ook in zoet en zout water wordt gevonden. R. equi kan heftige infecties veroorzaken bij veulens. De ziekte wordt gekenmerkt door ernstige longontsteking met abcesvorming, soms darmontsteking en hoge sterfte onder veulens van één tot vier maanden oud. Hoewel R. equi ook in andere zoogdieren (zoals varkens, katten en honden) voorkomt zijn dergelijke infecties ongewoon. Het inhaleren van stofdeeltjes besmet met R. equi vormt, naast opname van grond en mest bij het grazen, de voornaamste bron van besmetting. Het aantal R. equi-infecties bij mensen is zeer beperkt: de eerste humane infectie was in 1967, en tot 1983 bleef het totale aantal infecties wereldwijd beperkt tot dertien. Van 1983 tot 2003 zijn daarentegen meer dan 100 ziektegevallen gerapporteerd. Deze toename wordt toegeschreven aan het stijgende aantal AIDS-patiënten, patiënten die een orgaantransplantatie ondergaan en ontwikkelingen in de kankerbestrijding. De meerderheid van de patiënten heeft een onvoldoende goed functionerende afweer.

HO6 / 2014

45


DE GEZONDHEIDSDIENST VOOR DIEREN

Nieuws en mededelingen Samenwerking Specialistische Voortplantingspraktijk en GD:

“UTERUSBIOPT HEEFT VEEL TOEGEVOEGDE WAARDE” “In Nederland wordt nog te weinig gebruikgemaakt van de diagnostische mogelijkheden van uterusbiopten, terwijl de ontwikkelingen internationaal wel doorgaan”, concludeerde Myrthe Wessel van de Specialistische Voortplantingspraktijk. Daarom besloot zij om samen met de GD paardendierenartsen extra service te bieden. Vanaf 2015 kan men uterusbiopten van merries insturen naar de GD. De GD verricht het microscopisch onderzoek en stelt samen met Myrthe een adviesrapport op. Eventueel geeft Myrthe telefonisch extra toelichting.

compleet beeld. Zo kun je bijvoorbeeld achterhalen dat een merrie lucht zuigt. Nog een voorbeeld: er is een nieuw medicijn verkrijgbaar, genaamd ‘Bactivate’. Dit geneesmiddel kan helpen om de grootste oorzaak van onvruchtbaarheid, een chronische infectie van het baarmoederslijmvlies, te bestrijden. Met de uitslag van het bioptonderzoek kun je Bactivate gericht inzetten.” “Een goede anamnese afnemen is erg belangrijk, net als het tijdstip waarop je het onderzoek inzet”, zegt Reinie. “Als een merrie bijvoorbeeld vorig seizoen niet drachtig is geworden, dan is het goed om vroeg in het voorjaar monsters te nemen.” Instructies Bioptname “De bioptname is niet ingewikkeld, maar je moet misschien wel even een drempel over om op gevoel een stuk weefsel uit de baarmoeder van de merrie te knippen, zeker als je dat niet zo vaak doet”, vertelt Myrthe. “Als dierenartsen graag instructies willen, kunnen ze een afspraak maken voor coaching. Ik zal dan assisteren en uitleg geven over het gebruik van de biopteertang.”

Myrthe Wessel “Het was zonde om deze kans te laten liggen”, zegt GD-patholoog Reinie Dijkman. “Als GD kunnen wij onze expertise op het gebied van histologisch onderzoek goed combineren met de deskundigheid en ervaring van Myrthe. De GD onderzoekt het biopt en komt met een labuitslag die samen met Myrthe vertaald wordt naar een concreet advies: wat is er met de merrie aan de hand en wat is de juiste aanpak? We werken daarbij onder meer met een classificatiesysteem dat is ontwikkeld door Kenny & Doig en aangepast door onder andere Schoon & Nielsen. Daarmee kunnen we inschatten hoeveel kans een merrie heeft om een levend veulen ter wereld te brengen.” Myrthe: “Mensen onderschatten vaak hoeveel waardevolle informatie een uterusbiopt kan opleveren. In combinatie met cytologie (microscopisch onderzoek van de structuur en functie van de cellen, red.) geeft het een

46

HO6 / 2014

DE SPECIALISTISCHE VOORTPLANTINGSPRAKTIJK Voordat Myrthe Wessel in 2000 afstudeerde als dierenarts aan de Faculteit Diergeneeskunde in Utrecht, benaderde de Universiteit van Davis in Californië haar om daar een specialisatie op het gebied van voortplanting (theriogenology residency) te doen. Na die specialisatie heeft ze een tijd in Nieuw-Zeeland gewerkt. In 2004 kwam zij terug naar Nederland en ging ze aan de slag bij De Graafschap Dierenartsen in Vorden, waar ze zich onder meer ook bezighield met merriebegeleiding. In 2008 richtte Myrthe De Specialistische Voortplantingspraktijk op, een praktijk die gespecialiseerd is in merriebegeleiding en embryotransplantatie op maat. Zie www.svp-wessel.nl voor meer informatie.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.