GD Pluimvee 60

Page 1

Samen werken aan diergezondheid

GD-magazine - december 2015 - nummer 60

pluimvee

REPORTAGE

René Beek: “De dieren kunnen hier hun natuurlijke gedrag volop vertonen”

ONDERZOEK

Jaarlijks miljoenen schade door EPS

SAMENLEVING

Samen werken in aanpak zoönosen



voorwoord

Nieuwe stap Het eerste GD Pluimvee-voorwoord van mijn hand is bij dezen een feit. Ik wil graag beginnen met het bedanken van mijn voorganger Jan Workamp. Jan heeft als sectormanager pluimvee bij GD veel bereikt. Mede dankzij hem is er op structu­ rele wijze gewerkt aan oplossingen voor de praktijk. GD, en in het bijzonder de sector pluimvee, is dankbaar voor al zijn werk. Wij wensen Jan veel succes met zijn nieuwe stap als ondernemer. Ook ik heb een nieuwe stap gemaakt, door Jan per 1 oktober op te volgen. Hiervoor was ik werkzaam als vogelgriepexpert bij het Centraal Veterinair Instituut. Vanuit deze positie heb ik de pluimveesector leren kennen als een innovatieve sector. Bereid om te investeren en om uitdagingen aan te gaan.

En uitdagingen zijn er genoeg! Bijvoorbeeld het verminderen van schade door het E. coli peritonitis syndroom en Mycoplasma synoviae. Op het moment dat ik dit schrijf, is het precies een jaar geleden dat de vogelgriepuitbraak begon. Het is voor een ieder die werk­ zaam is in de pluimveesector daarom een spannende periode. Want niemand zit op een herhaling van 2014 te wachten. Vogelgriep is een ziekte die van dier op mens kan overgaan, een zoönose. In Nederland wordt met de betrokken partijen samen­ gewerkt om tijdig zoönoses op te sporen. Hoe dit geregeld is, leest u op pagina 16 en 17. Ik kijk er in ieder geval naar uit om samen met u te werken aan pluimveegezondheid in belang van dier én mens. Ruth Bouwstra, sectormanager pluimvee

inhoud 04 Actueel 06 Jaarlijks miljoenen schade door EPS Bereikbaarheid

08 Reportage: René Beek over zijn

U kunt GD telefonisch bereiken via 0900-1770. Van maandag tot en met vrijdag van 08.00 tot 17.00 uur.

Tarieven Alle genoemde GD-tarieven in deze uitgave zijn exclusief btw en € 9,80 basiskosten.

overdekte scharrelstal

08

Ophaaldienst voor sectie- en monstermateriaal

14 Uit het lab: SPA-test

Aanmelden: telefonisch 0900-202 00 12 (24 uur per dag). Wij halen het materiaal dan zo spoedig mogelijk bij u op. Sectie- en monstermateriaal kunt u brengen van maandag tot en met vrijdag van 8.00 tot 17.00 uur.

16 Interview: Arjen van de Giessen

colofon GD Pluimvee is een uitgave van de Gezondheidsdienst voor Dieren Redactie Ruth Bouwstra, Rob Nijland, Merlijn Kense | Eindredactie Eva Onis Redactieadres GD, Marketing & Communicatie, Postbus 9, 7400 AA Deventer, T. 0900-1770, F. 0570-63 41 04, redactie@gddiergezondheid.nl, www.gddiergezondheid.nl | Productiecoördinatie Senefelder Misset basisontwerp Studio Kaap | Vormgeving Studio Kaap Druk Senefelder Misset Doetinchem | Abonnementen GD Pluimvee wordt gratis toegezonden aan relaties van de GD. Een jaarabonnement (drie nummers) voor personen buiten de doelgroep kost 15,55 euro (excl. btw en verzendkosten) Advertenties PSH Mediasales, T. 0314-35 58 00 | Verschijningsfrequentie drie keer per jaar | Suggesties Als u suggesties heeft voor dit blad, dan verzoeken wij u deze door te geven aan de redactie. Overname van artikelen is toegestaan uitsluitend na toestemming van de uitgever. ISSN: 1875-2594 ADRESWIJZIGINGEN: bel 0900 1770, kies 4 (lokaal tarief)

13 Monitoring: Landelijk Antibiogram

18 Vaccinatie tegen M.s. gaat verspreiding tegen

14

21 Inzicht in coccidiose 23 De boer op 24 Diergezondheid volgens Robert Nijkamp

18

GD Pluimvee, december 2015 - 3


Praktijkonderzoek Mycoplasma synoviae

Even voorstellen: GD Academy

GD heeft de afgelopen jaren in opdracht van het Productschap voor Pluimvee en Eieren, vanuit een collectief budget, veterinair praktijkonderzoek gedaan voor de pluimveesector. Binnen dit praktijkonderzoek is veel onderzoek gedaan naar Mycoplasma synoviae (M.s.). M.s. kan schade veroorzaken door onder andere poot­ problemen, eiproductiedalingen en eischaalafwijkingen. De problemen door M.s. zijn de laatste decennia zowel in Nederland als internationaal toegenomen. Daarom deed GD de afgelopen tien jaar onderzoek naar deze bacterie. Om u te informeren over de onderzoeksresultaten geven we voor een aantal praktijkonderzoeken flyers uit, waar­ onder een flyer over het praktijkonderzoek naar M.s. Deze flyer vindt u bijgesloten bij deze GD Pluimvee.

Wellicht heeft u het de afgelopen maanden al eens voorbij zien komen: het logo van GD Academy. GD verzorgt al jaren kwalitatief hoogwaardige lezingen en cursussen rondom diergezondheid. Met GD Academy worden deze onderwijsactiviteiten nu ondergebracht onder één noemer. Kortom, de oude vertrouwde kwaliteit, maar dan in een nieuw jasje. Meer over GD Academy: www.gddiergezondheid.nl/gdacademy

Salmonella- en Mycoplasma-besmettingen Met het opheffen van de productschappen is de regelgeving van de salmonellamoni­ toring overgegaan naar het ministerie van Economische Zaken. Wegens deze overgang beschikt GD op dit moment niet over de volledige dataset van de salmonellamonitoring. Hier wordt aan gewerkt. Zodra deze gegevens voor GD beschikbaar komen, worden deze weer, zoals gebruike­ lijk, in GD Pluimvee gepubliceerd. In 2015 werden twee productiebedrijven (vleesvermeerdering) positief bevonden op Mycoplasma gallisepticum. Het eerste bedrijf werd al positief getest aan het einde van 2014 en werd dus al eerder vermeld in de eerste GD Pluimvee van 2015. Een tweede bedrijf werd afgelopen september positief bevonden.

4 - GD Pluimvee, december 2015

Rondetafelgesprekken GD en GGD’en Professionals uit het humane werkveld (GGD en Centrum Infectiebestrijding) en het veterinaire werkveld (GD en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit) kwamen dit jaar bij elkaar voor vijf verschillende rondetafelgesprekken over het thema ‘Diergezondheidsmonitoring en het belang voor de (regionale) volksgezondheid’. De professionals bespraken de monitoringssystemen in de veehouderij en de humane gezondheidssector en keken aan de hand van een fictieve casus kritisch naar hun samenwerking. Daarbij kwam ook aan de orde welke mogelijke verbeterpunten er zijn in de communicatie over humaan-veterinaire signalering op landelijk en regionaal niveau. Een belangrijke conclusie is dat het Signaleringsoverleg Zoönosen (zie pagina 16 en 17 van deze GD Pluimvee) goed functioneert. Op landelijk niveau zijn er geen verdere wensen voor verbetering van de humaanveterinaire signalering. Op regionaal niveau is een nadrukkelijke wens dat er vaker en meer contact is tussen GD en GGD’s. De betrokken partijen pakken de suggesties hiervoor op.


actueel

Leververvetting Combinatietest

Opnieuw Coryza bij slachtvermeerderingsbedrijf Er is opnieuw een geval van Coryza vastgesteld bij een slachtvermeerderings­ bedrijf in het zuiden van Nederland. De uitbraak is op 22 oktober bevestigd met kweek en PCR. Coryza, ook bekend als acute snot, wordt veroorzaakt door de bacterie Avibacterium paragallinarum. De pluimveehouders in de omgeving van het bedrijf zijn door AVINED ingelicht zodat zij preventieve maatregelen kunnen treffen. Dierenartsen werkzaam in de pluimveesector zijn door GD op de hoogte gesteld van de besmetting.

Winnaar LIV-prijsvraag Leghennenhouder Gert Bouwhuis uit Witteveen werd vorige maand aangenaam verrast. Ruth Bouwstra, de nieuwe GD-sectormanager pluimvee, kwam hem namelijk persoonlijk een tablet over­ handigen. Reden hiervoor was dat hij de LIV-prijsvraag had gewonnen. Bij de GD-stand op de LIV konden bezoekers een slagzin invullen. Gert Bouwhuis bedacht de volgende zin: ‘Diergezondheid is voor mij … nummer 1 in de veehouderij’.

Niet alle kleurveranderingen in de lever duiden op een vroeg stadium van leververvetting. GD heeft daarom de Leververvetting Combinatietest ontwikkeld. Hiermee kunnen eenvoudig normale levers worden onderscheiden van levers met Fatty Liver Hemorrhagic Syndrome (FLHS). Andere oorzaken van bleke levers zijn onder andere ontstekingsreacties en verval van leverweefsel. In het traject tussen het beeld van een normale lever en van een FLHS-lever zit een belangrijk omslagpunt. Op dat punt kan met een preventieve behandeling ontwikkeling van FLHS binnen het koppel worden voorkomen. Dit om­slag­­punt is vastgesteld op basis van de leverkleur en een bepaling van het triglyceriden-gehalte (TG-gehalte) in een groot aantal dieren uit diverse praktijkkoppels. Indien geen sprake is van een voorstadium van FLHS, is een preventieve behandeling tegen lever­ver­vet­ting niet zinvol. In dat geval is het koppel meer gebaat bij een gericht onderzoek naar andere aandoeningen die een afwijkende leverkleur kunnen veroorzaken. Met de Leververvetting Combinatietest kunt u, samen met uw dierenarts, vroegtijdig een gerichte aanpak voor het koppel bepalen. De test bestaat uit twee onderdelen: een beoordeling van de leverkleur middels een kleurenkaart en het advies om wel of geen bepaling van het TG-­ gehalte uit te laten voeren. Bepaling van het TG-gehalte kan door drie tot vijf levers (minimaal 10 gram, vers of ingevroren, zonder galblaas) in te sturen naar GD. Een informatieboekje met kleurenkaart kunt u opvragen via 0900-1770 (optie 4).

GD Pluimvee, december 2015 - 5


EPS op legbedrijven

7%

Jaarlijks miljoenen schade door EPS Een schade van 3,7 miljoen: dat veroorzaakt het Escherichia coli peritonitis syndroom (EPS) in de Nederlandse pluimveesector per jaar. Dit heeft GD berekend op basis van al bekende gegevens uit de pluimveesector.

93%

Gemiddeld aantal aanwezige hennen x 1000 = 36.580 Bedrijven zonder EPS (leg) (1109) Bedrijven met EPS (leg) (89)

EPS op vermeerderingsbedrijven

35%

65%

Gemiddeld aantal aanwezige hennen x 1000 = 4.570

Oorzaken van de schade zijn toegenomen sterfte en de daardoor verminderde eiproductie, een afname van de slachtopbrengst, toegenomen destructiekosten en de kosten van behandeling met antibiotica. Van de 3,7 miljoen euro is 0,4 miljoen voor rekening van de legsector, daar komt EPS bij 7 procent van de bedrijven voor. De grootste schade doet zich voor in de vleessector: maar liefst 3,3 miljoen. Daar komt EPS dan ook op 35 procent van de bedrijven voor. EPS is een colibacillosevorm met acute sterfte als een belangrijk kenmerk. Peritonitis (buikvliesontsteking) treedt daarbij op de voorgrond en E .coli-bacteriën kunnen massaal uit het beenmerg van verse dode kippen gekweekt worden. De aandoening komt alleen bij leggende hennen voor, zowel in de leg- als de vleessector. Vleesrepro­ ductie­­hennen lijken echter gevoeliger voor EPS. Het vermoeden van EPS ontstaat al als de pluimveehouder vertelt dat hij last heeft van ‘mooie hennen dood op het nest’, omdat de ziekte alleen producerende hennen treft. EPS in Nederland Om tot de schadeberekening te kunnen komen moest eerst het voorkomen van EPS in Nederland berekend worden. Daarvoor is gebruikgemaakt van gegevens van inzendingen van zieke dieren naar GD, gegevens uit de centrale registratie antibiotica (CRA) en gegevens uit het veterinair monitoringsprogramma. Door gebruik te maken van het UBN en de geboortedatum van koppels zijn dubbeltellingen voorkomen. De gegevens van het Productschap voor Pluimvee en Eieren zijn gebruikt om de omvang van de Nederlandse bedrijfspluimvee zo nauwkeurig mogelijk in beeld te brengen. Daarnaast is de cycluslengte gebruikt om uit te rekenen wat het aantal actieve bedrijven en het gemiddeld aantal aanwezige hennen per categorie was.

Bedrijven zonder EPS (vlees) (124) Bedrijven met EPS (vlees) (66)

Figuur: overzicht van bedrijven met en zonder EPS in Nederland.

6 - GD Pluimvee, december 2015

Referentiekoppels Om de schade door EPS per opgehokte leghen bij alle in Nederland voorkomende categorieën pluimvee te berekenen, zijn zes referentiekoppels gebruikt, waarvan vier legkoppels en twee vleesvermeerderingskoppels. Van deze koppels, van vier volledig gescheiden bedrijven (andere integratie, dierenarts, etcetera), zijn EPS-uitbraken zeer


wetenschap

Wil Landman, onderzoeker en pluimveedierenarts

gedetailleerd in beeld gebracht. Twee van de zes koppels van verschillende bedrijven waren gehuisvest in hetzelfde hok waar in een productieronde eerder ook EPS voorkwam. Om de diagnose EPS te stellen zijn verse dode dieren naar GD gestuurd voor onderzoek. In totaal zijn 102 dieren onderzocht (12 tot 25 stuks per koppel). Van deze dieren had 96 procent EPS en bij 92 procent van deze dieren werd E .coli uit het beenmerg gekweekt. Buikvliesontsteking kwam bij deze dieren het vaakst voor (84 procent). De vier legkoppels hebben gemiddeld per opgehokte hen tien eieren minder geproduceerd, 0,2 kilogram slachtgewicht verloren en 0,01 euro meer destructiekosten gehad. Ze hebben echter 1,3 kilogram voer bespaard. De schade varieerde van 3.635 tot 21.766 euro per koppel. De twee vleesvermeerderingskoppels hebben gemiddeld per opgehokte hen elf eieren minder geproduceerd, 0,5 kilogram slachtgewicht verloren en 0,02 euro meer destructie­ kosten gehad. Ze hebben echter 2,3 kilogram voer bespaard. De schade voor koppel D-1 was 34.586 euro en voor koppel D-2 14.364 euro.

EPS-preventie en behandeling De grote verscheidenheid aan E .colibacteriën maakt vaccineren lastig. In het veld worden naast commerciële vaccins vaak stalvaccins gebruikt. Deze laatste bleken EPS te kunnen voorkomen in een studie waarbij de dieren besmet werden met dezelfde E. coli als waar het stalvaccin van was gemaakt. Commerciële vaccins zijn, voor zover bekend, niet onderzocht op werkzaamheid tegen EPS. Behandelingen van EPSuitbraken met antibiotica zijn vaak teleurstellend. De ziekte keert meestal terug na het staken van de medicatie.

Van referentiekoppel naar Nederland De gemiddelde verliezen bij de vier referentielegkoppels en twee referentievleesreproductiekoppels zijn gebruikt om de schade door EPS te berekenen per opgehokte hen bij alle in Nederland voorkomende pluimveecategorieën. Omdat de prijzen van eieren en voer verschillen tussen de verschillende categorieën pluimvee en huisvestingssystemen, is hier rekening mee gehouden bij de berekeningen. Door deze verschillen variëert de schade per opgehokte hen enorm. Bij leghennen in kooihuisvesting is dat 0,28 euro per opgehokte hen, terwijl bij grootouderdierenleg de schade oploopt tot 9,75 euro per opgehokte hen. Bij vleeskippen is de schade per opgehokte hen 1,87 euro en 10,73 euro voor respectievelijk vleesvermeerderingouderdieren en -grootouderdieren. Omdat het voorkomen van EPS bij alle categorieën pluimvee in Nederland bekend is op bedrijfs- en zelfs stalniveau, en bekend is hoeveel hennen er in stallen waar EPS voorkomt zijn opgezet, kan de schade van de ziekte worden berekend op basis van van de geschatte schade per opgehokte hen van iedere categorie pluimvee. Het is ook mogelijk geweest om de kosten van het antibioticumgebruik ten behoeve van EPS te berekenen omdat dit via IKB-CRA wordt geregistreerd. De totale geschatte schade voor de legsector is hiermee zo’n 400.000 euro per jaar, terwijl de schade in de vleesreproductie op ongeveer 3,3 miljoen euro is geraamd. Deze grote jaarlijks terugkerende schadepost rechtvaardigt investeren in de preventie en bestrijding van EPS. Tabel: Sterfte in de zes referentiekoppels met EPS.

Bedrijf

Koppel

Soort

Huisvesting

KOPPELGROOTTE

Periode verhoogde sterfte (weken leeftijd)

Sterfte % (norm)

A

1

Bruine leghen

Kooi

51932

41-57

4.3 (1.6)

B

1

Witte leghen

Scharrel binnen

26646

80-106

14.1 (3.8)

C

1

Bruine leghen

Uitloop

15826

40-73

18.0 (5.8)

2

Bruine leghen

Uitloop

15547

36-77

19.8 (3.4)

1

Vleesvermeerdering

Binnen

13890

24-57

22.5 (6.8)

2

Vleesvermeerdering

Binnen

13680

25-59

13.9 (7.0)

D

GD Pluimvee, december 2015 - 7


“Dit is de eerste scharrelstal met drie sterren van het Beter Leven Keurmerk”

BEDRIJFSGEGEVENS - Pluimveehouderij Beek in Barneveld - Drie sterren Beter Leven Keurmerk van de Dierenbescherming - Eigenaren: René en Liza Beek Omvang - 22.000 leghennen (Lohmann Brown Lite), twee leeftijden - 6,7 kippen per vierkante meter Nevenactiviteiten Beek Montage en Beek Deuren BV in Wekerom


reportage

René Beek over zijn overdekte scharrelstal met drie sterren

“Onze hennen hebben alles wat ze willen” “Dierwelzijn staat hier centraal”, vertelt René Beek tijdens een rondleiding in zijn fonkelnieuwe leghennenstal in Barneveld. De stal lijkt wel een kippenspeeltuin, met een grote schommel, bamboe, wilgenmatten en allerlei afleidings­ materiaal. De hennen zijn opvallend tam, actief en nieuwsgierig. “We bootsen de natuurlijke omgeving na, zodat de dieren zich ook natuurlijk kunnen gedragen.” Samen met zijn vrouw Liza nam René in 2013 zijn vaders bedrijf over, de leghennenstal was toen nog een caravanstalling. “We zijn toen begonnen met 12.000 Freiland-hennen”, zegt hij. “Maar daar zijn we na één ronde al mee gestopt. Ik vond vrije uitloop namelijk geen geschikte manier om kippen te houden. De dieren hebben dan een groter risico op wormbesmettingen, trekvogels kunnen ziekten overdragen en je hebt allerlei invloeden van weer en wind. Ik vond dat het anders moest, het liefst overdekt.”

GD Pluimvee, december 2015 - 9


‘Rechte rondeelstal’ René ging samen met zijn eierhandelaar en de Dieren­ bescherming om tafel zitten en bedacht een nieuw concept waarin dierwelzijn en openheid centraal staan. “We kwamen uit op een soort Rondeelstal, maar dan recht. We hebben de stal compleet gerenoveerd. Het grote voordeel was dat we dat helemaal zelf konden doen. Naast mijn leghennenstal heb ik namelijk ook een eigen montagebedrijf dat gespecialiseerd is in pluimveestallen.” René verlengde de stal van 60 naar 110 meter. En aan weerskanten bouwde hij een overdekte uitloop van 7 meter, waardoor de stal nu 26 meter breed is. Tussen de stal, die als nachtverblijf dient, en de uitloop zitten hoge rolluiken die automatisch open en dicht kunnen. De uitloop heeft een puntdak, dat gedeeltelijk open kan. “Er zit een weerstation op, dat dat automatisch aanstuurt”, legt hij uit. “Afhankelijk van het weer schuiven de lichtdoorlatende platen ’s morgens via een railsysteem omhoog, waardoor het dak aan beide zijkanten voor een groot deel opengaat. Het weerstation regelt ook het openen en sluiten van de gordijnen aan de zijkanten van de uitloop. De buitenkant van de uitloop is volledig afgeschermd met vogelgaas, zodat er geen vogels en roofdieren naar binnen kunnen.” Op het moment dat we de stal bezoeken zit René in de twaalfde week van zijn eerste ronde in deze nieuwe stal. “We houden hier nu 22.000 leghennen en we werken met twee leeftijden: de eerste 12.000 dieren zijn twaalf weken oud en de andere 10.000 zijn twee weken. Met twee leeftijden loop je geen risico dat je geen eieren hebt.”

René Beek: “Er is in deze stal voldoende beplanting en afleidingsmateriaal. De wilgenmatten die bovenin de stal hangen, zorgen voor schaduw.”

“Het is eigenlijk een rondeelstal, maar dan recht” 10 - GD Pluimvee, december 2015

Natuurlijk gedrag De stal van René is de eerste scharrelstal met drie sterren van het Beter Leven Keurmerk van de Dierenbescherming. Dankzij dit keurmerk ontvangt hij een hogere prijs voor zijn eieren. “We voldoen ruimschoots aan de eisen”, licht hij toe. “De stal bestaat uit vier compartimenten, met een bezetting van minder dan 6,7 kippen per vierkante meter. We hebben een overdekte uitloop, de dieren krijgen veel daglicht, we strooien tarwe en er is voldoende schaduwgelegenheid, beplanting en afleidingsmateriaal. De dieren kunnen hun natuurlijke gedrag volop vertonen.” Het afleidingsmateriaal is nodig omdat de hennen onbehandelde snavels hebben. Verspreid door de stal hangen gasblokken waaraan ze kunnen pikken, en er staan bakken in de uitloop waar gras en brandnetels in groeien. “Daar pikken de hennen graag naar”, vertelt hij. “Kijk, verderop liggen losse balen luzerne. Er hier en daar staan luzerneruiven, die we ook zelf gemaakt


Eva Onis, redacteur

hebben. Door de speciale constructie moeten de dieren wat meer moeite doen om bij de luzerne te komen. Verder zitten de hennen graag op de grote schommel. En de wilgenmatten die je daar ziet hangen, die zorgen voor genoeg schaduw.” Gelijkdrukventilatie René maakt gebruik van zogeheten ‘gelijkdrukventilatie’. “In een uitloopstal is het niet mogelijk om met onderdruk te ventileren. Via de nokventilatoren, een soort kokers, komt er verse lucht de stal binnen. In die kokers zitten gaten, waardoor de buitenlucht met de stallucht gemengd wordt. En via de kokers met de kleppen verlaat de lucht de stal. Daardoor wordt het minder koud in de stallen en dat werkt het hele jaar door goed. Natuurlijk is het in de winter wel wat kouder, dan merk je dat de kippen wat meer voer verbruiken, maar dat hoort erbij.” Veilig binnen Met het oog op de diergezondheid vindt René het een groot voordeel dat hij zijn hennen goed kan beschermen. “Als er bijvoorbeeld een dreiging van vogelgriep is, dan kunnen we de luiken en gordijnen dichtdoen en zitten de dieren veilig binnen. Dan kan je bedrijf gewoon door blijven draaien en hoeven de kippen niet op elkaar gepropt te zitten. Onze hennen hebben hier alles wat ze willen. Ze kunnen altijd rustig scharrelen en hebben geen last van invloeden van buitenaf. Dat geldt natuurlijk ook voor die winter. We kunnen dan de

reportage

“Als er dreiging van vogelgriep is, kunnen we de gordijnen van de uitloop sluiten en zitten de dieren veilig” volledige stalbreedte blijven benutten. Dat is niet alleen pret­tiger voor de kippen, maar ook voor de consument. Die krijgt een goed ei.” René laat mensen graag zien waar hij mee bezig is. Daarom kun je de stal goed bekijken vanuit de kantine, via geblindeerde ramen. “Ik merk dat mensen dat heel leuk vinden, vanaf hier kun je onder het genot van een kopje koffie precies zien wat de kippen doen. Meer openheid zorgt voor meer begrip bij de consument, die dan ook bereid is om iets meer voor een ei te betalen.”

Er staan bakken in de uitloop waar gras en brandnetels in groeien. En er hangen gasblokken waar de hennen aan kunnen pikken.

GD Pluimvee, december 2015 - 11


MODERNE BESCHERMING TEGEN GUMBORO

IN-OVO VACCINATIE TECHNOLOGY MAAKT UW LEVEN EENVOUDIGER

Enting op de broederij (in het ei) Elk kuiken is volledig beschermd Bescherming van dag 0 tot slacht No interfeTerence with Maternal Antibodies CEVAC TRANSMUNE® lyofilisaat voor suspensie voor injectie voor kippen • WERKZAAM BESTANDDEEL: Levend, geattenueerd infectieuze bursitis (IBD) virus, stam Winterfield 2512, tenminste 0,1 CID50*(Chicken Infective Dose 50%); BDA ( antilichamen tegen infectieuze bursitis), tenminste 90 VN titer (Virus Neutraliserende titer) • DOELDIER: 18 dagen oude geëmbryoneerde vleeskuiken broedeieren of eendags-vleeskuikens van tegen infectieuze bursitis (IBD) gevaccineerde hennen • INDICATIES: Actieve immunisatie van kippen ter vermindering van sterfte, klinische ziekteverschijnselen, gewichtsverlies en acute laesies in de bursa van Fabricius geassocieerd met infecties veroorzaakt door zeer virulente aviaire infectieuze bursitis (IBD) virussen. Het vrijkomen van het vaccinvirus van het immuuncomplex (en dientengevolge de immunisatie) wordt beïnvloedt door de natuurlijke afname van de maternale antilichamen (MDA) en vindt pas plaats als de MDA voldoende lage niveaus hebben bereikt. De aanvang van klinische bescherming is afhankelijk van het oorspronkelijke MDA niveau. In de praktijk is dit te verwachten vanaf een leeftijd van 21 – 32 dagen in behandelde vleeskuikentomen. Duur van de immuniteit: tot de leeftijd van 42 dagen • TOEDIENINGSWIJZE EN DOSERING: In ovo toediening: 0,05 ml per dosis, eenmalig op de 18e dag van bebroeding, met behulp van in ovo vaccinatie-apparatuur. Subcutane toediening: 0,1 ml per dosis, eenmalig op de leeftijd van 1 dag, door middel van een automatische injectiespuit.• CONTRA-INDICATIES: Het gebruik van dit vaccin is gecontraïndiceerd voor eieren of ééndagskuikens afkomstig van moederdierentomen die niet gevaccineerd zijn volgens een infectieuze bursitis vaccinatieprogramma. Het is gecontraindiceerd om ééndagskuikens te vaccineren komend uit eieren die in ovo gevaccineerd zijn met het product. Niet gebruiken in eieren bestemd voor het uitbroeden van leghennen of vleeskuikenfokdieren. Niet gebruiken in ééndagskuikens voorbestemd om leghennen of vleeskuikenfokdieren te worden • WACHTTERMIJN: Nul dagen • BIJWERKINGEN: Bij gevaccineerde kuikens, word milde tot matige lymfocyten depletie waargenomen na de vaccinatie, met een maximum rond de 7e dag na vaccinatie. Na 7 dagen neemt deze depletie af, gevolgd door repopulatie met lymfocyten en regeneratie van de bursa van Fabricius • BEWAREN: Lyofilisaat: gekoeld bewaren en transporteren bij 2 - 8ºC. Beschermen tegen licht. Suspendeervloeistof: bewaren beneden 25ºC. Niet in de vriezer bewaren • REGISTRATIE: REG NL 105775 • KANALISATIE: UDA • VERDERE INFORMATIE: Zie bijsluiter of neem contact op met Ceva Santé Animale B.V. - Postbus 67 – Naaldwijk – email: info@ceva.nl


Jeanine Wiegel, pluimveedierenarts

monitoring

Landelijk Antibiogram:

Stand van zaken In het kader van de diergezondheidsmonitoring startte GD vorig jaar een aantal pilots. Eén daarvan is het Landelijk antibiogram. Doel hiervan is het ontwikkelen van een systematiek waarmee dierenartsen altijd beschikken over actuele landelijke gegevens over de antibioticagevoeligheid van de meest voorkomende bacteriële ziekteverwekkers bij vleeskuikens. De eerste resultaten van deze monitoringspilot kunnen we inmiddels met de deelnemende dierenartsen delen. Voor de belangrijkste ziekteverwekkers bij pluimvee is de gevoeligheid voor een breed scala aan antibiotica vastgesteld, onder andere voor E. coli, enterokokken en Staphylococcus aureus. Om te zorgen dat de resistentiegegevens representatief zijn voor de ziekteverwekkende bacteriën in het veld, heeft GD onderzocht hoeveel bacteriestammen getest moeten worden. Hierbij gaat het zowel om door dierenartsen ingezonden bacteriën van koppels met problemen (zoals verhoogde uitval en kreupelheid) als om bacteriestammen van vleeskuikens die voor sectie naar GD zijn gezonden. De gevoeligheid van deze bacteriën is getest via een MIC-bepaling. MIC staat voor Minimum Inhiberende Concentratie, dat is de laagste concentratie van een antibioticum waarbij de groei van de bacterie geremd wordt. Hoe hoger de MIC-waarde, hoe meer antibioticum je nodig hebt om de bacterie te stoppen. Een hoge MIC-waarde kan betekenen dat een antibioticum niet goed werkt tegen die specifieke bacterie. Om de gegevens actueel te houden, is het nodig om geregeld nieuwe bacteriestammen van koppels met ziekteproblemen te testen. De resistentiegegevens zijn van belang voor: - het maken van een weloverwogen keuze van een antibio­ ticum door pluimveedierenartsen; - vroege signalering van verschuivingen in gevoeligheden, wat relevant kan zijn voor mogelijke resistentie-uitwisselingen; - specifieke resistenties, zoals voor MRSA en ESBL, nauwkeurig is de gaten te houden. Daarnaast gebruikt GD, in samenwerking met het Centraal Veterinair Instituut in Lelystad, de verzamelde stammen ook

voor onderzoek naar (verschillen in) de gevoeligheden van de diverse soorten enterokokken, zoals Enterococcus cecorum en Enterococcus hirae. Verschil met humane ziekteverwekkers Monitoring van antimicrobiële resistentie vindt al jaren op grote schaal plaats, in Europa en zelfs wereldwijd. Deze monitoring is gericht op humane ziekteverwekkers en omgevingskiemen. Hierbij wordt ook gekeken naar dierlijke ziekteverwekkers die van belang kunnen zijn voor de humane gezondheid. Uit de eerste resultaten blijkt dat de gevoeligheidspatronen van humane ziekte­ verwekkers en omgevingskiemen soms duidelijk afwijken van de gevoeligheidspatronen van ziekteverwekkers voor pluimvee. Vervolg De pilot wordt in 2016 voortgezet. Het insturen van bacteriestammen hiervoor kan via uw begeleidend dierenarts. De gevoelig­ heidsbepaling door GD is een aanvulling op de onderzoeken die uw dierenarts doet en zal het bacteriologisch onderzoek en antibiogram door uw dierenartsenpraktijk niet vervangen.

Al sinds 2002 houdt de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) zich intensief bezig met de uitvoering van de diergezondheidsmonitoring in Nederland. Hiervoor werken wij intensief samen met onder andere de diersectoren, de zuivel, het ministerie van EZ, dierenartsen en veehouders. Deze rubriek verhaalt over bijzondere gevallen, speciaal onderzoek en opvallende resultaten die het werk van de monitoring oplevert. Samen werken we aan diergezondheid in het belang van dier, dierhouder en samenleving.

GD Pluimvee, december 2015 - 13


Hoe werkt de SPA-test? In het GD-laboratorium worden ieder jaar ruim vier miljoen bepalingen gedaan. Daarbij zetten de laboratoriummedewerkers een grote verscheidenheid aan testen in. Maar wat onderzoeken we precies met welke test? En wat voor soort uitslag kunt u verwachten? Met deze rubriek willen we u daar meer inzicht in geven. Deze keer gaat het over de SPA-test. SPA is de afkorting van Snelle Plaat Agglutinatie. Snel omdat de test zelf maar enkele minuten tijd kost, wat snel is vergeleken met veel andere testen. Plaat omdat de test uitgevoerd wordt op een witte polyacrylaatplaat waar je licht doorheen kunt laten gaan. Agglutinatie duidt op de soort reactie die plaatsvindt wanneer de antistoffen de paars gekleurde bacteriën herkennen en daarmee een complex worden: het agglutinaat dat neerslaat. Bij agglutinatie worden de relatief grote, maar voor het oog onzichtbare, bacteriën door de antistoffen aan elkaar verbonden waardoor een zichtbare klontering plaatsvindt. Antistoffen aantonen De SPA is dus een methode om antistoffen in bloedmonsters aan te tonen. Er zijn diverse soorten bloedtesten en elke methode heeft zo zijn voor- en nadelen. Grote voordelen van de SPA-test zijn de relatief lage kosten en snelle uitslag. De SPA-test kan echter maar gedeeltelijk geautomatiseerd worden, werkt minder goed voor kalkoenen en werkt eigenlijk ook alleen voor het aantonen van afweerstoffen tegen bacteriën zoals Mycoplasma gallisepticum (M.g.) en synoviae (M.s.) en Salmonella Pullorum en Gallinarum. Voor deze ziektes wordt de SPA-test wereldwijd veel ingezet, al gebruiken veel laboratoria voor M.g. en M.s. ook vaak de ELISA. GD gebruikt de combi­natie van beide testen om tot een optimale prijs-kwaliteits­ verhouding te komen.

Een voorbeeld is de SPA voor M.g. Deze gaat als volgt. Stap 1 en 2: De analist brengt een vast volume van een iets verdund bloedserum aan op de witte polyacrylaatplaat. Daar doet ze een gelijke hoeveelheid van een paars gekleurd antigeen bij (M.g.bacteriën voor de M.g.-test), die ze met het serum vermengt tot een oppervlakte van ongeveer 2 vierkante centimeter. Stap 3: Vervolgens wordt de plaat twee minuten lang met behulp van een apparaat voorzichtig gezwenkt om de antistoffen en het antigeen goed te mengen.

Een testplaat, met daarop de paarse klontering die te zien is na het uitvoeren van de SPA-test op een serum met antistoffen. Wanneer geen of onvoldoende afweerstoffen in het serum zitten, zie je geen klontering maar een egaal paars gekleurde vlek.

14 - GD Pluimvee, december 2015


uit het lab

Sjaak de Wit, onderzoeker R&D

5 Stap 1 - De analist brengt een vast volume bloed足

1

2

serum aan op de witte plaat. Stap 2 - Daar doet hij een gelijke hoeveelheid van een paars gekleurd antigeen bij. Stap 3 - De plaat wordt twee minuten lang voorzichtig gezwenkt met een apparaat Stap 4 - De analist kijkt of er sera zijn waarbij je een paarse klontering kunt zien. Dat betekent dat er antistoffen tegen M.g. in het serum zitten. Stap 5 - De analist noteert de sera die reageerden

3

4

Stap 4: Na die twee minuten legt de analist de plaat direct op een licht足 bak en kijkt of er sera zijn waarbij je een paarse klontering kunt zien. Dan zitten er namelijk antistoffen tegen M.g. in en is er agglutinatie opgetreden. Stap 5: De analist noteert de sera die reageerden in de SPA-test en verzamelt die voor een tweede test: de bevestigingstest (de in de vorige editie besproken ELISA). De bevestigingstest geeft extra zekerheid of inderdaad afweerstoffen tegen M.g. of M.s. aan足 getoond zijn.

in de SPA-test.

Kwaliteitscontrole Alhoewel de SPA-test er eenvoudig uitziet, is er een hoogstaand kwaliteitssysteem nodig om de test constant op hoog niveau te houden. Hiervoor worden op minimaal vier niveaus controles gedaan: bij de keuze van de test, bij elke batch (het testmateriaal) die in gebruik genomen wordt, op elke testdag worden meerdere malen drie soorten controlemonsters meegetest en tenslotte zijn er de (inter)nationale rondzend足 oefeningen (kwaliteitstesten door andere laboratoria).

GD Pluimvee, december 2015 - 15


Signaleringsoverleg Zoönosen:

Samenwerken in het belang van mens en dier Sommige infectieziekten van landbouwhuisdieren zijn besmettelijk voor mensen. Het is van groot belang om deze zogeheten ‘zoönosen’ snel te signaleren, zodat we kunnen ingrijpen als dat nodig is. Daarom is in 2011 het Signaleringsoverleg Zoönosen (SO-Z) in het leven geroepen. Voorzitter Arjen van de Giessen: “De crux is dat het veterinaire en humane domein structureel samenwerken bij signalering en bestrijding.” Dr. ir. Arjen van de

“Experts uit de humane en de veterinaire gezondheidszorg komen maandeCentrum Zoönosen en lijks bij elkaar om signalen van Omgevingsmicrobio­ zoönosen uit binnen- en buitenland logie van het RIVM. te bespreken”, vertelt Van de Giessen. Hij is hoofd van het centrum Zoönosen en Omgevingsmicrobiologie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. “Alle relevante organisaties zijn vertegenwoordigd. Zij hebben allemaal hun eigen instrumenten waarmee ze de dier- of volksgezondheid monitoren. Een bekend voorbeeld van zo’n monitoringsinstrument is de GD Veekijker: de telefonische hulpdienst voor dierenartsen en pluimveehouders.” Giessen, voorzitter SO-Z en hoofd van het

16 - GD Pluimvee, december 2015

Zoönosestructuur Het SO-Z is onderdeel van de zoönosestructuur die de ministeries van Economische Zaken en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in mei 2011 vaststelden. Van de Giessen: “De Q-koortsepidemie van 2007 tot 2010 was een belangrijke drijfveer daarvoor. Uit het evaluatierapport van de Commissie Van Dijk bleek toen dat de samenwerking tussen humaan en veterinair beter moest, vooral de signalering en bestrijding. Voor 2011 hadden we al een blauw­ druk voor deze structuur, binnen het project EMZOO (Emerging Zoonoses, red.), zodat het SO-Z snel en goed van start kon.” Bij de signalen is een belangrijk onderscheid te maken: wel of geen meldingsplicht. Meldingsplichtige signalen moeten gemeld worden bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (veterinair) of de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (humaan). “Dan is er meestal geen rol voor het SO-Z”, legt hij uit. “De acties zijn dan logisch en worden direct in gang gezet, meestal op basis van protocollen of draaiboeken. Wel gaan we na of er nog open eindjes zijn, maar het SO-Z is met name van belang voor nietmeldingsplichtige zoönosen, in het schema aangegeven als ‘gewone signalen’. Als we die bespreken stellen we twee vragen: is er een risico voor de volksgezondheid en zijn er acties nodig? Er zijn verschillende gradaties van respons. De meeste signalen blijven aan de ‘linkerkant’ van de structuur (zie schema), die bespreken we alleen in het SO-Z, waarbij de nodige acties worden afgestemd tussen de verantwoordelijke partijen. Deze zijn dan gericht op bijvoorbeeld het vergaren van meer infor-


Eva Onis, redacteur

matie en het informeren van belanghebbenden. Hierbij kan het ook gaan om signalen waarbij we niet kunnen uitsluiten dat sprake is van een zoönose, wat heel relevant kan zijn. Af en toe leidt een signaal tot doormelding naar de volgende schakel, maar de uiterst rechterkant van de structuur, waar wordt besloten tot forse ingrepen, wordt zelden bereikt. In het geval van Q-koorts zou je bijvoorbeeld de hele structuur doorlopen.” Criteria Het SO-Z hanteert een aantal criteria om een signaal te melden aan de volgende schakel in de structuur: 1. Een uitbraak van een zoönose met meer of ernstigere ziektegevallen dan normaal of waarbij bestrijding of preventie complex is. 2. Lacunes in behandeling of preventie. Als één van de partijen bijvoorbeeld merkt dat een protocol onvolledig is, dan wordt dat gemeld aan de volgende schakel, zodat het protocol aangepast kan worden. 3. Het opduiken van een nieuwe ‘emerging’ verwekker waarvan de impact nog onbekend is. 4. Maatschappelijke onrust. Vlekziekte Een voorbeeld uit de pluimveesector zijn signalen over Erysipelas rhusiopathiae ofwel vlekziekte. GD meldde dat deze bacterie zo nu en dan wordt aangetoond bij met name leghennen. Uit de meldingen blijkt dat personen die zich hebben geprikt aan

samenleving

kadavers van hennen die zijn gestorven aan vlekziekte, ook ziekteverschijnselen ontwikkelen die directe behandeling van een arts vragen. Het SO-Z heeft daarom via het maandelijkse overzicht van signalen het risico van vlekziekte extra onder de aandacht gebracht bij zowel veterinaire professionals als professionals werkzaam in de humane infectieziektebestijding. Blinde vlek Volgens Van de Giessen zijn zoönosen vaak nog een ‘blinde vlek’ voor huisartsen. “Infectieziekten, en nog specifieker zoönosen, zijn maar een klein onderdeel van hun werk. De kans bestaat dan ook dat ze minder vaak voorkomende zoönosen niet herkennen. Daarom is een goede informatie-uitwisseling tussen beide domeinen ook zo belangrijk.” Communicatie “Bij elk overleg bespreken we ook welke ‘afgeronde’ signalen we breder gaan communiceren. Deze signalen verspreiden we onder experts via een maandelijks overzicht. Daarnaast kunnen we zodra dat nodig is gericht communiceren via onder andere de berichtenservice Vetinf@ct voor dierenartsen, ‘Inf@ct’ voor GGD-artsen infectieziekten en Labinf@ct voor artsen-microbiologen. Ook publiceren we geregeld in onder meer het Tijdschrift voor Diergeneeskunde en het infectie­ ziektenbulletin. In het geval van een doormelding van een signaal aan de volgende schakel van de structuur ligt de communicatie bij die schakel.”

GD Pluimvee, december 2015 - 17


Onderzoek op effecten van vaccinatie met levend vaccin

Vaccinatie vermindert spreiding M.s.


Wil Landman en Anneke Feberwee, onderzoekers en pluimveedierenartsen

Vaccinatie met levend vaccin kan ziekteverschijnselen van Mycoplasma synoviae (M.s.) verminderen of voorkomen. Hoewel geënte dieren wel geïnfecteerd kunnen raken, zijn ze minder gevoelig, en ze scheiden minder veldstam uit. Een goede vaccinopname is hiervoor echter wel een voorwaarde. Om de bijdrage van vaccinatie met levend vaccin aan de M.s.bestrijding te onderzoeken, zijn vier groepen van 18 leghennen met elkaar vergeleken: twee waren gevaccineerd en de andere twee groepen niet. De dieren werden ongeveer vier weken na de vaccinatie blootgesteld aan een infectie met een M.s.-veldstam van via contact. Hoewel de vaccinatie in beide groepen door dezelfde persoon is uitgevoerd, met dezelfde partij vaccin en kort na elkaar, sloeg het vaccin bij slechts een van de twee groepen goed aan. Deze wisselvalligheid verdient nader onderzoek. In dit onderzoek is de groep leghennen waarbij het vaccin wel goed aansloeg vergeleken met de groep waarbij het niet goed aansloeg en de twee groepen zonder vaccinatie. Uitscheiding voor en na contact Bij alle dieren werd de uitscheiding van de M.s.-vaccin en veldstam gemeten, meerdere keren en zowel voor als na de contactinfectie. Hiervoor werden tracheaswabs genomen en onderzocht met de onderscheidende PCR. Deze kan niet alleen onderscheid maken tussen vaccin- en veldstam, maar ook aantonen hoeveel M.s. van ieder stamtype in een tracheamonster zit. Zo kon worden uitgerekend hoeveel vaccin- en veldstam iedere hen heeft uitgescheiden. Ook werd berekend hoe snel de veldstam spreidde via contactinfectie bij dieren waarbij het vaccin goed was aangeslagen in vergelijking met de overige dieren (de groep met slechte vaccin­opname en de niet-gevaccineerde groepen). Tijdens de proefperiode scheidden de geënte leghennen waarbij het vaccin goed is aangeslagen gemiddeld één miljoen kiemen veld-M.s. uit per gram trachea mucus. De andere drie groepen scheidden gemiddeld 8,3 keer één miljoen kiemen veld-M.s. per gram trachea mucus. Omdat de dieren minder gevoelig waren (achttien keer minder) en minder uitscheidden verspreidde de veldstam bij de groep van gevaccineerde dieren met goede vaccinopname dus minder snel.

reportage infectie met M.s.-veldstam. Bovendien ontwikkelen gevaccineerde dieren antistoffen tegen M.s., waardoor bloedonderzoek op de veld-M.s. niet meer bruikbaar is. Voor de monitoring van gevaccineerde koppels is daarom een duurdere PCR-test nodig, die onderscheid maakt tussen M.s.-vaccin- en veldstammen.

Bestrijding en maatregelen De georganiseerde bestrijding van M.s., gestart in januari 2013, richt zich op het zo snel mogelijk opsporen van besmette koppels. Hiervoor wordt regelmatig bloedonderzoek gedaan op monsters van verschillende categorieën pluimvee. Zijn er antistoffen tegen M.s. aangetoond, dan worden maatregelen genomen om verspreiding van de infectie te voorkomen, zoals verbetering van de bedrijfs­ hygiëne, het vrijwillig slachten van besmette grootouderdieren (dat voorkomt overdracht van ouderdieren naar nakomelingen), het toepassen van kanalisatie (monsterstromen van M.s.-besmette en M.s.-vrije bedrijven scheiden), etcetera.

Schade beperken Pluimveehouders passen bij ernstige ziekteverschijnselen door M.s. vaak antibiotica toe om de schade te beperken. Nadelen zijn residuen in vlees en eieren en het induceren van resistentie, bovendien worden de dieren door het toepassen van antibiotica niet M.s.-vrij. Ze blijven de kiem altijd bij zich houden. Ook vaccinatie wordt toegepast om ziekteverschijnselen te verminderen of te voorkomen. Dit beschermt echter niet tegen een

GD Pluimvee, december 2015 - 19


80% minder bloedluizen binnen 2 weken

DE NIJBORG AGRI B.V. Voor levering en montage van: silo’s & vijzels voederinstallaties stalinrichtingen ventilatiegordijnen De Hooge Hoek 8 - 3927 GG Renswoude

Gert vd Beek 24-03-2015 –09:48 Pagina 1 Tel. 0318-572923 fax 0318-572725

www.nijborgagri.nl - info@nijborgagri.nl

www.dgwpharma.nl

Tel. +31(0)342-473460 info@multiheat.eu • www.multiheat.eu

De eierlift kost weinig en spaart uw rug. • stapelt 4 stapels tegelijk • niet meer tillen • eenvoudig en goedkoop • geen palletlift nodig • minimale plafondhoogte 2.20m. • werkt ook met pulp tray's • hoge capaciteit 3 min./pallet • ook 6 lagen stapelen mogelijk Frans Smolenaers, Boeket 4 6031 PR Nederweert mob. 0622690905

• Hoog rendement door Crossflow warmtewisselaar • Besparing van 65% op energiekosten • Zeer effecïente (lage weerstand) filters, zelfreinigend! • Volledig gecoate panelen • Krachtige centrifugaal ventilator • Goedgekeurd voor fijnstofreductie

www.smolenaerseierliften.nl Zie filmpje op WWW.SMOLENAERSEIERLIFTEN.NL

Nieuw combiruif Tegelijkertijd maagkiezel en luzerne voeren op 1 plek “Kijk op onze site”

ROBUUSTE, GOED TE REINIGEN INDIRECT GESTOOKTE HEATER

LEVERBAAR MET RVS WISSELAAR


Christiaan ter Veen, pluimveedierenarts

coccidiose

Inzicht in coccidiose Coccidiose is een aandoening veroorzaakt door coccidiën: microscopisch kleine eencellige parasieten. Bij pluimvee wordt het veroorzaakt door zeven eimeriasoorten. De coccidiose qPCR kan een duidelijke diagnose geven met een bepaling per eimeriasoort. Coccidiose tast de darmen aan, waardoor de groei vermindert en voerderconversie toeneemt (met name Eimeria maxima, E. acervulina, E. praecox en E. mitis). Bij ernstige infecties kan sterfte optreden (met name E. tenella, E. brunetti en E. necatrix). Om een betrouwbaar beeld van een coccidioseinfectie te krijgen is een duidelijke diagnose nodig. Welke soorten zijn aanwezig en in welke mate? De coccidiose qPCR kan die vraag beantwoorden.

Objectief en soortspecifiek De coccidiose qPCR kan op twee manieren ingezet worden: voor diagnosestelling en voor monitoring. De diagnose coccidiose wordt vaak gesteld op basis van klinisch beeld en sectie. In sommige gevallen, bijvoorbeeld omdat het sectiebeeld aspecifiek is of meerdere soorten gelijktijdig aanwezig zijn, is dit onvoldoende voor een goede diagnose. De coccidiose qPCR is dé objectieve en soort-specifieke test die de betrokken eimeriasoort(en) kan identificeren. Wil men coccidiose monitoren, dan is een intensieve bemon­ stering van de stal nodig. Uitgangspunt is om drie keer per week mestmonsters te nemen verspreid over het hok vanaf de dag dat de kuikens veertien dagen oud zijn. De monsters kunnen afzonderlijk, of per drie gepoold als weekmonster onderzocht worden. Omdat de coccidiose qPCR de oöcystenuitscheiding per soort kwantitatief bepaalt kan hiermee het verloop van de coccidioseinfectie(s) inzichtelijk gemaakt worden. Met de traditionele oöcystentelling kan het onderscheid tussen de soorten veel minder goed gemaakt worden. Insturen Het tarief van de coccidiose qPCR is 241 euro per monster (exclusief inschrijfkosten en btw), de doorlooptijd is zeven werkdagen. De test kan alleen op mestmonsters gedaan worden. Indien monsters gepoold moeten worden, is het belangrijk dat dit duidelijk op het inschrijfformulier staat, en dat de te poolen monsters samen verpakt zijn. GD heeft een flyer beschikbaar met meer informatie over monstername en insturen, deze is te downloaden van onze website.

Via (gepoold) mestonderzoek is te achterhalen welke coccidiose-soort het ziektebeeld veroorzaakt.

Bekijk de flyer over monstername voor de qPCR op www.gddiergezondheid.nl/pluimvee

GD Pluimvee, december 2015 - 21


Breeding for 500 first quality Eggs! 500400300-

Wij wensen wij u goede feestdagen en een voorspoedig 2016

Heiberg 26-A, 5504 PB Veldhoven, Nederland tel: 0031 (0)40 253 2732 www.vepymo.com Nieuwstraat 2, 2382 Poppel, BelgiĂŤ tel: 0032 (0)14 654 140 www.vepymo.com

Verlengde lagecampseweg 4, 4051 CG Ochten, Nederland tel: 0031 (0)344 641 349 www.hetankerbv.nl Beselarestraat 155. 8940 Geluwe, BelgiĂŤ tel: 0032 (0)56 511 318 www.verhaeghe-hetanker.be


de boer op

1,5

de stelling

…meter is ongeveer de lengte van het darmkanaal van een volwassen leghen Terug in de GD Pluimvee: de stelling. Wat vindt u? “Een verdere reductie van het antibioticagebruik bij pluimvee is alleen verantwoord als dit niet ten koste gaat van het dierwelzijn. Daarom moet er een systeem komen om dierwelzijn te monitoren.” Bent u het eens of juist oneens met deze stelling? En waarom? Wij zijn benieuwd! U kunt reageren via onze facebookpagina: www.facebook.nl/GDDeventer

vraag & antwoord

Vraag: Als ik tegen M.s. ga vaccineren, wat verandert er dan met betrekking tot M.s.-monitoring? Antwoord: Anneke Feberwee

Omdat vaccinatie met een levend M.s.vaccin tot vorming van antistoffen leidt, is een M.s.-veldinfectie bij een tegen M.s. gevaccineerd koppel niet op te sporen via bloedonderzoek. Daarom is voor monitoring van geënte koppels een differentiërende PCR-test nodig, die onderscheid kan maken tussen een vaccin- en een veldstam. Het gebruik van deze test kan extra kosten met zich meebrengen. Spreiding Het is inmiddels ook bekend dat de M.s.-vaccinstam kan spreiden binnen en tussen stallen op eenzelfde bedrijf. Dit betekent dat op het opfokbedrijf waar tegelijkertijd gevaccineerde koppels en niet-gevaccineerde koppels zijn, ook een onderscheidende PCR ingezet moet worden. Hetzelfde geldt voor een productiebedrijf met gevaccineerde en niet-gevaccineerde koppels van een opfokbedrijf waar gevaccineerd is.

Samengevat 1. Vaccinatie met een levend M.s.-vaccin leidt tot vorming van antistoffen; 2. Met bloedonderzoek is in een M.s.-gevaccineerd koppel een M.s.veldinfectie niet op te sporen; De M.s.-vaccinstam kan spreiden binnen 3. en tussen stallen op eenzelfde bedrijf; 4. Als sprake is van vaccinatie, wordt de M.s.-PCR ingezet die onderscheid maakt tussen vaccin- en veldstam, een zogenaamde differentiërende PCR; 5. Wanneer worden koppels gemonitord met diff. M.s.-PCR? - Op het opfokbedrijf: de koppels (stallen) die gevaccineerd zijn en de niet gevaccineerde koppels (stallen) die gelijktijdig op het bedrijf aan­ wezig zijn; - Op het productiebedrijf: gevaccineerde koppels en/of niet-gevaccineerde koppels afkomstig van een opfokbedrijf waar tegen M.s. gevaccineerd is.

GD Pluimvee, december 2015 - 23


Diergezondheid volgens Robert Nijkamp

De nieuwe vleeskuikenstal van Robert Nijkamp in Raalte trekt veel bekijks. En dat is niet voor niks: het is de eerste Windstreekstal in Nederland en die heeft een bijzondere vorm. De stal is namelijk transparant en heeft een oplopend dak. De hoge open voorkant zorgt voor natuurlijke venti­ latie. “Daardoor hebben de dieren veel ruimte en een fris en aangenaam klimaat”, vertelt hij. “Het is alsof ze in de buitenlucht scharrelen.” Proefronde Op het moment dat wij Robert spreken (medio november), zit hij aan het einde van zijn proefronde. “De proefronde is opgezet met 26.000 vleeskuikens. Tijdens de open dag op 11 december kan ik de technische resultaten aan het publiek presenteren. We liggen nu mooi op schema. De dieren groeien goed en de uitval is bijzonder laag, dus ik ben heel tevreden. Op dit moment doe ik nog veel handmatig, om in de vingers te krijgen hoe alles werkt. Een mooi voorbeeld daarvan is de klimaatbeheersing. De regels van de mechanische ventilatie zijn hier niet van toepassing. Wanneer is het bijvoorbeeld te vochtig in de stal, en hoe ver moet ik de moederklok (zie foto, red.) dan openzetten?” Moederklok De moederklok, ook wel ‘broedkap’ of ‘moederplu’ genoemd, is een centraal onderdeel van de stal. Deze biedt een beschutte plek aan de jonge kuikens, waar ze elkaar warm kunnen houden. Daardoor hoeft de rest van de stal niet meer verwarmd hoeft te worden, en dat scheelt energie. “We hoeven alleen in het begin een beetje bij te ver­warmen om de gewenste temperatuur te bereiken. Normale pluimveestallen worden helemaal verwarmd, maar ik heb maar 20 tot 40 procent van de energiebehoefte nodig.” Gezond klimaat De stal is zo ingericht dat de kuikens voor al hun behoeften de meest geschikte omstandigheden kunnen vinden, ze kunnen namelijk kiezen uit verschillende klimaatzones en leefniveaus. “De dieren hebben niet allemaal dezelfde temperatuurbehoefte, dus het is goed dat ze hun eigen behagelijkheidsplekje kunnen vinden. Verder zorgt het systeem van strooiselreiniging en mestafvoer ervoor dat de uitstoot van ammoniak naar verwachting met meer dan 60 procent afneemt en het fijnstofgehalte met 80 procent daalt. Dat is niet alleen beter voor het milieu, maar het is ook hygiënisch en dat voorkomt ziekten. Ook voor mijzelf is zo’n fris en gezond klimaat prettiger.”

Postbus 9, 7400 AA Deventer, T. 0900-1770, F. 0570-634104, www.gddiergezondheid.nl, info@gddiergezondheid.nl


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.