Samen werken aan diergezondheid
GD-magazine - april 2017 - nummer 64
pluimvee
DIERENARTS SIBLE WESTENDORP: “Het peildierenartsenproject geeft inzicht in pluimveegezondheid”
SAMENLEVING
Verdenking AI: wat gebeurt er dan?
INTERVIEW
Arco van der Spek (NVWA)
ROWAN
RANGE
®
ROWAN
RANGE
®
voorwoord
WEET WAT ER SPEELT Als de kans bestaat dat op je bedrijf een meldingsplichtige ziekte als vogelgriep speelt, dan wil je daar natuurlijk zo snel mogelijk achter komen. Maar wat gebeurt er bij verdenking van vogelgriep? Op pagina 6 en 7 laten we zien wat er op een bedrijf gebeurt vanaf de eerste melding door de veehouder of dierenarts, tot aan de uiteindelijke bevestiging. En welke rol speelt de overheid in dit proces? Om daar achter te komen interviewde GD Arco van der Spek van het incidenten- en crisiscentrum van de NVWA (pagina 18). Het is ook belangrijk om te weten wat er in de sector speelt rondom (endemische) dierziekten. Dit zijn ziekten die normaal gesproken in Nederland voorkomen. Daarvoor hebben we in Nederland de diergezondheidsmonitoring, met als belangrijke pijlers de Veekijker, waar veehouders en dierenartsen naartoe
kunnen bellen voor deskundige hulp of voor resultaten uit het lab, en pathologie, waarbij dieren ingezonden kunnen worden voor pathologisch onderzoek (sectie). Op pagina 21 leest u hoe sectie kan helpen om inzicht te krijgen in de doodsoorzaak van een dier, of juist om bepaalde zaken uit te sluiten. Sinds bijna een jaar is de diergezondheidsmonitoring uitgebreid met het peildierenartsenproject, een samenwerking tussen GD en dierenartspraktijken. Voor dit project worden steekproefsgewijs dieren ingezonden naar GD voor sectie. Op die manier proberen we trends in het veld nog beter -en eerder- waar te nemen en kunnen we nieuwe, nog onbekende, aandoeningen proberen op te sporen. U leest meer over dit project vanaf pagina 8. Door samenwerking weten we beter wat er speelt en kunnen we, samen met u, nóg beter werken aan goede pluimveegezondheid! Ruth Bouwstra, sectormanager pluimvee
inhoud
04 Actueel 06 Samenleving: wat gebeurt er op een bedrijf bij een verdenking van AI?
Bereikbaarheid U kunt GD telefonisch bereiken via 0900-1770. Van maandag tot en met vrijdag van 08.00 tot 17.00 uur.
Tarieven Alle genoemde GD-tarieven in deze uitgave zijn exclusief btw en 9,95 euro basiskosten.
08 Interview Sible Westendorp: kennis delen en elkaar prikkelen met het peildierenartsenproject
06
Ophaaldienst voor sectie- en monstermateriaal
12 De risicofactoren van Mycoplasma
Aanmelden: telefonisch 0900-202 00 12 (24 uur per dag). Wij halen het materiaal dan zo spoedig mogelijk bij u op. Sectie- en monstermateriaal kunt u brengen van maandag tot en met vrijdag van 8.00 tot 17.00 uur.
gallisepticum in beeld
15 Monitoring: project Landelijk
COLOFON
Antibiogram, de stand van zaken
Pluimvee is een uitgave van de Gezondheidsdienst voor Dieren Redactie Marlena van Arkel, Ruth Bouwstra, Merlijn Kense, Rob Nijland | Beeldredactie Wendy van de Streek | Eindredactie Margreet Pasman | Redactieadres GD, Marketing & Communicatie, Postbus 9, 7400 AA Deventer, T. 0900-1770, F. 0570-63 41 04, redactie@gddiergezondheid.nl, www.gddiergezondheid.nl | Productiecoördinatie Senefelder Misset Doetinchem | Basisontwerp Studio Kaap | Vormgeving X-Media Solutions Doetinchem | Druk Senefelder Misset Doetinchem | Abonnementen Pluimvee wordt gratis toegezonden aan relaties van GD. Een jaarabonnement (drie nummers) voor personen buiten de doelgroep kost 16,25 euro (excl. btw en verzendkosten) | Advertenties PSH Media Sales, T. 031435 58 00 | Verschijningsfrequentie drie keer per jaar | Suggesties Als u suggesties heeft voor dit blad, dan verzoeken wij u deze door te geven aan de redactie. Overname van artikelen is toegestaan uitsluitend na toestemming van de uitgever. ISSN: 1875-2594 Wilt u dit blad niet meer ontvangen of wilt u een adreswijziging doorgeven? Dat kan via 0900-1770, vraag naar klantdatabeheer (lokaal tarief) of mail naar brbs@gddiergezondheid.nl.
16 Uit het lab: hoe werkt een PCR? 21
18 Interview Arco van der Spek (NVWA): “Vogelgriep is voor ons ook spannend”
21 Sectie bij pluimvee 23 De boer op 24 Diergezondheid volgens 24
Harm-Jan Meinders
Pluimvee, april 2017 - 3
i-4-1-Health In de grensstreek Vlaanderen-Nederland werken negen ziekenhuizen, zeven publieke gezondheidsdiensten, zeven kennisinstellingen en drie bedrijven samen aan het i-4-1-Health-project. Dit project richt zich op infectiepreventie en het bestrijden van antibioticaresistentie bij mens en dier door middel van onderzoek en innovatie. Het project loopt van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2019. Het i-4-1-Health-project wordt gefinancierd binnen het programma Interreg Vlaanderen-Nederland, een grensoverschrijdend samenwerkingsprogramma met financiële steun van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling. Meer informatie over Interreg Vlaanderen-Nederland vindt u op www.grensregio.eu.
Lezersonderzoek afgerond, winnaars bekend! GD is benieuwd wat u van ons blad Pluimvee vindt. Daarom vroegen we in de vorige editie aan pluimveehouders om mee te doen aan een lezersonderzoek. Uit het lezersonderzoek blijkt dat de deelnemers Pluimvee gemiddeld met een 7,8 waarderen. Dat is een prima cijfer! Ruim 77 procent van de deelnemers leest het blad voor de helft of meer en 71 procent besteedt gemiddeld 15 tot 45 minuten aan het doorkijken of lezen van het blad. Zo’n 80 procent van de deelnemers vindt het blad goed zoals het is en mist geen onderwerpen. Er blijft natuurlijk altijd ruimte voor verbetering. Daarom zoekt de redactie voortdurend naar manieren en onderwerpen om de Pluimvee nog beter te laten aansluiten op uw interesses. Onder de deelnemers hebben we drie keer een microbiologisch drinkwateronderzoek verloot. De winnaars zijn: Robert Nijkamp uit Raalte, Mts Classens-Tax uit Oirlo en Eric van Drie uit Noordwolde. Gefeliciteerd met jullie prijs! Over de uitslag kan niet worden gecorrespondeerd.
Malou van Lierop wint LIV-prijsvraag Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
Monsters digitaal inschrijven Vanaf mei 2017 kunnen pluimveedierenartsen ook digitaal monsters inschrijven via www.veeonline.nl. Dierenartsen en veehouders konden al digitaal uitslagen bekijken. Het grote voordeel van digitaal inschrijven is dat u als pluimveehouder tijd en geld bespaart op inschrijfkosten. Daarnaast heeft u in VeeOnline altijd alle informatie over laboratoriumonderzoeken bij de hand (materiaal, prijs, doorlooptijd), evenals alle koppelgegevens. Dit voorkomt fouten en schept meer duidelijkheid. Kortom, veel digitaal gemak. Meer weten over digitaal inschrijven? Ga naar www.gddiergezondheid.nl/veeonline of bel 0900-1770. Alle pluimveepraktijken in Nederland krijgen binnenkort op locatie een demonstratie. U kunt zich hiervoor aanmelden bij Floris Ruiterkamp (pluimveeplanning@gddiergezondheid.nl).
4 - Pluimvee, april 2017
De afdeling Pluimvee van GD kijkt terug op een geslaagde LIV in Venray op 14, 15 en 16 maart. We ontmoetten veel pluimveehouders aan de picknicktafel in onze stand en voerden interessante gesprekken over coccidiosemonitoring. De stelling in deze Pluimvee gaat ook over coccidiose. We zijn benieuwd naar uw mening! Kijk op pagina 23. Zo’n 350 pluimvee- en varkenshouders kregen op de LIV in Venray een GD-ontbijtbordje cadeau voor hun deelname aan onze prijsvraag. Ze konden daarmee een luxe ontbijtservice winnen. Deelnemers moesten schatten hoeveel overschoentjes in een vaas zaten en de vraag beantwoorden: ‘Door welke parasiet wordt coccidiose veroorzaakt?’ De winnaar van deze actie is Malou van Lierop uit Heusden, gemeente Asten. Zij zat er slechts twee overschoentjes naast (het juiste aantal was 146) en had de naam van de parasiet (Eimeria) goed. Van harte gefeliciteerd!
actueel
12-uurslogistiek watermonsters De eisen voor gecertificeerd wateronderzoek (IKB pluimvee) zijn aangescherpt. Eén van de eisen is dat watermonsters binnen twaalf uur na monstername in onderzoek worden genomen. Met enkele logistieke aanpassingen kan GD aan de eisen voldoen. Monsters die GD tot 17.00 uur ontvangt, worden diezelfde dag nog in onderzoek genomen. Zorg ervoor dat de watermonsters op de dag van monstername gekoeld (minder dan 8 graden Celsius, met ingevroren koelelement in tempexdoos) aankomen bij GD. Informeer of uw dierenarts voor (gekoeld) transport kan zorgen. Indien uw dierenarts gebruik maakt van vervoersdienst Miedema, dan kan de praktijk haar eigen GD-retoursticker op de verpakking plakken. Wanneer een koerier het monster vervoert plakt u een retoursticker (GD, t.a.v. CMD, Arnsbergstraat 7, 7418 EZ Deventer) rechts op het etiket van de verpakking (tempexdoos). U kunt de monsters ook zelf gekoeld (met ingevroren koelelement in tempexdoos) tot 17.00 uur afgeven bij GD. MEER WETEN OVER HET NEMEN VAN WATERMONSTERS? WWW.GDDIERGEZONDHEID.NL/WATERMONSTER_NEMEN
Pluimvee Symposium ‘Ken uw tegenstanders’ Op 17 en 18 mei 2017 vindt het Pluimvee Symposium plaats. Op woensdag 17 mei voor de legsector en op donderdag 18 mei voor de vleessector. Voorafgaand aan het symposium van donderdagochtend 18 mei, geeft GD een workshop voor pluimveedierenartsen. Beide dagen worden gehouden op de Venco Campus aan de Meerheide 200 in Eersel en zijn gratis toegankelijk voor pluimveehouders uit Nederland en Vlaanderen. Pluimveehouders kennen veel medestanders maar ook tegenstanders, bijvoorbeeld in de politiek, de maatschappij en de internationale markt. Tegenstanders van pluimvee zijn natuurlijk vooral dierziekten als vogelgriep en mycoplasma. Hoe gedragen die tegenstanders zich en hoe kun je je ertegen wapenen? Deze vragen staan dit jaar centraal tijdens het Pluimvee Symposium, met als thema ‘Ken uw tegenstanders’. Meer informatie over het Pluimvee Symposium en inschrijven voor de dierenartsenworkshop: www.pluimveesymposium.nl.
Kris Van Malderen GD-directeur operations Kris Van Malderen (54) is per 1 januari directeur operations (COO) bij GD. Samen met Ynte Hein Schukken, die Jan Jansen opvolgt als algemeen directeur, vormt hij de directie van GD. Hiervoor werkte Van Malderen als adviseur van de president en COO bij de Antea Group Holding in Maarssen, een internationaal opererend ingenieurs- en adviesbureau. Daarvoor was hij onder andere CEO van Antea België. Van Malderen heeft ruime ervaring met internationaal management, het verbeteren van efficiency en het afstemmen van de bedrijfsvoering tussen (internationale) bedrijfsonderdelen (strategie, HR, juridisch en risk management). Kris Van Malderen studeerde Environmental Management aan Wageningen University, volgde verschillende postacademische managementopleidingen en bekleedde verschillende bestuursfuncties binnen de Antea Group. In zijn nieuwe functie bij GD gaat Van Malderen zich vooral richten op de bedrijfsvoering.
Pluimvee, april 2017 - 5
Verdenking vogelgriep: Wat nu? Helaas hadden meerdere veehouders de afgelopen jaren te maken met een verdenking van vogelgriep op het bedrijf. Dit is, zeker als de uitslag uiteindelijk positief blijkt te zijn, een ingrijpende gebeurtenis. Wat kun je als veehouder in zo’n situatie verwachten? Als er mogelijk vogelgriep heerst op een bedrijf komt er in korte tijd veel op een veehouder en zijn of haar gezin af. Met een fictief voorbeeld geven we aan de hand van een tijdslijn inzicht in wat er gebeurt bij een verdenking van vogelgriep.
11:00 uur De dierenarts komt langs op het bedrijf en maakt samen met de veehouder een ronde door de stal. De zieke dieren zitten vooral in het voorste deel van de stal en het enige dat opvalt is de diarree. De uitval van de afgelopen 24 uur is 0,8 procent en de voeropname is licht gedaald. Bij sectie op vijf zieke en twee dode dieren worden geen met het oog waarneembare afwijkingen gevonden.
START 09:00 uur Tijdens de vaste ronde door de leghennenstal raapt de veehouder meer dode kippen dan normaal. Het koppel lijkt ook wat stiller. De dag ervoor was dit ook al zo. De veehouder is er niet gerust op en neemt contact op met zijn dierenarts.
19:30 uur
03:00 uur Uitslag is bekend: positief voor vogelgriep H5. De uitslag wordt direct doorgegeven aan de dierziektedeskundige van de NVWA. Hij licht de veehouder en de leden van het specialistenteam in. De NVWA coĂśrdineert hierna de ruiming van het bedrijf en een screening van de bedrijven in de omgeving. Tevens wordt de sector ingelicht.
6 - Pluimvee, april 2017
De koerier komt de monsters halen, waarna de veehouder krijgt uitgelegd wat de verdere gang van zaken is en wanneer hij een uitslag kan verwachten. Pas daarna verlaat het specialistenteam het bedrijf. De leden van het specialistenteam mogen tot de uitslag bekend is niet op andere bedrijven komen. Indien de uitslag positief is voor vogelgriep dan wordt deze termijn verlengd tot 72 uur. Gezien de hoge uitval worden de monsters direct getest. Er wordt altijd gestreefd om binnen 24 uur een uitslag te hebben, zodat het bedrijf in geval van een andere oorzaak dan vogelgriep maximaal 24 uur op slot zit.
samenleving
Merlijn Kense, dierenarts pluimvee
12:00 uur De dierenarts besluit in overleg met de veehouder dat vogelgriep niet uit te sluiten is; het koppel voldoet aan de meldingsnormen. De dierenarts neemt contact op met het landelijk dierziektemeldnummer van de NVWA en meldt een verdenking op vogelgriep.
12:30 uur De NVWA besluit op basis van de informatie van de dierenarts om een specialistenteam samen te stellen en benadert één van hun dierziektedeskundigen om dit te coördineren.
13:30 - 14:00 uur De dierziektedeskundige van de NVWA neemt contact op met de veehouder, de dierenarts van het bedrijf en een pluimveedierenarts van GD om een bedrijfsbezoek te plannen.
16:30 uur Het specialistenteam komt aan op het bedrijf en parkeert de auto’s aan de straat. Iedereen trekt wegwerpoveralls en overlaarzen aan en zet haarnetjes en mondkapjes op. Pas daarna betreedt het specialistenteam het bedrijfsterrein.
17.00 uur
18:30 uur Na de monstername wordt de administratie gedaan en wordt de koerier alvast gebeld om het monstermateriaal zo snel mogelijk bij Wageningen Bioveterinary Research in Lelystad te (WBVR) krijgen.
Na een eerste kennismaking met de veehouder en een toelichting over het plan van aanpak wordt de situatie in de stal beoordeeld. Het specialistenteam maakt op basis van de waarnemingen van de eigen dierenarts en de dierenarts van GD een inschatting van de situatie. Deze wordt overlegd met het hoofdkantoor van de NVWA. Dit overleg leidt tot het besluit welke (en hoeveel) monsters er genomen moeten worden. Als de verdenking op vogelgriep nog steeds aan de orde is worden er standaard twintig bloedmonsters, twintig luchtpijpswabs en twintig cloaca-swabs genomen.
MONITORING VAN AI GD stuurt de monitoring van aviaire influenza (AI) op bloed aan. Via deze monitoring wordt er gezocht naar antistoffen tegen het vogelgriepvirus en wordt een overzicht verkregen van het aantal infecties met de laagpathogene varianten van vogelgriep. Soms worden ook bedrijven opgespoord waar nog virus van het type H5 of H7 actief rondgaat. Als het virus zich nog op een bedrijf bevindt, worden de dieren geruimd om te voorkomen dat het virus muteert naar een hoogpathogene variant. Daarnaast worden AI-infecties opgespoord via meldingen van klinische klachten, die voldoen aan de eisen zoals deze gesteld zijn in de wet. Hierbij gaat het vaker om ziekten met een heftig verloop, waaronder infecties met de hoog-pathogene varianten van H5 en H7. Als de symptomen niet aan de meldingsnormen voldoen en er aan een andere oorzaak (wel of niet-infectieus) wordt gedacht, kunnen dierenartsen AI uitsluiten door het insturen van monsters naar Wageningen Bioveterinary Research (het voormalige CVI) in Lelystad. In alle drie de bovenstaande gevallen kan de NVWA besluiten om een specialistenteam naar het bedrijf te sturen. Een dierziektedeskundige van de NVWA neemt, naar aanleiding van de uitgesproken verdenking, contact op met de veehouder, de dierenarts van het bedrijf en GD om een bedrijfsbezoek te plannen. Dit bezoek vindt altijd plaats op de dag dat de verdenking is uitgesproken.
WANNEER NEEMT DE OVERHEID ACTIE? Alleen vogelgriep van het type H5 of H7 kan bij pluimvee muteren tot hoogpathogene vogelgriep, met alle dramatische gevolgen voor het bedrijf en de sector. Om die reden bestrijdt de overheid alleen deze typen. Indien er een infectie met een ander H-type wordt vastgesteld onderneemt de overheid geen actie en blijft het koppel zitten.
Pluimvee, april 2017 - 7
“Het peildierenartsenproject geeft inzicht in pluimveegezondheid”
8 - Pluimvee, april 2017
reportage
MONITORING VIA PEILDIERENARTSENPRAKTIJKEN
Kennis delen en elkaar prikkelen Om dierziekten zo goed mogelijk te bestrijden, is kennis onontbeerlijk. Die krijg je idealiter met onderzoek op zoveel mogelijk dieren. In de praktijk is dat niet mogelijk en daarom startte GD een peildierenartsenpraktijkenproject: geselecteerde dierenartsenpraktijken sturen nu volgens een vast schema dieren naar GD voor sectie. Sible Westendorp, dierenarts en één van de deelnemers, is er blij mee. “Het geeft wederzijdse prikkeling.”
Dierenarts Sible Westendorp is vanaf het begin betrokken bij het peildierenartsenpraktijkenproject.
Is er een probleem met een koppel pluimvee, dan is de pluimveedierenarts de eerste die te hulp schiet. Hij of zij is vaak ook degene die sectie uitvoert. Komt daar een diagnose uit, dan zorgt de dierenarts ervoor dat de pluimveehouder het probleem kan oplossen en daar blijft het dan bij. Pas als de problemen complexer worden, of als er meer specialistische diagnostiek nodig is, komt GD in beeld. Dat moet anders, vinden veel pluimveedierenartsen. En daarom is het peilpraktijkenproject gestart: praktijken die op een voorgeschreven moment dieren naar GD sturen voor sectie, zodat inzicht verkregen kan worden in de algemene pluimveegezondheid in Nederland. Sible Westendorp (deelnemer pluimveepraktijk Poultry Vets), is één van de eerste dierenartsen die meedoet. In zijn praktijk in Hoeven doet hij zelf sectie, maar hij stuurt ook geregeld dieren in voor de monitoring.
Pluimvee, april 2017 - 9
In de pluimveewereld en de rol die dierenartsen en GD daarin spelen is de afgelopen decennia veel veranderd. Vroeger zat er in elke provincie een Gezondheidsdienst en deden de GD’s ook veel ‘eerstelijns’ werk. “Dat wil zeggen dat wanneer een pluimveehouder belde met ‘mijn kippen zijn ziek’, er kippen naar GD gingen of dat er een dierenarts van GD naar het bedrijf toe ging.” Later is GD gecentraliseerd in Deventer. Sindsdien wordt die eerstelijnszorg steeds vaker verleend door de pluimveedierenartsen in het veld. “Maar die praktijken communiceerden daarover onderling in beperkte mate.” Kennis delen Sible kwam in actie. “Er is een hoop know-how binnen GD. Toen ik pluimveedierenarts werd, kreeg ik na een tijdje de behoefte om mijn kennis en ervaring te delen. Ik was alleen en kreeg geen terugkoppeling, net als collega’s in andere praktijken.” Zeven Brabantse praktijken gingen toen samenwerken met GD. “We brachten elkaar op de hoogte van de belangrijkste waarnemingen. Dat ging nog behoorlijk ouderwets”, vertelt Sible. “Als er iets bijzonders was dan stuurden we een fax. Nou, zelfs dat was voor sommige praktijken te modern.” Het initiatief om kennis en informatie te gaan delen, was het begin van de diergezondheidsmonitoring, weet Sible. “We zijn sindsdien steeds meer gegevens gaan verzamelen, ook bij andere diergroepen. Zo is eigenlijk het monitoringsnetwerk ontstaan bij GD.” Op die manier is ook steeds meer kennis bij de praktijken gekomen. En meer kennis betekent ook weer dat pluimveedierenartsen steeds meer zelf kunnen.
Dieren inzenden voor peilonderzoek: hoe en wat? Per kwartaal wordt elke deelnemende peilpraktijk twee keer gevraagd om, beginnende vanaf een vaste datum, enkele dieren naar GD in te sturen voor sectie. Het betreft dieren van de eerste vijf koppels met klinische problemen waar de practicus ook zelf sectie op doet. Het gaat hierbij om legpluimvee, vleespluimvee en kalkoenen. De peilpraktijk deelt de resultaten van de eigen sectie en diagnostiek met GD. Mogelijk zijn er inzendingen waarvan de peilpraktijk meent dat tweedelijnsdiagnostiek bij GD zinnig is in het kader van de monitoring, maar waarvan uit kostenoverwegingen geen sectiemateriaal wordt ingezonden. Elke peilpraktijk mag daarom per kwartaal twee extra inzendingen naar eigen keuze insturen.
10 - Pluimvee, april 2017
Robert-Jan Molenaar, GD-patholoog: “De aanleiding om medio 2016 te beginnen met de peilpraktijken, was dat we voornamelijk aan reactieve monitoring deden. Dat wil zeggen dat we wachtten tot er wat werd ingestuurd en daar rapportages van maakten. Met die vorm van monitoring krijg je vooral de speciale problemen, terwijl je ook wil weten wat de gemiddelde problemen zijn. Dit project is een andere manier om te kijken wat er speelt in de sector. De essentie is dat je kunt zeggen: dit is een probleem, want het speelt bij negen van de tien dieren. Daarnaast beschikt GD over een breed scala aan diagnostische testen en kan dus ook zoeken naar niet vaak voorkomende of zelfs nieuwe ziekten. Dat heeft meerwaarde. We begonnen met drie praktijken, dat aantal willen we langzaam verhogen om een representatief beeld te kunnen geven van de sector.”
“Bloedonderzoek, bacteriologisch en virologisch onderzoek, het kan allemaal op de praktijk.” Vaak is het zo dat als het onderzoek in de praktijk geen uitsluitsel geeft, de dierenarts pas bij GD komt met het probleem. GD heeft dus meer een tweedelijnsrol gekregen in vergelijking met vroeger. Vergeleken met tien jaar geleden is het aantal routine-inzendingen minder, het grootste deel van de inzendingen betreft complexe problematiek. “Dat is geen afspiegeling van de dagelijkse problemen die wij als practici in het veld tegenkomen”, aldus Sible. Willekeurig Peilpraktijken krijgen periodiek een oproep van GD om dieren in te zenden voor sectie (zie kader). Dit is juist wel een afspiegeling, omdat het random, oftewel willekeurig is. Op die manier worden er soms dingen gevonden waarvoor normaal gesproken geen sectie ingezet zou worden, of die over het hoofd worden gezien. “Dat is al eens gebeurd”, vertelt Sible. “Laatst waren er problemen met botopbouw bij pasgeboren kuikens. Die dieren werden inzendingen voor het project en de betreffende problemen werden pas opgemerkt na sectie bij GD.”
reportage
Yoni Pasman, freelance redacteur
Via de peilpraktijken zijn ook gevallen van Coryza bij hobbydieren ontdekt. Naast de verwachte Coryza vond GD ook enkele andere ernstige infecties. Dit was een reden om met GD, Dibevo, een belangenvereniging van vogelhandelaren, de handelaren zelf en Sible Westendorp samen te komen. Tijdens dit overleg maakten zij samen een plan van aanpak, dat inmiddels in de praktijk wordt gevolgd. Inzicht in eigen kwaliteit Voor de dierenartsenpraktijken zelf geeft het ook inzicht in de eigen kwaliteit. Er worden nu van random probleemgevallen dieren naar GD gestuurd, terwijl de practicus zelf ook sectie verricht. “Je geeft de sectie niet uit handen, maar je stuurt de kippen naar GD, die ook een sectie verricht en vaak aanvullend onderzoek uitvoert.” GD heeft daarvoor een heel breed palet aan diagnostiek beschikbaar en kan specialistisch onderzoek doen. Sible: “Het geeft extra informatie en wederzijdse prikkeling. Je denkt: ‘Het zal mij toch niet gebeuren dat ik iets niet zie wat GD wel ziet’. En andersom werkt het ook zo. Het is een gezonde stimulans.” Hij merkt dat de verschillen vooral boven water komen als het gaat om niet-alledaagse problematiek. “Bij de routinesecties zijn de uitslagen vrij goed vergelijkbaar. Bij complexe problemen zie je de verschillende invalshoeken. Zo komen er ook dingen aan het licht die ik zelf niet had gezien of had kunnen zien.”
“Via peilpraktijken ontstaan ook weer nieuwe initiatieven” Met elkaar communiceren Een veelgehoorde klacht is dat er bij sectie bij GD ‘toch niks uitkomt’. “Daar is een simpele verklaring voor”, zegt Sible. “Dat komt doordat dierenartsen vaak de complexe situaties naar GD insturen. Het is dan zaak dat de practicus en GD goed met elkaar communiceren, zodat ze aan de pluimveehouder kunnen uitleggen waarom er niets uitkomt.” Want het is niet zo dat het niets zegt als er niets uitkomt. De pluimveedierenarts legt uit: “Als er niks wordt gevonden betekent dat wel dat alles waarnaar is gezocht, niet is gevonden. Dus er is heel veel ellende uitgesloten.” Wederzijdse kennisverrijking Uit wat er aan informatie wordt verkregen via de peilpraktijken ontstaan ook weer nieuwe initiatieven, zoals de pilots die binnen de Veterinaire Monitoring Pluimvee (VMP) worden georgani-
Pluimveedierenartsen kunnen steeds meer onderzoeken zelf uitvoeren.
seerd. Daarmee wordt ingezoomd op één bepaald probleem, zoals is gedaan met hepatitis en kreupelheden. “Als je daar meer over wil weten, dan moet je binnen de monitoring ruimte bieden om dieren in te sturen voor sectie”, aldus Sible. “Bovendien geeft dit GD de mogelijkheid om practici meer bekend te maken met het werk dat in de sectiezaal wordt verricht. Onbekend maakt onbemind. Dit geeft GD de kans om te etaleren wat ze kunnen.” En dat gaat goed volgens de dierenarts. “Ik zie ook dat ze extra hun best doen.” De pluimveehouder zelf merkt er misschien niet zo veel van, vertelt de dierenarts. Maar uiteindelijk is het in het grote belang. “Het is een wederzijdse kennisverrijking, we kunnen zo sneller bepaalde problemen onder ogen zien. Daardoor kunnen we eerder acteren, en dat is weer wel in het belang van de pluimveehouder.”
Pluimvee, april 2017 - 11
RISICOFACTOREN IN BEELD
WAT JE MOET WETEN OVER MYCOPLASMA GALLISEPTICUM 1. De verspreiding van M.g. vindt plaats van moederdieren naar nakomelingen (verticale transmissie) en door insleep vanuit de omgeving (horizontale transmissie). 2. In Nederland is de horizontale besmettingsroute het belangrijkst. 3. Een M.g.-besmet koppel blijft levenslang M.g. uitscheiden. 4 M.g. wordt binnengebracht via gecontamineerde materialen (stof, veertjes, eiertrays, mest, bedrijfsmateriaal, et cetera), of via het bijplaatsen van besmette dieren. 5. Een goed bedrijfshygiënemanagement is van belang om introductie van M.g. te voorkomen. 6. Op M.g.-besmette meerleeftijdenbedrijven is de kans groot dat de ziekteverwekker zich binnen het bedrijf verspreidt naar nieuw opgezette koppels. 7. Vaccinatie wordt toegepast op M.g.-besmette meerleeftijdenbedrijven. 8. Vaccinatie tegen M.g. voorkomt het aanslaan van een infectie niet. 9. Vaccinatie tegen M.g. draagt bij aan een vermindering van de uitscheiding en spreiding van M.g. binnen het bedrijf en naar andere bedrijven. 10. Langdurig en consequent vaccineren tegen M.g. is nodig om met M.g. besmette meerleeftijdenbedrijven vrij te krijgen van de besmetting.
12 - Pluimvee, april 2017
MONITORING MYCOPLASMA GALLISEPTICUM Mycoplasma gallisepticum is een kiem die grote schade veroorzaakt in de commerciële pluimveehouderij. De aanpak van deze kiem vindt al meer dan veertig jaar plaats en is beschreven in Europese en nationale regelgeving. Door de georganiseerde aanpak is het voorkomen van M.g.-infecties in Nederland sterk gedaald. In de reproductie- en kalkoenensector komt Mycoplasma gallisepticum (M.g.) nauwelijks nog voor (figuur 1). Zo nu en dan wordt een vermeerderingsbedrijf getroffen door M.g. In de legsector zijn de aantallen M.g.-positieve bedrijven sterk gedaald (figuur 2), maar komen nieuwe M.g.-besmettingen nog steeds voor. Alhoewel het aantal M.g.infecties in de gehele pluimveesector sterk gedaald is, blijft deze kiem een bedreiging voor de commerciële pluimveehouderij en kan een besmetting voor een individueel (vermeerderings)bedrijf veel schade opleveren. Onderzoek risicofactoren Om meer inzicht te krijgen in de risicofactoren die relevant zijn voor het voorkomen van M.g. onder de huidige lage besmettingsdruk, zijn beschikbare gegevens uit tien jaar M.g.-monitoring geanalyseerd. Er zijn drie verschillende analyses uitgevoerd: 1. een multivariate analyse; 2. een clusteranalyse; 3. een analyse van M.g.-positieve legbedrijven. Resultaten analyses In de multivariate analyse werd de associatie (relatie) tussen acht (risico)factoren en een M.g.-besmetting onderzocht. De associatie wordt uitgedrukt in een Odds Ratio (OR). Bij een OR groter dan 1 is er een hogere kans op M.g.-besmetting als de factor aanwezig is. De analyse toonde aan dat het risico op een M.g.-besmetting per jaar afneemt. De belangrijkste factoren die geassocieerd werden met M.g., en dus een risicofactor lijken te zijn voor een besmetting, zijn: 1. pluimveetype: leg; 2. bedrijfsgeschiedenis: voorgaand jaar of eerder M.g.-positief; 3. omgeving: M.g.-positieve bedrijven binnen 500 meter; 4. management: meerdere leeftijden aanwezig; 5. bedrijfsgrootte: middelgrote bedrijven hebben een kleiner risico dan kleine bedrijven.
aantal M.g.-besmette bedrijven
10 kalkoenenbedrijven
wetenschap
Christiaan ter Veen en Anneke Feberwee, dierenartsen pluimvee en Inge Santman-Berends, onderzoeker R&D 5
0 jaar
15
2000
2005
2010
2015
100 reproductiebedrijven
aantal M.g.-besmette bedrijven
aantal M.g.-besmette bedrijven
80 10 kalkoenenbedrijven 5
0 jaar
2000
2005
2010
2015
Figuur 1: aantal M.g.-besmette reproductie- en kalkoenenbedrijven in
60
niet gevaccineerd gevaccineerd en besmet
40 20 0 jaar 2000
2005
2010
2015
Figuur 2: aantal M.g.-besmette leghennenbedrijven in Nederland
Nederland 100 80
aantal M.g.-besmette bedrijven
Er werd geen associatie gevonden tussen pluimveedichtheid en niet gevaccineerd M.g.-besmetting. Omdat dit wel de verwachting was, is aan 60 vullend een clusteranalyse uitgevoerd. Hierbij werd gekeken of er in een jaar in bepaalde gebieden gevaccineerd meer positieve bedrijven en besmet 40 gevonden dan gemiddeld in Nederland. De clusteranalyse werden liet zien dat in de jaren 2005, 2006 en 2007 clusters aanwezig 20 in pluimveedichte gebieden (Limburg en het Peelgebied), waren echter na 2008 waren deze afwezig. In 2013 werd eenmalig een cluster 0 van besmettingen waargenomen in een pluimveearm jaar 2000 2005 2010 2015 gebied. De legsector werd nader bekeken door bedrijven in te delen in besmettingscategorieën (n = aantal bedrijven per categorie): • vrij (n = 792); • eenmalige besmetting (n = 91); • terugkerende besmetting in opeenvolgende koppels (n = 17); • t erugkerende besmetting in niet-opeenvolgende koppels (n = 31); • (vrijwel) alle koppels besmet (n = 4). Niet-opeenvolgende terugkerende besmettingen kwamen vaker voor bij meerleeftijdenbedrijven en bedrijven met uitloop. Alle bedrijven waarvan (vrijwel) alle koppels besmet waren hadden meerdere leeftijden, waarvan twee bedrijven ook uitloop hadden. Het wel of niet hebben van uitloop op zichzelf kwam niet als risicofactor uit de analyses. De rol van mogelijk andere relevante risicofactoren (bijvoorbeeld hygiënemanagement of contacten) kan niet worden uitgesloten, omdat deze niet zijn meegenomen in de analyses.
Conclusies De resultaten van de analyses geven aan dat de huidige aanpak van M.g. succesvol is. Onder de huidige lage besmettingsdruk zijn een aantal factoren naar voren gekomen die een risicofactor lijken te zijn voor het optreden van een M.g.-besmetting. Pluimveetype ‘leg’, bedrijven met een M.g.-besmet bedrijf binnen 500 meter, meerleeftijdenbedrijven, bedrijven die eerder een M.g.-besmetting hebben gehad en kleine bedrijven hebben een hogere kans op een M.g.-besmetting. Het risico vanuit de omgeving is beperkt en de overgebleven factoren zijn vooral van belang voor individuele bedrijven. De aanvullende analyses bevestigden dit beeld en gaven aan dat uitloop een mogelijk risico is voor een terugkerende besmetting. Adviezen Voor een verdere vermindering van M.g. in de legsector wordt op grond van de resultaten aanbevolen om de aandacht in eerste instantie te vestigen op meerleeftijdenbedrijven die ronde op ronde, of terugkerend (niet-aaneengesloten), besmet raken met M.g. Om M.g. op deze bedrijven aan te pakken is het van belang om eerst inzicht te krijgen of er sprake is van (1) een besmetting die op het bedrijf aanwezig blijft of (2) dat er een nieuwe besmetting plaatsvindt vanuit een andere bron (commercieel pluimvee of niet-commercieel gevogelte). Een bedrijfsrisicoanalyse, gecombineerd met een intensievere monitoring en stamonderzoek op deze bedrijven, kunnen hier meer inzicht in geven. Ook kan dit een bijdrage leveren aan verbetering van de adviezen om M.g. te bestrijden.
Pluimvee, april 2017 - 13
MA5 QX 4-91
IB vaccins nu samen toe te passen! MA5+QX of MA5+4-91 Infectieuze Bronchitis (IB) is een aandoening die bij kippen verschillende varianten kent. IB heeft verschillende ziektebeelden tot gevolg; van luchtwegaandoeningen en eiafwijkingen tot natte mest. Goede en betrouwbare bescherming tegen IB is daarom noodzakelijk! Vaccineer uw kippen vanaf dag één met IB MA5 in combinatie met QX, of MA5 in combinatie met 4-91. Beide combinaties geven een bescherming tegen Massachusetts en daarnaast kunt u kiezen voor een bescherming tegen QX of 4-91. Aan u de keus! Nobilis IB Ma5, bevat per dosis levend aviaire infectieuze bronchitis virus, serotype Massachusetts, stam Ma5: ≥ 103.0 EID50. Doeldier: Kip. Indicatie: Actieve immunisatie van kippen tegen respiratoire aandoeningen veroorzaakt door aviaire infectieuze bronchitis virus, serotype Massachusetts. Contra-indicaties: Geen. Bijwerkingen: Een geringe en voorbijgaande vaccinatiereactie kan voorkomen. Toediening en dosering: 1 dosis per dier vanaf de leeftijd van 1 dag via respiratoire, oculo-nasale, oculair/intranasale of intranasale vaccinatie of vanaf de leeftijd van 4 weken via orale vaccinatie. Wachttermijn: Nul dagen. Waarschuwingen: Maternale antistoffen kunnen het resultaat van de vaccinatie ongunstig beïnvloeden. Er is geen informatie beschikbaar over de veiligheid en werkzaamheid van dit vaccin in combinatie met enig ander vaccin, behalve Nobilis IB 4-91 of Nobilis IB Primo QX voor spray of intranasale/oculaire toediening vanaf 1 dag oud. Gelijktijdig gebruik van twee vaccins verhoogt het risico op virusrecombinatie en het ontstaan van nieuwe varianten. Lees voor gebruik de productinformatie van Nobilis IB 4-91 of Nobilis IB Primo QX. REG NL 8106 UDA. Voor overige informatie, zie bijsluiter. Nobilis IB Primo QX, bevat per dosis levend geattenueerd aviair infectieus bronchitis virus, stam D388: 104.0 - 105.5 EID50. Doeldier: Kip. Indicatie: Actieve immunisatie van kippen ter vermindering van respiratoire verschijnselen van aviaire infectieuze bronchitis veroorzaakt door QX-verwante varianten van het infectieuze bronchitis virus. Contra-indicaties: Niet gebruiken tijdens de leg of in de 4 weken voorafgaand aan de legperiode. Bijwerkingen: In zeer zeldzame gevallen kunnen na vaccinatie milde voorbijgaande respiratoire reacties (inclusief neusuitvloeiing) optreden gedurende minimaal 10 dagen. Toediening en dosering: 1 dosis per dier vanaf de eerste dag via spray of oculo-nasale toediening. Wachttermijn: Nul dagen. Waarschuwingen: Het vaccinvirus kan zich tenminste 20 dagen na vaccinatie verspreiden tussen vogels die in aanraking komen met elkaar. Het is belangrijk om introductie van het IB D388 vaccinvirus te vermijden in bedrijven waar de wild-type stam niet aanwezig is. Er is geen informatie beschikbaar over de veiligheid en werkzaamheid van dit vaccin bij gebruik in combinatie met enig ander diergeneesmiddel, behalve Nobilis IB Ma5. Gemengd gebruik van beide vaccins verhoogt het risico op recombinatie van de virussen en mogelijk het ontstaan van nieuwe varianten. REG NL 113557 (EU/2/14/174/001–004) UDA. Voor overige informatie, zie bijsluiter. Nobilis IB 4-91, bevat per dosis levend geattenueerd aviaire infectieuze bronchitis virus (IBV), variant stam 4-91: ≥ 3,6 log10 EID50. Doeldier: Kip. Indicatie: Actieve immunisatie van kippen om de respiratoire verschijnselen van infectieuze bronchitis veroorzaakt door de variant stam IB 4-91 te verminderen. Contra-indicaties: Geen. Bijwerkingen: Vaccinatie met Nobilis IB 4-91 kan milde respiratoire ziekteverschijnselen veroorzaken die gedurende enkele dagen aan kunnen houden, afhankelijk van de gezondheid en conditie van de kippen. Toediening en dosering: 1 dosis per dier vanaf de eerste dag via spray of intranasale/oculaire toediening, via drinkwater vanaf zeven dagen leeftijd. Wachttermijn: Nul dagen. Waarschuwingen: Nobilis IB 4-91 is bedoeld om kippen te beschermen tegen respiratoire ziekteverschijnselen die veroorzaakt worden door IBV variant stam 4-91 en dient niet gebruikt te worden als vervanging voor andere IBV vaccins. Het product dient alleen gebruikt te worden nadat vastgesteld is dat IBV-variant stam 4-91 in een gebied epidemiologisch relevant is als ziekteverwekker. Er is geen informatie beschikbaar over de veiligheid en werkzaamheid van dit vaccin met enig ander diergeneesmiddel, behalve Nobilis IB Ma5. Gelijktijdig gebruik van beide vaccins verhoogt het risico op virusrecombinatie en het mogelijk ontstaan van nieuwe varianten. REG NL 9801 (EU/2/98/006/001-010) UDA. Voor overige informatie, zie bijsluiter.
MSD Animal Health | 0485-587654 | info@msd-animal-health.nl | www.msd-animal-health.nl
monitoring
Jeanine Wiegel, dierenarts pluimvee
DE STAND VAN ZAKEN VAN HET PROJECT
Landelijk Antibiogram Met het project Landelijk Antibiogram Pluimveepathogenen onderzoekt GD, in samenwerking met pluimveedierenartsen, een groot aantal ziekteverwekkende bacteriën op gevoeligheid voor antibiotica. Het project Landelijk Antibiogram Pluimveepathogenen levert een landelijk representatief en actueel overzicht op van de antibioticumgevoeligheidspatronen van de belangrijkste bacteriële ziekteverwekkers voor pluimvee. Dit overzicht kan door dierenartsen worden gebruikt als een van de handvatten bij de keuze voor een behandeling met antibioticum. Het project levert ook gegevens op die gebruikt kunnen worden voor monitoring van antibioticaresistentie. Zo worden trends in opkomende of juist afnemende resistenties zichtbaar. Die informatie kan gebruikt worden bij het opstellen van beleid en richtlijnen, zoals formularia, en bij de evaluatie van maatregelen. De huidige beschikbare antibiotica blijven immers het langst werkzaam als we ze verstandig gebruiken.
Trendanalyse Het project Landelijk Antibiogram Pluimveepathogenen startte ruim twee jaar geleden. Inmiddels zijn er genoeg gegevens verzameld om 2015 en 2016 met elkaar te kunnen vergelijken. In dit project worden alleen bacteriën onderzocht die bij pluimvee tot ziekte hebben geleid. Trends in de ontwikkeling van E. coli-antibioticagevoeligheid in 2015-2016* Aantal gevoelige bacteriën
Aantal resistente bacteriën
Aantal verdachte bacteriën
TMP/S Ampicilline Florfenicol Enrofloxacine ESBL * Een daling of stijging van de ongevoeligheid is significant genoemd bij een P-waarde van <0,05. Dit betekent dat het verschil waarschijnlijk niet op
Antibioticaresistentie Antibioticaresistentie houdt in dat bepaalde bacteriën niet (meer) gevoelig zijn voor de werking van antibiotica. Soms is resistentie van nature al aanwezig bij bacteriën, bijvoorbeeld wanneer een bacterie door zijn bouw ongevoelig is voor het werkingsmechanisme van de antibiotica. Zo zijn mycoplasma’s ongevoelig voor antibiotica die werken op de celwand (zoals penicilline), aangezien zij niet over een celwand beschikken. Resistentie kan ook toenemen of ontstaan bij bacteriën die eerder wél gevoelig waren. Dit heet ook wel ‘verworven resistentie’. Deze resistentie kan ook weer afnemen als bepaalde antibiotica minder worden gebruikt. Het is daarom van belang antibioticabehandelingen selectief en gericht in te zetten. Naast bepaling van gevoeligheid voor het antibioticum bij de ziekteverwekkende bacterie, is het van belang dat er aandacht wordt besteed aan de correcte dosering en controle op de inname door de dieren.
toeval berust.
Al sinds 2002 houdt de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) zich intensief bezig met de uitvoering van de diergezondheidsmonitoring in Nederland. Hiervoor werken wij nauw samen met onder andere de diersectoren, de zuivel, het ministerie van EZ, dierenartsen en veehouders. Deze rubriek verhaalt over bijzondere gevallen, speciaal onderzoek en opvallende resultaten die het werk van de monitoring oplevert. Samen werken we aan diergezondheid in het belang van dier, dierhouder en samenleving.
Pluimvee, april 2017 - 15
UIT HET LAB:
Hoe werkt een PCR? Het zoeken naar een ziekteverwekker is soms vergelijkbaar met het zoeken naar een speld in een hooiberg. Er is een methode om die speld gemakkelijker te vinden: PCR. Met PCR kun je van die ene speld een hele berg spelden maken voor verder onderzoek. PCR staat voor Polymerase Chain Reaction (polymerase kettingreactie). Het is een techniek die heel specifiek een stukje erfelijk materiaal (DNA) van bijvoorbeeld een ziekmakende bacterie of virus kan vermeerderen, zodat het met zeer gevoelige apparatuur gemeten kan worden. PCR omschrijven we vaak als het zoeken naar een speld in een hooiberg, om vervolgens van die ene speld een enorme berg met spelden te maken. De speld is in dit geval het specifieke stukje genetisch materiaal (DNA of RNA) van de ziekmakende bacterie of virus, de hooiberg is alle genetische informatie (het totale DNA) in het te onderzoeken materiaal. Dit DNA kan afkomstig zijn van ziekmakende bacteriën en virussen, maar is vooral afkomstig van niet-ziekmakende bacteriën van het dier zelf, zoals de normale darmflora.
16 - Pluimvee, april 2017
Met behulp van PCR tonen we alleen genetisch materiaal aan van de bacterie of virus die we verdenken als mogelijke ziekteverwekker. In tegenstelling tot veel andere onderzoeken bepaal je bij PCR dus al voordat het onderzoek start waar je naar op zoek gaat. PCR kun je niet rechtsreeks op het monstermateriaal (swabs, weefsel, bloed, mest of FTA cards) uitvoeren. Er gaan een materiaalsoort-specifieke monstervoorbewerking en DNA-extractie aan vooraf. Monstervoorbewerking PCR kan worden toegepast op DNA dat is verkregen uit veel verschillende monstermaterialen. Elk materiaal heeft een andere voorbewerking nodig, die afhankelijk van het vervolgonderzoek kan variëren van snel en eenvoudig, tot behoorlijk arbeidsintensief. Zo worden luchtpijpswabs voor Mycoplasma synoviae-onderzoek bijvoorbeeld eerst in een reageerbuis uitgespoeld met een spoelvloeistof (foto 1). Weefsel voor Gumboroonderzoek moet eerst worden afgewogen, fijngesneden en vermalen.
1
2
3
4
uit het lab
Remco Dijkman, onderzoeker R&D
Vanuit het buitenland worden steeds vaker FTA cards ingezonden met hierop een afdruk van monstermateriaal. Een FTA card is een speciaal filtreerpapier met de bijzondere eigenschap dat het alle bacteriën en virussen onschadelijk maakt. Op die manier zijn ze niet meer besmettelijk. Daarnaast wordt het DNA beschermd omdat het bindt aan het papier en is verzending bij kamertemperatuur mogelijk. Voor het vrijmaken van het DNA in een FTA card worden er een paar schijfjes uit de kaart geponst (foto 2). Deze schijfjes worden gewassen met een bepaalde vloeistof, waardoor het DNA in de wasvloeistof terecht komt. Deze wasvloeistof wordt dan gebruikt voor de DNA-extractie. DNA-extractie DNA-extractie is het vrijmaken van DNA uit een cel en het wegwassen van storende componenten. Zo blijft er zuiver DNA over, dat geschikt is voor PCR-onderzoek. GD maakt gebruik van een automatisch DNA-extractiesysteem (foto 3), dat in ongeveer dertig minuten uit 96 monsters zuiver DNA kan halen. De PCR-reactie Een PCR-reactie bestaat uit een reeks van chemische en enzymatische stappen, die nodig zijn voor de vermeerdering van DNA. Voordat een PCR-reactie kan starten worden DNA, DNApolymerase (het eiwit dat de eigenlijke PCR-reactie, dus de vermeerdering uitvoert) en andere componenten uit de PCR-reactie samengevoegd in een reageerbuisje. Daarna volgen er drie stappen:
Stap 1: denaturatie. Een DNA-molecuul bestaat uit twee naast elkaar gelegen strengen, die sterk aan elkaar gebonden zijn (boven). Tijdens de denaturatie worden de DNAstrengen van elkaar gescheiden door de PCR-reactiemix te verwarmen tot 95 graden (onder).
primers
Stap 2: DNA markeren. Op een temperatuur van 60 graden binden twee primers (kleine stukjes DNA) zich aan het DNA van de ziekmakende bacterie of het virus waarvoor de PCR is ingezet. Op deze manier markeren ze als het ware het DNA van de bacterie of het virus. De primers binden niet aan ander DNA, bijvoorbeeld dat van het dier zelf. DNA-polymerase
Stap 3: de vermeerdering zelf. Tijdens deze stap wordt er door het DNA-polymerase een kopie gemaakt van het gemarkeerde deel van het DNA. Na deze stap is cyclus 1 afgerond. De twee gemarkeerde DNA-stukjes zijn dan één keer gekopieerd; er zijn nu twee kopieën. Miljoenen kopieën Dit hele proces herhaalt zich vervolgens vele malen, waarbij het aantal kopieën steeds verdubbelt. Na cyclus 2 zijn er dus vier kopieën, na cyclus 3 acht, enzovoort. Nadat de cyclus veertig tot vijftig keer is herhaald zijn er uiteindelijk miljoenen kopieën van het kleine stukje DNA van het gemarkeerde deel gemaakt. De speld uit de hooiberg is nu een berg spelden geworden. Deze miljoenen kopieën kunnen zichtbaar worden gemaakt (fluorescent bijvoorbeeld) en vervolgens gemeten met zeer gevoelige PCR-apparatuur (foto 4). Het DNA van de ziekmakende bacterie of virus is nu aangetoond en het ingezonden monster krijgt de uitslag positief voor de betreffende bacterie of virus. MEER INFORMATIE OVER PCR EN PCR-TESTEN VINDT U OP WWW.GDDIERGEZONDHEID.NL/PCR-PLUIMVEE
Pluimvee, april 2017 - 17
NVWA IN ACTIEMODUS BIJ VOGELGRIEPUITBRAKEN
“Vogelgriep is voor ons ook spannend” Vogelgriep blijft jammer genoeg ook in 2017 in Nederland een actueel onderwerp. Dit jaar is het H5N8-virus al bij verschillende wilde vogels en hobbydieren gevonden en er zijn inmiddels vele verdenkingen gemeld. Bij de NVWA worden deze meldingen omgezet in acties, en dat gaat steeds gesmeerder. Arco van der Spek vertelt hoe.
Als teamleider van het incidenten- en crisiscentrum (NVIC) weet Arco precies wat er in Nederland gaande is als het gaat om meldingsplichtige dierziekten. Dat geldt niet alleen voor vogelgriep bij pluimvee, maar bijvoorbeeld ook voor brucellose bij koeien en Q-koorts bij geiten. Het team van Arco is de spil waar alle schijven samenkomen. Bij een verdenking van een meldingsplichtige ziekte, wordt vanuit het kantoor in Utrecht alles gecoördineerd. Dat gaat van labonderzoek tot de organisatie van ruimingen. Zodra er een melding binnenkomt, bepaalt Arco’s team of er actie nodig is. “Is er een bedrijfsbezoek nodig, moeten we onderzoek inzetten? Per jaar zijn er in totaal zo’n 1.000 tot 1.100 verdenkingen van meldingsplichtige ziekten. Gelukkig is er in de meeste gevallen geen sprake van een meldingsplichtige ziekte”, legt Arco uit. Actiemodus Maar soms is dat wel het geval. En dan gaat zijn team in de actiemodus, zoals eind vorig jaar, bij een uitbraak van vogelgriep. “Dat is voor ons ook spannend, maar in de loop der jaren hebben we veel ervaring opgedaan. Ook hebben we in afstemming met de collega’s van EZ verbeteringen in de organisatie en procedures doorgevoerd, waardoor we snel kunnen handelen.” Belangrijk hierin is ook dat de lijntjes met bijvoorbeeld GD en Wageningen Bioveterinary Research (WBVR, voorheen CVI) kort zijn. “De samenwerking is heel goed. Zo heeft GD aanvullende
18 - Pluimvee, april 2017
specialistische dierziektekennis vanuit het veld. We zitten regelmatig om tafel om de dierziektesituatie te bespreken en informatie met elkaar te delen, waardoor we snel kunnen handelen.” Op elk moment van de dag hebben vier dierenartsen als dierziektedeskundigen van de NVWA piketdienst. Dan zijn ze ook midden in de nacht bereikbaar. Komt er een melding van een verdenking binnen, dan wordt één van die vier rechtstreeks aangestuurd door het team van Arco. Samen met een dierenarts van GD en de bedrijfsdierenarts wordt een specialistenteam samengesteld. Dit team van drie dierenartsen bezoekt vervolgens het verdachte bedrijf. “Met hoeveel spoed dat gaat, dat is afhankelijk van de melding”, laat Arco weten.
Dag en nacht beschikbaar Bij een ruiming komt nogal wat kijken. NVWA stuurt daarvoor een zeskoppig frontteam: twee dierenartsen, waarvan één de coördinator is; een administrateur, die alles goed notuleert voor het uiteindelijke dossier; een hygiënist, die ervoor zorgt dat iedereen zich houdt aan de hygiënemaatregelen en omdat we ook te maken hebben met een zoönose, erop let dat iedereen zijn persoonlijke beschermingsmiddelen goed gebruikt; een handhaver en tot slot een eerste medewerker voor hand- en spandiensten. Daarnaast zijn er contractpartijen nodig die bijvoorbeeld zorgen voor de stalvergassing, kruiwagens, persoonlijke beschermingsmiddelen, douche- en ontsmettingsunits, maar ook catering. Ook die partijen zijn dag en nacht beschikbaar om in actie te komen bij een eventuele vogelgriepuitbraak.
Yoni Pasman, freelance redacteur
Interview
Bijvoorbeeld of er klinische klachten zijn en of er veel besmettingsgevaar is. Bij veel spoed wordt WBVR ingelicht, zodat, als het moet, ’s nachts nog vastgesteld kan worden om welk type vogelgriep het gaat. Bevestigt de uitslag de verdenking, dan wordt het frontteam ingeschakeld, en allerlei contractpartijen die een ruiming in goede banen moet leiden (zie kader). Zoönose De vogelgriepuitbraken van dit jaar zijn tot nu toe ‘gelukkig’ alleen bij hobbymatig gehouden pluimvee. De impact is dan kleiner, maar daar spelen soms ook weer andere belangen. “Een van de getroffen bedrijven was een zorgboerderij. Omdat we te maken hebben met een zoönose, informeren we bij alle besmette gevallen ook de GGD. Als het nodig is krijgen de personen die in contact zijn geweest met het pluimvee Tamiflu (een geneesmiddel voor de behandeling en preventie van influenza) en worden ze een tijd gevolgd. Bij een zorgboerderij is dit extra belangrijk, omdat de mensen die daar met de dieren werken soms vatbaarder zijn voor ziekten.” De afhandeling van een uitbraak van vogelgriep houdt niet op na een ruiming. “Nadat de kadavers uit de stal zijn, ontsmetten we de stal en zetten hem dan twee weken lang op slot. Daarna is het aan de veehouder om de mest uit de stal te halen, afgedekt op te slaan en de stal schoon te maken. In de twee weken dat de stal op slot zit, gaan twee mensen van de NVWA met de pluimveehouder aan tafel zitten om te bespreken wat er nog moet gebeuren totdat er nieuwe dieren in de stal kunnen.” Er is dan ook aandacht voor de emotionele impact van zo’n ruiming. “Een ruiming heeft natuurlijk een grote impact, ook financieel gezien. Onze medewerkers hebben daar ook aandacht voor, en soms is het nodig dat er hulp van buiten ingeschakeld wordt.” Exportstatus Dat er zo snel mogelijk na zo’n ruiming actie plaatsvindt is niet alleen in het belang van de pluimveehouder, die natuurlijk snel weer leven in het bedrijf wil. “Negentig dagen na de laatste ontsmetting geldt nog een beperking op de exportstatus van Nederland. Dus het hele land heeft er belang bij dat het snel gebeurt.”
“Tot nu toe hebben we geluk gehad dat de uitbraken zich voordeden in pluimveearme gebieden.” De screening en tracering op omliggende bedrijven die dan volgen, konden makkelijk opgevangen worden door de dierenartsen van de NVWA. “Maar doet er zich eens een uitbraak voor in de Gelderse Vallei, dan hebben we het wel over vijftig bedrijven die gescreend moeten worden, misschien zelfs wel meer. Dat kan dan lastig worden.” In Nederland is er dan een mogelijkheid tot een 72-uurs standstill. Deze is bedoeld om de situatie te onderzoeken en niet erger te maken door risicovolle transporten en contacten. Doordat exporten en slachterijen dan ook stilliggen, krijgen dierenartsen de handen vrij om ingezet te worden bij de dierziektebestrijding. Schepje bovenop Overigens is een 72-uurs stand-still niet verplicht. “In Nederland zijn we met sommige maatregelen strenger dan onze buurlanden. Zo is het ook niet verplicht om alle bedrijven binnen een straal van één kilometer te ruimen, maar dat doen we wel. Als klein landje doen we het dan ook best goed als het gaat om dierziektebestrijding”, vindt Arco. Naast de minimale maatregelen, doen we er in Nederland nog een schepje bovenop. “Dat moet ook wel, want we zitten dicht op elkaar en we hebben forse exportbelangen. We doen veel onderzoek omdat we precies willen weten wat de situatie is.” Maar we doen het goed, denkt hij. “In het buitenland hebben ze wel bewondering voor hoe snel we besmette bedrijven ruimen. Ik denk dat we daarin best voorop lopen.”
Pluimvee, april 2017 - 19
Tel. +31(0)342 - 786952 info@multiheat.eu • www.multiheat.eu
Nieuwe types leverbaar 35-55 kW en 40-70 kW
• Hoog rendement door Crossflow warmtewisselaar • Besparing van 65% op energiekosten • Zeer effecïente (lage weerstand) filters, zelfreinigend! • Volledig gecoate panelen • Krachtige centrifugaal ventilator • Goedgekeurd voor fijnstofreductie
ROBUUSTE, GOED TE REINIGEN INDIRECT GESTOOKTE HEATER
Duurzame oplossingen, doeltreffende installaties Ventilatiesystemen Koeling, Verwarming
ADVERTEREN
Warmtewisselaars
Agro
Voersystemen Dierweging
Bekijk voor al onze oplossingen en installaties onze website:
Verlichting (LED, TL)
www.etbvandebeek.nl
Farmmanager software
Noodstroomvoorziening
IN DIT MAGAZINE?
De eierlift kost weinig en spaart uw rug. • stapelt 4 stapels tegelijk • niet meer tillen • eenvoudig en goedkoop • geen palletlift nodig • minimale plafondhoogte 2.20m. • werkt ook met pulp tray's • hoge capaciteit 3 min./pallet • ook 6 lagen stapelen mogelijk Frans Smolenaers, Boeket 4 6031 PR Nederweert mob. 0622690905
www.smolenaerseierliften.nl Nieuw combiruif Tegelijkertijd maagkiezel en luzerne voeren op 1 plek “Kijk op onze site”
Zie filmpje op WWW.SMOLENAERSEIERLIFTEN.NL
Neem contact op met: Marcel Koot
LED’s do it! A Schone lucht
®
Luchtzuiverende agrarische verlichting
A Medicijnvrije omgeving ®
Luchtzuiverende agrarische verlichting
055 - 30 20 022
T 0314-35 58 52 E marcel.koot@pshmediasales.nl
Gezonde Adieren ®
Luchtzuiverende agrarische verlichting
A Top rendement ®
I www.pshmediasales.nl
Luchtzuiverende agrarische verlichting
freshlightagri.com A
Luchtzuiverende agrarische verlichting
®
Teun Fabri, hoofd pluimveegezondheidszorg
SECTIE BIJ PLUIMVEE
GD heeft de tools Een dierenarts doet een koppelinspectie. Als er dan sprake is van het begin van een ziekteproces wil je wel weten waar je mee te maken hebt. Een juiste diagnose is voorwaarde voor een effectieve behandeling die erger moet voorkomen. Hoe helpt sectie daarbij? Om tot een diagnose te komen begint een dierenarts met een anamnese: de eigenaar vertelt hoe de situatie zich heeft ontwikkeld. Daarna worden individuele dieren binnen een koppel beoordeeld op gedrag en wijze van voortbewegen, de aanwezigheid van respiratoire (bij)geluiden, zoals gesnotter, de aanwezigheid van afwijkende mest, de voedingstoestand van de dieren en de eventuele afwezigheid van typische afwijkingen. Bij de meeste diersoorten volgt daarna het algemene onderzoek: het beoordelen van de ademfrequentie, de lichaamstemperatuur, de hartslag en de pols. Verder uitwendig onderzoek beoordeelt onder andere het slijmvlies en de lymfeknopen, de kwaliteit van de longen en het hart, en de darmactiviteit. Voor pluimvee is die laatste stap een beetje moeilijk; het dier is te klein en het vasthouden van het dier beïnvloedt de hart-, long- en darmactiviteit zodanig, dat we niets met de uitkomst kunnen doen.
Onderzoek
Vervolgonderzoek Er zijn verschillende soorten vervolgonderzoek, die elk andere vragen kunnen beantwoorden: • Bacteriologisch onderzoek: waar is het dier mee besmet en welke antibacteriële gevoeligheid hebben deze bacteriën? • Virologisch onderzoek: welke virussen zijn aanwezig en verklaren mogelijk (mede) de problemen? • Parasitair onderzoek: is er sprake van een met het oog onzichtbare coccidiose- of worminfectie? Een besluit tot sectie moet eigenlijk altijd leiden tot vervolgonderzoek. GD heeft daarvoor de belangrijkste testen en apparatuur in huis. Veel orgaanafwijkingen zijn bijvoorbeeld alleen met behulp van weefselonderzoek (histologie) te verklaren. Ook hiervoor is GD ingericht met kennis en apparatuur. Kennis en ervaring Voor de interpretatie van secties en vervolgonderzoeken kunnen GD-dierenartsen, samen met de practicus, ook een belangrijke rol spelen. GD-sectiezaaldierenartsen hebben direct contact met practici, pluimveehouders en voervoorlichters en gaan regelmatig op bedrijfsbezoek. Ze zijn goed op de hoogte van de omstandigheden in de Nederlandse pluimveesector. Elk advies dat zij geven is gestoeld op uitgebreide kennis en ervaring, met het economisch belang van de pluimveesector in het achterhoofd. De Nederlandse pluimveehouderij en de Nederlandse pluimveedierenartsen beschikken daarmee over een uniek ondersteuningslaboratorium voor diagnostiek en behandeling van pluimveeziekten.
Onmisbaar instrument In de pluimveehouderij heeft sectie, het beoordelen van het inwendige van een kip, de plaats van uitwendig klinisch onderzoek overgenomen. Sectie is voor pluimveedierenartsen een onmisbaar instrument geworden bij het beoordelen van mogelijke ziekteprocessen. Maar om de euthanasie te rechtvaardigen is het wel belangrijk dat er maximale informatie uit de geofferde dieren wordt gehaald. Alleen maar even kijken of alles er nog gezond uitziet is niet meer van deze tijd en tegenwoordig maatschappelijk onacceptabel.
Pluimvee, april 2017 - 21
Breeding for 500 first quality Eggs! 500400300-
Verlengde lagecampseweg 4, 4051 CG Ochten, Nederland tel: 0031 (0)344 641 349 www.hetankerbv.nl Beselarestraat 155. 8940 Geluwe, BelgiĂŤ tel: 0032 (0)56 511 318 www.verhaeghe-hetanker.be
Heiberg 26-A, 5504 PB Veldhoven, Nederland tel: 0031 (0)40 253 2732 www.vepymo.com Nieuwstraat 2, 2382 Poppel, BelgiĂŤ tel: 0032 (0)14 654 140 www.vepymo.com
de boer op
30% ...VAN DE VLEESKUIKENKOPPELS MAAKT IN DE LAATSTE WEEK EEN COCCIDIOSEINFECTIE DOOR.
GEEF OOK UW MENING VIA TWITTER In de vorige Pluimvee legden we u een stelling voor waar u via Twitter op kon reageren. De stelling luidde: ‘Over vijf jaar heeft 50 procent van de vleeskuikenbedrijven traaggroeiende kippen.’ Van de achttien stemmers was 83 procent het met de stelling eens. Ook deze keer mag u uw mening geven. De stelling luidt: ‘Coccidiose in de laatste week bepaalt het resultaat en in de volgende ronde de infectiedruk, en moet daarom worden gemonitord.’ U kunt uw antwoord tussen 7 en 14 april doorgeven via ons twitteraccount: @GD_Deventer. Uiteraard bent u van harte uitgenodigd uw antwoord toe te lichten met een reactie. MEER OVER WWW.GDDIERGEZONDHEID.NL/DIERGEZONDHEID/DIERZIEKTEN/DE-ZIEKTE-COCCIDIOSE
vraag & antwoord
VRAAG: HOE KAN IK DE UITVOERING VAN DE VACCINATIE TEGEN POKKEN CONTROLEREN? ANTWOORD VAN MERLIJN KENSE, PLUIMVEEDIERENARTS
Pokken worden veroorzaakt door besmetting met het avipoxvirus. De pokkenziekte kent twee vormen: de huidvorm en difterie. Bij de droge vorm (de huidvorm) ontstaan er vijf tot acht dagen na infectie wratachtige zweren, die na enkele weken weer indrogen en verdwijnen. Pokkendifterie verloopt ernstiger, waarbij de dieren door ontstekingen met verdikkingen in de mondholte of de slokdarm problemen krijgen met voer- en wateropname. Het sterftepercentage van deze vorm is 30 tot 50 procent.
De pokkenvaccinatie is een betrekkelijk eenvoudige vaccinatie om te controleren. Een week na de vaccinatie volgens de wing-webmethode verschijnen bij een goed uitgevoerde vaccinatie op de injectieplek entpokken (knobbels). Om een idee te krijgen of het koppel goed gevaccineerd is kun je honderd dieren controleren op de aanwezigheid van de entpokken. Bij goed gevaccineerde koppels worden bij bijna alle dieren entpokken gevonden.
Het is mogelijk om de dieren preventief te laten vaccineren tegen de pokkendifterie. Maar hoe kun je nou controleren of de vaccinatie goed is uitgevoerd?
Pluimvee, april 2017 - 23
diergezondheid volgens Harm-Jan Meinders “In onze stal leren de kippen vliegen en springen. Hoe ouder ze worden, hoe hoger ze moeten komen om water en voer te halen. Dat houdt ze in beweging en gezond.” Harm-Jan Meinders uit Zeewolde liet in 2013 een stal bouwen voor de opfok van 55.000 leghennen. De stal is voorzien van het Nivo-Varia opfoksysteem. Harm-Jan runt in maatschap met zijn ouders in de provincie Flevoland een gemengd bedrijf met pluimvee en akkerbouw. Sinds 2013 runt hij een opfokbedrijf met 55.000 leghennen. Daarnaast verbouwt hij op ruim 58 hectare grond aardappels, suikerbieten en tarwe. Fit en gezond De hennen blijven achttien weken op het opfokbedrijf, waar ze worden voorbereid voor de volièrestal op het legbedrijf. Het Nivo-Varia opfoksysteem heeft beweegbare plateaus en ook de waterlijnen kunnen omhoog. “Elke paar weken plaats ik het voer en het water wat hoger. Op die manier leren ze steeds hoger springen en vliegen, zodat ze in een volièrestal het water en het voer ook goed kunnen vinden. Bijkomend voordeel is dat ze veel beweging krijgen, waardoor ze fitter en gezonder zijn”, aldus Harm-Jan. Schoon drinkwater Om de kippen gezond te houden is schoon drinkwater essentieel. De opfokstal is daarom voorzien van een automatisch spoelsysteem. Elke dag, net voordat de kippen ontwaken, worden de leidingen onder hoge druk doorgespoeld. Daarnaast wordt er elke ronde van achttien weken wateronderzoek gedaan bij GD. “Gelukkig is daar nog nooit iets afwijkends uitgekomen, de uitslag is tot nu toe altijd goed.” Na elke ronde zijn de stallen een week of drie leeg. In die periode reinigen we de hele stal met een hogedrukspuit en spoelen we de leidingen nog eens extra met waterstofperoxide.” Driemaal daags douchen Maar beweging en schoon drinkwater alleen zijn nog niet genoeg om de kippen gezond te houden. “Hygiëne in de stal is heel erg belangrijk”, benadrukt Harm-Jan. “Niemand komt er dus zomaar in. Eerst moet je douchen, dan trek je bedrijfskleding aan en daarna moet je nog een keer extra je handen ontsmetten.” Om zieke en zwakke dieren tijdig te kunnen signaleren en verwijderen maakt Harm-Jan twee tot drie keer per dag een ronde door de stal. “Dat betekent dus dat ik soms wel drie keer per dag een douche neem.”
Postbus 9, 7400 AA Deventer, T. 0900-1770, F. 0570-634104, www.gddiergezondheid.nl, info@gddiergezondheid.nl