Gd pluimvee 55

Page 1

Samen werken aan diergezondheid

pluimvee

“Beter drinkwater door mechanische reiniging” Granulomen

met een onbekende oorzaak

“AI blijft een lastig onderwerp”

Onderscheidende

M.s.-pCr

beschikbaar

55 maarT 2014


Shellboost voor sterke eierschalen

Geef uw eierschalen een boost! Shellboost: ● Is toepasbaar via het voer ● Bevat een complete formule met Hy-D Daardoor draagt Shellboost bij aan: ● Sterke eierschalen ● De opname van calcium ● Het aantal 1e soort eieren

www.farmosan.nl | farmosan@nutreco.com | 0341 371 611


| Voorwoord

| INHOUD 05 Nieuws & Tips 06 Drinkwaterkwaliteit steeds beter

06 14 16

08 Dubbele reinigings­methode verhoogt drinkwater­ kwaliteit

10

Puzzelen met darm­ gezondheid: Diagnostiek

12

Monitoring: Inzicht in risico van IB-stammen is nodig

13

Onderscheidende M.s.-PCR beschikbaar

14

Granulomen met een onbekende oorzaak

16

blijft een lastig “AI onderwerp”

18

Hoofdlijnen veterinair praktijkonderzoek 2014

20 De stal van Willy Derks Bereikbaarheid U kunt de GD telefonisch bereiken via 0900-1770. Van maandag tot en met vrijdag van 08.00 tot 17.00 uur. Tarieven Alle genoemde GD-tarieven in deze uitgave zijn exclusief BTW en € 9,60 basiskosten. Ophaaldienst voor sectie- en monstermateriaal Aanmelden: telefonisch 0900-202 00 12 (24 uur per dag). Wij halen het materiaal dan zo spoedig mogelijk bij u op. Sectie- en monstermateriaal kunt u brengen van maandag tot en met vrijdag van 8.00 tot 17.00 uur.

COLOFON

GD Pluimvee is een uitgave van de GD | REDACTIE Rob Nijland, Sjaak de Wit, Jan Workamp, Merlijn Kense | EINDREDACTIE Eva Onis | REDACTIEADRES GD, Marketing & Communicatie, Postbus 9, 7400 AA Deventer, T. 0900-1770, F. 057063 41 04, redactie@gddiergezondheid.nl, www.gddiergezondheid.nl | Productiecoördinatie Senefelder Misset Doetinchem | basisontwerp Fokko-Ontwerp | VORMGEVING X-Media Solutions Doetinchem | Druk Senefelder Misset Doetinchem | ABONNEMENTEN GD Pluimvee wordt gratis toegezonden aan relaties van de GD. Een jaarabonnement (3 nummers) voor personen buiten de doelgroep kost € 15,25 (excl. BTW en verzendkosten) | ADVERTENTIES PSH Mediasales, T. 0314-35 58 00 | VERSCHIJNINGSFREQUENTIE 3 keer per jaar | SUGGESTIES Als u suggesties heeft voor dit blad, dan verzoeken wij u deze door te geven aan de redactie. Overname van artikelen is toegestaan uitsluitend na toestemming van de uitgever.

ISSN: 1875-2594 ADRESWIJZIGINGEN: bel 0900 1770, kies 4 (lokaal tarief)

AI is een lastige Afgelopen maanden zijn we met enige regelmaat gecon­ fronteerd met een uitbraak van Aviaire Influenza (AI), gelukkig telkens van laagpathogene aard. De betreffen­ de koppels zijn geruimd om mutatie tot een hoogpatho­ gene variant te voorkomen. Voor de getroffen pluimvee­ houders en hun gezin een dramatische ervaring. Met het aanbieden van uitloop wordt de kans op AI-­ insleep vergroot, dat is geen discussie. Bij de keuze voor het houden van uitloopkippen spelen, vanuit maat­ schappelijke achtergronden, economische belangen een rol. Zowel voor het individuele pluimveebedrijf als voor de gehele legsector. De Nederlandse eiersector heeft haar positie in Duitsland te danken aan het leveren van een totaalpakket: scharrel-, uitloop- en bio-eieren. De recente uitbraken zijn van invloed op allerlei discus­ sies die al gaande waren. Bijvoorbeeld over de effecten op de export van broedeieren, over de vulling van het Diergezondheidsfonds: om de hoeveel jaar moeten we rekening houden met de uitbraak van hoogpathogene AI? Wat is de invloed van de inrichting van de uitloop? Kunnen we op basis van gedegen onderzoek toch komen tot een ophokplicht in bepaalde perioden? We staan samen voor de grote uitdaging hoe we de risico’s op AIinsleep kunnen verkleinen. Het is tegelijkertijd onontbeerlijk dat een ieder een steentje bijdraagt om AI-infecties vroegtijdig op te spo­ ren. De systematiek die de afgelopen jaren is ontwikkeld, blijkt tot op heden goed te werken. Dat het qua com­ municatie soms beter kan, leest u in deze editie. Binnen de huidige systematiek kunnen vanuit diverse hoeken serieuze signalen ontstaan die nader onderzoek en uitsluiting van een AI-infectie wenselijk en noodzakelijk maken. De serologische monitoring, het consulteren van uw dierenarts bij problemen, het melden van klinische verschijnselen, dieren insturen voor sectie en het instu­ ren van AI-uitsluitingsswabs (door uw dierenarts of de GD) vormen een totaalpakket aan mogelijkheden. Jan Workamp, Sectormanager Pluimvee

GD Pluimvee | Maart 2014 |

3


VIV Europe 2014 World Expo for Animal Husbandry & Processing 20-22 mei 2014 | Jaarbeurs Utrecht

Registreer nu voor gratis toegang. Ga naar www.viv.net

Speciale thema’s

Kom naar Utrecht en leg contact met dé marktleiders uit de pluimvee- en varkenssector en vleesverwerkende industrie.

VNU14-0156 Adv 184x130mm VIV Europe NL 03-2014.indd 1

03-03-14 12:22

DE NIJBORG AGRI B.V.

Voor levering en montage van: silo’s & vijzels voederinstallaties stalinrichtingen ventilatiegordijnen

morgen kunt u haar gerust weer een vraag stellen

De Hooge Hoek 8 - 3927 GG Renswoude Tel. 0318-572923 – fax 0318-572725 www.nijborgagri.nl - info@nijborgagri.nl

ADVERTEREN IN DIT MAGAZINE? Neem contact op met: Bas van Deventer T 0314-35 58 27 E bas.van.deventer@pshmediasales.nl I www.pshmediasales.nl

Bel de gratis KWF Kanker Infolijn 0800 - 022 66 22 Al uw persoonlijke vragen over kanker persoonlijk beantwoord


NIEUWS & TIPS Risico van botulisme vanuit pluimveemest Botulisme is een ziekte waarbij verlam­ mingen optreden die worden veroorzaakt door gifstoffen van één van de botulisme­ bacteriën. Uiteindelijk kan dit leiden tot massale sterfte. De Clostridium botulinumbacteriën kunnen verschillende gifstof­ fen produceren die onder te verdelen zijn in de typen A tot en met G. Pluimvee is alleen gevoelig voor type C en de mens voor de typen A, B, E en F. Runderen zijn vooral gevoelig voor typen C en D; dit zijn de twee typen waarmee naar verwachting alle pluimveebedrijven besmet zijn. De gifstoffen worden niet in het levende dier geproduceerd maar in kadavers. In het spierweefsel van het kadaver kunnen grote hoeveelheden gifstoffen aanwezig zijn,

die bij opname door een gevoelig dier tot verlammingen leiden. Runderen zijn extreem gevoelig voor botulisme. Zelfs opname van een gram van een kadaverdeel met daarin de botulisme­ bacterie met de gifstoffen C of D kan al dodelijk zijn voor een rund. Op bedrijven met de combinatie pluimvee en rundvee is het daarom van groot belang om alle contact tussen pluimveekadavers en rundveevoer te voorkomen. Het regelmatig rapen van kippenkadavers, directe afvoer van deze kadavers in goed afgesloten kadavertonnen en ongediertebestrijding zijn belangrijke maatregelen. Hoewel een groot deel van het pluimveestrooi­ sel tegenwoordig aan het einde van de productieperiode wordt afgevoerd naar de mestverbranding, dient mest nog steeds een punt van aandacht te blijven. De aanwezigheid van een pluimveekadaver in een niet afgedekte mestopslag kan proble­ men opleveren wanneer vogels, katten en ongedierte met dit kadaver gaan slepen. Wanneer bijvoorbeeld een vogel een stukje kadaver uit een mestopslag pakt en enkele honderden meters verderop in grasland laat vallen, kan dit tot sterfte leiden van het rund dat dit stukje opeet. Houd daar bij de verwerking van pluimveestrooisel­ mest als meststof rekening mee.

Salmonella-/Mycoplasmabesmettingen Salmonella Enteritis

oktober 2012 november 2012 december 2012 januari 2013 februari 2013 maart 2013 april 2013 mei 2013 juni 2013 juli 2013 augustus 2013 september 2013 oktober 2013 november 2013 december 2013 januari 2014

•(1) •(1) •(2)

•(3) •(2) •(2) •(9) •(4) •(1) •(4) •(1)

Salmonella Typhimurium

•(2) •(1) •(1)

•(2) •(1) •(3) •(3) •(9) •(6)

•(1) •(1) •(4)

•(1) •(2)

• vermeerdering • leghennen

Salmonella Java

•(1) •(1) •(1)

Mycoplasma Gallisepticum

Naomi de Bruijn specialist ECVP

GD-pluimveedierenarts Naomi de Bruijn heeft officieel bericht ontvangen van de examencommissie van de European College of Veterinary Pathologists dat zij is geslaagd voor het ECVP-examen. Dit betekent dat Naomi zich, na een intensieve studie van meerdere jaren, specialist pathologie mag noemen.

Winnaars prijsvraag LIV In oktober 2013 en februari 2014 von­ den weer de Landbouwdagen Intensieve Veehouderij (LIV) plaats in respectievelijk Hardenberg en Venray. Op beide beurzen is de GD-stand druk bezocht en hebben veel pluimveehouders meegedaan aan de prijsvraag. Zowel in Hardenberg als in Venray kregen de deelnemers drie vragen voorgelegd. Vraag 1 was: “Hoeveel procent van de Nederlandse pluimveekoppels krijgt drinkwater waarvan de kwaliteit minder geschikt tot ongeschikt is?” Het juiste antwoord was 30-35% (gebaseerd op labo­ ratoriumgegevens van de GD uit 2012). Bij vraag 2 diende men aan te geven wanneer schimmels en gisten in water het groot­ ste risico voor de diergezondheid vormen. Het goede antwoord was “na gebruik van antibiotica in het water”. Bij vraag 3 kon men schatten hoeveel eieren de vaas van de GD-stand bevatte. Van degenen die de eer­ ste twee vragen goed beantwoord hadden, hebben de twee deelnemers die het dichtst bij het juiste aantal zaten een Samsung Galaxy Tablet gewonnen. De winnaar van de LIV Hardenberg is de familie Van Harten uit Barneveld. De winnaar van LIV Venray is de familie Berkvens uit Ospel. Van harte gefeliciteerd! GD Pluimvee | Maart 2014 |

5


DrINkwaTEr | TEkST: DR. GuIllAuMe COuNOTTe

Drinkwaterkwaliteit

steeds beter

Hoewel de drinkwaterkwalitieit in de pluimveestallen in足 middels fors is toegenomen, is er nog steeds ruimte voor verbetering. Net als voorgaande jaren, zijn ook over 2013 de resultaten van door de GD uitgevoerd drinkwateronderzoek op een rij gezet. 6


In 2013 was 7,9 % van de drink water­ monsters die bestemd waren voor pluimvee ongeschikt, 19,8 % was minder geschikt en 72,2 % was geschikt. In 2010 was nog gemiddeld 15 % van de drink­ watermonsters ongeschikt (zie ook figuur 1). Als het drinkwater niet goed is, is meestal de hoeveelheid ijzer of het totaal kiemgetal (sterk) verhoogd. een hoog ijzergehalte wijst op technische proble­ men met de installatie en een verhoogd kiemgetal wijst op verontreiniging. er is wel een groot verschil tussen leidingwa­ ter en eigen bronwater. eigen bronwater bevat gemiddeld meer ammonium, meer ijzer en meer mangaan dan leidingwater. Dat dient de veehouder er dus zelf uit te halen. Maar bij de drinkpunten zijn leidingwater en eigen bronwater in gelijke mate bacteriologisch verontreinigd. leidingwater heeft nooit verhoogd ijzer, verhoogd ammonium of verhoogd nitriet bij de drinkplekken. Dat heeft eigen bron­ water soms wel.

toe latings- middelnaam nr.

werkzame stoffen nL

13292 Bifipro

koper # zilver

80%

13293 Ica­Systeem

koper # zilver

70%

13432 Ion Technix Meg

koper 60%, 60% m/m # zilver 40%, 40% m/m

13661 ecapro

natriumchloride 99%, 99% m/m

13279 Intra Hydrocare

waterstofperoxide 590G/l, 49,5% m/m

Solvay Natri­ 13692 umhypochloriet 13,8%

natriumhypochloriet 150G/l (AlS ACTIeF CHlOOR), 13,8% m/m

Akzonobel Natri­ 13693 umhypochloriet 12.5­15% W/W

natriumhypochloriet 150G/l (AlS ACTIeF CHlOOR), 13,8% m/m

Natriumhypo­ 13732 chloriet 12,5% Brenntag

natriumhypochloriet 150G/l (AlS ACTIeF CHlOOR), 13,8% m/m

Vivochem Natri­ 13739 umhypochloriet 12,5%­15% W/W

natriumhypochloriet 150G/l, 13,8% m/m

100%

geschikt minder geschikt ongeschikt

90%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

2004 ‘05 ‘06 ‘07 ‘08 ‘09 ‘10 ‘11 ‘12 2013

Figuur 1 Watermonsters bestemd voor pluimvee

Schimmels en gisten

1.500

Dit jaar werden ook schimmels en gisten gemeten in water uit de stal. Het aantal gisten in drinkwater ligt meestal onder de 100/ml. Het aantal schimmels is vergelijkbaar: gewoonlijk onder de 100/ml. uit de eerste resultaten blijkt dat de verontreiniging met schimmels en gisten vaak parallel loopt aan de veront­ reiniging met bacteriën (zie ook figuur 2a en 2b). Deels is dat logisch: wanneer het kiemgetal hoog is, mag men ook veel schimmels en/of gisten in het water verwachten. Het meten van schimmels en gisten heeft echter wel toegevoegde waarde: vaak worden middelen aan het water toegevoegd die wel de bacteriën afdoden, maar die dan ook een voedings­ bron zijn voor schimmels en gisten. Is het kiemgetal laag, maar zijn er wel schimmels en/of gisten, dan kan dit wel degelijk problemen veroorzaken.

1.500

13746

1.000

500

13929 Chlorodes 150

natriumhypochloriet 150G/l (AlS ACTIeF CHlOOR), 13,8% m/m

Quaron Natri­ 14173 umhypochloriet 13,8%

natriumhypochloriet 150G/l (AlS ACTIeF CHlOOR), 13,8% m/m

14185 Calgonit Sporex

natriumhypochloriet 150G/l (AlS ACTIeF CHlOOR), 13,8% m/m

14215 Chloordes

natriumhypochloriet 150G/l (AlS ACTIeF CHlOOR), 13,8% m/m

12550 Care Plus Hadex

natriumhypochloriet 47,6G/l (AlS ACTIeF CHlOOR)

500

0 0

< 1.000

> 100.000

< 1.000

> 100.000

Totaal

1.000 tot 10.000 tot 10.000 100.000 1.000 tot 10.000 tot kiemgetal (kve/ml) 10.000 100.000

Totaal kiemgetal (kve/ml) Figuur 2a: Relatie tussen gisten en totaal kiemgetal in water van pluimveestallen. 1.500 1.500

1.000 1.000

Het reinigen en ontsmetten van water­ leidingen mag alleen met middelen die hiervoor zijn toegelaten. Deze middelen vallen onder de Biociden­regelgeving (zie tabel 1). er is één middel op basis van gestabiliseerd waterstofperoxide dat speciaal voor pluimveestallen is onder­ zocht en goedgekeurd. Het is wel van be­ lang deze middelen te gebruiken volgens de bijsluiter omdat anders de smaak van het water kan worden aangetast.

natriumhypochloriet 47,6G/l (AlS ACTIeF CHlOOR), 4,46% m/m

9574 Hadex

Schimmels Schimmels (kve/ml) (kve/ml)

reinigen en ontsmetten

500 500

0 0

natriumchloriet 25%, 25% m/m # zoutzuur 30%, 30% m/m

natriumchloriet 7,5%, 13747 Bello Zon Verdund 7,5% m/m # zoutzuur 9%, 9% m/m

1.000

Gisten Gisten (kve/ml) (kve/ml)

Bello Zon Gecon­ centreerd

in situ gegenereerde hydroxylradicalen nvt%

13295 Aot­Aqua+

< 1.000

1.000 tot 10.000 tot 10.000 100.000 < 1.000 1.000 tot 10.000 tot Totaal kiemgetal (kve/ml) 10.000 100.000

> 100.000

13431

liquitech Koper­ Zilverlegering

koper # zilver

13433

excellent Aqua­ safe System

koper # zilver

> 100.000

Totaal kiemgetal (kve/ml) Figuur 2b: Relatie tussen schimmels en totaal kiemgetal in water van pluimveestallen.

Tabel 1: Biociden (ontsmettingsmiddelen) toegelaten per 1 februari 2014 voor drinkwater

GD Pluimvee | Maart 2014 |

7


Onderzoek | tekst: Wilko Vije en drs. Teun Fabri

Dubbele reinigingsmethode verhoogt drinkwaterkwaliteit Goed drinkwater is van levensbelang voor de kip. Het speelt een cruci­

leidingen ontstaat na verloop van tijd een biofilm. Hierin bevinden zich,

naar de aanwezigheid van ESBL-produce­ rende E. coli’s en enterokokken. Van een viertal bedrijven (acht stallen) is tevens onderzocht of er antibioticaresten in het drinkwater te vinden waren.

ondanks chemische reiniging, bacteriën die in de loop van de volgende

Kwaliteitsnorm

ale rol in de vele processen die in het lichaam plaatsvinden. In water­

ronde de microbiële kwaliteit van het drinkwater kunnen verminderen. De GD heeft onderzocht of het los trillen van de biofilm de microbiële drink­ waterkwaliteit beïnvloedt. Onder normale omstandigheden drinkt een kip ongeveer 1,6 tot 1,8 keer zoveel als de hoeveelheid voer die is opgenomen. Indien de kwaliteit van het drinkwater afneemt of laag is, gaat de wateropname omlaag. Dit heeft rechtstreeks effect op de gezondheid en de productie van het dier. Het is dan ook belangrijk dat de lei­dingen goed gereinigd worden. Dit is een nauwkeurige en lastige klus, vanwege de biofilm (zie kader) die na verloop van tijd in de leidingen ontstaat. Biofilms zijn lastig te verwijderen. Bovendien kunnen de bacteriën die in de biofilm zitten resis­ tentie ontwikkelen tegen desinfectiemid­ delen en antibiotica. Het gevolg is dat het drinkwater dan continu besmet wordt met de in de biofilm aanwezige bacteriën.

8

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat bij monstername voorafgaand aan de reiniging maar zeven van de dertien bemonsterde stallen zouden voldoen aan de nieuwe GD-norm (≤10.000 KVE/ ml, zie kader). Bij monstername tijdens

Onderzoeksopzet

Wat is een biofilm?

De GD heeft onderzocht of naast de reguliere (chemische) reiniging door een mechanische reiniging van drinkwaterlei­ dingen (middels de Apire® van Lohmann Animal Health) bacteriën vanuit de biofilm vrijkomen en via kiemgetalbepaling aan­ toonbaar zijn. Bij mechanische reiniging wordt getracht om de biofilm met lucht­ drukgolven los te trillen. In totaal zijn dertien stallen, verdeeld over zeven bedrij­ ven, onderzocht. Er zijn op drie momenten watermonsters genomen: voorafgaand aan de mechanische reiniging (na reguliere rei­ niging), tijdens de mechanische reiniging en voor de opzet van nieuwe kuikens. Per monstername is het kiemgetal bepaald. Daarnaast is tijdens dit onderzoek gekeken

Een biofilm is een soort ‘raamwerk’ (een dun slijmlaagje) waarin bacteriën zich verzamelen. Dit laagje is verkleeft aan een vast oppervlak dat in contact staat met het water, bijvoorbeeld de binnenkant van de drinkwaterleiding. De biofilm wordt door de bacteriën zelf geproduceerd vanuit voorname­ lijk koolhydraten. Deze koolhydraten vormen samen met verschillende anorganische materialen (zoals ijzer en mangaan) en organische materialen (zoals eiwitten, vetten en water) het raamwerk. Omdat de bacteriën in het raamwerk zijn ingebed, zijn ze beter beschermd tegen omgevingsfactoren zoals reinigingsmiddelen.


Nieuwe GD-drinkwaternorm De GD hanteert een drinkwaternorm voor het totaal kiemgetal van 100.000 KVE/ml. Boven deze grens is het water ongeschikt als drinkwater. Maar in het verleden werd gezegd dat onder deze grens het water geschikt is. Dat is ver­ anderd: onder de 10.000 kve/mL is het water geschikt, tussen de 10.000 en 100.000 is het water minder geschikt. Voor E. coli geldt vanaf 2013 de vol­ gende norm: < 10 kve/mL = geschikt, tussen 10 en 100 minder geschikt en boven 100 ongeschikt.

Monster­ name­ Goedgekeurd/ moment afgekeurd Stal 1

Stal 2

Stal 3

Stal 4

Stal 5

Stal 6

1

Goedgekeurd

2

Goedgekeurd

1

Goedgekeurd

2

Goedgekeurd

1

Goedgekeurd

2

Afgekeurd

1

Goedgekeurd

2

Afgekeurd

1

Afgekeurd

Stal 9

Stal 10

Stal 11

Stal 13

2

3

onbe­ kend

Afgekeurd

Kleurloos

X

2

Afgekeurd

Kleurloos

X

Afgekeurd

Kleurloos

X

Goedgekeurd Kleurloos

X

X

2

Afgekeurd

Kleurloos

X

3

Afgekeurd

Kleurloos

X

1

Afgekeurd

Kleurloos

X

X

2

Goedgekeurd

Bruin

X

X

3

Goedgekeurd Kleurloos

X

1

Afgekeurd

Bruin

X

X

2

Goedgekeurd

Bruin

X

X

3

Afgekeurd

Kleurloos

X

X

1

Goedgekeurd Kleurloos

2

Goedgekeurd Kleurloos

X

3

Afgekeurd

Kleurloos

1

Afgekeurd

Kleurloos

Afgekeurd

Kleurloos

X

Goedgekeurd Kleurloos

X

2

X

1

Afgekeurd

Kleurloos

X

2

Afgekeurd

Kleurloos

X

3

Goedgekeurd Kleurloos

X

1

Goedgekeurd Kleurloos

X

2 3

Afgekeurd

Kleurloos

Goedgekeurd Kleurloos

X

X

X X

Monstername-moment: 1 Conventionele monstername; 2 Monstername tijdens mechanische reiniging; 3 Monstername voor opzet kuikens

geschikt minder geschikt ongeschikt

80%

de reiniging voldeden zes van deze dertien stallen aan de norm, en dat waren niet precies dezelfde stallen als die voor de monstername aan de norm voldeden. Bij monstername voor de kuikenopzet werd het drinkwater van drie van de acht stallen microbio­ logisch afgekeurd.

Er bleek ook geen direct verband te be­ staan tussen het kiemgetal bij de kuiken­ opzet en het kiemgetal na reiniging van de drinkwaterleidingen. Slechts in drie van de acht gevallen kwam het resultaat direct na de reiniging overeen met het resultaat na de kuikenopzet. Dit geeft nog een keer aan dat de aandacht voor de microbiële status van het drinkwater niet ophoudt na de reiniging in de leegstand. De drinkwatermonsters van alle stallen zijn onderzocht op de aanwezigheid van ESBL-producerende E. coli’s. Slechts in één stal is er een ESBL-producerende E. coli aangetroffen. In geen van de leidingen werden enterokokken aangetroffen.

Antibioticaresten X

100%

90%

In een aantal geval­ len was het kiemgetal tijdens de monstername met de Apire duidelijk hoger, maar dit was geen consistent beeld. In een aantal gevallen was het kiemgetal tijdens de Apire-behandeling zelfs lager. Mogelijk heeft dit te maken met het vrijkomen van reinigingsmiddelen vanuit de biofilm.

Goedgekeurd

3

Stal 12

1

2

1

Stal 8

Kleur

1

3

Stal 7

herkomst terug­ gevonden antibio­ tica per ronde

Bij mechanische reiniging, middels de Apire® van Lohmann Animal Health, wordt de biofilm met luchtdrukgolven losgetrild.

Bij zeven van de acht onderzochte stallen zijn restanten teruggevonden van het antibioticum dat in de ronde voorafgaand aan de bemonstering was gebruikt. In twee stallen zijn tevens sporen aangetroffen van antibiotica van twee rondes geleden. En bij twee andere stallen werden zelfs sporen gevonden van antibiotica die drie rondes geleden waren ingezet. Daarnaast

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

2004 ‘05 ‘06 ‘07 ‘08 ‘09 ‘10 ‘11 ‘12 2013

zijn in drie stallen sporen aangetroffen van antibiotica waarvan niet meer te ach­ terhalen viel wanneer deze gebruikt waren. Opmerkelijk is dat antibiotica die via drinkwater zijn toegediend, nog erg lang worden teruggevonden in de watermon­ sters. Het grondig spoelen van de water­ leidingen na het toedienen van antibiotica en intensief mechanisch reinigen in de leegstand is een belangrijk punt. Dit verkleint de kans dat bacteriën resisten­ tie ontwikkelen tegen het toegediende antibioticum.

Dubbele reiniging Mechanische reiniging lijkt een toege­ voegde waarde te hebben indien deze plaatsvindt voor de chemische reiniging en het spoelen van het systeem. Hierdoor wordt een groot gedeelte van de biofilm in de waterleiding weggespoeld en kunnen de chemische reinigingsmiddelen beter hun werk doen. Omdat er dan minder biofilm in de waterleiding aanwezig is, kunnen toe­ gediende voedingsadditieven, antibiotica en dergelijke minder goed in de leiding achterblijven. Dit betekent dat via de dubbele reinigingsmethode de drinkwater­ kwaliteit duidelijk verhoogd kan worden. Het blijft echter belangrijk om de kwali­ teit regelmatig te testen om toekomstige problemen te kunnen ondervangen. GD Pluimvee | Maart 2014 |

9


DarMgEzONDHEID | TEkST: DRS. NAOMI De BRuIJN

Puzzelen met darmgezondheid, deel 3

Diagnostiek Darmgezondheid krijgt de laatste jaren steeds meer aandacht in de pluimveehouderij. Maar wat bedoelen we precies met ‘darmgezondheid’, waarom is het belangrijk en welke factoren zijn van invloed? Deze vragen zijn in de afgelopen edities van de GD Pluimvee beantwoord. In deze laatste aflevering van de serie over darmgezondheid staat diagnostiek centraal. een gezonde darm wordt continu bloot­ gesteld aan verschillende soorten be­ dreigingen. Ten eerste zijn er infectieuze dreigingen, veroorzaakt door virussen, parasieten of bacteriën. Daarnaast hebben algemene veranderingen in de stofwis­ seling, als gevolg van ziekte, invloed op de darmgezondheid. en als laatste zijn er niet­infectieuze dreigingen door onder andere gifstoffen, voercomponenten en stressfactoren. Door darmgezondheid met behulp van diagnostiek in beeld te brengen en daarop in te spelen, blijft bij bedreigde darm­ gezondheid de schade beperkt en wordt de kans op maximaal herstel vergroot.

10

Diagnostiek met betrekking tot darm­ gezondheid heeft drie niveaus die als puzzel stukken in elkaar grijpen: 1) De stalsituatie In de stal is vaak al te zien of er mogelijk een darmprobleem speelt. Belangrijke puz­ zelstukken hierin zijn ziekteverschijnselen bij de dieren, mestkwaliteit en productie­ gegevens op de stalkaarten. Vaak wordt op basis van het stalbeeld overgegaan tot het tweede niveau: sectie. 2) Sectie Tijdens sectie kunnen darmafwijkingen opgespoord worden. Deze afwijkingen zijn soms specifiek, maar vaak aspeci­

fiek. Specifieke darmafwijkingen worden veroorzaakt door een bekende ziektever­ wekker (zoals coccidiose of necrotiserende darmontsteking) en het sectiebeeld is be­ palend voor het instellen van een gerichte behandeling. Aspecifieke darmafwijkingen kunnen ver­ schillende infectieuze en niet­infectieuze oorzaken hebben en op basis van het sectiebeeld zonder aanvullende testen kan er nog geen gerichte behandeling inge­ steld worden. Tijdens sectie kan getracht worden de ernst van de darmafwijking in te schatten door een zogenaamde ‘Dysbac­ teriose­scoring’ uit te voeren. Om meer informatie over de darmstoornis te krijgen, is het in veel gevallen nodig het derde ni­ veau aan te spreken: gerichte aanvullende diagnostische testen. 3) Diagnostische testen Diagnostische testen worden uitgevoerd op basis van de verschillende componenten waaruit de darm bestaat: de darminhoud, de beschermende slijmlaag en de darm­ wand. een aantal testen levert toepasbare informatie op voor pluimveebedrijven. De resultaten van andere testen zorgen voor nieuwe kennis en worden toegepast binnen onderzoeksprojecten (zie tabel).


Sectie-onderzoek bij de GD.

Darminhoud De darminhoud kan onderzocht worden op samenstelling (verteringsonderzoek) en op de aanwezigheid van specifieke bacteriën, parasieten (zoals coccidiose) en virussen (zoals rotavirus type A en D, chicken astrovirus, ANV-3 en reovirus). Er is sprake van een bedreigde darmgezond­ heid wanneer specifieke ziekteverwekkers aangetoond worden.

Beschermende slijmlaag De kwetsbare darmcellen zijn bedekt met een beschermende slijmlaag, ook wel de mucuslaag genoemd. Gespecialiseerde cellen in de darmwand vormen de mucus. De mucuslaag wordt afgebroken door bac­ teriën die in de darm leven en ook tijdens de vertering van voedsel verliest de darm mucus. De aanmaak en afbraak van mucus heeft een evenwicht, dat verstoord kan ra­ ken wanneer de darmgezondheid niet goed

in orde is. Door middel van een gobletcel­ meting wordt de status van de darmmucus bepaald en kan in onderzoek het effect van maatregelen vastgesteld worden.

Darmwand Microscopisch onderzoek van de darmwand geeft specifieke informatie over de darm­ functionaliteit, schade en soms ook over de veroorzaker van de schade. De uitslag is sterk bepalend voor de noodzaak van be­ handelen en het type maatregelen dat no­ dig is. De darmwand bestaat uit darmvlok­ ken, die het verteringsoppervlak vergroten. Darmvlokken, ook wel villi genoemd, liggen in een specifiek patroon om zo efficiënt mogelijk voedsel te kunnen verteren. Wan­ neer de darmgezondheid niet goed is, kan het patroon waarin de villi liggen verstoord raken en worden villi korter, waardoor het verteringsoppervlak afneemt. Er blijft dan meer inhoud achter in de darm en er kan

natte mest ontstaan. Villi worden continu vernieuwd vanuit het vernieuwingscentrum, de crypten. In deze crypten (instulpingen) wordt naast de aanmaak van nieuwe darm­ cellen ook vloeistof gevormd. Na darmscha­ de moet het verlies aan darmcellen in de villi versneld worden aangevuld, waardoor het vernieuwingscentrum actiever wordt, zichtbaar als diepere crypten. Er wordt dan echter ook meer vloeistof aangemaakt waar­ door de mest eveneens natter kan worden. In de darmwand kunnen bovendien ontste­ kingsveranderingen, specifieke afweercellen en afweerstoffen aanwezig zijn die aanvul­ lende informatie over het type darmschade en de noodzakelijke behandeling geven. Continu worden er nieuwe diagnostische testen opgezet die in veel gevallen eerst toegepast worden in onderzoeksopstellin­ gen en daarna doorontwikkeld worden naar praktische testen voor pluimveebedrijven. Met de kennis uit onderzoek is het vervol­ gens mogelijk om individuele bedrijven goed te begeleiden. Dit helpt om gezonde darmen gezond te houden.

Natte mest Natte mest in de stal kan door verschil­ lende afwijkingen verklaard worden, maar die afwijkingen hebben elk een hele andere aanpak. Bij schade aan darmvlokken zal het nutriëntenaanbod zo aangepast moeten worden dat de vertering geholpen wordt. Bij toegeno­ men vloeistofproductie in de darm door een herstelreactie volstaat waterbinding totdat de crypten weer normaal zijn.

Overzicht van diagnostische darmtesten bij de GD en hun toepassingen Voor pluimveebedrijven

Voor kennisverbreding

Dysbacteriosescore

4

4

Virus-PCR (Rotavirus type A en D, Chicken Astrovirus, ANV-3 en Reovirus)

4

4

Coccidiose-PCR

4

4

Beoordeling vlokpatroon

4

4

Histologische beoordeling (o.a. ontsteking, schade aan darmvlokken en/of darmcrypten)

4

4

Test

Villus: crypte ratio

4

Gobletcelmeting

4

Gespecialiseerde cellen (o.a. CD3,CD4,CD8, macrofagen)

4

De darmcellen zijn bedekt met een beschermende slijmlaag, ook wel de mucuslaag genoemd.

GD Pluimvee | Maart 2014 |

11


MONITOrINg GD­pluimveedierenarts Sjaak de Wit:

Inzicht in risico van IB­stammen is nodig

Bij vleeskuikens aangetoonde IB-stammen De D388­stam (ook QX genoemd) is, net als in voorgaande jaren, ook in 2013 bij vleeskuikens de meest aangetoonde IB­stam. 60% van de bij vleeskuikens aangetoonde IB­ stammen was van dit type. Deze stam kan bij vleeskuikens luchtweg­ en nierproblemen (natte stallen) veroorzaken. De IB­4/91­groep staat in 2013 met 17%, evenals in eerdere jaren, op de tweede plaats. een deel van deze stammen kunnen vaccinstammen zijn, zeker wanneer ze aangetoond zijn in de eerste paar weken na de vaccinatie. De D1466­ (met name in het laatste kwartaal van 2013),

In 60% van de gevallen ging het om de D388-stam de D274­ en de Massachusetts­stammen werden in een gering aantal monsters (5% of minder) aangetroffen. Opmerkelijk is dat de Xindadi­stam ook in 2013 niet aangetroffen werd in de monsters van de vleeskuikens, terwijl deze stam sinds 2010 al op ruim 50 legbedrijven is aangetoond. De Xindadi­stam kan wel degelijk problemen

veroorzaken bij vleeskuikens, zoals dat in Zuid­europa al aan de hand is, en blijft dus ook voor de Nederlandse vleeskuikensector een gevaar. De huidige in Nederland gebruikte vaccins bieden onvoldoende kruisbescherming tegen D1466. De kruisbescherming van de gebruikte vac­ cins tegen de Xindadi­stam is onbekend. 100%

Overzicht van de in Nederland bij vleeskuikens aangetroffen IB-stammen (procentueel per kwartaal) DATA: GD

90% Percentage van de aangetoonde stammen

“IB wordt veroorzaakt door een virus waarvan in Neder­ land diverse stammen voorkomen. Alle bij vleeskuikens aangetoonde stammen kunnen luchtwegschade veroor­ zaken en sommige, zoals de D388, kunnen ook de nieren ernstig aantasten. Kennis van het voorkomen van deze stammen is nodig om goede keuzes te kunnen maken voor het vaccinatieschema. Bij het samenstellen van een vac­ cinatieprogramma is het immers belangrijk ook rekening te houden met de in de regio voorkomende stammen en niet alleen met de stam die in een vorig koppel problemen veroorzaakte. Men vaccineert tenslotte niet om het vorige maar het huidige koppel te beschermen tegen de stammen waarvan het risico het grootst is.

80% 70% 60%

D388

50% 40% 30%

4/91

20%

D274

10%

D1466

Mass. 0% kwartaal 1

2 3 2010

Overig

4

1

2 3 2011

1

Xindadi 2 3 4 2012

1

2

3 2013

4

In de grafiek is te zien dat in 2013 13% van de gevonden IB­stammen vermeld staat onder ‘overig’. Dit waren inzen­ dingen waarbij wel aangetoond kon worden dat er IB­virus in zat, maar de hoeveelheid was te gering om het virus te kunnen typeren. Naar alle waarschijnlijkheid zijn dit dus geen nieuwe stammen.”

De monitoringsfunctie die de GD­afdeling Pluimvee in opdracht van eZ en PPe vervult, bestaat uit drie onderdelen: 1) Secties (pathologie). 2) Veekijker: een instrument waarmee de GD via telefoon, bedrijfsbezoeken en overleggen vragen en informatie over gezondheids­ problemen bij pluimvee binnenkrijgt. 3) VMP: Veterinaire Monitoring Pluimvee. Via een internetapplicatie tussen dierenartspraktijken (VMP­deelnemers) en de GD worden data en ervaringen over gezondheidsproblemen, vaccinaties en behandelingen uitgewisseld.

12

4


tekst: dr. Anneke Feberwee en dr. Wil Landman | M.S.

Onderscheidende M.s.-PCR beschikbaar Zoals bekend kan tegen Mycoplasma synoviae (M.s.) geënt pluimvee alsnog besmet raken met een M.s.-veldstam en daarmee een risico vormen voor M.s.-vrij pluimvee. Het opsporen van M.s.Dryswab alu tip (artikelcode VLDIS455)

veldinfecties in M.s.-geënte koppels is daarom essentieel in het kader van de sectorbrede M.s.-aanpak. Voor dit doeleinde heeft de GD een onderscheidende PCR-test ontwikkeld. In januari 2013 is de georganiseerde sectorbrede bestrij­ ding van M.s. bij commercieel pluimvee gestart. Via een brede en frequente seromonitoring (bloedonderzoek) worden M.s.-besmette en vrije pluimveekoppels geïdentifi­ ceerd, zodat het mogelijk is om op elk niveau (materialen, koppels, eieren, enzovoorts) kanalisatie toe te passen om de verspreiding van M.s. te reduceren. Uit GD-onderzoek blijkt dat veel vleesvermeerderingsop­ fokkoppels geënt worden met een levend M.s.-vaccin. Op dit moment is één levend M.s.-vaccin in Nederland gere­ gistreerd. Geënte dieren ontwikkelen antistoffen tegen M.s. die bij bloedonderzoek (met de M.s.-SPA-test en M.s.ELISA-test) niet te onderscheiden zijn van antistoffen die tot stand kunnen komen na een veldinfectie met M.s. Daar komt bij dat, hoewel M.s.-vaccinatie tegen klinische verschijnselen en laesies kan beschermen, M.s.-geënte koppels ondanks de vaccinatie besmet kunnen raken met een M.s.-veldstam. Tevens kan het M.s.-vaccin spreiden van geënte koppels naar ongeënte koppels. Onderscheid maken tussen veldinfecties en M.s.-vaccinaties is niet mogelijk met de huidige M.s.-PCR. Het gebruik van deze PCR op tracheaswabs bood daarom ook geen oplossing. Het gevolg was dat het M.s.-controle en bestrijdings­ programma niet uitgevoerd kon worden bij M.s.-geënte dieren, waardoor M.s.-geënte koppels die besmet raakten onopgemerkt bleven.

Differentiërende PCR Om toch een uitspraak te kunnen doen over de infectie­ status van M.s.-geënte koppels was dus een andere test nodig. De GD heeft op verzoek en met financiering van het PPE met succes een differentiërende PCR ontwikkeld waarmee de M.s.-vaccinstam onderscheiden kan worden van M.s.-veldstammen. De ontwikkeling van deze diffe­

rentiërende PCR heeft geleid tot een aanpassing van de M.s.-verordening in januari 2014: 1. De verplichte serologische monitoring is voor M.s.geënte koppels vervangen door een verplichte monitoring met deze differentiërende M.s.-PCR test. 2. Omdat gebleken is dat de M.s.-vaccinstam van het in Nederland geregistreerde M.s.-vaccin van M.s.-geënte naar niet geënte koppels spreidt (op eenzelfde bedrijf bin­ nen een stal en tussen stallen), moeten bedrijven waar koppels tegen M.s. geënt worden of die koppels ontvan­ gen van een bedrijf waar tegen M.s. geënt is, alle stallen monitoren met de differentiërende M.s.-PCR. De kosten van M.s.-monitoring met de differentiërende M.s.-PCR zijn hoger dan monitoring met bloedonderzoek. Per bemonsteringsmoment zijn 24 tracheaswabs (dryswab met alu tip, zie afbeelding) per stal nodig die in vier pools van maximaal zes tracheaswabs worden onderzocht. De kosten bedragen € 35,75 per pool. Wanneer een M.s.geënt reproductiekoppel positief is voor een M.s.veldstam, wordt de monitoring stopgezet.

Betekenis van de uitslag De uitslag van de differentiërende PCR kent vier verschil­ lende mogelijkheden (zie tabel). Indien geen M.s.veldstam wordt gevonden in een M.s.-geënt koppel of in een niet geënt koppel afkomstig van een bedrijf waar tegen M.s. geënt is, wordt het desbetreffende koppel vrij (van M.s.-veldinfectie) verklaard. Andersom, wanneer de differentiërende PCR een M.s.-veldstam detecteert, wordt het betrokken koppel besmet (met M.s.-veldstam) verklaard.

Uitslag Uitslag Uitslag Uitslag

1 2 3 4

Differentiërende M.s.-PCR M.s.-vaccinstam M.s.-veldstam aangetoond aangetoond aangetoond niet aangetoond niet aangetoond aangetoond niet aangetoond niet aangetoond

Infectiestatus koppel besmet vrij besmet vrij

Mogelijke uitkomsten van de differentiërende M.s.-PCR en de consequenties voor de infectiestatus van het koppel.

GD Pluimvee | Maart 2014 |

13


Onderzoek | tekst: drs. Robert Jan Molenaar

Granulomen

met een onbekende oorzaak

Medio 2013 werden bij de GD leghennen voor sectie aangeboden met een tot nu toe onbekende ziekte. De hennen hadden granulomen in de blin­ dedarmen en soms in de lever. Met standaard onderzoek kon geen ziekte­ verwekker worden aangetoond. Daarom is breder onderzoek ingezet naar mogelijk nieuwe ziekteverwekkers en bacteriën. De bekendste aandoeningen waarbij granulomen in levers en blindedarmen van kippen voorkomen, zijn coli-granulomen en aviaire tuberculose. In eerste instantie is dan ook extra onderzoek verricht om deze aandoeningen uit te sluiten. Ook is, nadat de eerste gevallen zich hadden voorge­ daan, direct onderzocht hoeveel dieren binnen de betreffende koppels deze letsels hadden. Dit leverde een onaangename verrassing op: hoewel het overgrote deel van de koppels er gezond uitzag, en de uitval weliswaar te hoog was maar nog niet verontrustend, bleken nagenoeg alle hen­ nen granulomen te hebben. Dus ook alle op het oog gezonde dieren waren aangetast. In de weken die volgden, bleef de uitval stijgen en antibioticabehandelingen bleken

Granuloom Een granuloom is een specifiek type ontstekingsreactie, waarbij het lichaam probeert om een ziektekiem of een vreemd voorwerp kapot te maken en in te kapselen. Met het blote oog zien granulomen eruit als stevige bolletjes van wisselende grootte en onder de microscoop valt op dat een bepaald type ontstekingscel (de macrofaag) sterk vertegenwoordigd is. Bovendien valt dan op dat granulomen een zeer typerende opbouw hebben. Granulomen worden gezien in meerdere ziekten, maar zijn wellicht het bekendst van tuberculose.

14

geen effect te hebben. SPF-kippen van de GD werden bij de aangetaste koppels geplaatst. Deze dieren kregen in de loop van circa twee maanden ook granulomen. Hoewel in eerste instantie op basis van de epidemiologie rekening gehouden werd met een eenmalige periode van besmetting (bijvoorbeeld tijdens het broedproces of in de opfok) en mogelijk zelfs een toxisch proces, bleek dus dat de ziekte besmet­ telijk was en dat de ziektekiem nog steeds aanwezig was in de getroffen koppels. Op basis hiervan werd de getroffen bedrijven geadviseerd extra nauwkeurig om te gaan met de hygiëne. Spreiding naar andere stallen of bedrijven leek immers niet meer ondenkbeeldig.

Meerdere granulomen verspreid door de lever.

Sectiebeeld De aandoening is tot nu toe enkel gezien bij volwassen leghennen, alhoewel de GD vermoedt dat de besmetting bij veel dieren al tijdens de opfok plaatsvond. Zowel witte als bruine leghennen van diverse rassen kunnen de ziekte krijgen, maar bij witte rassen lijkt het verloop tot nu toe ernstiger en sneller te zijn dan bij bruine rassen. Tij­ dens sectie vallen de typische granulomen op, die het meest gezien worden in en rond de blindedarmen en vaak ook in de lever. Slechts zeer zelden worden ze gezien in andere organen, met name de milt, maar bij uitgebreide gevallen kunnen ze langs en in

Mogelijk nieuwe variant Omdat het hier om een nieuwe ziekte gaat, werd breed onderzoek ingezet naar mogelijke nieuwe virussen en bacteriën, waarbij ook een beroep werd gedaan op het CVI en buitenlandse collega’s. Bij geen van deze onderzoeken werd een nieuwe ziek­ tekiem aangetoond. Wel werden er bij de GD verschillende eencellige parasieten en coli-stammen gekweekt uit de darmen van de zieke dieren. Hoewel dergelijke microorganismen ook bij gezonde kippen worden gevonden, gaat het hier misschien om een nieuwe variant die zeer ziekteverwekkend is. Om dit te testen loopt er momenteel een proef, waarin gekeken wordt of kippen ziek worden na besmetting met één van de gekweekte micro-organismen.

Beeld van een granuloom onder de microscoop. Van linksboven naar rechtsonder het vervallen weefsel, daaromheen een rand van macrofagen en reuscellen en daaromheen een fibreus kapsel met ontstekingsinfiltraat.


de gehele darmwand aangetroffen worden. De granulomen zijn glad of hebben een onregelmatige ‘bloemkoolachtige’ vorm. De kippen overlijden aan verschillende oor­ zaken, zoals beknelling van vitale organen door de grote granulomen, of nagenoeg complete verwoesting van de lever. Opval­ lend is dat er naast de slijters ook veel dieren sterven met een goede lichaamscon­ ditie. Deze dieren zijn vaak ook maar kort klinisch ziek geweest en hebben tot op het einde nog eieren gelegd.

Vervolgonderzoek In totaal heeft de GD van zeven legbedrij­ ven kippen ontvangen waarbij de aandoe­ ning is vastgesteld. Op al deze bedrijven

waren de kippen afkomstig van eenzelfde opfokkoppel. Tot op heden lijkt de aan­ doening echter (nog) niet verspreid te zijn naar andere bedrijven. De besmette koppels moesten in de regel vervroegd geslacht worden wegens hoog oplopende sterfte, alhoewel dit stalbeeld per bedrijf verschil­ de. Zolang de veroorzaker van de ziekte onbekend is, weten we helaas ook niet hoe deze bedrijven hun stal dusdanig kunnen reinigen en desinfecteren, dat een volgende ronde kippen geen risico loopt. De proef die momenteel bij de GD uitgevoerd wordt, zal meer inzicht in de oorzaak van de ziekte moeten geven. Als de oorzaak bekend is, kan gekeken worden naar gevoeligheid voor ontsmettingsmiddelen, infectieroutes en mogelijke behandelmethodes.

In de rubriek ‘Vraag & Antwoord’ beantwoorden GD-medewerkers vragen vanuit de praktijk die ons op één of andere manier bereiken.

?

Wat is de betekenis van een serologisch positieve uitslag voor Mycoplasma gallisepticum (M.g.) bij een M.g.-gevaccineerd koppel aan het eind van de legperiode?

Antwoord Anneke Feberwee, pluimvee­dierenarts: Naast de verplichte serologische monitoring aan het eind van de leg­ periode is in 2001, nadat onderzoek had aangetoond dat een M.g.-vacci­ natie kan bijdragen aan de reductie van de M.g.-infectiedruk, tevens een vaccinatieplicht opgenomen voor opfokkoppels bestemd voor M.g.-besmette meerleeftijden­ bedrijven. Wanneer een legkoppel eenmalig gevaccineerd is tegen M.g. en niet opnieuw met M.g. besmet raakt tijdens de legperiode, zullen de ent-titers afnemen. De ent-titers zijn dan halverwege de productie al zo laag dat deze aan het einde van de legperiode niet meer te meten zijn. Wor­ den vervolgens wel specifieke M.g.-antistoffen gemeten aan het eind van de legperiode, dan duidt dit erop dat ondanks vaccinatie toch sprake is geweest van een M.g.-veldinfectie in het koppel. Een dergelijk koppel moet dan ook als M.g.besmet beschouwd worden en kan een risico vormen voor M.g.-besmetting van een ander pluimveekoppel.

Dwarsdoorsnede van een granuloom, waarin de typische opbouw duidelijk wordt: aan de buitenkant een scherp afgelijnd kapsel en in het midden een kern van vervallen weefsel.

Vraag & Antwoord

?

Er is dreiging van H9N2-infecties vanuit Duitsland, wordt daarop gemonitord?

Antwoord Sjaak de Wit, pluimvee­dierenarts: De aviaire influenza H9N2-stam ver­ oorzaakt in Duitsland grote problemen en het gevaar voor verspreiding naar Nederland is groot. Alle monsters die in Nederland op het AI-virus (bij verdenkingen en uitsluitingsswabs) of op antistoffen tegen het AI-virus (de bloedmonsters) getest worden, worden automatisch ook getest op antistoffen tegen het type H9N2.

Ook een vraag? Laat het ons weten en mail uw vraag naar rredactie@gddiergezondheid.nl onder vermelding van Vraag & Antwoord GD Pluimvee.

GD Pluimvee | Maart 2014 |

15


Interview | tekst: drs. Eva Onis

“AI blijft een lastig onderwerp” In mei 2013 constateerde Gerda van den BrandhofBreeschoten uit Renswoude problemen in haar koppel bio­ logische leghennen. “Er was sprake van geringe groei, lusteloosheid, lage voeropname, lichte productiedaling en gestrest gedrag. Omdat de oorzaak onduidelijk was, hebben we toen hennen ingestuurd naar de GD voor een uitgebreid Gerda van den Brandhof-Breeschoten

“Mijn voervoorlichter en ik dachten in eerste instantie aan IB, aangezien dat probleem hier eerder heeft gespeeld”, vertelt Gerda. “Daarom hadden we naast de genoemde klachten ook dat vermoeden op het inzendformulier vermeld. Uit de einduitslag van de GD bleek vervolgens dat geen IB-virus aangetoond kon worden

16

onderzoek.” en dat de uitval veroorzaakt werd door een E. coli-infectie. Andere ziekteverwekkers waren er volgens de uitslag niet gevon­ den. Dat vond ik vreemd, want de proble­ men waren inmiddels alleen maar erger geworden: uitval van 49 hennen per week (op 19.000 hennen, red.) en een produc­ tiedaling van 10%. Wat ook de alarmbel­

len deed rinkelen, was het feit dat op dat moment een pluimveebedrijf in Leusden was geruimd wegens een AI-uitbraak. Dat was bij ons in de buurt. Ik dacht dat AIonderzoek standaard onderdeel is van het uitgebreide GD-onderzoek, dus dat we die ziekte konden uitsluiten. Dat bleek echter niet het geval te zijn.”


AI-onderzoek wordt inderdaad niet stan­ daard door de GD gedaan. De GD con­ formeert zich uiteraard aan de officiële regelgeving en maakt daarnaast gebruik van de informatie die meegeleverd wordt met de dieren die voor sectie worden aangeboden. Dit betekent dat als op het inzendformu­ lier is aangegeven dat er sprake is van een productiedaling van minimaal 2% per dag gedurende een periode van twee dagen, dus een daling van minimaal 4%, het AIonderzoek wordt uitgevoerd. Ook wanneer het sectiebeeld daartoe aanleiding geeft, worden swabs genomen om AI uit te slui­ ten; dat is met name het geval bij sterfte in combinatie met een geringe buikvliesont­ steking en vochtophoping in de organen.

Strenge regels en openheid Gerda: “Omdat we vreesden voor AI, heeft onze dierenarts direct bloedmonsters genomen en naar de GD gestuurd. Enkele dagen later werden we gebeld met het slechte nieuws dat inderdaad afweerstof­ fen tegen AI waren aangetoond. Op zo’n moment komt er veel spanning op je af. Dezelfde dag nog stond er een specia­ listenteam met mensen van de NVWA, onze dierenarts en de GD op onze stoep om monsters te nemen om te kijken of het virus nog aanwezig was. Zij meldden binnen 24 uur dat er bij de onderzochte hennen geen AI-virus meer was aangetrof­ fen. Het is dus goed afgelopen. Kennelijk hadden we een korte periode AI-virus op het bedrijf en hebben we de uitbraak goed doorstaan. Maar we hadden wel het gevoel

dat we van sommigen in de pluimveesector de zwarte piet toegespeeld kregen wegens het niet op tijd melden van de uitbraak, terwijl wij ons van geen kwaad bewust waren. De pluimveewereld is klein, ieder­ een in de omgeving wist ervan. Ik vraag mij ook af welk beeld is ontstaan. AI blijft een lastig onderwerp. Mogelijk denkt men nu dat je bij het vermoeden van deze ziekte beter even kunt wachten, omdat het goed kan gaan. De consequenties zijn immers groot: je bedrijf gaat in ieder geval 24 uur op slot en mogelijk wordt het hele koppel geruimd. Bij ons zou dat om 19.000 hennen gaan, dat zou verschrikke­ lijk zijn geweest. Maar de volksgezondheid en de gezondheid van andere kippen in de omgeving staat wel op het spel. Het kan ook slecht aflopen.”

Behoefte aan duidelijkheid Volgens Gerda heerst er nog veel ondui­ delijkheid. “Wat is precies de reden dat je bedrijf op slot gaat en wat is het belang voor de volksgezondheid? Waarom moet er zo snel geruimd worden? Ik vraag mij af of er geen andere opties zijn. Je wilt er alles aan doen dat je bedrijf niet geruimd hoeft te worden. De strenge regels kunnen pluimveehouders ervan weerhouden om open te zijn over hun vermoeden van AI. Daarnaast is het natuurlijk belangrijk dat verwachtingen kloppen met de werke­ lijkheid. Wanneer wordt welk onderzoek ingezet en wie draagt welke verantwoor­ delijkheid? Wanneer dat voor alle partijen helder is, kun je beter samenwerken.”

Goede communicatie GD-dierenarts Teun Fabri: “Gerda van den Brandhof-Breeschoten heeft volkomen gelijk dat openheid van levensbelang is voor de continuïteit van de sector. Ze heeft tijdig aan de bel getrokken en haar valt dus niets te verwijten. Wat haar overkomen is heeft grotendeels te maken met gebrek aan goede communicatie. Ook als GD hebben we hier­ van geleerd en de interne werkwijze verbeterd, zodat we gerichter kunnen inspelen op de verwachtingen die de mensen hebben bij het insturen van sectiemateriaal. We vragen daarom ook om op het inzendformulier duidelijk aan te geven wat de ziek­ tesituatie is op het bedrijf, met een telefoonnummer erbij, zodat we bij vragen snel contact kunnen opnemen. Uiteraard mogen dierenartsen, voorlichters en pluimveehou­ ders ook vooraf contact opnemen met onze sectiezaaldierenarts (0570-660671) om hun probleem nader toe te lichten. Het blijft belangrijk om verdenkingen van AI tijdig te melden. Het zou kunnen gaan om een laagpathogene variant van H5H7, die zou kunnen muteren tot een hoogpathogene variant.

V.O.F. Van den Brandhof-Breeschoten in Renswoude.

Voor meer details over het melden van problemen zie www.gddiergezondheid.nl/ diergezondheid/regelgeving.” GD Pluimvee | Maart 2014 |

17


Interview | tekst: drs. Eva Onis

Isolatoren in het GD-laboratorium.

Hoofdlijnen veterinair praktijkonderzoek 2014 Al decennialang voert de GD, met financiering van het Productschap Pluimvee en Eieren (PPE), veterinair praktijkonderzoek uit in de pluim­ veesector. Naast het snel en flexibel kunnen inspelen op actuele proble­ men, wordt ook ingezet op langetermijnonderzoek. GD-pluimveedierenarts Wil Landman, inhoudelijk verantwoordelijk voor dit onderzoek, licht de Wil Landman

Wil: “De positie van de GD is uniek van­ wege de betrouwbaarheid waarmee we data kunnen verzamelen en analyseren. We hebben namelijk contact met alle commer­ ciële pluimveebedrijven, waarvan we vol­ gens vaste schema’s monsters ontvangen voor laboratoriumonderzoek. Dit in het kader van zowel verplichte als aanvullende dierziekteprogramma’s. Daarnaast onder­ houdt de GD contacten met toeleverende en afleverende bedrijven, zoals dierenart­ sen, fokkerijorganisaties, kuikenbroede­

18

onderwerpen voor 2014 toe. rijen, veevoerleveranciers, farmaceuten, de eierhandel en slachterijen. We hebben daardoor veel zicht op de problemen die spelen in het veld.” Doel van het praktijkonderzoek is het versterken van de concurrentiepositie van de Nederlandse pluimveehouderij en het verder ontwikkelen van productiesyste­ men. “We doen diergeneeskundig onder­ zoek om de veehouderij te ondersteunen en daarmee de consument goede en

gezonde producten te kunnen bieden. Ook willen we met de onderzoeksresultaten de gezondheid en het welzijn van de dieren verder verbeteren en knelpunten op dat gebied gericht oplossen”, aldus Wil. “Het is belangrijk om meetbare criteria te heb­ ben, waarmee we effecten van bepaalde behandelingen wetenschappelijk kunnen aantonen.” Elk jaar worden opnieuw, in overleg met het bedrijfsleven, voorstellen geformuleerd voor het praktijkonderzoek in het komende jaar. Voor 2014 zijn de


volgende aandachtsgebieden vastgesteld: Mycoplasma synoviae (M.s.), Escherichia coli (E. coli), Enterococcus cecorum (E. cecorum), darmgezondheid, Coccidiose, Histomonas en Salmonella Java (S. Java).

M.s.: vaccinonderzoek Het klinische en economische belang van M.s. neemt in het binnen- en buitenland steeds verder toe. Daarom is het PPE in januari 2013 gestart met structurele bestrijding van deze ziekteverwekker. De resultaten laten tot nu toe een gunstige ontwikkeling zien. Er is een grote daling bereikt in het aantal M.s.-infecties bij fok(vlees en leg), legvermeerderings-, op­ fokleg- en kalkoenbedrijven. Wil: “In 2014 willen we onderzoeken of M.s.-vaccinatie de uitscheiding van M.s.-veldstammen kan verminderen (voorkómen lukt niet) en of dit vaccin dus een bijdrage zou kunnen leveren aan de bestrijding van M.s.infecties. Aanleiding hiertoe is de succes­ volle toepassing van vaccins voor M. gallisepticum (M.g.). Voor M.g. is al een verplichte vaccinatie op besmette meer­ leeftijdenlegbedrijven ingesteld omdat aangetoond is dat vaccinatie bijdraagt aan de reductie van de infectiedruk op deze bedrijven, waardoor ze op den duur vrij zouden kunnen worden van M.g.”

E. coli: meer inzicht Het zeer acuut verlopende E. coli-buikvlies­ ontstekingssyndroom (EPS) is doodsoor­ zaak nummer één bij leggende hennen. Onderzoek hiernaar is bij gebrek aan een geschikt diermodel lang achtergesteld ge­ bleven. “Je kunt pas tot een goede aanpak komen als je de ziekte kunt nabootsen. Daarom heeft de GD de afgelopen jaren volop onderzoek verricht om een diermo­ del te ontwikkelen. In 2014 wordt nader onderzoek gedaan om dit model verder te verbeteren. Met een goedlopend diermodel kan het effect van allerlei behandelingen van EPS objectief beoordeeld worden.”

E. cecorum en andere kiemen

Histomonas: noodvaccin

E. cecorum-infecties hebben de laatste jaren tot veel schade en verhoogd anti­ bioticumgebruik bij vleeskuikens geleid. De GD doet al sinds 2009 onderzoek naar E. cecorum, waarbij onder andere gekeken is naar verticale transmissie (overdracht van moederdier op ei). Die transmissie kon echter niet worden aangetoond. Vervolgens is veel onderzoek gedaan naar de interac­ tie tussen E. cecorum en andere kiemen, waarbij gebleken is dat M.s. een belangrij­ ke invloed heeft. Over de invulling van het uit te voeren onderzoek in 2014 vindt nog overleg plaats met het bedrijfsleven.

Histomonas is een zeer ernstige aandoe­ ning bij kalkoenen, waarbij het sterfte­ percentage in de regel oploopt tot 80 à 100%. Hoewel deze aandoening bij kippen een milder verloop heeft, kan ook hier de schade sterk toenemen door een geringe tot matige sterfte die lang aanhoudt. “Als gevolg van een Europees verbod op anti-histomonasmiddelen vanwege vermeende giftige eigenschappen, is de pluimveehouderij zonder preventieve en therapeutische middelen komen te zitten. Bedrijven die worden getroffen door deze parasiet komen daardoor in de problemen. De GD verricht praktijkonderzoek om een noodvaccin voor de kalkoenhouderij te ontwikkelen.”

Darmgezondheid “Managementfactoren spelen vaak een belangrijke rol. Dit jaar gaan we onder meer onderzoeken wat het effect is van een lage omgevingstemperatuur en late of beperkte voergift op de darmontwikkeling tijdens de eerste negen levensdagen en de technische resultaten aan het einde van de mestperiode. Op basis hiervan kunnen we adviezen opstellen voor verbetering van de kuikenopvang.”

Coccidiose: qPCR “Coccidiose veroorzaakt wereldwijd miljarden euro’s schade per jaar. Hoewel nagenoeg alle pluimveebedrijven besmet zijn met coccidiose, was er geen analyse­ methode voorhanden om het verloop van deze infecties op betrouwbare wijze te monitoren. Daarom heeft de GD een nieuwe qPCR-methode ontwikkeld waarmee dat wel lukt. Deze methode is echter relatief duur, daarom onderzoeken we nu of het moge­ lijk is om een vereenvoudigd schema toe te passen om zo op betrouwbare wijze de infectiedruk op bedrijfs- en integratieni­ veau te volgen en het effect van bepaalde interventiemaatregelen te achterhalen. Hierbij kun je denken aan toediening van anti-coccidiosemiddelen via voer en ma­ nagement- en hygiëne­maatregelen.”

S. Java: verspreidingsroutes “Salmonella Java is een zeer hardnekkige bacterie, die aanhoudende bedrijfsin­ fecties kan veroorzaken. Een bedrijf dat eenmaal is besmet, komt er alleen met grote inspanningen vanaf. Inzicht in de verspreidingsroutes van deze kiem is zeer gewenst en daar zal de GD binnen het praktijkonderzoek in 2014 aandacht aan besteden. Tevens zal in dat jaar voorberei­ dend literatuuronderzoek gedaan worden om te kijken of we kunnen komen tot een ontsmettingsprotocol waarmee de besmet­ tingen gemakkelijker van bedrijven af te krijgen zijn.”

Delen van resultaten De resultaten van de onderzoeken worden gepresenteerd en besproken in de Advies­ commissie Pluimveegezondheidszorg en gedeeld via de projectrapportages van het PPE. Daarnaast verschijnen regelmatig artikelen in (populair) wetenschappelijke tijdschriften en, als de resultaten daar aanleiding toe geven, in internationaal wetenschappelijke tijdschriften.

GD Pluimvee | Maart 2014 |

19


De STAl van

Willy Derks Sinds 2012 staat de derde Ron­ deelboerderij van Nederland in Ewijk. Rondeel is volledig gericht op maatschappelijk verantwoord ondernemen. Vele facetten zijn hierin meegenomen, zoals dierenwelzijn, milieu, landschappelijke inpasbaar­ heid en voedselveiligheid. Eigenaar Willy Derks is zeer enthousiast over het systeem.

Drie sterren “Het Rondeelconcept bestaat ener­ zijds uit de ronde kippenstal waarin 30.000 leghennen verblijven. Dit stalsysteem heeft het ‘Beter Levenkeurmerk’ van de Dierenbescherming gekregen, met drie sterren. Dat is het hoogste aantal sterren dat je kunt krijgen. Rondeel is het enige nietbiologische stalsysteem met zoveel sterren. Daarnaast heeft Rondeel als eerste een milieukeurmerk op haar eieren gekregen. Anderzijds bestaat het Rondeelcon­ cept ook uit een eerlijk marketingpro­ gramma voor de afzet van de eieren. De omstandigheden en handelwijze van de drie Rondeelstallen is exact gelijk.”

Veel belangstelling “De korte lijnen met de consument (transparantie en marktbewerking) spreken mij geweldig aan. Het sys­ teem werkt naar volle tevredenheid en geniet volop belangstelling van de consument. Rondeel Ewijk is dagelijks gratis te bezoeken van 9.30 uur tot zonsondergang.” Bezoekers kunnen gebruikmaken van de bezoekerstunnel die verdiept is aangelegd. Op deze manier komen zij letterlijk oog-in-oog te staan met de kippen, zoals te zien is op de foto “Dit geeft de consument/burger de mogelijkheid elk detail van het bedrijf te bekijken en te beoordelen. Tot nu toe was die beoordeling uitermate positief!”

GD, Postbus 9, 7400 AA Deventer, T. 0900-1770, F. 0570-63 41 04, www.gddiergezondheid.nl, info@gddiergezondheid.nl


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.