Samen werken aan diergezondheid
pluimvee
Hennie de Haan, voorzitter AVINED en NVP
“pluimveesector en overheid hebben elkaar nodig� Fokbedrijven over het belang van
m.s.-aanpak
Veterinair praktijkonderzoek: meer aandacht voor zes ziektekiemen
Uit het GD-lab: Hoe werkt de
Har-test?
58 aprIL 2015
www.aviagen.com Tel: 0032 (0)14 44 37 70 – Fax: 0032 (0)14 46 08 37 – e-mail: salesplanning-epi@aviagen.com
| Voorwoord
| INHOUD 04 Nieuws & Tips 05 Vraag & Antwoord 07 Fokbedrijven over de
10
georganiseerde aanpak van M.s.
10 Daling antibioticumgebruik sterkst bij verterings problemen
13 ‘Pluimveesector en overheid
16
hebben elkaar nodig’
16 Meer aandacht voor
belangrijke ziektekiemen
18 Serie: Uit het GD-lab 21 Monitoring
18
22 Kees Wantenaar volgt Machiel Sol op als voorzitter GD
24 De stal van Johan Klaassen
Bereikbaarheid U kunt de GD telefonisch bereiken via 0900-1770. Van maandag tot en met vrijdag van 08.00 tot 17.00 uur. Tarieven Alle genoemde GD-tarieven in deze uitgave zijn exclusief BTW en € 9,80 basiskosten. Ophaaldienst voor sectie- en monstermateriaal Aanmelden: telefonisch 0900-202 00 12 (24 uur per dag). Wij halen het materiaal dan zo spoedig mogelijk bij u op. Sectie- en monstermateriaal kunt u brengen van maandag tot en met vrijdag van 8.00 tot 17.00 uur.
COLOFON
GD Pluimvee is een uitgave van de GD | REDACTIE Rob Nijland, Jan Workamp, Merlijn Kense | EINDREDACTIE Eva Onis | REDACTIEADRES GD, Marketing & Communicatie, Postbus 9, 7400 AA Deventer, T. 0900-1770, F. 0570-63 41 04, redactie@gddiergezondheid.nl, www.gddiergezondheid.nl | Productiecoördinatie Senefelder Misset Doetinchem | basisontwerp Fokko-Ontwerp | VORMGEVING X-Media Solutions Doetinchem | Druk Senefelder Misset Doetinchem | ABONNEMENTEN GD Pluimvee wordt gratis toegezonden aan relaties van de GD. Een jaarabonnement (3 nummers) voor personen buiten de doelgroep kost € 15,55 (excl. BTW en verzendkosten) | ADVERTENTIES PSH Mediasales, T. 0314-35 58 00 | VERSCHIJNINGSFREQUENTIE 3 keer per jaar | SUGGESTIES Als u suggesties heeft voor dit blad, dan verzoeken wij u deze door te geven aan de redactie. Overname van artikelen is toegestaan uitsluitend na toestemming van de uitgever.
ISSN: 1875-2594 ADRESWIJZIGINGEN: bel 0900 1770, kies optie 4 (lokaal tarief)
Veranderingen Het officiële einde van de Productschappen, en daarmee van het PPE, was op 31 december 2014 een feit. Op het gebied van diergezondheid betekent dit onder andere dat de bestaande PPE-verordeningen AI, NCD, salmonella’s en Mycoplasma’s qua regelgeving zijn overgenomen door het ministerie van Economische Zaken. Uitgangspunt hierbij was een ‘één-op-één-overname’. Hiermee is de basis, benodigd voor het behouden van de sterke exportpositie van de Nederlandse pluimveeproducten, gewaarborgd. De NVWA zal controle uitvoeren op de naleving van de regelgeving en waar nodig sanctioneren. De uitvoering is grotendeels opnieuw bij de GD belegd. De pluimveesector heeft al in een vroeg stadium AVINED, OVONED en PLUIMNED in het leven geroepen om, waar gewenst en toegestaan, zaken centraal te kunnen organiseren. Hoe belangrijk zo’n overkoepelende overlegstructuur is, werd duidelijk met de vogelgriep situatie in november/december 2014. In dit nummer leest u wat Eric Hubers en Hennie de Haan, voorzitter van AVINED in respectievelijk 2014 en 2015, van de veranderingen vinden. In andere interviews komen de gaande en komende voorzitter van de Raad van Commissarissen van de GD aan het woord en drie fokkers geven hun mening over het belang van de Nederlandse M.s.-aanpak. Afgelopen jaren heeft de GD, in opdracht van het PPE, vanuit een collectief budget Veterinair Praktijkonderzoek uitgevoerd voor de pluimveesector. Over een aantal onderwerpen zal de GD flyers uitgeven met daarin de stand van zaken. Deze keer is een flyer over Enterococcus cecorum bijgevoegd. In de Adviescommissie Pluimveegezondheidszorg is het belang van en het draagvlak voor het behoud van Veterinair Praktijkonderzoek onderstreept. In geval er een Algemeen Verbindend Verklaring voor innovatie en onderzoek wordt afgegeven en de sector opnieuw bereid is een collectief budget beschikbaar te stellen, kunnen we verder werken aan de onderwerpen zoals beschreven in dit nummer. Jan Workamp, Sectormanager Pluimvee
GD Pluimvee | April 2015 |
3
NIEUWS & TIPS Salmonella- en Mycoplasmabesmettingen Salmonella Enteritidis (SE), Salmonella Typhimurium (ST), Salmonella Java (SJ), Mycoplasma gallisepticum (Mg)
SE oktober 2012 november 2012 december 2012 januari 2013
Gebruik actuele inzendformulieren Alle inzendformulieren van de GD zijn gewijzigd per 1 januari 2015. Bovendien worden de formulieren met enige regelmaat vernieuwd. Daarom verzoeken wij u om voor de dierziekteprogramma’s altijd de aangestuurde inzendformulieren te gebruiken. Voor de overige inzendingen kunt u gebruikmaken van de actuele inzendformulieren op www.gddiergezondheid.nl/formulieren.
Mg
•(1) •(1) •(1)
SE oktober 2012 november 2012 december 2012 januari 2013
maart 2013
maart 2013
april 2013
april 2013
mei 2013
mei 2013
juni 2013
juni 2013
juli 2013
juli 2013
augustus 2013
augustus 2013
september 2013
september 2013
oktober 2013
oktober 2013
•(4)
november 2013 december 2013
november 2013 december 2013
januari 2014
januari 2014
februari 2014
februari 2014
maart 2014
maart 2014
april 2014
april 2014
mei 2014 juni 2014
•(1)
juli 2014
mei 2014
•(1)
augusus 2014
november 2014
4
•(1) •(1) •(2)
SJ
februari 2013
oktober 2014
De GD factureert de AI ELISA-test niet meer rechtstreeks naar de pluimveehouder. Om voor 50 procent vergoeding vanuit Brussel in aanmerking te komen, loopt de facturering nu via het Diergezondheidsfonds (DGF). Dat betekent dat op de GD-factuur sinds het begin van dit jaar het tarief voor de ELISA-test AI op nul euro staat. Dit is dus geen ‘foutje in de factuur’. De inschrijfkosten worden wel gefactureerd. De verandering geldt niet voor de uitvoering van de AGPtest voor AI bij vleeskuikens, omdat de kosten hiervan niet voor cofinanciering in aanmerking komen.
ST
februari 2013
september 2014
Factuur AI ELISAtest via DGF
• vermeerdering
december 2014
juni 2014 juli 2014 augustus 2014
•(1) •(1) •(1) •(3) •(2) •(1) •(2) •(1) •(1)
Prijswinnaar LIV: De Kakelhoeve De GD was eind februari weer aanwezig op de Landbouwdagen Intensieve Veehouderij (LIV) in Venray. Ook dit keer konden de bezoekers van de GD-stand meedoen aan een prijsvraag, waarbij zij mochten raden hoeveel bloedbuisjes er in de vaas zaten. Peter van der Heijden, mede-eigenaar van scharrelpluimveebedrijf De Kakelhoeve in Oirschot, zat slechts dertien buisjes naast het juiste aantal. Daarmee heeft hij een tablet gewonnen. Hartelijk gefeliciteerd!
september 2014 oktober 2014 november 2014 december 2014
•(3) •(2) •(2) •(9) •(4) •(1) •(4) •(1) •(2) •(1) •(3) •(3) •(9) •(3)
• leghennen ST
•(2) •(1) •(1) •(1) •(1) •(1) •(2)
•(2) •(4) •(4) •(5) •(1) •(4) •(6) •(2) •(12)
•(1) •(1) •(1) •(1)
Vraag & Antwoord
tekst: xxxxx | xxxxx
In de rubriek ‘Vraag & Antwoord’ beantwoorden GD-dierenartsen vragen vanuit de praktijk die ons op één of andere manier bereiken.
?
raag: Waarom zijn voor de monitoring van pluimV veeziektes steeds zoveel monsters nodig, kan dat niet goedkoper?
Antwoord Wil Landman, pluimveedierenarts en onderzoeker: Een besmetting van een koppel begint meestal bij één of enkele kippen. Vervolgens raken koppelgenoten geleidelijk via contact besmet. Hoe lang het duurt voordat het hele koppel besmet is, hangt af van de ziektekiem. Bij Mycoplasma gallisepticum en Mycoplasma synoviae gaat het bijvoorbeeld om circa zes weken. Vooral het vermogen van een kiem om zich snel te vermeerderen en te verspreiden (de besmettelijkheid) is van invloed, maar ook andere factoren kunnen een rol spelen, zoals de gevoeligheid van de dieren voor de kiem en de afweer van de kippen. Via monitoringsprogramma’s willen we infecties bij pluimveekoppels zo snel mogelijk opsporen om verdere verspreiding tegen te kunnen gaan. Daarom worden pluimveekoppels regelmatig bemonsterd. Per koppel worden tussen de dertig en zestig monsters verzameld. Deze aantallen berusten op statistische berekeningen, waarbij een evenwichtig compromis is gesloten tussen de kosten en de nauwkeurigheid en snelheid waarmee de infectie opgespoord kan worden. Als 5 procent (of meer) van de dieren in één stal besmet is, zijn zestig monsters nodig om de infectie op te sporen. Er zit dan tenminste één monster tussen met een positieve testuitslag. Bij dertig bloedmonsters is de infectie pas aantoonbaar wanneer 10 procent of meer van de dieren besmet is. Meer bloedmonsters geven dus meer zekerheid over het wel of niet besmet zijn van een koppel op het moment van bemonsteren. In het kader van een snelle en doeltreffende ziekteopsporing is het dus niet verstandig om te bezuinigen op het aantal monsters en de frequentie van onderzoek.
Ook een vraag? Laat het ons weten en mail uw vraag naar redactie@gddiergezondheid.nl onder vermelding van Vraag & Antwoord GD Pluimvee.
?
raag: Onlangs zijn de inzendformulieren van de V GD vernieuwd en een aantal testen wordt niet meer genoemd, kan ik die testen niet meer aanvragen?
Antwoord Jeanine Wiegel, pluimveedierenarts: Op de nieuwe inzendformulieren staan de meest aangevraagde onderzoeken. Dit is niet het volledige aanbod van de GD. Mocht u andere testen willen aanvragen, dan kunt u contact opnemen met uw dierenarts. Dierenartsen kunnen inloggen op het dierenartsendeel van de website en hebben dan toegang tot de uitgebreide Producten en Diensten Catalogus. Mocht het gewenste onderzoek daar niet tussen staan, dan kan uw dierenarts contact opnemen met de Centrale Pluimveedierenarts bij de GD. Die kan u verder informeren over de mogelijkheden.
?
raag: Het slachthuis heeft veel kuikens van de V laatste ronde afgekeurd vanwege afwijkende levers. Wat kan de oorzaak daarvan zijn?
Antwoord Robert Jan Molenaar, pluimveedierenarts: Een afwijkend uiterlijk van de lever kan veroorzaakt worden door tal van problemen. Een bij vleeskuikens bekende leverafwijking is hepatitis (leverontsteking), die zich aan de slachtlijn toont door de aanwezigheid van vele kleine haardjes in de lever. Bij koppels met dergelijke levers was in de stal echter vaak niets te zien. Tot nu toe is nog geen eenduidige oorzaak aan te wijzen. Mogelijk spelen virale of bacteriële infecties op jongere leeftijd een belangrijke rol. Als die infecties niet gepaard gaan met zichtbare ziekteverschijnselen, zijn ze makkelijk te missen. Op dit moment loopt er een monitoringspilot bij de GD waarbij we de levers van probleemkoppels zowel op jonge leeftijd als op slachtleeftijd met een breed scala aan tests onderzoeken. Hiermee willen we de oorzaak achterhalen om tot een gerichte aanpak te kunnen komen. Heeft u zelf meerdere rondes achter elkaar deze problemen en wilt u deelnemen aan het project? Neem dan contact op met Naomi de Bruijn via n.d.bruijn@gddiergezondheid.nl.
GD Pluimvee | April 2015 |
5
Breeding for 500 first quality Eggs! 500400300-
Verlengde lagecampseweg 4, 4051 CG Ochten, Nederland tel: 0031 (0)344 641 349 www.hetankerbv.nl
Heiberg 26-A, 5504 PB Veldhoven, Nederland tel: 0031 (0)40 253 2732 www.vepymo.com
Beselarestraat 155. 8940 Geluwe, BelgiĂŤ tel: 0032 (0)56 511 318 www.verhaeghe-hetanker.be
Nieuwstraat 2, 2382 Poppel, BelgiĂŤ tel: 0032 (0)14 654 140 www.vepymo.com
tekst: drs. Eva Onis | m.s.-aanpak
Fokbedrijven over de georganiseerde aanpak van M.s.
“ Wij juichen het nieuwe beleid toe” Mycoplasma synoviae (M.s.) veroorzaakt niet alleen ziekteproblemen bij pluimvee, maar leidt ook steeds vaker tot handelsbeperkingen. Daarom is de georganiseerde aanpak van M.s. vanaf 2013 opgenomen in de PPE-regelgeving, die dit jaar is overgenomen door het ministerie van Economische Zaken (EZ). Maar daarmee zijn we er nog niet, zo blijkt uit de reacties van diverse fokbedrijven.
Het doel van de georganiseerde M.s.aanpak is vermindering van het aantal M.s.-besmettingen in de Nederlandse pluimveesector. Ons land loopt voorop met een hoogontwikkelde pluimveehouderij en daarvoor blijft een goede pluimveegezondheid een belangrijke voorwaarde. De aanpak is gebaseerd op: 1) Het opsporen van M.s.-veldinfecties in pluimveekoppels door regelmatig bloedonderzoek te doen. Bij M.s.gevaccineerde dieren of bij dieren die afkomstig zijn van een bedrijf waar tegen M.s. gevaccineerd is, dient PCRonderzoek uitgevoerd te worden. Deze monitoring is opgenomen in de EZregelgeving. 2) Het nemen van hygiënemaatregelen en toepassing van kanalisatie op basis van de M.s.-status om horizontale verspreiding van M.s. te verminderen of te voorkomen. Deze maatregelen zijn niet wettelijk verplicht. Tot nu toe laten de resultaten zien dat het aantal M.s.-infecties in de Nederlandse pluimveehouderij laag is, met uitzondering van de (opfok)vleesvermeerderings- en de eindlegsector. Er is al een grote daling gerealiseerd in het aantal M.s.-infecties bij fok- (vlees en leg), legvermeerderings-, opfokleg- en kalkoenbedrijven ten opzichte
van 2005-2006. Dit is het gevolg van alle inspanningen om verspreiding van M.s. terug te dringen en bewustwording van de noodzaak om M.s. aan te pakken, zonder vaccinatie toe te passen. Ook is gebleken dat horizontale verspreiding van M.s. in de Nederlandse pluimveehouderij een belangrijke rol speelt (zie kader). Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat M.s. in de leg- en vleesvermeerderingssector veel vaker aangetoond wordt in de productieperiode dan in de opfokperiode. Oftewel: koppels raken tijdens het transport, bij aankomst of tijdens de productieperiode besmet. Hygiënemaatregelen die insleep en horizontale verspreiding kunnen voorkomen zijn dus van groot belang.
Veel vraag naar M.s.-vrije fokdieren Fokbedrijven worden dagelijks geconfronteerd met eisen ten aanzien van M.s. “Bijna al onze afnemers willen M.s.-vrije fokdieren”, vertelt Frans van Sambeek, directeur Research & Development
Frans van Sambeek (ISA) GD Pluimvee | April 2015 |
7
bij ISA (fokker van leghennen). “ISA levert wereldwijd grootouderdieren en ouderdieren. De eis en policy van ons bedrijf is dat wij altijd M.s.-vrije fokdieren leveren, dus ook vanuit Nederland. De georganiseerde M.s.-aanpak is een middel om de M.s.-druk te verlagen en dat maakt het makkelijker om in ons land M.s.-negatief te produceren. Dat is goed voor Nederland en voor onze exportpositie, want in veel Europese landen, maar bijvoorbeeld ook in Noord-Amerika en Brazilië, wordt M.s. niet geaccepteerd.”
directeur Otto van Tuijl. “Wij doen al een aantal jaar op vrijwillige basis aan M.s.monitoring, dus wij juichen het nieuwe beleid van harte toe. Aviagen levert op jaarbasis 25 miljoen moederdieren, waarvan 6 miljoen aan de Nederlandse markt, dus het grootste deel gaat de grens
Aviagen Group (fokker van vleeskuikenouderdieren) heeft vergelijkbare ervaringen. “Op dit moment vraagt zo’n 80 procent van onze klanten nadrukkelijk om M.s.-vrije ouderdieren”, aldus technisch
over. Duitsland eist bijvoorbeeld al sinds begin jaren 90 dat wij M.s.-vrije dieren leveren.” Ook Cobb Europe BV (fokker van vleeskuikenouderdieren) test hun dieren al sinds een aantal jaar wekelijks op M.s. Cobb-dierenarts André Derkx: “Als onze test uitwijst dat er mogelijk sprake is van M.s-infectie, zetten we vervolgens de onderscheidende PCR-test van de GD in (zie kader ‘M.s.vaccins’, red.). Wij leveren wereldwijd, al onze afzet moet daarom M.s.-vrij zijn.”
“Al onze afzet moet M.s.-vrij zijn.”
Bewustwording Volgens Van Tuijl is bewustwording in deze fase het belangrijkste aspect van M.s.monitoring. “Iets waar niet op gemonitord wordt, leeft ook niet”, stelt hij. “Als afnemers M.s-negatieve dieren krijgen, en die blijken op het bedrijf ineens toch besmet te zijn, dan is er een ‘lek’ in de biosecurity. Wanneer je de status van de
Otto van Tuijl (Aviagen Group)
8
dieren in de gaten houdt, heb je beter zicht op wat er gebeurt. Het zou mooi zijn als de Nederlandse pluimveesector straks niet alleen M.g.-, maar ook M.s.-vrij is. En daar hebben we de GD bij nodig, maar dat paadje lopen wij als bedrijf al vijftien jaar. We hebben geregeld met de GD naar oorzaken van M.s.-uitbraken gezocht, maatregelen besproken en eventueel vervolgonderzoeken ingezet. Van collega-bedrijven heb ik gehoord dat zij dat ook gedaan hebben. Het is belangrijk om ervaring en kennis te delen om samen verder te komen.” Van Sambeek: “De landelijke monitoring is nog vooral gericht op het in kaart brengen van de situatie, maar daar los je het probleem nog niet mee op. Hoe haalbaar zijn eventuele maatregelen? Het is goed om te zien dat het aantal besmettingen al daalt, maar daar moet nog een stap bij. Als ik het over de legsector heb, dan geldt dat vooral voor leg-eind. Zelf
Mycoplasma synoviae (M.s.) M.s. is een bacterie zonder celwand en is zeer besmettelijk voor kippen. De bacterie komt wereldwijd voor. Als een koppel eenmaal geïnfecteerd is, dan is het levenslang besmet. Besmette moederdieren kunnen de bacterie via het ei op nakomelingen overdragen (verticale verspreiding). Daarnaast is verspreiding mogelijk via contact tussen de dieren onderling en via insleep door onder meer bezoekers en besmette materialen (horizontale verspreiding). M.s. kan tot verschillende ziektebeelden leiden, waaronder infectieuze synovitis, luchtzakontsteking, eipuntschaalafwijkingen en eiproductiedaling. De ernst van die ziektebeelden kan toenemen door interactie tussen M.s. en diverse andere ziektekiemen die luchtweginfecties veroorzaken, zoals het infectieuze bronchitisvirus en E. coli.
tekst: drs. Eva Onis | m.s.-aanpak
M.s.-vaccins Wereldwijd zijn M.s.-vaccins geïntroduceerd die de ziekteverschijnselen kunnen verminderen of voorkomen. Vaccinatie voorkomt echter niet dat een M.s.-veldinfectie aanslaat. Dat betekent dat stringente hygiënemaatregelen ook van kracht blijven op bedrijven die koppels tegen M.s. vaccineren. Omdat het opsporen van M.s.-veldinfecties in de gevaccineerde koppels niet mogelijk is via bloedonderzoek, heeft de GD een onderscheidende PCR-test ontwikkeld waarmee dat wel kan. Hierbij wordt gebruikgemaakt van luchtpijpswabs.
onderzoeken we ons fokmateriaal iedere twee weken op M.s., maar dat kan bij de eindproductie niet zomaar, dat is te duur. Wat is voor hen haalbaar? En wat als de dieren besmet blijken te zijn, is er dan op termijn compensatie voor eventueel vervroegd slachten?” Volgens Derkx mag daarnaast geen enkele twijfel bestaan over de kwaliteit van de monitoring. “Het mag geen discussie zijn of een testuitslag positief of negatief is. De tests moeten helder, duidelijk en reproduceerbaar zijn. Hetzelfde geldt voor de controles en de vervolgstappen.”
Verbeterpunten Van Tuijl is van mening dat nog meer onderzoek nodig is naar M.s.-vaccinatie. “In hoeverre kunnen deelentingen het aantal veldinfecties terugdringen? Bij de invoering van de monitoring waren er al een tijdje entstoffen op de markt, maar het is nog onduidelijk hoe entprogramma’s de M.s.-druk kunnen verlagen. In de praktijk heb ik gezien dat toch veldinfecties kunnen uitbreken op bedrijven die enten.” “M.s. kent veel varianten”, zegt Van Sambeek. “Sommige zijn onschuldig, andere veroorzaken ziekteproblemen. We hebben dus een goede entstof nodig, maar die is er volgens mij nog niet, en dat is ook niet eenvoudig te realiseren. Hier komt de farmaceutische industrie in beeld. Wat
“Het allerbelangrijkste is de biosecurity en de hygiëne op bedrijven.” dat betreft is het anders dan bij M.g.” Ook Derkx hoopt dat we in de toekomst breder vaccins kunnen inzetten. “Verder is het zaak dat we op termijn streven naar een verplicht eenleeftijdsysteem en dat er een compensatieregeling komt wanneer veehouders de nulstatus willen behouden, net als bij M.g.”
Hoe verder? Van Tuijl: “Als we M.s. in Nederland niet kunnen terugdringen, dan zullen fokbedrijven in andere landen gaan produceren waar de druk lager is. Het is dan te risicovol om een fokbedrijf in Nederland te hebben. Bovendien is de pluimveedichtheid in Nederland ook nog eens hoger dan in andere landen. We hebben de totale sector nodig voor extra monitoring. Het opheffen van de Productschappen heeft het er niet makkelijker op gemaakt. Maar laten we eerst nog een jaar ervaring opdoen om te kijken hoe de situatie zich beweegt en dan de aanpak bijstellen op basis van informatie, en niet op basis van emotie. De samenwerking met de sector en de GD is flexibel genoeg om de juiste richting te bepalen.”
Van Sambeek: “Het allerbelangrijkste is de biosecurity en de hygiëne op bedrijven. De M.s.-status is bij ons een indicator voor de hygiëne. Als de hygiëne niet op orde is, dan kom je er niet. Bovendien helpt dat niet alleen bij de bestrijding van M.s., maar ook bij het voorkomen van AI-infecties.” “Dit is pas het begin”, zegt ook Derkx. “De aanpak staat nog in de kinderschoenen. We zullen de afname van het aantal infecties nauwkeurig moeten volgen, waarbij we op basis van infectiemodellen de infectieroutes kunnen blokkeren.”
Andre Derkx (Cobb Europe BV) GD Pluimvee | April 2015 |
9
antibiotica | tekst: drs. merlijn kense
Daling antibioticumgebruik sterkst bij verteringsproblemen Het antibioticumgebruik op vleeskuikenbedrijven is in de periode 2009 tot en met 2013 gedaald met 49 procent. Een goede prestatie, waarmee de beoogde reductie (50 procent) op een haar na is behaald. Als we kijken naar de aandoeningen waarvoor antibiotica ingezet zijn, dan valt op dat er per orgaansysteem flinke verschillen zijn. Analyses hiervan zijn, naast de monitoring van de pluimveegezondheid, van groot belang om tot een verdere reductie te komen.
Volgens de kwaliteitsregelingen IKB Kip en IKP Ei zijn alle pluimveedierenartsen sinds 2011 verplicht om voorgeschreven antibiotica per pluimveekoppel te registeren in de centrale database IKB-CRA. Daarbij dienen zij ook te vermelden waarom deze antibiotica zijn voorgeschreven, ofwel: welke diagnose zij hebben gesteld op basis van welke bevindingen (klinische verschijnselen). Een deel van de pluimveedierenart-
10
sen legt daarnaast ook gegevens vast van bedrijfsbezoeken waarbij geen antibiotica zijn voorgeschreven. Deze data registreren zij vrijwillig, en uiteraard met toestemming van de betreffende pluimveehouders, in IKB-CRA. Al deze gegevens worden gebruikt in algemene sectoranalyses, maar ook voor individuele bedrijfsanalyses. Deze
bedrijfsanalyses worden aan veehouders en dierenartsen verstuurd in de vorm van benchmarkrapporten (zie kader).
Flinke verschillen In 2013 was het antibioticumgebruik op vleeskuikenbedrijven 17,6 dagdoseringen per dierjaar (dd/dj), dat is 49 procent minder dan in 2009. Wat opvalt, is dat er grote verschillen zijn in het antibioticum-
gebruik per orgaansysteem. ten opzichte van 2011, het jaar waarin het antibioticumgebruik voor het eerst verplicht is vastgelegd voor de hele vleeskuikensector, is de daling het sterkst bij spijsverteringsproblemen. Dan komt de daling in het antibioticumgebruik bij luchtwegaandoeningen, gevolgd door eersteweeksproblemen. Bij locomotieproblemen was de daling het minst groot (zie figuren). In geval van locomotieproblemen worden bij sectie het vaakst afbrekende heupkoppen en gewrichtsontstekingen gemeld. Meerdere problemen in het veld zijn hiervoor verantwoordelijk. Volgens veehouders en dierenartsen zijn enterokokken meestal de oorzaak van die problemen, bij de GD loopt al enige jaren een onderzoek hiernaar. In dit onderzoek kijkt de GD naar de wijze van besmetting, de ontwikkeling van de infectie en naar mogelijke oplossingen. Zo is onder andere gekeken wat het effect is van vaccinatie van moederdieren. Ondanks dat meerdere zaken over het verloop van de infectie en de infectie zelf
zijn opgehelderd, zijn er op dit moment nog geen concrete oplossingen (zie ook de flyer bij deze GD Pluimvee).
Verdere reductie Om het antibioticumgebruik verder terug te dringen, zijn dit soort analyses van groot belang. Dat geldt ook voor het signaleren van problemen in het veld via monitoring. Mede op basis hiervan kunnen we eventueel vervolgonderzoek inzetten en gericht kijken naar maatregelen die kunnen bijdragen aan een verdere reductie die zeker door de overheid gevraagd zal worden. De Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit maakt de benchmarkwaarden voor 2015 waarschijnlijk eind dit jaar bekend.
Goede prestatie Naast het antibioticumgebruik is het ook belangrijk dat het gebruik van tweede- en derdekeusmiddelen afneemt. Hierbij gaat het om middelen die resistentie kunnen opwekken en die ook bij mensen gebruikt worden. Ook hierin zijn de afgelopen jaren flinke stappen gezet. Al met al heeft de
Benchmarkrapporten Een benchmarkrapport is een vergelijkingsrapport waarin pluimveebedrijven kunnen zien hoeveel antibiotica zij hebben ingezet in vergelijking met collega’s. Sinds 2008 zijn benchmarkrapporten beschikbaar voor vleeskuikenbedrijven. Voor opfok- en productiebedrijven van vleeskuiken(groot)ouderdieren en voor bedrijven in de legsector waren de eerste officiële benchmarkrapporten in 2013. De kalkoensector heeft sinds 2011 benchmarkrapporten.
vleeskuikensector een goede prestatie neergezet. De ambitie is om ook na 2014 tot een verdere reductie te komen, maar het blijft ook belangrijk om de gevolgen van de daling van het antibioticumgebruik goed in de gaten te houden. Het niet inzetten van antibiotica terwijl dit voor het dierwelzijn wel noodzakelijk is dient te allen tijde voorkomen te worden.
De figuren geven aan bij welk percentage van de koppels problemen met het betreffende orgaansysteem zijn waargenomen en bij welk percentage van de koppels bij deze diagnose antibiotica is ingezet. Koppels kunnen in meer dan één figuur voorkomen.
GD Pluimvee | April 2015 |
11
HEALTHY CHICKENS CEVAC IBird®: infectieuze bronchitis onder controle, veilig en effectief
CEVAC IBird lyofylisaat voor suspensie voor kippen • WERKZAAM BESTANDDEEL: Levend, geattenueerd infectieuze bronchitis (IB) virus, stam 1/96min. 2.8 log10 EID50* max. 4.3 log10 EID50*[*EID50=50% Embryo Infective Dose: virustiter benodigd om infectie te verkrijgen bij 50% van de geïnoculeerde embryo’s] • DOELDIER: Kip (vleeskuikens en toekomstige leghennen) • INDICATIES: Voor de actieve immunisatie van vleeskuikens en toekomstige leghennen om het schadelijke effect op de ciliaire activiteit als gevolg van de infectie, hetgeen zich kan manifesteren als klinische respiratoire verschijnselen, te verminderen. Bescherming werd aangetoond door een challenge met de 793/B-stam, die representatief is voor de 793/B groep. Aanvang van immuniteit is 3 weken na de toediening van het vaccin. Duur van de immuniteit is 6 weken na de eerste vaccinatie • TOEDIENINGSWIJZE EN DOSERING: Vleeskuikens: Eén dosis van het vaccin dient te worden toegediend door middel van grove spray vanaf een leeftijd van 1 dag. Oudere kuikens kunnen ook gevaccineerd worden door middel van grove spray. Toekomstige leghennen: Eén dosis vaccin dient te worden toegediend via het drinkwater vanaf een leeftijd van 10 dagen. Voor een blijvende immuniteit kunnen de kippen iedere 3 weken gehervaccineerd worden. Niet gebruiken bij vogels in de legperiode en binnen 4 weken vóór het begin van de leg • CONTRA-INDICATIES: Vaccineer geen ongezonde dieren. Toekomstige leghennen: Niet gebruiken bij vogels in de legperiode en binnen 4 weken vóór het begin van de leg • WACHTTERMIJN: Nul dagen • BIJWERKINGEN: Na vaccinatie met het product werden geen opmerkelijke klinische verschijnselen waargenomen. In sommige gevallen kan licht tracheaal reutelen worden waargenomen, dit kan tot 10 dagen aanhouden • BEWAREN: Bewaren en transporteren bij 2 - 8ºC. Niet invriezen. Beschermen tegen licht • HOUDBAARHEIDSTERMIJN: Houdbaarheid van het diergeneesmiddel in de verkoopverpakking: 12 maanden. Houdbaarheid na reconstitutie volgens de instructies: 2 uur • REGISTRATIE: REG NL 112240 • KANALISATIE: UDA • VERDERE INFORMATIE: Zie bijsluiter of neem contact op met Ceva Santé Animale B.V. - Postbus 67 – Naaldwijk – email: info@ceva.nl
tekst: DRS. EVA ONIS | interview
“Pluimveesector en overheid hebben elkaar nodig”
Nadat het kabinet besloot om de Productschappen per 1 januari 2015 op te heffen, kwam de pluimveesector als één van de eersten met een brancheorganisatie. “De organisatie stond er al in januari 2014, maar de overheid heeft PLUIMNED en OVONED pas net voor de Kerst erkend“, aldus Eric Hubers, voorzitter van de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders (LTO/NOP). GD Pluimvee vroeg Hubers en Hennie de Haan, sinds 1 januari voorzitter van AVINED en van de Nederlandse Vakbond Pluimveehouders (NVP), naar hun mening over de nieuwe structuur. “We werden onaangenaam verrast door het regeerakkoord van oktober 2013, waarin stond dat het opheffen van de Productschappen een feit was”, vertelt Hubers. “We waren het er al een tijdje over eens dat de werkwijze van het PPE efficiënter kon, er waren zelfs aanpassingen in gang gezet. Maar toen werd ineens alles afgeschaft en sloeg de schrik ons om het hart. De Nederlandse Productschappen werden internationaal geroemd, het Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid is er zelfs op gebaseerd. Nu moeten we alles van de grond af aan weer opbouwen. De sector reageerde direct door nieuwe organisaties op te richten.
LTO/NOP, de NVP, de Algemene Nederlandse Vereniging van Eierhandelaren en de Vereniging van de Nederlandse Pluimveeverwerkende Industrie vormden samen een brancheorganisatie die essentiële taken overnam die niet bij de overheid kwamen te liggen. Hierbij kun je denken aan de Adviescommissie Pluimveegezondheidszorg, waar ik ook voorzitter van ben. Deze commissie adviseert bijvoorbeeld over het beteugelen van AI en doet onderzoeksvoorstellen. Een ander goed voorbeeld is sector- en productpromotie. Daaronder vallen campagnes zoals ‘Ei love you’ en de recent gestarte commercial ‘Het is altijd weer voor een ei’.”
Eind 2014 heeft de overheid PLUIMNED en OVONED erkend als brancheorganisaties voor respectievelijk de pluimveevleesen de eiersector. AVINED behartigt als overkoepelende organisatie de sectorbrede belangen. De Haan: “AVINED is nu gespreks- en contractpartner van het ministerie van Economische Zaken (EZ) en dat is even wennen. Er is al veel geregeld, maar een aantal belangrijke zaken nog niet. Ik geloof in reële verdienmodellen. De sector heeft de overheid nodig voor goede regelgeving voor veilige en duurzame productie, en andersom heeft de overheid een sterk bedrijfsleven nodig. Politiek en maatschappelijk gezien mogen niet GD Pluimvee | April 2015 |
13
Eric Hubers Eric Hubers is sinds 2012 voorzitter van de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders, de landelijke vakgroep Pluimveehouderij van de Nederlandse Land en Tuinbouworganisatie. In 2014 was hij voorzitter van AVINED (AVINED kent een roulerend voorzitterschap). Daarnaast is hij eigenaar van legkippenbedrijf Hubers, waar hij 125.000 hennen houdt. “Doordat ik zelf pluimveehouder ben, voel ik direct het effect van de maatregelen waaraan we ons onderwerpen.”
zulke zware eisen gesteld worden dat het in de toekomst bedrijfseconomisch niet meer haalbaar is om op commerciële wijze pluimvee te houden, dat is mijn belangrijkste drijfveer. Dat betekent dat we ook goed moeten samenwerken met organisaties die randvoorwaarden scheppen.”
AVV De erkenning van de brancheorganisaties maakt het mogelijk om een Algemeen Verbindend Verklaring (AVV) aan te vragen voor bijvoorbeeld onderzoek of promotie.
Rolverdeling EZ-NVWA-AVINED Omdat het Productschap Pluimvee en Eieren per 1 januari 2015 is opgeheven, is een aantal taken met bijbehorende regelgeving overgenomen door het ministerie van Economische Zaken. Het toezicht en de handhaving liggen in handen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland speelt een rol in de uitvoering van een aantal taken. Daarnaast zijn nieuwe stichtingen, AVINED, OVONED en PLUIMNED, opgericht door de brancheorganisaties in de pluimveesector om bepaalde activiteiten voort te zetten. De heffingen voor het Diergezondheidsfonds worden nu door de overheid opgelegd.
14
“Een AVV is nodig om gelden te kunnen innen”, legt De Haan uit. “Bovendien is een AVV ook bindend voor niet-IKBleden.” Hubers: “Je kunt pluimveehouders bijvoorbeeld wel vragen om vrijwillig voor onderzoek te betalen, maar als iedereen verplicht zijn steentje bijdraagt, is dat wel zo eerlijk en dan is er gestructureerd voldoende financiering voor onderzoek en ontwikkeling.”
Overkoepelende belangen “Verschillende schakels uit de keten hebben verschillende belangen, daarom ben ik er trots op dat het proces buitengewoon goed is verlopen”, zegt Hubers. “We waren een van de eerste sectoren met een brancheorganisatie. Behalve dat bijvoorbeeld een eierproducent andere belangen heeft dan een handelaar, hebben zij ook overkoepelende belangen. Denk aan kennis en innovatie. Natuurlijk is het soms lastig om het eigen belang los te laten. Vroeger deden we dat ook wel, maar dat is nu explicieter geworden omdat we alles zelf doen.” “De financiële geldstroom is nog niet helemaal op orde, sommige zaken stagneren”, licht De Haan toe. “AVINED kan daarin nog wat meer de lead nemen. Een aantal dingen kan de sector naar mijn idee heel goed zelf, misschien zelfs beter en goedkoper dan het PPE. Het belangrijkste is een goede afstemming: hoe lopen de hazen? Wat al goed gaat, is de hygiënediscussie, die is in een versnelling gekomen door de recente AI-uitbraken. Ook de
monitoring van de pluimveegezondheid hebben we op orde. Maar wat nog niet geregeld is, zijn de heffingen voor onderzoek en promotie. Nu is een aantal fundamentele onderzoeken geparkeerd en dat is zonde. We willen graag een package deal: een AVV voor onderzoek én promotie. Een ander voorbeeld is dat per diersector een financiële reserve beschikbaar moet zijn voor de bestrijding van besmettelijke dierziekten. Daarbij heeft elke diersector een eigen ‘plafond’: het maximale bedrag waarvoor de sector zelf verantwoordelijk is gedurende de convenantperiode van het Diergezondheidsfonds (DGF). Die periode is steeds vijf jaar. Het vorige convenant liep precies af op het moment dat de Productschappen werden opgeheven. Tijdens de overgangsfase naar de huidige situatie is het nieuwe convenant onderbelicht geraakt, deels ook omdat vanaf medio november veel aandacht naar AI ging. Er is wel over gesproken, maar het had niet tijdig prioriteit.” “We moeten zo snel mogelijk een ridder met zwaard zijn”, benadrukt Hubers. “Als er bijvoorbeeld vandaag een Coryzabesmetting is, hebben we niks geregeld. Vorig jaar wel, toen gold in zulke situaties nog de mogelijkheid tot een ophokplicht. Nu hebben we nog niet alles gedekt, maar er zijn wel toezeggingen. Het privaatrechtelijke deel valt nog tussen wal en schip, we kunnen nog geen heffingen toepassen voor alle pluimveehouders. De IKBheffingen kunnen al wel. Maar: 80 procent van de pluimveehouders is IKB-lid en in het belang van de pluimveegezondheid wil je iedereen betrekken.”
Alles op z’n plek De huidige rolverdeling tussen EZ, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), de Rijksdienst voor Ondernemend
tekst: DRS. EVA ONIS | interview
Nederland (RVO.nl) en AVINED (zie kader) is volgens Hubers de enige denkbare: “Het model dat we hadden was beter, maar dit is nu de enige optie. Het kost tijd om alles op z’n plek te laten vallen.” De Haan: “Iedereen is aan het zoeken naar zijn nieuwe rol en taken. De AI-crisis heeft ons laten zien dat als iets moet, het ook kan. Maar extreme situaties vragen om extreme oplossingen. De wil is er wel, maar de vorm moeten we nog zoeken.”
Belang van monitoring De AI-crisis heeft ook duidelijk gemaakt dat een goede basismonitoring essentieel is. “Het Early Warning Systeem werkt uitstekend”, zegt Hubers. “Hiermee kunnen we mogelijke ziekte-uitbraken al vroeg signaleren. Daarnaast is de basismonitoring nodig om wat je niet direct waarneemt ook in de gaten te krijgen en om te weten wat de gezondheidsstatus van het pluimvee in Nederland is.” De Haan: “De
laatste tien jaar hebben we laten zien hoe goed onze aanpak is. Maar de sector voelt zich niet beloond voor wat er allemaal gedaan is. EZ heeft namelijk voor het DGFconvenant voor de komende vijf jaar een veel hoger plafond vastgesteld voor AIbestrijding. De sector wordt nu voor een hoger bedrag verantwoordelijk gehouden, terwijl zij veel meer doet en meer kosten maakt voor preventie en monitoring.”
Rol GD De GD is volgens beiden een onmisbare schakel in de keten. “De GD is professionaliteit ten top”, zegt Hubers. “Dat beeld wordt breed gedeeld. Als sector blinken we mondiaal uit qua deskundigheid. Het zou triest zijn als dat door de nieuwe structuur minder wordt. De driehoek pluimveehouder, dierenarts en GD is er eentje die prima werkt en dat moeten we zo houden.” De Haan: “De GD is de partij bij uitstek met de juiste kennis en mid-
delen, waaronder ook methodieken, om snel duidelijke resultaten te krijgen. Het is een transparante organisatie met een uitstekend verdienmodel: gezonde dieren, gezonde producten.”
Aandachtspunten 2015 Hubers vindt dat in 2015 meer slagvaardigheid nodig is. “Het is zaak dat we implementeren wat we vinden, en dan heb ik het bijvoorbeeld over extra monitoring. Ingrijpen bij bestrijdingsplichtige ziekten wordt een risico. Als je er zelf voor moet betalen, dan ga je niet uit voorzorg ruimen. Verder baart AI mij grote zorgen omdat het aantal laag- en hoogpathogene uitbraken de laatste vijf jaar is toegenomen. Andere ziektes hebben we redelijk onder controle, AI is het meest ongrijpbaar.” “In 2015 moeten we het aantal AIintroducties zien terug te dringen, door goed te informeren en de hygiëne nog verder te verbeteren. Daarbij is een goede monitoring erg belangrijk”, aldus De Haan.
Sterke agrosector “Op lange termijn zijn we in Nederland altijd in staat om oplossingen te vinden”, zegt Hubers. “Maar wie betaalt het leergeld?” De Haan: “Ik zou graag zien dat de sector en de overheid elkaar meer gaan zien als partijen die elkaar nodig hebben. Het is niet ‘wij tegen EZ’. Om uit te stralen dat we trots kunnen zijn op onze sector hebben we ook de overheid nodig. Die trots en dat bewustzijn is er misschien wel, maar dat wordt niet zo beleefd door de veehouders omdat we in Nederland bovenop EU-regelgeving ook nog eigen regelgeving zetten. Dan krijg je geen eerlijke marktsituatie. Qua kennis en ervaring, ook op het gebied van diergezondheid, loopt Nederland wereldwijd voorop. We mogen best wat meer uitdragen dat we een sterke agrosector hebben.”
Hennie de Haan Hennie de Haan is sinds 1 januari 2015 voorzitter van de Nederlandse Vakbond Pluimveehouders en voorzitter van AVINED. “Mijn ouders hadden een melkveebedrijf, dus ik heb wel een agrarische achtergrond, maar pluimvee is nieuw voor mij. Het is een interessante sector, waar ik met mijn bedrijfskundige kennis en ervaring een nieuwe kijk op de knelpunten en kansen denk te kunnen geven. Voedselveiligheid moet daarbij altijd op de eerste plaats komen.” GD Pluimvee | April 2015 |
15
Veterinair praktijkonderzoek 2015-2018:
Meer aandacht voor
belangrijke ziektekiemen De GD voert al decennialang veterinair praktijkonderzoek uit in de pluimveesector. Hierbij ligt de nadruk niet alleen op het snel en flexibel kunnen inspelen op actuele problemen, maar ook op langetermijnonderzoek. Voor het onderzoek vanaf 2015 is, in overleg met de Adviescommissie Pluimveegezondheidszorg, gekozen voor meerjarige trajecten (veelal vier jaar) en een beperking van het aantal te onderzoeken ziektekiemen. Deze kiemen zijn echter stuk voor stuk van groot economisch belang.* De voordelen van een periode van vier jaar en de focus op een beperkt aantal ziektekiemen, is dat je per ziektekiem een visie voor een langere termijn kunt uitwerken, en dat veel meer vooruitgang te boeken is omdat je meer aandacht aan de betreffende ziektes kunt schenken. De geselecteerde ziekteverwekkers voor het langetermijnonderzoek zijn Escherichia coli (E. coli), Mycoplasma synoviae (M.s.), Histomonas meleagridis, Enterococcus cecorum (E. cecorum), Clostridium perfringens (darmgezondheid) en coccidiose. Per ziekteverwekker zijn we uitgegaan van twee bakens: de huidige
16
‘probleemsituatie’ en de gewenste situatie over ongeveer vier jaar (dat de ziekte problematiek en de bijbehorende schade dan duidelijk zijn verminderd). Op deze manier zal het praktijkonderzoek bijdragen aan een sterkere concurrentiepositie van de Nederlandse pluimveehouderij en het verder ontwikkelen van productiesystemen.
E. coli: onderzoek naar EPS Het zeer acute E. coli-peritonitissyndroom (EPS, acute buikvliesontsteking door E. coli) is doodsoorzaak nummer één bij leggende hennen. Gezien het economisch
belang voor de sector heeft de GD al volop aandacht aan EPS besteed. We hebben een diermodel ontwikkeld en onderzoek gedaan naar de genetische verwantschap van E. coli-stammen die betrokken zijn bij ziekte-uitbraken. Om tot een betere ziektepreventie en behandeling te komen, is het volgende noodzakelijk: 1. Uitbreiding van de diagnostiek door een ELISA-test te ontwikkelen om meer zicht te krijgen op het effect van vaccinaties. Daarnaast is ontwikkeling van nieuwe DNA-testen gewenst om goedkoper onderzoek te kunnen doen
tekst: DR. WIL J.M. LANDMAN | ONDERZOEK
naar de verwantschap van de betrokken E. coli-stammen en om kwaadaardige E. coli-stammen te kunnen identificeren. 2. Onderzoek naar E. coli-concentraties in stallucht in relatie tot ziekte-uitbraken. 3. Onderzoek naar betere preventie (met betere vaccins) en bestrijding (met onder meer een combinatie van antibiotica en darmflora) van EPS.
M.s.: onderzoek voortzetten Het toegenomen ziektekundig en economisch belang van M.s. was aanleiding om in 2013 te starten met de georganiseerde M.s.-bestrijding bij commercieel pluimvee. De laatste jaren is veel geïnvesteerd in de uitbreiding van kennis over M.s. en het ontwikkelen van nieuwe laboratoriumtechnieken voor de diagnostiek van deze mycoplasmasoort. Dat maakte het mogelijk om een goed controleprogramma op te zetten. Er is echter nog kennisleemte op een aantal punten, daarom zijn in hoofdlijnen de volgende voorstellen uitgeschreven: 1. O nderzoeken of bloedmonsters te vervangen zijn door traanvocht of swabs van de verhemeltespleet. Dit is minder belastend voor dier en pluimveehouder, omdat deze monsters sneller en eenvoudiger te nemen zijn. 2. V erder onderzoek naar de waarde van vaccinatie bij de controle en bestrijding van M.s. en optimalisatie van de toediening ervan. 3. O nderzoek naar de ziektekundige en economische betekenis van M.s. in de vleeskuikensector.
2. D e mogelijke infectiebronnen voor de dieren zijn nog onbekend. 3. Er is nog geen bloed- en DNA-test beschikbaar om het verloop van E. cecorum-infecties beter in kaart te kunnen brengen. Met deze testen zou het effect van behandelstrategieën beter beoordeeld kunnen worden. 4. H et is nog onbekend wat de betekenis is van plasmiden (kleine ringvormige stukjes DNA) voor het ziekmakend vermogen van E. cecorum en de verspreiding ervan. Met nieuw te ontwikkelen DNA-testen kunnen we mogelijk de rol van plasmiden bij E. cecorum-problemen ophelderen.
C. perfringens: ziekmakend vermogen Darmontstekingen vormen een belangrijk deel van de ziekteproblemen bij kippen en daarbinnen speelt C. perfringens een belangrijke rol. Hoewel we deze kiem geregeld aantreffen bij koppels die mogelijk lijden aan een mildere vorm van necrotiserende enteritis en ondermaats presteren, is de precieze betekenis van deze kiem bij deze koppels onduidelijk. Daarom richt de GD zich op het verbeteren van de diagnostiek van subklinische necrotiserende enteritis door C. perfringens door laboratoriumtests te ontwikkelen waarmee we de ziekmakende eigenschappen van de gevonden C. perfringens kunnen meten.
E. cecorum: invloed van M.s. De GD heeft de afgelopen jaren veel onderzoek gedaan naar E. cecorum-infecties bij vleeskuikens. Deze bacterie veroorzaakt flinke ziektekundige en economische problemen bij vleeskuikens en vleeskuikenmoederdieren in binnen- en buitenland. Ondanks de behaalde resultaten missen we op een aantal punten nog belangrijke kennis die nodig is om tot een goede ziektepreventie te komen: 1. O p basis van een eerdere studie lijkt het erop dat M.s. in combinatie met het infectieuze bronchitisvirus of het virus van de ziekte van Newcastle, laesies door E. cecorum verergert. Het is belangrijk de precieze rol van M.s. bij deze aandoening te achterhalen. Dit zou namelijk tot een andere strategie voor de aanpak van E. cecorum kunnen leiden.
Daarnaast zal de GD het ontstaan van deze aandoening onderzoeken middels studies met kippen die geïnfecteerd zijn met C. perfringens met verschillend ziektemakend vermogen.
Coccidioseonderzoek Het coccidioseonderzoek bij de GD zal gericht zijn op een betere preventie van deze ziekte bij vleeskuikens. Doel is om te achterhalen of het mogelijk is om resistentie tegen anticoccidiosemiddelen eenvoudiger (en dus sneller en goedkoper) te monitoren. Het sneller vaststellen van resistentie kan tot een betere inzet van beschikbare anticoccidiosemiddelen leiden. Hoewel vaccinatie leidt tot een terugkeer van de gevoeligheid voor anticoccidiosemiddelen, is niet precies duidelijk hoeveel rondes gevaccineerd moet worden voordat coccidiën op een bedrijf weer gevoelig zijn. Als dat bekend is, kunnen relatief dure coccidiosevaccins optimaal ingezet worden samen met anticoccidiosemiddelen.
Histomonas: noodvaccin In 2003 heeft de EU het laatste commercieel beschikbare antihistomonasmiddel Nifursol verboden vanwege vermeende giftige en kankerverwekkende eigenschappen. Sindsdien zit de hele pluimveehouderij, en in het bijzonder de kalkoenbedrijven, zonder mogelijkheden voor de preventie en behandeling van histomonosis. Om histomonosisuitbraken te voorkomen zijn twee benaderingen het meest voor de hand liggend: het milieu in het hok veranderen zodat de parasiet niet meer via het strooisel kan spreiden en de dieren immuniseren zodat Histomonas niet aanslaat. Aan beide aspecten gaat de GD de komende jaren aandacht schenken.
Resultaten delen De onderzoeksresultaten worden gepresenteerd en besproken in de Adviescommissie Pluimveegezondheidszorg en gedeeld via de projectrapportages van Avined. Daarnaast verschijnen regelmatig artikelen in (populair) wetenschappelijke tijdschriften en, als de resultaten daar aanleiding toe geven, in internationaal wetenschappelijke tijdschriften.
Een van de doelen is het sneller en goedkoper monitoren van de darmaandoening coccidiose.
*Zie het kader ‘Rolverdeling EZ-NVWAAVINED’ op pagina 14 van deze GD Pluimvee voor meer informatie over mogelijke financiering. GD Pluimvee | April 2015 |
17
Serie: uit het GD-lab
Hoe werkt de In het GD-laboratorium worden ieder jaar ruim vier miljoen bepalingen gedaan. Daarbij zetten we een grote verscheidenheid aan testen in. Maar wat onderzoeken we precies met een HAR-, PCR- of ELISA-test? Waar staan die afkortingen voor? Wat voor soort uitslag kunt u verwachten? Om daar meer inzicht in te geven, treft u in GD Pluimvee de komende tijd de serie ‘Uit het GD-lab’ aan. Deel één gaat over de HAR-test.
HARtest? Elke lichaamscel heeft aan de buitenkant van de celmembraan (de buitenste begrenzing van de cel) allerlei moleculen zitten die nodig zijn voor de communicatie met de buitenwereld. Deze zogeheten ‘receptoren’ zijn essentieel voor het voortbestaan van de cel. Verschillende soorten cellen hebben voor een deel verschillende soorten receptoren. Zo ziet een levercel er aan de buitenkant anders uit dan een cel uit de luchtwegen van hetzelfde dier. Daarnaast zijn er nog receptoren die specifiek zijn voor een bepaalde gastheer, bijvoorbeeld voor kippen of mensen. Een ziektekiem kan niet zomaar de cel van een gastheer binnendringen, maar moet zich eerst aan die cel vasthechten. Als een kiem in staat is om zich te binden aan een receptor die op veel verschillende cellen voorkomt, dan kan die kiem in principe vele celsoorten infecteren. Een ziektekiem die alleen een receptor weet te herkennen die op één celsoort voorkomt, bijvoorbeeld op een levercel, kan alleen die cellen besmetten. Dit principe is ook van toepassing op verschillende gastheren: een ziektekiem die zich kan binden aan cellen die bij verschillende gastheren voorkomen, kan zich in meerdere diersoorten vestigen. Ziektekiemen die dat niet kunnen, beperken zich tot het besmetten van één diersoort.
Hoeveelheid antistoffen
Sinds enige tijd kan GD-analiste Charlotte Konijn-van Lemel de HAR-test automatisch aflezen met een speciaal apparaat in plaats van met het blote oog.
18
Diverse virussen, waaronder het AI- en NCD-virus, hebben een eiwit aan hun membraan zitten, waarmee ze zich ook aan rode bloedcellen kunnen binden. Op die manier kunnen ze vele rode bloedcellen aan elkaar koppelen. Zo’n eiwit wordt vaak het haemagglutinine-eiwit (H-eiwit) genoemd: haem van bloed en agglutinine van het aan elkaar koppelen. Ditzelfde H-eiwit gebruikt het virus ook om zich aan de andere cellen van de gastheer te binden.
tekst: dr. sjaak de wit | uit het gd-lab
Antistoffen die de werking van het H-eiwit weten te voorkomen, werken beschermend. Hoe meer van deze antistoffen, hoe beter de bescherming. De HAR-test meet hoeveel antistoffen tegen zo’n H-eiwit in het bloed zitten. Oftewel: de test meet de hoeveelheid antistoffen in het bloed die in staat zijn om het koppelen van rode bloedcellen door het virus af te remmen. Vandaar de naam haemagglutinatieremmingstest, de HAR-test. De HAR-test wordt wereldwijd voor diverse ziekten, waaronder NCD, gezien als de gouden standaardtest.
Uitvoering van de HAR-test Voor de uitvoering van de HAR-test gelden internationale richtlijnen. De test wordt uitgevoerd op serum van het dier, dit is de vloeistof die overblijft nadat het bloed gestold is. Eerst wordt een vaste hoeveelheid van het virus (het antigeen) gemengd met een reeks verschillende verdunningen van het serum. Daarna wordt een vaste hoeveelheid rode bloedcellen bijgemengd. Wanneer er nog voldoende antistoffen in het verdunde bloed zaten om al het bijgemengde virus te neutraliseren, kan het virus de rode bloedcellen niet aan elkaar koppelen. De rode bloedcellen zakken dan los van elkaar naar het diepste puntje van de testplaat. Wanneer er geen of onvoldoende afweerstoffen in die verdunning zaten, blijft er vrij virus over en worden de rode bloedcellen wel aan elkaar gebonden. Dan zie je een rood ‘matje’ ontstaan. De hoogste verdunning van het serum dat nog net in staat is om het klonteren van de rode bloedcellen te voorkomen is de zogeheten ‘titer’.
Een testplaat, met daarin het bezinksel dat te zien is na het uitvoeren van de HAR-test. Wanneer er geen of onvoldoende afweerstoffen in de verdunning zaten, zijn de rode bloedcellen aan elkaar geklonterd.
Kritische factoren De HAR-test heeft zich al vele jaren bewezen als een goede en betrouwbare test, maar stelt wel bepaalde eisen aan het laboratorium, het kwaliteitssysteem en de ervaring van de analisten. Met het kopen van wat ingrediënten en wat apparatuur is men er niet. Een van de belangrijke factoren is het gebruik van de juiste hoeveelheid van het virus in de test, iets waar de GD een speciaal protocol voor heeft. Een andere belangrijke eis is het gebruik van de juiste hoeveelheid rode bloedcellen, die afkomstig zijn van meerdere SPF-dieren (dieren die vrij zijn van een lange lijst aan ziektek iemen). Met gebruik van dit bloed weet men zeker dat de test niet beïnvloed wordt door afweerstoffen die met de rode
bloedcellen zijn meegekomen. Een andere belangrijke eis is het goed kunnen aflezen van de test. De HAR-test wordt afgelezen met het blote oog, en ervaring laat zien dat goed getrainde analisten een erg hoog percentage van de sera eenzelfde titer geven.
Nieuwe ontwikkeling De GD heeft de laatste jaren veel energie gestoken in het zoveel mogelijk automatiseren van de HAR-test. Tot enige tijd geleden was het aflezen van de test niet mogelijk zonder het menselijk oog, maar vorig jaar is daar verandering in gekomen. De HAR NCD-test wordt nu ook afgelezen met een speciaal apparaat, dat de resultaten ook nog fotografeert zodat alles vastgelegd is en blijft.
GD Pluimvee | April 2015 |
19
De eierlift kost weinig en spaart uw rug. • stapelt 4 stapels tegelijk • niet meer tillen • eenvoudig en goedkoop • geen palletlift nodig • minimale plafondhoogte 2.20m. • werkt ook met pulp tray's • hoge capaciteit 3 min./pallet • ook 6 lagen stapelen mogelijk Frans Smolenaers, Boeket 4 6031 PR Nederweert mob. 0622690905
Bloedluisbeheersing, eenvoudig door het voer
www.smolenaerseierliften.nl Zie filmpje op WWW.SMOLENAERSEIERLIFTEN.NL
Nieuw combiruif Tegelijkertijd maagkiezel en luzerne voeren op 1 plek “Kijk op onze site”
Besparen op de voerkosten? Zelf de kwaliteit bepalen? Graandrogers & Opslag
Uw GSI partner voor Nederland en België Gert vd Beek
24-03-2015 09:48 Pagina 1 www.dgwpharma.nl
voor meer info: www.maisdroger.nl
DE NIJBORG AGRI B.V. Voor levering en montage van: silo’s & vijzels voederinstallaties stalinrichtingen ventilatiegordijnen De Hooge Hoek 8 - 3927 GG Renswoude Tel. 0318-572923 – fax 0318-572725 www.nijborgagri.nl - info@nijborgagri.nl
Tel. +31(0)342-473460 • Fax +31(0)342-464857 info@multiheat.eu • www.multiheat.eu
• Hoog rendement door Crossflow warmtewisselaar • Besparing van 65% op energiekosten • Zeer effecïente (lage weerstand) filters, zelfreinigend! • Volledig gecoate panelen • Krachtige centrifugaal ventilator • Goedgekeurd voor fijnstofreductie
LEVERBAAR MET RVS WISSELAAR
ROBUUSTE, GOED TE REINIGEN INDIRECT GESTOOKTE HEATER
MONITOrING
GD-pluimveedierenarts Naomi de Bruijn:
Landelijk antibiogram helpt bij antibioticumkeuze “Eén van de monitoringspilots waar we in 2014 mee zijn gestart, is de pilot ‘landelijk antibiogram’. Het doel hiervan is het ontwikkelen van een monitoringssystematiek, waarmee dierenartsen altijd beschikken over actuele landelijke betrouwbare gegevens over antibioticumgevoeligheid voor de meest voorkomende pathogenen. Wanneer in een koppel ziekte ontstaat door één van deze pathogenen, is het namelijk vaak niet verantwoord om nog zo’n twee dagen te wachten op de resultaten van de kweek met gevoeligheidsbepalingen. Met een landelijk antibiogram kunnen dierenartsen toch alvast een meer gerichte antibioticumbehandeling instellen. Wanneer binnen Nederland veranderingen in gevoeligheden voor de verschillende antibiotica ontstaan, kan de dierenarts de antibioticumkeuze daarop aanpassen.
Voor deze pilot test de GD een breed scala aan antibiotica De bacteriestammen en -isolaten die voor het landelijk antibiogram onderzocht worden, zijn afkomstig van vleeskuikens en opfokdieren die voor sectie worden aangeboden bij de peildierenartsenpraktijken. Dit zijn praktijken die deelnemen aan de VMP (Veterinaire Monitoring Pluimvee) of die minimaal tien pluimveebedrijven begeleiden. De GD voert voor deze monitoringspilot alle gevoeligheidsbepalingen uit. Het testen op één locatie heeft het voordeel dat de uitvoering en interpretatie uniform is en dat een breder scala aan antibiotica getest kan worden. De pilot duurt één jaar en er is ‘ruimte’ voor 332 E. coli-, 221 Enterococcus spp.- en 61 Staphylococcus aureusstammen.
Eerste gevoeligheidsanalyse Vanwege de recente AI-uitbraken ging de pilot wat rustig van start. De peildierenartsenpraktijken hebben inmiddels ruim 50 E. coli- en enterokokkenisolaten en ruim 25 Staphylococcus aureus-stammen ingezonden als referentiestam voor het landelijk antibiogram. Deze stammen zijn
overwegend afkomstig uit vleeskuikens die onder zocht werden vanwege kreupelheid en verhoogde uitval. Dit aantal stammen is voldoende om een eerste gevoeligheidsanalyse uit te voeren. De tussentijdse resultaten worden regelmatig besproken met de deelnemende peildierenartsenpraktijken en worden na overeenstemming breder binnen de sector gedeeld. De deelnemende dierenartsen kunnen de informatie gebruiken bij besluitvorming over de inzet van antibiotica op bedrijven die zij begeleiden.
ook deelnemen? Binnen deze monitoringspilot is nog voldoende ruimte om bacteriestammen in te sturen. Indien er gezondheidsproblemen door E. coli, Enterococcus spp. of Staphylococcus aureus voorkomen op uw bedrijf en u wilt deelnemen in deze monitoringspilot, dan kan dat via uw begeleidend dierenarts. Uiteraard is het ook mogelijk stammen uit opfokdieren in te sturen. Meer informatie over deze monitoringspilot is te vinden op www.gddiergezondheid.nl/pluimvee. Voor deelname aan deze pilot worden geen kosten in rekening gebracht.
Drie monitoringspilots Binnen de Nederlandse diergezondheidsmonitoring is de GD in 2014 gestart met drie verschillende pilotonderzoeken naar gecompliceerde gezondheidsproblemen in de pluimveesector waarvan de oorzaak nog niet helder is. Deze drie monitoringspilots zijn gericht op: uitval in de eerste levensweek, leverafwijkingen bij vleeskuikens en landelijke antibiogrammen voor de meest voorkomende bacteriële infecties. Binnen al deze monitoringspilots werkt de GD samen met peildierenartsenpraktijken. Voor meer informatie zie www.gddiergezondheid.nl/pluimvee.
De Als monitoringsfunctie sinds 2002 houdt dedie Gezondheidsdienst de GD-afdeling Pluimvee voor Dieren in opdracht (GD) zichvan intensief EZ en PPE bezig (totmet 2015) vervult, de uitvoering bestaat vanuitdedrie diergezondheidsmonitoring onderdelen: 1) Secties (pathologie). in Nederland. 2)Hiervoor Veekijker: werken een instrument wij waarmee intensief de samen GD via mettelefoon, onder andere bedrijfsbezoeken de diersectoren, en overleggen de zuivel, vragen het ministerie en informatie van EZ,over gezondheidsproblemen dierenartsen en veehouders. bij pluimvee Deze rubriek binnenkrijgt. verhaalt3) over VMP: bijzondere Veterinaire gevallen, Monitoring speciaal Pluimvee. Via onderzoek een internetapplicatie en opvallende resultaten tussen dierenartspraktijken die het werk van de(VMP-deelnemers) monitoring oplevert. en deSamen GD worden data werken en we ervaringen aan diergezondheid over gezondheidsproblemen, in het belang vanvaccinaties dier, dierhouder en behandelingen en samenleving. uitgewisseld.
GD Pluimvee | April 2015 |
21
‘Iemand uit de veehouderij, die bestuurlijke ervaring heeft en die goed bij de stijl van de GD past.’ Dat is het profiel waar de voorzitter van de Raad van Commissarissen van de GD minimaal aan moet voldoen. “In Kees hebben we die persoon gevonden”, zegt oud-voorzitter Machiel Sol. “Hij weet zich goed te manifesteren, dat zul je merken.” We spraken de komende en de gaande man, en vroegen beide heren om samen met ons terug te blikken, maar vooral ook vooruit te kijken.
Kees Wantenaar volgt Machiel Sol op als voorzitter GD
“Gezonde producten beginnen Sol denkt met plezier terug aan de tien jaar waarin hij voorzitter was. “Ik heb van dichtbij meegemaakt hoe de GD van een instituut werd omgevormd naar een commercieel dienstverlenend bedrijf. Dat ging vanzelfsprekend met vallen en opstaan. Het vermarkten van zo’n enorme deskundigheid is een mooie uitdaging.” “De GD is een belangrijke partner in de keten, maar om die positie te behouden zal de organisatie zich moeten blijven ontwikkelen.”, voegt Wantenaar toe. “Daarbij heeft de GD te maken met verschillende diersectoren die allemaal een eigen dynamiek hebben.” Sol: “De grote lijn is wel dat steeds meer veehouders kozen voor opschaling en er meer aandacht kwam voor mechanisering en automatisering. De GD bleef niet achter en zette onder andere een digitaliseringsomslag in. Ook ging het bedrijf in de afgelopen jaren diverse samenwerkingsverbanden aan.”
Consument centraal Wantenaar had als bestuurder in de zuivel al geregeld met de GD te maken. “Gezonde
22
dieren zijn de basis voor gezonde melk”, zegt hij. “Er mag geen discussie zijn over traceability, we moeten precies kunnen verantwoorden hoe een product tot stand is gekomen. Gezonde producten beginnen bij gezonde dieren. Dat was altijd al belangrijk, maar de inhoudelijke kennis over het product en het productieproces is toegenomen, ook bij de consument. Daar kun je niet scherp genoeg op zijn. De GD is steeds meer
kees Wantenaar De nieuwe voorzitter van de Raad van Commissarissen van de GD, Kees Wantenaar (65 jaar), is melkveehouder in Soest. “Ik zit nu nog in maatschap met mijn zoon, maar hij heeft de leiding. We hebben ongeveer 150 koeien, in de afgelopen jaren zijn we opgeschaald. Melkvee houden is voor mij de basis. Je bent boer, je blijft je boer voelen, en van daaruit denk je.” Wantenaar was als voorzitter van Campina intensief betrokken bij de fusie
vanuit het eindproduct gaan redeneren, wat ook nodig is om van waarde te zijn voor alle ketenpartijen. De consument staat nu meer centraal. Die lijn moeten we zien vast te houden.” “Ook de individuele veehouder dient het collectief belang altijd in het achterhoofd te hebben”, benadrukt Sol. “Als iets misgaat, hebben we samen schade. Als bijvoorbeeld één blikje niet goed is, heeft dat gevolgen voor alle betrokken partijen.”
met Friesland Foods en van 2009 tot 2012 was hij voorzitter van de Raad van Commissarissen van FrieslandCampina. De afgelopen drie jaar was hij voorzitter van het Productschap Zuivel. Op dit moment is hij niet alleen voorzitter van de Raad van Commissarissen van de GD, maar ook van de Dutch Produce Association (vereniging van afzetorganisaties voor groente, fruit en paddenstoelen), de Raad van Commissarissen van PLUS Retail en AgriProFocus (netwerkorganisatie ter bevordering van agrarisch ondernemerschap in ontwikkelingslanden).
TEkST: DRS. EVA ONIS | INTErVIEw
Kees Wantenaar (links), de nieuwe voorzitter van de Raad van Commissarissen van de GD en zijn voorganger Machiel Sol.
ren konden altijd via de overheid zaken regelen, bijvoorbeeld met verordeningen. Nu moeten ze veel zelf doen. Ik vind dat de grote sectoren de verantwoordelijkheid hebben om daarin het voortouw te nemen. Verder zou je automatisch bij de GD moeten terechtkomen als er diergezondheidsproblemen zijn. Ik vind het belangrijk dat de GD dit gezag heeft, door kennis, expertise en goede diergezondheidsprogramma’s.”
bij gezonde dieren” Internationalisering Een ander thema dat zeker terug dient te komen in de strategieontwikkeling van de GD, is globalisering. Aandacht daarvoor is om meerdere redenen nodig en zinvol. Sol: “Het internationale verkeer, of het nu om dieren of mensen gaat, legt een druk op de diergezondheid. We moeten onze exportpositie goed bewaken.” Als het gaat om dierziekterisico’s vinden beiden het lastig
machiel Sol Vertrekkend voorzitter Machiel Sol (73 jaar) is zijn leven lang al veehouder in Wapserveen. “We begonnen met melkvee en later kwam daar akkerbouw bij. In totaal hadden we 120 hectare grond: 30 voor pootgoed en de rest voor het vee. Op onze top hadden we 140 koeien. We hebben het bedrijf zo lang mogelijk aangehouden, maar onze zoons zagen van overname af, dus verkochten we het. Nu hebben we nog 26 hectare landgoed, waarvan de helft akkerbouw. Ik zit nog vaak op de trekker.”
om voorspellingen te doen. “Na enkele grote uitbraken rond de eeuwwisseling is het de afgelopen tien jaar relatief rustig geweest”, zegt Sol. “ Maar het is ondenkbaar dat er niets meer komt. Dierziekten blijven iets ongrijpbaars. Een tegenslag is het wegvallen van de Productschappen, dat maakt het lastiger om collectief te werk te gaan.” “De wereld van de regelgeving verandert”, aldus Wantenaar. “De secto-
Sol was van jongs af aan bestuurlijk actief op het gebied van zowel melkvee als akkerbouw. Hij was onder andere twintig jaar bestuurslid van Agrico. Ook was hij zo’n tien jaar lang voorzitter van het Drents-Groningse DOMO, dat rond 1990 fuseerde met Friesland Foods, waarna meer fusies volgden met als eindresultaat FrieslandCampina. Samen met Kees was hij bestuurlijk actief bij Keten Kwaliteit Melk, waar hij terechtkwam via LtO en het Productschap Zuivel. Daarnaast was hij bestuurlijk actief bij verzekeringsorganisaties.
Globalisering biedt ook kansen. Op de vraag welke mogelijkheden er in het buitenland liggen, antwoordt Wantenaar dat internationalisering van de GDactiviteiten goed is, zolang het niet ‘internationaal om internationaal’ is. “Samenwerking over landsgrenzen heen blijft iets lastigs. Dat lukt niet van de ene op de andere dag, zeker niet omdat diergezondheid vaak sterke nationale regelgeving kent. Het is zaak dat we de ondernemersrisico’s maximaal in beeld hebben en houden.” Sol: “Ik ben daar iets genuanceerder in. De basis is altijd dat je eigen toko goed op orde is. De GD is een dienstverlener in Nederland, dat is de kern. Het buitenlandse is daar complementair aan.”
Stijl als voorzitter Sol is in het algemeen iets terughoudender dan Wantenaar. “Machiel is bedachtzaam, hij laat zich niet gek maken”, vertelt Wantenaar. “Hij houdt de grote lijnen goed in de gaten en gaat weloverwogen te werk.” “Ik was een commissaris die afstand hield”, zegt Sol. “Het is de kunst om niet overal bovenop te springen, maar vooral de continuïteit te bewaken en erop toe te zien dat de juiste mensen op de juiste plek zitten. Kees is nieuwsgierig, die zit anders in elkaar, maar dat past ook goed bij de veranderende bedrijfscultuur.” Wantenaar: “Het is een uitdaging om van dichtbij mee te maken wat de GD voor de veehouderij betekent. Daarom is het waardevol dat je als voorzitter zelf veehouder bent.” Is het voorzitterschap iets waar je zeven dagen per week mee bezig bent? “Ja en nee”, zegt hij. “Er is altijd wel een akkefietje, in je hoofd ben je er altijd wel mee bezig, maar het is een verantwoordelijkheid waar je op een natuurlijke manier in groeit.” GD Pluimvee | April 2015 |
23
De STAl van
Johan Klaassen Johan Klaassen is bedrijfsleider van de opfoklocatie in Vuren (Gelderland) van kuikenbroederij en pluimveebedrijf Het Anker. Hier staan vier stallen met in totaal 170.000 hennen. De nieuwste stal (50.000 hennen) is in 2013 gebouwd en heeft het opfokvolièresysteem van Big Dutchman.
Drie leeflagen Johan: “Het bijzondere aan dit volière systeem is dat het van de grond af staat. De hennen kunnen onder de onderste etage scharrelen, dus er is meer vloeroppervlakte. Ook hebben de systeemrijen drie leeflagen. Op elke leeflaag beschikken de dieren over water en voer, iets wat doorgaans alleen voor de eerste twee etages geldt. Het is de eerste keer dat Het Anker met dit verhoogde stalsysteem werkt. Het is dus een soort experiment, maar we hebben dit systeem ook met het oog op de toekomst gekozen, vanwege eisen die mogelijk aan het vloeroppervlak gesteld gaan worden.”
Hennen trainen De extra voerketting op de derde etage betekent dat Johan de nieuwe kuikens wat meer moet trainen om ‘mobiel’ te worden. “De hennen moeten leren om tussen alle etages te pendelen, het loslaten van de kuikens op veertien dagen is meer werk omdat het systeem omhoog staat. Maar daarna vliegen en springen de dieren dan ook volop, waardoor ze veel spierkracht krijgen en dat is een belangrijk voordeel.”
Meer frisse lucht “Een ander voordeel is het stalklimaat. Er is een extra radiator ingebouwd achter de warmtewisselaar, waardoor ’s winters meer buitenlucht in de stal komt en de dieren meer frisse lucht krijgen. Het klimaat is het hele jaar door goed. En natuurlijk is het ook goed voor de dieren dat ze meer ruimte hebben om te scharrelen, dat zorgt voor meer ‘rust’ in de stal. Het systeem bevalt dus prima, we hopen en nog jaren mee te doen.”
GD, Postbus 9, 7400 AA Deventer, T. 0900-1770, F. 0570-63 41 04, www.gddiergezondheid.nl, info@gddiergezondheid.nl