GD Pluimvee 59

Page 1

Samen werken aan diergezondheid

pluimvee Sectormanager Pluimvee Jan Workamp:

“nederlandse pluimveesector toont veerkracht”

Hoogpathogene AI in Nederland:

M.s.­vaccinatie: Hoe nu verder? ja of nee?

Inzicht in circulerende

IB-stammen

59 SEpTEmBEr 2015


www.aviagen.com Tel: 0032 (0)14 44 37 70 – Fax: 0032 (0)14 46 08 37 – e-mail: salesplanning-epi@aviagen.com


| Voorwoord

| INHOUD 04 Nieuws & Tips 07 VeeOnline

10

08 Altijd E. coli in het spel 10 AI: Leren van een ‘geluk’ bij een ongeluk

12 Interview met sector­ manager Pluimvee

15

16

M.s.-vaccinatie: ja of nee?

16 Symposium Hogere

Pluimveegezondheid

19

Vraag & Antwoord

20 Uit het GD-lab:

Hoe werkt de ELISA?

20

22 Inzicht in circulerende IB-stammen

24 In de stal van

Jeroen van Eerd

Bereikbaarheid U kunt GD telefonisch bereiken via 0900-1770. Van maandag tot en met vrijdag van 08.00 tot 17.00 uur. Tarieven Alle genoemde GD-tarieven in deze uitgave zijn exclusief BTW en € 9,80 basiskosten. Ophaaldienst voor sectie- en monstermateriaal Aanmelden: telefonisch 0900-202 00 12 (24 uur per dag). Wij halen het materiaal dan zo spoedig mogelijk bij u op. Sectie- en monstermateriaal kunt u brengen van maandag tot en met vrijdag van 8.00 tot 17.00 uur.

COLOFON

GD Pluimvee is een uitgave van GD | REDACTIE Rob Nijland, Jan Workamp, Merlijn Kense | EINDREDACTIE Eva Onis | REDACTIEADRES GD, Marketing & Communicatie, Postbus 9, 7400 AA Deventer, T. 0900-1770, F. 0570-63 41 04, redactie@gddiergezondheid.nl, www.gddiergezondheid.nl | Productiecoördinatie Senefelder Misset Doetinchem | basisontwerp Fokko-Ontwerp | VORMGEVING X-Media Solutions Doetinchem | Druk Senefelder Misset Doetinchem | ABONNEMENTEN GD Pluimvee wordt gratis toegezonden aan relaties van GD. Een jaarabonnement (3 nummers) voor personen buiten de doelgroep kost € 15,55 (excl. BTW en verzendkosten) | ADVERTENTIES PSH Mediasales, T. 0314-35 58 00 | VERSCHIJNINGSFREQUENTIE 3 keer per jaar | SUGGESTIES Als u suggesties heeft voor dit blad, dan verzoeken wij u deze door te geven aan de redactie. Overname van artikelen is toegestaan uitsluitend na toestemming van de uitgever.

ISSN: 1875-2594 ADRESWIJZIGINGEN: bel 0900 1770, kies optie 4 (lokaal tarief)

Uitdagingen Zowel de leg- als de vleessector wordt aan vele uitda­ gingen blootgesteld. Ik beperk me in dit voorwoord tot een aantal veterinaire zaken. AI is voor de hele sector een bedreiging, om die reden besteden we er ook in deze editie van GD Pluimvee opnieuw aandacht aan. Ook reductie van het anti­ bioticum­gebruik, met name bij opfokdieren en snel­ groeiende dieren, blijft voor u als pluimveehouder een continu aandachtspunt. Het goed in beeld brengen van faal- en succesfactoren, de lastige afwegingen bij verminderde gezondheid van uw dieren en het effect van de antibioticumreductie op resistentie is een uitdaging die veel aandacht verdient. Het realiseren van een goede darmgezondheid bij uw pluimvee behoort eveneens tot de aanhoudende uitdagingen. Zowel in de periferie (bijvoorbeeld veevoerleveranciers en opfokorganisaties) als bij pluimveehouders zijn veel initiatieven ontstaan om de darmgezondheid op orde te houden en bij een ver­ storing ervan tijdig maatregelen te nemen. GD draagt zijn steentje bij door uitvoering van gericht veterinair onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe producten, zoals een CE-score, een kwantitatieve PCR voor coc­ cidiose en een maagbeoordeling. Naar verwachting biedt GD u vanaf 2016 een combi-test aan waarin zowel maag, darm als lever worden beoordeeld. Daarnaast worden initiatieven uitgewerkt om te ko­ men tot preventiemaatregelen, zoals het gebruik van aangepaste probiotica. Testen hiervoor zijn al in de uitvoerende fase. Zoals u mogelijk al begrepen heeft, stop ik per 1 okto­ ber 2015 als sectormanager pluimvee en begin ik als ZZP-er aan een nieuwe uitdaging. In het interview op pagina 12 en 13 leest u hier meer over. Ik wens u allen, inclusief mijn opvolger Ruth Bouwstra, veel succes en werkplezier in de pluimveesector, een sector die raad weet met uitdagingen en op vele fronten indruk maakt! Jan Workamp, Sectormanager Pluimvee

GD Pluimvee | September 2015 |

3


NIEUWS & TIPS

Ruth Bouwstra nieuwe GD-sector­ manager pluimvee Dr. Ruth Bouwstra is benoemd tot sectormanager Pluimvee bij GD. Zij volgt per 1 oktober Jan Workamp op, die na een periode van elf jaar in deze functie bij GD kiest voor het zelfstandig ondernemerschap (zie pagina 12 en 13 van deze GD Pluimvee). Ruth heeft na haar studie diergeneeskunde een promo­ tietraject gevolgd bij het Uiergezond­ heidscentrum Nederland (UGCN). Daarna heeft ze een aantal jaren als projectlei­ der virale diagnostiek gewerkt bij het Centraal Veterinair Instituut (CVI). Sinds 2012 is Ruth hoofd van de onderzoeks­ groep AI en Newcastle Disease bij het CVI. In deze functie was zij ook verant­ woordelijk voor de crisisorganisatie bij de uitbraak van vogelgriep in het najaar van 2014. Ruth heeft een brede kennis van de pluimveesector en beschikt over een uitgebreid (internationaal) netwerk op het gebied van aangifteplichtige aandoeningen.

Algemene Voorwaarden 2015 Per 1 juli 2015 heeft GD zijn Algemene voorwaarden gewijzigd. Deze voorwaar­ den zijn van toepassing op alle werk­ zaamheden die GD uitvoert in opdracht van dierhouders en dierenartsen. Een goed onderzoek begint met de juiste aanvoer van de te onderzoeken mate­ rialen. Daarom besteden deze nieuwe voorwaarden extra aandacht aan de Inzend- en Acceptatievoorwaarden. De aangepaste Algemene Voorwaarden vindt u in de bijlage van deze GD Pluimvee.

4

VMP: een waardevol instrument Het vernieuwde VMP (Veterinaire ­Monitoring Pluimvee) is, na de start in de zomer van 2011, van ‘kennisoverdrachtclub’ uitgegroeid tot een waardevol instru­ ment: hét samenwerkings­verband tussen pluimveedierenartsen en GD. Nu wisselen een 35-tal pluimveedierenartsen samen met GD vooral veel praktische kennis en ervaringen uit. De kwartaalbijeenkom­ sten, die altijd goed bezocht worden, zijn een mix van bijdragen van gastsprekers uit de sector, presentaties van collegapluimveedierenartsen uit het veld en GDmedewerkers. Juist door deze combinatie van veldkennis en theorie worden deze bijeenkomsten hoog gewaardeerd. Dit was dan ook een van de doelen bij de herstart van VMP in 2011.

Een gezonder ‘Pluimvee Nederland’ Voor de toekomst ligt de lat hoger: de doelstelling van VMP is om een hoger en breder doel te dienen. De raakvlakken met andere belangenorganisaties in de pluimveesector komen naar voren en VMP wil kijken waar de synergie tussen die verschillende organisaties kan leiden tot een gezonder ‘Pluimvee Nederland’. Een voorbeeld hiervan zijn de aanbevelingen betreffende de genomen hygiënemaatre­ gelen bij de AI-uitbraak in het westen van ons land. Elke pluimveehouder kreeg deze destijds in de bus. Bevindingen uit het veld vormen de belangrijkste schakel in de monitoring van de gezondheidsstatus in Nederland. De komende tijd wordt ook hierop meer nadruk gelegd, om deze informatie via de praktiserende (VMP-) dierenarts te verza­ melen. Ook hier is de mix van GD-kennis en praktijkervaring van de (pluimvee) dierenarts belangrijk. Door in de nabije toekomst gebruik te maken van peilbedrij­ ven, krijgen we een goede dwarsdoorsnede van de hele sector. Deze gegevens kunnen gebruikt worden voor het signaleren van nieuwe trends in het veld en kunnen bijdragen aan het oplossen van bestaande problemen.

Geaccrediteerde nascholing Ook kan VMP een rol spelen om te ­voorzien in geaccrediteerde nascholing voor dierenartsen. Pluimveedieren­artsen


V.l.n.r.: Jan Workamp (GD-sectormanager pluimvee), Marcel Boereboom (pluimveepraktijk De Achterhoek), Merlijn Kense (GD-dierenarts) en Rob Vriens (Dierenartsenpraktijk Ysselsteyn). Marcel Boereboom en Rob Vriens vormen samen met Dennis van Aarle (Dierenartsen Combinatie Aadal) en Robert Kasperink (Demetris) het bestuur van het VMP-platform.

geven aan wat zij zinvol en nuttig vinden en VMP kan faciliteren in de organisatie, aanvraag en accredita­ tie van die veterinaire nascholing. Hierdoor groeit VMP uit tot een ‘raad’ van en voor praktiserende pluimvee­ dierenartsen en een aanspreekpunt voor de hele pluimveesector.

Salmonella- en Mycoplasma­besmettingen Met het opheffen van de productschappen is de regelgeving van de salmonellamoni­ toring overgegaan naar het ministerie van Economische Zaken. Wegens deze overgang beschikt GD op dit moment nog niet over

de volledige dataset van de salmonella­ monitoring. Hier wordt aan gewerkt. Zodra deze gegevens voor GD beschikbaar komen, worden deze weer (zoals gebruikelijk) in GD Pluimvee gepubliceerd.

Factuuradres controleren De laatste tijd moeten veel verzonden facturen opnieuw verstuurd worden naar een ander factuuradres. Dit veroorzaakt extra werk voor u als pluimveehouder en voor ons extra administratie. Daarom ver­ zoeken wij u om het factuuradres vooraf

goed te controleren op het inzendfor­ mulier en, als dit adres gewijzigd moet worden, dit op het formulier aan te geven en een mail te sturen naar pluimveeplanning@gddiergezondheid.nl

Even voorstellen: Tamara Giesen GD heeft sinds juli een nieuwe administra­ tief medewerker pluimvee in dienst: ir. Tamara Giesen. Zij volgt Suzanne Nierop op, die sinds 1 juli bij een ander bedrijf werkt. Tamara heeft dierweten­ schappen gestudeerd aan de Universiteit Wageningen. In 2014 heeft ze ervaring in de pluimveesector opgedaan in haar eerdere functie als projectmedewerker bij Alspectro BV (een dochtermaatschappij van CoMore BV), waar ze werkzaamheden voor AVINED, PLUIMNED, OVONED en de Stichting Brancheorganisatie Kalversector (SBK) verrichtte. Tamara werkt op de af­ deling planning en monitoring. GD Pluimvee | September 2015 |

5


Breeding for 500 first quality Eggs! 500400300-

Verlengde lagecampseweg 4, 4051 CG Ochten, Nederland tel: 0031 (0)344 641 349 www.hetankerbv.nl

Heiberg 26-A, 5504 PB Veldhoven, Nederland tel: 0031 (0)40 253 2732 www.vepymo.com

Beselarestraat 155. 8940 Geluwe, BelgiĂŤ tel: 0032 (0)56 511 318 www.verhaeghe-hetanker.be

Nieuwstraat 2, 2382 Poppel, BelgiĂŤ tel: 0032 (0)14 654 140 www.vepymo.com


TEkST: CATHOLINE KOSTER | VEEONLINE

Wegwijs op

Veeonline

u hebt nog geen Zlogin 1. Ga naar www.veeonline.nl 2. Klik op ‘Login aanvragen’ 3. U komt op een scherm waar u onder andere uw UBN en ‘GD debiteurennummer’ (relatienummer) invult, daarna ontvangt u een e­mail en kunt u zelf een Zlogin aanmaken. 4. Uw debiteurennummer vindt u onder andere op de facturen van GD.

Als pluimveehouder bent u dagelijks bezig met diergezondheid. Daar kunt u VeeOnline goed bij gebruiken. Op www.veeonline.nl vindt u actuele informatie van GD over de gezondheid van uw pluimvee. Inloggen op VeeOnline is gratis voor veehouders. Op deze pagina leggen we u kort uit hoe u kunt inloggen. Hebt u nog vragen, neem dan contact op met onze klantenservice via 0900­1770.

u hebt al een Zlogin, maar nog nog geen toegang tot Veeonline 1. Ga naar VeeOnline, vul uw bestaande gebruikersnaam en wachtwoord in. 2. U komt op een scherm waar u onder andere uw UBN en ‘GD debi­ teurennummer’ (relatienummer) invult, daarna ontvangt u een e­mail en kunt u uw Zlogin activeren. 3. Uw debiteurennummer vindt u onder andere op de facturen van GD.

Wachtwoord en/of gebruikersnaam vergeten? Klik in het inlogschermpje op ‘Gebruikersnaam of wachtwoord vergeten?’ en volg de instructie.

GD Pluimvee | September 2015 |

7


Monitoring | tekst: drs. Jeanine Wiegel

Resultaten pilot ‘Uitval in de eerste levensweek’:

Altijd

E. coli in het spel

Onder Nederlandse omstandigheden komt in de eerste levensweek van vleeskuikens en opfok­vlees­ vermeerderings­dieren soms hoge uitval voor. GD voerde in samenwerking met zogeheten ‘peil­dierenartsen­ praktijken’ een monitorings­pilot uit om inzicht te krijgen in de betrokken ziekte­verwekkers. In alle onderzochte gevallen bleek sprake te zijn van een bacteriële infectie. Uitval in de eerste levensweek is vaak aanleiding tot het inzetten van antibi­ otica, terwijl kennis over de oorzaken van de uitval beperkt is. Om daar meer inzicht in te krijgen, voerde GD de monitoringspilot ‘Uitval in de eerste le­ vensweek’ uit. Deze pilot vond plaats in samenwerking met peildierenartsenprak­ tijken: praktijken die deelnemen aan de VMP (Veterinaire Monitoring Pluimvee) en die minimaal tien pluimveebedrijven begeleiden. De peildierenartsen stuurden dieren in van bedrijven met minimaal 0,5 procent uitval per dag en minimaal

2 procent zieke dieren. Er zijn dieren onderzocht uit 22 vleeskuikenkoppels en 8 (vlees)opfokkoppels. De gemiddelde leeftijd van deze dieren was 3,6 dagen en het gemiddelde uitvalspercentage was 2,8.

Bacteriële oorzaak Uit de resultaten blijkt dat uitvalspro­ blemen die op dag 2 en 3 ontstaan een bacteriële oorsprong hebben. Bij alle on­ derzochte koppels werd een E. coli-infectie aangetroffen (zie tabel 2), die zich via de bloedbanen door het hele dier ver­

Tabel 1: Belangrijkste sectiebevindingen levende en dode dieren

Aantal levende dieren (totaal 202)

Aantal dode dieren (totaal 203)

51 (25,2%)

4 (2,0%)

- Pericarditis (ontsteking van het hartezakje)

27 (13,4%)

59 (29,1%)

- ( Peri)hepatitis (ontsteking van de lever/ het leverkapsel)

18 (8,9%)

26 (12,8%)

14 (6,9%)

71 (35,0%)

- Navelontsteking

13 (6,4%)

38 (18,7%)

- Dooierrestontsteking

1 (0,5%)

3 (1,5%)

-M acroscopische afwijkingen aan het ademhalingsapparaat

3 (1,5%)

15 (7,4%)

- Histologisch: pneumonie (longontsteking) (109 onderzochte dieren)

14 (12,8%)

n.v.t.

Geen afwijkingen Verschijnselen passend bij bloedvergiftiging

Verschijnselen passend bij uitdroging - Nierdegeneratie Gerelateerd aan besmetting via navel/dooier

Gerelateerd aan besmetting via inhalatie

8

spreidde. Een antibioticumbehandeling in aangetaste koppels was dan ook gerecht­ vaardigd. Tabel 1 geeft een overzicht van de belangrijkste afwijkingen die met het blote oog (macroscopisch) tijdens sectie zijn aangetroffen. Opvallend was het lage percentage dooierrestonstekingen. Dit betekent dat de kiem waarschijnlijk niet afkomstig is uit de dooier. Bij 4,4 procent van de dieren werden afwijkingen aan het ademhalingsapparaat gezien. Micro­ scopisch onderzoek (histologie) is alleen gedaan wanneer levende dieren afwijkin­ gen vertoonden. Hierbij werd bij 7 procent van de dieren longontsteking (pneumonie) vastgesteld. Dat wijst erop dat de infectie mogelijk werd opgelopen via inhalatie. Bij de overige dieren kan gedacht worden aan een infectie door opname via de omge­ ving, het voer en het drinkwater, waarbij de bacterie zich kan verspreiden vanwege een verminderde kwaliteit van de darm.

Virusinfecties Naast de bacteriële aandoeningen komen, vooral bij vleeskuikens, ook regelmatig onderliggende virusinfecties en een en­ kele keer een schimmelinfectie voor. Met name de aanwezigheid van astrovirussen is opmerkelijk. In de onderzochte koppels werden gemiddeld 2,1 verschillende ver­ wekkers gevonden. Een mogelijk verband tussen bijkomende virale infecties en de uitval door bacteriële aandoeningen mag daarom zeker niet uitgesloten worden.


MONITOrING

Bacteriële aandoening Escherichia coli Enterococcus faecalis Enterococcus hirae Pseudomonas aeruginosa

Totaal (30 koppels) aantal 30 29 3 2 1

Vleeskuikens (22 koppels) % 100 97 10 7 3

Opfokdieren (8 koppels) aantal 22 21 0 2 1

% 100 95 0 9 5

aantal 8 8 3 0 0

% 100 100 38 0 0

Virusinfectie Chicken Astrovirus Aviair Nefritis Virus 3 Reovirus Rotavirus A Rotavirus D Aviadenovirus (gr.1) Hemorrhagische enteritis­virus EDS

19 18 6 3 0 0 0 0 0

63 60 20 10 0 0 0 0 0

18 18 6 2 0 0 0 0 0

82 82 27 14 0 0 0 0 0

1 0 0 1 0 0 0 0 0

13 0 0 13 0 0 0 0 0

Tabel 2: Overzicht kweekresultaten bacteriologisch onderzoek en virologisch onderzoek

Conclusies De pilot wijst uit dat bij alle onderzochte koppels een antibioticumbehandeling gerechtvaardigd was. Meer onderzoek naar de rol van onderliggende oorzaken

als trigger voor bacteriële infecties is gewenst. Denk hierbij aan onderlig­ gende infecties (virus of schimmel), maar ook aan managementfactoren zoals het moment van voertoegang. In het kader

van preventie is het ook belangrijk om te komen tot een betere identificatie van de betrokken E. coli­stammen en het voor­ komen van kolonisatie van deze stammen door het toepassen van startflora’s.

De Alsmonitoringsfunctie sinds 2002 houdt de dieGezondheidsdienst de GD­afdeling Pluimvee voor Dieren in opdracht (GD) zich vanintensief EZ en debezig sectormet (tot 2015: de uitvoering PPE) vervult, van de bestaat diergezondheidsmonitoring uit drie onderdelen: 1)inSecties Nederland. (pathologie). Hiervoor 2) werken Veekijker: wij een instrument intensief samen waarmee metGD onder via telefoon, andere debedrijfsbezoeken diersectoren, de zuivel, en overleggen het ministerie vragen van en informatie EZ, over dierenartsen gezondheidsproblemen en veehouders.bijDeze pluimvee rubriekbinnenkrijgt. verhaalt over3)bijzondere VMP: Veterinaire gevallen, Monitoring speciaal Pluim­ vee. onderzoek Via eenen internetapplicatie opvallende resultaten tussendie dierenartspraktijken het werk van de monitoring (VMP­deelnemers) oplevert. en Samen GD worden data werken en ervaringen we aan diergezondheid over gezondheidsproblemen, in het belang vanvaccinaties dier, dierhouder en behandelingen en samenleving. uitgewisseld.

GD Pluimvee | September 2015 |

9


AI | tekst: drs. Teun Fabri

Hoogpathogene AI in Nederland

Leren van een ‘geluk’ bij een on

Het risico dat trekvogels AI-virussen mee naar Nederland nemen, is tegenwoordig aanzienlijk groter dan zo’n tien jaar geleden. Eind 2014 hadden we ‘geluk’ dat de uitbraken niet in een pluimveedicht gebied waren. Maar hoe voorkomen we dat het weer gebeurt? Vrijdag 14 november 2014 om 16.00 uur meldt zich een dierenarts met vier levende en twee gestorven leghennen aan de balie van de GD-sectiezaal. Op het inzendformulier staat dat sprake is van ernstig verhoogde uitval (1 procent) en heel veel zieke dieren. Ook staat vermeld dat de water- en voeropname

10

en de eiproductie (nog) niet afwijkend zijn. Bij sectie ziet de GD-dierenarts bij een aantal dieren een geringe luchtpijp­ ontsteking, een beginnende buikvlies­ ontsteking en een ernstige darmstoornis met bloedingen in de darm. Bij de twee gestorven dieren is slechts gering oe­ deem in de buikvliezen ­waarneembaar.

De betreffende dierenarts en GD besluiten samen dat AI niet uitgesloten kan worden en melden de verdenking. Later blijkt dat het om een hoogpathogene H5N8-infectie gaat. Op zondag 16 november worden de dieren op het bedrijf geruimd. De verant­ woordelijke instanties hebben de daarop­ volgende gevallen van H5N8 snel in beeld, waardoor snel actie ondernomen kan worden. De gevallen blijken afzonderlijke introducties van het virus te zijn: de vi­ russen zijn wel verwant maar niet volledig hetzelfde. Later blijkt dat in smienten, een wilde eendensoort, vergelijkbare virussen aanwezig waren die overeenko­ men met virussen die in Zuidoost-Azië en


Eerdere AI-uitbraken

geluk

De laatste twaalf jaar werden we in Nederland geconfronteerd met meerdere hoog- en laagpathogene AI-uitbraken:

2003 In 2003 was er een H7N7-uitbraak: een laagpathogeen AI-virus dat, waarschijnlijk via contact met eenden, in een koppel vrije uitloop-dieren terechtkwam en zich muteerde in een hoogpathogeen AI-virus. Wanneer laagpathogene virussen van het H5- en H7-type zich vermeerderen, treden vaak ‘constructiefoutjes’ op. Zo’n constructiefoutje is niet meer dan een verkeerde bouwsteen. Als die op een specifieke plek van het geneti­ sche materiaal voorkomt, kan een laagpathogeen AI-virus een kwaadaardig virus worden. Die kans is heel klein, maar de gevolgen kunnen desastreus zijn, zeker in een pluimveedicht gebied. In Italië gebeurde dat in 2000 en in Nederland in 2003; hierbij zijn respectievelijk 16 miljoen en 25 miljoen dieren gestorven of geruimd. 2004-2014 Van 2004 tot 2014 waren er alleen uitbraken van laagpathogene AI. De ziekteverschijnselen waren minder dramatisch dan in 2003, maar vanwege het risico op mutatie tot hoogpathogene AI zijn al deze koppels geruimd. 2014 In november werden we, zoals vermeld, geconfronteerd met een uitbraak van een AI-virus dat al hoog­ pathogeen was op het moment van insleep. Dat deze hoogpathogene AI-virussen in Nederland voorkomen is verontrustend. In Azië was al bekend dat er vogels zijn die hoogpathogene virussen bij zich dragen. De proble­ men daar zijn zo groot dat ze niet meer op te lossen lijken. De wilde vogels zijn een reservoir geworden waarin het virus kan overleven en van daaruit komen ze bij commercieel pluimvee terecht. De trekkende wilde vogels nemen het virus mee naar andere werelddelen, waaronder Europa en Noord-Amerika. 2015 Recent hebben de H7N7-uitbraken in Engeland en Duitsland nogmaals aangetoond dat het risico van besmetting met zowel een laagpathogene als een hoogpathogene AI groot kan zijn. Het gaat hier om een AI-type dat in de Europese vogelpopulatie bekend is en waarbij het minder waarschijnlijk is dat het tijdens de jaarlijkse trek van watervogels vanuit Azië meekomt. Bij infecties met influenzavirussen speelt dus niet alleen de autochtone maar ook de allochtone vogelpopulatie een rol.

Wat nu?

Trekkende wilde vogels nemen het virus mee naar andere werelddelen, waaronder Europa en Noord-Amerika.

Rusland zijn gevonden. Deze winter heeft de Erasmus Universiteit van ongeveer dui­ zend wilde watervogels in Nederland bloed onderzocht: 17 procent van de smienten bleek seropositief op H5N8. Het is aanne­ melijk dat deze virussen vanuit Azië met trekkende watervogels zijn meegekomen en op één of andere manier in onze stallen terechtkwamen. Als je terugkijkt, denk je: wat zou er gebeurd zijn als een pluimvee­ houder of dierenarts besloten had om het nog een paar dagen aan te kijken? Dan was weer een dag verloren gegaan waarin het virus van de besmette stal naar andere stallen of, erger nog, naar andere bedrijven verspreid had kunnen worden.

In de wereld komen meerdere hoogpa­ thogene AI-virussen (H5N1, H5N2, H5N6, H5N8, H7N3) voor, maar ook een aantal laagpathogene AI-virussen (H7N9) die voor de mens gevaarlijk zijn. De situatie in Zuidoost-Azië toont aan dat AI-uitbraken uit meerdere afzonderlijke introducties vanuit wilde vogels ontstaan. Ook is dui­ delijk dat het virus zich van een besmet bedrijf binnen een beperkte afstand of via contacten kan verspreiden. Een land als Thailand heeft, ondanks de aanwezigheid van AI-virus binnen de wilde vogelpopula­ tie, de situatie redelijk onder controle. Dit komt doordat Thailand besmette pluimvee­ bedrijven ruimt en hele strikte hygiëne­ maatregelen toepast. We dienen ons te realiseren dat het aantal hoogpathogene AI-virussen in de wereld op dit moment zo groot is, dat het risico dat trekkende vogels ze mee naar ons land nemen beduidend groter is dan een tiental jaar geleden. Als we de bedrijfsvoering niet concreet veranderen, worden we blijvend geconfronteerd met AI-gevallen. Als het hoogpathogene AI betreft, zal dit direct lei­

den tot verhoogde sterfte en productiepro­ blemen. Een snelle melding van een verden­ king is dan cruciaal. In 2014 hadden we het ‘geluk’ dat de uitbraken in een pluimveearm gebied waren. Een uitbraak in de Gelderse Vallei had desastreus kunnen zijn.

Hygiënescan We moeten ons ook realiseren dat de samenleving grootschalige ruimingen niet meer zal accepteren wanneer de sector onvoldoende maatregelen treft om uitbraken te voorkomen. Omdat we nog geen vaccin hebben dat tegen alle AI-typen beschermt, is het voorkomen van contact tussen commercieel pluimvee en (uitwerpselen van) wilde vogels essenti­ eel. De laatste H5N8-uitbraken leerden ons dat insleep van ontlasting van vogels (via mens, materialen of ongedierte) nog belangrijker is dan we al dachten. Een ieder die pluimvee heeft zal zich maximaal moeten inspannen om het virus buiten te houden. Bedrijven beoordelen met de hygiënescan is daarbij een hulpmiddel en het invullen van die scan is een moment om kritisch naar de bedrijfssituatie en de bedrijfsprocessen te kijken. GD Pluimvee | September 2015 |

11


interview | tekst: Drs. Eva Onis

Sectormanager pluimvee Jan Workamp heeft aangegeven toe te zijn aan een nieuwe uitdaging. Na een veelomvattende periode van elf jaar bij GD zal hij zich vanaf 1 oktober als ZZP-er op de markt begeven. GD Pluimvee vroeg naar zijn ervaringen. Hoe kijk je terug op die elf jaar? “Het was een boeiende periode waarin ik veel kennis en een uitgebreid netwerk heb mogen opbouwen en waarin ik prettig heb samengewerkt, binnen en buiten de orga­ nisatie. Er waren continu nieuwe ontwik­ kelingen, zowel binnen GD als extern in de pluimveewereld. Als GD zijn we in de positie een bijdrage te leveren aan het behouden en verhogen van de gezondheidsstatus in de Nederlandse pluimveesector, dat is voor mij altijd een enorme drive geweest.”

“ Nederlandse pluimveesector maakt indruk met Waar ben je trots op?

Jan Workamp, terug­k ijkend op elf jaar GD: “Het is voor mij altijd een enorme drive geweest dat we als GD kunnen bijdragen aan het behouden en verhogen van de gezondheidsstatus in de Nederlandse pluimveesector.”

12

“Op een aantal zaken kijk ik zeker met trots terug, maar ik wil benadrukken dat het gaat om inspanningen van het totale pluimveeteam van GD. Ik was graag actief aan de buitenkant om zakelijke afspraken te maken; zonder de inhoudelijke onder­ steuning van onze pluimveespecialisten en een goede uitvoering binnen GD van de opdrachten was ik daarin niet geslaagd. In hoofdlijnen ben ik vooral trots op het verbeterde relatiebeheer en de verbreding van onze werkzaamheden. Met de sector en met vrijwel alle spelers in de perife­ rie, zoals dierenartsen, fokkers, broede­ rijen, opfokorganisaties, farmaceuten en voerleveranciers onderhouden we op een gestructureerde manier contacten. Samen met investeringen in goede mensen en faciliteiten leidde dit tot verbeterd draag­ vlak en partnership. Met als resultaat: verbreding van ons werk zoals het beheer van CRA, een verdere invulling van VMP, het uitvoeren van onderzoeksopdrachten voor de sector en de periferie, het geven

van nationale en internationale cursussen en de wereldwijde verkoop van diagnos­ tica, grondstoffen voor labbepalingen.”

Waarover ben je minder tevreden? “In gesprekken met pluimveehouders merk ik geregeld dat GD wordt geassocieerd met regelgeving. Ik krijg dan te horen: “omdat het moet van GD”. Op zich begrijp ik die beleving: GD stuurt in opdracht van EZ, voorheen het PPE, de verplichte onderzoe­ ken aan en de pluimveehouder ontvangt daarna van ons een uitslag en een factuur. Ik vind het spijtig dat het ons onvoldoende gelukt is die beleving weg te nemen. GD doet deze werkzaamheden in algemeen be­ lang, om de hoge gezondheidsstatus van de Nederlandse pluimveestapel te behouden. Als een buitenlandse delegatie uitleg krijgt over de unieke wijze waarop de Nederland­ se sector de diergezondheid in beeld heeft en daarmee aantoonbaar en onderbouwd garanties kan afgeven, leidt dit altijd tot vertrouwen en dus tot aankopen van het


zoals het verstrekken van voer en water in de broederij of de uitkomst van de kuikens in de stal, de reductie in antibioticumge­ bruik en de bouw van energiearme stallen. Daarnaast krijgt de omschakeling naar de ‘Kip van Morgen’ nu echt vorm, in hoger tempo dan menigeen dacht. Met deze pro­ ductiewijze kunnen we de welgestelde, kri­ tische West-Europese consument bedienen, met naar mijn verwachting een positief effect op het imago van de hele sector. Daarbij moet worden voorkomen dat de gangbare vleeskuikenhouderij in een kwaad daglicht wordt gezet. Uitgevoerd binnen bepaalde kaders, vooral op het gebied van welzijn, verantwoord antibioticumgebruik en verlaging van de resistentie, is ook deze productiewijze in mijn ogen toe­ komstbestendig, zeker gezien de wereld­ wijd groeiende vraag naar pluimveevlees.”

Wat zie je als grootste bedreiging?

innovatie en veerkracht” Nederlandse pluimveeproduct. Ook had ik de hoop dat we samen met de sector verder zouden zijn met de uitwisseling van data en de koppeling van databases. Dat proces heeft veel met onderling vertrouwen te ma­ ken en daarom gaat het langzaam. Er is op verschillende plekken veel data beschikbaar die nu onvoldoende benut worden. Op dit terrein zijn nog veel voordelen te beha­ len voor het verbeteren van diergezondheid. Bovendien kan het bijdragen aan de verlaging van de admi­ nistratieve lasten van de diverse ketenspelers.”

zijn, diergezondheid, voedselveiligheid en antibioticumgebruik zijn met daadkracht opgepakt. Het wordt tijd de beloning hiervoor te oogsten. In de legsector heeft de omschakeling van kooi- naar scharrel­ huisvesting geleid tot een maatschappelijk geaccepteerde productiewijze. De moge­

Hoe kijk je aan tegen de toekomst van de Nederlandse pluimveesector?

lijke omschakeling naar hele snavels is nog een forse uitdaging, maar ook op dat gebied is de sector al met veel initiatieven aan de slag. De media-uitingen zoals ‘altijd weer voor een ei’ en niet te vergeten de ‘mmmEggies’ gaan bijdragen aan een beter imago, daar geloof ik echt in. Ook in de vleessector zijn er volop ontwikkelingen,

“AI staat met stip op nummer één. Het nieuwe fenomeen dat bepaald gevogelte drager van hoogpathogene AI kan zijn, zonder daar zelf aan te sterven, is zorge­ lijk. Eind 2014 hebben we meegemaakt welke desastreuze gevolgen dat heeft bij professioneel gehouden kippen. Dank­ zij constructief samenwerken tussen de pluimveehouders, dierenartsen, GD, CVI, ministerie van EZ, NVWA en de periferie bleef de schade relatief beperkt. We heb­ ben samen veel geleerd in en van 2003. Gezien de wereldwijde situatie lijkt een volgende uitbraak een kwestie van tijd. Er wordt, naast noodzakelijk onderzoek, terecht aandacht gevraagd voor hygiëne: met een hoog hygiëneniveau verlaag je het risico op insleep én versleping van ziektekiemen, ongeacht het houderijsys­ teem, dus met of zonder uitloop. Een mooie slogan vind ik: “voor iedereen geldt: schoon het erf betreden en weer schoon kunnen vertrekken”. Als er wel een introductie van AI heeft plaatsgevonden, is alert optreden essentieel: dierenarts consulteren en melden. Drie aspecten dus: insleep, versleping, melden.”

“Beter benutten van beschikbare data kan qua diergezondheid nog veel voordelen opleveren”

“Ik ben onder de indruk van de veerkracht en het innovatief vermogen van de Neder­ landse pluimveesector. De AI-crisis van 2003 en 2014 en de vele eisen ten aanzien van milieu, energie, mestverwerking, wel­

Wat ga je na de GD-periode doen? Ik begin als ZZP-er onder de bedrijfsnaam AviConsult. Ik ben zeer tevreden dat ik al vier opdrachtgevers heb mogen noteren, op het gebied van marketing, advise­ ring en projectleiding, grotendeels in de pluimveesector. Het zal duidelijk zijn dat daar m’n hart ligt.” GD Pluimvee | September 2015 |

13


de wereldstandaard voor veldvaccinatie

CEVAC® IBD 2512 L

EFFECTIEVE BESCHERMING TEGEN DE ZIEKTE VAN GUMBORO (IBD)

A4-Advertisement-CEVAC-IBD-2512-L.indd 1

CEVAC® IBD 2512 L, aviair infectieuze bursitis vaccin voor kippen, Lyofilisaat voor orale suspensie • WERKZAAM BESTANDDEEL: Levend infectieuze bursitis (IBD) virus, Winterfield 2512, G-61 stam; 2,0 log10 tot 3,2 log10 EID50*/dosis [*EID50 (embryo infectious dosis 50%)] • DOELDIER: Kippen (vleeskuikens vanaf een leeftijd van 10 dagen) • INDICATIES: Voor de actieve immunisatie van vleeskuikens met maternale antilichamen tegen infectieuze bursitis (IBD, Ziekte van Gumboro), ter vermindering van sterfte, klinische ziekteverschijnselen, gewichtsverlies en acute laesies in de bursa van Fabricius veroorzaakt door zeer virulente infectieuze bursitis virussen. Aanvang van de immuniteit is 14 dagen na vaccinatie. Duur van de immuniteit is tot 27 dagen na vaccinatie • TOEDIENINGSWIJZE EN DOSERING: Dosering: 1 dosis/kip. Voor orale toediening, via reconstitutie in drinkwater. Voor vaccinatie van vleeskuikens vanaf een leeftijd van minimaal 10 dagen tot ongeveer 18 dagen, afhankelijk van het niveau van de maternale antilichamen. Het optimale moment van vaccinatie dient te worden bepaald op basis van virus neutralisatie (VN) titers gemeten bij kuikens van 1 tot 7 dagen oud • CONTRAINDICATIES: Niet gebruiken bij zieke vogels. Niet gebruiken bij geïnfecteerde koppels met klinische symptomen. Niet gebruiken voor immunisatie van koppels zonder maternale antilichamen (MDA) • WACHTTERMIJN: Nul dagen • BIJWERKINGEN: Gegevens van veiligheidsstudies met betrekking tot de toediening van een enkele dosis aan de doeldieren (vleeskuikens 10 dagen oude vleeskuikens met maternale antilichamen tegen infectieuze bursitis (IBD) virus) zijn niet beschikbaar • BEWAREN: Bewaren en transporteren bij 2 - 8ºC. Niet invriezen. Beschermen tegen licht • HOUDBAARHEIDSTERMIJN: Houdbaarheid van het diergeneesmiddel in de verkoopverpakking: 2 jaar. Houdbaarheid na reconstitutie volgens de instructies: 2 uur • REGISTRATIE: REG NL 111170 • KANALISATIE: UDA • VERDERE INFORMATIE: Zie bijsluiter of neem contact op met Ceva Santé Animale B.V. - Postbus 67 – Naaldwijk – email: info@ceva.nl 29/08/12 17:19


tekst: drs. Eva Onis | M.s.-aanpak

M.s.-vaccinatie:

ja of nee?

Wereldwijd wordt M.s.-vaccinatie toegepast. Maar hoe zinvol is het om te vaccineren tegen M.s.? GD-dierenarts Anneke Feberwee geeft antwoord op de belangrijkste vragen.

Hoe werkt M.s.-vaccinatie? “Het algemene principe van vaccineren is het tot stand brengen van een gecontroleerde infectie, met een af­ gezwakte of dode kiem, om schade door een werkelijke infectie te voorkomen. In het geval van M.s.-vaccinatie ontstaat echter geen volledige immuniteit voor veldinfec­ ties. GD-onderzoek heeft aangetoond dat veldinfecties na vaccinatie alsnog kunnen optreden, maar dan met minder of geen schade. Het is bekend dat het vaccin luchtzak­ ontstekingen en eipuntschaalafwijkingen vermindert, maar we weten niet of het verticale overdracht van M.s.veldstammen (van moederdier op ei) voorkomt. Stringente hygiënemaatregelen blijven ook van kracht op bedrijven die tegen M.s. vaccineren.”

Welke gevolgen heeft M.s.-vaccinatie voor M.s.-monitoring? “Gevaccineerde kippen ontwikkelen antistoffen tegen M.s. die via bloedonderzoek niet te onderscheiden zijn van antistoffen gevormd na een M.s.-veldinfectie. Daarom heeft GD een onderscheidende PCR ontwikkeld. Deze PCR wordt toegepast bij gevaccineerde kippen én bij nietgevaccineerde kippen die tegelijk met gevaccineerde kippen op een bedrijf zitten of hebben gezeten. Het is namelijk bekend dat de M.s.-vaccinstam kan spreiden binnen en tussen stallen van eenzelfde bedrijf. Als de onderscheidende PCR toegepast moet worden, zijn daar voor de pluimveehouder extra kosten aan verbonden.”

GD-dierenarts Anneke Feberwee

Kan vaccinatie bijdragen aan landelijke bestrijding van M.s.?

Wanneer is het verstandig om te kiezen voor M.s.-vaccinatie?

“Als door vaccinatie de uitscheiding van M.s.-veldstam lager uitvalt en dieren minder gevoelig worden voor een M.s.-veldinfectie, zou vaccinatie een bijdrage kunnen leveren aan de landelijke M.s.-aanpak. Het onderzoek dat GD hiernaar doet, zit momenteel in de afrondende fase. De resultaten publiceren we binnenkort in onder meer de GD Pluimvee.”

“Als ziekteproblemen door M.s. op een bedrijf tot forse economische schade leiden, is M.s.-vaccinatie voor het volgende koppel te overwegen. De consequentie is dan wel dat de onderscheidende PCR ingezet moet worden voor monitoring, waardoor de monitoring van M.s. duurder uitvalt voor het bedrijf.”

GD Pluimvee | September 2015 |

15


Symposium | tekst: drs. Eva Onis

Symposium Hogere Pluimveegezondheid

“Op uw gezondheid”

“Het antibioticumgebruik in de vleeskuikenhouderij is verschoven van preventief naar curatief”, aldus GDdirecteur Diergezondheid Ynte Schukken tijdens het programmaonderdeel ‘De pluimveehouderij draait door’.

Kunnen pluimveehouders in Neder­ land en België produceren voor wereldmarktprijzen? Waar liggen onze kansen en hoe benutten we die? Deze vragen stonden centraal tijdens het tweedaagse symposium Hogere Pluimveegezondheid in Eer­ sel. GD Pluimvee was aanwezig op de drukbezochte dag voor de vlees­ sector (20 mei). Een overzicht van de belangrijkste leerpunten.

16

Onderscheiden en samenwerken “Als er in de toekomst 9 miljard mensen op aarde leven, dan zou kippenvlees weleens het belangrijkste dierlijke eiwit kunnen zijn”, vertelt Martin Scholten, directeur Animal Science Group van de Wageningen Universiteit. De vraag naar kippenvlees stijgt, maar Europa en de Verenigde Staten zullen geen hoofdrol meer spelen als het gaat om dierlijke producten. Belangrijke opkomende concurrenten zijn bijvoorbeeld Thailand en Brazilië. Daarom moeten wij ons als Nederland op de wereldmarkt onderschei­ den, en volgens hem kunnen we dat op basis van kwaliteit. “Nergens ter wereld is het voer voor vleeskuikens zo veilig als in Nederland en België. Ook vind je ner­ gens zulke goede veterinaire kwaliteit”, stelt hij. “Maar dan moeten we wel sa­ menwerken, anders redden we het niet.” Diergezondheid (denk aan AI), antibioti­ cumresistentie en dierenwelzijn blijven

Martin Scholten

volgens hem belangrijke aandachtspunten. Ook dienen we bijvoorbeeld op zoek te gaan naar alternatieve bronnen voor voer en mogelijkheden om voedingsstoffen en mineralen uit mest terug te winnen.


Merkbeleving Hoe kun je je als pluimveehouder onderscheiden van je concurrenten? Varkenshouder Tiny Schepers inspireert de aanwezigen met zijn uitleg over de succesformule achter het Heyde Hoeveconcept. Zijn coöperatie van varkens­ boeren werd in 2012 uitgeroepen tot

‘beste van Nederland’ en kreeg toen veel publiciteit. “Het was erg hard werken, en op heel veel plekken aanwezig zijn.” Om je te onderscheiden zijn er volgens hem vier aandachtspunten: onderscheid in het product, het verhaal om het product heen, prijselasticiteit en duurzaamheid.

“De consument wil een lekker en eerlijk product voor een goede prijs. En hij wil merkbeleving, daarmee geef je het merk waarde.” De meerwaarde van Heyde Hoeve zit volgens hem in de andere smaak, in combinatie met een goed verhaal over de aandacht voor dier en milieu.

Menu van de toekomst Ons consumptiepatroon moet radicaal veranderen, stelt Sijas Akkerman van Stichting Natuur en Milieu. Volgens onderzoek, dat de stichting door een extern bureau liet uitvoeren, moeten we in 2050 meer plantaardige produc­ ten en minder vlees eten, zodat we zo efficiënt en duurzaam mogelijk kunnen produceren. Het meest efficiënte menu zou bestaan uit ‘brood, bonen en bier’. Wel scoren kip en ei relatief goed in vergelijking met bijvoorbeeld rund- en varkensvlees. “Het vleeskuiken zou op het menu van de toekomst kunnen, maar dan zijn er wel wat aanpassingen nodig.”

Dierenartsensessie Veel pluimveehouders grepen hun kans om vragen te stellen aan de deskundigen.

AI-aanpak in Nederland en België Philippe Houdart van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV, de Belgische NVWA) geeft uitleg over het gevoerde beleid rondom AI in België. De Belgische aan­ pak is anders dan de Nederlandse omdat Nederland meer bedrijven met vrije uitloop heeft en hier veel meer trekvo­ gels rondvliegen. Naast minimum maatregelen die in de hele EU gelden, kunnen lidstaten ervoor kiezen om aanvullende maatregelen te nemen. In de EU gelden de 3 en 10 kilo­ meterzones rondom een besmet bedrijf, maar Nederland heeft er bijvoorbeeld ook voor gekozen om Nederland in vier compartimenten te verdelen. België koos voor bufferzones van 20 kilometer om een besmet bedrijf. “Onze pluim­

veesector is te klein voor een opdeling in compartimenten”, aldus Houdart. Hij vindt dat de Nederlandse aanpak, ondanks de kritiek op het vervoersver­ bod voor eendagskuikens, wel goed is geweest omdat we het virus snel tot staan hebben gebracht. Het advies van de FAVV wordt, in tegenstelling tot het advies van de NVWA, niet overgeno­ men als de sector het er niet mee eens is. Daarnaast is België altijd, dus ook wanneer er geen AI rondwaart, actief om insleep te voorkomen. Bedrijven in risicogebieden moeten bijvoorbeeld eventuele uitloop afschermen met net­ ten. Voer- en drinkplaatsen op uitloop­ bedrijven in heel België moeten altijd worden afgeschermd met netten en op­ pervlaktewater mag niet als drinkwater gebruikt worden.

Voorafgaand aan het symposium was er een ochtendsessie voor dierenartsen, waaraan ruim dertig pluimveedierenart­ sen deelnamen. Teun Fabri (GD) was één van de sprekers. Hij presenteerde de re­ sultaten van de monitoringspilot ‘uitval in de eerste levensweek’ (zie pagina 8 en 9 van deze GD Pluimvee).

Teun Fabri

GD Pluimvee | September 2015 |

17


Tel. +31(0)342-473460 • Fax +31(0)342-464857 info@multiheat.eu • www.multiheat.eu

• Hoog rendement door Crossflow warmtewisselaar • Besparing van 65% op energiekosten • Zeer effecïente (lage weerstand) filters, zelfreinigend! • Volledig gecoate panelen • Krachtige centrifugaal ventilator • Goedgekeurd voor fijnstofreductie

LEVERBAAR MET RVS WISSELAAR

ROBUUSTE, GOED TE REINIGEN INDIRECT GESTOOKTE HEATER

De eierlift kost weinig en spaart uw rug. • stapelt 4 stapels tegelijk • niet meer tillen • eenvoudig en goedkoop • geen palletlift nodig • minimale plafondhoogte 2.20m. • werkt ook met pulp tray's • hoge capaciteit 3 min./pallet • ook 6 lagen stapelen mogelijk

80% minder bloedluizen binnen 2 weken

Frans Smolenaers, Boeket 4 6031 PR Nederweert mob. 0622690905

www.smolenaerseierliften.nl Zie filmpje op WWW.SMOLENAERSEIERLIFTEN.NL

Nieuw combiruif Tegelijkertijd maagkiezel en luzerne voeren op 1 plek “Kijk op onze site”

Besparen op de voerkosten? Zelf de kwaliteit bepalen? Graandrogers & Opslag

Uw GSI partner voor Nederland en België 24-03-2015 09:48 Pagina www.dgwpharma.nl

Gert vd Beek

1

voor meer info: www.maisdroger.nl

DE NIJBORG AGRI B.V. Voor levering en montage van: silo’s & vijzels voederinstallaties stalinrichtingen ventilatiegordijnen De Hooge Hoek 8 - 3927 GG Renswoude Tel. 0318-572923 – fax 0318-572725 www.nijborgagri.nl - info@nijborgagri.nl


In de rubriek ‘Vraag & Antwoord’ beantwoorden GD-dierenartsen vragen vanuit de praktijk die ons op één of andere manier bereiken.

?

Als mijn koppel leghennen salmonellabesmet is verklaard, is dan toch een officiële monstername nodig?

Antwoord Christiaan ter Veen, pluimveedierenarts: Ja, de officiële monstername voor salmonella wordt voor u ingepland ongeacht de status van het kop­ pel. Een belangrijke reden voor de officiële monstername is namelijk het bevestigen van de status van het bedrijf en dat geldt voor zowel besmette als onbe­ smette bedrijven. De monstername wordt daarom ook niet standaard aan het einde van de ronde gepland. Bij de hygiënemaatregelen die de monsternemer in acht neemt, houdt hij al rekening met de mogelijkheid dat het koppel besmet kan zijn. Aanvullend is het wenselijk om bedrijven waarvan bekend is dat ze besmet zijn aan het eind van de dag te bezoeken. Als u gebeld wordt voor een afspraak, kunt u aangeven dat uw bedrijf salmonellabesmet is.

?

Zoals gebruikelijk heb ik mijn vleeskuikens op 14 dagen leeftijd gevaccineerd tegen Gumboro. Toch heb ik deze ronde in twee van de vier stallen verhoogde uitval door Gumboro, drie dagen na het uitladen. Hoe kan dat?

Antwoord Sjaak de Wit, pluimveedierenarts:

Vraag & Antwoord

?

Een GD-dierenarts belde mij over de uitslag van het verplichte bloedonderzoek op AI-antistoffen van mijn koppel leghennen. Voor vijftien van de dertig ingestuurde monsters was de uitslag positief, dat heb ik nog niet eerder meegemaakt. Wat nu?

Antwoord Merlijn Kense, pluimveedierenarts: GD gebruikt een screeningtest waarmee antistoffen tegen veel typen AI-virussen kunnen worden aangetoond, waaronder de H5- en H7-typen die voor pluimvee het meeste gevaar opleveren. Het grootste deel van de onderzochte monsters bevat geen antistoffen tegen AI. Als in minder dan 30 procent van de monsters AI-antistoffen worden aangetoond, dan stuurt GD deze door naar het CVI in Lelystad voor typering. Het CVI controleert of daadwerkelijk sprake is van AI-antistof­ fen en zo ja, of het dan om H5 of H7 gaat. Heeft echter meer dan 30 procent van de monsters van de inzending een ongunstige uitslag bij de screeningtest van GD, dan is het een verdenking en is GD verplicht om dit te melden aan de overheid (NVWA). De NVWA kan dan besluiten om het koppel te inspecteren en extra monsters te verzame­ len die direct naar het CVI worden gebracht voor onder­ zoek. Alleen als de NVWA bij nader onderzoek (PCR) de aanwezigheid van het H5- of H7-virus aantoont, wordt het koppel geruimd. Alle inspanningen zijn erop gericht om eventuele koppels met een hoog- of laagpathogeen AIvirus zo snel mogelijk op te sporen en te ruimen.

Het is duidelijk dat de bescherming tegen Gumboro in dit geval onvol­ doende was. Dat kan komen door te vroeg vaccineren. De kuikens hebben dan nog te hoge titers van Gumboro-antilichamen van het moe­ derdier (maternale antistoffen), waardoor het vaccinvirus als het ware geneutraliseerd wordt. Het gevolg is dat het kuiken geen immuniteit opbouwt: zodra de maternale antistoffen verdwenen zijn, is het dier gevoelig voor de infectie. Als het virus dan in de buurt is, zien we na een incubatietijd van drie dagen de eerste ziekteverschijnse­ len en uitval. In dit geval is het virus mogelijk tijdens het uitladen ingesleept, dat is een bekend risicomoment.

Ook een vraag? Laat het ons weten en mail uw vraag naar redactie@gddiergezondheid.nl onder vermelding van Vraag & Antwoord GD Pluimvee.

GD Pluimvee | September 2015 |

19


Serie: uit het GD-lab

Hoe werkt de ELISA? In het GD-laboratorium worden ieder jaar ruim vier miljoen bepalingen gedaan. Daarbij zetten we een grote verscheidenheid aan testen in. Maar wat onderzoeken we precies met een HAR-, PCR- of ELISA-test? Waar staan die afkortingen voor? Wat voor soort uitslag kunt u verwachten? Om daar meer inzicht in te geven, treft u in GD Pluimvee de serie ‘Uit het GD-lab’ aan. Deze keer: de ELISA.

ELISA is de afkorting van Enzyme-linked ImmunoSorbent Assay. Het is een test (assay) waarin een antistof reageert (immuno) op een antigeen (bijvoorbeeld Gumboro-virus) dat gebonden is aan een plastic oppervlak (sorbent). Om die reactie meetbaar te maken, wordt een enzym gebruikt (enzyme-linked) dat een kleur­ reactie kan opwekken. Een enzym is een eiwit dat een bepaalde chemische reactie in of buiten een cel mogelijk maakt.

20

De ELISA is dus een methode om anti­ stoffen in bloedmonsters aan te tonen. Er zijn veel verschillende laboratorium­ testen om antistoffen aan te tonen, die elk hun voor- en nadelen hebben. Maar geen enkele methode is zo populair als de ELISA, dat komt vooral door de rela­ tief gemakkelijke uitvoering en de moge­ lijkheid om deze test te automatiseren. Zo’n 25 jaar geleden is GD al begonnen met het inzetten van een ELISA-robot:

een apparaat dat volledig zelfstandig een ELISA kan uitvoeren en ook ’s nachts doorgaat. Omdat de ELISA-robot bij een storing tijdens de nacht de dienstdoende analist uit bed kon bellen, was het voor de analisten van belang om de robot en de ELISA’s zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. De ELISA-robot die GD nu gebruikt, kan zelfs verschillende ELISA’s tegelijk uitvoeren.


TEkST: DR. HAROLD VAN DER HEIJDEN | UIT HET GD-LAB

Als dieren door een infectie of vaccinatie in aanraking komen met ziekteverwekkers (bacteriën, virussen of parasieten), gaan ze antistoffen aanmaken tegen onderdelen (antigenen) van die ziekteverwekkers. Door met een ELISA te testen of er antistoffen in het bloed tegen bijvoorbeeld het Gumboro­ virus aanwezig zijn, kun je dus aantonen dat het dier een infectie met Gumboro­virus heeft doorgemaakt, of dat na een vaccina­ tie voldoende antistoffen zijn aangemaakt en het koppel dus beschermd is.

Eigen ELISa’s Er zijn firma’s die testkits verkopen waarin alle reagentia aanwezig zijn om bijvoor­ beeld een Gumboro­ELISA te kunnen doen. Ook GD ontwikkelt al sinds vele jaren zijn eigen ELISA’s. De ELISA wordt uitgevoerd in een plastic microtiterplaat (zie foto) met 96 testposities (cupjes). Er zijn ver­ schillende typen ELISA’s. Een voorbeeld is de (indirecte) Gumboro­ELISA, zoals beschreven in het kader hiernaast.

Stap 1 In de cupjes van de Gumboro­ELISA zijn antigenen van het Gumboro­virus gecoat, die zitten dus vast aan het plastic. De analist voegt verdund bloedserum aan zo’n cupje toe. Het serum krijgt dan een bepaalde tijd (in dit geval een uur) voor de reactie tussen het antigeen en de antistof­ fen. Alleen antistoffen tegen het Gumboro­virus kunnen binden aan het antigeen, alle andere antistoffen in het serummonster dus niet. Stap 2 De ELISA­plaat wordt ‘gewassen’: alles wat niet gebonden is, wordt wegge­ spoeld.

antigeen aan het plastic gebonden zijn, dan kan het conjugaat nu ook binden, anders niet. Stap 4 De ELISA­plaat wordt opnieuw gewassen. Stap 5 De analist voegt een ‘substraat’ toe: een stof die via een chemische reactie met behulp van een enzym wordt omgezet. Als er enzym (van het conjugaat) aanwezig is in het cupje, en dus antistoffen tegen Gumboro­ virus in het serummonster zitten, dan volgt een kleurreactie, anders niet. De kleurintensiteit is een maat voor de hoeveelheid antistoffen die in het monster zitten.

Stap 3 De analist voegt een zogeheten ‘con­ jugaat’ toe aan het cupje. Dat is een stof die alleen kan binden aan antistof­ fen van kippen, en die vastzit aan een enzym. Ook voor deze reactie is een bepaalde tijd (in dit geval een uur) nodig. Als er in de vorige stap antistof­ fen tegen het Gumboro­virus via het

Stap 6 Deze kleurintensiteit van elk mon­ ster wordt vergeleken met die van een bepaald vast controlemonster en vervolgens met een formule in een titer omgezet. De titer van een bepaalde stof in het bloed is de hoogste verdunning waarbij het virus nog aantoonbaar is.

constant hoog te houden, worden op mini­ maal vier niveaus controles gedaan: bij de keuze van de test, bij elke batch (het test­ materiaal) die in gebruik genomen wordt,

drie soorten controlemonsters op elke ELISA­plaat en tenslotte nog de (inter) nationale rondzendoefeningen (kwali­ teitstesten door andere laboratoria).

kwaliteitscontrole Ondanks dat de ELISA doorgaans eenvou­ diger is dan andere testen, wil dat niet zeggen dat geen goed controlesysteem nodig is. Om de kwaliteit van de uitslagen

Plastic microtiterplaat waarmee de ELISA wordt uitgevoerd.

GD Pluimvee | September 2015 |

21


IB | TEkST: DRS. JEANINE WIEGEL EN DR. SJAAK DE WIT

Inzicht

in circulerende IB-stammen IT-02

Wereldwijd circuleren veel verschillende stammen van het virus KM91

dat infectieuze bronchitis (IB) kan veroorzaken. De zogeheten ‘fylogenetische boom’ helpt bij het screenen van de IB­

B1648

virusstammen die in Nederland rondgaan en bij de identificatie

ESP IV

van mogelijk belangrijke stammen voor de toekomst. In Nederland komen diverse IB­stammen in meer of mindere mate voor. IB kan leiden tot ademhalingsproblemen, eipro­ ductiestoornissen en soms nierproblemen. Goed vaccineren van de kippen kan de schade sterk verminderen. Bij het opstel­ len van een vaccinatieschema is het van belang om niet alleen rekening te houden met de stammen die eerder problemen hebben veroorzaakt op het bedrijf, maar ook te letten op de in de regio voorko­ mende stammen. Het doel van vaccineren is tenslotte om het huidige koppel te beschermen tegen de stammen waarvan het infectierisico het grootst is.

IB-infectie vaststellen Het vaststellen van een IB­infectie kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door bloedonderzoek met een ELISA­ of HAR­ test. Een andere optie is PCR­onderzoek. PCR staat voor Polymerase Chain Reac­ tion, dit is een manier om uit zeer kleine hoeveelheden erfelijk materiaal (DNA of RNA) specifiek een of meer gedeeltes te vermeerderen tot er genoeg van is om het te analyseren. Na het aantonen van een IB­virus met PCR is het mogelijk om het virus in detail te identificeren door een bepaald gen (het ‘S1­gen’ van het virus) te ‘sequencen’. Sequencen betekent dat de volgorde (sequentie) van de bouw­ stenen van het genetisch materiaal van het virus wordt vastgesteld. De uitslag hiervan is weer te geven in percentages

22

overeenkomst met bekende vaccin­ en veldstammen van IB uit de database van GD en Genbank, een wereldwijde database van IB­stammen. Aan de hand van de resultaten van ingezonden monsters wordt de database van GD regelmatig uitgebreid met nieuwe vaccin­ en veldstammen.

4/91 – 793B*

De PCR­uitslag wordt gegeven in een genotype (de hoofdgroep van het virus: bijvoorbeeld Mass, D274, D388, of 793B­ 4/91) en het percentage overeenkomst van de sequentie met de (meest) verwante stam van dat genotype in de database. Hierbij kijken de onderzoekers van GD ook of de gevonden stam meer op een vaccin­ of een veldstam lijkt. Het kan voorkomen dat een mengsel van verschillende stam­ men in het monster wordt aangetoond. Dan zullen ze met speciale software proberen om de verschillende stammen te identificeren. Wanneer de onderzoekers een stam vinden zonder verwantschap, dan krijgt deze een nieuwe naam.

Fylogenetische boom In het kader van dierziektemonitoring worden op de resultaten van de sequen­ cing nadere analyses uitgevoerd en een fy­ logenetische boom opgesteld (zie afbeel­ ding). Deze boom speelt een belangrijke rol bij de screening van de circulerende stammen in Nederland. Ook kan de boom helpen bij het identificeren van mogelijk belangrijke stammen voor de toekomst.

Genotypering (onder meer via sequencing) is een waardevol middel om stammen snel te typeren, maar is niet geschikt om be­ trouwbaar te voorspellen hoe effectief een vaccin tegen een nieuwe IB­stam zal zijn. Daarvoor zijn nog steeds dierstudies nodig.


Mass* SAIBK (J strain China)

I Taiwan Conn46 Taiwan II

D274*

(Korea)

VicS

Egypt

Wolgemuth

Q1*

Gray IBANDAN

GA98 DE072 AUS-2 Ck/NL/D24137/2010 AUS-3

IS/885 AUS-1

Q1-73

SX4

Ck/NL/D256/2010 PA/1220/98

D1466*

Brasil

IS/1494/06 BJ Cal-99 Ark

QX – D388*

IB-stammen gemarkeerd met een * zijn de bekendste IB-stammen die ook bij Nederlandse inzendingen zijn aangetroffen.

Fylogenetische boom: elke kleur is een ander IB-(geno)type. Elk klein bolletje is een (sequentie van een) stam die één keer gevonden is. Een grote bol met taartpunten is een sequentie (stam) die vaker gevonden is: elke taartpunt staat voor één keer. Een kort streepje dat bolletjes verbindt staat voor onderlinge verwantschap, waarbij er maar één verschil in de sequentie aangetoond is. Wanneer een stam met een langere (en vooral een groeiende) staart aan een grotere bol vastzit, dan is dit een veldstam die aan het veranderen is. Dit kan consequenties hebben voor de werkzaamheid van het vaccinatieprogramma, wat dan verder onderzocht moet worden.

GD Pluimvee | September 2015 |

23


In De STAl van

Jeroen van Eerd Jeroen van Eerd heeft samen met zijn vrouw Jolanda een vermeerderings­ bedrijf voor vleeskuikens in Alphen (Gelderland). “Het is een echt familie­ bedrijf”, vertelt hij. “We hebben twee locaties: een thuislocatie met 18.000 ouderdieren en eentje twee kilometer verderop met plek voor zo’n 13.500 dieren. We zijn bezig om over te stap­ pen van Ross op de trager groeiende kippen van Hubbard.”

Hubbard JA 987 en 757 “Op de thuislocatie houden we nu 11.000 Hubbard JA 987-kippen, een kruising tussen de M99-haan en de JA 87-hen. Die leggen de broedei­ eren voor onder andere het Kip van Morgen-concept. Daarnaast hebben we hier 7.000 Hubbard JA 757-kippen, een kruising tussen de M77-haan en de JA 57-hen, voor de productie van broed­ eieren voor biologische en scharrel­ kippen, zoals het Volwaard-concept. De tweede locatie staat nu leeg. Daar hebben we twee keer een koppel met 10.000 Hubbard JA 757- en 3.500 Ross-kippen gehad, maar we gaan straks alleen verder met de JA 757.”

Kleinschalig De familie koos voor Hubbard-kippen omdat de kracht van hun bedrijf in de kleinschaligheid ligt. “Voor het seg­ ment van de langzamer groeiende kip zijn afnemers specifiek op zoek naar kleinschaligere bedrijven. We hebben de samenwerking met onze huidige broederij op deze manier voortgezet.

Vitale kip De Hubbard-kippen passen volgens Jeroen goed bij de groei-eisen die bijvoorbeeld voor de Kip van Morgen gelden. “Bij de JA 757 hebben we duidelijk minder uitval, veel eieren en een goede voerconversie. Dat type kip is heel vitaal. De JA 987-variant is duidelijk een ‘vleestypischer’ dier en legt iets minder eieren. Met deze dieren moeten we nog verder zoeken hoe we het management kunnen ver­ beteren. Maar over het algemeen zijn we blij met de overstap.”

GD, Postbus 9, 7400 AA Deventer, T. 0900-1770, F. 0570-63 41 04, www.gddiergezondheid.nl, info@gddiergezondheid.nl


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.