De Gezondheidsdienst voor Dieren
Pluimvee 49
APRIL 2012
UITLOOP heeft meer kans op AI-virus Grote verschillen in NCD-TITERS onderzocht PPE zet stappen om M.s. STRUCTUREEL te bestrijden 01_GDPL49.indd 1
15-3-12 15:15
In
drie
stappen naar beter
resultaat De Heus biedt een verrassend effectief voerconcept: Fit! Voer op maat. Elk bedrijf zijn eigen voer. In drie stappen behaalt u betere resultaten. Inventarisatie Fit!-analyse Toepassing van voeders op maat
De kwaliteit van het voer is doorslaggevend voor maximale resultaten op uw bedrijf. Daarom Fit! Voer op maat.
www.de-heus.nl
Samen voor resultaat De Heus Voeders B.V. Postbus 396 6710 BJ Ede Tel. 0318 - 675 430 KvK 14626985 info@de-heus.nl www.de-heus.nl een onderneming van Koninklijke De Heus
02_GDPL49.indd 2
14-3-12 16:42
7 10 14
05
Nieuws & tips
07
Onderzoek naar het risico van uitloop voor de introductie van AI-virus
10
Van bloedmonster tot uitslag
12
Enquete NCD-vaccinatie
14
Benchmarking antibiotica mogelijk door VMP-database
16
PPE zet stappen om M.s. structureel te bestrijden
17
Vraag & antwoord
19
Serie “Antibiotica onder de loep” deel 5: Onderzoek
20
Buitenbeeld
16 COLOFON GD Pluimvee is een officieel mededelingenblad van de GD | UITGEVER GD Deventer | REDACTIE Jos Heijmans, Rob Nijland, Sjaak de Wit, Jan Workamp | EINDREDACTIE Margriet Brus | REDACTIEADRES GD, Marketing & Communicatie, Postbus 9, 7400 AA Deventer, T. 0900-1770, F. 0570660405, redactie@gddeventer.com, www.gddeventer.com | ABONNEMENTEN GD Pluimvee wordt gratis toegezonden aan relaties van de GD. Een jaarabonnement (3 nummers) voor personen buiten de doelgroep kost € 15,25 (excl. BTW en verzendkosten) | ADVERTENTIES PSH Mediasales, T. 026-750 18 00 | BASISONTWERP Fokko-Ontwerp | VORMGEVING X-Media Solutions Doetinchem | DRUK Senefelder Misset Doetinchem | VERSCHIJNINGSFREQUENTIE 3 keer per jaar | SUGGESTIES Als u suggesties heeft voor dit blad, dan verzoeken wij u deze door te geven aan de redactie. Overname van artikelen is toegestaan uitsluitend na toestemming van de uitgever.
ISSN: 1875-2594 ADRESWIJZIGINGEN: bel 0900 1770, kies 4 (10 cent/min.)
TEKST: REDACTIE |
| VOORWOORD
| INHOUD
NIEUWS & TIPS
Gestructureerde aanpak… voor gezonde dieren Toen ik onlangs thuis opruiming hield in m’n (gestructureerde) papieren archief -door de digitalisering blijk je dat toch niet meer te gebruiken- kwam ik artikelen tegen over de M.g.-situatie in 1988. De schade van deze ziektekiem werd in die tijd voor de Nederlandse pluimveesector geschat op minimaal 30 miljoen gulden per jaar. Tegenwoordig hebben we die ziektekiem vrijwel volledig onder controle, dankzij een gestructureerde, collectieve aanpak inclusief regelgeving voor o.a. monitoring, vaccinaties en een vergoedingsregeling voor te ruimen ouderdieren. De ontwikkeling van labtesten en het uitvoeren van praktijkonderzoek, bijvoorbeeld transmissie- en vaccinatieproeven om goed onderbouwd adviezen en invulling aan de verordening te kunnen geven, hebben hieraan mede bijgedragen. De laatste jaren wordt steeds meer duidelijk dat ook M.s. aanzienlijke directe schade voor de pluimveesector veroorzaakt, dat de prevalentie van deze ziektekiem in deelsectoren van de pluimveehouderij hoog is, dat het M.s.-vrij houden van fok-en vermeerderingskoppels i.v.m. exporteisen zeer grote inspanningen vraagt en dat bij M.s.-infecties van dit soort koppels de schade hoog kan oplopen. In de PPEadviescie Pluimveegezondheidszorg is daarom in januari besloten ook voor M.s. een gestructureerde aanpak uit te werken. U leest hierover in dit nummer op pagina 16. Ook bij plotseling opduikende gezondheidsproblemen blijkt de structuur van de Nederlandse pluimveegezondheidszorg z’n vruchten af te werpen. Recente voorbeelden hiervan zijn de collectieve aanpak bij chronische darmontsteking, Sg, Coryza en ILT. Een goede samenwerking tussen pluimveehouders, dierenartsen, bestuurders, toeleverende en afnemende industrie en de GD is daarbij van groot belang. Buitenlandse gasten, vaak (potentiële) afnemers van Nederlandse pluimveeproducten, zijn na hun bezoek aan het PPE en/of de GD bovendien onder de indruk van de structuur, de organisatie en het kwaliteitsniveau van de Nederlandse pluimveegezondheidszorg. Daarmee wordt vertrouwen opgebouwd dat van groot belang is voor de exportmogelijkheden. Nuttig om dit soort aspecten te realiseren bij discussies over de toekomst, zoals die over het voortbestaan van de productschappen. JAN WORKAMP, SECTORMANAGER PLUIMVEE
GD Pluimvee | april 2012 |
02_GDPL49.indd 3
3
13-3-12 22:54
BOVANS BROWN
DEKALB WHITE
Veel courante en sterke eieren Hoge kilogramproductie p.o.h. Prettig gedrag in scharrel en volière Lage uitval Efficiënt
Goede leefbaarheid Veel courante eieren Efficiënt
Deze hen is zeer geschikt voor scharrel-, volière-, vrije uitloop- en kleinvolièrestal
Deze hen is prima geschikt voor volière- en de vrije uitloopstal
DEKALB AMBERLINK
ISABROWN
Deze hen doet het uitstekend in een scharrel-, volière- en kleinvolièrestal
Hoge kilogramproductie p.o.h. Efficiënt Robuust
Perfecte legpersistentie Uitmuntende bevedering Zeer mooie eieren met sterke schalen Deze hen doet het erg goed als biologische- en vrije uitloop hen
Postbus 79 - 4050 EB Ochten | Verlengde Lagekampseweg 4 | Telefoon: 0344-641349 Fax: 0344-643494 | Website: www.hetankerbv.nl | e-mail: info@hetankerbv.nl
02_GDPL49.indd 2
13-3-12 22:55
TEKST: REDACTIE |
NIEUWS & TIPS
ALGEMENE VOORWAARDEN AANGEPAST Per 1 april 2012 zijn de algemene voorwaarden van de GD aangepast. In de bijlage vindt u de nieuwe algemene voorwaarden.
LIV VENRAY: VEEL VRAGEN EN ÉÉN PRIJSWINNAAR Op de Landbouwdagen Intensieve Veehouderij (LIV) in Venray van 28 februari tot en met 1 maart was de GD weer vertegenwoordigd met een stand. Er werden veel vragen gesteld en veel prijsvragen ingevuld en ingeleverd. Uit alle goede inzendingen hebben we de familie Bresser uit Best getrokken als winnaar. Zij krijgen binnenkort een mooie prijs afgeleverd op hun pluimveevermeerderingbedrijf. De vragen op de LIV gingen over M.s. en Blackhead. Eén van de vragen was: welke problemen kunnen veroorzaakt worden door M.s.? Er werden vier opties gegeven:
gewrichtsproblemen, ademhalingsproblemen, eipuntschaalafwijkingen of al deze drie problemen. Het goede antwoord is dat M.s. al deze problemen kan veroorzaken. 30% had dit goed. Toch dacht ook ruim 30% dat M.s. alleen gewrichtsproblemen veroorzaakt. Een andere vraag was bij welk(e) pluimveetype(n) histomonosis (blackhead) kan optreden. Het juiste antwoord hierop is dat Blackhead kan voorkomen bij kalkoenen, leghennen én moederdieren. Deze vraag werd door slechts 9% van de mensen goed beantwoord.
TARIEVEN 2012 Per 2012 zijn de tarieven van de producten en diensten van de GD aangepast. Voor de actuele tarieven kunt u bellen met tel. 0900-1770.
MYCOPLASMA GALLISEPTICUM-
SALMONELLA-
(M.G.)
(ENTERITIDIS (SE), TYPHIMURIUM (ST))
BESMETTINGEN
BESMETTINGEN
leghennen
vleessector vermeerdering SE
ST
M.g
februari 2011
(2)
februari 2011
maart 2011
(2)
maart 2011
april 2011
(2)
mei 2011
(4)
juni 2011
(4)
juli 2011
(3)
(1)
april 2011 mei 2011
(1)
juni 2011 juli 2011
augustus 2011
augustus 2011
september 2011
(4)
september 2011
oktober 2011
(3)
oktober 2011
november 2011
(2)
november 2011
december 2011
(7)
januari 2012
(5)
(1)
(1)
december 2011 januari 2012
(1) GD Pluimvee | april 2012 |
04_GDPL49.indd 5
5
15-3-12 15:18
Het Verbeek-opfokconcept levert keuzevrijheid voor u als ondernemer, en bovenal een vitale, productieve leghen.
“De opfokbedrijven van Verbeek beschikken over moderne en diervriendelijke stallen met zeer goede klimaat- en opfoksystemen. De samenwerking tussen het opfokbedrijf en het opfokteam van Verbeek leidt ertoe dat de opfok van de jonge leghennen van begin tot eind zonder problemen verloopt.” Opfokker Brinks
Postbus 11, 6740 AA Lunteren - T +31 (0)318 - 57 82 50 F +31 (0)318 - 48 24 11 - info@verbeek.nl - www.verbeek.nl
U bouwt de stal, wij doen de rest! ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■
Stalinrichting Voer- en drinkinstallaties Eierautomatisering Klimaattechniek Elektrotechnische installatie 24 uurs service en onderhoud Voor AL uw pluimvee
ADVERTEREN IN DIT MAGAZINE? Bel met: Marco Jansen T 026-750 18 45 E marco.jansen@pshmediasales.nl I www.pshmediasales.nl
Molenberg 77, 5541 RN Reusel, +31 (0)497 64 10 77
www.vencotec.nl
06_GDPL49.indd 6
14-3-12 12:44
TEKST: DR. SJAAK DE WIT |
Onderzoek naar het
AVIAIRE INFLUENZA
risico
van uitloop voor de introductie van AI-virus Begin 2012 zijn er diverse rapporten gepresenteerd over het voorkomen van aviaire influenza-uitbraken in de Nederlandse pluimveestapel. Onderzoekers van het Centraal Veterinair Instituut in Lelystad en de Erasmus Universiteit in Rotterdam rapporteerden hun conceptrapport “Laag Pathogene Aviaire Influenza Infecties op pluimveebedrijven in Nederland”, een studie die verricht werd op verzoek van staatssecretaris Bleker. Een werkgroep van LTO/NOP presenteerde het rapport “Risicobeheersing op insleep en versleep van AI virus bij pluimveebedrijven met uitloop – analyse en aanbevelingen”.
Voorkomen en bestrijden van AI van belang Normaal is de Nederlandse pluimveehouderij vrij van infecties met aviaire influenza (AI)-virussen en er zijn vele redenen om dat te willen blijven. Besmettingen met AI-virus zijn immers een bedreiging voor de gezondheid van het pluimvee, de mensen, het imago en de export. De schade van besmettingen met een AI-virus varieert zeer sterk. Allerlei factoren, zoals het soort pluimvee, de leeftijd van de dieren, het klimaat en de verspreiding naar andere bedrijven, spelen hierbij een rol.
AI-virus kent veel varianten Ook het type virus speelt een rol. Het “AIvirus” is een verzamelnaam van vele virusstammen die normaal gecodeerd worden aan de hand van het type haemagglutinine-eiwit
(16 soorten van bekend, H1 t/m H16) en het neuraminidase-eiwit (9 types van bekend, N1 t/m N9) dat de virusstam heeft. Er zijn zeer grote verschillen in ziekmakend vermogen tussen de verschillende AI-stammen. Het meest extreem is een infectie met een zogenaamde Hoog Pathogene AI (HPAI)stam zoals we die in 2003 gehad hebben. Deze stammen, altijd van het type H5 of H7, veroorzaken bij kippen en kalkoenen extreme sterfte in korte tijd. Bij een besmetting kan de kip binnen 24 uur dood zijn. Drie à vier dagen na het begin van de sterfte in het hok kan alles al dood zijn. Deze stammen ontstaan door kleine mutaties uit H5- of H7-voorouders die laagpathogeen (LP) zijn. Om deze redenen worden alle H5- en H7-stammen officieel gerangschikt onder de officiële term: Aviaire Influenza, oftewel de “vogelpest”.
Laagpathogeen en hoogpathogeen Of een infectie met een laagpathogene H5- of een H7-stam zichtbaar is in het koppel, varieert weer per stam en de omstandigheden. Sommige stammen zijn subklinisch (je merkt er niets van geen ziekteverschijnselen), andere geven geen sterfte, maar bijvoorbeeld wel productiedalingen van meerdere tot enkele tientallen procenten. Koppels bedrijfspluimvee waarin een H5- of een H7-virus aangetroffen wordt, worden conform internationale regels altijd direct geruimd om het gevaar op mutaties naar een hoogpathogene AI-stam en verdere verspreiding in te dammen. Koppels waarin alleen afweerstoffen tegen een H5- of een H7-stam gevonden worden, maar het virus zelf niet meer (dan was het dus een laagpathogene stam anders was het hok leeg), worden niet geruimd omdat het gevaar op mutaties dan voorbij is en het gevaar op verspreiding als erg laag ingeschat wordt. GD Pluimvee | april 2012 |
06_GDPL49.indd 7
7
14-3-12 10:50
Ook laagpathogeen kan voor problemen zorgen Infecties met andere H-types (niet H5 en H7) vallen niet onder de officiële regelgeving en daarmee is er geen basis voor een algemene bestrijding. Proeven met deze andere H-types geven aan dat ze zelden direct sterfte veroorzaken, vandaar dat deze andere types altijd als laagpathogene AI-stammen beschouwd worden. Toch is het zeer onwenselijk dat deze stammen zich in de Nederlandse pluimveehouderij vestigen en zich gaan verspreiden. Een deel van deze infecties veroorzaakt wel degelijk schade, zoals de matige tot zeer forse productiedalingen die recent in Nederland gezien zijn met H6-, H8- en H9-stammen. In de praktijk blijken deze stammen die net in kippen of kalkoenen geïntroduceerd zijn nog meestal niet snel van bedrijf naar bedrijf te kunnen spreiden. Het is echter bekend dat deze stammen zich door mutaties snel aan kunnen passen en zich erna snel kun-
nen verspreiden. Zo is de H9N2-stam in het Midden-Oosten al sinds jaren een blijvend probleem met veel schade in de vleeskuikenhouderij door ernstige luchtwegproblemen inclusief de bijbehorende E. coli problemen, antibioticagebruik en forse productiedalingen bij de leggende dieren. Het indammen van laagpathogene AI-infecties verlaagt de kans op zo’n aangepast virus sterk.
Laagpathogene AI-infecties in Nederland Sinds 2006 zijn er elk jaar meer besmettingen met laagpathogene AI-virussen van allerlei types (inclusief H5- en H7-stammen) vastgesteld. Er worden 2 “soorten” besmettingen onderscheiden: primaire besmettingen en “vervolgbesmettingen”. Een primaire besmetting is een nieuwe besmetting die niet uit de pluimveehouderij zelf kan komen. Wanneer er in korte tijd meerdere besmettingen met hetzelfde virus plaatsvinden worden deze als een
“vervolgbesmetting” geteld. Deze vervolgbesmettingen hoeven zeker niet perse binnen de pluimveehouderij zelf verspreid te zijn, bedrijven kunnen onafhankelijk van elkaar door eenzelfde bron van buiten de pluimveehouderij besmet worden.
Stijging sinds 2006 De oorzaak van deze verontrustende stijging is onduidelijk, wellicht is het toeval en is het in 2012 al weer rustiger, maar daar lijkt het overigens niet op. De stijging wordt niet veroorzaakt door een veranderde manier van monitoren, die is al sinds 2004 hetzelfde. Ook zijn er in die tijd geen grote verschuivingen geweest in de samenstelling van de Nederlandse pluimveehouderij. Al met al lijkt het niet verstandig om het komen en gaan van de laagpathogene AI-infecties maar passief af te wachten. Deze besmettingen zijn namelijk schadelijk en elke besmetting kan fors uit de hand lopen. Het grote aantal besmettingen in
8
06_GDPL49.indd 8
14-3-12 10:51
TEKST: DR. SJAAK DE WIT |
Uitloop en verhoogd risico Bij de analyse van alle 70 primaire besmettingen vanaf januari 2006 zijn 3 types pluimvee oververtegenwoordigd. Enerzijds de kalkoenen en de eenden, anderzijds de leghennen met uitloop. De kans dat een kalkoenbedrijf een besmetting opgelopen had bleek bijna acht keer hoger te zijn dan bij binnen gehuisveste leghennen. Op zich is dit niet verrassend omdat het bekend is dat kalkoenen vergeleken bij kippen veel minder AI-virus (grofweg 1.000 keer minder) nodig hebben om besmet te raken. Ook eendenbedrijven hadden een hoge risicofactor (factor 13 tot 23 meer dan de binnen gehouden leghennen), maar door het geringe aantal bedrijven zijn deze getallen onbetrouwbaar. Tenslotte bleken bedrijven met hennen met uitloop gemiddeld 11 keer vaker besmet te zijn dan bedrijven die de hennen binnen houden. Dit vermoeden leefde al lang in de sector en dat dieren die buiten lopen meer kans hebben op het oppikken van een
AVIAIRE INFLUENZA
besmetting met een AI-virus lijkt ook erg logisch, de bron van de nieuwe AI-besmettingen zit normaal immers in de natuur.
Wilde vogels en laagpathogene AI Bij de wilde vogels, en dan vooral bij watervogels, zijn (vooral door de Erasmus Universiteit) vele verschillende laagpathogene AI-stammen aangetoond van alle 16 H-types. Bij de diverse eendensoorten blijkt over het jaar heen gemiddeld tussen de 3 en 7% van de dieren besmet te zijn met een laagpathogene AI-stam met de hoogste percentages in de herfst. Ook ganzen en zwanen hebben gemiddeld meerdere procenten laagpathogene AI-positieve dieren met de hoogste percentages in de winter. Ook meeuwen zijn regelmatig drager van laagpathogene AI-stammen, deze stammen worden echter niet bij pluimvee aangetroffen. Naast de genoemde vogelgroepen zijn laagpathogene AI-stammen in geringere mate bij nog een hele reeks vogelsoorten aangetroffen.
Aantal uitbraken met laagpathogeen AI-virus van verschillende typen in Nederland voor de periode 2006 t/m 2011 Aantal uitbraken met laagpathogeen AI-virus van verschillende 40 aantal bedrijven typen in Nederland voor de periode 2006 t/m 2011 35 met een LPAI40 aantal bedrijven besmetting 30 35 met een LPAI25
30
20
25
15
20
10
15
5
10
0
2006
2007
2008
2009
2011 was de aanleiding om alle uitbraken sinds 2006 op rij te zetten. De bevindingen en adviezen zijn weergegeven in de vermelde rapporten.
5 2010 0
besmetting
aantal primaire LPAI-besmettingen
aantal primaire LPAI-besmettingen
2011 2006
2007
2008
2009
2010
2011
0%
legpercentage
legpercentage
Conclusie Ondanks de vastgestelde risicoverhoging Verloop van de eiproductie na een besmetting op ruim voor het oplopen van een AI-besmetting bij 22 weken leeftijd met een H6N1 laagpathogene AI-stam Verloop van de eiproductie na een besmetting op ruim uitloop door het nauwere contact met de 100% 22 weken leeftijd met een H6N1 laagpathogene AI-stam natuur blijven er nog wel vragen die beantcontrole woord moeten worden. Met die antwoorden 100% 80% en de al beschikbare kennis is het gemakcontrole kelijker effectieve voorzorgsmaatregelen te H6N1 stamJ 80% 60% nemen waarmee het risico op het oplopen van H6N1 stamJ AI-besmettingen en de verdere verspreiding H6N1 stam B 60% ervan voor de Nederlandse pluimveehouderij 40% verlaagd wordt. H6N1 stam B 40% 20%
22
23 24 25 leeftijd in weken
20% 26 0%
27 22
23 24 25 leeftijd in weken
26
27 GD Pluimvee | april 2012 |
06_GDPL49.indd 9
9
14-3-12 10:51
Van
bloedmonster
tot
Stel, u stuurt bloedmonsters in voor onderzoek op Aviaire Influenza. Wat gebeurt er dan precies met deze bloedmonsters?
De bloedmonsters komen binnen bij de administratie van het GD-laboratorium. Ze worden uitgepakt en met bijbehorend inzendformulier in het juiste rek gezet. Ook wordt het aangevraagde onderzoek geregistreerd, in dit geval dus aantonen van antistoffen tegen het AI-virus.
De bloedmonsters worden gecentrifugeerd. Hierbij wordt het serum gescheiden van de bloedcellen. Wanneer het centrifugeren is voltooid, gaat het serum naar het laboratorium voor verder onderzoek.
Het te onderzoeken serum wordt in ELISA-platen gepipetteerd.
De ELISA-platen worden 60 minuten in een stoof van 22 graden gezet. Eventueel aanwezige antistoffen tegen het AI-virus gaan zich in deze periode binden aan het virus in de ELISA-plaat.
10
10_GDPL49.indd 10
1 2 3 4 14-3-12 11:38
u
r
ot
TEKST: REDACTIE |
uitslag
5 6 7 8 9
10_GDPL49.indd 11
FOTOREPORTAGE
Vervolgens worden de ELISA-platen gewassen en wordt er een conjugaat toegevoegd. Het conjugaat bij deze test is een speciale antistof tegen het AI-virus dat gebonden is aan een enzym. De platen worden nu 30 minuten in de stoof gezet. Het conjugaat kan zich in deze tijd alleen aan het AI-virus in de ELISA-plaat binden als dit virus al niet bedekt is door antistoffen vanuit het serum.
Na 30 minuten worden de platen weer gewassen, waarna er een nog ongekleurd kleurstofje toegevoegd wordt. De platen gaan nu 15 minuten in de stoof. In die tijd wordt de kleurloze stof met behulp van het enzym van het conjugaat omgezet in een kleur. De serummonsters waar geen antistoffen tegen het AI-virus in zaten, worden zo met een kleur zichtbaar gemaakt.
De ELISA-platen zijn klaar om afgelezen te worden met een spectrofotometer. De mate waarin het reagens kleurt, zegt iets over de aan- of afwezigheid van antistoffen tegen een AI-virus. Veel kleur geeft aan dat er weinig tot geen antistoffen tegen AI zijn aangetoond.
Zijn er wel antistoffen tegen het AI-virus aangetoond , dan gaat het monster naar het CVI voor verder onderzoek. Het onderzoek bij de GD toont antistoffen tegen alle varianten van AI-virus aan. Het CVI kijkt in het kader van de monitoring naar de gevaarlijke varianten type H5 en H7.
Uitslagen worden automatisch verwerkt en de uitslag wordt digitaal of op papier verstuurd. GD Pluimvee | april 2012 |
11
14-3-12 11:38
NCD-TITERS | Tekst: drs. teun fabri
Grote verschillen in NCD-titers onderzocht Nederland heeft ter bestrijding van NCD gekozen voor een vaccinatiestrategie, vastgelegd in de Verordening vaccinatie Newcastle Disease 2006 van het PPE. Vleeskuikens dienen tussen 4e en 18e levensdag gevaccineerd te worden met een geregistreerd vaccin. Daarnaast geldt een verplichte bloedmonstername door de geregistreerde dierenarts. Vanaf 14 dagen na vaccinatie moeten de dieren een titer bezitten waarbij minimaal 1 van de 30 bloedmonsters een HAR- titer bezit van 3 of hoger. De GD rapporteert elk kwartaal de gevonden HAR NCD-titers aan de wettelijk verantwoordelijke instanties. Uit de overzichten blijkt dat er tussen de dierenartsenpraktijken die gekoppeld zijn aan de betreffende vleeskuikenhouders, grote verschillen kunnen bestaan in de resultaten van het bloed onderzoek bij de vleeskuikenkoppels. De adviescommissie pluimveegezondheidszorg (PPE) en de begeleidingscommissie monitoring waarin PPE en Ministerie van EL&I zijn vertegenwoordigd, maakten zich zorgen over deze verschillen. Daarom heeft de GD in 2011 de opdracht gekregen een enquête uit te voeren bij 43 dierenartsenpraktijken en bijbehorende vleeskuikenbedrijven. Dierenartsenpraktijken die in 2010 bloed van meer dan 50 koppels ingestuurd hebben, hebben per koppel/pluimvee bedrijf een formulier ingevuld met daarop de geboortedatum, vaccinatiedatum, vaccin, vaccinatiemethode en bloedtapdatum. Deze data zijn gekoppeld aan de laboratorium uitslagen van de HAR NCD-titers. De enquête ging over de periode januari 2009 tot en met september 2010. In deze periode zijn 9.523 koppels vleeskuikens onderzocht. 23 van de 43 dierenartspraktijken stelden data beschikbaar voor een evaluatie van de NCD-vaccinaties. Het betreft gegevens over 3.908 koppels. Van 3.480 koppels waren de
12
gegevens bruikbaar voor het maken van een totaaloverzicht. Daarvan voldeed 5,9 % niet aan de titereis. Het Nederlands gemiddelde was in die periode 7,0 %. Vaccinatiemethode Uit de cijfers bleek dat er nauwelijks of geen verschillen in de gemiddelde titers van de vaccinatiemethoden waren (zie tabel 1). Opvallend is wel dat het percentage koppels dat niet voldoet bij een sprayvaccinatie hoger is dan bij de andere vaccinatiemethoden. Dit kan gerelateerd zijn aan factoren zoals het vaccin, de entleeftijd, waterkwaliteit, tijdstip monstername, maar ook aan de technische uitvoering. TABEL 1 aerosol drinkwater spray
gem. totaal voldoet voldoet liter % % niet % 2,41 6,7% 98,3% 1,7% 2,39 24,4% 96,8% 3,2% 2,34 68,9% 92,8% 7,2%
Toediener De NCD-vaccinatie mag volgens de ver ordening worden gedaan door de practicus die verbonden is aan het bedrijf of door de pluimveehouder of verzorger. In 66% van de gevallen voerde de dierenarts de vaccinatie uit, in 33% de pluimveehouder. Bij dierenartsen voldeed de titer in 93% van de vaccinaties met een gemiddelde titer van
2,31, bij pluimveehouders was dat 96% met een gemiddelde titer van 2,44. Opvallend was dat op een aantal van de bedrijven waar de pluimveehouder onvoldoende titers haalde, ook de dierenarts grote moeite had voldoende titers te behalen. Vaccin Uit de enquête blijkt dat er in Nederland bij vleeskuikens 4 verschillende NCD-vaccins gebruikt worden. Avinew (52%) ,Nobilis ND Clone 30 (41%), Nobilis C2 (1%) en Poulvac NDW (6%). Alleen bij Nobilis ND C2 bleek de titereis vaak niet gehaald te worden (bij 58% voldeed de titer niet). De gemiddelde titers voor Avinew (2.42), Clone 30 (2.36) en Poulvac NDW (2.14) lagen vlak bij elkaar. Van de met Avinew gevaccineerde koppels voldeed 95.1% aan de titereis, bij Clone 30 was dat 95.2% en voor NDW 89%. Tijdstip monstername Tijdens experimentele vaccinaties wordt de maximale titer doorgaans 14 tot 18 dagen na de vaccinatie bereikt. Om te kijken of de tijdsduur tussen vaccinatie en monstername een rol speelt bij de hoogte van de titer en het percentage bloedmonsters met een HARtiter groter of gelijk aan 3 is, is een analyse uitgevoerd. De resultaten voor de belangrijkste vaccins zijn verwerkt in tabel 2.
TABeL 2 Vaccin avinew
nobilis clone 30
Poulvac ndW
Aantal dagen tussen vaccinatie en monstername 7-13 14-18 19 of meer 7-13 14-18 19 of meer 7-13 14-18 19 of meer
uit deze grafiek blijkt dat het verstandig is de monstername voor het bepalen van de nCd-enttiter uit te voeren nadat er meer dan 18 dagen verstreken zijn na de vaccinatie. Vaccin en vaccinatietijdstip de resultaten zijn niet alleen afhankelijk van factoren zoals de vaccinatiemethode, het vaccin en de technische uitvoering, ook de entleeftijd speelt een rol. de aanwezigheid van maternale antilichamen zal het vaccinatieresultaat beïnvloeden. daarom is een overzicht gemaakt van de titers in relatie tot het moment van vaccineren (tabel 3). Omdat in 14 dagen bescherming opgewekt is, staan in het overzicht alleen uitslagen van bloedmonsters die minimaal 18 dagen na vaccinatie genomen zijn. uit de gegevens blijkt een tendens dat een vaccinatie na de 8e levensdag een betere garantie geeft dat de titereis gehaald wordt. TABeL 3 Leeftijd 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18
Avinew Gemiddelde titer 2,23 2,3 2,83 2,07 2,34 2,46 2,56 2,36 2,38 2,35 2,36 2,47 2,53 2,24
Avinew >18 36,9 35,7 51,8 31,9 38,4 42,9 43,7 39,6 40,9 39,4 39 43,3 44,4 36,6
Gemiddelde titer 1.00 1.75 2.44 2.50 2.56 2.35 1.03 1.81 2.14
Percentage van de sera met een titer van 3 of hoger 0.0 23.6 41.8 49.5 41.9 38.8 0.0 27.2 33.4
Toediener en vaccin in onderstaand overzicht (tabel 4) is de relatie tussen de toediener (dierenarts of pluimveehouder) en het gebruikte vaccin weergegeven.
Discussie en conclusies uit de enquête blijkt dat er geen grote verschillen waren in de behaalde titers bij het gebruik van de verschillende vaccins. dit geldt met name als men niet binnen 18 dagen na de vaccinatie bloed tapt. Zowel met de vaccins die zich vermenigvuldigen in het ademhalingsapparaat als de vaccinstammen die zich vermenigvuldigen in het darmkanaal voldoet een hoog percentage van de koppels aan de titereis. Ook de twee meest voorkomende vaccinatiemethoden, drinkwater en spray, leiden niet tot opzienbarende verschillen in titers. een drinkwatervaccinatie die technisch goed wordt uitgevoerd kan, volgens de enquête, vergelijkbare resultaten opleveren als een sprayvaccinatie. Op een aantal van de bedrijven blijkt het voor zowel de pluimveehouder als de dierenarts erg lastig te titereis te halen.
TABeL 4 Toediener dierenarts
Pluimveehouder
Vaccin avinew nobilis Clone 30 nobilis nd C2 Poulvac ndW avinew nobilis Clone 30 nobilis nd C2 Poulvac ndW
Clone 30 Gemiddelde titer 2,5 1,87 2,06 2,36 1,79 2,34 2,83 2,66 2,66 2,74 2,68 2,4 2,82 3,6
Clone 30 >18 44,4 26,3 27,6 38,4 20,8 38,6 49,8 46,9 49,4 50,4 50,2 41,8 48 73,3
Gemiddelde titer 2.36 2.30 1.40 2.10 2.62 2.41 1.00 2.27
Percentage van de sera met een titer van 3 of hoger 39.6 37.5 11.9 32.0 46.7 40.1 0.0 38.8
uit de enquête blijkt dat er de komende jaren meer aandacht besteed moet worden aan factoren die op individuele bedrijven spelen en geen of weinig relatie hebben met het vaccin dat gebruikt is, de toedieningsmethode of de toediener.
GD Pluimvee | april 2012 |
13
Benchmarking antibiotica mogelijk door VMP-database
“Een belangrijke stap richting reductie”
Afgelopen jaar heeft de GD achter de schermen hard gewerkt aan de antibioticaregistratie van pluimvee (IKB CRA). In opdracht van het PPE is de IKB-CRA (Centrale Registratie Antibiotica) in de nieuwe Veterinaire Monitoring Pluimvee (VMP) gebouwd. Floris Ruiterkamp is één van de GD-ers die hier de afgelopen tijd druk mee is geweest. “Een registratiesysteem is normaal gesproken niet iets waar een gemiddelde pluimveehouder enthousiast van wordt, maar toch mogen we hier als sector best trots op zijn.” 14
14_GDPL49.indd 14
14-3-12 11:46
TEKST: FLORIS RUITERKAMP |
verzamelen van soortgelijke data. We hoefden dus niet lang na te denken hoe we het wilden hebben.” In de vorige VMP-applicatie deelden dierenartsen uit de pluimveepraktijk de diagnoses die ze stelden op hun bedrijven. De GD verwerkte deze informatie zodat deze later (anoniem) gedeeld kon worden tussen de deelnemende praktijken. Op deze manier ontstond er een goed beeld van de problemen die zich voordeden in de praktijk. “Deze werkwijze beviel de dierenartsen in het veld goed en daarom hebben we deze structuur ook toegepast in de nieuwe applicatie”, zegt Ruiterkamp.
Goede samenwerking Ruiterkamp ziet nog een reden om trots te zijn: de positieve samenwerking tussen de pluimveedierenartsen onderling en de GD. Ruiterkamp: “Ondanks het feit dat het een verplichte registratie is, zijn de dierenartsen ook echt actief betrokken bij de opzetten en de uitvoering van deze registratie.” Zo is er een stuurgroep van dierenartsen die gevraagd en ongevraagd advies geeft over de verplichte antibioticaregistratie. Daarnaast is er een VMP-platform dat vier keer per jaar bij elkaar komt om de laatste ontwikkelingen te bespreken. “Waar de stuurgroep van het IKB CRA zich echt beperkt tot wat verplicht is in het kader van IKB CRA, wil het VMP-platform breder kijken: dus niet alleen registreren en delen wat verplicht is, maar ook vrijwillig registreren en delen”, vertelt Ruiterkamp. “Denk hierbij aan het delen van uitgevoerde vaccinaties, sectiebeelden en antibiogrammen.”
ANTIBIOTICA
Floris Ruiterkamp
rondom het gebruik van antibiotica. Ook voor de dierenarts, want ook op dierenartsenpraktijk hebben we gebenchmarkt. Het voorschrijfgedrag van elke praktijk hebben we vergeleken met het gemiddelde over de praktijken. Ook voor een DAP levert dit inzicht op over hoe deze het doet ten opzichte van zijn collega’s.” Vanaf 1 januari moeten ook de antibioticabehandelingen van de leg worden vastgelegd in IKB CRA. Daarmee wordt de applicatie nog completer.
“Benchmarking draagt enorm bij aan bewustwording en dus reductie”
Eerste resultaat
Snel gerealiseerd Floris Ruiterkamp legt uit waarom: “Allereerst omdat dat deze applicatie op zo’n korte termijn gerealiseerd is: binnen een paar maanden gebouwd, getest en in productie gezet en de gebruikers zijn er zeer tevreden over. Dit was gelukkig mogelijk, doordat we (de pluimveedierenartsen van het VMP en GD, red.) al 10 jaar ervaring hadden met het
Belangrijker nog dan de totstandkoming van een registratiesysteem is het uiteindelijke resultaat. Eind 2011 is in opdracht van het productschap de eerste maatwerkrapportage voor pluimveehouders en dierenartsen opgeleverd. Ruiterkamp: “Elke vleeskuikenhouder heeft een overzicht gekregen van zijn eigen bedrijf, van de koppels die opgezet zijn in de eerste drie kwartalen van 2011. Door deze rapportage krijgt de pluimveehouder inzicht in hoe hij het doet ten opzichte van zijn collega’s. Hoort hij bij de veelgebruikers of doet hij het juist goed? Een dergelijke benchmarking draagt enorm bij aan de bewustwording
Hergebruik van informatie De IKB-CRA applicatie maakt zoveel mogelijk gebruik van bestaande bronnen: De koppelbeelden/diagnoses en mogelijke ziektekiemen komen uit het GD-systeem; De koppels/hokken/bedrijven komen uit het KIP-systeem van het PPE (Keten informatiesysteem Pluimvee); De medicijnen + verpakkingen komen uit het BCT-Repertorium van de FIDIN; De koppeling tussen de dierenartsen en pluimveebedrijven komt uit GD–systemen. Binnenkort gaan we deze koppelen aan de KIPNET database van het PVE (IKB registratie). Het grote voordeel hiervan is dat er altijd de juiste, actuele informatie wordt gebruikt. Daarnaast is het ook mogelijk voor pluimveepraktijken om via een automatische koppeling tussen het praktijksysteem van de dierenarts en het IKB-CRA de gegevens in te voeren: dit scheelt de dierenarts ook weer veel werk.
GD Pluimvee | april 2012 |
14_GDPL49.indd 15
15
14-3-12 11:48
MycoplasMa synoviae | tEkst:
Dr. Anneke Feberwee en Dr. wil lAnDmAn
PPE zet stappen om
Mycoplasma synoviae structureel te bestrijden
Het klinische en economische belang van Mycoplasma synoviae (m.s.) neemt in binnen- en buitenland steeds verder toe. Het optreden van nieuwe ziektebeelden zoals eipuntschaalafwijkingen door M. synoviae met grote economische schade voor de legsector heeft hier ook aan bijgedragen. behalve schade door klinische problemen kunnen handelsbeperkingen voor M. synoviae-positieve koppels zonder klinische problemen ook economische verliezen veroorzaken. Dit alles is aanleiding voor het PPe om stappen te zetten om M. synoviae structureel te bestrijden. een eerste stap zal zijn een structurele serologische monitoring (bloedonderzoek). Dit monitoringprogramma zal dan parallel lopen met het monitoringsprogramma voor M. gallisepticum.
Aanpak M. synoviae Als model voor de structurele bestrijding van M. synoviae dient de georganiseerde en succesvolle bestrijding van M. gallisepticum in nederland. De aanpak van M. gallisepticum bestaat uit vijf belangrijke onderdelen: 1. importverbod van besmette broedeieren of pluimveekoppels; 2. brede seromonitoring om besmette en vrije pluimveekoppels op te sporen. Hierdoor kan in kaart worden gebracht welke pluimveetypes een belangrijke besmettingsbron vormen. inzicht in de verdeling van de besmetting over de verschillende bedrijven maakt kanalisatie van vrije en besmette koppels/ materialen mogelijk. 3. reduceren van verticale transmissie (overdracht van moeder op kuiken) door het slachten van besmette moederdierkoppels. Dit is rendabel voor de bestrijding van M. gallisepticum omdat de prevalentie van deze bacterie bij reproductiedieren laag is, maar is niet mogelijk voor M. synoviae zolang de prevalentie hoog is. 4. reduceren van de insleep vanuit de omgeving door verbeteren van de bedrijfshygiëne. 5. Voor M. gallisepticum is een verplichte vaccinatie op meerleeftijden legbedrijven ingesteld omdat aangetoond is dat vaccinatie bijdraagt in de reductie van de infectiedruk en de kans op infectie van nieuwe M. gallisepticum-vrije koppels vermindert. De reductie van de economische schade door klinische problemen kan gerealiseerd worden door preventieve vaccinatie van een volgend koppel en eventueel de behandeling van een zittend koppel, liefst op basis van gevoeligheid. Vaccinatie en behandeling is echter niet toegestaan in de aanpak van M. gallisepticum in de reproductiesector.
er
Verschillen in bestrijding van M. gallisepticum en M. synoviae in tegenstelling tot de huidige situatie bij M. gallisepticum wordt in de bestrijding van M. synoviae gestart vanuit een situatie met een hoog percentage besmette bedrijven (zie tabel).
De eerste stappen in de aanpak van M. synoviae zullen zijn het opstarten van een serologisch monitoring programma, het beperken van import van M. synoviae positieve koppels en het verbeteren van de bedrijfshygiëne. Het slachten van besmette reproductiekoppels is vanwege de hoge prevalentie op dit moment niet economisch haalbaar. Het is daarnaast niet bekend of een vaccin een bijdrage kan leveren aan de bestrijding van M. synoviae. Om daarover een advies te kunnen geven moet eerst onderzocht worden of een M. synoviaevaccin een infectie kan voorkomen. Als dat niet het geval is, moet worden onderzocht of dieren die ondanks vaccinatie besmet raken, duidelijk minder M. synoviae uitscheiden. indien dat laatste, net zoals bij M. gallisepticum, het geval is dan kan vaccinatie een bijdrage leveren aan het verminderen van infectiedruk bij koppels die met M. synoviae besmet raken. Zolang deze kennis ontbreekt, is er geen reden om voor de bestrijding van M. synoviae een verplichte vaccinatie in te voeren. Onderzoek naar het effect van vaccinatie op de uitscheiding en transmissie van M. synoviae is opgenomen in de voorstellen voor praktijkonderzoek 2012. Op dit moment is er één levend M. synoviaevaccin geregistreerd in europa dat mogelijk binnenkort beschikbaar komt. een nadeel van een dergelijk vaccin dat ook gewogen moet worden, is dat het interfereert met de beschikbare testen (serologie en PCr). Geënte koppels blijven lang serologisch positief en de vaccinstam blijft lang aanwezig (30-40 weken na vaccinatie). Gezien het succes bij de aanpak van M. gallisepticum, ligt succes voor M. synoviae op termijn ook voor de hand.
Tabel: Seroprevalentie van M. synoviae bij commercieel pluimvee in Nederland (data 2005-2006) Pluimveetype
Percentage besmette bedrijven
Opfok vleesvermeerdering
6%
Produktie vleesvermeerdering
35%
eindleg
73%
Vleeskuiken
6%*
kalkoenen
16%*
Vlees fok
10%
legfok
0%
legvermeerdering
25%
Opfokleg**
61%
*mogelijk onderschat ten gevolge van antibioticumbehandelingen (vleeskuikens & vleeskalkoenen) of gevoeligheid diagnostiek (kalkoenen). ** De cijfers van de opfokleg zijn van 2009.
16
16_GDPL49.indd 16
14-3-12 12:09
VRAAG & ANTWOORD
In de rubriek ‘Vraag & antwoord’ beantwoorden onze dierenartsen vragen vanuit de praktijk die ons op één of andere manier bereiken.
?
Vraag: Ik heb onlangs tegelijkertijd monsters ingestuurd voor NCD- en Salmonellaonderzoek bij mijn vleeskuikens, maar de Salmonella-uitslagen waren toen te laat. Waarom is dat en wat is dan het beste moment om in te sturen?
Antwoord pluimveedierenarts Robert Jan Molenaar: “Deze Salmonellabepaling dient op de klassieke manier (kweek) uitgevoerd te worden, en dus niet met een sneltest (PCR). De doorlooptijd van zo’n Salmonellaonderzoek kan, afhankelijk van de uitkomsten, sterk verschillen. Als er helemaal niets groeit in de mest kan al op dag 4 een negatieve uitslag gegeven worden. Als er wel wat groeit, moet gekeken worden of het gaat om een Salmonellabacterie en vervolgens wordt er vervolgonderzoek gedaan naar het type Salmonella. De tijdsduur van het vervolgonderzoek is sterk afhankelijk van het gevonden type Salmonella. Sommige Salmonella-typen (o.a. Salmonella Enteritidis) zijn snel typeerbaar (uitslag op dag 5, 6 of 7, afhankelijk van hoe snel de bacteriën groeien). Er zijn echter ook typen (o.a. sommige stammen van Salmonella Paratyphi B variatie Java) die lastiger zijn om te typeren, bijvoorbeeld omdat zij lastig te onderscheiden zijn van andere stammen of omdat ze beschadigd zijn en bepaalde typische eigenschappen missen. Het kan dan wel eens voorkomen dat de uitslag pas enkele dagen later bekend is. In enkele uitzonderlijke gevallen is het zelfs noodzakelijk het monster door te sturen naar het RIVM. Deze typering kan nog drie dagen tot twee weken extra in beslag nemen. Vanwege het belang van het onderzoek is het noodzakelijk dat alle stappen van het onderzoek zorgvuldig uitgevoerd worden. Het gevonden type Salmonella is bepalend voor de te ondernemen vervolgstappen op het pluimveebedrijf of in de slachterij. Daarom is het verstandig om monsters voor Salmonella-onderzoek minimaal 2 weken voor de slacht in te sturen en hier zeker rekening mee te houden als u vermoedt dat uw koppel besmet is met een lastig te typeren stam, zoals Salmonella Java.”
?
Vraag: Op mijn bedrijf is een Coryzabesmetting vastgesteld met een PCR-test. De bacteriekweek was echter negatief en ik zie geen snot bij de dieren. Wat betekent dit?
Antwoord pluimveedierenarts Christiaan ter Veen: “Naast klinische (zichtbare) infecties met Coryza die gepaard gaan met snot, dikke koppen en milde tot ernstige legdalingen komen er ook subklinische (onzichtbare) infecties voor. Of een infectie klinisch wordt hangt van diverse factoren af zoals de Coryzastam, de leeftijd van de dieren, het klimaat en de aanwezigheid van andere kiemen of stressfactoren. De Coryzabacterie blijft na een infectie in geringe aantallen lange tijd aanwezig in de voorste luchtwegen van de kippen en kan bij stressmomenten als het ware opnieuw geactiveerd worden. De Coryzabacterie is lastig te kweken ten opzichte van de vele andere bacteriën die normaal in de voorste luchtwegen voorkomen. Bij een klinische uitbraak zijn er veel Coryzabacteriën aanwezig en zijn deze normaal goed te kweken. In de fase dat de Coryzabacterie in erg lage aantallen aanwezig is, is deze met de bacteriekweek vaak niet te vinden omdat andere bacteriën deze maskeren. De Coryza PCR-test heeft hier geen last van. De aanwezigheid van de andere bacteriën verhindert het aantonen niet. Een positieve PCR betekent daarom dat het koppel besmet is en er maatregelen zullen moeten worden genomen om andere koppels te beschermen.”
?
Vraag: Ik kreeg onlangs een positieve ILT-uitslag, maar ik zie weinig aan mijn kippen. Hoe kan dat?
Antwoord pluimveedierenarts Jos Heijmans: “Het is mogelijk dat de PCR-test vaccinvirus heeft aangetoond. Uit onderzoek van de GD blijkt dat het vaker voorkomt dan gedacht dat ILT-vaccinvirus weer de kop opsteekt, ook als het koppel al lang geleden gevaccineerd is en er aan het koppel niets aparts te zien is. Daarom wil een positieve ILT-uitslag bij de PCR niet altijd zeggen dat er ook daadwerkelijk een probleem door het ILT virus is. Een positieve ILT PCR-uitslag in combinatie met ILT-achtige klinische verschijnselen en met uitsluiting van andere ziekteverwekkers die soortgelijke problemen kunnen veroorzaken (zoals IB, TRT en AI), zorgt voor meer duidelijkheid.”
Ook een vraag? Laat het ons weten en mail uw vraag naar redactie@gddeventer.com onder vermelding van Vraag & Antwoord GD Pluimvee.
GD Pluimvee | april 2012 |
16_GDPL49.indd 17
17
14-3-12 12:09
DYNAMISCH BOUWEN NAAR EIGEN ONTWERP
BOUWPLANNEN
EN OP ZOEK NAAR EEN OPLOSSING?
De Altez Group is gespecialiseerd in KLANTGERICHT het bouwen van bedrijfsgebouwen PROFESSIONELE ORGANISATIE in de breedste zin. EIGEN PRODUCTIE KORTE BOUWTIJD Zo realiseren wij: OPTIMALE PRIJS • Varkens- en pluimveestallen KWALITEITSVERHOUDING • Rundvee- en kalverstallen KLANTTEVREDENHEID • Bewaarplaatsen en opslagloodsen Bel een van onderstaande • Maneges nummers voor een vrijblijvend • Industriële bedrijfshuisvesting gesprek!
KLANTGERICHT BOUWEN ALTEZ - NOORD VROOMSHOOP 0031 (0)546 - 570 285 WWW.ALTEZ-NOORD.NL
ALTEZ - WEST TIELT 0032 (0)51 25 99 99 WWW.ALTEZ.BE
ALTEZ - OOST MEEUWEN 0032 (0)11 79 02 00 WWW.ALTEZ.BE
Gaat u mee naar de top?
GD Pluimvee
27-10-2010
12:05
Pagina 1
HEUVA REINIGING Stalreiniging & ontsmetten
Voor het reinigen en ontsmetten van alle soorten stallen. Tevens ook voor het reinigen van: Silo’s – Vloeren – Gevels – Daken.
IKB PSB Gecertificeerd
Tel: 0493-472172 Mob: 0628230356 www.heuvareiniging.nl
ADVERTEREN IN DIT MAGAZINE?
Coöperatie “De Valk Wekerom” UA
Bel met: Marco Jansen T 026-750 18 45 E marco.jansen@pshmediasales.nl I www.pshmediasales.nl
Hoge Valkseweg 58 Lunteren 0318-461141 www.dvw.nl info@dvw.nl
18_GDPL49.indd 18
14-3-12 16:39
TEKST: DRS. CHRISTIAAN TER VEEN |
SERIE
Antibiotica onder de loep, deel 5
Onderzoek
In deze serie is al uitgebreid aandacht besteed aan de werkingsmechanismen van antibiotica en de monitoring van antibioticagebruik. In dit deel zullen we verder ingaan op de onderzoeken die bij de GD lopen in het kader van de antibioticaproblematiek.
Door de maatregelen om het antibioticagebruik in 2013 te halveren ten opzichte van 2009 zijn er diverse onderzoeken opgezet naar de redenen voor antibioticagebruik. Dankzij de registratie in VMP van klinische verschijnselen en diagnoses is er bij vleeskuikens duidelijk geworden voor welk type problemen de meeste antibiotica worden voorgeschreven. Dit blijken met name spijsverteringsstoornissen (47%), ademhalingsproblemen (20%) en bewegingsproblemen (20%) te zijn (cijfers 2010). De GD voert onderzoek uit om meer inzicht te krijgen in deze problemen en om alternatieve behandelingsmethoden of managementmaatregelen te kunnen ontwikkelen.
Spijsvertering Op het gebied van spijsverteringsstoornissen loopt er op het moment een grootschalig onderzoek bij vleeskuikens naar het verloop gedurende de ronde en de mogelijke virale en bacteriële oorzaken. Hierbij worden koppels wekelijks door middel van sectie en moleculair diagnostisch onderzoek gecontroleerd op verteringsstoornissen en bepaalde ziektekiemen. We verwachten hierdoor meer inzicht te krijgen in het verloop van deze problemen. Om nieuwe interventiemaatregelen te testen wordt gewerkt aan een diermodel dat representatief is voor de praktijksituatie.
Ademhaling Hoewel Mycoplasma synoviae niet de belangrijkste oorzaak van ademhalingsproblemen bij
ESBL’s vleeskuikens lijkt, wordt deze ziekteverwekker wel genoemd als voorloper voor andere luchtwegproblemen. Om te bepalen of M. synoviae een rol van betekenis speelt, wordt onderzocht hoe vaak deze mycoplasmasoort voorkomt bij vleeskuikens.
Beweging Het percentage behandelingen voor bewegingsproblemen liet een piek zien in 2009 en is in 2010 met éénderde afgenomen. De problemen worden voor een groot deel veroorzaakt door de bacterie Enterococcus cecorum, die met name verhoogde uitval en kreupelhuid veroorzaakt. De GD doet al enkele jaren onderzoek naar deze bacterie en het ziekteverloop. Speerpunten zijn onderzoek naar de infectieroute en naar strategieën om in te kunnen grijpen. Momenteel loopt er onderzoek naar het effect van autovaccinatie bij vleeskuikenouderdieren.
Binnen de sector ligt de nadruk op het verminderen van het antibioticumgebruik. Daarnaast is het belangrijk om meer inzicht te krijgen in de reden om antibioticagebruik te verminderen: resistente bacteriën. Vooralsnog is de bron van de resistente bacteriën onduidelijk. De vraag is of deze bacteriën al aanwezig zijn bij de eendagskuikens in de broederij of dat een koppel pas na opzet besmet wordt. Er lopen nu twee studies naar dit brononderzoek, één specifiek naar het moment van ESBL-besmetting en een tweede naar het verloop van antibioticaresistentie in de eerste levensweek. Met bovenstaande onderzoeken verwachten we meer inzicht te krijgen in de problemen waarbij veel antibiotica worden ingezet. Hierdoor moet het mogelijk worden gericht adviezen te geven voor vroegtijdige diagnostiek en managementmaatregelen, zodat onnodig gebruik van antibiotica voorkomen kan worden. GD Pluimvee | april 2012 |
18_GDPL49.indd 19
19
14-3-12 12:42
De Gezondheidsdienst voor Dieren
BuitenBeeld 32 miljoen! Tijdens de Paasdagen eten Nederlanders gemiddeld zo’n 32 miljoen eieren. Dit betekent gemiddeld 2 eieren per persoon. Normaal ligt de consumptie gemiddeld op 2 eieren per week en daarmee in totaal op 185 eieren (incl. verwerkte eieren) per persoon. Dat aantal is licht stijgend. Met Pasen is er trouwens meer vraag naar witte eieren omdat deze beter geverfd kunnen worden.
Bereikbaarheid
Bron: www.eiloveyou.nl
U kunt de GD telefonisch bereiken via 0900-1770. Van maandag tot en met vrijdag van 8.00 tot 17.00 uur. Telefoonnummer centrale dierenarts: 0570 - 660 495.
Tarieven Alle genoemde GD-tarieven in deze uitgave zijn exclusief BTW en â‚Ź 9,20 basiskosten.
Ophaaldienst voor sectie- en monstermateriaal Aanmelden: telefonisch 0900-202 00 12 (24 uur per dag). Wij halen het materiaal dan zo spoedig mogelijk bij u op. Sectie- en monstermateriaal kunt u brengen van maandag tot en met vrijdag van 8.00 tot 17.00 uur.
GD, Postbus 9, 7400 AA Deventer T. 0900-1770, F. 0570-63 41 04
BuitenBeeld: Hebt u ook een mooie foto? Stuur deze dan met een korte toelichting op naar redactie@gddeventer.com. De mooiste foto wordt geplaatst in de GD Pluimvee en de maker ontvangt een ingelijste vergroting van de foto.
www.gddeventer.com info@gddeventer.com
20_GDPL49.indd 20
14-3-12 12:50