Diarree ten gevolge van verminderde werking van coccidiostatica
Op de meeste varkensbedrijven worden biggen standaard behandeld met een coccidiostaticum, meestal met toltrazuril. Er zijn orale preparaten beschikbaar voor behandeling tussen levensdag 3-5 of injectiepreparaten voor behandeling tussen dag 1-4 of tussen dag 2-3. De behandeling beoogt een sterke reductie van het aantal coccidiën, maar resulteert niet in een volledige eliminatie. Door een reductie van het aantal coccidiën is de verwachting dat de mate van darmschade beperkt blijft en het dier zelf een afweer kan opbouwen. Deze behandeling kan desalniettemin niet volledig voorkomen dat varkens op een latere leeftijd weer worden geïnfecteerd en coccidiën uitscheiden. Ook in zeugen of beren worden soms coccidiën gevonden in darminhoud, wat erop duidt dat deze dieren ook in staat zijn om de omgeving te besmetten.
Wanneer er ondanks inzet van toltrazuril toch diarree optreedt, is het zaak om een aantal punten na te lopen op het bedrijf. Ten eerste is het belangrijk om de toegepaste dosering en de leeftijd en lichaamsgewicht bij toepassing te controleren. Er kan sprake zijn van onnauwkeurige of onderdosering ten opzichte van het lichaamsgewicht van de big, of een te late toediening (na dag 5). In geval de problematiek aanhoudt, wordt af en toe de verdenking van resistentie tegen toltrazuril uitgesproken. Er is geen eenvoudige laboratoriumtest om die verdenking te staven. In dergelijke gevallen is de dierenarts verplicht een melding van ongewenste effecten (verminderde werkzaamheid) te doen bij het Bureau Registratie Diergeneesmiddelen (volgens artikel 73 van EU/2019/6) en neemt de leverancier/fabrikant de melding in onderzoek.
Regelmatig concludeert de Veekijkerdierenarts dat óf de toegepaste reiniging óf desinfectie, of allebei, onvoldoende is. Wanneer zowel de toegepaste behandeling als de toegepaste reiniging- en desinfectiestrategie adequaat is, én er nog steeds sprake is van coccidiose, kan het vermoeden van resistentie tegen toltrazuril beter worden onderbouwd. Er is geen breed inzicht in het voorkomen van resistentie bij coccidiën.
De Veekijker komt graag in contact met bedrijven of dierenartsen waar dit probleem wordt vermoed of is gemeld bij de fabrikant, om een inschatting te maken van de omvang van dit signaal. Tot slot, het is bekend dat coccidiostatica en de metabolieten ervan effecten hebben op de groei van planten en op het bodemleven. In een duurzame veehouderij zal in de toekomst vermoedelijk geen sprake kunnen zijn van structureel gebruik van coccidiostatica. Hygiëne is ook voor deze ziektekiem de basis om het middelengebruik terug te dringen.
dr. Tijs Tobias , Europees specialist varkensgezondheid
Veekijkernieuws
Met het Veekijkernieuws informeren wij u elk kwartaal over actualiteiten, trends en ontwikkelingen, casuïstiek, de verschillende monitoringsinstrumenten en de mensen achter de monitoring. Zo besteedden we in de laatste edities aandacht aan bevindingen uit de Online Monitor Varken waaronder Streptococcus suis, gaven we een update over de ILT-uitbraak bij pluimvee en kwamen de problemen door haemonchose bij schapen aan bod. Ook deelden we het laatste nieuws over blauwtong.
AANMELDEN NIEUWSBRIEF
De Veekijker: voor alle veterinaire vragen
Voor veterinaire vragen is de Veekijker rechtstreeks te bereiken op 088 20 25 555. Via een keuzemenu kiest u de diersoort waar u informatie over wilt hebben. Voor de verschillende dier soorten gelden andere openingstijden:
Rund: 08.30 – 12.00 uur en 12.45 – 17.00 uur
Rund uiergezondheid: 15.00 – 17.00 uur
Kleine Herkauwers: 15.00 – 17.00 uur
Varken: 08.30 – 12.00 uur en 12.45 – 17.00 uur
Pluimvee: 08.30 – 17.00 uur, spoedgevallen 24/7
Paard (Helpdesk): alleen voor infectieuze aan doeningen 15.00 – 17.00 uur
Jeanine Wiegel, dierenarts
Samen werken
om ILT aan te pakken
Bij pluimvee kennen velen van ons infectieuze laryngotracheïtis (ILT) als ‘bloed aan de muur’. Sinds juli dit jaar wordt de pluimveesector geconfronteerd met uitbraken van ILT, met name in de Gelderse Vallei of daaraan gerelateerde gebieden wegens transporten. De schade door uitbraken is wisselend en is afhankelijk van meerdere factoren, waarbij bescherming door vaccinatie een grote rol speelt. In dit pluimveedichte gebied is het risico op verspreiding groot en reden tot verhoogde alertheid.
In september zijn sectorpartijen samen gekomen om de situatie te bespreken en een gezamenlijk plan van aanpak op te stellen. Naast het informeren van dierenartsen en veehouders over de stand van zaken, de ziekte zelf, diagnostiek en preventieve maatregelen zijn er ook afspraken gemaakt over vaccinatie en zijn er initiatieven om onder andere de effectiviteit van vaccinaties te controleren. Met onderzoeksgelden van de sector (AVINED) is een aanvullend praktijkonderzoek gestart waarbij de gevonden ILT-stammen worden gesequencet. Hiermee kan meer epidemiologisch inzicht worden verkregen en kan worden onderzocht of er sprake is van gerelateerde uitbraken met dezelfde virusstam.
Al met al een mooi voorbeeld van samenwerking tussen veehouders, sectorpartijen, dierenartsen en farmaceuten, waarbij men naast het zo snel mogelijk onder controle krijgen van de uitbraken ook probeert zoveel mogelijk te leren over het virus en de genomen maatregelen.
Levend geboren kalf als mogelijk blauwtongvirusreservoir
In mei van dit jaar toonden we aan dat BTV-3 van koe op kalf over kan gaan tijdens de dracht (verticale overdracht). Ook werd BTV-3 aangetoond in een doodgeboren kalf met bijpassende hersenafwijkingen. Vanuit de diergezondheidsmonitoring en in samenwerking met Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) is aanvullend onderzoek op een melkveebedrijf opgezet om inzicht te krijgen in de effecten van BTV-3 tijdens de dracht bij runderen.
Uit 34 onderzochte droge koeien zijn 32 dieren met BTV-antistoffen aangetoond. Acht kalveren geboren uit deze moederdieren zijn direct na de geboorte, vóór de eerste biestgift, geïncludeerd in de studie en gevolgd. Uit deze acht kalveren zijn bij één kalf BTV (Ct-waarde 27) en BTV-antistoffen in het bloed aangetoond. Dit kalf bleek dertig dagen later nog steeds BTV-PCR-positief te zijn. Bij de andere zeven kalveren zijn geen BTV en/of antistoffen aangetoond. Bij pathologisch onderzoek bleek dat het kalf een hydrocephalus had waarbij de grote hersenen grotendeels niet waren aangelegd. Hoewel dit één levend kalf is dat PCR-positief is bij de geboorte en het onzeker is of het virusmateriaal ook infectieus is, geeft deze bevinding aan dat er ook levende kalveren kunnen worden geboren die het virus bij zich dragen en dat het virusmateriaal enige tijd aanwezig blijft in het kalf. Dit soort kalveren is potentieel een bron voor knutten om het virus te verspreiden, bijvoorbeeld na een rustige winterperiode. Ook verplaatsing van viruspositieve dieren (voor bijvoorbeeld vleeskalverhouderij en keuringen) zou ervoor kunnen zorgen dat virusreservoirs voorkomen op plaatsen waar het virus nog niet aanwezig was. Ons advies blijft om runderen, inclusief jongvee, te beschermen tegen BTV-3 door te vaccineren, op te stallen en ventilatoren in de stal aan te zetten. Verder adviseren wij om een naald per dier te gebruiken bij behandelen (denk aan onthoornen) en/of vaccineren van kalveren om te voorkomen dat het blauwtongvirus wordt verspreid via de naald.
drs. Emma Strous , Europees specialist rundergezondheid en drs. Katrien van den Brink , dierenarts
Keurmerk Zoönosen 2025 online
De digitale checklist voor 2025 is op 1 november opengezet in VeeOnline. U kunt deze vanaf nu samen met uw klant invullen. Log hiervoor in op VeeOnline, ga naar het betreffende UBN en klik via het tabblad ‘Registratie’ op ‘Keurmerk Zoönosen’. De checklist zal dan openen.
Dit betekent ook dat de checklist van 2024 niet meer digitaal is in te vullen. Heeft u toch klanten voor wie de checklist van 2024 nog ingevuld moet worden? Neem dan contact met ons op via 088 20 25 500, optie 3.
Wijzigingen
Ieder jaar wordt de checklist herzien door dierenartsen van GD en beoordeeld op actualiteit en relevantie. Zo zit er ook dit jaar een aantal wijzigingen in de nieuwe checklist. Een aantal vragen is vervangen of aangepast.
Nieuwe deelnemers
Heeft u een klant die deelnemer wil worden? Vraag of de klant zich al heeft aangemeld. Hoewel de checklist wel al open staat in VeeOnline, moeten nieuwe deelnemers zich eerst aanmelden via de website van het Keurmerk Zoönosen voordat de checklist kan worden ingevuld.
Tara de Haan MSc , projectleider
Reticuloendotheliosis-virus aangetoond bij leghennen
Bij een koppel volwassen leghennen is het reticuloendotheliosis-virus (REV) aangetoond. REV behoort tot de familie van de retrovirussen en omvat meerdere subtypes die variëren in ziekmakend vermogen, maar wel allemaal tot hetzelfde serotype behoren.
REV kan verschillende syndromen bij pluimvee veroorzaken, zoals lymfoïde neoplasie en runting disease syndrome. De stam die acute ‘reticulum cell neoplasia’ veroorzaakt en waar het virus zijn naam aan dankt, wijkt sterkt af van wat er gemiddeld in het veld wordt gezien; dit type tumor wordt daarom ook niet in uitbraken gezien. Het virus kan zowel verticaal als horizontaal en iatrogeen worden overgebracht. Het virus komt wereldwijd voor in wilde vogels waarbij diverse vogelsoorten als natuurlijke gastheer fungeren. Het besmette koppel leghennen had maligne lymfomen in een aanzienlijk deel van de onderzochte dieren. Middels PCR werd het tumorweefsel getest op Marek serotype 1, aviaire leukosevirus en REV; enkel de REV-PCR was positief. Bekend is dat een deel van het REV-genoom is opgenomen in bepaalde veldstammen van het kippenpokkenvirus (fowl pox). Een infectie met deze kippenpokkenveldstammen kan hierdoor leiden tot de ontwikkeling van antistoffen tegen REV en zelfs een positieve REV-PCR, wanneer die wordt uitgevoerd op pokkenlaesies zonder dat de dieren een infectie met REV hebben doorgemaakt. In deze casus werd de rol van pokken echter uitgesloten door middel van een negatieve PCR op het tumorweefsel. Met een viruskweek op witte bloedcellen van dit koppel werd REV gekweekt, maar geen Marek serotype 1 of aviaire leukosevirus. Alhoewel REV in meerdere Europese landen is gevonden, is dit de eerste keer dat in Nederland in commercieel gehouden pluimvee REV is aangetoond. Het moment van introductie in het koppel en de route van besmetting zijn onbekend.
Mirthe de Wit MSc , dierenarts
Wat is dé uiergezondheidshoofdstad?
Gent was van 12 tot en met 14 augustus drie dagen dé tropische uiergezondheidshoofdstad van de wereld. 450 deelnemers uit 35 landen waren aanwezig op de National Mastitis Council (NMC) voor de nieuwste inzichten op het gebied van uiergezondheid en melkkwaliteit, georganiseerd door M-team UGent. Het wetenschappelijke programma vond plaats in de prachtige De Bijloke in Gent. Er werden verschillende workshops ingericht en deelnemers konden twee Satellite Symposia bijwonen. Tijdens de Technology & Transfer Session werden de resultaten van net afgerond of nog lopend mastitisonderzoek voorgesteld in tien orale presentaties en zeventig posterpresentaties.
Om nieuwe inzichten op te halen en om kennis vanuit Nederland te delen was GD sterk vertegenwoordigd op dit congres.De melkveehouderij staat wereldwijd voor stevige uitdagingen die zowel economische, ecologische als sociale gevolgen hebben. Het verbeteren van uiergezondheid is direct gerelateerd aan deze uitdagingen van de melkveehouderij aangezien het leidt tot verhoogde melkproductie van betere kwaliteit, lagere kosten voor diergezondheidszorg, verminderd antibioticumgebruik, verbetering van dierenwelzijn en een lagere ecologische voetafdruk. Gezondere koeien zijn immers efficiënter in het omzetten van voer in melk waardoor de uitstoot van broeikasgassen per liter melk vermindert.
Tijdens het congres werd een sessie gewijd aan het optimaliseren van selectief droogzetten van melkkoeien in de Verenigde Staten. Onderzoek van Quality Milk Production Service (QMPS) in New York toonde aan dat er nog erg veel ruimte is voor verbetering van de droogzetroutine. Wanneer enkel dieren met een aangetoonde uierinfectie aan het einde van de lactatie nog antibiotica krijgen, kan dit grote consequenties hebben, zoals koeien met een ernstige klinische uierontsteking kort na droogzetten. Uit onderzoek in de VS bleek dat slechts in 30 procent van de gevallen de speentoppen op een correcte manier werden ontsmet alvorens er uierinjectoren werden toegediend. De inwendige teatsealer werd slechts in 25 procent van de gevallen correct ingebracht. Een training aan de hand van vrij beschikbare internetfilmpjes in een e-learning leidde in de onderzoeksgroep tot een substantiële verbetering.
dr. Christian Scherpenzeel , dierenarts
Op de hoogte van infectie ziekten met SEIN
Via het meldingssysteem van SEIN worden dierenartsen op de hoogte gehouden wanneer er een geval of uitbraak van een infectieziekte bij paarden is bevestigd, en in welk tweecijferig postcodegebied dat speelt. Voorheen werden enkel meldingen gestuurd van de respiratoire aandoeningen droes, rhinopneumonie (EHV1/4) en influenza, evenals de abortus- en neurologische variant van rhinopneumonie, maar inmiddels is dit verder uitgebreid. Zo is Rhodococcus equi toegevoegd en is de lijst uitgebreid met teekgebonden aandoeningen en de gastro-intestinale ziekteverwekkers salmonella en equine coronavirus.
SEIN meldt iedere week de nieuwe gevallen van infectieziekten, mits de insturende dierenartsenpraktijk zich hiervoor heeft aangemeld. Deze meldingen worden per e-mail verstuurd en zijn volledig geanonimiseerd. De locatie van de uitbraak wordt weergegeven op basis van het tweecijferige postcodegebied van de insturende praktijk.
Op deze manier blijft u niet alleen op de hoogte van welke infectieziekten waar spelen in een bepaalde periode, maar levert u zelf ook een belangrijke bijdrage aan het meldingssysteem. Hoe meer dierenartsen zich aanmelden, hoe groter de dekking ten aanzien van meldingen in Nederland. Op dit moment zijn er al 228 dierenartsenpraktijken en zzp’ers aangesloten bij SEIN, afkomstig uit 74 verschillende tweecijferige postcodegebieden.
SEIN is een initiatief van Royal GD en het Cluster Paard van de KNMvD en wordt gesponsord door MSD Animal Health, Dechra en Zoetis.
Tara de Haan MSc , projectleider
AANMELDEN VOOR SEIN
Nieuws en mededelingen
Blauwtongvirus serotype 12
Naar aanleiding van een casus bij de Veekijker van een schaap dat tweemaal gevaccineerd was tegen BTV-3 en toch ernstige verschijnselen vertoonde die passen bij blauwtong, nam GD contact op met Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) om nader onderzoek in te stellen. Dit onderzoek resulteerde op 11 oktober in het vaststellen van BTV-12 in Nederland. Retrospectief onderzoek op klinische monsters, uitgevoerd door WBVR, leidde tot het vaststellen van BTV-12 bij runderen en schapen op acht locaties verspreid in Nederland. Het ministerie van LVVN beoogt samen met GD en WBVR om de verspreiding en klinische verschijnselen van BTV-12 te onderzoeken, om dierhouders en dierenartsen inzicht te geven in wat zij komend vectorseizoen kunnen verwachten. Het blijft van belang om blauwtongverdenkingen te melden bij NVWA en monsters in te sturen naar WBVR voor onderzoek, zodat zicht kan worden gehouden op beide serotypen.
GA NAAR HET
BLAUWTONGDOSSIER
Veterinair is een uitgave van Royal GD
Redactie: Marian Aalberts, Tara de Haan, Daphne de Leeuw, Mirthe de Wit, Margreet Pasman, Annemieke Medema, Klaas Peperkamp
Eindredactie: Jessica Fiks
Vormgeving: Dock35 Media
Druk: Senefelder Misset Doetinchem B.V.
Uitgever: GD
Overname van artikelen is toegestaan na schriftelijke toestemming van GD.
ISSN 1388-4042
Postbus 9, 7400 AA Deventer T. 088 20 25 500 www.gddiergezondheid.nl info@gddiergezondheid.nl
Alle genoemde tarieven zijn exclusief btw en basiskosten.
Even voorstellen: rundveedierenarts Liza Dekker
“Na 20 jaar als rundveedierenarts in de praktijk werkzaam te zijn geweest, maakte ik dit voorjaar de overstap naar GD. Ik zit nu regelmatig aan de ándere kant van de Veekijkertelefoon, waardoor ik goed op de hoogte blijf van wat er in de praktijk speelt. Tegelijkertijd kan ik dierenartsen en veehouders ondersteunen en vooruithelpen, daarbij geholpen door collega’s met specifieke kennis van allerlei onderwerpen. Naast de Veekijker houd ik me bezig met de monitoring van de diergezondheid in Nederland. Ook hier zijn de signalen die we uit de praktijk krijgen zeer belangrijk. Zo houden we met elkaar dier en mens gezond!”
Uitbraken met kippenpokkenvirus bij (opfok) leghennen
In de afgelopen weken zijn bij GD meerdere infecties met het kippenpokkenvirus (fowl pox) aangetoond bij commercieel gehouden pluimvee. Het betrof koppels met volwassen leghennen en een opfok-legkoppel.
In alle gevallen ging het om laesies op de onbevederde huid, op één enkel dier na waarbij ook de tong was aangedaan. Overdracht van het virus kan tussen dieren direct en indirect plaatsvinden. Spreiding van het virus binnen een koppel gaat langzaam, zeker bij dieren in kooihuisvesting. Bloedmijten en stekende insecten, zoals muggen, kunnen het virus overdragen en het zo binnen het koppel verspreiden.
Serumonderzoek Mannheimia haemolytica
Bij een Mannheimia-uitbraak kan door accuraat handelen en de juiste diagnostiek veel schade en leed worden voorkomen. Bij verdenking adviseren we standaard van minimaal vijf dieren in de acute fase een serummonster te nemen voor antistoffenonderzoek en dit na drie weken te herhalen. Een stijging van ten minste één niveau bij meerdere dieren wijst op een koppelinfectie.
Artikel 12081 Mannheimia haemolytica -antistoffen-ELISA (serum) van GD kan met vijf antistoffenniveaus onderscheid maken tussen het ‘normale’ niveau en een recente infectie. Deze semi-kwantitatieve serum-ELISA kost 9,75 euro excl. btw en inzendkosten en heeft een doorlooptijd van 6 werkdagen.
Brachyspira hyodysenteriae bij leghennen
In de afgelopen twee maanden is, op vier legbedrijven (allen uitloopbedrijven) naast Brachyspira intermedia en/of B. pilosicoli ook B. hyodysenteriae aangetoond. Bij één van deze bedrijven was de bacterie in hoge aantallen aanwezig. B. hyodysenteriae is vooral bekend als een darmpathogeen bij varkens. Echter, in 2008 heeft GD als eerste ter wereld aangetoond dat deze species ook bij legpluimvee onder natuurlijke omstandigheden kan voorkomen.
In 2023 hebben we B. hyodysenteriae opnieuw gevonden bij een legpluimveebedrijf met darmgezondheidsproblemen (darmontsteking en worminfectie) die leidden tot puntbloedingen in de caeca. Herstel van de darmgezondheid resulteerde in deze casus ook in minder kliniek. Hoe groot de primaire rol van B. hyodysenteriae was in de recente casussen, is niet bekend.