GD Pluimvee juli

Page 1

De Gezondheidsdienst voor Dieren

Pluimvee 50

JULI 2012

VIJFtIGste GD Pluimvee: interviews met BeN kOUWeNHOVeN, teUN FABRI en MARCeL BOeReBOOM over toen, nu en later


BOVANS BROWN

DEKALB WHITE

Veel courante en sterke eieren Hoge kilogramproductie p.o.h. Prettig gedrag in scharrel en volière Lage uitval Efficiënt

Goede leefbaarheid Veel courante eieren Efficiënt

Deze hen is zeer geschikt voor scharrel-, volière-, vrije uitloop- en kleinvolièrestal

Deze hen is prima geschikt voor volière- en de vrije uitloopstal

DEKALB AMBERLINK

ISABROWN

Deze hen doet het uitstekend in een scharrel-, volière- en kleinvolièrestal

Hoge kilogramproductie p.o.h. Efficiënt Robuust

Perfecte legpersistentie Uitmuntende bevedering Zeer mooie eieren met sterke schalen Deze hen doet het erg goed als biologische- en vrije uitloop hen

Postbus 79 - 4050 EB Ochten | Verlengde Lagekampseweg 4 | Telefoon: 0344-641349 Fax: 0344-643494 | Website: www.hetankerbv.nl | e-mail: info@hetankerbv.nl


| voorWoorD

| INHoUD

08 10 14

05

nieuws & tips

07

Vraag & antwoord

08

terugblik met Ben Kouwenhoven

10

Blik op 2012 met Gd-dierenarts teun Fabri

12

Blik vooruit met Marcel Boereboom

14

autovaccin tegen E. cecorum werkt mogelijk bij moederdieren

16

nieuwe PcR biedt inzicht in verloop van coccidioseinfecties

19

Reactivatie van iLt vaccin-virus lijkt regelmatig voor te komen

20

Buitenbeeld

16 CoLoFoN

Gd Pluimvee is het officiële mededelingenblad van de Gd | UItGeVeR Gd deventer

jubileum Voor u ligt de 50e editie van de Gd Pluimvee. toch iets om even bij stil te staan. daarom treft u in dit exemplaar niet alleen actueel nieuws over een aantal gezondheidsaspecten aan zoals iLt, Enterococcus cecorum en coccidiose, maar ook een drietal interviews met daarin een terugblik op de pluimveegezondheidszorg in de jaren 80-90, een weergave van de huidige situatie én een vooruitblik. Op uw bedrijf bent u in de beschreven periode met vele veranderingen geconfronteerd, veelal voortkomend uit maatschappelijke eisen. in eerste instantie was daarbij het milieu het hoofditem, toegespitst op mest-, geur- en ammoniakproductie. Voor een maatschappelijk verantwoorde productie vragen inmiddels ook andere aspecten uw energie en aanpassingsvermogen zoals dierwelzijn, stofproductie, energieverbruik én volksgezondheid. Het risico op zoönosen en de resistentieproblematiek -en daarmee het antibioticagebruik op uw bedrijf- staan volop in de schijnwerpers. als ondernemer speelt u in op de maatschappelijke eisen door uw houderijsysteem aan te passen. nieuwe houderijsystemen vragen van u ander management. Ook op het gebied van gezondheidszorg. Het kiezen voor een gestructureerde veterinaire begeleiding door uw dierenarts hoort daar bij. de huidige structuur in de pluimveegezondheidszorg biedt volop mogelijkheden ook in de toekomst de uitdagingen aan te gaan.

ReDACtIe: jos Heijmans, Rob nijland, Sjaak de Wit, jan Workamp | eINDReDACtIe Margriet Brus | ReDACtIeADRes Gd, Marketing & communicatie, Postbus 9, 7400 aa deventer, t. 0900-1770, F. 0570-660405, redactie@gddeventer.com, www.gddeventer.com | ABONNeMeNteN Gd Pluimvee wordt gratis toegezonden aan relaties van de Gd. een jaarabonnement (3 nummers) voor personen buiten de doelgroep kost € 15,25 (excl. BtW en verzendkosten) | ADVeRteNtIes PSH Mediasales, t. 026-750 18 00 | BAsIsONtWeRP Fokko-Ontwerp | VORMGeVING X-Media Solutions doetinchem | DRUk Senefelder Misset doetinchem | VeRsCHIJNINGsFReQUeNtIe 3 keer per jaar | sUGGestIes als u suggesties heeft voor dit blad, dan verzoeken wij u deze door te geven aan de redactie. Overname van artikelen is toegestaan uitsluitend na toestemming van de uitgever.

IssN: 1875-2594 ADResWIJZIGINGeN: bel 0900 1770, kies 4 (10 cent/min.)

de Gd vervult daarin een rol door de uitvoering van labonderzoek en oplossingsgericht praktijkonderzoek, ontwikkeling van nieuwe diagnostiek, monitoring, dataverwerking en het aanbieden van tweedelijns gezondheidszorg. Ook in dit 50e nummer kunt u hiervan de resultaten lezen. JAN WORkAMP, SectORManaGeR PLUiMVee

50 Gd Pluimvee | juli 2012 |

3


In

drie

stappen naar beter

resultaat De Heus biedt een verrassend effectief voerconcept: Fit! Voer op maat. Elk bedrijf zijn eigen voer. In drie stappen behaalt u betere resultaten.  Inventarisatie  Fit!-analyse  Toepassing van voeders op maat

De kwaliteit van het voer is doorslaggevend voor maximale resultaten op uw bedrijf. Daarom Fit! Voer op maat.

www.de-heus.nl

Samen voor resultaat De Heus Voeders B.V. Postbus 396 6710 BJ Ede Tel. 0318 - 675 430 KvK 14626985 info@de-heus.nl www.de-heus.nl een onderneming van Koninklijke De Heus


tekst: Redactie |

NIEUWS & Tips

NIEUWS & Tips

Stuur monsters voor Salmonellaonderzoek minimaal 2 weken voor slachtdatum in De doorlooptijd van Salmonellaonderzoek kan sterk variëren. Als er geen bacteriën groeien op het selectieve medium, mag volgens de werkvoorschriften van de PPE-branchemethode drie dagen na inzet een negatieve uitslag afgegeven worden. Indien er wel bacteriën groeien, dient vervolgens vastgesteld te worden of het om Salmonella gaat, en zo ja, om welk type het gaat. Het ene Salmonellatype is lastiger te typeren dan het andere waardoor de uitslag soms enkele dagen later bekend is. Voor enkele types kan het noodzakelijk zijn het monster door te sturen naar het RIVM, deze verdere typering

kan nog eens 3 tot 14 dagen extra in beslag nemen. Stuur monsters voor Salmonellaonderzoek daarom minimaal 2 weken voor de slacht in, zeker als het vermoeden bestaat dat het koppel besmet is met een lastig te typeren stam, zoals S. Java. Monsters voor Salmonellaonderzoek die voor 14.00 uur bij de GD binnen zijn, worden dezelfde dag nog ingezet. Monsters die na 14.00 uur binnenkomen worden de volgende werkdag ingezet. Let hierop bij het versturen van de monsters en maak eventueel afspraken met de vervoerder.

Salmonella (Enteritidis (SE), Java Mycoplasma gallisepticum (M.g.)- besmettingen

(SJ)) en

(aantal bedrijven)

 vleessector vermeerdering SE

SJ

juni 2011 juli 2011 augustus 2011 september 2011 oktober 2011

 (1)

november 2011 december 2011

 (1)

januari 2012 februari 2012

 (1)

maart 2012

Drinkwater vaak van slechte kwaliteit

Een goede drinkwaterkwaliteit is van groot belang voor de gezondheid en daarmee voor de prestaties van uw dieren. In de praktijk blijkt dat drinkwatermanagement niet altijd de aandacht krijgt die het verdient. Wist u dat in 2011 van de bij GD onderzochte watermonsters in 40% van de gevallen de uitslag ‘minder geschikt’ of ’ongeschikt’ was? Omdat het grotendeels

M.g.

monsters uit de voorruimte betreft, is dit percentage waarschijnlijk een onderschatting. Het gaat er om wat de dieren uit het drinkpunt in de stal te drinken krijgen. Onvoldoende drinkwaterkwaliteit kan ongemerkt voor de nodige economische schade zorgen. Een voorbeeld: een besmetting met schimmels en gisten kost een bedrijf met 30.000 leghennen ruim 12.000,- euro op jaarbasis. Een bacteriologische vervuiling op een bedrijf van 30.000 vleeskuikens kost ruim 2.000,- euro per ronde. Als u de waterkwaliteit op uw bedrijf wilt onderzoeken, kijk dan op www.gddeventer. com/pluimvee > producten en diensten. Met het inzendnummer op de uitslag kunt u inloggen op GD Waterweb. Als u de uitslag binnen heeft, weet u meer dan het getal alleen. U ziet op GD Waterweb namelijk hoe de kwaliteit van uw water zich verhoudt tot de gewenste norm. Bovendien geven we u advies om problemen gericht aan te pakken.

 (1)

april 2012 mei 2012

 (1)

Salmonella-

(Enteritidis (SE), Typhimurium (ST)) besmettingen (aantal bedrijven) l leghennen SE

ST

juni 2011

 (4)

l (1)

juli 2011

l (2)

augustus 2011 september 2011

l (2)

oktober 2011

l (3)

november 2011

l (2)

december 2011

l (7)

januari 2012

l (3)

februari 2012

l (2)

maart 2012

l (1)

april 2012

l (5)

mei 2012

l (6)

l (1)

l (1)

Antibiotica bij eendagskuikens aantonen met de Poultryscan De GD heeft in het kader van het antibioticaresidu-onderzoek momenteel de premi-test ter beschikking. Ervaring en onderzoek heeft geleerd dat de premietest niet geschikt is voor het onderzoeken van mogelijke antibioticabehandelingen bij eendagskuikens. De nieuwe Poultryscan is hiervoor wel geschikt. Het onderzoek met de Poultryscan toont een antibioticumbehandeling in de eendagskuikens

aan maar een specificatie naar antibioticagroep is meestal niet mogelijk. De Poultryscan wordt uitgevoerd op vier antibioticagroepen (Tetracyline, Quinolonen, Macroliden/Penicilline en Sulfonamiden). Met name bij toediening van hoge doseringen aan de eendagskuikens leidt onderzoek van spierweefseldrip tot positieve uitslagen van alle geteste antibioticumgroepen. Omdat de testplaten slechts

beperkt houdbaar zijn, worden de testen pas uitgevoerd wanneer een volle plaat kan worden gemaakt. Hou daarom rekening met een langere doorlooptijd; eventueel op te lopen tot enkele weken. Het vraagt overigens nog nader onderzoek om te beoordelen of de PoultryScan - uitgevoerd bij eendagskuikens - antibioticabehandelingen ten tijde van het leggen van het broedei bij de ouderdieren aantoont. GD Pluimvee | juli 2012 |

5


U bouwt de stal, wij doen de rest! ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■

Stalinrichting Voer- en drinkinstallaties Eierautomatisering Klimaattechniek Elektrotechnische installatie 24 uurs service en onderhoud Voor AL uw pluimvee

STOP BLOEDLUIS Elanco

Elector® een klasse apart! UITSTEKENDE EFFECTIVITEIT DOOR UNIEK WERKINGSMECHANISME (1)

Molenberg 77, 5541 RN Reusel, +31 (0)497 64 10 77

www.vencotec.nl

Gaat u mee naar de top?

LANGE NAWERKING MINDER BEHANDELINGEN (2)

TE GEBRUIKEN

IN AANWEZIGHEID VAN LEGHENNEN

EIEREN BLIJVEN GESCHIKT VOOR CONSUMPTIE (3)

Elanco Animal Health Nederland Grootslag 1-5, 3991 RA Houten Tel: +31 (0)30 602 59 52 Fax: +31 (0)30 602 59 99

Coöperatie “De Valk Wekerom” UA

Hoge Valkseweg 58 Lunteren 0318-461141 www.dvw.nl info@dvw.nl

Referenties: 1. Spinosad Technical Bulletin. Dow AgroSciences (2001) 2. Liebisch G. Field Study to Evaluate Elector Against Poultry Red Mites (Dermanyssus gallinae) Labor Zecklab. Gegevens in bestand: T9CDE090011 (2009) 3. Pesticide development study (GLP): Magnitude of spinosad residues in poultry tissues and eggs resulting from applications of spinosad directly to chickens for control of northern fowl mites along with premise sprays for control of certain poultry house insects. Gegevens in bestand T9C180534 (2008) NLLAYELT00006 Elector® is een handelsmerk voor Elanco’s merk spinosad.

WWW.STOPBLOEDLUIS.NL


vrAAg & ANTWoorD

In de rubriek ‘Vraag & antwoord’ beantwoorden onze dierenartsen vragen vanuit de praktijk die ons op één of andere manier bereiken.

?

?

Vraag: wat is nu eigenlijk gepaard bloedonderzoek en wat zijn de voordelen ervan?

Vraag: Waarom is vaccinatie tegen bijvoorbeeld ILT met de oogdruppelmethode beter dan de drinkwater- of spraymethode?

antwoord jan Workamp:

antwoord pluimveedierenarts jos Heijmans:

“Gepaard bloedonderzoek wil zeggen dat er nieuw getapt bloed én bloed dat eerder is getapt en opgeslagen, worden onderzocht. Het grote voordeel van dit gekoppelde onderzoek is dat het makkelijker is om een juiste relatie te leggen tussen een infectie en een gezondheidsprobleem. Op veel pluimveebedrijven is het ongebruikelijk om regelmatig niet-verplicht bloedonderzoek te laten doen. Pas als er sprake is van gezondheids- of productieproblemen bij het koppel wordt bloedonderzoek uitgevoerd. Het nadeel hiervan is dat als in dit bloed een hoge antistoftiter voor een bepaalde ziekteverwekker wordt gevonden, dat nog niet automatisch wil zeggen dat dit ook de oorzaak van de problemen is. een hoge titer zegt alleen dat er ooit een infectie is geweest, maar niet wanneer en dus ook niet of er een relatie is met de problemen. in de Gd Bloedbank kunt u bloed laten opslaan en later weer opvragen voor onderzoek. Kijk voor meer informatie op www.gddeventer.com/pluimvee > producten en diensten.”

“Spray- en drinkwaterenting zijn in feite afgeleid van de oogdruppelvaccinatie met het doel om grote aantallen dieren sneller en dus goedkoper te kunnen vaccineren. Het nadeel van deze massa-applicatiemethode is echter dat er veel vaccinvirus verloren gaat met als gevolg dat in veel gevallen niet alle dieren worden geraakt. Hierdoor gaat het vaccinvirus tussen de geraakte en de niet geraakte dieren recirculeren waarbij dierpassages optreden. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat na circa 15 dierpassages het vaccinvirus kwaadaardig is geworden en wel net zo kwaadaardig als een virulent veldvirus! dit fenomeen treedt alleen op bij bepaalde iLt-vaccins, namelijk die vaccins die geproduceerd zijn op broedeieren/kippenembryo’s en dat zijn juist vaccins die in nederland zijn toegestaan. Bij een goed uitgevoerde oogdruppelenting krijgen de dieren voldoende vaccinvirus binnen, ontstaat snel een afweerreactie waardoor het entvirus wordt opgeruimd, de dieren bescherming opbouwen en recirculatie wordt voorkomen.”

?

Vraag: Wat zeggen IB HAR-titers over de bescherming tegen IB-besmettingen tijdens de legperiode?

antwoord pluimveedierenarts Sjaak de Wit:

Ook een vraag? Laat het ons weten en mail uw vraag naar redactie@gddeventer.com onder vermelding van Vraag & antwoord Gd Pluimvee.

“antistoffen in het bloed vormen een belangrijk deel van de bescherming tegen productiedalingen door besmettingen met de verschillende iB-virussen. iB-virussen slaan als eerste aan in de luchtwegen en moeten dan via het bloed naar de eileider en andere organen. als de iB-stam dan in het bloed bedekt wordt met antistoffen die dat virus herkennen en neutraliseren, zal de schade in de eileider voorkomen worden of een stuk minder zijn. Hierbij geldt de simpele regel: meer is beter. Hoe meer antistoffen die de iB-stam herkennen en kunnen neutraliseren, hoe geringer de schade. Maar er is nog een tweede simpele regel: je moet het per type iB bekijken. Hoge titers tegen M41 zeggen heel weinig over de bescherming tegen een ander type zoals d388 of d1466. Om de effectiviteit van een vaccinatieschema te beoordelen kun je dus het beste naar titers tegen meerdere types kijken. de allerbeste test om de hoeveelheid neutraliserende antistoffen te meten tegen een bepaald type iB is de Vnt-test. de aanzienlijk goedkopere en snellere HaR-test geeft ook goede indruk van het te verwachten beschermingsniveau tegen productiedalingen. Bij titers van 7 à 8 en hoger mag je een hoge bescherming tegen dat type iB verwachten.” Gd Pluimvee | juli 2012 |

7


interview |

tekst: Margriet Brus, Klinkers communicatie

Terugblik met Ben Kouwenhoven

Hoofd laboratorium bij de Gezondheidsdienst van 1970-1995

Tot 1995 was Ben Kouwenhoven werkzaam in het laboratorium van de ‘Gezondheidsdienst voor Pluimvee’ in Doorn. In de 25 jaar dat hij er werkte, veranderde er nogal wat. Er kwamen isolatoren, er werd nieuwe diagnostiek ontwikkeld en de blik op pluimveegezondheid veranderde. 8


50 Hoe was het toen u in 1970 bij de Gezondheidsdienst kwam? “de Gezondheidsdienst voor Pluimvee was toen net van Soesterberg naar doorn verhuisd. alles was nieuw en up-to-date en er waren meerdere jonge mensen aangetrokken. Het Mycoplasma gallisepticum-onderzoek liep heel goed en de Salmonella Pullorumbestrijding was nagenoeg klaar; dat kwam toen bijna niet meer voor. Verder werden er op grote schaal gecontroleerde proefvaccinaties op bedrijven met het net door collega Rispens ontwikkelde Marekvaccin gedaan. ik was aangenomen om het laboratorium te leiden. ik kwam van de faculteit en was gepromoveerd op onderzoek naar coccidiose bij kippen. ik werkte bij het instituut voor tropische en Protozoaire ziekten, maar wilde wel eens wat anders en bovendien moest ik van mijn huidige werk naar de tropen, dat wilde ik niet.“

“Pullorum kwam bijna niet meer voor” Wat trof u aan bij de dienst? “toen ik er kwam, liep de afdeling bacteriologie goed en ook de secties hadden ze goed geregeld. er was ook wel een afdeling virologie, maar het virologisch onderzoek was nog mondjesmaat. celkweken bijvoorbeeld werden nog niet gedaan. ik ben me dan ook gaan richten op de virologie. We hebben faciliteiten opgezet voor virusisolatie en –identificatie. Verder verbeterden we (de apparatuur voor) het histopathologisch onderzoek. dat alles was voor mij ook een leerproces. ik heb allerhande technieken verzameld en binnengehaald.”

Wat vindt u terugkijkend de belangrijkste ontwikkeling toen? “Wat heel essentieel is geweest, is dat wij onze isolatoren konden aanschaffen. dat was nodig voor betrouwbaar onderzoek met ziekteverwekkers zonder gevaar voor de omgeving. Onze exportbelangen werden steeds groter, dus het belang van ziektebestrijding werd ook steeds groter. Wij waren in nederland al goed bezig en konden bijvoorbeeld zeggen dat we mycoplasmavrij waren. Maar we hebben toen gezegd: als we wat willen, met name met virusinfecties, dan moeten we isolatoren hebben. daarmee konden we

zelf bacteriële en virusinfecties onder strikt gecontroleerde omstandigheden uitvoeren en daarmee de effecten van nieuwe onbekende ziekteverwekkers bestuderen. Maar vooral belangrijk: we konden met geïsoleerde virussen specifieke antistoffen maken. en die hadden we weer nodig voor goede diagnostiek.”

Was er toen ook al een sPF-faciliteit? “daarmee zijn we toen gestart; dat was een voorwaarde voor het maken van specifieke antisera. We begonnen met het opzetten van SPF-leghennen en later ook vleeskuikenouderdieren. die moesten we toen adeno- en reovirusvrij zien te krijgen en dat is lastig door de verticale overdracht. toen dat lukte waren we daarmee uniek.”

en hoe stond het met de diagnostiek? “We hadden met een vrij klein clubje medewerkers een goedlopende (histo)pathologie, bacteriologie, parasitologie, virologie en chemie. toen begonnen we ook nieuwe dingen te ontdekken. Soms in je nadeel, want dan dachten ze in het buitenland: wat hebben ze veel ziekten in nederland! Zo begonnen we voorop te lopen in onderzoek, diagnostiek en ook behandeling. We introduceerden in die tijd nieuwe testen en technieken. eind jaren 80 werd de eLiSa-techniek geïntroduceerd. dat was met vallen en opstaan, maar uiteindelijk hebben we er veel plezier van gehad. Ook kwamen we toen met een formule voor het berekenen van het juiste moment voor het Gumborovaccin. de ‘moleculaire’ diagnostiek begon toen net, dat is nu anders. Werken met monoclonalen, de PcR, sequencing, allemaal nieuwe technieken. daar lik je je vingers bij af!”

“Je likt je vingers af bij de nieuwe technieken” Wat was er nog meer heel anders dan nu? “Op een bepaald moment kwam het idee om over het koppel als geheel meer informatie in beeld te brengen. Zoals de invloed van temperatuur en strooisel. We waren toen meer zoötechnisch dan diergeneeskundig bezig. er werd voorheen nauwelijks geke-

“Het aanschaffen van isolatoren was essentieel” ken naar bijvoorbeeld de relatie tussen het milieu en het voorkomen van een bepaalde infectie. dat was een hele nieuwe benadering. Wat we toen ook al deden, is monitoring. Georganiseerde ziektebestrijding door stamping-out, zoals Salmonella (pullorum), Mycoplasma gallisepticum, maar ook ncdmonitoring en daarmee aanpassingen van entprogramma’s was altijd een belangrijke taak van de Gd.”

een heel belangrijk thema nu is antibioticaresistentie. Was dat in uw tijd ook al zo? “antibioticaresistentie was toen nog niet echt een groot thema zoals nu, al zagen we daar toen zeker al wolken aan de horizon. en vanzelfsprekend gaf onze afdeling bacteriologie pas adviezen over te gebruiken antibiotica na degelijk gevoeligheidsonderzoek (antibiogrammen).”

Wat waren dan wel de grote thema’s? “We hebben een paar keer grote pseudovogelpestuitbraken gehad. dat bracht veel onderzoek naar entschema’s en vooral entmethoden met zich mee. toen begonnen de iB-problemen bij vleeskuikens. de eerstedag-enting heeft daar heel goed gewerkt. daarna kwamen de iB-varianten, vooral in vermeerdering en legdieren. die hebben we veelal geïsoleerd en getypeerd. een ander probleem dat we goed beschreven hebben, was het egg drop Syndrome (edS) . de farmaceutische industrie heeft daar een uitstekend vaccin tegen ontwikkeld. Verder waren er heel veel problemen met het malabsorptiesyndroom (MaS) (‘natte mest’) bij vleeskuikens. We hebben er veel onderzoek naar gedaan maar nooit de oorzaak gevonden. Frustrerend. We konden wel adviezen geven om het probleem te verminderen.”

Het klinkt als een mooie tijd. “Voor iemand geïnteresseerd in alle facetten van ziektekundige problemen was het dat zeker. je was nog niet halverwege het ene probleem of het volgende diende zich alweer aan. je zat er altijd middenin.”

Gd Pluimvee | juli 2012 |

9


INTErvIEW |

tekst: MaRGRiet BRUS, KLinKeRS cOMMUnicatie

Blik op 2012 met

50

GD-dierenarts teun Fabri

“Wij zijn de verbinding tussen de wetenschap en de praktijk”, antwoordt Gd-dierenarts teun Fabri op de vraag hoe hij de rol van de Gd in de sector op dit moment zou omschrijven. een interview met Fabri over de Gd van nu, de stand van zaken in de sector en de discussie over antibiotica.

Wat doet u precies bij de GD? “ik werk samen met twee collega’s in de sectiezaal, dat doe ik al 25 jaar. daarnaast doe ik onderzoek naar darmgezondheid bij leghennen en vleeskuikens. dat al zo’n 15 jaar. en ik ben hoofd van de veterinaire afdeling: dat houdt in dat ik de Gd-dierenartsen, de buitendienst en de proefdierfaciliteit aanstuur.”

Die proefdierfaciliteit is niet zo bekend, vertel daar eens iets over. “ik ben sinds 2001 verantwoordelijk voor de SPF-stallen (stallen met dieren die gegarandeerd vrij zijn van bepaalde ziektekiemen, red.) in de proefdierfaciliteit. ik moet dus zorgen dat de SPF-dieren ook SPF blijven. in de proefdierfaciliteit deden we eerder vooral praktijkonderzoek, gefinancierd door de sector. nu is 75% van het onderzoek voor derden. Onze faciliteit is uniek en we hebben bovendien de tijd mee. dertig tot veertig jaar geleden waren er veel farmaceuten, nu zijn ze veelal samengegaan. Ze doen alleen nog maar de voor hun rendabele dingen, onderzoek besteden ze graag uit aan partners zoals de Gd.”

“Onze onderzoeksfaciliteit is uniek” Waaruit bestaat het werk van de GD nog meer? “Veldwerk is ook een heel belangrijk onderdeel, voor onze Gd-dierenartsen zo’n 60 tot 70% van hun dagtaak. en dan is er nog het werk in de sectiezaal. daar zag je de afgelopen jaren een spectaculaire ontwikkeling. Onge-

10

veer 20 jaar geleden kregen we zo’n 100.000 secties per jaar binnen. nu krijgen we er veel minder, maar de secties zijn wel moeilijker. We krijgen namelijk de lastigste gevallen binnen, waar ook meer vervolgonderzoek aan vastzit, de rest gebeurt al op de praktijk.”

“Druk met de monitoring van antibiotica”

Antibiotica is momenteel een veelbesproken onderwerp. Hoe springt de GD daar op in?

“je merkt de invloed van veranderde huisvestings- en welzijnsnormen. Uit het oogpunt van diergezondheid zijn dat niet altijd positieve effecten. Zo komt aviaire influenza meer voor bij uitloopdieren, een actueel onderwerp. en verder zijn Salmonella Gallinarum, Salmonella Pullorum, Pasteurella multocida en vlekziekte weer terug van bijna weggeweest. Ook zijn er meer worminfecties door grondhuisvesting.“

“als je kijkt naar hoe de sector zich heeft ontwikkeld, dan was het management altijd gericht op het op de juiste momenten inzetten van antibiotica. daar moeten we nu, gezien de hele politieke en maatschappelijke discussie, vanaf. dus wordt er naar alternatieven gezocht. antibiotica worden in 50% van de gevallen ingezet voor darmproblemen, dus je ziet nu veel additieven tegen darmproblemen op de markt komen. deze additieven moeten worden geregistreerd en daarvoor voert de Gd onderzoek uit. Ook is de Gd op het gebied van antibiotica momenteel erg druk met monitoring. We hebben ook veel nieuwe plannen op dit gebied.”

Oja? Vertel. “Het zit namelijk zo: antibiotica worden ingezet bij bacteriële infecties. Maar elke bacteriële infectie heeft een primaire oorzaak: meestal een virale infectie. als je die virale infectie kunt aanpakken, heb je dus ook geen secundaire infecties en hoef je minder antibiotica te gebruiken. We ontwikkelen daarom testen om virale infecties aan te tonen. Stap twee is dan het maken van infectiemodellen (hoeveel impact heeft een infectie en voor hoeveel schade zorgt het?) en het doen van prevalentiestudies (hoe vaak komt iets voor?). de derde stap is het monitoren van het probleem.”

Welke ontwikkelingen vallen u op dit moment nog meer op?

Hoe zou u de rol van de GD op dit moment omschrijven? “ik vind dat wij de verbinding zijn tussen de wetenschap en de praktijk. Wij analyseren de praktijk en geven de wetenschap aan: daar liggen de problemen. andersom ook: wij halen informatie uit de wetenschap en maken die toepasbaar voor de praktijk. als er bijvoorbeeld exportproblemen zijn, dan haal je de kennis om het probleem het beste op te lossen uit de wetenschap. Met de komst van gespecialiseerde dierenartspraktijken zijn wij wat meer naar de wetenschappelijke kant opgeschoven en zo is er een balans en bovendien een goede samenwerking met de praktijken. dat vind ik typisch de rol van de Gd van nu: de dierenarts ondersteunen met laboratoriumonderzoek, data en kennis.”

“Dierenartsen zijn onze ogen in het veld”


Is de GD niet te veel richting de wetenschap opgeschoven? “je moet daar wel voor waken en daarom zorgen we ervoor dat we zoveel mogelijk veldcontacten hebben. Zeker de mensen in de sectiezaal en de centrale dierenarts (een telefoon-adviesdienst) moeten exact weten wat er speelt. contacten met de practici zijn daarbij heel belangrijk. Zij zijn onze ogen in het veld. Ook via VMP houden ze ons op de hoogte. dit willen we dan ook heel graag uitbreiden richting de legsector. de gezondheid op vleeskuikenbedrijven is de laatste jaren spectaculair gestegen en er is ook veel meer bewustwording. in de legsector mag

het nog wel wat meer: een beter hygiënebesef en een beter idee dat gezondheidsproblemen niet alleen een risico zijn voor een bedrijf maar voor de hele sector.”

Waar staat de GD over 15 jaar? “Over 10 tot 15 jaar verbinden we nog steeds de wetenschap met de praktijk. We doen dan vooral veel aan databeheer en datacommunicatie. We hebben indicatoren in de stallen hangen die door de pluimveehouder en de dierenarts worden afgelezen. Wij kunnen die gegevens ook zien en er waar nodig op reageren. als ik verder filosofeer, dan zijn er stappentellers

“Gezondheid in de legsector mag nog wel beter” voor kippen. Worden er opeens veel minder stappen geteld, dan is er iets aan de hand. Verder kunnen we dan de productie meten, de lichaamstemperatuur en ga zo maar door. al deze gegevens zitten dan samen in een centrale database voor indicatoren. dat betekent ook minder bedrijfsbezoeken en dus minder besmettingsgevaar.” Gd Pluimvee | juli 2012 |

11


interview |

tekst: Margriet Brus, Klinkers communicatie

Blik vooruit

met

pluimveedierenarts en voorzitter van de KN

“Dierenartsen hebben belangrijke gezamenlijke doelen�

12


Marcel Boereboom,

50

MvD-vakgroep gezondheidszorg pluimvee Marcel Boereboom is behalve dierenarts en mede-eigenaar van Pluimveepraktijk de achterhoek in Ruurlo ook voorzitter van de vakgroep gezondheidszorg pluimvee van de KnMvd. Met hem praten we over de toekomst van de sector. “Over 10 tot 15 jaar zijn volksgezondheid, dierenwelzijn en milieu leidend bij de productie van vlees en eieren. in die volgorde. dat betekent dus een verschuiving in de werkzaamheden van dierenartsen, maar ook een verschuiving voor de pluimveehouder.” U bent behalve dierenarts ook voorzitter van de vakgroep. Wat houdt dat in? “de vakgroep gezondheidszorg pluimvee is een onderdeel van de KnMvd. de vakgroep zorgt ervoor dat technische kennis overgebracht wordt op dierenartsen, maar behartigt ook de belangen van de pluimveedierenarts. Mijn rol als voorzitter van de vakgroep is: weten wat er leeft onder pluimveedierenartsen en werken aan een goede samenwerking tussen dierenartsen onderling. dit alles met als doel om met één mond te communiceren richting partijen zoals de overheid en de Gd.”

1 juni j.l. is er een brief gestuurd naar de tweede kamer over antibioticagebruik. Wat zijn de consequenties van deze brief? “Het antibioticaconvenant is al drie jaar een rode draad binnen de vakgroep, maar ook in de dagelijkse praktijk. de brief aan de kamer gaat over het ‘Udd-principe’. dat betekent: ‘uitsluitend toediening door de dierenarts, tenzij...’ Bij een koppelbehandeling moet de dierenarts eerst de dieren hebben gezien en een diagnose stellen, dan pas mag er een koppelbehandeling met antibiotica toegediend worden. Op deze manier wordt al veel gewerkt binnen de pluimveesector.”

Betekent dit dat we over 20 jaar geen antibiotica meer gebruiken? “nee. We zetten antibiotica dan wel minder vaak in en ze worden specifieker toegediend. Maar antibiotica zullen over 20 jaar nog steeds ingezet worden. niet behandelen veroorzaakt dierenleed. Het gebruik van antibiotica verminderen is niet simpel. er spelen zoveel factoren mee zoals management,

klimaat en voeding. iedereen moet daar een bijdrage aan leveren. elke speler in de keten moet hierin zijn verantwoordelijkheid nemen.”

Moeten dieren maar weer binnen gehouden worden? “in ieder geval krijgt de consument in de toekomst veel meer invloed om te kiezen. de traditionele manier van produceren blijft, maar er wordt ook meer alternatief en biologisch geproduceerd. de rijke westerse wereld zal op den duur meer kiezen voor de alternatieve en of biologische productie, de niet-westerse landen zullen blijven kiezen voor de huidige manier van produceren. de productie voor export zal de komende jaren sterk afnemen, want wij kunnen vanwege de strenge regels in nederland steeds moeilijker concurreren met de groeimarkten.”

“Niet behandelen veroorzaakt dierenleed” Hoe verandert daarmee de rol van de dierenarts? “de dierenarts wordt meer en meer verantwoordelijk voor de handhaving van de regelgeving. de focus ligt nu nog vaak op diergezondheid, maar ook milieu en volksgezondheid spelen een rol. Over 10 tot 15 jaar zijn volksgezondheid, dierenwelzijn en milieu leidend bij de productie. in die volgorde. dat betekent dus een verschuiving in de werkzaamheden van dierenartsen. jongere dierenartsen zijn daar al heel erg mee bezig, met ‘maatschappelijk verantwoord veterinair ondernemen’.”

“Meer rekening houden met zoönosen”

en wat betekent dat voor de pluimveehouder? “de welzijnscriteria op het gebied van bijvoorbeeld uitloop, hokbezetting, daglicht en natuurlijk gedrag worden steeds belangrijker in de bedrijfsvoering. er zullen parameters worden ontwikkeld om dit te toetsen. dat geldt ook voor de volksgezondheidrisico’s, bijvoorbeeld ai. er zal meer rekening gehouden moeten worden met stofemissie, geur en zoönosen.”

Als de dierenarts steeds meer gespecialiseerd wordt, wat wordt dan de plek van de GD? “er blijft een rol voor de Gd. Met name voor monitoring, een taak die de Gd vanuit het collectief (PPe en Ministerie van el&i invult) en van grote betekenis is voor de gehele sector. daarnaast wordt de Gd internationaal gezien als een onafhankelijk referentielab, dat blijft zo. Ook zie ik een rol voor de Gd in het beheren van data, zoals de database iKB-cRa. de rol van de VMP (Veterinaire Monitoring Pluimvee, een systeem waarmee dierenartsen en de Gd informatie uitwisselen, red.) is dan uitgekristalliseerd en een vast onderdeel van het werk van dierenartsen. Het registeren van gegevens in VMP moet minder vrijblijvend worden, daar zie ik ook een rol voor de Gd. Omdat de dierenartsen steeds meer gespecialiseerd worden, zal het niveau van de veterinaire kennis waarop de Gd ingeschakeld wordt, verschuiven. Bovendien zijn er ook steeds meer praktijken met eigen labs, zodat er op dat gebied meer concurrentie is. Persoonlijk vind ik dat wel goed. Samengevat ligt het beheer van kennis bij de Gd, de data in het veld. de koppeling daar tussen kan nog veel beter. als er meer gegevens zijn, kunnen er ook betere analyses gemaakt worden.” Gd Pluimvee | juli 2012 |

13


onderzoek | tekst: drs. Merlijn Kense en dr. Wil Landman

Autovaccin tegen Enterococcus werkt mogelijk bij moederdieren De GD doet sinds 2008 onderzoek naar Enterococcus cecorum en de manier waarop deze darmbacterie overgedragen wordt. Recent is de werking van een autovaccin onderzocht. Belangrijkste conclusie: het autovaccin lijkt te werken bij moederdieren. De volgende stap is onderzoeken of het autovaccin ook een gunstig effect heeft bij de nakomelingen.

14

Onderzoek naar de verspreiding In 2008 is de GD een onderzoek gestart naar de oorzaak van kreupelheid, verhoogde uitval en slechte groei bij vleeskuikens. Uit de veldstudie die in 2009 is uitgevoerd bleek dat de bacterie Enterococcus cecorum veelvuldig uit laesies van zieke dieren werd geïsoleerd en waarschijnlijk de veroorzaker van de problemen is. De bacterie bleek ook aanwezig bij vergelijkbare problemen bij vleeskuikenmoederdieren. Tevens is veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van de bacterie bij de moederdieren en de broederij. Hierbij bleken de E. cecorum-bacteriën die gevonden werden in de darm van de moederdieren genetisch te verschillen van de E. cecorumbacteriën die geïsoleerd werden uit de laesies van de nakomelingen van deze dieren. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de E. cecorum-bacteriën van moederdieren de


bevindingen in combinatie met de resultaten van de veldstudie kunnen we met vrij grote zekerheid zeggen dat de bacterie niet verticaal wordt overgedragen.

Werking van autovaccin onderzocht

cecorum

Daarnaast is onderzocht of een autovaccin E. cecorum-laesies bij de moederdieren zelf kan voorkomen. Als dit zo zou zijn, kunnen autovaccins waarschijnlijk ook worden gebruikt om de nakomelingen tijdens de eerste levensweken te beschermen. Het effect van een autovaccin op E. cecorum-infecties is eerst op kleine schaal getest. Aangezien de gevaccineerde moederdieren significant minder E. cecorum-laesies hadden dan de besmette niet-geënte dieren, is dit verder in een vervolgstudie met meer dieren onderzocht. De resultaten van de vervolgstudie kwamen overeen met het eerste experiment: het gebruik van een E. cecorum-autovaccin vermindert de kans op verschijnselen en laesies bij moederdieren. In de geïnfecteerde en niet-gevaccineerde groep kregen 13 van de 100 dieren in de weken na infectie de typische verschijnselen tegenover maar 2 van de 100 in de gevaccineerde groep. Dit is significant minder. Op basis van deze gegevens is het interessant om in een vervolgstudie te kijken of kuikens van gevaccineerde moederdieren minder gevoelig zijn voor een infectie met E. cecorum dan kuikens van niet gevaccineerde moederdieren.

Abces wervellichaam T6-7 ten gevolge van een E. cecorum-infectie

Afgebroken heupkop ten gevolge van E. cecorum-infectie

Infecties bij vleeskuikens ziekte bij de nakomelingen hoogstwaarschijnlijk niet hebben veroorzaakt. Ook in de monsters van lucht, liggenblijvers en eendagskuikens, die genomen zijn in de broederij is deze bacterie nooit aangetoond. Deze resultaten waren aanleiding om onderzoek naar de transmissie van E. cecorum voort te zetten.

Waarschijnlijk geen overdracht van moederdier op kuiken Hoewel het eerdere praktijkonderzoek geen aanwijzingen gaf voor verticale transmissie (overdracht van moederdier op kuiken) van E. cecorum, kan deze wijze van transmissie niet helemaal worden uitgesloten. E. cecorum werd namelijk wel een aantal keer in de eileider van moederdieren gevonden. Daarom is in een dierexperiment geprobeerd om de verticale verspreiding van E. cecorum op te wekken. Bij geen van de nakomelingen van geïnfecteerde moederdieren zijn klinische verschijnselen gezien. Tevens is bij geen van de nakomelingen de bacterie E. cecorum geïsoleerd uit organen. Op basis van deze

De afgelopen jaren is ook onderzoek gedaan naar infectieroutes van E. cecorum bij vleeskuikens. Het ziektebeeld was op te wekken door de bacterie in de bloedbaan te spuiten. Daarnaast is het gelukt om op kleine schaal E. cecorum-laesies op te wekken na injectie in de spieren (35% van de dieren) of de voetzool (17% van de dieren) en via twee natuurlijke infectieroutes, namelijk orale toediening (2,5%) en toediening via een aerosol (fijne nevel) (7,5% van de dieren). In de loop van 2012 zal in een vervolgstudie bij vleeskuikens onderzocht worden of het aantal dieren met laesies toeneemt nadat ze besmet zijn met E. cecorum via natuurlijke infectieroutes (digestieapparaat en luchtwegen) in combinatie met een (ent)virusinfectie. Het is bekend dat infecties met bacteriën en (ent) virussen de klachten van beide infecties kunnen versterken. Dit onderzoek wordt uitgevoerd om een groter effect in het diermodel te bewerkstelligen en vervolgonderzoek naar interventiestrategieën te vergemakkelijken.

Ontstoken hartzakje ten gevolge van een E. cecorum-infectie

Enterococcus cecorum E. cecorum is een bacterie die behoort tot de normale darmflora van kippen. In de darm veroorzaakt deze bacterie dan ook geen problemen. Als de bacterie echter de mogelijkheid heeft om het lichaam binnen te dringen, kunnen klachten ontstaan. De bacterie veroorzaakt met name ontstekingen van het hartzakje en tast het bot aan in de heupkop en in het wervellichaam T6-7. De laatste twee locaties veroorzaken de kreupelheid die gezien wordt in een koppel vanaf ongeveer 2-3 weken leeftijd. E. cecorum veroorzaakt niet alleen problemen in Nederland maar ook in andere landen.

Dit onderzoek is uitgevoerd met financiering van het PPE. GD Pluimvee | juli 2012 |

15


NIEUWE PCR | tekst: Dr. Wil Landman en dr. Herman Peek

Nieuwe qPCR biedt inzicht in verloop van

coccidiose-infecties Coccidiose is een parasitaire darminfectie die in de pluimveehouderij veel schade veroorzaakt. Inzicht in het verloop en de coccidiosesoorten betrokken bij uitbraken is nodig voor een goede behandeling. De nieuwe qPCR-methode kan daarbij een belangrijk hulpmiddel zijn. Om een correct beeld te krijgen van een coccidiose-infectie moet sectie op dieren en controle van de darminhoud met behulp van een microscoop gebeuren. Deze manier van werken is echter arbeidsintensief. Tevens bestaat de kans dat een aantal coccidiosesoorten over het hoofd wordt gezien. Met behulp van een nieuwe kwantitatieve polymerase kettingreactie, in het Engels quantitative Polymerase Chain Reaction (qPCR) techniek, is het sinds kort mogelijk om via mestmonsters snelle en specifieke analyses voor coccidiose uit te voeren. Deze techniek toont niet alleen de betrokken coccidiosesoorten aan, maar ook de infectiedruk in aantallen oöcysten equivalenten per gram mest. De nieuwe analysemethode biedt bovendien de mogelijkheid om inzichtelijk te maken of de ingezette anticoccidiosemaatregelen via voer, management en/of hygiëne effectief zijn.

E. maxima) te diagnosticeren omdat de typische letsels soms moeilijk te herkennen zijn, zeker wanneer de infectiedruk laag is. Daarnaast wordt om de coccidioseinfectiedruk op bedrijven te meten een OPG-bepaling gedaan waarmee het aantal oöcysten per gram mest wordt vastgesteld, maar hierbij kunnen de betrokken Eimeriasoorten niet worden geïdentificeerd. In de qPCR wordt echter, wat een tweede voordeel is, het aantal oöcysten per gram mest per Eimeriasoort gegeven, waardoor een goed beeld ontstaat welke soorten de infectiedruk veroorzaken. Zo kan bij gebruik hiervan in het veld de prevalentie en infectiedruk van alle Eimeriasoorten goed in beeld worden gebracht. Een derde voordeel van de qPCRmethode is dat het niet meer nodig is om dieren op te offeren voor sectie om tot een

Om de waarde van deze qPCR-techniek te testen is in de praktijk een onderzoek op een aantal vleeskuikenbedrijven uitgevoerd waarbij de qPCR-bepaling vergeleken is met de klassieke OPG-bepaling. In dit onderzoek werd aangetoond dat de overeenkomst tussen de qPCR en de OPGtellingen goed is. Bovendien geeft de test

300000

OPG equivalent/gr. mest

16

Onderzoek in de praktijk

Figuur A

Waarom deze nieuwe test? De qPCR biedt belangrijke voordelen ten opzichte van de tot nu toe gebruikte (oude) methode (oöcystentelling en de letselscore middels sectie). Ten eerste kan met de qPCR de diagnose coccidiose tot op soortniveau in mestmonsters worden vastgesteld. Bij de oude methode wordt een coccidioseinfectie vastgesteld met behulp van sectie op slechts een beperkt aantal dieren. Bij het sectieonderzoek worden van de zeven bij pluimvee voorkomende Eimeriasoorten er maximaal vijf vastgesteld. Twee soorten (E. praecox en E. mitis) zijn niet goed te identificeren omdat zij geen typisch herkenbare letsels in de darm veroorzaken. Daarnaast is het soms lastig om bepaalde soorten (bijvoorbeeld

diagnose te komen. Men kan volstaan met een qPCR-onderzoek van een betrouwbaar genomen mestmonster.

250000 200000

E. E. E. E.

acervulina tenella maxima mitis

150000 100000 50000 0

13 15 17 20 22 24 27 29 31 34 36 38 41 Leeftijd in dagen


GD-onderzoeker Herman Peek aan het werk

Wanneer en hoe vaak moet de qPCR ingezet worden? Om het verloop van een coccidiose-infectie bij vleeskuikens optimaal te monitoren zal in beginsel tijdens de mestperiode vanaf 18 dagen leeftijd elke drie dagen een mestmonster onderzocht moeten worden. Bij een lager aantal inzendingen kunnen belangrijke stijgingen of afnames van de infectiedruk per Eimeriasoort gemist worden. De uitslag van het onderzoek vermeldt het aantal oöcysten equivalenten per gram mest per aangetoonde Eimeriasoort. Afhankelijk van het beeld van een eerste ronde kan voor de volgende ronde een ander schema gehanteerd worden. Dit kan worden ingeschat door uw dierenarts, eventueel in overleg met de veevoervoorlichter.

Interpretatie uitslagen

aan welke coccidiosesoorten betrokken zijn bij de coccidioseproblemen. De coccidioseqPCR is tevens ingezet om het effect van interventiemaatregelen inzichtelijk te maken. Hieronder wordt, als voorbeeld, het verloop van een coccidiose-infectie weergegeven vóór het nemen van specifieke maatregelen tegen coccidiose (Figuur A) en nadat men is overgestapt op een ander anticoccidiosemiddel in een daaropvolgende mestronde (Figuur B). In Figuur B is duidelijk te zien dat de infectiedruk nagenoeg is verdwenen en slechts aan het einde van de

ronde oploopt voor E. acervulina. Behalve E. acervulina aan het einde van de ronde zijn er ook E. maxima-oöcysten in de periode tussen 22 en 27 dagen waargenomen. Het voorbeeld is afkomstig van het praktijkonderzoek en geeft aan dat een optimale interventie, in dit geval voor E. acervulina, mogelijk is, maar de genomen maatregelen zullen niet altijd zo’n ideale uitkomst hebben. Reden te meer om te blijven onderzoeken.

Figuur B 1000000 800000

E. acervulina E. maxima

OPG equivalent/gr. mest

600000 400000 200000 0

13 15 17 20 22 24 27 29 31 34 36 38 41 Leeftijd in dagen

Een juiste interpretatie van de uitslagen van een qPCR is slechts mogelijk wanneer in een mestronde voldoende bepalingen zijn uitgevoerd, zodat het verloop van de infectiedruk van de verschillende Eimeriasoorten bekend is. De koppelgeschiedenis en bedrijfsgegevens zijn bij de interpretatie ook van groot belang. Dit kan het beste gedaan worden door uw dierenarts. Integraties of veevoerbedrijven kunnen met de qPCR een indruk krijgen van de coccidiosestatus van de bedrijven waar zij voer leveren. Het is van belang dat zij de vinger aan de pols houden en tijdig maatregelen nemen wanneer de coccidiosedruk op hun bedrijven toeneemt. De GD wil graag met het uitvoeren van de coccidiose-qPCR de voerfabrikant een instrument geven om een beter beeld te krijgen van de situatie bij hun klanten. Dit onderzoek is uitgevoerd met financiering van het PPE.

Het verzamelen en opsturen van monsters Per stal, per monstername is één mengmonster nodig van minimaal 50 verse droppings (mesthoopjes, zowel dunne darm- als blindedarmmest) verzameld en verdeeld genomen over de stal. De monsters kunnen op het bedrijf in de koelkast in mestmonsterpotten van 500 ml bewaard worden en kunnen één maal per week naar de GD opgestuurd worden. Dit hoeft niet gekoeld.

GD Pluimvee | juli 2012 |

17


ÒHet onderscheid zit niet alleen in de kip, maar juist in onze aanpak.Ó

verbeek broederij en opfok

  Postbus 11, 6740 AA Lunteren ¥ Kauwenhoven 3, 6741 PW Lunteren

27-10-2010  GD ¥Pluimvee Telefoon 0318 57 82 50 ¥ Fax 0318 48 24 11 ¥ info@verbeek.nl www.verbeek.nl

12:05

Pagina 1

HEUVA REINIGING ADVERTEREN IN DIT MAGAZINE?

Stalreiniging & ontsmetten

Voor het reinigen en ontsmetten van alle soorten stallen. Tevens ook voor het reinigen van: Silo’s – Vloeren – Gevels – Daken.

Tel: 0493-472172 Mob: 0628230356 www.heuvareiniging.nl

        

 



Neem contact op met: Marco Jansen T 026-750 18 45 E marco.jansen@pshmediasales.nl I www.pshmediasales.nl

IKB PSB Gecertificeerd



Voor levering en montage van: silo’s & vijzels voederinstallaties ventilatiegordijnen stalinrichtingen De Hooge Hoek 8 - 3927 GG Renswoude Tel. 0318-572923 - fax 0318-572725 www.nijborgagri.nl - info@nijborgagri.nl


Monitoring

| Monitoring

‘‘

Sjaak de Wit, pluimveedierenarts:

Reactivatie

van ILT-vaccin-virus lijkt regelmatig voor te komen

ILT vaak veroorzaakt door vaccin

Vanwege de ernst van de ziekte wordt er bij leggende dieren tegen ILT gevaccineerd. De huidige vaccins kunnen een goede bescherming opwekken, maar hebben als nadeel dat ze zelf bij spreiding ook ziekteverschijnselen kunnen veroorzaken. Wereldwijd wordt een aanzienlijk deel van de ILT-uitbraken veroorzaakt door spreidend vaccin. Een tweede nadeel van deze vaccins is dat ze net als het veldvirus latent in het zenuwweefsel kunnen gaan zitten en dan bij stress gereactiveerd kunnen worden, zodat je het virus weer in de luchtwegen kunt aantreffen.

“ILT kan onopgemerkt in een gezonde kip zitten”

PCR maakt onderzoek makkelijker Tot enkele jaren geleden werd er eigenlijk alleen onderzoek gedaan op de aanwezigheid van het ILT-virus als er duidelijke en ernstige verschijnselen (vooral bloederige luchtpijpen) waren die op ILT leken. Een positieve uitslag kwam dus alleen voor bij duidelijk zieke dieren. Door de wereldwijde toename van ILT-uitbraken is er de laatste jaren geïnvesteerd op handigere en goedkopere testen om het virus aan te tonen. Door de komst van de PCR voor ILT is het een stuk gemakkelijker geworden op de aanwezigheid van het virus te controleren, ook als er geen ernstig ziek koppel is, maar bijvoorbeeld alleen een klein aantal benauwde dieren.

GD-Veekijker

‘‘

Het ILT (infectieuze laryngotracheitis)-virus is een Herpesvirus dat een milde tot ernstige ontsteking van vooral de luchtpijp kan geven. De dieren kunnen zo benauwd zijn dat ze met gestrekte nek naar adem happen. De ontsteking kan zo ernstig zijn dat het bloed in de luchtpijp staat, de dieren zijn dan ernstig ziek en zitten met dichte en gezwollen ogen. De uitval kan in uitzonderlijke gevallen oplopen tot tientallen procenten. Een bijzondere eigenschap van dit virus is dat het na een doorgemaakte infectie in een soort rustfase -ook wel latentie genoemd- in het zenuwweefsel verblijft en daar maandenlang ongemerkt in de gezonde kip kan zitten. Door stress kan het virus worden gereactiveerd en weer worden uitgescheiden in de luchtwegen.

Reactivatie geen uitzondering

Naar aanleiding van praktijkervaringen met positieve ILT PCRuitslagen bij koppels waar op koppelniveau soms weinig aan de hand leek, heeft de GD met de PCR ILT luchtpijpswabs van gezonde gevaccineerde en ongevaccineerde koppels onderzocht. Alle ILT PCR-uitslagen op swabs van ongevaccineerde (SPF) dieren en onverdachte vleeskuikenkoppels waren negatief. Bij onderzoek op swabs van een aantal onverdachte oudere legkoppels werd in grofweg de helft van de poolmonsters ILT-virus (zeer waarschijnlijk vaccinvirus) aangetoond. Dit duidt erop dat de reactivatie en/of recirculatie van ILT-vaccin niet uitzonderlijk is. De oude simpele regel: “ILT aangetoond is dus ook altijd een ziek koppel” gaat in ieder geval voor eerder gevaccineerde koppels niet meer op. Bij de interpretatie moeten de andere uitslagen naar het voorkomen van andere ziekteverwekkers die soortgelijke problemen kunnen veroorzaken (zoals IB, TRT en AI) meegenomen worden. De betekenis van een positieve PCR ILT kunt u het beste overleggen met uw dierenarts.

De monitoringsfunctie die de GD-afdeling Pluimvee in opdracht van EL&I en PPE vervult, bestaat uit drie onderdelen: 1) Secties (pathologie). 2) Veekijker: een instrument waarmee de GD via telefoon, bedrijfsbezoeken en overleggen vragen en informatie over gezondheidsproblemen bij pluimvee binnenkrijgt. 3) VMP: Veterinaire Monitoring Pluimvee. Via een internetapplicatie tussen dierenartspraktijken (VMP-deelnemers) en de GD worden data en ervaringen over gezondheidsproblemen, vaccinaties en behandelingen uitgewisseld.

GD Pluimvee | juli 2012 |

19


De Gezondheidsdienst voor Dieren

BUITENBEELD

50

Van 1996 tot nu Hieronder een afbeelding van de tweede Gd Pluimvee uit maart 1996. er is nogal wat veranderd aan de opmaak van het blad, maar de voorkant van deze oude cover vat de inhoud nog steeds goed samen: pluimvee en het onderzoek naar hun gezondheid staan centraal.

Bereikbaarheid U kunt de Gd telefonisch bereiken via 0900-1770. Van maandag tot en met vrijdag van 8.00 tot 17.00 uur. telefoonnummer centrale dierenarts: 0570 - 660 495.

tarieven alle genoemde Gd-tarieven in deze uitgave zijn exclusief BtW en â‚Ź 9,20 basiskosten.

Ophaaldienst voor sectie- en monstermateriaal aanmelden: telefonisch 0900-202 00 12 (24 uur per dag). Wij halen het materiaal dan zo spoedig mogelijk bij u op. Sectie- en monstermateriaal kunt u brengen van maandag tot en met vrijdag van 8.00 tot 17.00 uur.

GD, Postbus 9, 7400 AA Deventer

BUITENBEELD: Hebt u ook een mooie foto? Stuur deze dan met een korte

t. 0900-1770, F. 0570-63 41 04

toelichting op naar redactie@gddeventer.com. de mooiste foto wordt geplaatst in de Gd Pluimvee en de maker ontvangt een ingelijste vergroting van de foto.

www.gddeventer.com info@gddeventer.com


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.