GD Pluimvee november 2012

Page 1

De Gezondheidsdienst voor Dieren

Pluimvee 51

NOVEMBER 2012

Gewijzigd antibioticabeleid: DE GEVOLGEN ESBL: verticale overdracht niet de belangrijkste route Diagnostiek van ENTEROKOKKEN verbeterd


Uw constante partner in de legsector


| Voorwoord

| INHOUD 05 Nieuws & tips 06 Wijzigingen in

07

antibioticabeleid: de gevolgen voor de pluimveehouderij

10 Ontwikkeling van een

spreidingsmodel voor Histomonasonderzoek

12 VMP: meer dan een database

10

13 Diagnostiek van

enterokokken verbeterd

14 ESBL: verticale overdracht

niet de belangrijkste route

16 Monitoring 17 Vraag & antwoord

14

19 De IB-stam D1466: actueler dan ooit?

20 Buitenbeeld

20 COLOFON

GD Pluimvee is het officiële mededelingenblad van de GD | UITGEVER GD Deventer REDACTIE Jos Heijmans, Rob Nijland, Sjaak de Wit, Jan Workamp | EINDREDACTIE Eva Onis | REDACTIEADRES GD, Marketing & Communicatie, Postbus 9, 7400 AA Deventer, T. 0900-1770, F. 0570-660405, redactie@gddeventer.com,

Volop ontwikkelingen Het laatste woord is er zeker nog niet over gesproken, maar we kunnen in ieder geval met elkaar constateren dat de nieuwe politieke plannen voldoende aanleiding geven tot gespreksstof. Ook de veehouderij krijgt te maken met nieuwe ontwikkelingen door onder andere het opheffen van de productschappen en het integreren van Landbouw binnen het Ministerie van Economische Zaken. Laat ik me verder maar beperken tot het benoemen van een drietal ontwikkelingen op veterinair gebied, zoals beschreven in deze editie van de GD Pluimvee. Door de toepassing van nieuwe apparatuur (MALDI-TOF MS) is de GD sinds kort in staat meer verschillende typen enterokokken betrouwbaar van elkaar te onderscheiden. Een ontwikkeling die bijdraagt aan het inzicht in en daarmee aan een gerichte bestrijding van gezondheidsproblemen die door de diverse soorten enterokokken veroorzaakt worden. Histomonas (blackhead) is een serieuze bedreiging voor met name de kalkoensector. De GD heeft een spreidingsmodel ontwikkeld dat de besmetting nabootst zoals die zich in een praktijkstal kan voordoen. Het model is daarmee geschikt voor het testen van middelen die mogelijk een bijdrage leveren om verspreiding in een koppel te voorkomen. Een andere route die op relatief korte termijn een bijdrage kan leveren, is de ontwikkeling van een vaccin. Onder leiding van oud GD-directeur Anton Pijpers worden door de Faculteit Utrecht, het PPE, practici, het ministerie van Economische Zaken (voorheen EL&I) en de GD de diverse mogelijkheden geïnventariseerd en onderzoeksvoorstellen ingediend.

www.gddeventer.com | ABONNEMENTEN GD Pluimvee wordt gratis toegezonden aan relaties van de GD. Een jaarabonnement (3 nummers) voor personen buiten de doelgroep kost € 15,25 (excl. BTW en verzendkosten) | ADVERTENTIES PSH Mediasales, T. 026-750 18 00 | BASISONTWERP Fokko-Ontwerp | VORMGEVING X-Media Solutions Doetinchem | DRUK Senefelder Misset Doetinchem | VERSCHIJNINGSFREQUENTIE 3 keer per jaar | SUGGESTIES Als u suggesties heeft voor dit blad, dan verzoeken wij u deze door te geven aan de redactie. Overname van artikelen is toegestaan uitsluitend na toestemming van de uitgever.

ISSN: 1875-2594 ADRESWIJZIGINGEN: bel 0900 1770, kies 4 (10 cent/min.)

In dit nummer vragen wij ook uw aandacht voor de uitbouw van de VMP (Veterinaire Monitoring Pluimvee), een afkorting die in het recente verleden vooral werd geassocieerd met een database. Maar de VMP is meer dan een database: het is inmiddels uitgegroeid tot een samenwerkingsverband tussen practici en de GD, een waardevolle ontwikkeling. Jan Workamp, Sectormanager Pluimvee GD Pluimvee | november 2012 |

3


STOP BLOEDLUIS Elanco

U bouwt de stal, wij doen de rest! ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■

Stalinrichting Voer- en drinkinstallaties Eierautomatisering Klimaattechniek Elektrotechnische installatie 24 uurs service en onderhoud Voor AL uw pluimvee

Elector® een klasse apart! UITSTEKENDE EFFECTIVITEIT DOOR UNIEK WERKINGSMECHANISME (1)

LANGE NAWERKING MINDER BEHANDELINGEN (2)

TE GEBRUIKEN

IN AANWEZIGHEID VAN LEGHENNEN

Meerheide 48-50, 5521 DZ Eersel, +31 (0)497 64 10 77

www.vencotec.nl

Gaat u mee naar de top?

EIEREN BLIJVEN GESCHIKT VOOR CONSUMPTIE (3)

Elanco Animal Health Nederland Grootslag 1-5, 3991 RA Houten Tel: +31 (0)30 602 59 52 Fax: +31 (0)30 602 59 99 Referenties: 1. Spinosad Technical Bulletin. Dow AgroSciences (2001) 2. Liebisch G. Field Study to Evaluate Elector Against Poultry Red Mites (Dermanyssus gallinae) Labor Zecklab. Gegevens in bestand: T9CDE090011 (2009) 3. Pesticide development study (GLP): Magnitude of spinosad residues in poultry tissues and eggs resulting from applications of spinosad directly to chickens for control of northern fowl mites along with premise sprays for control of certain poultry house insects. Gegevens in bestand T9C180534 (2008) NLLAYELT00006 Elector® is een handelsmerk voor Elanco’s merk spinosad.

WWW.STOPBLOEDLUIS.NL

Coöperatie “De Valk Wekerom” UA

Hoge Valkseweg 58 Lunteren 0318-461141 www.dvw.nl info@dvw.nl


TEKST: REDACTIE |

NIeUwS & tIPS

NIeUwS & tIPS

StUUr MONSterS VOOr SaLMONeLLaONDerzOek OP tIJD IN De doorlooptijd van salmonella-onderzoek kan, afhankelijk van de uitkomsten, sterk variëren. Als bacteriegroei op het selectieve medium uitblijft, mag volgens de voorschriften van de PPE-branchemethode drie werkdagen na inzet een negatieve uitslag afgegeven worden. Groeien er wel bacteriën, dan is verdere analyse noodzakelijk. De extra tijd die daarvoor nodig is, is onder meer afhankelijk van de gevonden bacterie, waardoor het veertien dagen langer kan duren voordat de uitslag bekend is. In de meeste gevallen is de uitslag binnen vijf werkdagen bekend.

Monsters die zonder aankondiging vóór 14:00 uur op werkdagen bij de GD worden gebracht, worden dezelfde dag ingezet. Monsters die na 14:00 uur binnenkomen, worden de volgende werkdag verwerkt tenzij ze voor 15:00 (op maandag tot en met donderdag) of voor 17:00 uur (op vrijdag) herkenbaar, bijvoorbeeld met het opschrift Salmonellamonsters, persoonlijk of door uw vervoerder bij de afgiftebalie worden gebracht. Deze monsters zullen ook dezelfde dag nog worden ingezet.

wINNaar PrIJSVraaG LIV HarDeNberG 2012 Tijdens de LIV in Hardenberg hebben veel pluimveehouders de stand van de GD bezocht voor informatie of kennismaking met medewerkers van de GD. Daarnaast heeft een groot aantal pluimveehouders dit jaar weer meegedaan aan de pluimveeprijsvraag. Dit waren de juiste antwoorden: 1) Bleke eischalen kunnen worden veroorzaakt door zowel IB, EDS als vogelgriep/AI. 2) Ongedierte (ratten en muizen) blijft gedurende enkele maanden drager van salmonella.

3) In 2011 werd in Nederland per hoofd van de bevolking 18,5 kg kip gegeten. Uit de goede inzendingen hebben wij een winnaar getrokken: Mts. Lubbers te Oud Ootmarsum. Van harte gefeliciteerd met de gewonnen GD-kip!

(enteritidis (Se), typhimurium (St), Java (SJ) en M.g.)  vleessector vermeerdering ST

SJ

M.g.

juni 2011 juli 2011 augustus 2011 september 2011 oktober 2011

 (1)

november 2011 december 2011

 (1)

januari 2012 februari 2012

 (1)

maart 2012

 (1)

april 2012 mei 2012

 (1)

juni 2012 juli 2012 augustus 2012 september 2012

 (1)

(enteritidis (Se), typhimurium (St))  leghennen SE

ST

juni 2011

 (4)

 (1)

juli 2011

 (2)

augustus 2011 september 2011

 (2)

oktober 2011

 (3)

november 2011

 (2)

december 2011

 (7)

januari 2012

 (3)

februari 2012

 (2)

maart 2012

 (1)

april 2012

 (5)

mei 2012

 (6)

 (1)

juni 2012

 (2)

 (1)

juli 2012

 (7)

 (1)

augustus 2012

 (3)

 (1)

september 2012

 (7)

 (1)

De prijs: de GD-kip

Salmonella-besmettingen

SE

Salmonella-besmettingen

PIet DOOrNeNbaL Met PeNSIOeN Piet Doornenbal gaat in december de GD verlaten. Vermoedelijk zijn er veel pluimveehouders in Nederland die Piet kennen; hetzij van de telefoon op de pluimveeplanning of in het ‘echt’ tijdens een monstername op hun pluimveebedrijf.

Zijn collega’s van de GD zullen de kennis en kunde én de humor van Piet missen.

Na een dienstverband van ruim 38 jaar gaat Piet gebruikmaken van de bestaande pensioenregeling. Piet is begonnen in 1974 bij de Stichting Gezondheidsdienst voor Pluimvee in Doorn als ‘technisch assistent B’ en heeft jarenlang op het bacteriologisch laboratorium gewerkt. Na de overplaatsing naar Deventer heeft

Piet Doornenbal

hij zich ontwikkeld tot een gewaardeerde allround zoötechnisch medewerker binnen de pluimvee-afdeling, waar hij aan talloze projecten (zoals onderzoek, diergezondheidsmonitoring en broederijhygiëne) een bijdrage heeft geleverd.

GD Pluimvee | november 2012 |

5


antibiotica |

tekst: drs. teun fabri

Wijzigingen in antibioticabeleid:

De gevolgen voor

de pluimvee

De actuele discussie rondom antibioticaresistentie bij ziektekiemen van de mens richt zich ook op het antibioticumgebruik in de veehouderij. Om de volksgezondheid te beschermen is onlangs een nieuw ‘formularium’ ontwikkeld; een lijst van geneesmiddelen die gebruikt kunnen worden bij bepaalde bacteriële infecties, met strikte indicaties voor het inzetten van antibiotica. Wat ging hieraan vooraf en wat zijn de gevolgen voor de pluimveehouderij? Het eerste antibioticum werd nog geen honderd jaar geleden ontdekt. De Duitse arts Ehrlich toonde toen de bacteriedodende werking aan van salversan. Het duurde tot de jaren ’30 van de vorige eeuw voordat antibiotica in de humane gezondheidszorg werden toegepast. In de jaren ’50 volgde de veehouderij; antibiotica werden ingezet om bacteriële infecties te behandelen en te voorkomen. Sommige producten, al dan niet

in lage dosering, bleken zelfs de groei van de dieren te stimuleren en zo kwamen de groeibevorderaars op de markt. Antibiotica werden toegepast om het financiële rendement te verhogen en daar was in die tijd niets mis mee. Iedereen was enthousiast over de mogelijkheden om zowel bij mens als dier ziekten effectief te kunnen bestrijden en uitbraken te voorkomen. Er kwamen steeds nieuwe en effectievere antibiotica beschikbaar.

Hoe ontstond de discussie? In de loop der tijd vielen er wel eens antibiotica af, omdat die mogelijk ziekteverwekkende bijwerkingen hadden. Zo werd in 1990 het gebruik van chlooramfenicol in voedselproducerende landbouwhuisdieren verboden, met als belangrijkste redenen de genotoxische (DNA-beschadigende) werking en het ontbreken van een veilige drempeldosis. Ook furaltadone verdween daarom van de markt.


Maatschappelijk aanvaardbaar De Wereldgezondheidsorganisatie houdt rekening met bacterie-uitbraken bij de mens die nauw samenhangen met onze wijze van veehouderij en de extreme veedichtheden in relatie tot onverantwoord medicijngebruik. Het is duidelijk dat het gebruik van antibiotica als groeibevorderaar, maar ook om ziekten te voorkomen, maatschappelijk niet meer aanvaardbaar gevonden wordt. De discussie heeft zich verhard en hoewel de resistentieontwikkeling van humane ziektekiemen niet volledig op het bordje van de veehouderij ligt, zal de sector toch stappen moeten ondernemen om deze resistentieproblemen te verminderen. Veel meer dan vroeger zullen producenten van voedingsmiddelen en hun adviseurs rekenschap moeten afleggen aan de maatschappij.

Werkgebied van de practicus

houderij Maar er waren nog voldoende alternatieven die mogelijk nog effectiever waren ook. De nieuwe generaties quinolonen werden ontwikkeld; wel duur maar erg effectief. De discussie beperkte zich destijds vooral tot het effectief gebruik van antibiotica. De vraag was niet of antibiotica moesten worden toegepast maar wanneer ze moesten worden ingezet. Bovendien konden de middelen het welzijn van de dieren verbeteren. Wel ontstond er enige druk tot verminderd gebruik van antibacteriële groeibevorderaars. Sommige van deze middelen zouden de gevoeligheid van voor de mens kwaadaardige bacteriën negatief beïnvloeden. Hoewel sluitend wetenschappelijk bewijs ontbrak, werd in 1996 de eerste groeibevorderaar verboden. In 2006 werd een algemeen verbod voor het gebruik van antibacteriële voerbespaarders van kracht in Europa. Dit was wèl het begin van een verdere discussie over verantwoord antibioticumgebruik in de veehouderij.

De keuze voor het inzetten van een antibioticum is en blijft het werkgebied van de practicus. Het stellen van een juiste diagnose is daarbij onontbeerlijk. De aard en ernst van de aandoening bepalen immers mede de keuze van het antibioticum. Ook wordt er gekeken naar de effectiviteit en eigenschappen van het middel en de klinische ervaring van veehouder en dierenarts. Daarnaast is het noodzakelijk rekening te houden met de kans op het ontstaan en de verspreiding van resistentie. Hierop worden we als pluimveesector aangesproken en we zullen een bijdrage moeten leveren om het gebruik te verantwoorden.

En dan is het nog de vraag of dit voldoende is om de resistentieproblematiek binnen korte tijd positief te beïnvloeden.

Formularium pluimvee Als ondersteuning voor de keuze van het middel dat de practicus adviseert, heeft de beroepsgroep van dierenartsen een nieuw ‘formularium pluimvee’ ontwikkeld (zie wvab.knmvd.nl), dat door de ministeries van VWS en EL&I is goedgekeurd als vertaling van het Gezondheidsraadadvies. Dit is een lijst van geneesmiddelen die ingezet kunnen worden bij bepaalde bacteriële infecties. Een commissie, bestaande uit specialisten uit de pluimveehouderij en een antibioticaspecialist, hebben indicaties voor antibioticumgebruik opgesteld. Deze commissie heeft rekening moeten houden met de maatschappelijke en wetenschappelijke inzichten die door de Gezondheidsraad, een onafhankelijk wetenschappelijk adviesorgaan, zijn opgesteld. Bij elke indicatie zijn de beschikbare antibiotica ingedeeld in eerste, tweede en derde keus middelen (zie tabel). In principe moet altijd een eerste keus middel gekozen worden. Onder bepaalde voorwaarden (‘nee, tenzij…’) mag men overstappen op een tweede of derde keus middel. In het kader van de IKB-verordening zijn pluimveehouders verplicht met een dierenarts te werken die zich conformeert aan het formularium.

Indeling

Kenmerken van de antibiotica

Eerste keuze

Werkzaam tegen de indicatie, zonder specifiek resistentie-effect. Geen directe invloed op het voorkomen van extended spectrum bèta-lactamases (ESBL)-/AmpC-producerende organismen.

Tweede keuze

Nee, tenzij. Alleen op basis van gevoeligheid van de verwekker, bijvoorbeeld naar aanleiding van de bedrijfshistorie inzake het voorkomen van resistentie in dierpathogenen, bacteriologisch onderzoek (inclusief gevoeligheidstest), etc. De keuze moet ondersteund worden door aanvullend onderzoek.

Derde keuze

Kritisch belang voor de humane gezondheidszorg. Nee, tenzij: alleen voor individuele dieren als op basis van bacteriologisch onderzoek (inclusief gevoeligheidstest) is aangetoond dat er geen alternatieven zijn.

GD Pluimvee | november 2012 |

7


u weet welke kant u op wilt

wij helpen u met onze kennis op weg Het bieden van het beste voer begint met de laatste kennis op het gebied van voeding, productie en de dierhouderij. Daarom beschikt ONZE EIGEN RESEARCH & DEVELOPMENTAFDELING over nutritionisten en productmanagers die ‘met hun voeten in de klei staan’. Ze verrichten zelf onderzoek op onze onderzoeksbedrijven voor varkens, vleeskuikens en moederdieren, melkvee, kalkoenen en legkippen. En werken samen met universiteiten en kennisinstituten. Want theorie en praktijk gaan bij ons hand in hand. MET DE KENNIS DIE DIT OPLEVERT, HELPEN WIJ U GRAAG VERDER VOORUIT!

8

WWW.DE-HEUS.NL


antibiotica | tekst: drs. eva onis

“Het nieuwe antibioticabeleid kan de Nederlandse pluimveehouderij opnieuw aan een voorsprong helpen” De dierenarts zal zich als adviseur van de veehouder moeten aanpassen aan de nieuwe inzichten op het gebied van antibiotica. Teus Kreuger, pluimveedierenarts bij DGC Boven-Veluwe, legt uit hoe de rol van de dierenarts verandert en welke verwachtingen hij heeft voor de pluimveesector. “Het terugdringen van het antibioticumgebruik is door de pluimveesector voortvarend ter hand genomen en dat is een goede zaak, want antibioticumgebruik leidt tot resistentie”, stelt Kreuger. “Op dit moment wordt er naast reductie (kwantiteit), ook aandacht geschonken aan de keuze van het voor te schrijven antibioticum (kwaliteit). Dit komt tot uiting in het nieuwe formularium, waarin ook rekening wordt gehouden met de kans op resistentievorming en verspreiding van bacteriën die ook voor de mens gevaarlijk kunnen zijn.“

De taak van de huidige dierenarts Aansluitend op het rapport van de Gezondheidsraad heeft staatssecretaris Bleker veehouders verzocht om met hun dierenarts een bedrijfsbehandelplan op te stellen, waarin alleen eerste keus diergeneesmiddelen opgenomen mogen worden. Kreuger: “Dit beperkt de dierenarts sterk in zijn of haar keus van voorschrijven. In de pluimveesector is het al heel lang gebruikelijk dat dierenartsen antibiotica voorschrijven op basis van een klinische diagnose, die ondersteund wordt door bacterieel onderzoek en een gevoeligheidstest. Deze werkwijze zal nu altijd gehanteerd worden. Het helpt de dierenarts ook wanneer

Teus Kreuger, pluimveedierenarts DGC Boven-Veluwe

een keuze gemaakt moet worden voor een middel dat niet in het behandelplan staat. De dierenarts mag deze tweede, of zelfs derde keuze middelen voorschrijven als de eerste keuze middelen voor een bepaalde ziekte niet werkzaam zijn. Dit past ook in de taak van de huidige dierenarts, die hoeder is van volksgezondheid (resistentie), voedselveiligheid (geen residuen in het vlees) en dierenwelzijn (inclusief diergezondheid). Het is de kunst om daar een goed evenwicht in te vinden.”

plan -hoe kan ik zo goed mogelijk voorkomen dat mijn dieren ziek worden?- deel uitmaakt van het totale antibioticabeleid. De pluimveehouder is in zijn bedrijfsvoering voor een deel afhankelijk van externe factoren zoals kuikenen voerkwaliteit. Deze factoren kunnen invloed hebben op de dierdagdosering van het bedrijf. De pluimveehouder zal in de toekomst ook het laag houden van de dierdagdosering mee moeten laten wegen in zijn ondernemerschap.”

Praktische gevolgen

“Omdat Nederland een exporterend land is én omdat de Nederlandse antibiotica-aanpak internationaal steeds meer navolging krijgt, kan het huidige Nederlandse beleid onze pluimveehouders opnieuw aan een voorsprong helpen. Daarnaast draagt het antibioticumbeleid ook bij aan het verduurzamen van de sector.”

“Het nieuwe antibioticabeleid heeft onder andere tot gevolg dat de pluimveehouder nog meer aandacht moet geven aan goed bedrijfsmanagement”, vertelt Kreuger. “Het is niet voor niets dat het verplicht maken en geregeld updaten van een bedrijfsgezondheids-

Nieuwe voorsprong

GD Pluimvee | november 2012 |

9


onderzoek |

tekst: dr. wil j.m. landman

Ontwikkeling van een sprei Histomonasonderzoek Histomonosis (blackhead) is een serieuze bedreiging voor met name de kalkoensector. Onderzoek naar deze ziekte heeft het afgelopen decennium een grote vlucht genomen omdat in Europa, na het verbod op het laatste commercieel verkrijgbare anti-histomonasmiddel, geen preventieve of therapeutische behandelingen meer voorhanden zijn. Om nieuwe middelen en strategieĂŤn te kunnen testen, heeft de GD een spreidingsmodel ontwikkeld, waarbij natuurlijke uitbraken worden nagebootst. De economische schade die histomonosis kan veroorzaken, is vooral bij kalkoenen enorm. Sterfte oplopend tot 80 of 100% van een koppel is gangbaar. Om onder gecontroleerde omstandigheden onderzoek te kunnen doen naar het effect van (nieuwe) behandelingen van deze pluimveeziekte, wordt op meerdere plaatsen in de wereld een infectiemodel gebruikt. Hierbij worden alle te onderzoeken dieren gelijktijdig via de cloaca besmet met H. meleagridis, de veroorzaker van histomonosis. In de regel krijgen de dieren dan ca. 200,000 parasieten toegediend. Indien een behandeling effectief is, zal in de groep

onbehandelde besmette dieren ziekte en sterfte optreden. Dit in tegenstelling tot de groep die het effectieve geneesmiddel in de juiste hoeveelheid heeft gekregen, bijvoorbeeld Paromomycine door het voer in een concentratie van 400 ppm (parts per million, ook wel: mg per kilo voer). Dit voorbeeld is weergegeven in onderstaande grafiek. Uit deze resultaten blijkt dat preventieve toepassing van 400 ppm Paromomycine histomonosis kan voorkomen. Dit product is echter nog niet geregistreerd voor toepassing in de praktijk, daarnaast stuit het langdurig

Overlevingsgrafiek van onbehandelde kalkoenen en dieren behandeld met paramomycine (n = 20 per groep)

Aantal overlevende kalkoenen

25

20

Het Histomonas-spreidingsmodel 15

10 Negatieve controle Positieve controle Paramomycine 100 ppm Paramomycine 200 ppm Paramomycine 400 ppm

5

0 0

5

10

15

20

Dagen na de inoculatie van Histomonas

10

preventief gebruik van antibiotica in de veehouderij op steeds meer bezwaren. Het ontwikkelde diermodel is onlangs ook gebruikt om een hele serie kruidenextracten te onderzoeken op een mogelijk anti-histomonaseffect. Helaas kon geen van de onderzochte producten de ziekte tegenhouden. Een punt van kritiek op het gebruikte diermodel was dat alle dieren kunstmatig besmet worden door het inbrengen van grote aantallen parasieten in de cloaca. Een subtieler anti-histomonaseffect van genoemde extracten zou daardoor gemist kunnen worden. Anderzijds bleken klassieke anti-histomonasmiddelen stand te houden in het genoemde model, terwijl dieren in het veld ook blootgesteld worden aan grote hoeveelheden Histomonas. De GD heeft vervolgens een diermodel ontwikkeld dat gebaseerd is op de natuurlijke spreiding van Histomonas om in de toekomst mogelijk interessante producten te testen met een methode die de praktijksituatie beter nabootst.

25

30

Het ontwikkelde spreidingsmodel is gebaseerd op het feit dat een vast percentage dieren (hier 25%) besmet wordt op de klassieke wijze (via injectie van grote aantallen parasieten in de cloaca) terwijl de overige dieren (75%) de infectie op kunnen doen via natuurlijk contact. De verspreiding van de parasiet van geĂŻnoculeerde dieren naar gevoelige contactkalkoenen (kalkoenen die gevoelig zijn voor de infectie, maar nog niet besmet zijn) is mogelijk omdat alle dieren samen gehuisvest worden op strooisel. Daar komen gevoelige dieren in contact met besmette mest en nemen vervolgens smetstof op via de cloaca-


dingsmodel voor reflex, een fenomeen dat in wetenschappelijke literatuur ‘cloacal drinking’ wordt genoemd. In de grafiek is het verloop van de ziekte (uitgedrukt via sterfte/overleving) in het spreidingsmodel weergegeven. De sterftepatronen van geïnoculeerde dieren en contactdieren zijn vergelijkbaar met het andere model, maar de contactdieren krijgen de ziekte, zoals verwacht, wat later. Bijzonder aan het spreidingsmodel is dat we met een nieuwe kwantitatieve PCR als eerste inzichtelijk hebben gemaakt hoeveel parasieten door de dieren uitgescheiden worden vanaf het moment van de infectie tot de sterfte of het herstel. Gebruikmakend van deze gegevens heeft de GD de zogeheten ‘transmissieparameters’ kunnen vaststellen. Dit zijn getallen die de mate en snelheid weergeven waarmee de infectie zich in een koppel verspreidt. Door transmissieparameters van verschillende behandelingen met elkaar te vergelijken, kan de effectiviteit van de interventiestrategieën inzichtelijk worden gemaakt.

De transmissieparameters van het spreidingsmodel, dus van onbehandelde dieren, zijn als volgt: - De gemiddelde latente periode (periode tussen aanvang van infectie en het daadwerke-

Overlevingsgrafiek van geïnoculeerde en contactkalkoenen

lijk ziek worden) is 1.8 dagen. - De gemiddelde infectieuze periode tot de dood van het dier of het herstel is respectievelijk 13.6 en 6 dagen. - Het aantal dieren dat sterft aan histomonosis is 82%. - R0 (het gemiddeld aantal gevoelige dieren, dat besmet wordt door een infectieus dier in zijn infectieuze periode) is 5. - ß (het aantal dieren dat besmet raakt per dag) is 0.4.

Aantal overlevende kalkoenen

21 Geïnoculeerd hen (n = 5) Geïnoucleerd haan (n = 5) Contact hen (n = 15) Contact haan (n = 15)

18

De foto toont de eencellige parasiet H. meleagridis. Kenmerkend is de aanwezigheid van één flagel (zweepstaartje) waarmee hij zich kan voortbewegen.

15 12 9 6

Het ontwikkelde model kan niet alleen gebruikt worden om anti-histomonasmiddelen en vaccins te testen, maar ook om te onderzoeken of specifieke behandelingen van het strooisel de verspreiding van de parasiet kunnen voorkomen.

3 0 0

3

6

9

12

15

18

Dagen na inoculatie

21

24

27

30

Dit onderzoek is mogelijk gemaakt door financiering van het PPE. GD Pluimvee | november 2012 |

11


VMP |

tekst: drs. merlijn kense

VMP: meer dan een database Eind oktober vond de eerste VMP-cursus plaats bij de GD in Deventer.

Sinds begin 2011 zijn dierenartsen verplicht om antibioticumgebruik, koppelbeelden en diagnoses te registreren in de IKB-CRA (Centrale Registratie Antibiotica), als onderdeel van de nieuwe Veterinaire Monitoring Pluimvee (VMP). De GD heeft de invulling van IKB-CRA in opdracht van het PPE gerealiseerd. Binnenkort wordt gestart met het vrijwillig vastleggen van aanvullende gegevens, zodat er meer zicht komt op trends en ontwikkelingen in het veld.

De VMP is in 2003, als een vervolg op eerdere initiatieven, gestart als een database die vrijwillig door dierenartsen werd gevoed met gegevens zoals antibioticumgebruik en vaccinaties, zodat een beter beeld werd verkregen van de dierziektesituatie in Nederland. Begin 2011 is het invullen van gegevens over antibioticumgebruik, de koppelbeelden en diagnoses verplicht gesteld, in eerste instantie via IKB en later via een brede PPE-verordening. Deze gegevens worden geregistreerd in de applicatie IKB-CRA, die in de nieuwe VMP is gebouwd. Data die op deze wijze worden verkregen, vormen een belangrijke bron van informatie voor de kwartaalrapportages die voor het PPE en de overheid worden samengesteld. Mede op basis van deze data kunnen problemen in een vroegtijdig stadium worden gedetecteerd, zodat het mogelijk is om snel maatregelen te nemen of nader onderzoek uit te voeren met als doel de schade zoveel mogelijk te beperken.

Gezamenlijk bepalen zij hoe de informatie, voortkomend uit de verzamelde data, naar buiten wordt gebracht. Daarnaast bepalen zij de onderwerpen en de invulling van de vier bijeenkomsten die elk jaar worden georganiseerd voor pluimveedierenartsen.

De VMP wordt geleid door het VMP-platform, bestaande uit vier pluimveedierenartsen -waaronder de voorzitter van het platformen een aantal specialisten van de GD.

De deelnemende dierenartsen ontvangen vier keer per jaar een uitnodiging voor de VMPbijeenkomsten. Tijdens deze bijeenkomsten worden ervaringen uit het veld en die van de

12

De toekomst De VMP is bezig om de dataverzameling uit te breiden. Naast het verplichte deel dat de dierenartsen invullen, wordt gestart met het vastleggen van aanvullende gegevens, zoals vaccinatieschema’s en gegevens van gevoeligheidstesten. Hiervoor moet de dierenarts eerst toestemming hebben van de veehouder. Dit zal worden vastgelegd in een overeenkomst tussen dierenarts en veehouder, net zoals dat voor 2011 was geregeld. Naast het verplichte deel wordt dus niets zonder toestemming van de veehouder vastgelegd. De dataverwerking gebeurt anoniem.

Voordelen voor dierenartsen

GD gedeeld. Ook worden er cursussen gegeven aan VMP-deelnemers. Hiermee is eind oktober gestart in de vorm van een sectiecursus. Daarnaast ontvangen de dierenartsen een flyer met de belangrijkste gegevens uit de monitoring, die zij vervolgens met de veehouders kunnen bespreken.

Voordelen voor pluimveehouders Met een pluimveedierenarts die deelneemt aan de VMP heeft de veehouder een dierenarts die op de hoogte is van de meest actuele zaken op dierziektegebied en die aan bijscholing doet.

Samenwerkingsverband Kortom: de VMP is meer dan alleen een database. Het is een samenwerkingsverband tussen dierenartsen en de GD om kennis en ervaringen uit te wisselen, met als belangrijkste doel: het verbeteren van de gezondheidsstatus van de Nederlandse pluimveestapel.


enterokokken |

tekst: drs. merlijn kense en dr. wil landman

Diagnostiek van enterokokken

verbeterd

Al enige jaren geven de GD en andere laboratoria slechts de diagnose ‘infectie met Enterococcus cecorum’ of ‘Enterococcus cecorum’ af na isolatie van enterokokken via bacteriologisch onderzoek. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt namelijk dat overige Enterococcus-soorten met onvoldoende zekerheid konden worden geïdentificeerd. Dankzij een nieuwe methode, MALDI-TOF MS, kan de GD een aantal andere belangrijke Entercoccus-soorten nu wèl met voldoende betrouwbaarheid aantonen.

De Enterococcus-soorten waarvoor nu ook een diagnose mogelijk is, zijn: E. faecalis, E. faecium en E. hirae. Overige Enterococcussoorten worden op laboratoriumuitslagen nog steeds als ‘Enterococcus’ vermeld, totdat onderzoek uitwijst dat betrouwbare identificatie met MALDI-TOF MS mogelijk is. E. durans zal waarschijnlijk de volgende toevoeging zijn.

Waarom is identificatie van belang? Ieder Enterococcus-soort kan specifieke ziektebeelden bij pluimvee veroorzaken die een eigen aanpak vereisen. Identificatie van de geïsoleerde enterokokken uit ziekteprocessen is dus erg belangrijk om een juiste diagnose te stellen en tot een juiste behandeling en preventie te komen. Ook kan het duidelijk maken of bepaalde soorten steeds opnieuw problemen veroorzaken op bepaalde bedrijven. Daarnaast is identificatie belangrijk omdat zo bij nieuwe ziektebeelden een link gelegd kan worden met een bepaald Enterococcus-soort, wat noodzakelijk is voor het starten van gericht wetenschappelijk onderzoek. Een sprekend voorbeeld van dit laatste is het onderzoek door de GD naar E. cecorum-infecties bij vleeskuikens.

Refke Peerboom (r) en Annet Heuvelink waren bij de GD verantwoordelijk voor de implementatie en validatie van de MALDI Biotyper (links in beeld) en de MALDI-TOF MS-techniek.

De nauwkeurige identificatie van E. cecorum heeft voor de juiste diagnosestelling van het nieuwe ziektebeeld bij vleeskuikens gezorgd. Dit was van groot belang bij het starten van grootschalig praktijkonderzoek naar (preventie van) infecties met deze kiem bij kippen.

MALDI-TOF MS MALDI-TOF MS (voluit: Matrix-assisted laser desorption/ionisation massaspectrometrie) is een relatief nieuwe techniek waarbij de eiwitten van een bacteriekolonie worden ‘losgeschoten’ met een laser. Vervolgens worden deze eiwitten in een elektronisch veld versneld en stijgen ze op in de vacuümbuis van het apparaat. Daar vindt een scheiding plaats op basis van gewicht; kleine deeltjes komen eerder bij de detector bovenin de buis aan dan grote deeltjes. Op deze manier ontstaat een compleet eiwitspectrum, dat wordt vergeleken met gegevens in de databank. Op basis van deze vergelijking is het mogelijk om de identiteit van een bacterie vast te stellen. Het gebruik van MALDI-TOF MS voor de identificatie van bacteriën heeft de laatste jaren een grote vlucht genomen. Terwijl klassieke

biochemische identificatie 24 tot 48 uur en soms nog langer duurt, vergt identificatie met MALDI-TOF MS slechts enkele minuten. Behalve snelheid is het gebruik van weinig chemicaliën en andere verbruiksmaterialen een groot voordeel van MALDI-TOF MS. Een mogelijke beperking voor het gebruik van MALDI-TOF MS in het algemeen, is dat het slagen van de identificatie afhankelijk is van de aanwezigheid van (voldoende) spectra in de database om de bacterie mee te vergelijken. Een ander nadeel kan zijn dat de identificatie plaatsvindt op het hoogste soortniveau van de bacterie en dat ‘subsoorten’ niet worden vastgesteld. In een enkel geval zullen bij identificatie met MALDI-TOF MS dus toch aanvullende testen nodig zijn.

Enterokokken Enterokokken zijn normale darmbewoners bij zoogdieren en pluimvee. Van enkele is bekend dat ze ook ziekteverschijnselen kunnen veroorzaken. Bij pluimvee zijn dit met name E. cecorum, E. faecalis, E. faecium, E. hirae en E. durans.

GD Pluimvee | november 2012 |

13


onderzoek | tekst: wilko vije

ESBL: verticale overdracht niet de belangrijkste route

De ESBL-problematiek is een hot item. In bijna 100% van de Nederlandse vleeskuikenkoppels worden ESBL-bacteriën gevonden. Het is nog onduidelijk hoe en wanneer de ESBL-bacterie haar intrede doet in een koppel, wel zijn er enkele mogelijkheden. Een bevuilde omgeving kan ervoor zorgen dat de bacterie de kuikens besmet en zich kan verspreiden binnen het koppel. Een andere mogelijkheid is de verticale overdracht van moederdier op kuiken via de broedeieren. De GD heeft geprobeerd deze manier van overdracht aan te tonen. Ook is er gekeken naar de rol van de broederij en de opfok-omgeving. Het onderzoek naar het moment van infectie met de ESBL-bacterie is boven in de keten gestart. Van twee grootouderdierbedrijven, een ESBL-negatief bedrijf (bedrijf A) en een ESBL-positief bedrijf (bedrijf B), is een groep nakomelingen tijdelijk gevolgd (zie figuur 1). Eerst zijn er broedeieren in een commerciële broederij uitgebroed. Vervolgens zijn de kuikens van beide bedrijven gezamenlijk naar een opfokker (bedrijf C) gegaan, waar ze gescheiden per afkomst in dezelfde stal opgefokt werden. Tegelijkertijd zijn ook bij de GD broedeieren van deze beide bedrijven uitgebroed en zijn de nakomelingen gehuisvest op isolatoren.

14

Op dag 5, 12 en 19 werden van de kuikens op het opfokbedrijf cloacaswabs genomen en zijn er tevens kuikens naar de GD gebracht en op isolatoren gehuisvest voor verdere bemonstering. Het CVI (Lelystad) heeft de cloacaswabs onderzocht op de aanwezigheid van ESBL-producerende bacteriën.

Geen ESBL-explosie

van het niet-besmette grootouderdierkoppel die in de broederij zijn uitgebroed toch ESBLproducerende bacteriën kunnen worden aangetoond. In deze proef werden in de kuikens van bedrijf A en B die zijn uitgebroed bij de GD (groep 1 en 2) en bij de eendagskuikens van beide bedrijven uitgebroed in de broederij (groep 3 en 4) geen ESBL-producerende bacteriën aangetoond (zie ook tabel 1).

Bij verticale overdracht zou men verwachten dat de ESBL-bacterie wordt aangetoond in de nakomelingen van het besmette grootouderdierkoppel en niet in de nakomelingen van het niet-besmette grootouderdierkoppel. Bij een broederij-infectie zouden bij de kuikens

Op het opfokbedrijf (bedrijf C) werden op dag 5, 12 en 19 ESBL-producerende bacteriën aangetoond bij de kuikens van de onbesmette ouderdieren van bedrijf A en op 12 en 19 dagen leeftijd bij de kuikens van de besmette


Figuur 1. Schematische weergave ESBL-onderzoek

Verticale overdracht minder belangrijk

ouderdieren. Bij de kuikens van bedrijf C die op dag 5 en dag 12 op GD-isolatoren geplaatst werden, werden alleen kort na aankomst bij de GD ESBL-producerende bacteriën aangetoond, daarna niet meer.

Alle kuikens afkomstig van het ESBL-besmette grootouderkoppel van bedrijf B bleven negatief voor ESBL-producerende bacteriën tijdens de huisvesting op isolatoren. Hierdoor is er geen bewijs geleverd voor een verticale overdracht. Aangezien maar met een beperkt aantal dieren is gewerkt, kan uit deze proef niet worden afgeleid dat verticale overdracht niet voor kan komen. Dit is al in een eerder onderzoek aangetoond. Maar het betekent wel dat het hoge aantal positieve dieren dat we in de praktijk tegenkomen niet in eerste instantie te wijten is aan een besmetting via de ouderdieren. De besmetting vanuit de omgeving (horizontale overdracht) lijkt van grotere invloed te zijn.

Op dag 19 hebben de kuikens die op de isolatoren 1 tot en met 6 gehuisvest waren en toen EBSL-negatief waren, gedurende 24 uur een antibioticum toegediend gekregen. Doordat dit antibioticum gevoelige bacteriën ‘aanpakte’, ontstond er ruimte voor de ESBL-producerende bacteriën. Het doel was hiermee de kans om een ESBL-bacterie te vinden te vergroten. Op dag 20, na het toedienen van antibioticum, bleef de ‘explosie’ van ESBL’s uit. Er werd geen ‘ESBL-positief’ kuiken gevonden.

Tabel 1. Resultaten per onderzoeksgroep Dag 5

Dag 12

Dag 19

Dag 20

Groep 1

-

-

-

-

-

Groep 2

-

-

-

-

-

Groep 3

-

-

-

-

-

Groep 4

-

-

-

-

-

+

-

-

-

+

-

-

+

+

Groep 6 Groep 7 Groep 8

-

+

Reiniging en desinfectie Het lijkt er sterk op dat horizontale overdracht, zoals omgevingsbesmettingen door bijvoorbeeld mest, ongedierte en huisdieren, een grotere bijdrage levert aan de verspreiding van ESBL-producerende bacteriën en het handhaven van de besmetting dan een verticale besmetting. Dit betekent dat er nog meer aandacht besteed moet worden aan de reiniging en desinfectie tussen de verschillende ronden. Dit onderzoek is mogelijk gemaakt door financiering van het PPE en het ministerie van EL&I.

Wat is ESBL ook al weer?

Dag 1

Groep 5

Een mogelijke verklaring voor de bevinding dat de kuikens op het opfokbedrijf positief waren op 5, 12 en 19 dagen, terwijl er bij de besmette kuikens die naar een schone isolator verhuisden binnen een week geen ESBL-producerende bacteriën werden aangetoond, zou kunnen zijn dat de dieren in de isolator op een roostervloer zaten. Daardoor hadden ze geen direct contact met mest en de besmette omgeving. De infectiedruk zal dus waarschijnlijk lager zijn geweest op de isolatoren dan op een regulier pluimveebedrijf. Hierdoor zal de ESBL-bacterie mogelijk minder makkelijk of niet worden opgenomen en overgedragen, met als gevolg dat de kuikens de infectie kunnen kwijtraken.

ESBL staat voor Extended Spectrum Bèta-Lactamase. Dit is een enzym dat bepaalde soorten antibiotica (penicillines en cefalosporines) zodanig afbreekt dat zij hun werkzaamheid verliezen. De bacterie die het ESBL-enzym gevormd heeft, is hierdoor ongevoelig voor deze soorten antibiotica. Bacteriën die deze enzymen kunnen aanmaken, zijn meestal ook in staat om het gen, dat zorgt voor de aanmaak van het ESBL-enzym, te delen met andere bacteriën. Hierdoor verspreidt het ESBL-gen zich tussen de bacteriën. Doordat ESBL-bacteriën ongevoelig zijn voor eerder genoemde antibiotica, vormen ze tevens een probleem voor de mens, omdat sommige bacteriële infecties hierdoor moeilijk behandelbaar worden.

+ = ESBL-producerende bacteriën aangetoond - = geen ESBL-producerende bacteriën aangetoond GD Pluimvee | november 2012 |

15


MONItOrING

GD-dierenarts Jos Heijmans:

10 jaar monitoring pluimveegezondheid “In 2002 verzochten het toenmalige ministerie van LNV en de productschappen de GD om een systeem op te zetten voor monitoring van de diergezondheid in Nederland. Deze diergezondheidsmonitoring beleeft in 2012 haar tiende verjaardag, 10 jaar van werken aan de bewaking en verbetering van diergezondheid in Nederland. Maar ook 10 jaar van aandacht voor volksgezondheid en voedselveiligheid. Dit alles in samenwerking met veel verschillende partijen binnen en buiten de agrarische sector.

In de afgelopen 10 jaar zijn mede via deze monitoring veel zaken in een vroeg stadium gedetecteerd en opgelost. In een aantal gevallen kon, mede dankzij inzet van de beschikbare GD-onderzoeksfaciliteiten en de PPE-praktijksonderzoekgelden, zo snel mogelijk een oplossing voor de nijpende problemen worden gevonden. Zo was de schade als gevolg van de nieuwe IB-D388 zo groot, dat met voorrang onderzoek werd opgezet om te kijken of met de destijds beschikbare IB-vaccins een effectief entschema kon worden opgesteld. En met succes. Een kleine greep uit de vele belangrijke zaken is vermeld in onderstaand overzicht.�

In de afgelopen 10 jaar zijn veel ziekteproblemen in een vroeg stadium gedetecteerd en opgelost

De monitoring haalt zijn informatie uit meerdere bronnen. - Gegevens uit het lab, waarbij met name de uitslagen van de onderzoeken in het kader van de georganiseerde dierziektebestrijding en -monitoring van belang zijn, zoals salmonella, Mg, AI en NCD. - Gegevens uit de sectiezaal, telefonische contacten en bedrijfsbezoeken. - Gegevens uit VMP (Veterinaire Monitoring Pluimvee). - Veekijkeroverleg: overleg binnen de GD tussen de verschillende dierenartsen (sectiezaal, onderzoekers en de centrale dierenarts die de telefonische contacten afhandelt).

VMP/IKB-CRA Het VMP is in 2003, als een vervolg op eerdere initiatieven, gestart als een database gericht op het vastleggen en verwerken van gegevens van dierenartsen. Hierin heeft een deel van de pluimveepraktijken jarenlang vrijwillig gegevens van hun bedrijven ingevoerd die gebruikt zijn bij de monitoring. Gegevens die werden vastgelegd bestonden uit koppelbeelden, diagnoses en antibioticumgebruik. Sinds begin 2011 wordt dit systeem door alle dierenartsen ingevuld en naast het gebruik voor de monitoring, mede gebruikt om het antibioticumgebruik in de sector te meten in IKB-CRA (centrale registratie antibiotica).

GD-Veekijker

16

Ziekteprobleem

Jaar - kwartaal

Angara Disease (Adenovirus) bij vleeskuikens 2002 - 2e kw 1e uitbraak Salmonella Gallinarum (SG) bij leghennen

2002 - 4e kw

Aviaire Influenza-uitbraak

2003 - 1e kw

Nieuwe IB-stam: IB-D388

2003 - 4e kw

1e geval van chronische enteritis bij leghennen

2004 - 4e kw

ILT-epidemie

2007 - 4e kw

Toename Enterokokken-problemen vleeskuikens

2009 - 1e kw

Coryza- en SG-uitbraken bij leghennen

2009 - 2e kw

Eerste geval productiedalingen door de IBV Xindadi stam

2010 - 2e kw

Eerste aanwijzingen voor nieuwe darmvirus2010 - 4e kw sen bij vleeskuikens Eerste geval van Hepatitis E bij leghennen

2011 - 2e kw

De monitoringsfunctie die de GD-afdeling Pluimvee in opdracht van EL&I en PPE vervult, bestaat uit drie onderdelen: 1) Secties (pathologie). 2) Veekijker: een instrument waarmee de GD via telefoon, bedrijfsbezoeken en overleggen vragen en informatie over gezondheidsproblemen bij pluimvee binnenkrijgt. 3) VMP: Veterinaire Monitoring Pluimvee. Via een internetapplicatie tussen dierenartspraktijken (VMP-deelnemers) en de GD worden data en ervaringen over gezondheidsproblemen, vaccinaties en behandelingen uitgewisseld.


VraaG & aNtwOOrD

In de rubriek ‘Vraag & antwoord’ beantwoorden onze dierenartsen vragen vanuit de praktijk die ons op één of andere manier bereiken.

?

?

Heeft de periode van leegstand invloed op de dierdagdosering per dierjaar (dd/dj)?

Welke EDS-titer mag ik verwachten aan het eind van de opfok?

Antwoord pluimveedierenarts Robert-Jan Molenaar:

Antwoord pluimveedierenarts Sjaak de Wit:

Bij de berekening van de dd/dj wordt het aantal dagen leegstand niet meegeteld. Het getal heeft enkel betrekking op de dagen dat u dieren in de stal heeft. Langere leegstand geeft echter wel meer tijd voor een grondige reiniging en desinfectie. Het verlagen van de ziektedruk is belangrijk om het antibioticumgebruik laag te krijgen of te houden.

Antistoffen tegen EDS worden gemeten met de EDS HAR-test. Hierbij worden titers van 3 en hoger als een positief resultaat gezien. Voor EDS bestaan geen levende vaccins, EDS is vaak één van de componenten van de geïnactiveerde vaccins die meestal rond de 12 tot 14 weken leeftijd in de opfok per injectie toegediend worden. Na een goed uitgevoerde en aangeslagen vaccinatie krijgen de dieren normaal binnen 3 weken een gemiddelde titer van 6 of hoger. Dieren die 3 weken na de vaccinatie nog steeds negatief zijn, zijn waarschijnlijk gemist bij het vaccineren. Dat laatste zal ook invloed hebben op de werkzaamheid tegen andere ziektes waar de injectie-enting voor bedoeld was.

Ter illustratie een rekenwijze voor dd/dj die gemakkelijk voor het eigen bedrijf uitgevoerd kan worden: - Reken per behandeling op het bedrijf het aantal behandeldagen uit: (kuurduur in dagen)*(aantal behandelde dieren). Tel alle behandeldagen van kuikens opgezet in een bepaald jaar bij elkaar op. - Reken vervolgens per opgezet koppel het aantal levensdagen uit: (aantal opgezette kuikens)*(leeftijd in dagen waarop het koppel afgevoerd wordt). Tel het aantal levensdagen van alle koppels opgezet in een bepaald jaar bij elkaar op. Het aantal dd/dj in dat jaar op het betreffende bedrijf is vervolgens: (totaal aantal behandeldagen/totaal aantal levensdagen)*365 = dd/dj. Voor de berekening wordt uitgegaan van de geboortedatum die bekend is bij het PPE, waarbij momenteel nog de aanname is dat elk koppel 42 dagen oud wordt. Met ingang van 2013 vraagt het PPE ook om de uitlaad- en weglaadgegevens door te geven. Hierdoor ontstaat een veel exacter beeld van het aantal levensdagen en zal de berekening nog beter aansluiten op de werkelijkheid.

?

Vraag: Als de nieuwe M.s.-verordening ingaat, betekent dat dan ook dat bij positieve bevindingen een verificatie wordt uitgevoerd?

Antwoord pluimveedierenarts Anneke Feberwee: Voor M. synoviae (Ms) wordt een vergelijkbare aanpak als voor M. gallisepticum (Mg) gevolgd. De prevalentie (het percentage besmette bedrijven) van Mg in Nederland is laag en gebaseerd op: (1) import Mg-vrije koppels en -eieren (Europese handelsverordening); (2) serologische monitoring om besmettingsrisico’s in kaart te brengen; (3) slachten van Mg-positieve reproductiekoppels om overdracht van moederdieren op nakomelingen te voorkomen en (4) verplichte vaccinatie van legkoppels. In tegenstelling tot Mg is er bij Ms sprake van een hoog aantal besmettingen in Nederland. De sector is geadviseerd om import van Ms-positieve koppels en eendagskuikens te beperken. Daarnaast wordt in 2013 gestart met een verplichte serologische monitoring van Ms, parallel aan het monitoringsprogramma voor Mg. Deze monitoring levert een bijdrage aan het opzetten van kanalisatiestromen voor Ms-positieve koppels en materiaal, en helpt bij het in kaart brengen van besmettingsrisico’s. Binnen dit monitoringsprogramma worden serologisch Ms-positieve reproductiekoppels niet geverifieerd met een PCR. Het slachten van Ms-besmette vermeerderingskoppels is economisch (nog) niet haalbaar omdat het percentage besmette bedrijven nog te hoog is.

Ook een vraag? Laat het ons weten en mail uw vraag naar redactie@gddeventer.com onder vermelding van Vraag & Antwoord GD Pluimvee.

GD Pluimvee | november 2012 |

17


ÒHet onderscheid zit niet alleen in onze aanpak, maar ook in onze kip.Ó

 

verbeek broederij en opfok

Postbus 11, 6740 AA Lunteren ¥ Kauwenhoven 3, 6741 PW Lunteren

Telefoon 0318 57 82 50 ¥ Fax 0318 48 24 11 ¥ info@verbeek.nl ¥ www.verbeek.nl

d Vortex90x130letcon.indd 1

        

 





Voor levering en montage van: silo’s & vijzels voederinstallaties ventilatiegordijnen stalinrichtingen De Hooge Hoek 8 - 3927 GG Renswoude Tel. 0318-572923 - fax 0318-572725 www.nijborgagri.nl - info@nijborgagri.nl

Transportweg 50 3371 MB Hardinxveld-Giessendam Tel. 0031-184-711344 Fax 0031-842-103733 Info@abbi-aerotech.com www.abbi-aerotech.com

24-10-12 09:37


IB | tekst: Dr. sjaak de wit

De IB-stam D1466: actueler dan ooit? In de loop van de tijd zijn er in Nederland heel wat varianten van infectieuze bronchitis (IB) aangetoond. Sommige staken vaak en gedurende langere perioden de kop op, andere minder vaak en kort. Eén van de meest afwijkende IB-stammen is de D1466. Na een aantal jaren van relatieve rust lijkt deze stam duidelijk weer in belang toe te nemen. Iedereen die wel eens met IB te maken heeft gehad, zal gemerkt hebben dat er vele codes voor dit virus bestaan, zoals M41, Mass, H120, H52, D274, D207, D1466, D212, D3128, D3896, D8880, B1648, D388, QX, 793B, 4/91, CR88, Ark en PA1220. Allemaal codes van en voor stammen die in Nederland ooit aangetoond zijn. De bron van deze wirwar is het IB-virus zelf; het muteert gemakkelijk en er bestaan dan ook vele varianten van. Wereldwijd zijn er nog veel meer codes en variaties, een ingewikkelde materie dus.

D1466: terug van weggeweest Sinds de introductie eind 2003 is D388 de meest gevonden IB-stam bij luchtwegproblemen, nierproblemen en productiedalin-

gen. Maar er is ook een andere stam die -na een aantal jaren van relatieve rustweer vaker aangetoond wordt. Dat is de D1466-stam: een variant die al sinds de vroege jaren ’80 in Nederland te vinden is en die luchtwegproblemen en productiedalingen kan veroorzaken. D1466 is één van de meest afwijkende IB-stammen ter wereld. De verschillen met de andere IB-stammen zijn zeer groot, waardoor er met gewone vaccins maar matig bescherming tegen op te wekken is. Men zou dus verwachten dat de stam zich snel over Europa zou spreiden maar dat is nauwelijks gebeurd, iets waar we de verklaring niet voor weten. Vroeger waren er zowel levende als geïnactiveerde D1466-vaccins (‘de IB3spuit’) op de (Nederlandse) markt verkrijg-

baar, maar helaas is dit niet meer zo. De levende vaccins zijn al een jaar of tien niet meer beschikbaar en enkele jaren geleden is ook het laatste geïnactiveerde vaccin met D1466 van de markt verdwenen omdat de omzet onvoldoende was. De D1466-stam komt immers bijna alleen in een deel van West-Europa voor, wat het moeilijk maakt om de registratiekosten terug te verdienen. In Nederland werd de D1466-stam in 2010 en in 2011 na de D388- en 4/91-stam het meest aangetoond. In 2012 staat de stam tot nu toe op de tweede plaats (zie de rode lijn in de grafiek). De stam wordt het vaakst aangetroffen bij leghennen en vermeerderingsdieren met productieproblemen. Bij een aantal ernstige productieproblemen werd er een menginfectie met D388 aangetroffen. Bij de vleeskuikens wordt de stam soms gevonden bij luchtwegproblemen. De D1466 is nu ook voor het eerst in Denemarken aangetroffen en in Polen waren er het laatste jaar veel productiedalingen door D1466-infecties.

Moeilijk te voorspellen Waar het met de D1466-stam naartoe gaat is moeilijk te voorspellen. Deze stam heeft in het verleden vaker pieken gehad die dan ook weer afzakten. De monitoringsgegevens van de komende kwartalen zullen ons duidelijk maken of (schade door) de D1466stam verder gaat toenemen of hopelijk weer afzakt. Dit is dan ook een signaal of verder onderzoek naar betere vaccinatiestrategieën nodig is. GD Pluimvee | november 2012 |

19


De Gezondheidsdienst voor Dieren

Buitenbeeld ‘Geen haan die naar ons kraait’

Bereikbaarheid U kunt de GD telefonisch bereiken via 0900-1770. Van maandag tot en met vrijdag van 8.00 tot 17.00 uur. Telefoonnummer centrale dierenarts: 0570 - 660 495.

Mevrouw van de Zandwei uit Wilp stuurde de redactie van de GD Pluimvee een foto van twee van haar krieltjes. “Op een mooie herfstdag ontdekte ik dat er twee krieltjes waren ontsnapt. Gelukkig hoefde ik niet lang te zoeken. Ik betrapte ze namelijk al snel tijdens een gezellig onderonsje op het randje van de vogeldrinkbak in mijn achtertuin. Geen haan die naar ze kraaide. Het zag er zo grappig uit, dat ik direct mijn fototoestel heb gepakt om dit moment vast te leggen.”

Tarieven Alle genoemde GD-tarieven in deze uitgave zijn exclusief BTW en € 9,20 basiskosten.

Ophaaldienst voor sectie- en monstermateriaal Aanmelden: telefonisch 0900-202 00 12 (24 uur per dag). Wij halen het materiaal dan zo spoedig mogelijk bij u op. Sectie- en monstermateriaal kunt u brengen van maandag tot en met vrijdag van 8.00 tot 17.00 uur.

GD, Postbus 9, 7400 AA Deventer

Buitenbeeld: Hebt u ook een mooie foto? Stuur deze dan met een korte

T. 0900-1770, F. 0570-63 41 04

toelichting op naar redactie@gddeventer.com. De mooiste foto wordt geplaatst in de GD Pluimvee en de maker ontvangt een ingelijste vergroting van de foto.

www.gddeventer.com info@gddeventer.com


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.