Samen werken aan diergezondheid
Varken Biest: van levensbelang
Inzicht in
biestkwaliteit
Groepshuisvesting in de vroege dracht
Regionale aanpak van
PRRS
73 MAART 2014
Vaccineren versterkt alle schakels
“Gezonde dieren zijn de basis voor gezonde relaties. Vaccinatie met CircoFLEX en MycoFLEX draagt bij aan een gezond en productief varken. Zo ontstaan bestendige relaties in een keten waarin de schakels weten wat ze kunnen verwachten.“
FLEXcombo® • Enige combinatie tegen Circo en Mycoplasma • Meest gebruikte vaccins in hun categorie* • Bewezen effectief en veilig * Agridirect Hokdierscan 2012 Ingelvac CircoFLEX® susp. voor inj. voor varkens. Elke dosis geïnactiveerd vaccin bevat: PCV2 ORF2 eiwit, carbomeer. Indicatie: Voor actieve immunisatie van varkens vanaf de leeftijd van 2 wk tegen PCV2 om de sterfte, klinische verschijnselen - inclusief gewichtsverlies - en letsels in lymfatisch weefsel geassocieerd met PCV2 gerelateerde aandoeningen (PCVD) te verminderen. Tevens is bewezen dat vaccinatie de nasale verspreiding van PCV2, de virus load in het bloed en lymfatisch weefsel, en de duur van de viraemie vermindert. Bescherming begint al vanaf 2 wk na vaccinatie en houdt minstens 17 wk aan. Contra-indicaties: Geen bekend. Bijwerkingen: Een voorbijgaande en milde hyperthermie op de dag van vaccinatie treedt erg vaak op. Dosering: Enkelvoudige i.m. inj. van 1 dosis (1 ml), ongeacht het lichaamsgewicht. Er zijn gegevens over veiligheid en effectiviteit beschikbaar die aantonen dat dit vaccin gemengd kan worden met Ingelvac MycoFLEX en op 1 injectieplek kan worden toegediend. Indien gemengd wordt met Ingelvac MycoFLEX dienen alleen varkens vanaf de leeftijd van 3 wk te worden gevaccineerd. Lees voor het mengen de bijsluiter. Goed schudden voor gebruik. Wachttijd: 0 dagen. REG NL 102672 UDD. Ingelvac MycoFLEX® susp. voor inj. voor varkens. Werkzaam bestanddeel: Geïnactiveerd mycoplasma hyopneumoniae, J-stam isolaat B-3745, carbomeer. Indicatie: Voor actieve immunisatie van varkens vanaf de leeftijd van 3 wk ter vermindering van longlaesies als gevolg van infectie met m.hyo. Bescherming begint vanaf 2 wk na vaccinatie en houdt ten minste 26 wk aan. Contra-indicaties: Geen. Bijwerkingen: Bijwerkingen zijn zeldzaam: een voorbijgaande zwelling met een diameter tot 4 cm, soms samengaand met roodheid van de huid, kan worden waargenomen op de plek van injectie. Deze zwelling kan tot 5 dagen aanhouden. Een voorbijgaande gemiddelde toename van de rectale lichaamstemperatuur van ongeveer 0,8°C kan tot 20u na vaccinatie worden waargenomen. Dosering: Enkelvoudige i.m. injectie van 1 dosis (1 ml). Er zijn gegevens over veiligheid en effectiviteit beschikbaar die aantonen dat dit vaccin gemengd kan worden met Ingelvac CircoFLEX en op 1 injectieplek kan worden toegediend. Indien gemengd wordt met Ingelvac CircoFLEX dienen alleen varkens vanaf de leeftijd van 3 wk te worden gevaccineerd. Lees voor het mengen de bijsluiter. Goed schudden voor gebruik. Wachttijd: (Orgaan)vlees: 0 dg. REG NL 104086 UDD. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met: Boehringer Ingelheim bv, vetmedica.nl@boehringer-ingelheim.com, telefoon: +31 (0)72 566 24 11
| Voorwoord
| INHOUD 04 Nieuws & Tips 07
08
Biest: van levensbelang
08 Inzicht in biestkwaliteit:
“ Een vlot geboorteproces is cruciaal”
11
ieuwe ontwikkelingen N PigMatch
12 Groepshuisvesting in de vroege dracht
15 Laboratoriumtesten voor
15
infectieziekten
19 Vraag & Antwoord 20 Regionale aanpak van PRRS 22 Monitoring
20
23 Twee buitenlandse darm aandoeningen: PED en NNPDS
24 Aandacht voor detail: Gerbert Oosterlaken
Bereikbaarheid U kunt de GD telefonisch bereiken via 0900-1770. Van maandag tot en met vrijdag van 08.00 tot 17.00 uur. Tarieven Alle genoemde GD-tarieven in deze uitgave zijn exclusief BTW en € 9,60 basiskosten. Ophaaldienst voor sectie- en monstermateriaal Aanmelden: telefonisch 0900-202 00 12 (24 uur per dag). Wij halen het materiaal dan zo spoedig mogelijk bij u op. Sectie- en monstermateriaal kunt u brengen van maandag tot en met vrijdag van 8.00 tot 17.00 uur.
COLOFON
GD Varken is een uitgave van de Gezondheidsdienst voor Dieren | REDACTIE Alfred van Lenthe, Theo Geudeke, Peter van der Wolf en Barbara Tempelmans Plat | EINDREDACTIE Eva Onis | REDACTIEADRES GD, Marketing & Communicatie, Postbus 9, 7400 AA Deventer, T. 0900-1770, F. 0570-63 41 04, redactie@gddiergezondheid.nl, www.gddiergezondheid.nl | Productiecoördinatie Senefelder Misset | basisontwerp Fokko-Ontwerp | VORMGEVING X-Media Solutions Doetinchem Druk Senefelder Misset Doetinchem | ABONNEMENTEN GD Varken wordt gratis toegezonden aan relaties van de GD. Een jaarabonnement (4 nummers) voor personen buiten de doelgroep kost € 15,25 (excl. BTW en verzendkosten) ADVERTENTIES PSH Mediasales, T. 026-750 18 00 | VERSCHIJNINGSFREQUENTIE 4 keer per jaar | SUGGESTIES Als u suggesties heeft voor dit blad, dan verzoeken wij u deze door te geven aan de redactie. Overname van artikelen is toegestaan uitsluitend na toestemming van de uitgever.
ISSN: 1875-2594 ADRESWIJZIGINGEN: bel 0900 1770, kies 4 (lokaal tarief)
Een goed begin Een goed begin is het halve werk. Dat geldt ook voor een varkensleven. De basis wordt al gelegd door de zeug, tijdens de dracht. Vooral de eerste maand van de dracht is een gevoelige periode. Nu groepshuisvesting van zeugen vanaf vier dagen na inseminatie verplicht is gesteld, verdient een aantal managementaspecten nog meer aandacht (zie pagina 12 en 13). In het verlengde daarvan doet de GD, op verzoek van de varkenssector, momenteel onderzoek om de oorzaak van groepsgewijs vroeg verwerpen te achterhalen. Want het is natuurlijk ook zaak dat deze vorm van huisvesting daadwerkelijk haalbaar is en blijft. Een andere cruciale factor voor een goed begin is de biestvoorziening (zie pagina 7). Een big komt ter wereld zonder antistoffen tegen ziektekiemen. Deze kunnen ze alleen via de biest binnenkrijgen tijdens de eerste levensdag, waarbij de kwaliteit in de loop van die 24 uur ook nog eens snel achteruitgaat. Een vlotte biestopname is daarom noodzakelijk. Bovendien is biest een belangrijke energiebron en onmisbaar voor een goede darmgezondheid. Er zijn dus meer dan genoeg redenen om het biestmanagement kritisch te bekijken en waar nodig te optimaliseren. Een langlopende studie door ForFarmers Hendrix heeft al een aantal interessante aanknopingspunten daarvoor opgeleverd. Zo hebben zij aangetoond dat een snel geboorteproces essentieel is, zeker bij grote tomen. In het interview met ForFarmersdierenarts Rutger Jansen (pagina 8 en 9) leest u daar alles over. Al met al staat deze GD Varken, toevallig de eerste van 2014, dus grotendeels in het teken van de juiste start. De GD is dit jaar overigens zelf ook goed begonnen met een nieuwe website: www.gddiergezondheid.nl, met duidelijke startpagina’s per diergroep, zodat u in één oogopslag kunt zien wat voor u relevant is. Ook dat is samen werken aan diergezondheid. Alfred van Lenthe, sectormanager varkens
GD Varken | Maart 2014 |
3
NIEUWS & TIPS Pilot leververvetting afgerond Facturen zonder acceptgirokaart Sinds 1 december 2013 stuurt de GD niet langer acceptgirokaarten mee met de facturen. Betalingen kunnen gedaan worden via automatische incasso, internetbankieren of een overschrijvingsformulier van uw bank. Wanneer u kiest voor automatische incasso ontvangt u 1% korting op het netto factuurbedrag. Aanmelden voor automatische incasso kan via het machtigingsformulier dat te downloaden is via www.gddiergezondheid.nl. Ingevulde formulieren kunt u sturen naar: De Gezondheidsdienst voor Dieren, t.a.v. BRBS, Antwoordnummer 404, 7400 VB Deventer (een postzegel is niet nodig). De machtiging is geldig vanaf de eerste factuur die u ontvangt na terugzending van het formulier.
Onlangs heeft de GD een pilotproef afgerond waarin is gezocht naar leververvetting bij zeugen. Omdat uit de praktijk soms geluiden komen dat leververvetting bij zeugen voorkomt en mede de oorzaak is van bijvoorbeeld problemen rond het werpen, heeft de GD onderzoek gedaan bij 25 zeugen die voor sectie waren ingestuurd. Niet alleen is gekeken naar het vetgehalte in de levers, maar ook naar tal van sporen-
elementen. Bij herkauwers is bekend dat een verstoring van de sporenelementen in de lever (bijvoorbeeld kobalt en koper) kan samenhangen met vetstapeling in de lever. Bij slechts één van de 25 onderzochte zeugen bleek de lever iets te veel vet te bevatten. Een relatie tussen vetgehalte en sporenelementen is niet aangetoond. Het is dan ook zeer de vraag of leververvetting bij zeugen een rol speelt.
Nitrietvergiftiging In stilstaand water kunnen bacteriën groeien, zeker als de leidingen niet geheel schoon zijn. En dat is in varkensstallen vaak aan de orde. Die bacteriën kunnen nitriet produceren als afvalstof en dat is zéér giftig voor mens en dier. Recent is bij de Veekijker Varken weer een geval gemeld waarbij veel vleesvarkens dodelijk waren vergiftigd met nitriet uit vervuild drinkwater. Het is dan ook van het allergrootste belang om drinkwatersystemen (voorraadvaten, breektanks, vlotterbakken, maar ook de leidingen zelf) die enige tijd niet zijn gebruikt heel goed door te spoelen voordat het water naar de varkens gaat. Dus: altijd waterleidingen doorspoelen na stilstand!
4
Nieuwe website GD
De nieuwe website van de GD is live! Met www.gddiergezondheid.nl lanceren we een eigentijds en inhoudelijk sterk online platform waar u snel de informatie vindt die u zoekt. Voor u als varkenshouder bevat de website een eigen startpagina, waar u in een oogopslag ziet wat voor u actueel en relevant is. Belangrijke diergezondheidsartikelen, producten en formulieren zijn makkelijker vindbaar en duidelijker ingedeeld. Dat betekent: minder kliks, meer overzicht.
tekst: Redactie |
NIEUWS & TIPS
Gebruik van Rodac-plaatjes
Zink in voer
Diarree bij gespeende biggen door E. coli wordt in het buitenland nogal eens behandeld met zinkoxide. Daarvoor worden gehalten van 2,4 tot 3 kilogram per ton voer gebruikt. In Nederland is dat verboden vanwege de forse belasting van het milieu door hoge doses zink. Het meeste komt namelijk in de mest terecht. Het ge-
halte in voer dat nodig is voor varkens is hooguit 150 gram per ton. Zink is namelijk ook een essentieel onderdeel van allerlei enzymsystemen en bijvoorbeeld van belang voor de hoornvorming en voor de vruchtbaarheid. Te hoge doseringen zijn schadelijk en veroorzaken slechte groei en voeropname, gewrichtsontsteking en slechte botontwikkeling.
Om de reiniging en desinfectie van oppervlakten te controleren kunnen Rodac-plaatjes worden gebruikt. Dat zijn schaaltjes met een voedingsbodem waarop bacteriën makkelijk kunnen groeien. Door de Rodac-plaatjes op het gedesinfecteerde oppervlak te drukken en ze vervolgens een dag bij 37ºC te bewaren, gaan de aanwezige bacteriën groeien tot kolonies die geteld kunnen worden. Het aantal bacteriekolonies is vervolgens een maat voor de reinheid van het geteste oppervlak. Als er niks is gegroeid, is dat natuurlijk uitstekend. Minder dan 40 kolonies per plaatje is nog ‘goed’. Tussen de 40 en 120 kolonies is matig en meer dan 120 kolonies is slecht. Als er meer dan 400 kolonies op de plaat zitten, is het niet meer te tellen en was het betreffende oppervlak dus zeer sterk verontreinigd.
Diarree zonder aanwijsbare oorzaak In de winterperiode zijn er altijd wat meer problemen met diarree dan in de rest van het jaar. Vooral bij zuigende biggen kan dit komen door onderkoeling van de biggen, zonder dat daar een ziektekiem bij
betrokken is. Zorg daarom voor een warm biggennest en let op dat biggen na de geboorte niet verkleumen. Verkleumde biggen nemen te weinig biest op, waardoor het risico van diarree en andere ziekten
nog meer toeneemt. Ook bij de gespeende biggen is het van belang de temperatuur voldoende hoog in te stellen en niet te bezuinigen op de verwarming.
GD Varken | Maart 2014 |
5
HET KAN!
De tijd is rijp! “Ja, ik lever méér gezonde biggen en gebruik minder antibiotica!“
• Sterfte na spenen minimaal • Geen colistine meer nodig • Eenvoudig voer(schema) • Betere uniformiteit biggen
14/03/05
IDT Biologika BV Ceresstraat 13 • 4811 CA Breda • Tel. 06-5758 2324 www.idt-biologika.com • www.shigatoxin.com ECOPORC® SHIGA suspensie voor injectie voor varkens. Samenstelling: per dosis (1ml) recombinant Stx2e antigeen ≥ 3,2 x 106 ELISA-eenheden en aluminiumhydroxide max. 3,5 mg. Indicaties: actieve immunisatie van biggen vanaf 4 dagen leeftijd om mortaliteit en klinische symptomen van oedeemziekte veroorzaakt door Stx2e-toxine producerende E. coli (STEC) te reduceren. Toediening: éénmalige intramusculaire injectie (1ml) vanaf 4 dagen leeftijd. Voorafgaand het vaccin voorzichtig schudden. Wachttermijn: 0 dagen. Vergunninghouder: IDT Biologika GmbH, Am Pharmapark, D-06861 Dessau-Roßlau, Duitsland. Registratie: EU/2/13/149/001; REG NL 111263. Verdere informatie: zie bijsluiter, beschikbaar op aanvraag.
tekst: dr. Theo Geudeke | Biestvoorziening
Biest is cruciaal voor biggen. Als ze het onvoldoende binnenkrijgen zijn ze zo goed als kansloos. Waarom is biest zo belangrijk en wat kunt u als varkenshouder doen om de opname te bevorderen?
Biest: van levensbelang Biggen komen ter wereld zonder antistoffen tegen ziektekiemen. Ze krijgen die antistoffen uitsluitend binnen via biest. Biest bevat de eerste dag veel antistoffen en alleen in de eerste levensdag kunnen die antistoffen de darmwand van een big passeren en in het bloed terechtkomen. Daarna lukt dat niet meer. Enkele belangrijke feiten over antistoffen in de biest zijn: • v accineren van zeugen resulteert in antistoffen in de biest; • antistoffen blijven meestal zes tot acht weken aanwezig in de biggen, maar vaak daalt de concentratie al fors rond de vier weken (zie figuur 1); • biggen gaan zelf actief afweer opbouwen vanaf ongeveer zes weken leeftijd; • in de periode na spenen zit er dus een dip in de afweer van de biggen. Het is belangrijk dat elke big in een toom minstens 250 cc biest drinkt en dat doen ze normaal gesproken in zes drinkbeurten. Veel variatie binnen een toom is ongunstig omdat er dan te veel kwetsbare biggen in de toom zitten die infecties kunnen verspreiden naar hun toomgenoten.
relatieve hoeveelheid antistoffen
Parvo Vlekziekte, APP Influenza M. hyo PRRS, Circo, Lawsonia
De vitaliteit van de big wordt mede bepaald door de toomgrootte en de homogeniteit van de toom.
Vlotte geboorte, vitale biggen Voor een goede biestopname is het essentieel dat biggen vlug en vitaal zijn. Vitale biggen drinken vlot en stimuleren de zeug. De vitaliteit van biggen is in de eerste plaats afhankelijk van een vlot verloop van de geboorte en dat is gerelateerd aan het vermogen van de zeug om haar stofwisseling rond het werpen adequaat aan te passen. De zeug mag niet te vet zijn of gestrest zijn door bijvoorbeeld ‘onvoorspelbaar’ toezicht in het kraamhok of door de afwezigheid van nestmateriaal. Verder wordt de vitaliteit van een big bepaald door de toomgrootte en de homogeniteit van de toom, maar ook door de omgevingstemperatuur en de gezondheid. Bij slappe biggen, traag werpen en traag op gang komen van de melkgift kan gericht onderzoek opheldering geven over de oorzaak. Denk hierbij aan bloedonderzoek van de zeug (stofwisselingsproblemen) en onderzoek van doodgeboren biggen (infectieziekten), maar bijvoorbeeld ook aan onderzoek van de waterkwaliteit of het stalklimaat.
Stimuleren biestopname
0
5
10 15 20 aantal weken na geboorte
Figuur 1: de snelheid waarmee de antistoffen uit de biest verdwijnen uit de biggen verschilt per ziektekiem. (Bron: Zakboek Varkens 2013; Vetmedica)
25
Een gemiddelde zeug heeft genoeg biest voor minstens zestien biggen. Het gedeeltelijk opsluiten van grote tomen om te zorgen dat ook de kleine, zwakke biggen gelegenheid hebben om biest op te nemen, mag niet te lang duren (maximaal een uur). Zwakke biggen aanleggen is altijd goed, maar bij kansloze biggen is dat meestal zonde van de moeite. Leg zo min mogelijk biggen over met het oog op verspreiding van ziektekiemen. Zorg dat biggen biest krijgen van de eigen moeder. Dus niet overleggen binnen 24 uur, maar wel binnen drie dagen omdat dan de tepelvolgorde is vastgesteld. De eerste dagen ‘shoppen’ de biggen nog bij verschillende spenen. GD Varken | Maart 2014 |
7
Interview | tekst: drs. Eva Onis
Inzicht in biestkwaliteit
“ Een vlot geboorteproces is cruciaal”
ForFarmers Hendrix startte in 2010 met een langlopende studie naar de verdeling van de geboortegewichten van biggen op (inmiddels meer dan 200) zeugenbedrijven. In het verlengde hiervan wordt sinds september 2013 ook gekeken naar biestopname van biggen door meting van het gehalte aan immunoglobulinen G in het bloed. Varkensdierenarts Rutger Jansen: “We willen inzichtelijk maken hoe zeugenhouders op biestmanagement kunnen sturen.”
Rutger Jansen
8
“Het onderzoek naar biestopname loopt sinds een half jaar en inmiddels doen er meer dan 100 bedrijven aan mee”, zegt Rutger. “In februari 2014 hadden we al 4.000 biggen gescreend. Zeugenhouders hebben veel belangstelling voor dit on-
derwerp omdat het aantal levend geboren biggen per zeug de afgelopen tijd duidelijk is toegenomen. Een toom van 16 biggen is geen uitzondering meer. Het is steeds meer de vraag of er wel voldoende biest is voor de hele toom, terwijl het een zeer
belangrijke energiebron is voor de pasgeboren big. Bovendien zorgt biest voor antilichamen die nodig zijn voor de eerste afweer tegen ziektekiemen en het levert groeifactoren. Frans/Canadees onderzoek heeft aangetoond dat een big 24 uur na de geboorte zo’n 250 gram biest gedronken moet hebben. Voor 16 biggen moet een zeug dus 4 kilo biest produceren, maar het gemiddelde ligt op 3,7 kilo. Het is dan essentieel dat de biest goed wordt verdeeld over de toom.”
Eenvoudig meetbaar Hoe kun je bepalen of een big voldoende biest binnenkrijgt? Rutger: “Dat kun je doen door de biggen direct na de geboorte en na 24 uur te wegen. De gewichtstoename tussen deze twee meetmomenten is een goede maat voor de biestopname. Deze methode is echter te arbeidsintensief, zeugenhouders kunnen in de werpperiode niet dag en nacht iemand beschikbaar hebben. We zijn daarom eind 2012 op zoek gegaan naar een alternatief. De oude ‘staartmethode’ (met een druppeltje bloed uit een gecoupeerde staart, red.) levert dubieuze waarden op, dus dat was sowieso geen optie. Gelukkig bleek er een andere betrouwbare en eenvoudige methode te bestaan: de Immunocritmethode. Hierbij wordt het gehalte aan immunoglobulinen G (IgG) in bloedmonsters van biggen gemeten. Hiervoor is slechts 0,5 tot 1 cc bloed per big nodig. Hoge IgG-waardes wijzen op voldoende biestopname, zowel qua hoeveelheid als qua kwaliteit, met als ForFarmers Hendrix, locatie Lochem.
Het gehalte aan immunoglobulinen G in bloedmonsters van verschillende biggen, goed meetbaar onder in de rietjes.
Voeronderzoeken ForFarmers Hendrix ForFarmers Hendrix is primair voerfabrikant. Rutger: “Het is minder bekend dat we zelf ook onderzoek doen. In ons Nutrition Innovation Centre richten we ons in de basis op voederwaardering: wat kan het varken eruit halen? We onderzoeken bijvoorbeeld de verteerbaarheid van grondstoffen en de invloed van voeding op biest- en melkproductie en geboortegewicht. Bij vleesvarkens kijken we onder meer naar vertering, groei en spieraanzet. Daarnaast doen we in beperkte mate onderzoek naar immuniteit in samenwerking met Wageningen UR en Feed4Foodure, een conglomeraat binnen de voerindustrie dat zich bezighoudt met voeding, darmgezondheid en immuniteit (VDI). Een belangrijk aspect is de uiteindelijke vertaalslag naar het boerenerf, want voeroplossingen moeten effectief genoeg zijn om financieel rendement op te leveren.”
resultaat een betere groei, minder ziektes, minder uitval en betere prestaties als vleesvarken.
Spreiding over de toom ForFarmers Hendrix heeft ook onderzoek gedaan naar de spreiding van de biest binnen tomen ten opzichte van de biestproductie van de zeugen. Hierbij werden steeds de IgG-waarde van de eerste levend geboren big, de middelste levend geboren big en de laatste levend geboren big van een toom met elkaar vergeleken. “De eerste levend geboren biggen bleken een significant hogere IgG-concentratie in het bloed te hebben. Om ervoor te zorgen dat de laatst geboren big ook voldoende antistoffen uit de biest kan halen, is een snel geboorteproces belangrijk. Vanuit wetenschappelijk onderzoek is bekend dat zes uur na de geboorte de kwaliteit van de biest nog maar half zo goed is. Na twaalf uur zit je op 25% van de oorspronkelijke kwaliteit, na achttien uur op 15% en na 24 uur op 7%.” “Natuurlijk wilden we ook weten of de biestopname met voer gestuurd kan worden. Via een proef met 70 tomen hebben we aangetoond dat extra aminozuren aan het eind van de dracht tot een vlotter geboorteproces leiden, wat leidt tot vitalere biggen die significant sneller, en dus betere, biest opnemen. Ze liggen soms wel een uur eerder aan de uier.” GD Varken | Maart 2014 |
9
Standaardprotocol biestscore Om zeugenhouders te ondersteunen in het verbeteren van hun biestmanagement, heeft ForFarmers Hendrix een standaardprotocol ontwikkeld om de Biest-Score® op een bedrijf te bepalen. Dit houdt in dat de dierenarts van het betreffende bedrijf van 6 tomen, waarbij alle biggen afkomstig zijn van dezelfde moederzeug, bloedmonsters instuurt naar ForFarmers Hendrix. Het gaat per toom om monsters van 6 biggen tussen de tweede en vierde levensdag: 2 bloedmonsters van lichte biggen, 2 van gemiddelde biggen en 2 van zware biggen. Vervolgens ontvangt het bedrijf terugkoppeling over de IgG-waarden per zeug en per toom. Ook kan de veehouder zijn scores vergelijken met andere bedrijven. Rutger: “Je ziet vaak wel of er iets aan de hand is, maar de waarden alleen zeggen niet genoeg. Er moet altijd samen met de eigen dierenarts op het bedrijf zelf gekeken worden welke maatregelen mogelijk zijn.”
De IgG-waarden die ForFarmers Hendrix via het onderzoek verkrijgt, kunnen gekoppeld worden aan andere technische kengetallen en managementfactoren op de betreffende bedrijven. “We nemen dan ook enquêtes af over onder meer algemene bedrijfsfactoren, zoals toomgrootte, uitvalspercentage, genetica, voerschema’s en het management rond het werpen. Bij dit laatste kun je denken aan vloerverwarming, balanshokken, wel of geen geboorte-inductie, het toedienen van extra suikers via ranja, enzovoorts. We hebben nog meer gegevens nodig om harde uitspraken te kunnen doen, maar ik kan al wat bevindingen delen. Zoals gezegd hebben we gemerkt dat het geboorteproces snel dient te verlopen. Vanuit het voer moet je zorgen voor soepele mest achter de zeug. Verder is het belangrijk dat de biggen, die nat ter wereld komen, zo min mogelijk afkoelen door bijvoorbeeld een werpmatje te gebruiken en de lampen op tijd aan te doen. Ook voeding speelt een rol, bijvoorbeeld
de overstap op lactatievoer ongeveer drie dagen voor werpen. Hoe melkafdrijvend moet lactatievoer zijn en hoe stem je dat af op de uierdruk? Een technisch specialist kan adviseren over het sturen met kilo’s.” “Een andere interessante bevinding is dat gelten achterblijven in de biestvoorziening. Tweede- tot en met de zesdeworpszeugen presteren wat dat betreft het beste. Maar dan moet je ook rekening houden met de toomgrootte. De toomgrootte lijkt echter een minder grote invloed te hebben dan we aanvankelijk dachten, bij een goede verdeling wordt het tekort gemakkelijker ‘opgelost’. Wel is duidelijk dat de 20% lichtste biggen de grootste kans hebben op een te lage IgG-waarde, wat dus het belang van uniformiteit in geboortegewichten maar weer benadrukt. Al met al zijn we dus al veel interessante aanknopingspunten op het spoor.”
Door een big direct na de geboorte en na 24 uur te wegen, kun je bepalen of het dier voldoende biest heeft binnengekregen.
10
tekst: drs. Paul Franssen | PigMatch
Nieuwe ontwikkelingen PigMatch PigMatch, het internationale en onafhankelijke webportal over varkensgezondheid, wordt verder uitgebreid. Deelnemende Nederlandse en Duitse varkensbedrijven krijgen daarmee nog meer mogelijkheden om gezondheidsstatussen en andere relevante gezondheidsinformatie in de etalage te zetten. Export van vooral biggen maar ook fokgelten naar Duitsland en steeds meer andere landen, is voor de Nederlandse varkenssector van vitaal belang. Daarbij wordt informatie over gezondheidsstatussen voor diverse ziektekiemen steeds vaker als voorwaarde gesteld, evenals andere aanvullende gegevens over de gezondheid van de aan te kopen dieren. Deense biggen hebben, juist vanwege die beschikbare informatie, een duidelijke meerwaarde voor grote vleesvarkensbedrijven in voormalig Oost-Duitsland en Polen. Daarom is het merk PigMatch ontwikkeld, waarmee deelnemende Nederlandse en Duitse bedrijven de gezondheidsstatussen aangevuld met andere gezondheidsinformatie met belangstellende partijen kunnen delen. PigMatch is anderhalf jaar geleden als webportal op de markt gebracht, in een Nederlandse en een Duitse versie.
Vaste groep ziektekiemen PigMatch is ontwikkeld voor een vaste groep ziektekiemen, te weten: • PRRS • App (keuzes: alle typen, type 2/ type 5/ type 1, 9, 11) • Mycoplasma hyopneumoniae • Brachyspira hyodysenteriae en pilosicoli Daarnaast bestaat een ‘vrijwillige groep’ ziektekiemen: Pm-plus (AR), schurft en Salmonella. Deze kunnen los van elkaar aan het schema worden toegevoegd.
haar bedrijf in te zien. De organisatie PigMatch houdt als onafhankelijke partij de regie over de bedrijfsstatussen op de website.
Nieuwe mogelijkheden Nieuwe ontwikkelingen van PigMatch in 2014 zijn: 1. I n de ‘verplichte groep’ kan per ziektekiem een verschillend deelnameniveau (en dus andere onderzoeksfrequentie) gekozen worden. 2. D e mogelijkheid voor de deelnemer om de onderzoeken in een vierwekenritme te laten plaatsvinden in plaats van een maandelijks ritme. Nederlandse bedrijven kunnen daardoor de PigMatch-onderzoeken volgens het schema van de bedrijfsbezoeken van hun dierenarts laten plaatsvinden. 3. De ziektekiemen uit de ‘vrijwillige groep’ worden in een vaststaande frequentie van vier maanden (of zestien weken) en in een aangepaste steekproefgrootte onderzocht.
Meer informatie over PigMatch is te vinden op www.PigMatch.eu. U kunt via deze website ook contact opnemen met de organisatie.
De gezondheidsstatussen van bedrijven worden bepaald via laboratoriumonderzoek met een vaststaande steekproefgrootte (twintig dieren) in twee diercategorieën (zeugen en biggen of gelten) in combinatie met klinische inspecties volgens een vaststaande frequentie. Die frequentie is vervolgens bepalend voor het deelnameniveau van de status van een ziektekiem. PigMatch kent drie deelnameniveaus: • PM3: drie keer per jaar bemonsteren • PM6: zes keer per jaar bemonsteren • PM12: twaalf keer per jaar bemonsteren
Onafhankelijk Via de PigMatch-website kan de deelnemer belangstellenden toestemming geven om de statussen van zijn of www.PigMatch.eu GD Varken | Maart 2014 |
11
Groepshuisvesting | tekst: dr. Theo Geudeke
Groepshuisvesting in de vroege dracht
Strobedding: meer afleiding en minder stress, maar let op de hygiëne.
Sinds 2013 is groepshuisvesting in de vroege dracht vanaf vier dagen na de inseminatie verplicht in Nederland. Het is echter bekend dat de eerste maand van de dracht een gevoelige periode is. Wat kunnen we doen om de kans op opbreken zo klein mogelijk te houden? De belangrijkste aspecten zijn voeding, stress, stalklimaat, verlichting en gezondheid.
Grondvoedering: individueel bijsturen van de voeding is niet mogelijk.
12
Om te beginnen is het van groot belang om in de kraamperiode het conditieverlies zoveel mogelijk te beperken. Vooral zeugen die te veel hebben ingeleverd in de zoogperiode (>3 mm spekdikteverlies), lopen in de volgende cyclus altijd een grotere kans op opbreken. De verschillen in voeropname in de kraamstal tussen bedrijven zijn gigantisch. Een ander voornaam aandachtspunt is de temperatuur in de kraamstal. Die is meestal te hoog voor de zeugen, zeker in de zomer. Dan het voerschema na dekken: het beste is om de eerste tien dagen 1,5 keer onderhoudsniveau te voeren en daarna 2,7 tot 3 kilogram per dag, afhankelijk van de conditie van de zeug. Voer nooit minder dan 2,7 kilogram, maar extreem hoge voergiften (> 3,5 kilogram) zijn ook niet nodig. Het veel gepropageerde ‘Hoog-Laag-Hoogschema’ is weliswaar meestal gunstig voor de toomgrootte, maar het is nog maar de vraag of dat ook geldt voor het drachtigheidspercentage. Daarbij wordt op sommige bedrijven het Hoog-Laag-Hoogschema erg extreem doorgevoerd. Soms gaan zeugen op vier weken na dekken van 3,5 naar 2,5 kilogram. Zo’n grote terugval levert extra stress op.
Zeker in de vroege dracht verdient individueel voeren de voorkeur, want in Deens onderzoek is vastgesteld dat variatie in voeropname in de vroege dracht ongunstig is voor het behoud van de drachtigheid.
Voersystemen Alle systemen hebben hun voor- en nadelen. Het handige van voerligboxen is dat zeugen tijdens het voeren vastgezet kunnen worden, zodat ze elkaar niet lastigvallen. Individueel de voergift aanpassen blijft echter lastig in de praktijk, ook als zeugen tijdens het voeren vaststaan in boxen. Vloervoedering is goedkoop, maar hier is individueel bijsturen onmogelijk waardoor tussen zeugen veel variatie in voeropname kan ontstaan. Datzelfde geldt voor trogvoedering. Het voordeel van voerstations is de mogelijkheid tot individueel sturen van de voergift. Risico’s zijn de storingsgevoeligheid en de kans op stress rond voerstations. De looplijn van de uitgang naar de ingang moet zo lang mogelijk zijn. In groepen van ongeveer vijftig zeugen met slechts één station kan één dominante zeug de anderen soms terroriseren door ze bij de ingang weg te houden. Dat betekent stress.
Stress
Stress is altijd ongunstig in de vroege dracht. Bij rangordegevechten, die altijd ontstaan bij het samenstellen van groepen, is het belangrijk dat er ruimte is voor zeugen om te vluchten en zich te ‘verstoppen’. De verliezende zeug moet een flink
Voerligboxen: is er genoeg ruimte om te vluchten na een vechtpartij?
eind weg kunnen. Zo niet, dan vat de winnende zeug dat op als een provocatie. Als zeugen de ruimte hebben, blijkt de helft na een vechtpartij minstens vijf meter weg te vluchten. Bij voerligboxen is de ruimte tussen de boxen bovendien soms te krap, waardoor zeugen elkaar bij vechtpartijen moeilijk kunnen ontlopen. In hele grote groepen is er meer anonimiteit en kunnen de ranglage zeugen ‘low profile’ opgaan in de massa. Een strobed betekent afleiding, buikvulling en een ander microklimaat, wat vaak resulteert in minder stress en een lagere kans op opbreken. Aandachtspunt bij stro is de hygiëne. Bij voerstations is het belangrijk dat gelten het systeem bijtijds goed moeten kennen. Als alle zeugen in een groep vanaf de plaats waar ze liggen permanent zicht hebben op het voerstation, dan kan dat ongunstig zijn omdat dan meer onrust ontstaat bij de start van de voercyclus.
Stalklimaat Grote verschillen in temperatuur in de loop van de dag lijken ongunstig te zijn. Dat is vooral in het najaar aan de orde met soms overdag nog lekker nazomerweer en ’s nachts nachtvorst. Bijtijds de klimaatinstelling aanpassen is hier het devies. Daarnaast is tocht voor alle varkens een akelige stressfactor, zeker als tocht niet is te ontlopen zoals in kleine hokken (of boxen). Een strobedding betekent dat zeugen vaak hun eigen microklimaat kunnen kiezen en reguleren.
Verlichting Zeugen hebben geen hekel aan een korte dag: ze worden immers in de winter goed berig en drachtig. Maar ze hebben wel feilloos door wanneer de dagen korten en ‘weten’ dan dat het najaar is. De hormoonhuishouding van zeugen verandert dan onmiddellijk en daarmee neemt de kans op opbreken toe. In veel bedrijven wordt dat ongunstige patroon onbewust nagebootst door in de dekstal de lampen langer aan te laten dan in de drachtstal (wachtstal). Het is belangrijk om de daglichtlengte in de dekstal en wachtstal hetzelfde te laten en liever nog in de wachtstal een half uurtje langer te verlichten dan in de dekstal.
Gezondheid
Grote wisselgroep: meer anonimiteit en ‘verstopplaatsen,’ maar wees alert op onrust rond het voerstation.
Infectieziekten met koorts of aantasting van de vruchten zijn in elk huisvestingssysteem een risico voor de drachtigheid. Soms lijkt het of vroeg verwerpen zich als een infectie verspreidt door een groep zeugen. Maar meestal zijn de dieren niet ziek en dan ligt een infectie niet voor de hand. Wat er gebeurt als in weekgroepen een soort uitbraak van vroeg verwerpen optreedt, is (nog) niet goed onderzocht. De GD heeft op verzoek van de varkenssector inmiddels een onderzoek gestart om de oorzaak van groepsgewijs vroeg verwerpen te achterhalen. GD Varken | Maart 2014 |
13
Perfectie in uw stal. • Voor vleesvarkens en biggen • Mia/vamil-waardig • Probleemloos verstrekken van brokken, meel en c.c.m. • Nauwkeurige afstelling van voerafgifte
n Iedereeien! wil ze z
Copernicusstraat 12 6604 CR Wijchen T +31 (0)24 6414289 www.groba.nl
ADVERTEREN IN DIT MAGAZINE?
Neem contact op met: Bas van Deventer T 026-750 18 22 E bas.van.deventer@pshmediasales.nl I www.pshmediasales.nl
LV
VERBAKEL BV Plastic & Stainless steel products
Industrieweg 13 Sint-Oedenrode 0413 474036
Nedap Varkens Prestatie Test
Complete oplossingen voor de varkenshouderij
www.nedap.com/varkens
Nedap Sorteren Vleesvarkens
Veldman Techniek BV T. 0572-382980
Tecom Horst BV T. 077-3983962
Gabriels Techniek BV T. 0413-291834
Nedap Varkens Voerstation
AHC-Cawi T. 0575-463431
Bedrijfstechniek T. 0342-404850
tekst: Dr. Theo Geudeke | Laboratoriumtesten
Laboratoriumtesten voor
infectieziekten
Voor het onderzoeken van infectieziekten bij varkens zijn vele testen beschikbaar. Maar de meest bruikbare test uitzoeken valt nog niet mee. Behalve de kwaliteit van de test speelt bij de keuze vooral mee met welk doel men een test wil inzetten. Allereerst dienen testen gevoelig te zijn. Dus als een dier een bepaalde ziekte onder de leden heeft of als het tegen een bepaalde ziekte afweerstoffen heeft, dan behoort de test die ook echt aan te tonen. Anderzijds dienen testen specifiek aan te tonen waarvoor ze bedoeld zijn. Dus dat ze niet ook reageren op verwante kiemen, waardoor men op het verkeerde been gezet kan worden. Helaas bestaat de perfecte test eigenlijk niet. Zo blijkt bijvoorbeeld dat testen die heel erg gevoelig zijn voor een bepaalde ziekteverwekker, ook de neiging hebben om niet enorm specifiek te zijn. Ze reageren zó gevoelig dat ze ook nogal eens reageren op een verwante ziekteverwekker. Een voorbeeld: de gevoelige antistoftest voor brucellose bij varkens reageert nogal eens op antistoffen tegen de bacterie Yersinia. Dat is vervelend omdat daardoor soms KI-beren ten onrechte verdacht
worden van een Brucella-infectie. Dat is een aangifteplichtige ziekte en dus mogen die beren niet gebruikt worden voor de KI. Maar als de test minder gevoelig zou zijn, bestaat het risico dat een varken dat wel brucellose heeft niet wordt gevonden, en dat zou de sector grote schade berokkenen. Een ander voorbeeld: antistoftesten op leptospirose zijn weinig gevoelig, dus in een aantal gevallen worden geïnfecteerde dieren niet gevonden met deze test. Anderzijds, als de dieren dan wel reageren, is ook vrijwel zeker dat het om leptospirose gaat want de kans dat een andere bacterie de test wel laat reageren is ook erg klein. De test is dus wel erg specifiek.
Wat beïnvloedt de uitslag? In de eerste plaats bepaalt de kwaliteit van een test hoe betrouwbaar de uitslag is. Maar door allerlei omstandig-
heden kan het testresultaat behoorlijk beïnvloed worden. Zo kan een dier dat eigenlijk positief zou moeten reageren op een bepaalde test, toch negatief testen doordat simpelweg het bloedmonster te vroeg of te laat is genomen. Het duurt bijvoorbeeld altijd enige tijd voordat een dier na een infectie antistoffen vormt. Een acuut ziek varken door mycoplasma of App heeft nog niet meteen antistoffen in het bloed en een PCR-test op griepvirus in bloed zal, zelfs bij varkens die flink griep hebben, eigenlijk altijd negatief zijn omdat het griepvirus vrijwel niet in het bloed voorkomt. Daartegenover staat dat de PCR voor PRRSv na infectie binnen 24 uur positief kan zijn in bloed. Wat bij griep weer wel goed werkt: het griepvirus wordt in neusswabs of speeksel wel vaak aangetoond met een PCR. Nog een reden waarom in een geïnfecteerd dier geen antistoffen aangetoond kunnen worden, kan zijn dat de afweer niet goed werkt. Bijvoorbeeld door een andere bijkomende infectie of een vergiftiging met schimmeltoxinen. Dat een dier dat niet is besmet met een bepaalde ziektekiem juist wel een (fout-) positieve reactie kan geven in een antistoftest, hebben we al beschreven in het voorbeeld van brucellose. GD Varken | Maart 2014 |
15
Laboratoriumtesten | tekst: Dr. Theo Geudeke
Verschillende toepassingen In beginsel zijn er drie redenen om dieren te testen op bepaalde ziekten 1. Het aantonen van de ziekteverwekker bij zieke dieren: diagnostiek. 2. Onderzoeken of de dieren in contact zijn geweest met een bepaalde ziektekiem: monitoring. 3. Aantonen dat dieren vrij zijn van een bepaalde ziekte, bijvoorbeeld bij certificering (SPF). Dit zijn drie heel verschillende toepassingen en dat bepaalt sterk welke testen we moeten gebruiken en vooral ook welke dieren en hoeveel dieren we moeten testen.
Diagnostiek bij zieke dieren Als we van zieke dieren willen onderzoeken welke kiem de oorzaak is, dan tonen we het liefst de ziekteverwekker zelf aan in het dier. Dat kan bij sectieonderzoek door het kweken van een bacterie of een virus uit weefsel van een dier dat is gestorven of geëuthanaseerd wegens de ziekte. Bij sectieonderzoek is ook meteen te onderzoeken welke afwijkingen aanwezig zijn tot op microscopisch niveau. Tegenwoordig kunnen veel ziekteverwekkers met een PCR-test aangetoond worden. Dat is een buitengewoon gevoelige test die ook nog eens vaak erg specifiek is. Maar ook hier past weer een kanttekening. Zo kan circovirus bijna altijd wel aangetoond worden. Maar pas als er echt veel virusdeeltjes aanwezig zijn in een orgaan (‘virus load’ van meer dan 100.000 per gram weefsel) en als dat gepaard gaat met de bijhorende afwijkingen, dan mogen we zeggen dat circovirus de oorzaak is. In bloed van levende dieren kan met een PCR-test ook gezocht worden naar ziekteverwekkers. Voor kiemen waarvoor dat (nog) niet kan, is het alternatief om antistoffen in het bloed aan te tonen. Maar dat moet dan wel twee keer gebeuren met minstens drie weken tussentijd. Bij een infectie duurt het even voordat de productie van antistoffen op gang komt, dus alleen als bij acuut zieke dieren de concentratie antistoffen bij de tweede bloedtap duidelijk is gestegen, is het waarschijnlijk dat de betreffende kiem verantwoordelijk is voor de problemen.
Monitoring Als we willen weten of dieren in contact zijn geweest met een bepaalde ziektekiem, dan ligt het testen van antistoffen in bloed voor de hand. Dat is wat we doen bij monitoring. Meestal gebruiken
16
we daarvoor ELISA-testen. Bij ziekteverwekkers die langdurig in bloed aanwezig blijven zoals PRRS of circovirus, kan voor dit doel ook een PCR worden gebruikt. Zoek voor het testen dieren uit waarvan is te verwachten dat ze de grootste kans maken positief te zijn. Bijvoorbeeld dieren die recent last hebben gehad van hoesten of diarree. Het is belangrijk om meerdere dieren te onderzoeken, om meer kans te hebben contact met de ziekte aan te tonen. Een uiterst handig alternatief voor bloedonderzoek is speekselonderzoek met behulp van kauwtouwen (HappyBite), de GD heeft nu een pakket testen voor luchtwegproblemen klaar.
Certificering (SPF) Als we willen weten of dieren vrij zijn van een bepaalde ziekte, dan doen we in feite hetzelfde als bij monitoring. Maar nu is het van belang dat genoeg dieren onderzocht worden om zekerheid te krijgen dat ze niet in aanraking zijn geweest met be-
paalde kiemen. Hoe zeldzamer de ziekte, des te meer bloedmonsters nodig zijn. Bij verdenking op bijvoorbeeld Aujeszky of Varkenspest worden direct minstens zestig bloedmonsters onderzocht en als men wil weten of een bedrijf vrij is van Snuffelziekte, dan zijn 120 monsters (neus- en keelswabs) nodig. In certificeringsprogramma’s (Snuffelziekte, schurft) komt daar nog bij dat opeenvolgende bemonsteringen negatief moeten blijven. Hoe vaker een bedrijf uitsluitend negatieve testresultaten heeft voor een ziekte, in een reeks onderzoeken met een goede steekproefgrootte en selectie van dieren, hoe groter de kans dat die ziekteverwekker niet op het bedrijf aanwezig is. Honderd procent zekerheid is alleen te geven als honderd procent van de dieren is onderzocht. In de tabel hiernaast zijn van een aantal veelgebruikte testen de belangrijkste kenmerken op een rijtje gezet.
Een handig alternatief voor bloedonderzoek is speekselonderzoek met behulp van kauwtouwen.
Wat toont test aan? Ziektekiem
PRRS
Soort Test
Kiem
X
+++
+++
7 - 100+
ELISA EU - AM (bloed)
X
++
+++
18 - 100+
X
PCR (sectie)
X
+++
+++
1 - 40+
X
X
++
+++
7 - 100+
X
X
++
++
1 - 28
X
X
X X
ELISA IgM (bloed)
X
++
++
7 - 50
ELISA IgG (bloed)
X
++
++
14 - 200
+++
++
3 - 50+
X
++
++
7 - 200
X
++
++
3 – 50+
X
X X
X X X
bepalen tijdstip infectie
HAR met subtypes (bloed)
X
++
++
4 - 100+
X
ELISA, algemeen (bloed)
X
+
++
7 - 100+
X
++
+++
1-7
+
+/-
14 - 70
X
ELISA (bloed)
X
X (virus load)
X X
PCR (sectie, mest)
X
++
++
7 - 30
X
PCR (sectie, mest)
X
++
+++
5 - 100+
X (subtype)
+
+++
10 - 100+
+
+++
5 - 30+
ELISA (bloed)
X X
X X
ELISA (bloed)
X
++
++
35 - 70
X
ELISA (HappyBite)
X
++
++
35 - 70
X
+
+++
5 - 40
PCR (sectie, longspoeling)
Parvo
onderscheid Eu - Am X
kweek (mest)
App
X
1 – 28
PCR (HappyBite, swab, sectie)
Mycoplasma
X
+++
PCR (HappyBite)
Salmonella
diagnostiek
+++
ELISA IgG (HappyBite)
Brachyspira
monitoring
X
PCR (bloed, sectie)
Lawsonia (PIA)
Gebruiksdoel
PCR (bloed)
PCR (HappyBite)
Influenza (griep)
Antistof Gevoelig? Specifiek?
Test positief van ... tot ... dagen na infectie
ELISA (bloed)
ELISA (HappyBite)
Circo
Kwaliteit van de test
X
X
CBR, ELISA (bloed)
X
++
++
14 - 70+
X
ELISA (HappyBite)
X
++
++
14 - 70+
X
HAR (bloed)
X
++
++
5 - 200+
X
+++
+++
10 - 100
PCR (sectie, mummies)
X
X
GD Varken | Maart 2014 |
17
PCV2 VACCIN VOOR BIGGEN
A SANOFI COMPANY
In de rubriek ‘Vraag & Antwoord’ beantwoorden GD-medewerkers vragen vanuit de praktijk die ons op één of andere manier bereiken.
?
Vraag: Hoe ontstaan ‘racehelmbiggen’?
?
Antwoord varkensdierenarts Paul Franssen: ‘Racehelmbiggen’ zijn pasgeboren biggen met een bol voorhoofd en vaak plat achteroverliggende oren. Het zijn vaak onvoldoende ontwikkelde biggen die zich afwijkend gedragen en onhandig zijn in het vinden van de uier. De achterblijvende ontwikkeling kan komen doordat ze te vroeg zijn geboren. Maar ook in op normale tijdstippen geboren tomen zitten soms van dit soort biggen. Dan is vaak sprake van te veel variatie in ontwikkeling. De oorzaak moet veelal gezocht worden in de voeding, want daarmee zijn homogeniteit en geboortegewicht te beïnvloeden. Maar het kan ook door een infectie komen, zoals PRRS.
?
raag: HappyBite: Wat kan ik aantonen met V speekselonderzoek, en met hoeveel touwen?
Vraag & Antwoord
Vraag: Wat is MAA?
Antwoord varkensdierenarts Peter van der Wolf: MAA is de afkorting van Mycobacte rium avium (subspecies avium). Dat is een bacterie die vogeltuberculose veroorzaakt. Zoals de naam al zegt is het een vogelziekte. Maar ook andere diersoorten kunnen ermee besmet raken, evenals mensen. De bacterie kan ontstekingsprocessen veroorzaken in verschillende organen en de klachten die eruit voortvloeien zijn afhankelijk van het orgaan waarin de bacterie zit. MAA kan op bedrijven voorkomen die compost of turf gebruiken als strooisel, op bedrijven die bijproducten voeren of bij varkens met buitenuitloop. Enige tijd geleden was op een zeugenbedrijf sprake van verwerpers door vogeltuberculose. Doordat op het bedrijf materiaal van verworpen vruchten was verstrekt aan andere zeugen om ze ‘afweer te laten opbouwen’, was de infectie over het hele bedrijf verspreid. Meestal blijft het bij een incidenteel ziektegeval. In verband met de invoering van de nieuwe zichtkeuring controleren bepaalde slachterijen op afweerstoffen tegen MAA.
Antwoord varkensdierenarts Tom Duinhof: Door middel van speekselonderzoek kunnen zowel ziekteverwekkers als antistoffen aangetoond worden. Deze techniek wordt ook veel gebruikt in de humane geneeskunde voor bevolkingsonderzoek op HIV, Hepatitis B of hormonen. Speeksel geeft een afspiegeling van de antistoffen die ook in bloed gevonden kunnen worden, en bevat ook virussen en bacteriën. De GD kan speeksel voor u onderzoeken op PRRS, Circo en griep (zowel virus als antistoffen). Ook antistoffen tegen App en Mycoplasma kunnen aangetoond worden. Bij uitbraken van ziekte zijn drie touwen in drie hokken met gespeende biggen of vleesvarkens, die verschijnselen vertonen of kortgeleden ziek zijn geweest, voldoende. Het grote voordeel van speekselonderzoek voor griep is dat het virus makkelijk in speeksel is aan te tonen, terwijl het niet in bloed aantoonbaar is. Houd rekening met een hokgrootte van maximaal twintig varkens voor één touw. Het touw kan na twintig minuten weer verwijderd worden, 80% van de varkens hebben dan op het touw gekauwd en speeksel achtergelaten.
?
raag: Op mijn bedrijf is uit verworpen biggen de V bacterie Trueperella abortisuis gekweekt. Daar had ik nog nooit van gehoord, wat is dat voor een kiem?
Antwoord varkensdierenarts Theo Geudeke: Trueperella abortisuis is een bacterie in de vorm van een klein staafje of bolletje van 0,2 tot 2,5 micrometer. De bacterie is voor het eerst beschreven in 2009 en gevonden in een verworpen big. Vandaar de naam ‘abortisuis’. Veel is er niet over bekend, maar de kiem lijkt heel erg op Trueperella pyogenes die vroeger Corynebacterium pyogenes heette. Die bacterie veroorzaakt soms wondinfecties waarbij abcessen met pus ontstaan. Bij varkens kan het sporadisch een verwerper opleveren. Trueperella pyogenes komt vrij algemeen voor, maar veroorzaakt vooral problemen bij verminderde weerstand.
Ook een vraag? Laat het ons weten en mail uw vraag naar redactie@gddiergezondheid.nl onder vermelding van Vraag & Antwoord GD Varken.
GD Varken | Maart 2014 |
19
PRRS-aanpak | tekst: drs. Tom Duinhof
Regionale aanpak van
PRRS
PRRS veroorzaakt wereldwijd veel schade door uitbraken en versterking van andere infecties. Inmiddels is steeds meer bekend over mogelijk足 heden om deze varkensziekte te bestrijden. In Noord-Nederland ging Het is nu duidelijk dat mensen, varkens, veewagens en lucht wel degelijk virusvrij te krijgen zijn.
20
een jaar geleden een regionale PRRS-proef van start, met bemoedigende eerste resultaten.
De kosten van een PRRS-uitbraak zijn berekend voor de Verenigde Staten, Nederland, Denemarken en Zweden. Per zeug variëren de kosten bij acute uitbraken van rond de 100 euro in Europa, tot meer dan 200 euro in de Verenigde Staten. In 2013 is vastgesteld dat de Deense varkenssector een jaarlijks financieel verlies lijdt van gemiddeld 15 miljoen euro, alleen al door de kosten van chronische PRRS-virusinfecties. Het totale schadebedrag voor de varkenssector in de Verenigde Staten is geschat op 530 miljoen euro per jaar. Maar er zijn meer redenen om PRRS aan te pakken: doorbraken ondanks vaccinatie, invloed op antibioticumgebruik - waarvoor in Nederland, Denemarken en Zweden restricties gelden - en de eisen die bij export van varkens en vlees gesteld worden. Al deze argumenten hebben een jaar geleden geleid tot het regionale project voor de aanpak van PRRS in Noord-Nederland.
Strijd tegen PRRS De meeste informatie over de aanpak van PRRS is bekend geworden vanuit onderzoek in de Verenigde Staten. Daar is onderzocht hoe het virus binnenkomt, hoe het zich binnen het bedrijf verspreidt en hoe het virus weer geëlimineerd kan worden. Het is nu duidelijk dat mensen, varkens, veewagens en lucht wel degelijk virusvrij te krijgen zijn. De wereldwijde veldervaringen onderstrepen dat. Overigens is het eerste concept voor luchtfiltering niet in de Verenigde Staten, maar in Europa uitgedacht.
Regionale samenwerking
PRRSv-aanpak Noord-Nederland:
prioriteiten en eerste resultaten Sinds januari 2013 nemen 72 bedrijven deel aan de PRRS-proef in Noord-Nederland. Dat is 75% van alle varkensbedrijven in die regio (zie kaartje). Een vijfde daarvan bestaat uit vermeerderingsbedrijven, een kwart uit gesloten bedrijven, en ruim de helft zijn vleesvarkensbedrijven. Bij deze proef is bewust gekozen voor een gebied met een lage varkensdichtheid, om het risico op infecties door de lucht of ‘buurtinfecties’ te verkleinen.
aard zijn er nog vele uitdagingen: hygiëne rondom varkenstransport en afvoer van destructiemateriaal, en de PRRS-status van biggen die aangevoerd worden van buiten het proefgebied. De eerste acties zijn op deze punten al van start gegaan. Zo loopt er nu een proef, gefinancierd door het PVV, om veewagens door middel van hitte PRRSv-vrij te maken. De resultaten worden in 2014 verwacht.
Het eerste doel van het project is het beheersen van PRRSv-infecties, om zo een PRRSv-vrije biggenstroom te produceren. Voor elk bedrijf wordt een op maat gesneden plan van aanpak opgesteld, gericht op vooruitgang in zowel interne als externe biosecurity. Dat hier de eerste prioriteit ligt, wordt ook onderstreept door de inzet van een ervaren bedrijfscoach, om zowel de varkenshouder als de dierenarts te ondersteunen in het toepassen van de geadviseerde maatregelen. Luchtfiltratie of vaccinatie worden niet standaard in de adviezen opgenomen, maar kunnen uiteraard wel op eigen verzoek van de varkenshouder worden ingezet. De coaching wordt uitgevoerd op 39 bedrijven. Op alle 72 bedrijven worden per periode van 4 maanden bloedmonsters genomen van gespeende biggen van 9 weken oud (20 stuks, gepoold getest met PCR) en/of vleesvarkens van 22 weken oud (10 stuks, getest met ELISA). Zeugen worden in deze fase van het project nog niet bemonsterd.
Ook in andere landen ontstaan regionale programma’s: in Spanje (een project gestart, er volgen er nog drie in 2014), Frankrijk en Slovenië. Ook Denemarken, Noord-Ierland en Ierland overwegen een georganiseerde aanpak. De doelen van de projecten zijn verschillend: coaching, beheersing van infecties en regelmatig bloedonderzoek (Nederland), monitoring door bloedonderzoek en eradicatie (Frankrijk) en het gebruik van een ‘Alert Network’ (informatiesysteem) om dierenartsen te informeren over nieuwe uitbraken (in het varkensdichte deel van Catalonië in Spanje). Op nationaal niveau verzamelt de overheid in Denemarken nu gegevens voor een nationaal eradicatieprogramma, en in Hongarije wordt gewerkt aan de voorbereiding van wetgeving voor de import van varkens en de landelijke bewaking van PRRS.
Eigenlijk beginnen alle maatregelen tegen PRRS bij hygiëne en biosecurity, en daar kan altijd vooruitgang in worden geboekt. Maar alle maatregelen ineens toepassen Verdeling van varkensbedrijven is vaak niet mogein Nederland lijk, zeker niet als Aantal bedrijven ook luchtfiltratie per km nodig blijkt vanwege 0,18 tot 1,08 0,07 tot 0,18 korte afstanden tot 0,04 tot 0,07 0,03 tot 0,04 buurbedrijven. En dit tot 0,03 is nu precies waar regionale aanpak voor nodig is: gezamenlijke actie van alle varkenshouders in een regio. Want: “Als je de lucht niet filtert, wordt je beIn de rode cirkel ligt het drijfsstatus bepaald gebied voor de praktijkdoor je buurman.” proef in Noord-Nederland. 2
Eerste resultaten
Het eerste jaar van bloedtappen is inmiddels afgerond. De eerste resultaten zijn bemoedigend; meerdere bedrijven hebben nu drie keer een negatief testresultaat bij alle monsters gehad, een aantal zelfs bij zowel de biggen als de vleesvarkens. Uiter-
PRRS-programma’s in Europa
Verenigde Staten en Europa De Verenigde Staten hebben al sinds 2004 ervaring met regionale projecten om PRRS te elimineren. Het eerste project is gestart in Stevens County, Minnesota, en nu zijn er een stuk of 25 gaande. Er zijn grote verschillen tussen de Verenigde Staten en Europa: de PRRSv-stammen in de Verenigde Staten veroorzaken meer en ernstigere uitbraken dan die in Europa. Maar laat dit niet de aanleiding zijn om minder actie te ondernemen. De recent gevonden Europese stammen met hoge pathogeniteit (kwaadaardigheid) in Wit-Rusland en België (!), wijzen er nog eens op dat PRRS-virussen zeker blijven muteren, en ons dus onaangenaam kunnen verrassen!
tekst: drs. Tom Duinhof, drs. Manon Houben, ir. Marlies Hanssen,
dr. Arie van Nes, (leden PVV-werkgroep deskundigen PRRS) GD Varken | Maart 2014 |
21
Monitoring GD Varkensdierenarts Tom Duinhof
Steeds meer vragen over locomotieproblemen “Aan de Veekijker Varken van de GD zijn in de loop der jaren geleidelijk steeds meer vragen gesteld over kreupelheid. Ook in 2013 lag het percentage vragen over kreupelheid met 14% duidelijk boven het voortschrijdend gemiddelde. Daarmee is kreupelheid het meest besproken gezondheidsprobleem aan de Veekijkertelefoon. In de afgelopen tien jaar is het gemiddelde percentage vragen geleidelijk gestegen van rond de 4% naar ongeveer 9%. Per leeftijdscategorie is het beeld nogal wisselend. Over zuigende biggen zijn de laatste tijd relatief weinig vragen gesteld, maar over gespeende biggen en oudere varkens juist relatief veel. Bij zeugen staan vragen over kreupelheid duidelijk bovenaan de lijst van vragen over gezondheidsproblemen. Hiervan had ruim de helft betrekking op beenwerkproblemen bij jonge zeugen in de opfok en tijdens de eerste dracht. Vaak gaat het daarbij over de mogelijke relatie met het type varken (luxe, snelle groeiers). Een aandoening die hieraan wellicht ten grondslag ligt, is osteochondrose. Dat is een ontwikkelingsstoornis in het kraakbeen waardoor de normale botopbouw verstoord kan raken. Dit komt in enige mate voor bij 60 tot 70% van de varkens en meer bij bijvoorbeeld onbeperkt gevoerde varkens. Onderzoek naar het ontstaan van osteochondrose is momenteel gaande bij de Wageningen Universiteit en in Utrecht bij de Faculteit Diergeneeskunde.
“Per leeftijdscategorie is het beeld nogal wisselend” De laatste tijd gaan ook veel vragen over kreupelheid bij vleesvarkens. Bijvoorbeeld over vleesvarkens die al vrij kort na opleg stram en stijf lopen, dan wel dikke hakken hebben met leggers. Ook in deze gevallen leggen de vragenstellers nogal eens de link met het type varken, na-
melijk luxe en royaal bespierd. Gegevens uit de Veekijker worden momenteel nader geanalyseerd om te achterhalen welke factoren een rol spelen bij beenwerkproblemen. Naast type en groeisnelheid van het varken, ligt de focus daarbij natuurlijk ook op de staluitvoering (vloer, hygiëne) en op de voeding: calcium, magnesium, zink en fosfaatvoorziening en vitaminen. Omdat het vaak gaat om een combinatie van factoren is het soms lastig om de oorzaak te achterhalen. Het percentage secties bij de GD waarin locomotieproblemen als belangrijkste diagnose gesteld werd, lag in 2013 met 17% iets onder het voortschrijdend gemiddelde. Maar ook hier zijn in de categorie oudere varkens (vleesvarkens, opfokgelten en zeugen) juist relatief vaak problemen van het bewegingsapparaat gezien. Daarbij is vooral gewrichtsontsteking vastgesteld, maar soms ook ontwikkelingsstoornissen van kraakbeen en botweefsel.”
Met haar monitoringsactiviteiten waakt de GD over de diergezondheid in Nederland. Onder andere via de GD Veekijker, waar vragen van dierenartsen en veehouders binnenkomen. Naast de helpdeskfunctie is de GD Veekijker hét centrale verzamelpunt voor alles rondom diergezondheid, in het belang van veehouder en sector. Deze rubriek verhaalt over bijzondere gevallen, speciaal onderzoek en opvallende resultaten die het werk van de monitoring dierenartsen oplevert. De GD Veekijker wordt gefinancierd door het ministerie van EZ en het PVV.
22
tekst: dr. Peter van der Wolf | Darmgezondheid
PED en NNPDS
Twee buitenlandse darmaandoeningen:
De laatste tijd staan twee darmaandoeningen die ernstige diarree tot gevolg hebben flink in de belangstelling: PED in Amerika en NNPDS in Denemarken. De eerste komt nog niet voor in Nederland, de tweede misschien al wel. PED in de VS Op 17 mei 2013 is een PED-virusuitbraak (Porcine Epidemic Diarrhea) gemeld in Iowa, USA. Sindsdien heeft het virus zich verspreid over grote delen van de Verenigde Staten en sinds kort ook naar Canada. Het virus komt voor in Azië, maar was in Amerika tot mei 2013 niet aanwezig. Het PED-virus is een coronavirus dat verwant is aan het TGE-virus (transmissible gastroenteritis). Het virus is voor het eerst vastgesteld in Groot-Brittannië in 1971. Sindsdien zijn sporadisch uitbraken beschreven in Europa, ook eind jaren ’80 in Nederland en in 2005 tot 2006 in Italië. Het komt in Azië voor sinds het begin van de jaren ‘80. PED-virus is alleen besmettelijk voor varkens. Het belangrijkste symptoom is ernstige diarree met veel sterfte tot gevolg, vooral bij jonge varkens (30 tot 100%). De incubatieperiode is zeer kort (12 tot 24 uur) en het virus wordt na de infectie gedurende minstens een week uitgescheiden. De behandeling is hetzelfde als bij andere virusaandoeningen, namelijk de verzorging van aangetaste dieren optimaliseren en vooral uitdrogen voorkomen. Antibiotica hebben geen zin, tenzij er een bacteriële infectie bij
komt. In Europa worden zelden en in Nederland al jaren geen meldingen meer gedaan van PED-uitbraken, maar het blijft belangrijk om goed op te letten. In Nederland zijn nog geen testen voor PED direct beschikbaar. Als in de praktijk een sterke verdenking van PED ontstaat, dan is het belangrijk om contact op te nemen met de Veekijker Varken van de GD (0900-7100000), zodat de nodige maatregelen voor het doorsturen van materiaal genomen kunnen worden.
NNPDS in Denemarken Berichten over een andere darmaandoening komen uit Denemarken. Hierbij gaat het om pasgeboren biggen van 1 tot 5 dagen oud, die diarree krijgen waarbij verder geen enkele oorzaak kan worden vastgesteld. Dus er wordt geen bacterie, virus of parasiet gevonden maar ook de afwijkingen aan de darm zelf zijn minimaal, zelfs bij microscopisch onderzoek. Toch hebben de biggen ernstige diarree en de dunne darm en de maag zijn gevuld met slappe inhoud. Omdat nog niks bekend is over de oorzaak, heeft de ziekte alleen een naam gekregen die de verschijnselen omschrijft: NNPDS = Neo-Nataal Porcine Diarree Syndroom. Ofwel: ‘diarree-bij-pasgeboren-biggen-syndroom’. Syndroom betekent eigenlijk alleen maar dat de symptomen goed zijn omschreven maar de oorzaak nog niet. Ook bij pasgeboren biggen met diarree die worden onderzocht bij de GD wordt regelmatig geen ziekteverwekker gevonden en zijn in de darm vaak nauwelijks afwijkingen te zien. Dat is dus hetzelfde als wat de Denen omschrijven. Dit wil echter nog niet zeggen dat dit syndroom ook werkelijk in Nederland voorkomt. De Veekijker Varken blijft de ontwikkelingen in Denemarken en Nederland aandachtig volgen.
GD Varken | Maart 2014 |
23
Aandacht voor detail Gerbert Oosterlaken “Op ons bedrijf Hoeve de Hulsdonk houden we zeshonderd zeugen. In 2013 hebben we een nieuwe stal gebouwd, waarbij de opzet was dat de dieren zo weinig mogelijk risico lopen om ziek te worden. Wat voor onze dieren geldt, geldt ook voor ons als hun verzorgers.”
Pro Dromi “Als de varkens goed in hun vel zitten, hebben ze meer weerstand tegen ziektekiemen die wel in de stal aanwezig zijn. Dat was voor mij mede een aanleiding om me te verdiepen in het Pro Dromi-concept. Wat de kraamstallen betreft, heeft de focus de afgelopen twintig jaar volledig op het vervolmaken van de biggenoverleving gelegen. Naar mijn mening zijn we de zeug daarbij uit het oog verloren. Na de installatie van een Pro Dromiproefhok op ons oude bedrijf zijn we alleen maar enthousiaster geworden. Natuurlijk moet je met het systeem leren werken, maar ons werkplezier is alleen maar toegenomen.”
Klimaatinstelling “De keuze voor pro Dromi heeft niet direct gevolgen voor het klimaat, dachten we. Hoe de stal is ingericht, is veel bepalender. De moeilijkste zoektocht was om de klimaatinstelling goed te krijgen. Het klimaat werd vooral verstoord door leklucht op plaatsen waar je dat niet verwacht. Daar hebben we veel ‘leergeld’ voor betaald en we hebben veel tijd gestoken in het ontdekken van wat er allemaal ingeregeld moet worden. Het is uiteindelijk wel gelukt, maar een innovatieve stal neerzetten is niet hetzelfde als bijvoorbeeld een nieuwe auto kopen. Het is complexer dan de sleutel in het slot steken en gaan.”
GD, Postbus 9, 7400 AA Deventer, T. 0900-1770, F. 0570-63 41 04, www.gddiergezondheid.nl, info@gddiergezondheid.nl