De Gezondheidsdienst voor Dieren
NIEUWSBRIEF VOOR PRACTICI • JAARGANG 18 • MEI 2012
Coccidiose op rundveebedrijven in het voorjaar
Veterinair
05
Coccidiose komt vrij algemeen voor bij kalveren die op stal staan. In het voorjaar, wanneer de dieren weer naar buiten gaan, komt er een zeer ernstige (minder bekende) vorm van deze ziekte voor: weidecoccidiose. Doorgaans doen de meeste klachten van coccidiose zich voor op de leeftijd van een tot drie maanden. Dit vanwege de tijd die nodig is voor het ontwikkelen van een infectie en het aantonen van oöcysten in het kalf (de prepatent periode is drie weken). Dit is echter niet het geval bij weidecoccidiose. Hierbij treden al binnen zeven tot tien dagen na het inscharen ernstige klachten op: vrij heftige diarree, geen of geringe temperatuursverhoging en soms bloed bij de mest. De dieren kunnen na korte tijd niet meer staan en hun lichamelijke conditie gaat, vooral door uitdroging, vrij snel achteruit. De diagnose wordt gesteld op basis van mestonderzoek naar coccidiose. Men denkt echter vaak aan voedingsovergang, eiwitrijke weide, nitraatvergif-
tiging, enzovoorts. Let op: De klachten zijn vaak perceelgebonden en kunnen meerdere jaren achtereen optreden bij steeds een nieuwe lichting kalveren die voor het eerst op dat perceel komen. De oöcysten die het kalf uitscheidt zijn namelijk zeer resistent. De preventie kan bestaan uit het voorafgaand weiden door (oudere) dieren die eerder op het perceel geweest zijn, met inachtneming van preventie van andere (worm)infecties. Tijdige monitoring na introductie van nieuwe dieren op verdachte percelen kan u ondersteunen bij het nemen van passende maatregelen. Dr. Menno Holzhauer, rundveedierenarts
Aanpassing formularia KNMvD: de stand van zaken De KNMvD heeft op verzoek van het ministerie van EL&I en VWS een nieuwe richtlijn veterinair antibioticumbeleid opgesteld: ‘Smal- versus breedspectrum antibiotica en eerste, tweede en derde keuze op basis van Gezondheidsraad-advies’. Deze richtlijn vormt het uitgangspunt voor de aanpassing van de KNMvD-formularia. Waar moet u als dierenarts rekening mee houden? Prof. dr. Dik Mevius (CVI) geeft een toelichting. “De classificatie van antibiotica als eerste, tweede of derde keus middelen is veranderd. In het nieuwe beleid wordt voor de eerste keus uitgegaan van de risico’s voor resistentieontwikkeling. Het gaat om middelen die geen directe invloed hebben op het voorkomen van extended spectrum beta-lactamases (ESBL) producerende organismen. Maar het belangrijkste is dat er meer sturing komt op tweede en derde keuze antibiotica, wat in principe vertaald moet worden in de behandelplannen. Voor de tweede keus wordt het ‘nee, tenzij-principe’ gehanteerd, bij voorkeur op basis van de gevoeligheidstest van een verwekker. Bij derde keuze middelen geldt het ‘nee, tenzij-principe’ voor antibiotica die kritisch zijn voor de humane gezondheidszorg, zoals fluoroquinolonen en cefalosporinen. Deze middelen mogen bovendien
alleen gebruikt worden voor individuele dieren, niet voor koppelbehandelingen en alleen indien de noodzaak is onderbouwd. Dat dit tot knelpunten leidt is duidelijk. Die worden momenteel besproken om het draagvlak en de haalbaarheid te vergroten.” Welk criteria worden gesteld aan de laboratoria die de gevoeligheidsbepalingen uitvoeren? Mevius: “De wijziging van het diergeneesmiddelenbesluit is op dit moment in voorbereiding, maar het uitgangspunt is dat de criteria ook voor dierenartsenlaboratoria haalbaar moeten zijn. Overigens betreft het een erkenningssysteem van laboratoria voor het inzetten van een gevoeligheidstest voor derde keuze middelen en niet voor bacteriologisch onderzoek in zijn algemeenheid.”
Nieuw op gddeventer.com:
BGP App: de eerste app van de GD is nu te downloaden via ITunes! U kunt nu bedrijfsgezondheidsplannen invullen via uw iPad. Kalveren en afweerstoffen: uitleg over de verschillende testen.
GD Veterinair | mei 2012 |
1
Drs. Hilmar van Weering, rundveedierenarts
Risicofactoren schijnlegsyndroom Schijnleggers zijn hennen die eruitzien als normaal producerende hennen, maar die in werkelijkheid nooit een ei kunnen leggen. De schade ontstaat vooral door een verlaagde eiproductie met een tegenvallende piekproductie die tot tientallen procenten te laag kan zijn. Er zijn verschillende risicofactoren die verband houden met het schijnlegsyndroom.
Jaarlijks enkele paratuberculosekoeien, wat is daar tegen te doen? Bijna alle melkveebedrijven doen mee aan het Paratuberculose Programma Nederland. Bedrijven krijgen op basis van onderzoek een status A, B of C. Zuivelondernemingen verlangen dat melkveebedrijven status A of B hebben. Op bedrijven met status B zijn één of meer runderen ongunstig getest. Voor behoud van status B is het nodig deze runderen af te voeren. Veehouders, die bij herhaling runderen moeten afvoeren, willen daar graag vanaf. Hoe bereik je dat? De bovenstaande vraag wordt ons regelmatig voorgelegd. In die gesprekken blijkt vaak dat niet goed bekend is hoe de infectie verloopt en wat het effect daarvan is op de resultaten van het laboratoriumonderzoek. Die kennis is nodig om de uitslagen op juiste waarde te kunnen schatten en om de infectie effectief te kunnen aanpakken. In een standaardadvies hebben we geprobeerd zo kort en duidelijk mogelijk in die kennisbehoefte te voorzien. Verder stippen we puntsgewijs aan welke praktische maatregelen kunnen helpen om de paratuberculose-situatie te verbeteren. Onze relatiebeheerders zullen dit standaardadvies met u bespreken. Op onze website www.gddeventer.com kunt u het advies ook downloaden. Tevens wordt er aandacht aan besteed in de volgende editie van de GD Herkauwer.
Het schijnlegsyndroom wordt veroorzaakt door heel vroege IB-infecties met bepaalde agressieve IB-stammen (zoals de D388-stam, ook wel QX genoemd) bij kuikens met voor die stam blijkbaar onvoldoende bescherming. Het gaat hierbij om infecties in de eerste paar levensweken waarbij ‘elke dag telt’. Een infectie in de tweede levensweek veroorzaakt al veel minder schade dan een infectie in de eerste levensweek. Voldoende maternale afweerstoffen tegen de IB-stam kunnen de schade aan de eileider geheel of grotendeels voorkomen. Bij infectieproeven is gebleken dat maternale VNT IB D388titers de infectie van de eileider en nieren vrijwel geheel wisten te voorkomen, terwijl er bij de kuikens zonder maternale afweerstoffen 83% schijnleggers ontstonden. In de praktijk is het dus van groot belang deze infecties de eerste paar levensweken buiten de deur te houden. Hierbij is gebleken dat een meerleeftijden-opfok en het verzorgen van diverse leeftijden door dezelfde persoon belangrijke risicofactoren zijn voor het ontstaan van schijnleggers, evenals het gebruik van broedeieren met weinig of geen maternale afweerstoffen tegen deze agressieve IB-stammen. Met het gebruik van een brede levende priming in combinatie met het gebruik van geïnactiveerde IB-vaccins kunnen de gewenste antistoftiters doorgaans goed opgewekt worden. Dr. Sjaak de Wit, pluimveedierenarts
Cursus Voeding & Gezondheid voor varkensdierenartsen Op donderdag 24 mei van 13:00 tot 20:00 uur organiseert de GD een cursus over de relatie tussen voeding en varkensgezondheid. Het programma is als volgt: • Voermaatregelen en infectieziekten (André van Lankveld, Provimi). Op veel varkensbedrijven komen kiemen voor zoals Lawsonia, Streptococcus suis, Clostridium, Brachyspira en salmonella. Lang niet altijd leidt dat tot problemen. Welke ‘voerfactoren’ spelen een rol bij deze infecties en welke praktische consequenties en voermaatregelen zijn daaraan te verbinden? • Drinkwaterkwaliteit en gezondheid (Dr. Guillaume Counotte, GD). Welk effect hebben verschillende in het water voorkomende stoffen op de gezondheid? • Gezondheidsbevorderende additieven in varkensvoer (Ir. Ingrid Faber, GD) Geen antibiotica meer in het voer, maar welke andere toevoegingen hebben een gunstig effect op de diergezondheid? • Meten van darmgezondheid, toekomstperspectief (Prof. Ger Rijkers, UMC Utrecht) Darmaandoeningen bij varkens komen veel voor, maar zijn lang niet altijd in verband te brengen met bekende darmpathogenen. Dan wordt vaak gesuggereerd dat sprake is van een verstoring van de darmflora of een dysbacteriose. Maar kunnen we een dergelijke ‘diagnose’ bevestigen? Hoe ziet een ‘normale’ darmflora er uit? Zijn er potentiele ‘markers ’ in bijvoorbeeld de feces of bieden DNA-/PCR-technieken soelaas? Wat zijn de (on)mogelijkheden om darmgezondheid te kwantificeren? Wat zijn de ontwikkelingen in de humane geneeskunde en zijn die ook veterinair interessant? Tot slot worden, na het buffet, de door deelnemers ingezonden casuïstieken besproken. De locatie is de GD in Deventer en de kosten zijn € 445,- (excl. BTW) per persoon. Aanmelden kan via i.horsman@gddeventer.com of via 0570 - 660 339. De cursus wordt aangemeld bij Stichting VAK.
2
LABBEPALING VAN DE MAAND
Ontstekingen bij runderen beter in beeld gebracht Bij onduidelijke klachten is het zinvol om de rol van een mogelijk ontstekingsproces in beeld te brengen. Met laboratoriumonderzoek kan de aard (viraal, bacterieel, parasitair) en ernst van de ontsteking worden vastgesteld. Tot nu toe waren drie pakketten beschikbaar om ontstekingen bij runderen te diagnosticeren. Dit leidde vaak tot verwarring: welk pakket moet wanneer worden aangevraagd? Daarom is besloten om verder te gaan met één pakket (P226) waarmee alle relevante informatie kan worden verkregen. Het vernieuwde pakket (P226) is bruikbaar voor zowel acute als chronische ontstekingen en voor ontstekingen door diverse soorten micro-organismen. Het bevat naast acutefase-eiwitten (haptoglobine) ook serumeiwitten (alfa-, bèta- en gammaglobuline), het witte bloedbeeld inclusief differentiatie witte bloedcellen en het rode bloedbeeld, inclusief eventueel aanwezige bloedparasieten. De resultaten van de witte bloedcellen en de serumeiwitten worden niet meer in relatieve gehalten weergegeven, maar in absolute eenheden. Dat maakt de interpretatie wat eenvoudiger. Als bijvoorbeeld de neutrofielen normaal zijn maar de lymfocyten verlaagd, wijst dit op een actieve virale infectie. Wordt naar de relatieve gehalten gekeken, dan valt dit meestal niet op. Maar bij absolute gehalten wordt direct zichtbaar of de lymfocyten verlaagd zijn of niet. Hetzelfde geldt voor de serumeiwitten: door de absolute
gehalten weer te geven, ontstaat een beter beeld van de aard en ernst van de ontsteking. Bijvoorbeeld: een daling van het albumine (in g/L) zonder stijging van de globulines duidt op nier- of leverlijden, terwijl het bij een relatieve daling (in %) lijkt alsof de globulines stijgen. Het tarief van het vernieuwde pakket P226 is gelijk aan dat van het oude pakket P226 en uiteraard zijn losse onderzoeken ook separaat aan te vragen. Het vernieuwde pakket “ontsteking incl. rode bloedbeeld” (P226) in het kort: Onderzoek
Materiaal
Opmerkingen
• Totaal eiwit, elektroforese
Serum,
• Doorlooptijd 2 dagen
• Haptoglobine
EDTA
• Absolute getallen voor serum-
• Leucocyten, differentiatie
eiwitten en witte bloedcellen
witte bloedbeeld
• Onderzoek bloedparasieten:
• Rode bloedbeeld
bij afwijkend rode bloedbeeld
(incl. bloedparasieten)
en op aanvraag
Dr. Guillaume Counotte, toxicoloog en drs. Jan Veling, rundveedierenarts
Bedrijfsvoering van groot belang in beheersing van salmonella De beheersing van salmonellose op melkveebedrijven is gebaseerd op de combinatie van preventieve maatregelen in de bedrijfsvoering en het opsporen en afvoeren van salmonelladragers. Hiermee wordt de infectiedruk verlaagd en de weerstand tegen salmonella-infecties verhoogd. Sommige veehouders lijken in hun zoektocht naar een snelle oplossing geneigd de preventieve maatregelen in de bedrijfsvoering over te slaan, en zich uitsluitend te richten op afvoer van dragers. Uit onderzoek op 50 melkveebedrijven blijkt de bedrijfsvoering echter van grote invloed op de kans op succesvolle beheersing van salmonella (zie tabel). Tabel: Kans voor een langdurig salmonellabesmet melkveebedrijf op het bereiken van de salmonella-onverdachtstatus binnen een jaar bij een matige en bij een goede bedrijfsvoering. Bedrijfsvoering
Opsporen en afvoeren dragers
Kans
Matig
Geen afvoer dragers
2%
Goed
Geen afvoer dragers
57%
Matig
Eenmalige afvoer actieve + latente dragers
30%
Goed
Eenmalige afvoer actieve + latente dragers
> 95%
Wij adviseren u daarom om op besmette bedrijven de bedrijfsvoering nauwkeurig te evalueren. Hiervoor is een checklist beschikbaar op www.gddeventer.com/rund (onder ‘salmonellose’ in de rubriek ‘dierziekten’). Op basis van deze evaluatie kunt u met de veehouder in kaart brengen welke preventieve maatregelen wenselijk en haalbaar zijn. Daarbij kan een steekproefbloedonderzoek van de jongste vijf kalveren ouder dan 90 dagen de veehouder extra motiveren tot een adequate scheiding van de verschillende leeftijdsgroepen op het bedrijf. Op bedrijven waar met de getroffen preventieve maatregelen onvoldoende resultaat wordt geboekt, kan de kans op succes worden vergroot door tevens salmonelladragers op te sporen en af te voeren. Dr. Maarten Weber, dierenarts, specialist rundergezondheid
GD Veterinair | mei 2012 |
3
Nieuws en mededelingen Gezocht: paarden met maagzweerklachten
Extra voorjaarssymposium in West-Nederland
De GD doet samen met de faculteit Diergeneeskunde, DK Visdonk, DAP Bodegraven, DK Wolvega en DK Emmeloord onderzoek naar een bloedscreeningsmethode om de aanof afwezigheid van maagzweren bij het paard aan te tonen. Hiervoor zijn wij op zoek naar paarden met klachten die kunnen wijzen op een maagzweer. Eigenaren van deze paarden kunnen tegen een gereduceerd tarief bij een van de genoemde klinieken een maagscopie uit laten voeren, mits men toestemming geeft voor deelname aan dit onderzoek. Voor meer informatie: b.v.schaik@gddeventer.com.
Op veler verzoek komt er een extra VeeKompas voorjaarssymposium in Woudenberg. Dit symposium vindt plaats op vrijdag 1 juni van 13.00 tot 17.00 uur bij Valleisport (Zegheweg 49). De symposia, met als thema weidegang en duurzaamheid, zijn gericht op advies over worminfecties en klauwgezondheid. Aanmelden kan via het aanmeldformulier bij uw relatiebeheerder of via i.horsman@gddeventer.com, of via 0900-1770.
Dag voor vleesveehouders Op zaterdag 16 juni organiseert de GD een vleesveedag. Op deze dag krijgen vleesveehouders een kijkje in de keuken van de GD in Deventer. Onderwerpen die raakvlakken hebben met diergezondheid, zoals antibioticagebruik, zullen op prikkelende wijze voor het voetlicht gebracht worden. Meer informatie en aanmeldmogelijkheden vindt u op onze website en in de GD Herkauwer.
Post GD gecombineerd en per 2 werkdagen Met ingang van 1 juni wordt de postverzending van de GD vereenvoudigd en verminderd. Brieven voortvloeiend uit GD-programma’s worden over twee werkdagen verzameld en in één enveloppe naar dierenartsenpraktijken en veehouders verstuurd. De komende maanden wordt aan verdergaande automatisering gewerkt.
Redactie Couzijn Bos Guillaume Counotte Theo Geudeke Jos Heijmans Catholine Koster Eva Onis Thijs Roumen ISSN 1388-4042 Overname van artikelen is toegestaan na schriftelijke toestemming van de GD.
Prepress en productiecoördinatie Senefelder Misset Doetinchem
Basisontwerp
de PLOEG communicatie Vormgeving X-Media Solutions Doetinchem Drukwerk Senefelder Misset Doetinchem Uitgever GD Deventer Verschijningsfrequentie 12 keer per jaar
Postbus 9, 7400 AA Deventer T. 0900-1770, F. 0570-63 41 04 www.gddeventer.com, info@gddeventer.com Alle genoemde tarieven zijn exclusief BTW en basiskosten.
De Gezondheidsdienst voor Dieren
Bacteriologisch onderzoek uterusslijm aangepast Het niet schoon zijn van de baarmoeder is een van de redenen waarom merries ondanks herhaald insemineren op het optimale tijdstip met goed sperma toch niet drachtig worden. Daarom is het belangrijk om bacteriologisch onderzoek te doen op uterusslijm. Tot voor kort kon dit alleen als totaalpakket worden aangevraagd. Dit pakket was te uitgebreid en is daarom komen te vervallen. Vanaf nu kunt u de onderzoeken op baarmoederslijmmonsters afzonderlijk aanvragen: Algemeen BO paard (W868, € 31,80), gevoeligheidsbepaling (afhankelijk van het pakket, € 17,30 tot € 18,75), gisten en schimmels (W1232, € 16,65). U betaalt dus niet voor onnodig onderzoek. Bijkomend voordeel is dat de doorlooptijd sterk is gereduceerd. Het blijft essentieel om het monstermateriaal in te sturen als swab in transportmedium, zodat de bacteriën nog leven als ze aankomen in het laboratorium.
Onderzoek ganzen en salmonella Melkveehouders vragen regelmatig of ganzen in de weideperiode een bron van salmonella-infecties bij rundvee kunnen zijn. Op basis van de huidige kennis is dat onwaarschijnlijk, maar helemaal uit te sluiten is het niet. Daarom financieren het Productschap Zuivel en het Faunafonds een onderzoek naar salmonella-infecties bij ganzen in de weideperiode. De GD verzorgt de uitvoering. Het onderzoek wordt uitgevoerd op 25 melkveebedrijven met een langdurige salmonellabesmetting en ganzen in de weideperiode. Op deze bedrijven wordt verse mest van 100 ganzen en mest uit de mestopslag van runderen onderzocht op salmonellabacteriën. Ook worden de blootstelling van runderen aan ganzenmest en de bedrijfsvoering in kaart gebracht met een korte enquête. Veehouders die mogelijk aan de selectiecriteria voor dit onderzoek voldoen zullen door de zuivelondernemingen worden benaderd.
Inzendtermijn monsters voor salmonellakweek Een salmonellabepaling moet op de klassieke manier (kweek) uitgevoerd worden. De doorlooptijd van dit onderzoek kan, afhankelijk van de uitkomsten, sterk variëren. Het ene salmonellatype is namelijk lastiger te typeren dan het andere, waardoor de uitslag enkele dagen later bekend is. Soms is het noodzakelijk het monster door te sturen naar het RIVM, deze typering kan nog 3 tot 14 dagen extra in beslag nemen. Stuur monsters voor salmonellaonderzoek daarom minimaal 2 weken voor de slacht in, zeker als het koppel vermoedelijk besmet is met een lastig te typeren stam, zoals S. Java. Monsters die voor 14:00 bij de GD binnen zijn, worden dezelfde dag nog ingezet. Monsters die na 14:00 uur binnen komen worden de volgende dag ingezet. Let hierop bij het versturen van de monsters en maak eventueel afspraken met de vervoerder.