De Gezondheidsdienst voor Dieren
Pluimvee 52
MAART 2013
VERbETERING VAN DRINkwATER blijft nodig De waarde van een ANTIbIoGRAM bIJ EENDAGSkUIkENS bEwUSTwoRDING door vergelijken van antibioticumgebruik
VETTE LEVERS?
TN_2123163_FOS_stempel_logo.indd 1
07-11-12 09:33
FARM-O-SAN • FLS-MIX • FLS LIGUID
zijn dé oplossing voor vermindering van het risico op leververvetting FLS is • Stabiel in mengvoer • Eenvoudig in gebruik • Ook vloeibaar verkrijgbaar
WWW.FARMOSAN.NL
FLS draagt bij aan: • Herstel van de lever • Herstel van de voeropname • Herstel van de eiproductie • Herstel van het eigewicht
farmosan@nutreco.com
| Voorwoord
| INHOUD 05 Nieuws & tips 06 Reductie
06
antibioticumgebruik in de vleeskuikensector
09 Adenovirussen bij
kippen en kalkoenen: een bonte verzameling
10 De waarde van een antibiogram bij eendagskuikens
09
12 GD-onderzoek naar
E. cecorum: een update
15 Drinkwater voor pluimvee: verbetering blijft nodig
16 Monitoring:
12
Problemen door het aviaire hepatitis E-virus
17 Vraag & antwoord 18 Buikvliesontsteking bij hennen
20 Buitenbeeld
18 COLOFON
GD Pluimvee is het officiële mededelingenblad van de GD | UITGEVER GD Deventer REDACTIE Rob Nijland, Sjaak de Wit, Jan Workamp | EINDREDACTIE Eva Onis REDACTIEADRES GD, Marketing & Communicatie, Postbus 9, 7400 AA Deventer, T. 0900-1770, F. 0570-63 41 04, redactie@gddeventer.com, www.gddeventer.com Productiecoördinatie Senefelder Misset Doetinchem | basisontwerp FokkoOntwerp | VORMGEVING X-Media Solutions Doetinchem | Druk Senefelder Misset
Samen werken aan diergezondheid Samenwerking leidt tot resultaat. Ook in de pluimveesector is dat vaak bewezen. Op het gebied van gezondheidszorg wil ik graag een paar voorbeelden met u delen. Vanaf 2009 werkt de sector aan de uitvoering van het masterplan ‘Correct en selectief gebruik van antibiotica’. Eén van de eerste actiepunten was het inregelen van de verplichte registratie van de door de begeleidende dierenarts voorgeschreven antibiotica in een centrale database (IKB CRA, in beheer van de GD). Hierdoor kunnen pluimveehouders hun antibioticumgebruik teruggekoppeld krijgen en vergelijken met collega’s. In dit nummer leest u de ervaringen van een vleeskuikenhouder. Met enige regelmaat doen zich gezondheidsproblemen voor die leiden tot oplossingsgericht praktijkonderzoek vanuit een collectief budget. Bijvoorbeeld bij productie schade die veroorzaakt bleek te zijn door een nieuwe IB-variant (IB-388), chronische darmontsteking, E. cecorum-problemen en, zoals te lezen op pagina 16, bij een onverwacht resultaat bij monitoring op hepatitis E. Gezondheidsproblemen kunnen ook leiden tot collectieve aanvullende afspraken, zoals de toepassing van de oogdruppelmethode bij ILT-vaccinatie in de opfok of de ‘calamiteitenverordening’ zoals vastgesteld door het PPE. Uit deze voorbeelden blijkt dat de pluimveesector bij nieuwe uitdagingen zelf aan het stuur zit. Samenwerking tussen het PPE en de ketenpartners maakt doortastend optreden mogelijk. Met het opheffen van de productschappen verliest de sector echter een sturings- en financieringsinstrument; het wordt een flinke uitdaging om hier in 2013 opnieuw invulling aan te geven.
Doetinchem | ABONNEMENTEN GD Pluimvee wordt gratis toegezonden aan relaties van de GD. Een jaarabonnement (3 nummers) voor personen buiten de doelgroep kost € 15,25 (excl. BTW en verzendkosten) | ADVERTENTIES PSH Mediasales, T. 026-750 18 00 | VERSCHIJNINGSFREQUENTIE 3 keer per jaar | SUGGESTIES Als u suggesties heeft voor dit blad, dan verzoeken wij u deze door te geven aan de redactie. Overname van artikelen is toegestaan uitsluitend na toestemming van de uitgever.
ISSN: 1875-2594 ADRESWIJZIGINGEN: bel 0900 1770, kies 4 (lokaal tarief)
De GD draagt als onafhankelijke en deskundige partij graag bij aan de diverse samenwerkingsvormen om de gezondheidsstatus van de Nederlandse pluimveestapel te monitoren en waar mogelijk te verbeteren. Samen werken aan diergezondheid, in belang van dier, dierhouder en samenleving. Daar draait het om! Jan Workamp, SECTORMANAGER PLUIMVEE
GD Pluimvee | Maart 2013 |
3
Uw constante partner in de legsector
NIEUWS & TIPS Winnaar prijsvraag LIV Venray Van 26 tot en met 28 februari 2013 vonden in Venray weer de Landbouw Intensieve Veehouderijdagen (LIV) plaats. Ook dit jaar is de GD-stand druk bezocht door pluimveehouders voor informatie of advies. Wederom heeft een groot aantal bezoekers enthousiast meegedaan
aan de prijsvraag. Bij de vraag of Xindadi, D274 of D388 het meest voorkomende IB-virustype is bij vleeskuikens en leghennen, was D388 het juiste antwoord. Bij de vraag welke sectiebevinding bij pluimvee wijst op een Gumboro-infectie, werden de volgende opties gegeven: gezwollen bursa’s, ontstoken oogleden en bleke nieren. Het goede antwoord is ‘gezwollen bursa’s’. Bij de derde vraag moest men drie organen benoemen die waren aangegeven op een afbeelding van een doorsnede van een kip. De juiste organen waren A. de krop, B. de spiermaag en C. de blinde darmen. Onder de juiste inzendingen is een winnaar getrokken: mevrouw A. Dirks uit Langenboom. Van harte gefeliciteerd met de GD-kip!
ILT-oogdruppelenting een succes Een jaar geleden hebben de Nederlandse opfokorganisaties gezamenlijk besloten om ILT-vaccins alleen nog maar via de oogdruppelmethode toe te passen. Dit om de kans op spreiding en toename van de pathogeniteit zo veel mogelijk in te perken. Deze methode is eind 2012 door de betrokken partijen geëvalueerd. Het aantal ILT-uitbraken bleek in 2012 sterk gedaald te zijn. Ook zijn de entreacties na de oogdruppelenting gemiddeld milder dan na de drinkwaterenting en de antistoftiters na de vaccinatie zijn verbeterd. Dit succes was de aanleiding om de afspraak voort te zetten om de ILT-enting alleen nog via de oogdruppelmethode toe te dienen.
Nieuwe tariefstelling Per 2013 zijn de tarieven van de producten en diensten van de GD aangepast. Dierenartsen hebben onlangs de brochure ‘Producten en tarieven 2013’ ontvangen. Ook de tarieven in de GD Webwinkel (zie www.gddeventer.com) zijn aangepast.
Snel en voordelig telefonisch contact De GD is nu nog sneller en voordeliger te bereiken via haar algemene telefoonnummer 0900 - 1770. De entreeboodschap is ingekort, waardoor u vrijwel direct voor de betreffende diersoort kunt kiezen. Daardoor bereikt u sneller de juiste GDmedewerker. Ook belt u het algemene nummer voortaan tegen het doorgaans voordelige lokale tarief.
Salmonella-/ mycoplasmabesmettingen
oktober 2012
november 2012
december 2012
januari 2013
SE
•(1) •(1) •(2)
•(3) •(2) •(2) •(9)
• vleessector vermeerdering • leghennen
ST
•(2)
SJ Mg
•(1) •(1) •(1)
GD Pluimvee | Maart 2013 |
5
INTERVIEW | tekst: drs. Eva Onis
Reductie antibioticumgebruik in de vleeskuikensector
“Vergelijken met collega’s versnelt de
bewustwording” Gerard en Marc controleren samen de poten van de vleeskuikens.
In de Nederlandse vleeskuikensector ontstaat steeds meer bewustwording over het belang van verantwoord antibioticumgebruik. Eén van de methoden die hieraan bijdraagt is benchmarking: het eigen gebruik vergelijken met dat van collega’s. Vleeskuikenhouder Gerard van Rossum en zijn dierenarts Marc Heijmans zijn hier groot voorstander van. “Benchmarking toont aan dat je gezondheidsproblemen ook op andere manieren kan oplossen.” Gerard: “Ik vind dat je altijd eerst moet nagaan of een antibioticumbehandeling écht noodzakelijk is. Waardoor worden de problemen veroorzaakt? En zijn ze bijvoorbeeld ook te verhelpen met voer- of klimaataanpassingen? Een hoog antibioticumgebruik heeft niet alleen invloed op de resistentieontwikkeling, het zegt ook iets over de kwaliteit van je dieren. Het benchmarkrapport heeft mij alleen maar nòg bewuster gemaakt. Dat komt omdat je het eigen gebruik kan vergelijken met het gemiddelde gebruik in de sector.” Marc knikt. “Het
6
bewustwordingsproces versnelt. Vleeskuikenhouders bespreken de rapporten met elkaar en gaan zich afvragen waarom de buurman, die tien kilometer verderop woont, onder vergelijkbare omstandigheden minder antibiotica inzet.” “En je gaat natuurlijk ook sturen op die 50% reductie”, vult Gerard hem aan.
Revolutionaire stal Gerard heeft aan de rand van Roermond een bedrijf met één stal met 32.000 vleeskuikens. De stal is 10,5 jaar geleden
gebouwd. “In die tijd was het een revolutionaire stal met tunnelventilatie”, weet Marc zich te herinneren. “Nog steeds is het een stal die aan alle moderne eisen voldoet. Verder is de locatie gunstig; er is geen omgevingsdruk.” Gerard: “Dierenartsenpraktijk Ell, waar Marc werkt, is vanaf het begin betrokken geweest bij ons bedrijf. Ik ben tevreden over de samenwerking. De dierenartsen hebben altijd goed met ons meegedacht.” Marc: “Als het om antibiotica gaat, trappen we eerst op de rem. We kijken eerst wat de alternatieven
zijn. Ook wijzen we pluimveehouders op het kostenplaatje: antibioticumreductie heeft geen nadelige invloed op het bedrijfsresultaat.”
In de groene zone In het benchmarkrapport wordt het getal ‘dagdosering per dierjaar’ (dd/dj) gehanteerd. Dit getal is gebaseerd op het aantal behandeldagen, waarbij alleen gegevens van afgesloten koppels worden gebruikt. In 2009 lag het gemiddelde gebruik van vleeskuikenhouders op 37 dd/dj. In 2011 is dit gedaald tot ongeveer 26 dd/dj en in 2012 tot 21 dd/dj. Gerard had in 2009 een dd/dj van ongeveer 21, in 2011 zat hij op 11,3 en in 2012 op 14,9. Hij zit dus allang in de ‘groene zone’. Dat heeft hij onder meer gerealiseerd door kritischer naar de kwaliteit van de eendagskuikens en de opvang te kijken. Gerard: “Als 99% van de kuikens het goed doet, kun je die 1% minder goede kuikens er het beste gelijk uit halen. Dan hoef je niet het hele koppel te behandelen, zoals vroeger gebeurde.” Een ander kritisch moment is het uitladen van de dieren op vijf weken. Marc: “Op dat moment zijn de kuikens het kwetsbaarst. De bezetting is dan het zwaarst en je verstoort het stalklimaat omdat de deuren openstaan. Met antibiotica kun je problemen opvangen. De dieren gaan dan beter eten en je drukt ziektekiemen weg. Maar je kunt ook andere middelen inzetten, zoals plantaardige producten, mineralen en vitamines. Om darmproblemen te voorkomen kun je de hoeveelheid tarwe in het voer verhogen, waardoor clostridium minder kans krijgt.
Gerard laat graag zien hoe het klimaatsysteem werkt. “Het eerste wat ik ’s ochtends doe, is de grafieken controleren. Dan zie ik direct of de watervoerverhouding goed is en wat bijvoorbeeld de gevoelstemperatuur is van de kuikens. Zo kan ik per dag bijsturen. Als iets niet in orde lijkt, ga ik direct poolshoogte nemen in de stal. Het mooie is dat je een archief kan aanleggen. Als een koppel goed presteert, dan kan ik precies nagaan wat het weerpatroon was en hoe ik toen de stal heb geventileerd. De uitdaging is om met een nieuw koppel onder dezelfde omstandigheden minimaal dezelfde en het liefst nog betere resultaten te behalen. Ook hierbij geldt: registreren leidt tot bewustwording.”
Vakmanschap “Vleeskuikens houden is vakmanschap. Vooral de eerste dagen zijn cruciaal. Vleeskuikens zijn sprinters. Omdat ze zo’n snelle start maken, hoort de kwaliteit van de eendagskuikens goed te zijn. Wanneer zich gaandeweg bijvoorbeeld toch darmof luchtwegproblemen voordoen, probeer die dan eerst klimaat- of voertechnisch op te lossen, in overleg met de dierenarts en andere betrokken partijen. Wanneer toch antibiotica nodig zijn, is de dierenarts verplicht om de keuze te onderbouwen. Af en toe kun je niet om antibiotica heen, bijvoorbeeld bij coli- en enterokokkenproblemen. In 2012 zijn landelijk iets meer antibiotica voorgeschreven wegens
Benchmarkrapport In februari 2013 hebben alle vlees kuikenhouders een overzicht ontvangen van de antibiotica die in 2012 aan hun dieren zijn voorgeschreven. Met dit rapport kunnen zij samen met hun dierenarts via eenvoudige grafieken het eigen gebruik vergelijken met het gemiddelde gebruik in de sector; het zogeheten ‘benchmarken’. Ook wordt vermeld wat het streefniveau is, of het bedrijf binnen de gestelde grenzen blijft en of er acties nodig zijn. Deze rapportage is een actie uit het masterplan Selectief en correct gebruik van antibiotica in de vleeskuikenhouderij. Hierin zijn de reductiedoelstellingen van 20% (in 2011 ten opzichte van 2009) en 50% in 2013 overgenomen. De rapporten worden verzonden door het PPE. De GD faciliteert de registratie en de terugkoppeling van de gegevens. enterokokken- en pootproblemen”, aldus Marc. Gerard: “Op sommige factoren heb je nauwelijks invloed, vooral darmproblemen zijn ongrijpbaar. Ook de kuikenkwaliteit kan een keer minder zijn. De uitdaging is om het iedere ronde met minimale middelen beter te doen; een net iets scherpere voerconversie en een net iets betere daggroei. Dat maakt het beroep leuk. Als de dieren gezond zijn, heb ik veel meer plezier in mijn werk.”
Management en kuikenkwaliteit In de pluimveehouderij is er al veel geïnvesteerd in goede hokken en klimaatsystemen. “Investeren in management en kuikenkwaliteit loont”, benadrukt Marc. Gerard: “Ik heb een goed klimaatsysteem dat rekening houdt met allerlei variabelen, waardoor ik de ventilatie efficiënt kan instellen. Met zuivere droge lucht in de stal heb je minder kans op coccidiose en pootproblemen. Maar ook de kwaliteit van het voer is van invloed.” “Alles hangt met elkaar samen”, zegt Marc. “Goed voer zorgt ervoor dat de kuikens beter groeien en dat ze minder darmproblemen hebben. Hierdoor blijft het strooisel droog en hebben de dieren ook minder pootproblemen.”
Het eerste wat Gerard ’s morgens doet, is het bekijken van de grafieken. Zo weet hij precies wat de situatie in de stal is.
GD Pluimvee | Maart 2013 |
7
U bouwt de stal, wij doen de rest!
STOP BLOEDLUIS
■ ■ ■ ■ ■ ■ ■
Elanco
Elector een klasse apart! ®
Stalinrichting Voer- en drinkinstallaties Eierautomatisering Klimaattechniek Elektrotechnische installatie 24 uurs service en onderhoud Voor AL uw pluimvee
UITSTEKENDE EFFECTIVITEIT DOOR UNIEK WERKINGSMECHANISME (1)
LANGE NAWERKING MINDER BEHANDELINGEN (2)
Meerheide 48-50, 5521 DZ Eersel, +31 (0)497 64 10 77
www.vencotec.nl
TE GEBRUIKEN
IN AANWEZIGHEID VAN LEGHENNEN
Voor levering en montage van: silo’s & vijzels voederinstallaties ventilatiegordijnen stalinrichtingen
EIEREN BLIJVEN GESCHIKT VOOR CONSUMPTIE (3)
Elanco Animal Health Nederland Grootslag 1-5, 3991 RA Houten Tel: +31 (0)30 602 59 52 Fax: +31 (0)30 602 59 99 Referenties: 1. Spinosad Technical Bulletin. Dow AgroSciences (2001) 2. Liebisch G. Field Study to Evaluate Elector Against Poultry Red Mites (Dermanyssus gallinae) Labor Zecklab. Gegevens in bestand: T9CDE090011 (2009) 3. Pesticide development study (GLP): Magnitude of spinosad residues in poultry tissues and eggs resulting from applications of spinosad directly to chickens for control of northern fowl mites along with premise sprays for control of certain poultry house insects. Gegevens in bestand T9C180534 (2008) NLLAYELT00006 Elector® is een handelsmerk voor Elanco’s merk spinosad.
WWW.STOPBLOEDLUIS.NL
De Hooge Hoek 8 - 3927 GG Renswoude Tel. 0318-572923 - fax 0318-572725 www.nijborgagri.nl - info@nijborgagri.nl
tekst: dr. Sjaak de Wit | Adenovirussen
Adenovirussen bij kippen en kalkoenen:
een bonte verzameling Bij kippen en kalkoenen kunnen diverse soorten adenovirussen aangetroffen worden. Soms met veel schade, maar zeker niet altijd. Het aantonen en onderscheiden van de verschillende soorten is met PCR-testen en sequencing een stuk gemakkelijker en betaalbaarder geworden. Adenovirussen komen bij kippen en kalkoenen regelmatig voor. Vaak wordt dat niet opgemerkt omdat een deel van de virussen niet pathogeen is, er al bescherming is door een eerdere infectie of omdat de infectie optreedt op een leeftijd waarop dat niet schadelijk is. Maar er zijn ook adenovirussen die wel problemen kunnen geven. Verticale overdracht (via het ei) geeft vaak grotere schade bij de nakomelingen dan latere horizontale infecties (via de omgeving). Adenovirussen worden in drie hoofdgroepen ingedeeld: aviadenovirussen, haemorragisch enteritis virus (HEV) en Egg drop virus (EDS).
Groep 2: HEV HEV kan een ernstige darmontsteking en immuunsuppressie veroorzaken bij kalkoenen. Bij sectie vindt men naast de afwijkingen in de dunne darm vaak ook een gezwollen milt. Dit virus kan in de milt goed aangetoond worden. Het handigst is vaak om swabs van de milt te nemen. Voor HEV is een andere PCR beschikbaar, de testen voor de andere groepen tonen HEV niet aan.
Groep 1: Aviadenovirussen In deze groep zitten allerlei virussen, waarvan een aantal IBH (inclusion body hepatitis) kan veroorzaken. Ook Angara Disease (Hydropericard Hepatitis Syndroom) ontstaat door virussen uit deze groep. Een derde ziektebeeld dat door stammen van deze groep veroorzaakt kan worden, zijn spiermaagerosies. IBH komt vooral voor bij vleeskuikens van 3 tot 7 weken, maar kan al op 1 week zichtbaar zijn. De ziekte gaat gepaard met lusteloosheid, verlies van uniformiteit en plotselinge sterfte die in extreme gevallen kan oplopen tot enkele tientallen procenten. Vaak is de uitval veel minder hoog, maar kan de schade toch sterk toenemen door het aantal achterblijvers. Bij sectie vindt men vaak een bleke, geelbruine lever met bloedingen. Ook kunnen bloedingen aanwezig zijn in de borst- en pootspieren. Het beenmerg is geel en de dieren zijn vaak bleek vanwege bloedarmoede. Bij Angara Disease zien we naast leverontsteking ook een gering tot ernstig vergroot hartezakje gevuld met strogeel vocht. Ook deze ziekte wordt vooral bij vleeskuikens en jonge opfokvleesvermeerderingsdieren aangetroffen.
Groep 3: EDS-virus
Let wel: er circuleren veel adenovirussen in de pluimveestapel die lang niet altijd problemen geven. Ook bij gezonde kippen kunnen dus adenovirussen (of antistoffen daartegen) worden gevonden. Men kan met de PCR voor groep 1 Adenovirussen laten testen of een adenovirus betrokken is bij de problemen. Swabs van leverweefsel of spiermaagweefsel zijn hiervoor geschikt. Sequencing (een apart aan te vragen vervolgtest) kan extra inzicht geven in het verband met andere uitbraken.
EDS kan bij onbeschermde hennen een sterke productie足 daling veroorzaken. Tenminste, dat lijkt zo omdat veel van de hennen windeieren gaan leggen die verloren gaan waardoor men veel eieren mist. Aan het sectiebeeld valt vaak erg weinig te zien. Bruine hennen zijn veel gevoeliger voor het virus dan witte hennen en vermeerderingsdieren; de reden waarom bruine hennen in Nederland vrijwel altijd gevaccineerd worden tegen EDS. Het virus kan in de dieren het best worden aangetoond in de schaalklier. Swabs van de schaalklier kunnen getest worden in een aparte PCRtest voor EDS.
Voorbereidingen voor het uitvoeren van een PCR in het GD-laboratorium.
GD Pluimvee | Maart 2013 |
9
onderzoek | tekst: Drs. Christiaan ter Veen
De waarde van een antibiogram
Eén van de meest kritische perioden binnen de vleeskuikenronde is de opzet en de eerste levensweek. Helaas gaat het hier weleens fout; door dooierrest- of navelontsteking kan de uitval zo hoog oplopen, dat inzet van antibiotica noodzakelijk is. Om de antibioticumkeuze te kunnen verantwoorden, is voorgesteld om al op de eerste levensdag de aanmaak van een antibiogram op te starten. Wat is de toegevoegde waarde daarvan? Uit de antibioticarapportage van 2011 blijkt dat 35% van de behandelingen in de eerste levensweek plaatsvindt; 19% van de diagnoses heeft te maken met eersteweeksproblemen. Vanuit de maatschappij wordt ondertussen druk uitgeoefend om het antibioticumgebruik in de eerste plaats te verminderen en in de tweede plaats te verantwoorden.
Reductie antibioticumgebruik Verminderen van het gebruik kan door het nemen van preventieve maatregelen, die de infectiedruk laag houden en die zorgen voor een hoge weerstand van het kuiken. Dit vraagt om een gezamenlijke aanpak en inspanning van vermeerderaar, broederij en
10
kuikenmester. Indien er toch nog problemen ontstaan en tijdens sectie blijkt dat een bacteriële component meespeelt, kan de inzet van antibiotica noodzakelijk zijn. Op dat moment is een gevoeligheid van de veroorzakende bacterie echter niet bekend. Omdat een gevoeligheidsonderzoek meerdere dagen duurt, wordt echter vaak alvast met een behandeling gestart. Dan kan het voorkomen dat niet meteen een antibioticum wordt ingezet waarvoor de bacterie gevoelig is. Als uit de gevoeligheidstest en/of de klinische resultaten blijkt dat het antibioticum onvoldoende werkzaam is, wordt van actieve stof veranderd. Het koppel wordt dus twee keer behandeld, wat tot een langere periode van antibioticumgebruik leidt.
De vraag is of met extra diagnostisch onderzoek de informatie wél op tijd beschikbaar zou kunnen zijn. Gezien het explosieve karakter van de eersteweeksproblemen, is er op het moment van optreden al inzicht nodig in het gevoelig heidspatroon. Eén van de methoden die is voorgesteld is om van een eerdere uitkomst (zusterkoppel) een antibiogram te maken van in de dooier aanwezige bacteriën en dit antibiogram mee te geven in het koppelpaspoort. Dit is makkelijk te regelen maar de vraag is of de gevoeligheid van de bacteriën in de dooier overeenkomt met de gevoeligheid van de ziekmakende bacteriën.
bij eendagskuikens Het antibiogram In de huidige tijdsgeest wordt van veehouders en de voorschrijvende dierenarts nog meer dan voorheen verwacht dat er matig en juist gebruik van antibiotica plaatsvindt. Dit kan onder andere door behandelingen op basis van een antibiogram (gevoeligheids bepaling). Bij de behandeling van zieke dieren is het van belang om eerst te bepalen voor welke antibiotica de bacterie goed gevoelig is. Uit monstermateriaal (zoals mest) wordt in het laboratorium de bacterie gekweekt. Vervolgens wordt onderzocht voor welke antibiotica de bacterie gevoelig is. Sinds kort maakt de GD daarbij gebruik van de zogeheten microbouillonverdunnings methode. Deze bepaalt niet alleen of een bacterie gevoelig is, maar ook in welke mate. Behalve de techniek zelf is ook het palet aan antibiotica dat wordt getest uitgebreid. Met deze nieuwe methode is het mogelijk om goed onderbouwd (conform huidige wetten, regels en richtlijnen) antibiotica in te zetten op bedrijven.
Onderzoek
(de ‘voorspellende waarde’). En of deze voorspellende waarde dan hoger was dan wanneer men geen antibiogram bepaald zou hebben. Kortom, verhoogt de kennis van de gevoeligheid van eendagskuikens de kans op een succesvolle keuze van het te gebruiken antibioticum bij problemen later in de week?
Er is een onderzoek opgestart waarin de gevoeligheid voor antibiotica van E. colien enterokokkenbacteriën geïsoleerd uit gezonde eendagskuikens is vergeleken met de gevoeligheid van later in de week uit zieke dieren (van dezelfde koppel) geïsoleerde E. coli- en enterokokken stammen. Dit onderzoek is uitgevoerd door de GD in samenwerking met Aviagen EPI en Probroed & Sloot. De vraag was in welke mate een goede gevoeligheid bij de eendagskuikens ook een goede gevoeligheid voor dat antibioticum bij problemen later in de week betekende
De voorspellende waarde bleek per anti bioticum en per bacterie te verschillen. Voor ampicilline bij E. coli was de voorspellende waarde 79%. Als de E. coli van de gezonde eendagskuikens (allemaal) gevoelig waren voor dit antibioticum, was
Gevoeligheid en voorspellende waarde van antibiotica Enterokokken
E. coli Voorspellende waarde
Percentage gevoelige stammen
Voorspellende waarde
51
79
100
99
Cefquinome
87
88
Enrofloxacine
91
91
Percentage gevoelige stammen Ampicilline
dat in 79% van de gevallen bij problemen later in de week ook het geval. Dit is niet perfect, maar wel een stuk hoger dan de gemiddelde gevoeligheid van 51% voor E. coli-stammen voor ampicilline (zie tabel), er was dus een toegevoegde waarde. Voor cefquinome en enrofloxacine bij E. coli was de voorspellende waarde ongeveer 90%. Dit was echter niet hoger dan de gemiddelde gevoeligheid van E. coli voor deze middelen en voegde dus niets toe. Daarbij speelt ook dat bij gebruik van enrofloxacine (en andere fluoroquinolonen) een antibiogram van de bacteriën betrokken bij het ziekteproces, op basis van de regeling diergeneesmiddelen, noodzakelijk is. Voor de enterokokken was de voorspellende waarde van TMP/S en penicillines 100% hoger dan de gemiddelde gevoeligheid van ongeveer 90%. In de tabel staan nog andere voorspellende waarden en gemiddelde gevoeligheden vermeld.
Conclusie
Erythromycine
30
*
Lincomycine
18
*
Penicilline
89
100
Tetracycline
58
68
50
63
TMP/S
71
77
91
100
* Gevoeligheid voor dit antibioticum is voor deze kiem niet onderzocht, * Voor erythromycine en lincomycine kon de voorspellende waarde niet berekend worden omdat bij de koppels eendagskuikens altijd minimaal één resistent isolaat gevonden werd.
Dit onderzoek is mogelijk gemaakt door een bijdrage uit het collectieve PPE-budget Pluimveegezondheidszorg en een bijdrage van het ministerie van EZ.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek is een antibiogram van kiemen die routinematig worden geïsoleerd bij eendags kuikens voor een beperkt aantal werkzame stoffen een nuttige toevoeging voor verantwoorder antibioticumgebruik. Deze werkzame stoffen zouden een onderdeel kunnen zijn van het antibiogram dat met het koppelpaspoort wordt meegegeven. Het antibiogram van isolaten van eendagskuikens zou tevens een werkwijze conform de regeling diergeneesmiddelen kunnen zijn. Voorwaarde hierbij is dat de voorspellende waarde blijvend geëvalueerd wordt. Hierdoor wordt ook inzicht verkregen in de waarde van het antibiogram bij zuster koppels. GD Pluimvee | Maart 2013 |
11
ONDErzOEk | TEkST: DRS. MERLIJN KENSE EN DR. WIL LANDMAN
GD-onderzoek naar E.
cecorum:
De afgelopen jaren zijn gezondheidsproblemen bij vleeskippen, vermoedelijk door enterokokken, in toenemende mate gesignaleerd. Om de aard en oorzaak van de problemen goed in kaart te brengen, is de GD het project ‘Enterokokkenproblematiek in de vleessector’ gestart. Dit project omvat verschillende onderzoeken. Tijdens eerder veldonderzoek heeft de GD aangetoond dat de enterokokkenproblemen bij vleeskippen (kreupelheid en verhoogde uitval) in feite E. cecorumproblemen zijn. Hierbij werden er geen aanwijzingen gevonden voor verticale overdracht van deze bacterie (van moederdier op kuiken). In 2012 is het E. cecorumonderzoek voortgezet.
onderzoek naar infectieroutes In het vervolgonderzoek is aandacht besteed aan de rol van combinatie-infecties
12
bij het optreden van E. cecorum-laesies. Hoewel het in eerdere studies is gelukt om E. cecorum-laesies op te wekken via een natuurlijke infectieroute (de luchtwegen), was het percentage aangetaste dieren relatief laag (3,3 tot 7,5%). Daarom is geëvalueerd of een voorafgaande virusinfectie een versterkend effect kan hebben op het optreden van E. cecorumlaesies. Het idee dat virusinfecties (zowel met veld- als vaccinvirussen) bacteriële infecties kunnen verergeren, is niet nieuw en is uitgebreid in de wetenschappelijke
literatuur beschreven. Maar het is niet bekend of dit ook voor E. cecorum geldt. Een aanvullende reden om hier onderzoek naar te doen, is het feit dat rapportages over E. cecorum-uitbraken bij vleeskuikenmoederdieren in de VS zinspelen op een mogelijke bijdrage van entingen en virusinfecties. In een experiment zijn dieren op verschillende manieren op de vijfde levensdag besmet, namelijk: via het bloed (positieve controle), oraal of via de lucht (aërosol). Daarnaast zijn telkens twee groepen met
een update het infectieuze bronchitisvirus (IB), Newcastle disease virus, reovirus of chicken anemia virus (CAV) besmet op dag 1. Vervolgens is per virusgroep op dag 5 één groep via oraal en de andere via aërosol besmet met E. cecorum. Een placebo (met bouillon) behandelde groep diende als negatieve controlegroep. Uit de resultaten van deze en voorgaande infectiestudies naar de infectieroute van E. cecorum blijkt dat vooral de respiratoire route (via de luchtwegen), maar ook de orale route van belang zijn voor het ontstaan van ziekteverschijnselen en laesies. Daarnaast leek géén van de virusinfecties het voorkomen van E. cecorum-laesies te bevorderen, hoewel na een infectie met CAV significant meer dieren een positieve E. cecorum-kweek hadden dan de andere groepen (met uitzondering van dieren besmet met E. cecorum in de bloedbaan).
werkzaamheid autovaccin
Ondanks het feit dat er, zoals gezegd, geen significant effect van het autovaccin In eerder onderzoek, met een klein aantal kon worden aangetoond, is er wel degedieren, is aangetoond dat moederdieren lijk een trend aanwezig. Het lijkt daarom die met een E. cecorum-autovaccin zijn zinvol om te kijken of het beschermend behandeld, minder laesies door deze effect van het autovaccin vergroot kan kiem vertoonden na besmetting met E. worden als de samenstelling ervan vercecorum, hoewel het verschil met nietbeterd wordt. In vervolgonderzoek zou gevaccineerde dieren niet significant was. bijvoorbeeld het huidige autovaccin, dat Deze resultaten waren aanleiding om in een waterige suseen vervolgstudie te onpensie is, vergeleken derzoeken of de gevonden kunnen worden met verschillen wel significant Ondanks het feit dat een autovaccin op zijn indien met grotere basis van een wateraantallen kippen wordt geer geen significant in-olie-emulsie zoals werkt. Vervolgens zou dat in de praktijkvooraanleiding kunnen zijn om effect van het stellen van 2013 is te onderzoeken of nakomeopgenomen. Bekend lingen van deze dieren de autovaccin kon is dat dit type vaceerste paar levensweken cins, behoudens een ook beschermd zijn tegen worden aangetoond, enkele uitzondering E. cecorum-laesies. zoals bij E. coli, een is er wel degelijk een grotere afweerreactie Hoewel ook bij deze studie opwekken. In een wederom een duidelijk trend aanwezig. dergelijke studie zou verschil te zien is tussen ook het effect van niet-gevaccineerde en het vaccineren van de gevaccineerde dieren na moederdieren op het optreden van klinibesmetting met E. cecorum (gevaccineerde sche problemen bij de nakomelingen na de dieren hadden minder E. cecorum-laesies), besmetting onderzocht kunnen worden. was het verschil ook hier helaas net niet significant.
brononderzoek
De GD verricht momenteel een oriënterend onderzoek naar mogelijke bronnen van E. cecorum op vleeskuikenbedrijven. Aanleiding hiervoor is dat er aanwijzingen zijn op basis van praktijkervaringen en wetenschappelijke studies dat E. cecorum-problemen in een aantal gevallen bedrijfsgebonden lijken te zijn. Tijdens dit onderzoek worden op diverse plaatsen binnen de stallen, vóór de opzet van de kuikens, monsters genomen die gecontroleerd worden op de aanwezigheid van E. cecorum. Indien specifieke bronnen voor E. cecorum-bacteriën worden gevonden, is dit van groot belang voor het aanpassen de reinigings- en ontsmettingsprotocollen van stallen in het algemeen en in het bijzonder voor bedrijven met E. cecorumproblemen. Dit onderzoek is uitgevoerd binnen het collectieve PPE-budget voor Pluimveegezondheidszorg. Bacteriekweek van E. cecorum
GD Pluimvee | Maart 2013 |
13
ÒHet onderscheid zit niet alleen in de kip, maar juist in onze aanpak.Ó
verbeek broederij en opfok
Postbus 11, 6740 AA Lunteren ¥ Kauwenhoven 3, 6741 PW Lunteren Telefoon 0318 57 82 50 ¥ Fax 0318 48 24 11 ¥ info@verbeek.nl ¥ www.verbeek.nl
ADVERTEREN IN DIT MAGAZINE? Bel met: Marco Jansen T 026-750 18 45 E marco.jansen@pshmediasales.nl I www.pshmediasales.nl
Transportweg 50 3371 MB Hardinxveld-Giessendam Tel. 0031-184-711344 Fax 0031-842-103733 Info@abbi-aerotech.com www.abbi-aerotech.com
ad Vortex90x130letcon.indd 1
24-10-12 09:37
tekst: dr. Guillaume Counotte | Drinkwater
Drinkwater voor pluimvee:
verbetering blijft nodig De kwaliteit van het drinkwater voor pluimvee is niet alleen afhankelijk van de bron, maar ook van de situatie in de stal. Denk aan stilstaand
aanleg van de leidingen en toevoegingen in het
Een andere oplossing is reverse osmose. Dit systeem verwijdert alle zouten en mineralen uit het water. Dan moeten er weer wat zouten (zoals calcium) worden toegevoegd om het water smakelijk te maken.
water. Net als voorgaande jaren, zijn ook over
Biofilm
water in de leidingen, het gebruikte materiaal,
2012 de resultaten van door de GD uitgevoerd drinkwateronderzoek op een rij gezet. Drinken is van levensbelang voor een kip. Het drinkwater hoort smakelijk en niet schadelijk voor de gezondheid van het dier te zijn. Wanneer bijvoorbeeld antibiotica toe gevoegd worden aan het drinkwater, kunnen resten daarvan achterblijven in de drinkwaterleidingen, met name in de biofilm, en terechtkomen in het water (en dus in de dieren).
Marginale verbetering De belangrijkste conclusie voor 2012 is dat de waterkwaliteit redelijk stabiel blijft en maar marginaal verbetert. De resultaten (zie Tabel 1) tonen aan dat de kwaliteit iets is verbeterd, maar dat nog steeds minder dan 70% van het water voldoet aan de normen. Ongeveer 10 tot 15% van het water is ongeschikt als drinkwater voor pluimvee. Op zich zegt dit nog niets over de aard en de ernst van de verontreiniging. Pas wanneer men dat weet, zijn maatregelen mogelijk. In Tabel 2 staan de watermonsters die ongeschikt zijn als drinkwater voor pluimvee. Ook dit beeld is vergelijkbaar met voorgaande jaren: vooral de hardheid, het ammonium, ijzer en natrium (zout) zijn nogal eens verhoogd. Maar ook chloride, mangaan en totaal kiemgetal komen weleens boven de norm uit. Een hoge hardheid (> 20 °D) zorgt ervoor dat kalkaanslag in drinknippels kan ontstaan. Een eerste impuls is dan: ontharden. Maar ook dat heeft nadelen: wanneer water wordt onthard met zout (een veelgebruikte goedkope manier), wordt het soms extreem zacht en komt er veel natrium in terecht. Pluimvee is redelijk gevoelig voor zoutvergiftiging en een eerste verschijnsel is natte mest in de hokken.
De aanwezigheid van ammonium wijst in het algemeen op verontreiniging door bacteriën. Meestal gaat een verhoogd ammonium samen met een verhoogd kiemgetal. Wanneer leidingen veel stilstaand water bevatten, ze niet van het juiste materiaal zijn gemaakt of er veel bochten en dode hoeken in zitten, kan het water vervuild raken met ammonium en bacteriën. Dan ontstaat er ook een biofilm (dun laagje) in de leidingen, dat naast ijzer en mangaan, ook bacteriën, schimmels en gisten bevat. Deze zorgen voor een slechte smaak van het water en het ophopen van schadelijke stoffen. Indien antibiotica door het water worden gedaan, zorgt de biofilm er ook voor dat er resten kunnen achterblijven in de leidingen. Het kiemgetal daalt dan, maar het aantal schimmels en gisten kan dan stijgen. Op zich zijn de meeste schimmels en gisten niet direct schadelijk voor kippen, maar sommige kunnen schadelijke mycotoxinen ontwikkelen. Behalve onderzoek op bacteriologische en chemische parameters is dus ook onderzoek op schimmels en gisten aan te raden. Om de biofilm te verwijderen zijn vaak middelen nodig die onder de biocidenrichtlijn vallen. Op www.ctgb.nl vindt u meer informatie over de huidige wetgeving.
Tabel 1: Drinkwaterkwaliteit van 2004 t/m 2012 Beoordeling
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
65,50%
60,00%
61,60%
63,70%
57,40%
48,90%
48,90%
45,50%
49,50%
Minder geschikt 22,40%
23,60%
18,10%
21,20%
18,70%
25,60%
30,40%
28,40%
18,00%
16,40%
20,30%
15,00%
23,90%
25,60%
20,70%
26,10%
32,50%
Geschikt
Ongeschikt
12,10%
Tabel 2: Ongeschikte watermonsters H2 S
totaal E. colikiemgetal getal ammonium chloride hardheid
nitriet
sulfaat
2012
0,0%
4,8%
0,0%
33,3%
9,5%
28,6%
28,6%
ijzer
mangaan natrium
4,8%
23,8%
0,0%
0,0%
2011
0,0%
3,4%
3,4%
20,7%
17,2%
24,1%
20,7%
6,9%
20,7%
0,0%
3,4%
2010
4,5%
4,5%
2,3%
34,1%
15,9%
25,0%
40,9%
13,6%
27,3%
2,3%
4,5%
GD Pluimvee | Maart 2013 |
15
MONITOrINg GD-dierenarts Sjaak de Wit:
Problemen door het aviaire hepatitis E-virus “In 2011 werd het voor mensen onschuldige aviaire hepatitis E-virus voor het eerst in Nederland aangetoond bij een legkoppel met leverontsteking met 20% productiedaling en 4% sterfte in enkele weken. Ook in 2012 is dit virus aangetroffen bij een legkoppel met leverontsteking, chronisch hoge uitval en productieproblemen. Recent is het virus eveneens aangetoond bij kalkoenen met ernstige leverproblemen (zonder duidelijke ontsteking) en sterfte.
Pilotstudie De literatuur geeft aan dat het aviaire hepatitis E-virus (wat een heel ander virus is dan het varkens-/humane hepatitis E-virus!) leverontstekingen met sterfte en productiedalingen kan veroorzaken (big liver and spleen disease). Het aantal gediagnostiseerde uitbraken is gering, maar bij deze gevallen kan de schade groot zijn. Het is onbekend of die enkele uitbraken het gevolg zijn van zeldzame infecties of dat er wellicht ook veel subklinische infecties zijn. Om een eerste indruk te krijgen of het virus vaker in Nederland voorkomt, is een pilotstudie uitgevoerd. In totaal zijn van 90 kalkoen-, vleeskuiken-, legdieren vleesvermeerderingsbedrijven 6 sera per bedrijf getest op de aanwezigheid van afweerstoffen tegen het aviaire hepitatis E-virus (zie tabel). Ook werden diverse controle-sera en 8 keer 10 sera van vleeskuikenkoppels met veel afkeuringen door ‘hepatitis’ aan de slachtlijn meegenomen.
Aantal bedrijven x aantal sera
Percentage positieve monsters (range)
Percentage bedrijven met positieve reacties
Vleeskuikenkoppels (willekeurig geselecteerd)
25x6
4 (0-33)
20
Vleeskuikenkoppels met hepatitisklachten aan slachtlijn
8x10
16 (0-40)
75
Slachtkalkoenen
16x6
0
0
Leghennen
25x6
17 (0-97)
56
Slachtvermeerdering
24x6
27 (0-67)
63
Monsters
Aviaire hepatitis E-virusinfecties in Nederland: resultaten pilot
Resultaten Met de onzekerheden die bij zo’n eerste pilot horen, laten de veldsera interessante resultaten zien. Bij oudere dieren (leghennen, vleesvermeerdering) wordt bij ruim de helft van de bedrijven afweerstoffen tegen hepatitis E-virus aangetoond bij een deel van de dieren. Het percentage positieve reacties bij de voor de voet weg geselecteerde koppels vleeskuikens was gemiddeld 4%. Dit was 16% bij de 8 koppels vleeskuikens die aan de slachtlijn opvielen door een verhoogd percentage afkeuringen vanwege een hepatitisbeeld. Dit verschil is zeer significant, wat erop duidt dat de kans dat dit alleen op toeval berust klein lijkt te zijn. Alle kalkoensera waren negatief.
Het aviaire hepatitis E-virus komt vaker in Nederland voor, ook bij koppels zonder klachten Conclusie Deze monitoringspilot laat zien dat het aviaire hepatitis E-virus vaker in Nederland voorkomt, ook bij koppels zonder klachten over hepatitis. Het hoogsignificante verschil in percentage positieve sera bij de 25 willekeurig geselecteerde vleeskuikenkoppels en de 8 koppels met veel afkeuringen door hepatitis is een aanwijzing dat het hepatitis E-virus wellicht (mede) een rol speelt bij dit economisch belangrijke probleem. Wanneer verder onderzoek dit bevestigt, hebben we een handvat voor gericht onderzoek naar de wijze waarop we die schade dan kunnen verminderen.“
De monitoringsfunctie die de GD-afdeling Pluimvee in opdracht van EZ en PPE vervult, bestaat uit drie onderdelen: 1) Secties (pathologie). 2) Veekijker: een instrument waarmee de GD via telefoon, bedrijfsbezoeken en overleggen vragen en informatie over gezondheidsproblemen bij pluimvee binnenkrijgt. 3) VMP: Veterinaire Monitoring Pluimvee. Via een internetapplicatie tussen dierenartspraktijken (VMP-deelnemers) en de GD worden data en ervaringen over gezondheidsproblemen, vaccinaties en behandelingen uitgewisseld.
16
Vraag & Antwoord
In de rubriek ‘Vraag & Antwoord’ beantwoorden GD-medewerkers vragen vanuit de praktijk
?
Vraag: “Hebben we Gumboro-uitbraken omdat het veldvirus veranderd is?”
Antwoord Sjaak de Wit, pluimveedierenarts Het laatste half jaar zijn er weer veel uitbraken geweest door het Gumboro-veldvirus. Het allergrootste deel van de uitbraken speelde bij vleeskuikens, in de opfok zijn er slechts enkele gevallen geweest. Typering van het veldvirus heeft aangetoond dat het veldvirus nog steeds de oude bekende veldstam is. Er zijn geen aanwijzingen dat de vaccins minder tegen deze stam werken dan vroeger. Met het consequent vaccineren op de juiste leeftijd, juiste toepassing en controle op de resultaten, hoeft Nederland geen golven van Gumboro-uitbraken door te maken.
?
Vraag: “Wat is de betekenis van een serologisch positieve uitslag van M. synoviae bij een opfokkoppel?”
Antwoord Anneke Feberwee, pluimveedierenarts: Behalve dat het een belangrijke ziektekundige betekenis heeft, ver oorzaakt M. synoviae ook handels beperkingen. Veel landen accep teren geen pluimvee en broedeieren besmet met deze mycoplasmasoort. Wegens dit toegenomen belang van M.synoviae-infecties in commercieel pluimvee, is het PPE in januari 2013 gestart met een georganiseerde sectorbrede monitoring (gebaseerd op bloedonderzoek). De seromonitoring van M.synoviae heeft tot doel vrije en besmette koppels van elkaar te onderscheiden om kanalisatie mogelijk te maken. Meer aandacht voor hygiëne en preventie moet leiden tot vermindering van het aantal besmettingen. Een van de vragen rond deze monitoring is wat de betekenis is van een serologisch positieve uitslag (ofwel: een ongunstige bloeduitslag) van M. synoviae in een opfokkoppel. M. synoviae-stammen kunnen zich verschillend gedragen en uiteenlopende ziektebeelden veroorzaken, afhankelijk van hun voorkeur voor bepaalde weefsels. Veel M. synoviae-stammen zijn aanwezig in de luchtwegen zonder ziekteproblemen te geven. Maar er zijn stammen die een voorkeur hebben voor het ademhalingsapparaat en die ademhalingsproblemen en legdalingen veroorzaken. Ook zijn er stammen die in de gewrichten voorkomen en tot gewrichtsontsteking kunnen leiden, en stammen die een voorkeur hebben voor het legapparaat (eipuntschaalafwijkingen). Bloedonderzoek toont antistoffen tegen een breed scala aan M. synoviae-stammen aan. Daaraan zijn echter geen conclusies te verbinden over het optreden van ziekteproblemen in de legperiode. Zo bleek er geen relatie te zijn tussen het wel of niet krijgen van eipuntschaal afwijkingen en de M. synoviae-status aan het eind van de opfok.
?
Vraag: “Waar kan ik mijn exportwaardigheid digitaal bekijken?”
Antwoord Floris Ruiterkamp, hoofd planning, monitoring & markt pluimvee De GD heeft in opdracht van het productschap en in overleg met de NVWA en exporteurs een ‘export waardigheidssite’ ontwikkeld. Deze site draait al een paar jaar naar tevredenheid van de sector. Door regelmatige inspecties van dierenartsen op vermeerderingsbedrijven, hoeft de NVWA niet meer van elke export een verklaring te hebben, maar kijkt ze simpelweg op de site van de GD wat de status is. Ook exporteurs kunnen deze statussen inzien, hierdoor verloopt het exportproces vlotter en dus goedkoper. Onlangs is er een aantal verbeteringen doorgevoerd: - D ierenartsen kunnen nu online hun inspecties en verklaringen invoeren. - In de bepaling of een UBN exportwaardig is, wordt nu ook gekeken naar de datum van de laatste salmonella-uitslag. - Pluimveevermeerderaars kunnen nu ook online hun eigen exportwaardigheidsstatus inzien. Om van dit laatste gebruik te maken, is een ‘Z-login’ nodig. Als u een mail stuurt naar pluimveeplanning@gddeventer.com met daarin het UBN en de tekst “ik wil graag online toegang tot mijn exportwaardigheidsstatus”, dan vragen wij deze voor u aan. (Bellen mag ook : 0900-1770, optie 4). U ontvangt dan enkele dagen later een brief van Z-login met instructies. Na activatie van uw account kunt u inloggen via www. gddeventer.com. Ga naar ‘pluimvee voor dierhouders’ en klik op ‘exportwaardigheidsstatus online inzichtelijk’. Als u niet meer exportwaardig bent, staat de reden ook vermeld, zodat u weet welke maatregelen u kunt nemen.
Ook een vraag? Laat het ons weten en mail uw vraag naar redactie@gddeventer.com onder vermelding van Vraag & Antwoord GD Pluimvee.
GD Pluimvee | Maart 2013 |
17
ONDErzOEk | TEkST: DR. WIL LANDMAN, RIANNE BUTER EN DRS. ING. GERT JAN BOELM
buikvliesontsteking E. coli-buikvliesontsteking is de belangrijkste doodsoorzaak bij hennen in productie en kan tot grote economische schade leiden. Ondanks het grote belang voor de commerciële pluimveehouderij, is hier tot relatief kort geleden weinig aandacht aan besteed. Een belangrijke vraag die leefde was: behoren de E. coli-bacteriën die betrokken zijn bij uitbraken van buikvliesontsteking genetisch tot hetzelfde type? Het beantwoorden van deze vraag is belangrijk in het kader van een bronopsporing en voor de samenstelling van autovaccins in landen waar geen geregistreerde entstoffen voorhanden zijn. Brononderzoek zal eenvoudiger zijn wanneer ziekteuitbraken worden veroorzaakt door één of slechts een paar E. coli-genotypen. E. coli-autovaccins kunnen het beste worden samengesteld uit de E. coli-genotypen betrokken bij de uitbraak, uitgaande van een aanhoudende bedrijfsinfectie met dezelfde genotypen. Het is bekend dat autovaccins beter werken tegen een infectie wanneer de entstof hetzelfde type kiem bevat dat later de infectie zal veroorzaken. De GD heeft op verzoek van het Productschap voor Pluimvee en Eieren (PPE) onderzoek gedaan naar de genetische verwantschap van E. coli-bacteriën die betrokken zijn bij gevallen van buikvliesontsteking. Van vier bedrijven waarop deze aandoening zich voordeed, zijn
18
Zijn de betrokken E. coli-bact E. coli-isolaten verzameld en met elkaar vergeleken. Hierbij is een DNA-fingerprinting-techniek gebruikt, die PulsedField Gel Electrophoresis (PFGE) heet. PFGE kan ingezet worden om te onderzoeken of én in welke mate E. coli-isolaten van dieren met buikvliesontsteking genetisch identiek zijn. Een E. coli-isolaat wordt identiek genoemd wanneer de overeenkomst in DNA-fingerprint (bandenpatroon) tenminste 95% is. Als eerste is gekeken of meerdere E. coli-isolaten verkregen uit één dier met buikvliesontsteking genetisch identiek zijn.
onderzoeksopzet In 2011 en 2012 zijn vier bedrijven met sterk verhoogde uitval door E. colibuikvliesontsteking bij eiproducerende hennen geselecteerd. Het ging om drie bedrijven met leghennen en een bedrijf met vleesvermeerderingshennen. Tussen deze vier bedrijven bestond geen enkele relatie; vanuit ziektekundig oogpunt konden ze dus als onafhankelijk van elkaar worden
beschouwd. Per bedrijf zijn van minimaal tien hennen E. coli-bacteriën, die uit het beenmerg werden geïsoleerd, bewaard. Per dier zijn vijf E. coli-kolonies apart opgeslagen. Alle gevonden E. coli-isolaten plus twee referentiestammen werden met PFGE geanalyseerd. In totaal zijn er 215 E. coli-isolaten onderzocht.
Resultaten In alle gevallen bleken de E. coli-isolaten uit het beenmerg van afzonderlijke hennen genetisch identiek te zijn. Hierdoor kon het aantal van 215 isolaten worden gereduceerd tot 43 (215/5 = 43, er waren immers vijf isolaten per dier). In totaal zijn op de vier bedrijven twaalf verschillende genotypen gevonden (zie figuur). Per bedrijf waren gedurende de uitbraak twee tot vier verschillende genotypen aanwezig. Echter, tussen bedrijven werden géén genetische verwante E. coli-isolaten gedetecteerd. De E. coli-referentiestammen waren met géén van de geïsoleerde E. coli-bacteriën verwant.
bij hennen
eriën genetisch verwant? Conclusie De uitbraken van E. coli-buikvliesontsteking werden per bedrijf door twee tot vier verschillende genotypen veroorzaakt. Er was geen relatie tussen de genotypen gevonden op de verschillende bedrijven. Binnen één kip met buikvliesontsteking behoorden de gevonden E. coli-bacteriën altijd tot hetzelfde genotype. Omdat een beperkt aantal E. coligenotypes bij de uitbraken betrokken is, kan PFGE goed ingezet worden om onderzoek te doen naar infectiebronnen. Ervan uitgaande dat gevaccineerde dieren met dezelfde ziekmakende E. coligenotypes op het productiebedrijf te maken zullen krijgen als die de uitbraak hebben veroorzaakt, lijkt het verstandig om autovaccins (indien toegestaan) zo samen te stellen dat er van ieder genotype uit de uitbraak één vertegenwoordiger in wordt gestopt.
Overzicht van de genetische verwantschap van de 43 E. coli-isolaten die bij 4 bedrijven (A, B, C en D) zijn gevonden. Het linkerdeel van de afbeelding geeft de mate van genetische overeenkomst aan. Isolaten die meer dan 95% met elkaar overeenkomen zijn identiek. Het middelste deel laat het bandenpatroon zien en het rechterdeel geeft de identiteit van de isolaten aan. Er werden in totaal 12 genotypen gevonden, waarvan 7 (nummers 1 t/m 7) bij meerdere dieren en 5 bij 5 verschillende dieren werden gevonden. Binnen elke hen waren de isolaten genetisch identiek (niet weergegeven in deze afbeelding). Binnen 1 bedrijf zijn 2 tot 4 genotypen gevonden. Tussen bedrijven onderling en met de referentiestammen is er geen genetische verwantschap van de E. coli-isolaten aangetoond. Contr.1 en contr.2 zijn E. colireferentiestammen.
GD Pluimvee | Maart 2013 |
19
De Gezondheidsdienst voor Dieren
Buitenbeeld Braziliaanse kip Mevrouw Maatman uit Amersfoort stuur de GD-redactie een foto die zij gemaakt had tijdens haar vakantie in Brazilië. “Kippen kom je overal tegen, zo ook tijdens mijn vakantie in Minas Gerais (een deelstaat in ZuidoostBrazilië). Op een fazenda, dat is een boerderij, in de buurt van het plaatsje Lajinha liepen de kippen lekker vrij rond in het zonnetje. Voor de kip op deze foto was de zon een beetje te warm. Daarom zocht zij de schaduw op onder een mooie citrusboom.”
Bereikbaarheid U kunt de GD telefonisch bereiken via 0900-1770. Van maandag tot en met vrijdag van 8.00 tot 17.00 uur.
Tarieven Alle genoemde GD-tarieven in deze uitgave zijn exclusief BTW en € 9,40 basiskosten.
Ophaaldienst voor sectie- en monstermateriaal Aanmelden: telefonisch 0900-202 00 12 (24 uur per dag). Wij halen het materiaal dan zo spoedig mogelijk bij u op. Sectie- en monstermateriaal kunt u brengen van maandag tot en met vrijdag van 8.00 tot 17.00 uur.
GD, Postbus 9, 7400 AA Deventer T. 0900-1770, F. 0570-63 41 04 www.gddeventer.com info@gddeventer.com
Buitenbeeld: Wellicht hebt u zelf ook iets dat niet ‘buiten beeld’ mag blijven. Stuur dan uw foto naar redactie@gddeventer.com met een korte toelichting en naamsvermelding. Wordt uw foto geplaatst, dan ontvangt u een ingelijste vergroting van uw eigen foto.