GD Pluimvee 54

Page 1

Samen werken aan diergezondheid

pluimvee Peter Corstiaensen, vleeskuikenhouder:

“De kuikentemperatuur maakt veel duidelijk�

Laagpathogene kreupelheid door E. cecorum: aviaire Influenza de belangrijkste factoren

niet altijd onschuldig

ILT en Gumboro:

de actuele stand van zaken

54 DECEmBEr 2013


Shellboost voor sterke eierschalen

Geef uw eierschalen een boost! Shellboost: ● Is toepasbaar via het voer ● Bevat een complete formule met Hy-D Daardoor draagt Shellboost bij aan: ● Sterke eierschalen ● De opname van calcium ● Het aantal 1e soort eieren

www.farmosan.nl | farmosan@nutreco.com | 0341 371 611


| Voorwoord

| INHOUD 04 Nieuws & Tips 06 Welkomstcheck voor vleeskuikens

06

10 Kreupelheid door

E. cecorum: de belangrijkste factoren

12 Monitoring 13 M.s.-aanpak werpt al vruchten af

17

14 Puzzelen met darmgezondheid, deel 2: Coccidiose

16 ILT en Gumboro: stand van zaken

17 Letsels in de mondholte

14

18 Studiemiddag

darmgezondheid

20 De stal van

Gerrit van den Berg

Bereikbaarheid U kunt de GD telefonisch bereiken via 0900-1770. Van maandag tot en met vrijdag van 08.00 tot 17.00 uur. Tarieven Alle genoemde GD-tarieven in deze uitgave zijn exclusief BTW en € 9,40 basiskosten. Ophaaldienst voor sectie- en monstermateriaal Aanmelden: telefonisch 0900-202 00 12 (24 uur per dag). Wij halen het materiaal dan zo spoedig mogelijk bij u op. Sectie- en monstermateriaal kunt u brengen van maandag tot en met vrijdag van 8.00 tot 17.00 uur.

COLOFON

GD Pluimvee is een uitgave van de GD | REDACTIE Rob Nijland, Sjaak de Wit, Jan Workamp, Merlijn Kense | EINDREDACTIE Eva Onis | REDACTIEADRES GD, Marketing & Communicatie, Postbus 9, 7400 AA Deventer, T. 0900-1770, F. 0570-63 41 04, redactie@gddeventer.com, www.gddeventer.com | Productiecoördinatie Senefelder Misset Doetinchem | basisontwerp Fokko-Ontwerp | VORMGEVING X-Media Solutions Doetinchem | Druk Senefelder Misset Doetinchem | ABONNEMENTEN GD Pluimvee wordt gratis toegezonden aan relaties van de GD. Een jaarabonnement (3 nummers) voor personen buiten de doelgroep kost € 15,25 (excl. BTW en verzendkosten) | ADVERTENTIES PSH Mediasales, T. 026-750 18 00 | VERSCHIJNINGSFREQUENTIE 3 keer per jaar | SUGGESTIES Als u suggesties heeft voor dit blad, dan verzoeken wij u deze door te geven aan de redactie. Overname van artikelen is toegestaan uitsluitend na toestemming van de uitgever.

ISSN: 1875-2594 ADRESWIJZIGINGEN: bel 0900 1770, kies 4 (lokaal tarief)

Puzzelen met diergezondheid Op het moment van verschijnen van deze GD Pluimvee hebben we net de succesvolle studiemiddag ‘Puzzelen met darmgezondheid’ achter de rug. Op pagina 18 en 19 leest u de bijzonderheden hierover. Darmgezondheid krijgt terecht veel aandacht. Stoornissen in darmgezondheid kunnen leiden tot slechtere voervertering, achterblijvende groei, nattere mest, meer voetzool-en borstafwijkingen, minder weerstand en dus meer kans op andere gezondheidsproblemen. Dit beïnvloedt niet alleen het economisch resultaat, maar ook het dierwelzijn, het werkplezier en de hoogte van het antibioticumgebruik. In 2012 was 40% van de antibioticumbehandelingen bij vleeskuikens gerelateerd aan digestieproblemen. Het op een goed niveau houden van de darmgezondheid vergt veel inspanning van de pluimveehouder en andere direct betrokkenen zoals de kuikenleverancier, de voer­leverancier en de dierenarts. Bij darmgezondheid is het duidelijk dat we nog over beperkte kennis beschikken. Bij andere pluimveeziekten, zoals Gumboro en ILT, ligt dat anders. We hebben voldoende kennis en vaccinatiemogelijkheden. De problemen, ook beschreven in dit nummer, zijn oplosbaar met onder meer goede communicatie, samenwerking, de juiste afweging aan de keukentafel en de juiste toepassing van vaccins. Mogelijkheden niet (volledig) benutten in de ene deelsector kan leiden tot problemen in een andere deelsector. Dat managementmaatregelen, zoals het inregelen van de stal- en vloertemperatuur op basis van de kuikentemperatuur, effectief kunnen bijdragen aan het voorkomen van gezondheidsproblemen leest u op pagina 6 t/m 9. Dit soort innovatieve ideeën blijken aanstekelijk voor collega’s. Na de presentatie hierover van Sible Westendorp in de laatste VMP-bijeenkomst -VMP staat voor Veterinaire Monitoring Pluimvee, een samenwerkingsverband tussen de GD en practici- zijn diverse collegadierenartsen hiermee aan de slag gegaan. Samenwerken aan diergezondheid krijgt zo een extra dimensie. Jan Workamp, Sectormanager Pluimvee

GD Pluimvee | December 2013 |

3


NIEUWS & TIPS Nieuwe bedrijfsfilm GD Wateronderzoek in het kader van IKB Kip Sinds 1 augustus 2013 bent u als pluimveehouder, in het kader van IKB Kip, verplicht om per bedrijfslocatie eenmaal per 12 maanden in minstens één stal een chemisch drinkwateronderzoek te laten uitvoeren. Daarnaast dient u eenmaal per 12 maanden per stal bacteriologisch drinkwateronderzoek te laten doen. Bij beide onderzoeken is het van belang dat het koppel op het moment van monstername nog aanwezig is in de stal. De monstername moet worden uitgevoerd door de dierenarts waarmee u een IKB-Kip overeenkomst heeft af­ gesloten of door een HOSOWO-instantie. In verband met deze regeling kunt u bij de GD de volgende onderzoekspakketten aanvragen: • Pakket 373: chemisch en bacteriologisch onderzoek + schimmels en gisten op één stal (€ 76,- excl. btw en basiskosten). • Pakket 372: bacteriologisch onderzoek + schimmels en gisten op overige stallen (€ 46,95 excl. btw en basiskosten). De kosten voor de monstername zijn niet inbegrepen. Kijk voor meer informatie op www.gddeventer.com/pluimvee of bel de GD via 0900-1770 (optie 4).

Samen werken aan diergezondheid, in het belang van dier, dierhouder en samenleving. Dat is waar de GD al bijna honderd jaar voor staat. Dit motto vormde ook het uitgangspunt voor de nieuwe GD-bedrijfsfilm. De film toont in vijf minuten hoe de

GD zich samen met u, uw dierenarts, de overheid, de Productschappen en andere partijen, dagelijks inzet voor gezonde dieren. Nieuwsgierig? Ga naar www.gddeventer.com.

Salmonella-/Mycoplasmabesmettingen • vermeerdering • leghennen Salmonella Enteritis

Salmonella Typhimurium

oktober 2012

•(1)

•(3)

•(1)

november 2012

•(1)

•(2)

•(1)

december 2012

•(2)

•(2)

•(2)

januari 2013

•(9)

februari 2013

•(4)

maart 2013

•(1)

•(1)

april 2013

•(4)

•(1)

mei 2013

•(1)

juni 2013

4

Salmonella Java

juli 2013

•(2)

•(1)

augustus 2013

•(1)

•(1)

september 2013

•(3)

•(1)

Mycoplasma Gallisepticum


tekst: Redactie |

NIEUWS & TIPS

GD in top 10 beste werkgevers De GD staat in de top 10 ‘Beste Werkgevers in de dierlijke sectoren 2013’ die is samengesteld door het blad V-focus. De lijst is gebaseerd op een onderzoek onder 600 werknemers in de veehouderij, overwegend hbo’ers en wo’ers. In het onderzoek, uitgevoerd door marktonderzoeksbureau Geelen Consultancy in Wageningen, zijn gegevens over 150 werkgevers verzameld. Meer informatie en de complete top 10 is te vinden op www.v-focus.nl.

Meldingen van cloacitis (Vent Gleet) Sinds enige maanden ontvangt de GD meldingen van problemen bij vermeerderingskoppels met cloacitis. In vijf gevallen zijn dieren opgestuurd naar de GD, waar geen duidelijke doodsoorzaak is gevonden.

Factoren die volgens de literatuur een rol kunnen spelen zijn: genetica, vroeg in productie komen (hormonale veranderingen), overgewicht, infecties met M.s., schimmels en bacteriën.

Beeld in de stal: • Problemen vanaf het begin van de leg tot ongeveer 35 weken. Hierna lijken de problemen voorbij te zijn. Er is één melding van terugkeer van problemen op 40 weken. • Te veel uitval: tot 1% per week. • Vuile natte konten, ook bij de dode dieren. • Bij een deel van deze dieren is een uitstulping bij de cloaca te zien, bij een ander deel is een rode, te vochtige, ontstoken cloaca zichtbaar bij de uitstulping. Soms worden zweren aangetroffen. • P ikkerij is een mogelijke complicatie.

Geluiden uit de sector wijzen erop dat het probleem mogelijk groter is dan de vijf gemelde gevallen. De GD roept daarom pluimveehouders, dierenartsen en voerleveranciers op om dieren uit koppels met bovengenoemde problemen op te sturen naar de GD voor nader onderzoek. Ook ontvangen we over de betreffende koppels graag de volgende informatie: leeftijd, leeftijd van de eerste problemen, percentage aangedane dieren, uitval per week, wat er al aan het probleem is gedaan en welk effect dit heeft gehad.

Veelgestelde vraag Ik ben opfokker, wanneer kan ik terugkoppeling verwachten over mijn antibioticum­ gebruik?

Floris Ruiterkamp, hoofd planning, monitoring & markt pluimvee: Het PPE heeft gepland om voor het einde van het jaar een algemene rapportage op te stellen over het antibioticumgebruik op opfokbedrijven en productiebedrijven (ouderdieren en grootouderdieren) voor zowel de eier- als de vleessector. Daarnaast is het PPE van plan

om voor alle bedrijven in de vleessector een individuele terugkoppeling te geven (inclusief benchmarking ten opzichte van collega-bedrijven). Deze terugkoppeling zal de GD in opdracht van het PPE uitvoeren. In de eiersector wordt nog gekeken of individuele terugkoppeling van het gebruik voor de bedrijven zinvol is, omdat in die sector erg weinig antibiotica wordt gebruikt.

Frans Kleyn van Willigen met pensioen Na een dienstverband van 27 jaar neemt Frans Kleyn van Willigen afscheid van de GD. Met het bereiken van de vijfenzestigjarige leeftijd gaat hij met pensioen. Frans is bij de Gezondheidsdienst voor Pluimvee in Doorn begonnen als pluimveedierenarts en heeft dezelfde functie van 1988 tot 1991 uitgevoerd bij de GD in Zuid-Nederland. Daarna heeft hij zich, binnen de GD, gericht op de functie van dierenarts pelsdieren en konijnen. Frans heeft een internationale faam van een goed onderlegde praktische dierenarts met specialistische kennis van de gezondheidszorg van nertsen. Een deel van de gezondheidsproblemen zijn, mede door de inzet van Frans, dusdanig verminderd dat het welzijn van de nerts, niet alleen in Nederland, sterk is verbeterd. Zijn werkzaamheden binnen de GD worden overgenomen door Robert Jan Molenaar. GD Pluimvee | December 2013 |

5


Interview | tekst: drs. Eva Onis

Welkomstcheck voor vleeskuikens

“De kuikentemperatuur in de

“De eerste levensdagen van een vleeskuiken zijn bepalend voor het verdere verloop van de ronde. Vooral de kuikentemperatuur is belangrijk, zo blijkt uit de data die wij hebben verzameld”, aldus pluimveedierenarts Sible Westendorp. GD Pluimvee sprak met Sible en twee vleeskuikenhouders, Peter Corstiaensen en Elise Dane, over hun ervaringen.

6

“Mede dankzij de inzet van Peter en Elise beschikken we nu over een hele efficiënte welkomstcheck voor vleeskuikens”, vertelt Sible als we samen met hem en Elise bij Peter aan de keukentafel zitten. “Het idee is dat vleeskuikenhouders direct bij binnenkomst van 30 kuikens en vervolgens na 4, 8 en 24 uur van 15 kuikens de lichaamstemperatuur noteren, evenals de vloer­ temperatuur op verschillende plekken in de stal. Ook worden zij gevraagd om de navels van diezelfde dieren te ‘scoren’: 0 bij een goede navel, 1 bij een voelbare navel (al


eerste dagen is cruciaal” Omgevingsafhankelijk “Jonge kuikens kunnen hun lichaamstemperatuur niet zelf regelen, ze zijn volledig afhankelijk van de omgevingswarmte”, gaat Sible verder. “Daarom dient de omgevings­temperatuur afgestemd te zijn op de temperatuurbehoefte van het kuiken. Kuikens met een te lage lichaamstemperatuur zijn vatbaarder voor ziekten. Ze nemen wel voedsel op in de krop en in de maag, maar de darmen werken dan niet goed, met ziekte en uitval als gevolg. In onze rekentabel hanteren we de volgende uitgangstemperaturen: 40,5 oC voor het kuiken, 29 oC voor de stalvloer en 35 oC voor de stalruimte. Als blijkt dat de gemiddelde kuikentemperatuur te laag of te hoog ligt, kun je dit bijsturen door de staltemperatuur aan te passen.” Elise: “In

de vorige ronde heb ik de staltemperatuur moeten opstoken tot maar liefst 38 oC! Dat had ik anders nooit gedaan.” “Elise werkt met risicokuikens (ook wel ‘kantkuikens’, red.) afkomstig van jonge moederdieren”, legt Sible uit. “Die hebben in het begin sowieso een iets hogere omgevingstemperatuur nodig. In eerste instantie leek het een absurd idee om de staltemperatuur zo hoog in te stellen, maar de kuikens hebben er veel baat bij gehad. Elise: “Bij risicokuikens is de uitval in de eerste week altijd hoger dan bij reguliere kuikens en nu was de uitval veel lager, namelijk 2,5% in plaats van 4%, en we hebben geen medicijnen gebruikt.” “Je ziet direct wanneer het de verkeerde kant opgaat en daardoor kun je gerichter maatregelen treffen”, bevestigt Peter.

V.l.n.r.: Elise Dane, Peter Corstiaensen en Sible Westendorp.

dan niet met een ‘draadje’) en een 3 in het geval van een duidelijke zichtbare natte navel of ‘vieze prut’. Vervolgens registreren zij deze waarden in de rekentabel, die Peter en ik in het computerprogramma Excel hebben ontwikkeld. Dit programma rekent automatisch uit of de gemiddelde temperaturen in orde zijn. Is de temperatuur goed, dan kleurt een vlakje vanzelf groen. Blauwe vakjes wijzen op te lage en rode vakjes op te hoge temperaturen.”

In de tabel is direct zichtbaar of de gemiddelde temperaturen in orde zijn. Is de temperatuur goed, dan kleurt een vlakje groen. Blauwe vakjes wijzen op te lage en rode vakjes op te hoge temperaturen.

GD Pluimvee | December 2013 |

7


ÒHet onderscheid zit niet alleen in de kip, maar juist in onze aanpak.Ó

verbeek broederij en opfok

 Postbus 11, 6740 AA Lunteren ¥ Kauwenhoven 3, 6741 PW Lunteren    Telefoon 0318 57 82 50 ¥ Fax 0318 48 24 11 ¥ info@verbeek.nl ¥ www.verbeek.nl

 ADVERTEREN IN DIT MAGAZINE? Bel met: Bas van Deventer T 026-750 18 22 E bas.van.deventer@pshmediasales.nl I www.pshmediasales.nl

        

 





Voor levering en montage van: silo’s & vijzels voederinstallaties ventilatiegordijnen stalinrichtingen De Hooge Hoek 8 - 3927 GG Renswoude Tel. 0318-572923 - fax 0318-572725 www.nijborgagri.nl - info@nijborgagri.nl


tekst: drs. Eva Onis | Interview

Daglijsten Na het invullen van de welkomstcheck houden Elise en Peter gedurende de rest van de ronde een daglijst bij: om de 24 uur registreren ze de temperatuur van 12 tot 15 kuikens. Peter: “Dat levert interessante informatie op. Je kunt bijvoorbeeld hardmaken waar de knelpunten lagen en waarom.” “Vooral op bedrijfsniveau is dat interessant”, zegt Sible. “Op het bedrijf van Elise is de voerkwaliteit zeer constant. In de resultaten zie je heel mooi terug dat ze daardoor nauwkeurig kan bijsturen met de staltemperatuur. Bij Peter zie je dat de gemiddelde kuikentemperatuur voor het tussentijds uitladen van de dieren oploopt en na het uitladen direct daalt. Bij Elise, waar de bezettingsgraad hetzelfde is, zie je dat verschijnsel niet. Dat zou betekenen dat de bezettingsgraad geen rol speelt, maar dat de stijging bijvoorbeeld te maken kan hebben met het verschil in voersamenstelling. Omdat Elise en Peter ook de entingen noteren, kun je uit het overzicht afleiden dat die geen invloed hebben op de kuikentemperatuur. Wanneer je metingen van verschillende bedrijven naast elkaar legt, roept dat dus allerlei interessante vragen op.”

Nieuwe inzichten “Onze data bewijzen dat temperatuurmetingen in ieder geval in de eerste twee

dagen van cruciaal belang zijn”, vervolgt Sible. “Er zijn al veel geïnteresseerden. Binnenkort gaan we samen met onder­ zoekers van de WUR alle data analyseren en dan hopen we met adviezen te komen voor het houden van het hedendaagse kuiken. Veel van onze bevindingen sluiten aan op bestaande wetenschappelijke theorieën. Het kuiken is in de loop der jaren veranderd, dus behoeven die theorieën ook aanpassingen. We hebben bijvoorbeeld gezien dat er niet alleen sneller temperatuurproblemen optreden bij kuikens van jonge moederdieren; ook oude moederdieren kunnen vanwege variatie en ziektehistorie problemen opleveren. Wat daarnaast van invloed kan zijn, is de warmte voor en tijdens de broedperiode. Als de moederdieren hitte hebben meegemaakt, krijgen de kuikens bepaalde signalen mee, waardoor ze gemakkelijker onderkoeld raken. Een andere risicofactor is het transport, vanwege het verschil tussen vervoer­s ystemen, bijvoorbeeld wanneer het gaat om luchtverplaatsing. Een te koud transport is niet goed, maar een te warm transport is waarschijnlijk nog gevaarlijker. Bij een warme aankomst is de ‘dip’ dieper en zijn de gevolgen daarvan langere tijd merkbaar.” “Een ander interessant voorbeeld is de uniformiteit in de stal”, voegt Peter toe. “Als één lamp kapot is, dan zie je direct het effect in de

tabel.” “Inderdaad, zulke dingen merk je gelijk”, zegt Elise. “Ik verricht soms ook extra metingen, zoals laatst, toen het buiten erg warm en vochtig was. Het is leerzaam om te zien hoe de dieren daarop reageren.”

Enterokokkeninfecties voorkomen Bovendien zou de kuikentemperatuur volgens Sible mogelijk een rol kunnen spelen in de preventie van enterokokkeninfecties. “Bij de juiste lichaamstemperatuur zal de darmwand van het jonge kuiken sneller sluiten, waardoor de kans kleiner is dat bacteriën via de darmwand in het lichaam komen. En bij een goede darmpassage wordt het voer, inclusief de vitaminen en mineralen, beter opgenomen. Dit verkleint het risico op Chondrodysplasie, een stoornis in de kraakbeen- en botontwikkeling. Een goede botontwikkeling heeft weer invloed op de bloedsomloop, waardoor bacteriën minder snel in het lichaam vastlopen. Alles hangt met elkaar samen.”

Eenvoudig hulpmiddel Is de gemiddelde temperatuur van 15 kuikens representatief genoeg voor een stal met 30.000 dieren? Sible: “Het antwoord is ja. Bij vreemde waarnemingen meten we vaak de temperatuur van 50 dieren, wat statistisch gezien wenselijker is, maar toch komen we steeds op hetzelfde gemiddelde uit. We willen dat de welkomstcheck zo gemakkelijk en efficiënt mogelijk is. Het is wel belangrijk om ‘strategisch’ te lopen tijdens het temperaturen: van voor naar achter, in één baan. En natuurlijk is een goed geijkte thermometer een vereiste.” Peter: “Wat mij betreft gebruiken we straks speciale chips, die je bij 15 kippen inbrengt en die continu de temperatuur registreren.”

Kennis delen via VMP

“De gemiddelde temperatuur van 15 kuikens is representatief voor een stal met 30.000 dieren.”

Momenteel werken zes pluimveehouders met in totaal twaalf stallen met de welkomstcheck. Sible: “Het enthousiasme van die veehouders wil ik graag breder uitdragen. Daarom deel ik de informatie ook via het VMP-platform (Veterinaire Monitoring Pluimvee, een samenwerkingsverband tussen pluimveedierenartsen en de GD, red.). Ik hoop dat elke deelnemende dierenarts minimaal twee bedrijven op deze wijze gaat begeleiden. Zo komen we mogelijk ook meer te weten over de relatie tussen kuikentemperatuur en de enterokokken­ problematiek.” GD Pluimvee | December 2013 |

9


ENTErOKOKKEN | TEkST: DrS. GerWIN BOuWHuIS, DIereNarTS GeZONDHeIDSCeNTruM VOOr PLuIMVee

Kreupelheid door E. cecorum:

de belangrijkste facto uit de landelijke Veterinaire Monitoring Pluimvee (VMP) blijkt dat kreupelheid steeds vaker als reden wordt genoemd om antibiotica in te zetten. als veroorzakers worden vooral stafylokokken en enterokokken vastgesteld. een van de hoofdrolspelers is Enterococcus cecorum. Dierenarts Gerwin Bouwhuis zette de belangrijkste factoren op een rij voor de bestrijding van kreupelheid door E. cecorum-infecties. E. cecorum is een normale darmbewoner bij pluimvee dat ouder is dan 12 weken. De bacterie leeft vooral in de blinde darm en veroorzaakt doorgaans geen ziekteproblemen. Bij vleeskuikens wordt de bacterie

echter ook aangetroffen in de heupkop, het knie- en hakgewricht, de wervelkolom en het hartzakje, waar het ontstekingen veroorzaakt. Het resultaat is een slechte uniformiteit en acuut optredende kreupel-

heid. Dit fenomeen doet zich met name voor tijdens de eerste drie levensweken. Na de derde levensweek zien we vooral aangetaste kuikens die ‘op de staart’ zitten. In dat geval is er meestal sprake van een ruggenmergabces, waardoor bepaalde zenuwen uitvallen.

raadsel rond Lincospectin Het is bekend dat het probleem minder voorkomt indien het koppel in de eerste levensdagen wordt behandeld met Lincospectin® (een combinatie van de antibiotica lincomycine en spectinomycine). Het vreemde is echter dat een groot deel van de verschillende E. cecorum-stammen resistent zijn tegen dit middel. Kennelijk is er een indirect effect van lincomycine of spectinomycine op het optreden van kreupelheid door E. cecorum. Tijdens één van de bijeenkomsten van VMP-deelnemers, spraken pluimveedierenartsen over dit verschijnsel. eén van de dierenartsen die een presentatie gaven over het ontstaan van kreupelheid door E. cecorum, was Gerwin Bouwhuis van het Gezondheidscentrum voor Pluimvee in emmen.

Bestrijding

Het Gezondheidscentrum voor Pluimvee in Emmen is VMP-deelnemer. De teamleden, v.l.n.r.: Jan Boersma, Petra Tieben, Fedde Boonstra, Rosalie Rozeboom, Branislav Gmuca, Ilse de Jong en Gerwin Bouwhuis.

10

Bouwhuis benoemde tijdens zijn presentatie een aantal factoren die een belangrijke rol lijken te spelen bij het bestrijden van kreupelheid door E. cecorum. Zo blijken mannelijke vleeskuikens een grotere gevoeligheid te hebben voor E. cecorum-infecties. De snellere groei en de andere botopbouw kan bij haantjes leiden tot zogenaamde ‘loca minores resistentiae’ (plaatsen waar bacteriën gemakkelijker kunnen aanslaan) in het botweefsel. Dit betreft de haarvaatjes rondom de groeischijven, die afgeklemd kunnen raken waardoor bacteriën op deze


oren Voor een goede botopbouw is het belangrijk dat de kuikens voldoende vitamine D3 en mineralen krijgen en dat verteringsstoornissen worden voorkomen.

plekken ongeremd kunnen groeien en het botweefsel aantasten. Kreupelheid is dan het logische gevolg. uit besmettingsproeven is gebleken dat orale opname van E. cecorum bij vleeskuikens de gemakkelijkste manier is om infecties op te wekken. een kritisch punt hierbij is de verplaatsing van de E. cecorumbacterie vanuit de darm naar het bloed. Bij jonge vleeskuikens functioneren de ‘tight junctions’ (verbindingen tussen de celwanden van naast elkaar gelegen cellen) van het darmslijmvlies nog niet goed, waardoor bacteriën vanuit de darm in het bloed kunnen komen. Bij de preventie van E. cecoruminfecties krijgt dit veel aandacht, maar er is nog geen oplossing gevonden. aangezien E. cecorum bij moederdieren een normale darmbewoner is, ligt het voor de hand om te veronderstellen dat de bacterie verticaal (van moederdier op ei) wordt overgedragen. uitgebreid onderzoek kan dit echter niet bevestigen. Ook in luchtmonsters in een broederij werd geen E. cecorum aangetroffen. Verder is gebleken dat de E. cecorumstam die bij moederdieren als normale darmbewoner wordt gevonden een andere is dan die bij vleeskuikens kreupelheid veroorzaakt. Het DNa-profiel van beide stammen is namelijk verschillend. De E. cecorum-stam die bij vleeskuikens wordt aangetroffen zou wel eens een pathogene variant kunnen zijn van de goedaardige stam bij moederdieren.

managementfactoren een cruciale vraag is volgens Bouwhuis waarom E. cecorum op sommige bedrijven

juist veel en op andere bedrijven juist weinig problemen veroorzaakt. Hierbij is het voor de hand liggend om te denken dat immuunsuppressie (verminderde weerstand) meespeelt bij het aanslaan van deze infecties. uit onderzoek is echter gebleken dat gelijktijdige infecties met reovirus, Gumborovirus, chicken anaemia-virus en Mycoplasma synoviae geen invloed hadden op het ontstaan van E. cecorum-infecties. Sommige managementfactoren lijken E. cecorum-infecties te verminderen. Het optreden van darminfecties en darmstoornissen veroorzaakt een minder stabiele darmwand, waardoor de bacterie naar de bloedbaan kan lekken. Het is daarom van belang de darmgezondheid/darmflora zo stabiel mogelijk te houden. Probiotica kunnen hierbij hun nut bewijzen. Verder kan een snelle groei in de eerste levensweken een risico vormen. Pluimveehouders die kiezen voor het mesten van haantjes, lopen een groter risico op kreupelheid door de hogere groeisnelheid en het langdurige transport. Ook zogeheten ‘kantkuikens’ hebben dit risico. Hierbij worden de eieren vaak langer bewaard, met het gevolg dat de kuikens die als eerste uit het ei komen langer zonder voer zitten, waardoor de darmwand aangetast raakt. Voor een goede botopbouw is het belangrijk dat de kuikens voldoende vitamine D3 en mineralen krijgen en dat verteringsstoornissen worden voorkomen. Ook een simpele technische voerstoring kan al aanleiding geven voor kreupelheid. Indien het probleem bedrijfsgebonden lijkt te zijn, is

het van belang om een grondige reiniging en desinfectie uit te voeren. Ook is het nodig om de ontwikkeling van een biofilm in de drinkwaterleiding te voorkomen. Vooral reinigingsmiddelen met oxiderende producten zoals waterstofperoxide blijken een grotere bijdrage te leveren. Verder kunnen automatische spoelsystemen bijdragen aan de kwaliteit van het drinkwater. In Denemarken worden stallen met enterokokkenproblemen met goed resultaat met stoom gereinigd, zo weet Bouwhuis. Tips om kreupelheid door E. cecorum te beperken: • Zorg voor een optimale reiniging en desinfectie • Zorg ervoor dat eendagskuikens na het uitkomen snel kunnen eten • Zorg voor een snelle opbouw van een gezonde darmflora • Voorkom darmstoornissen • Zorg voor een goede botopbouw door een gecontroleerde ‘jeugdgroei’ • Gebruik een licht-donkerschema • Voorkom lange dorstperiodes en lange voerloze periodes

Diermanagement Tot slot is ook op het gebied van diermanagement voordeel te behalen. Het invoeren van donkerperiodes kan bijvoorbeeld bijdragen aan het voorkomen van een te snelle groei. Verder is het goed om lange dorstperiodes te vermijden en darmstoornissen te voorkomen.

GD Pluimvee | December 2013 |

11


MONITOrING

GD-pluimveedierenarts Merlijn Kense:

Laagpathogene aviaire Influenza niet altijd onschuldig “aI-virussen worden ingedeeld als hoog- of laagpathogeen. alleen bij de typen H5 en H7 zijn aI-virussen tot nu toe in staat gebleken hoogpathogeen te worden, met zeer ernstige sterfte tot gevolg. Laagpathogene aI-virussen worden sinds de start van de aI-monitoring, na de crisis in 2003, enkele keren per jaar gevonden. Meestal verlopen deze infecties zonder of met hele milde symptomen zoals een tijdelijke lichte productiedaling.

Toch serieuze schade De afgelopen jaren hebben we enkele gevallen gezien waarbij een laagpathogene aI toch verantwoordelijk was voor serieuze problemen en schade. Het duidelijkste voorbeeld hiervan is een uitbraak van een infectie met H6 enkele jaren geleden op drie bedrijven in Friesland. Hierbij is het pluimvee van twee bedrijven uiteindelijk, op initiatief en met hulp van enkele partijen in de sector, vroegtijdig geslacht nadat bleek dat de productiedaling van 50-70% maar gedeeltelijk herstelde. De overheid treft enkel maatregelen en geeft alleen financiële compensatie bij H5- en H7-uitbraken.

problemen in Duitsland Sinds het begin van dit jaar zijn er met name in Duitsland problemen met H9N2-infecties, hierbij gaat het vooral om bedrijven in Landkreis Cloppenburg. Ook zijn er signalen dat er problemen zijn in Polen en Italië, maar deze zijn niet bevestigd. Volgens de meldingen zou het gaan om een groot aantal besmette kalkoenkoppels; het aantal van meer dan 100 wordt genoemd. Het is echter onduidelijk of de andere pluimveesectoren even intensief gemonitord worden als de kalkoensector. Geïnfecteerde dieren vertonen slechts beperkte klinische verschijnselen, tenzij

er tevens secundaire of co-infecties zijn. Dan is er sprake van verhoogde uitval, verminderde groei en afkeuringen op de slachterij. enkele vleesvermeerderings- en legbedrijven zouden te maken hebben met productiedalingen tot 30%. er zijn sterke indicaties dat verspreiding mogelijk plaatsvindt via transporten van dieren. aangezien bedrijven die besmet zijn met H9N2 niet verplicht vanuit de eu-regelgeving worden geruimd, blijven deze langere tijd een besmettingsbron voor andere bedrijven. Omdat autoriteiten de besmettingen niet bekend maken, officieel zijn ze dat ook niet verplicht, is er geen goed overzicht van waar H9N2-infecties zich op dit moment voordoen. Betrokkenen in Duitsland hebben de vrees uitgesproken dat er reeds sprake is van een endemische situatie. Om de problemen de kop in te drukken, wordt in Duitsland op het ogenblik, onder strikte voorwaarden en met toestemming van de overheid, al gevaccineerd met autovaccins tegen H9. Vaccinatie lijkt niet in staat om het virus te elimineren in de getroffen gebieden, maar geeft wel een vermindering van de klinische klachten.

‘Het PPE heeft opgeroepen tot extra waakzaamheid in Nederland’ alertheid in nederland Vanwege de situatie in Duitsland en de nauwe contacten tussen de Nederlandse en Duitse pluimveesector, heeft het PPe opgeroepen tot extra waakzaamheid en extra aandacht voor reiniging en ontsmetting van vrachtwagens die in de betrokken gebieden komen. Daarnaast worden in het kader van de aI-monitoring positieve bloedmonsters (in de eLISa bij de GD) nu standaard met behulp van de aI Har bij het CVI behalve op H5 en H7 ook op H9 getest. Op deze wijze hoopt de sector een introductie van dit H9-virus in Nederland in een vroeg stadium te kunnen signaleren en passende maatregelen te kunnen treffen.”

De monitoringsfunctie die de GD-afdeling Pluimvee in opdracht van eZ en PPe vervult, bestaat uit drie onderdelen: 1) Secties (pathologie). 2) Veekijker: een instrument waarmee de GD via telefoon, bedrijfsbezoeken en overleggen vragen en informatie over gezondheidsproblemen bij pluimvee binnenkrijgt. 3) VMP: Veterinaire Monitoring Pluimvee. Via een internetapplicatie tussen dierenartspraktijken (VMP-deelnemers) en de GD worden data en ervaringen over gezondheidsproblemen, vaccinaties en behandelingen uitgewisseld.

12


tekst: dr. Anneke Feberwee en dr. Wil Landman | M.s.-monitoring

M.s.-aanpak werpt al vruchten af Het toegenomen belang van Mycoplasma synoviae (M.s.) was voor het PPE aanleiding om in januari 2013 te starten met structurele sectorbrede bestrijding ervan. De resultaten van het eerste halfjaar laten al een gunstige ontwikkeling zien. De sectorbrede M.s.-aanpak richt zich in de huidige situatie op: 1. Brede en frequente monitoring via bloedonderzoek om met M.s. besmette pluimveekoppels op te sporen. 2. Beperking van horizontale transmissie van M.s. door verbetering van de bedrijfshygiëne en kanalisatie (het scheiden van met M.s. besmette en M.s.-vrije productiestromen). Informatie over de M.s.-status van pluimveekoppels maakt kanalisatie op alle niveaus (fok, opfok, vermeerdering, leg, broederij) mogelijk, waardoor de verspreiding van M.s. teruggedrongen wordt. Omdat het slachten van met M.s. besmet pluimvee, met uitzondering van fokkoppels, bij het huidige hoge aantal besmettingen economisch niet haalbaar is, is kanalisatie van groot belang.

Resultaten eerste half jaar De resultaten van het eerste en tweede kwartaal van 2013 laten al een verrassende ontwikkeling zien ten opzichte van de situatie gemeten in 2005 tot 2006. Er is een grote daling in de prevalentie (het aantal M.s.-infecties) bij fok- (vlees en leg), legvermeerderings-, opfokleg- en kalkoenbedrijven. Dit is het gevolg van eerdere inspanningen door diverse sectoren en de bewustwording voor de aanpak van M.s. De daling in deze sectoren met een lage prevalentie is bewerkstelligd zonder vaccinatie, door frequente monitoring met hoge aantallen monsters, kanalisatie (inclusief broederijen), strikte hygiëne en het slachten van met M.s. besmette koppels (fokkerij). De vleesvermeerderings- en legbedrijven vormen een grote uitzondering (zie tabel).

Vaccinatie en bestrijding M.s.-vaccinatie wordt tot nu toe alleen in de slachtvermeerderingssector structureel toegepast. In het kader van de sectorbrede M.s.-aanpak wordt M.s.-vaccinatie afgeraden. Ten eerste vertroebelt vaccinatie de monitoring omdat M.s.-gevaccineerde koppels antistoffen tegen M.s. ontwikkelen. Om het monitoringsprogramma toch bij gevaccineerde koppels te kunnen blijven uitvoeren, moet onderscheid mogelijk zijn tussen gevaccineerde koppels die wel en niet besmet zijn geraakt met een M.s.veldstam. Hiervoor is een zogeheten ‘differentiërende PCR’ nodig. De GD werkt aan de ontwikkeling hiervan. Als de test beschikbaar is en de sector kiest ervoor dat van gevaccineerde koppels bekend dient te zijn of ze daadwerkelijk M.s.-vrij zijn, zal monitoring van gevaccineerde koppels extra kosten met zich meebrengen. Ten

tweede kan vaccinatie een veldinfectie maskeren. Hoewel M.s.-vaccinatie klinische verschijnselen en laesies kan verminderen/voorkómen, kan het geen M.s.-veldinfecties tegenhouden, zo is gebleken uit onderzoek door onder andere de GD. Een gevaccineerd koppel dat besmet raakt kan een risico opleveren voor verspreiding van M.s. naar andere (vrije) bedrijven. Verder is niet bekend of vaccinatie de verticale transmissie van M.s.-veldstammen (overdracht van moederdieren op nakomelingen) voorkómt. Theoretisch zou een M.s.-vaccinatie de uitscheiding van M.s.-veldstammen kunnen verminderen. Dit is in het verleden aangetoond voor M.g.-vaccins en daarom zijn ze ingezet voor het enten van M.g.-vrije opfokkoppels bestemd voor meerleeftijdenlegbedrijven besmet met M.g. De GD onderzoekt op dit moment of een M.s.-vaccin ook in staat is om de uitscheiding van M.s.-veldstammen te beperken en of dit vaccin dus een bijdrage zou kunnen leveren aan de beheersing van M.s.-infecties.

Aantal en percentage serologisch M.s.-positieve bedrijven per pluimveetype % M.s.-positief Pluimveetype

2005-2006

1e kwartaal 2013

2e kwartaal 2013

(Opfok)vleesfok

10

0

0

Opfok vleesvermeerdering

6

12

51

Vleesvermeerdering

35

36

272,3

(Opfok)legfok

0

0

0

Opfok legvermeerdering

-

0

11*

Legvermeerdering

25

11

33

Opfokleghennen

69

10

9

Leghennen

73

62

74

Vleeskalkoenen

16

6

3

1 drie bedrijven met één of meer serologisch M.s.-positieve inzendingen, waarvan (bij de GD bekend) één bedrijf M.s.- gevaccineerd. 2 42 bedrijven met 1 of meer M.s. serologisch positieve inzendingen, waarvan (bij de GD bekend) vier bedrijven M.s.-gevaccineerd waren. 3 Serologisch M.s.-positieve vleesvermeerdering- en legvermeerderingkoppels worden niet verder gemonitord (PPE-verordening). In het tweede kwartaal zijn dus alleen de bedrijven gemonitord die serologisch M.s.-negatieve koppels hadden in het eerste kwartaal. Over het eerste halfjaar is 47% van de vleesvermeerderingsbedrijven M.s.-serologisch positief waarvan 8,2% gevaccineerd. Over het eerste halfjaar was 14% van de legvermeerderingsbedrijven M.s.-serologisch positief. *Betrof één besmet koppel dat afgezet is als legkoppel.

GD Pluimvee | December 2013 |

13


DArMGEZONDHEID | TEkST: DrS. CHrISTIaaN Ter VeeN eN Dr. HerMaN PeeK

Puzzelen met darmgezondheid, deel 2

Coccidiose bij

vleeskuikens

Darmgezondheid is een onderwerp dat de laatste jaren steeds meer aan-

GD Pluimvee een serie aan over dit onderwerp. In deze editie staat cocci-

voorkomen de infectie niet maar onderdrukken deze waardoor de ernstige verschijnselen niet meer voorkomen. Hierdoor is het beeld ontstaan dat coccidiose geen rol zou spelen bij het tot stand komen van een darmstoornis als dysbacteriose (verschuiving in de microflora), terwijl het in de praktijk mogelijk één van de belangrijkste factoren is.

diose bij vleeskuikens centraal.

Coccidiosemanagement

Bij puzzelen gaat het in eerste instantie om details. elk stukje wordt nauwkeurig bestudeerd en vergeleken met het deel van de puzzel dat al klaar is. Is de puzzel eenmaal volledig gelegd, dan heeft men alleen nog oog voor het totaalbeeld. Zo gaat het ook met coccidiose. Omdat deze ziekte al zo oud is als de intensivering van de pluimveehouderij, is er al behoorlijk veel over bekend. Men is ‘gewend geraakt’ aan de ziekte, waardoor het belang en de economische impact ervan tegenwoordig nauwelijks meer worden herkend.

Het doel van coccidiosemanagement is het verminderen van de infectiedruk en het beperken van de gevolgen van een infectie. De infectie kan sterk beperkt worden door het gebruik van anticoccidiosemiddelen, mits de stam goed gevoelig is. De eerste resistentie tegen dit soort middelen werd echter al beschreven in 1964, negen jaar na de introductie van het betreffende middel. Tegen alle op dit moment beschikbare anticoccidiosemiddelen kan resistentie ontstaan. Voor sommige middelen houdt dit in dat ze bij bepaalde stammen helemaal niet meer werkzaam zijn, bij andere middelen is de effectivi-

dacht krijgt in de pluimveehouderij. Maar wat bedoelen we precies met ‘darmgezondheid’, waarom is het belangrijk en welke factoren zijn van invloed? Om die vragen te beantwoorden, treft u de komende tijd in de

14

een coccidiose-uitbraak leidt in principe tot een ernstige aantasting van de darm en zelfs tot sterfte. In het geval van een stalinfectie begint coccidiose bij enkele dieren die een lage hoeveelheid oöcysten (eitjes) uitscheiden. De dieren die deze oöcysten opnemen, ontwikkelen een iets zwaardere infectie. Zo neemt de infectie gedurende de ronde toe, tot klinische ziekte ontstaat bij een deel van de dieren. Dit is de reden waarom al tientallen jaren gebruik gemaakt wordt van anticoccidiosemiddelen in het voer. De huidige middelen


teit (sterk) afgenomen. Herhaaldelijk onderzoek door de GD heeft bevestigd dat Nederlandse stammen in veel gevallen resistent of verminderd gevoelig zijn voor één of meerdere middelen. De snelheid waarmee resistentie ontstaat, verschilt tussen één en meerdere ronden. Door regelmatig over te stappen op een ander middel met een ander werkingsmechanisme, volgens zogeheten ‘shuttle- en roulatieprogramma’s’, zou de resistentieontwikkeling beïnvloed kunnen worden. De keuze van de middelen voor deze programma’s is echter lastig omdat de gevoeligheid voor een bepaald middel per coccidiosesoort verschilt. Bovendien kan één coccidiosesoort volledig resistent of verminderd gevoelig zijn voor meerdere middelen. In de praktijk kan de gevoeligheid van veldstammen niet van te voren onderzocht worden omdat dit type onderzoek duur en tijdrovend is. Maar het effect van het veranderen van middel kan mogelijk wel inzichtelijk gemaakt worden met behulp van qPCr (quantitative Polymerase Chain reaction). Ter illustratie: figuur a geeft het verloop van een coccidiose-infectie weer vóór het nemen van specifieke maatregelen. Figuur B toont het verloop nadat men is overgestapt op een ander anticoccidiosemiddel in een daaropvolgende mest ronde. In figuur B is duidelijk te zien dat de infectiedruk nagenoeg is verdwenen, maar aan het eind van de ronde, wanneer voer zonder anticoccidiosemiddel gevoerd moet worden, oploopt voor E. acervulina. In de periode tussen 22 en 27 dagen zijn nog wel E. maxima-oöcysten waargenomen.

Wisselen van middel kan bovendien vragen om een ander management in de preventie van dysbacteriose omdat sommige anticoccidiosemiddelen ook de bacteriepopulatie in de darm beïnvloeden. Voordat van middel gewisseld wordt, dient dus bekend te zijn welke coccidiosesoorten in het koppel voorkomen en in hoeverre andere risicofactoren voor dysbacteriose van belang zijn.

Vaccinatie Veel voorspelbaarder is het verloop van een coccidiose-infectie door een coccidiosevaccinatie van jonge kuikens. Bij een correcte uitvoering krijgen alle dieren aan het begin van de ronde een lage dosis oöcysten toegediend, waardoor een

uniforme infectiegolf ontstaat en er een geleidelijke en uniforme opbouw van de infectiedruk plaatsvindt. Het is belangrijk dat dit proces nauwkeurig verloopt en daarom is het verstandig om te monitoren hoe de vaccinstammen, en eventueel een veldstam, door het koppel gaan. Vaccinatie is duurder dan het gebruik van anticoccidiosemiddelen, maar een bijkomend voordeel van vaccinatie is dat de gevoeligheid van de coccidiosepopulatie voor anticoccidiosemiddelen kan terugkeren. Hierdoor kan na een aantal ronden vaccineren weer terug worden gegaan naar het gebruik van anticoccidiosemiddelen. Vaccinatie samen met coccidiosemonitoring met de qPCr past ook goed in een programma ter bestrijding van dysbacteriose.

Het verloop van een coccidiose-infectie voor het nemen van specifieke maatregelen.

Conclusie Ondanks alle onderzoeken naar coccidiose zijn de puzzelstukjes die leiden tot een succesvolle aanpak niet perfect passend. een eenvoudig plan van aanpak is hierdoor niet te geven. Via een regelmatige telling van het aantal oöcysten per coccidiosesoort, met behulp van de qPCr gedurende de productieperiode, is het echter wel mogelijk om nauwkeurig te bepalen hoe een infectie door de stal loopt én welke soorten hierbij betrokken zijn. Dit geeft vervolgens handvatten om, indien nodig, het programma bij te stellen.

Het verloop van een coccidiose-infectie nadat is overgestapt op een ander anticoccidiosemiddel in een volgende mestronde.

GD Pluimvee | December 2013 |

15


ILT en Gumboro | tekst: drs. Gert Jan Boelm

ILT en Gumboro: stand van zaken

Bij de GD zijn vanaf medio maart 2013 geregeld Gumborouitbraken en vanaf augustus ILT-uitbraken gemeld. Met een gezamenlijke aanpak moeten we als sector in staat zijn deze ziekten terug te dringen. Uitbraken van pluimveeziekten, waaronder Gumboro en ILT, worden door practici individueel gemeld bij de GD. Vervolgens koppelt de GD deze informatie, op driecijferig postcode, terug aan de belanghebbende pluimveedierenartsen. Hierdoor wordt de regionale infectiedruk inzichtelijk en kunnen pluimveehouders gericht geadviseerd worden over te nemen maatregelen.

ILT De gemelde ILT-uitbraken vonden plaats op bedrijven met vleeskuikens, opfokleghennen en vlees(opfok)vermeerderingsdieren, met name in Zuidoost-Brabant en NoordwestLimburg. Genoemde klinische verschijnselen waren: oogontsteking, (bloederige) ontsteking van de luchtpijp, (licht) verhoogde uitval en productiedaling. ILT wordt veroorzaakt door een virus, dat weken buiten de kip infectieus kan blijven. De dieren scheiden het virus uit via de luchtwegen en de mest. Overdracht vindt plaats via direct en indirect contact en verspreiding via de lucht lijkt over korte afstanden mogelijk. Na eenmaal geïnfecteerd of gevaccineerd te zijn met ILT-virus blijft een kip levenslang drager zonder het virus uit te scheiden. Bij omstandigheden die voor het dier stressvol zijn, kan het virus echter wel weer worden uitgescheiden. Het is bekend dat wereldwijd veel ILT-uitbraken worden veroorzaakt door spreidend vaccinvirus dat een aantal keer van kip naar kip is overgedragen. Deze vorm van overdracht treedt op als niet alle kippen zijn ‘geraakt’ met vaccinvirus. Het ziekteverwekkende vermogen van het vaccinvirus kan door passages over kippen toenemen, wat een risico is voor koppels die niet zijn gevaccineerd tegen ILT of die gevoelig zijn voor het ILT-virus (vleeskuikens). Een juiste uitvoering van de vaccinatie is daarom uitermate belangrijk. Wereldwijd is erkend dat de oogdruppelmethode, indien goed toegepast, de meeste zekerheid biedt dat elk dier de juiste hoeveelheid vaccin krijgt en dat de vaccinatie ook aanslaat. Volgens de voorschriften van de twee in Nederland geregistreerde ILT-vaccins dient elk koppel twee keer te worden gevaccineerd. Als geen sprake is van een hoge ILT-infectiedruk, wordt in Nederland vaak één keer gevaccineerd.

16

Wereldwijd is erkend dat de oogdruppelmethode de meeste zekerheid biedt bij ILT-vaccinatie.

Gumboro De Gumboro-uitbraken vonden plaats op bedrijven met vleeskuikens en opfokleghennen. Hierbij was sprake van ziekte, verminderde groei en uitval tot wel enkele procenten. De ziekte van Gumboro wordt veroorzaakt door een virus, dat zeer lang infectieus kan blijven. Besmette mest, aanwezigheid van Gumboro-veldvirus op het bedrijf of in de directe omgeving, tussentijds uitladen en bezoekers in de stal verhogen het risico op insleep van het virus op het bedrijf.

Meer informatie Uw dierenarts kan u adviseren over de juiste vaccinatietechniek, het vaccinatieschema en de geschikte vaccins voor uw bedrijfssituatie. Op www.gddeventer.com kunt u terecht voor de actuele stand van zaken.

Tot nu toe heeft de GD van een beperkt aantal uitbraken monstermateriaal ontvangen. In alle gevallen werd het veldvirus DV86 aangetoond. Deze stam circuleert al jaren in Nederland. Alle in Nederland geregistreerde vaccins zijn in staat om kuikens te beschermen tegen de gevolgen van een infectie met DV86. Het feit dat er toch Gumborouitbraken zijn, benadrukt dat het tijdstip van vaccineren en de vaccinatiewijze van cruciaal belang zijn.


Mycotoxinen | tekst: drs. Robert-Jan Molenaar en dr. Sjaak de Wit

Letsels in de mondholte Elk jaar worden op diverse Nederlandse pluimveebedrijven donkerbruine tot zwarte zweren (ulceraties) in de bek van kippen aangetroffen. Deze kunnen wijzen op problemen met mycotoxinen. De zweren zitten vaak daar waar de speekselklieren uitkomen.

De zweren zitten vaak op specifieke plekken: de plaatsen waar de speekselklieren uitkomen. Maar er kunnen ook andere plaatsen van de bek bij betrokken zijn, zoals op en onder de tong. Deze letsels duiden op aanwezigheid van bepaalde mycotoxinen in het dieet (water of voer). Er kunnen ook bruine tot zwarte tongpunten gezien worden, maar hier is de relatie met mycotoxinen minder duidelijk.

Mycotoxinen Mycotoxinen zijn gifstoffen (toxinen) die door schimmels worden geproduceerd. Er zijn vele groepen mycotoxinen die bij verhoogde gehaltes tot problemen kunnen leiden. Elk mycotoxine kan zijn eigen letsels en problemen veroorzaken. Veel mycotoxinen van de groep trichothecenen veroorzaken onder meer letsels in de mondholte. In de praktijk betreft het vooral scirpentriol (STO), triacetoxyscirpenol (TAS), monoacetoxyscirpenol (MAS), diacetoxyscirpenol (DAS) en T-2 toxine. Hoeveel dieren in een koppel de letsels hebben hangt af van de dosis en de tijdsduur dat het koppel aan de toxinen is blootgesteld. Soms hebben bijna alle dieren letsels, soms maar een deel van de dieren in een deel van de stal. Vooral gedurende de eerste twee weken van blootstelling neemt het percentage aangetaste dieren duidelijk toe. Letsels in de mond ontstaan al bij hoeveelheden waarbij er nog

geen problemen zoals gewichtsverlies optreden. De letsels kunnen daardoor dienen als vroegtijdige detectie van mycotoxineproblemen, mits men de dieren er regelmatig op controleert. Na het verwijderen van de bron van deze mycotoxinen zal het aantal zweren in de mond na enkele weken al sterk afnemen. Letsels aan de tong kunnen lang aanwezig blijven.

Besmettingsbron Vooral Fusariumschimmels zijn betrokken bij deze problemen. Deze schimmels blijken vaak in het drinkwatersysteem te zitten, soms alleen in delen van leidingen. Ook plassen in de uitloop zijn een mogelijke bron. Helaas zijn er geen diagnostische technieken bekend om mycotoxinen in drinkwater aan te tonen. Niet alle zwarte plekken in de bek worden veroorzaakt door mycotoxinen. Zo kunnen voerresten vastkoeken in de mondholte en donkere zones vormen die op het eerste gezicht lijken op necrosehaarden. Na het wegvegen hiervan is een intacte belijning van de mondholte te zien. Ook bijtende stoffen kunnen een etsend effect op de mondholte hebben. Deze veroorzaken vaak meer streepvormige letsels, die soms in de slokdarm doorlopen.

Zwarte tongpunten

Letsels door mycotoxinen

•M et zwarte tongpunten worden zwartverkleurde tongetjes bedoeld, waar geen ulceratie bij is. Dit kan verwarrend zijn, omdat ulceratie van tongpunten ook een zwarte kleur aan de tongpunt geeft. Echte ulceratie van de tong wordt wel gezien bij mycotoxine-intoxicatie. • Microscopisch beeld van zwarte tongpunten: een dikke laag kleine bacteriën op een verder gezonde onbeschadigde tong. • Van bijvoorbeeld T-2 mycotoxine is aangetoond dat blootstelling hieraan de mondflora sterk doet groeien (veel hoger aantal bacteriën). • I s de laag bacteriën een reden om aan te nemen dat er mycotoxinen in het rantsoen zitten? Dit is niet bekend. Incidenteel wordt gemeld dat de zwarte kleur kan verdwijnen bij gebruik van mycotoxine-binders. De bacteriën zelf lijken in ieder geval onschuldig.

• L etsels door mycotoxinen zijn te herkennen als gele tot zwartbruine korstjes in de mondholte, die vaak iets boven het omliggende weefsel uitsteken. Na wegschrapen wordt de onderliggende ulceratie blootgelegd. • L ocatie van de letsels: plaatsen waar speekselklieren uitmonden, vooral in het harde gehemelte en onder de tong. Ook letsels op de tong zijn mogelijk (mede afhankelijk van het type mycotoxine). • Ernstigere vormen zijn waarneembaar als uitgebreide korsten die een behoorlijk deel van de mondholte kunnen vullen. Dit komt in de praktijk bijna niet voor. De grootte van de letsels is dosisgerelateerd.

GD Pluimvee | December 2013 |

17


STUDIEMIDDAG | TEkST: DrS. eVa ONIS

Studiemiddag in het teken van darmgezondheid V.l.n.r.: Patrick van Vught, Naomi de Bruijn, Christiaan ter Veen en Herman Peek.

Op 28 november organiseerde de GD een studiemiddag met als thema ‘Puzzelen met darmgezondheid’. Met 135 bezoekers - pluimveehouders, dierenartsen en medewerkers van de toeleverende en afnemende industrie- werden de laatste inzichten op het gebied van darmgezondheid gedeeld. uiteraard was er ook volop ruimte voor discussie. Jan Workamp, sectormanager Pluimvee bij de GD, opende met het verklaren van het thema van de studiemiddag. “Je kunt darmgezondheid zien als een complexe puzzel, waarvan nog niet alle stukjes gevonden of gelegd zijn. Helaas is het onmogelijk om vandaag de oplossing voor een optimale darmgezondheid te presenteren. Wel heeft de GD de afgelopen jaren, in opdracht van de sector, een aantal onderzoeken uitgevoerd waarvan de resultaten kunnen bijdragen aan het invullen van de puzzel. Deze resultaten willen we graag met u delen.” Op het programma stonden presentaties van achtereenvolgens Patrick van Vught (Nevedi), Naomi de Bruijn (pluimveedierenarts/patholoog, GD), Christiaan ter Veen (pluimveedierenarts, GD) en Herman Peek (onderzoeker, GD).

Integrale aanpak Patrick van Vught ging in op de bijdrage die de veevoederindustrie levert aan de darm-

18

gezondheid van de Nederlandse pluimveestapel. Hij benadrukte dat de darmgezondheidspuzzel niet eenvoudig is en misschien wel 10.000 stukjes heeft. “De marktpartijen zijn verantwoordelijk voor het verbeteren van de darmgezondheid, het afschuiven van de eigen verantwoordelijkheid is geen optie”, aldus Patrick. “Verstoringen in de darmgezondheid kunnen diverse oorzaken hebben en kunnen uiteindelijk leiden tot een toename van de bacteriële belasting en een verlaagde algemene weerstand door ziekte. De oorzaken moeten we met een integrale aanpak zien weg te nemen, en goede voeding speelt daarin duidelijk een rol. Het is zaak om de voersamenstelling goed af te stemmen op de behoefte van de vleeskuikens. Dat kan bijvoorbeeld per ras, leeftijd en gezondheidsstatus verschillen.” Met een aantal sprekende voorbeelden liet Patrick zien dat niet alleen de nutriënten, maar ook grondstoffen van invloed zijn, en dat toevoegingen extra bescherming kun-

nen bieden. “Voeding beïnvloedt de opbouw en de samenstelling van de microflora, wat noodzakelijk is voor een goede vertering en immuniteit. er dient een goede balans te zijn tussen ‘ziekmakende’ en gezonde bacteriën.”

Diagnostiek bij darmaandoeningen In de bijdrage van Naomi de Bruijn stond de ontwikkeling in de diagnostiek van darmstoornissen centraal. Zij splitste diagnostiek op in drie niveaus: de stal, sectie en aanvullend onderzoek. Naomi: “In de stal kun je vaak al zien dat er iets aan de hand is, denk aan natte mest of in elkaar gedoken kuikens. In de sectiezaal kan de oorzaak van een darmafwijking soms gericht opgespoord worden, bijvoorbeeld in het geval van bekende boosdoeners zoals coccidiose of wormen. Maar vaak blijkt dat

In de pauze werd volop nagepraat over de presentaties.


een afwijking niet direct zichtbare en/of verschillende oorzaken kan hebben. Dan is aanvullend onderzoek nodig.” Op bedrijfsniveau kan de GD via PCr-onderzoek de aanwezigheid van specifieke bacteriën, virussen en parasieten in de darm aantonen. Via histologisch onderzoek is de ernst en de plek van de schade vast te stellen. Dit bepaalt mede de therapie bij darmstoornissen. Ook kan de chronische darmontstekingsscore (Ce) berekend worden; deze score geeft een betrouwbare indruk van de ernst van de aantasting van de darmgezondheid. Herhaling van deze score in de tijd geeft het effect van een toevoeging weer. Daarnaast wordt in onderzoeksopstelling onder meer gekeken naar de invloed van bepaalde producten, additieven in water en voer, en voerconcepten op de vertering (functionele activiteit in de darm), de ontwikkeling van de darmslijmlaag (mucus) en de darmwand. “Kort gezegd bestaat diagnostiek uit drie stappen: het opsporen van problemen in de darmgezondheid, de ontwikkeling van testen in onderzoeksopstelling en de ontwikkeling van praktische testen op bedrijfsniveau. Diagnostiek is noodzakelijk om gezonde darmen gezond te houden, bedreigingen op te vangen en zieke darmen gericht te behandelen.”

prevalentie van darmpathogenen Ook Christiaan ter Veen benadrukte dat het doorgaans lastig is om de oorzaak van digestiestoornissen vast te stellen omdat allerlei factoren een rol spelen. Van een aantal factoren zijn de puzzelstukjes, en hoe ze in elkaar passen, bekend. Maar er miste nog veel kennis over de virale component: rotavirus (a en D), astrovirus (Chicken astro Virus en avian Nefritis Virus 3) en reovirus. Christiaan: “We wisten al hoe deze virussen schade veroorzaken, maar het was nog onduidelijk in welke mate ze in Nederland voorkomen en wat hun rol precies is. De GD heeft daarom in

Tijdens de paneldiscussie werden vanuit het publiek diverse kritische vragen gesteld.

opdracht van de sector de prevalentie van darmpathogenen bij vleeskuikens van 100 bedrijven onderzocht, waarbij ook de belangrijkste coccidiosesoorten, E. acervulina, E. maxima en E. tenella, zijn meegenomen. Dit onderzoek wees uit dat op vrijwel alle deelnemende vleeskuikenbedrijven (in meer of mindere mate) digestiestoornissen en darmontstekingen voorkomen.” rotavirus a, Chicken astrovirus, avian Nefritis Virus 3, reovirus en E. acervulina werden op vrijwel alle bedrijven gezien. rotavirus D, E. maxima en E. tenella werden in ongeveer de helft van de koppels aangetoond. De astrovirussen komen vooral in de eerste en tweede levensweek voor, rotavirus a in de tweede en derde levensweek en rotavirus D en reovirus op verschillende leeftijden. Coccidiose werd voor het eerst gezien in de tweede levensweek (E. acervulina), maar komt vooral vanaf de derde of vierde week voor. De diverse infecties volgen elkaar op, waardoor de darmgezondheid continu onder druk staat. De ernst van de afwijkingen verschilt per bedrijf en het stalbeeld laat niet altijd problemen zien. Dit komt mogelijk doordat het ziekteverwekkend vermogen van de verschillende virusstammen sterk varieert. Ook kan het zo zijn dat de overige factoren in orde zijn, waardoor problemen niet tot uiting komen. Preventieve maatregelen die geadviseerd worden zijn: verbeterde reiniging en desinfectie, monitoring van risicofactoren en ondersteunende behandeling (zoals met pro- en prebiotica en zuren).

Coccidiose: blijvende dreiging In de presentatie van Herman Peek stond de parasitaire darminfectie coccidiose centraal. Coccidiose veroorzaakt in de pluimveehouderij wereldwijd zo’n twee miljard

euro schade per jaar, vooral vanwege problemen met groei (57% van de schade) en voederconversie (28%). Op bedrijfsniveau is de schade tussen 3 en 10 eurocent per kuiken. Herman: “Om een goede behandeling te kunnen toepassen, is het nodig om inzicht te hebben in het verloop van een uitbraak en de coccidiosesoorten die daarbij betrokken zijn. De nieuwe qPrC-methode (quantitative Polymerase Chain reaction, red.) kan daarbij helpen.” Door meerdere keren per week meerdere mestmonsters te verzamelen en deze te laten mengen, is het met de qPCr mogelijk om via deze mestmonsters snelle en specifieke analyses voor coccidiose uit te voeren. Deze techniek toont niet alleen de betrokken oöcysten aan, maar ook de infectiedruk per gram mest. Door de qPCr gedurende de productieronden wekelijks te laten uitvoeren, wordt het verloop en de ernst van de coccidiose duidelijk. De qPCr kan bovendien inzichtelijk maken of de ingezette anticoccidiosemaatregelen via voer, management en/of hygiëne effectief zijn (zie ook pagina 14 en 15 van deze GD Pluimvee).

paneldiscussie De studiemiddag werd afgesloten met een paneldiscussie, met een praktische insteek. er werd onder meer gesproken over kwaliteitsverschillen tussen grondstoffen, benchmarking van voerleveranciers, het belang van de kwaliteit van het eendagskuiken en mogelijke voerstrategieën indien op de sectietafel verkorte darmvlokken worden gezien. Jan Workamp concludeerde dat zowel bij de presentaties als in de discussieronde steeds naar voren kwam dat het cruciaal is dat alle betrokken partijen efficiënt samenwerken. “alleen dan kunnen we de puzzel echt oplossen.”

De onderzoeken in het kader van darmgezondheid zijn mede mogelijk gemaakt door financiële bijdragen van het Productschap voor Pluimvee en Eieren en het Productschap Diervoeder.

GD Pluimvee | December 2013 |

19


De STAl van

Gerrit van den Berg In de Quality Time-stal van de familie van den Berg worden de hanen vijf uur per dag door een oplierbaar hekwerk gescheiden van de hennen, zodat de hennen in alle rust - zonder gedwongen paringen - hun natuurlijke gedrag kunnen uitoefenen.

Meer bevruchtingen Voor de middag worden de hanen naar hun eigen voer- en watersysteem gelokt, waar vervolgens het hekwerk overheen wordt geplaatst. “De hennen kunnen dan ongestoord eieren leggen, voer opnemen, scharrelen en stofbaden nemen. Na de middag worden de hanen weer gemengd met de hennen. Dat levert 2% meer bevruchtingen op dan bij reguliere grondhuisvesting”, vertelt Gerrit van den Berg. “Dat is gebleken uit onderzoek door ASG-WUR. Bovendien is het systeem bevorderlijk voor het welzijn van de dieren.”

Innovatief In maart 2009 was VOF van den Berg het eerste bedrijf in Nederland met een Quality Time-stal. “Inmiddels zijn er nog een paar Nederlandse bedrijven met dit systeem. Zij hebben eerst bij ons gekeken hoe het in zijn werk gaat. Maar ook in het buitenland is het idee overgenomen, bijvoorbeeld door een Zwitserse pluimveehouderij. Ook de eigenaar van dat bedrijf is eerst bij ons op bezoek gekomen. Zowel in binnen- als buitenland hebben we veel publiciteit gekregen. Regelmatig komen collega-pluimveehouders en andere geïnteresseerden via de ‘skybox’ een kijkje nemen in onze stal.”

Duurzaam De stal is voorzien van daglichtramen, vloerverwarming, een nevelinstallatie (voor fijnstofvermindering en verkoeling van de dieren) en er wordt mestbeluchting toegepast voor ammoniakreductie. “Vorig jaar hebben we zonnepanelen op het dak laten maken en volgend jaar plaatsen we er nog meer bij. Mijn wens is om in de loop der tijd CO2-neutraal te gaan produceren.”

GD, Postbus 9, 7400 AA Deventer, T. 0900-1770, F. 0570-63 41 04, www.gddeventer.com, info@gddeventer.com


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.