Samen werken aan diergezondheid NIEUWSBRIEF VOOR PRACTICI • JAARGANG 20 • AUGUSTUS 2014
08
Bij de GD zijn signalen binnengekomen dat het aantal vroege verwerpers fors is toegenomen sinds groepshuisvesting verplicht is voor zeugen. Een mogelijke verklaring hiervoor is het voorkomen van prostaglandine F2α in de verworpen placenta, dat na orale opname verwerpen kan veroorzaken. Sinds groepshuisvesting in 2013 verplicht is gesteld voor zeugen vanaf vier dagen na inseminatie, komen vanuit de praktijk signalen dat het aantal vroege verwerpers daardoor fors is toegenomen. Op een aantal bedrijven met stabiele weekgroepen lijkt daarbij sprake te zijn van groepsgewijs verwerpen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat in verworpen placenta’s prostaglandine F2α (PGF2α) voorkomt, dat na orale opname verwerpen veroorzaakt bij gevoelige groepsgenoten. In onderzoek van de GD, uitgevoerd in opdracht van NVV en LTO, is gebleken dat in placenta’s van verworpen biggen inderdaad PGF2α is aan te tonen (ELISA-test). De variatie in de meetresultaten is echter zeer groot, afhankelijk van de voorbewerking van het weefselmateriaal. De hoeveelheid prostaglandine
in de placenta’s komt bij de hoogste schattingen in de buurt van de hoeveelheid die in commerciële preparaten zit waarmee de geboorte op gang kan worden gebracht. Daarnaast is uit literatuuronderzoek te concluderen dat orale opname van PGF2α kan leiden tot biologisch actieve concentraties in het lichaam. Het is dus niet uit te sluiten dat het opeten van verworpen placenta’s kan leiden tot verwerpen. Maar dit kan op basis van de huidige resultaten nog niet bevestigd worden. Aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd om vast te stellen of het opeten van verworpen placenta’s door vroegdrachtige zeugen kan leiden tot verwerpen en of dat verband houdt met groepsgewijs opbreken in stabiele weekgroepen. Dr. Theo Geudeke, varkensdierenarts
Weer meldingen van sterfte door Haemonchus contortus Via de GD Veekijker Kleine Herkauwers komen ook dit jaar weer signalen binnen over problemen met haemonchose, bij zowel lammeren als volwassen dieren en bij ontwormde en nog niet ontwormde dieren. Haemonchose wordt veroorzaakt door Haemonchus contortus, de rode lebmaagworm. Deze parasiet zuigt bloed in de lebmaag en veroorzaakt zo bloedarmoede en vermagering bij kleine herkauwers. Dieren met haemonchose hebben bleke slijmvliezen en in ernstige gevallen ook tussenkaaktakoedeem. Ze kunnen sterven als niet tijdig op de juiste wijze wordt ingegrepen. Een belangrijk onderscheid met veel andere maagdarmworminfecties is dat diarree niet voorkomt. Om infecties met Haemonchus contortus te voorkomen of te beperken is een goed beweidingsschema essentieel. Daarnaast is resistentie van juist deze parasiet voor anthelmintica wereldwijd steeds
meer een punt van zorg. Behandel daarom alleen als het werkelijk nodig is, aangezien iedere behandeling een selectie op resistente wormen is. Om problemen na behandeling voor te zijn, is therapiecontrole een ‘must’. Zowel bij het opstellen van een beweidingsschema als een behandeladvies kan juist de dierenarts toegevoegde waarde leveren. Het advies is om door middel van faecesonderzoek te controleren of behandeling nodig is. Tevens adviseren wij om tien tot veertien dagen na elke behandeling ter controle opnieuw faecesonderzoek uit te voeren.
Veterinair
PGF2α in placenta’s van verworpen biggen
René van den Brom, dierenarts kleine herkauwers
Log ook in op DAP Contact
Wist u dat u op DAP Contact toegang hebt tot uitgebreide informatie over dierziekten, laboratoriumbepalingen en actualiteiten omtrent diergezondheid? Toegang tot DAP Contact is gratis voor praktiserende dierenartsen. Als u nog geen inloggegevens hebt, kunt u een account aanvragen bij de GD. Met dit account heeft u ook toegang tot de GD Webwinkel en VeeOnline. Ga voor meer informatie naar www.gddiergezondheid.nl en klik op ‘DAP Contact’ aan de rechterkant van het scherm. GD Veterinair | augustus 2014 |
1
Judith Hofland marktmanager gezelschapsdieren
Chronisch botulisme bij runderen Afgelopen jaren is er vooral in Duitsland en Denemarken veel gesproken over het mogelijk voorkomen van een bijzondere vorm van botulisme bij runderen.
Samen werken aan diergezondheid Waarschijnlijk zullen de meeste dierenartsen beamen dat de dagelijkse veterinaire praktijkvoering de laatste jaren steeds complexer is geworden. Veterinaire samenwerkingsverbanden, zowel binnen de praktijk als tussen praktijken, zijn ontstaan om onder andere een zo hoog mogelijk niveau van patiëntenzorg te bereiken. Samenwerken is het sleutelwoord. Dit betekent voor de GD dan ook dat wij onze pathologische diagnostische service in teamverband uitvoeren. Concreet wil dit zeggen dat cytologische en histopathologische diagnostiek uitgevoerd wordt door een team van geregistreerde specialisten in de veterinaire pathologie. Door het uitvoeren van de werkzaamheden in dergelijk teamverband wordt de kwaliteit van het werk zoveel mogelijk gegarandeerd, onder andere doordat moeilijke casuïstiek plenair binnen het team besproken kan worden. Daarnaast profiteren u en uw patiënt van aanvullende expertises, zoals de oncologische pathologie, de dermatopathologie en mondholtepathologie die binnen ons team zijn opgebouwd. Een bijkomend voordeel van de nauwe samenwerking van ons pathologieteam is dat we in staat zijn u als dierenarts in zeer korte tijd een uitslag te presenteren, ook in de vakantieperiodes.
Sommige bronnen beweren dat de aandoening verantwoordelijk is voor chronische gezondheidsproblemen op enkele duizenden Duitse en Deense rundveebedrijven en gepaard gaat met een sterk verhoogde uitval. Bij gebrek aan concrete bewijzen voor deze aandoening bij runderen, is het bestaan ervan omstreden. In opdracht van de Duitse overheid is in 2012 een grootschalig case-controlonderzoek gestart naar de relatie tussen chronische gezondheidsproblemen op melkveebedrijven en het voorkomen van de bacterie Clostridium botulinum en het neurotoxine botulinum. Op 12 september aanstaande worden de uitkomsten van het onderzoek bekendgemaakt. Naar aanleiding van de berichten uit Duitsland en Denemarken en enkele incidentele meldingen van verdenkingen in Nederland, heeft de GD in 2012 de beschikbare literatuur bestudeerd en contact opgenomen met Duitse onderzoekers en het CVI in Lelystad. Ook is er samen met een collega van de ULP en Duitse collega’s van het genoemde onderzoek een bezoek afgelegd op een probleembedrijf in Duitsland, om een beeld te krijgen van de problematiek en de aanpak van het onderzoek. Op basis van al deze informatie is besloten voorlopig geen eigen onderzoek te starten. Wel blijven we de ontwikkelingen nauwkeurig volgen en onderhouden we de contacten met de onderzoekers. De resultaten van het Duitse onderzoek in september zullen we bestuderen om te kijken of dat tot nieuwe inzichten leidt. Drs. Hilmar van Weering, rundveedierenarts
Van IBR-onverdacht naar IBR-vrij: meestal zonder afvoer Melkveebedrijven die tenminste twee jaar met gunstig resultaat deelnemen aan Tankmelk IBR en willen opgaan voor IBR-vrij certificering, hoeven in veruit de meeste gevallen geen dieren af te voeren om de vrijstatus te bereiken. Dat blijkt onder andere uit de uitslagen van Tankmelk IBR-deelnemers die begin dit jaar overstapten naar vrij-certificering. Wanneer op een melkveebedrijf twee jaar lang geen afweerstoffen tegen IBR in de tankmelk worden aangetroffen, kan dit bedrijf via een vereenvoudigde procedure IBR-vrij worden. Hiervoor moet het bedrijf alle dieren van zes jaar en ouder én de aangevoerde runderen van niet IBR-vrije bedrijven laten onderzoeken op IBR. Wanneer alle uitslagen gunstig zijn, ofwel de positieve dieren uit dit onderzoek binnen enkele weken worden afgevoerd, krijgt het bedrijf het IBR-vrij certificaat. Dit voorjaar zijn melkveebedrijven die twee jaar of langer deelnamen aan Tankmelk IBR, door de GD aangemoedigd om zich IBR-vrij te certificeren. 162 melkveebedrijven hebben aan deze oproep gehoor gegeven en de gevraagde dieren laten onderzoeken. Daarvan hadden 153 bedrijven (94 procent) uitsluitend gunstige uitslagen en konden direct worden gecertificeerd. Op 9 melkveebedrijven (6 procent) bleken 1 of 2 dieren in de leeftijdscategorie van zes jaar en ouder met IBR geïnfecteerd. Op 5 van deze 9 bedrijven bleken alle positieve dieren in het verleden te zijn aangevoerd van andere bedrijven. Op 4 van de in totaal 162 deelnemende bedrijven (2 procent) bleek slechts één (zelfgefokt) dier per bedrijf IBR-positief te zijn. Dr. Han Hage, rundveedierenarts
2
Uit het klinisch chemisch laboratorium: leververvettingspakket melkvee De GD heeft voor het rund verschillende pakketten voor klinisch chemisch onderzoek beschikbaar. De pakketten zijn zodanig samengesteld dat ze snel inzicht geven in welk onderzoek bij welke klacht relevant is. In deze rubriek bespreken we elke maand één van de acht pakketten. Waarvoor bedoeld en wanneer te gebruiken? Het leververvettingspakket melkvee wordt ingezet ter beoordeling van de mate van leververvetting door vetmobilisatie rond het afkalven. Het pakket is in eerste instantie bedoeld om bij klachten te gebruiken. Ook bestaan er mogelijkheden om leververvetting via bloedonderzoek te blijven monitoren. Pakket Het leververvettingspakket (P230, serum) bestaat uit een combinatie van de volgende bepalingen: NEFA, AST, GLDH, bilirubine (totaal) en ureum. Bij vervetting van de lever wordt eerst een stijging van de NEFA's waargenomen. Bij verdere vervetting stijgen ook het GLDH-gehalte (specifiek leverenzym) en het AST-gehalte. Bij een sterke vervetting van de lever is vaak ook het bilirubinegehalte verhoogd. Het ureumgehalte geeft geen informatie over de mate van leververvetting. Een tekort aan ureum is een aanwijzing dat de pensfermentatie niet optimaal verloopt. Het gevolg is een verhoogde kans op een energietekort en vetmobilisatie. Hoe te gebruiken? Bemonster voor koppeldiagnostiek bij voorkeur minimaal vijf dieren tussen twee weken voor en twee weken na afkalven, met uitzondering van dieren vanaf een dag voor tot een dag na afkalven.
Interpretatie van de uitslag Bepaling Referentiewaarde Opmerking NEFA *) < 0,4 mmol/L 14 – 2 dagen voor afkalven < 0,7 mmol/L 2 – 21 dagen na afkalven < 0,3 mmol/ L > 21 dagen na afkalven AST 58 – 115 U/L GLDH < 22 U/L Bilirubine < 7 µmol/ L Bilirubine totaal Ureum 3,3 – 6,6 mmol/L De ‘gouden standaard’ voor leververvetting is het vetgehalte van de lever. Dieren met meer dan 10 procent triacylglycerol (nat gewicht) in de lever vertonen vaak klinische verschijnselen. De genoemde grenswaarde is moeilijk één-op-één te vertalen naar grenswaarden voor de afzonderlijke bepalingen binnen het leververvettingspakket. Afwijkingen van meerdere bepalingen binnen het pakket verhogen de kans op een serieus probleem. De NEFA-bepaling is als losse bepaling ook bruikbaar om op koppelniveau vervetting te monitoren door periodiek van twaalf dieren in de droogstand bloed te laten onderzoeken. Het streven is dan om het percentage afwijkende waarden onder de 10 procent te houden. Er is sprake van een koppelprobleem als meer dan 25 procent van de waarden afwijkend zijn. Dr. Jan Veling, rundveedierenarts
PPID bij paarden eenvoudig te onderzoeken PPID (vroeger 'Ziekte van Cushing' genoemd), is vooral bekend als een aandoening bij oudere paarden. Maar sinds paarden vaker en ook op jongere leeftijd onderzocht worden op PPID, wordt steeds duidelijker dat het ook op jongere leeftijd (vanaf ongeveer zeven jaar) kan voorkomen. Kort gezegd is PPID (Pituitary Pars Intermedia Dysfunction) een storing in het hersenaanhangsel (hypofyse), waarbij te veel hormonen afgegeven worden. Dit kan diverse symptomen geven. Het bekendst zijn de lange, krullerige vacht en slecht verharen; hieraan is de ziekte in een gevorderd stadium gemakkelijk te herkennen. Maar in de fase daarvoor, waarin PPID zich langzaam ontwikkelt, komen zeker nog andere symptomen voor, zonder dat er sprake is van vachtverandering. Deze klachten worden, juist bij paarden jonger dan 15 jaar, minder snel aan PPID gerelateerd. Voorbeelden daarvan zijn hoefbevangenheid, verminderd presteren, veel drinken en veel plassen, gevoeliger voor infecties, onvruchtbaarheid, verlies van spieren, een buikig model en abnormaal zweten. Sinds enkele jaren is het veel makkelijker om paarden te onderzoeken op PPID. Een bloedmonster genomen met een EDTA-buis (met paarse dop) is al voldoende om een bepaling te doen van het hormoon ACTH, wat een betrouwbare diagnose oplevert. Voorwaarde is wel dat het monster snel gekoeld wordt. PPID is weliswaar nog niet te genezen, maar met medicatie (pergolide) is de ziekte wel te behandelen en kunnen de nega-
tieve gevolgen langdurig worden voorkomen. Ook het aanpassen van voeding (niet te suikerrijk) en weidegang zijn belangrijk, want door een verstoorde suikerstofwisseling zijn paarden met PPID extra gevoelig voor suikers (dus ook fructaan uit het gras) en raken ze sneller hoefbevangen. Drs. Linda van den Wollenberg, paardendierenarts
Gratis PPID-onderzoek Tot en met 31 oktober loopt er een actie waarbij de GD samenwerkt met Boehringer Ingelheim. Het is dan mogelijk gratis onderzoek bij de GD te laten verrichten op PPID. Ook de materialen, het inzendformulier en de instructies die hiervoor nodig zijn, zijn gratis aan te vragen als u als dierenarts klant bent bij de GD. Dit kan via: • relatiebeheerder paard Petra Reijnen: p.reijnen@gddiergezondheid.nl of 0570-66 05 55 • de klantenservice afdeling paard via: kcapaard@gddiergezondheid.nl of 0900-1770 (optie 5) GD Veterinair | augustus 2014 |
3
Nieuws en mededelingen Najaarssymposia VeeKompas
Interpretatie uitslag Drinkbakcheck Rundvee
Na een reeks succesvolle voorjaarssymposia, staan de najaarssymposia van VeeKompas opnieuw in het teken van ‘Adviseren op grote melkveebedrijven’. Deze keer praat dr. Henk Hogeveen (Faculteit Diergeneeskunde Utrecht) u bij over het rendement van de advisering en gaat dierenarts en communicatieprofessional Roeland Wessels in op de kwaliteit van de adviseur. GD-dierenarts Anja Smolenaars bespreekt met u de actualiteiten vanuit de GD Veekijker, waarbij ze aan de hand van een sectie-uitslag ook een concrete casus zal behandelen. Hierbij komt onder andere aan de orde wat u als adviseur met het project ‘Kalversterfte’ kan. Komt u ook? Aanmelden voor één van de bijeenkomsten kan bij uw relatiebeheerder of via www.gddiergezondheid.nl/veekompas.
De GD biedt rundveehouders sinds dit voorjaar de mogelijkheid om periodiek de kwaliteit van het drinkwater in de drinkbakken te monitoren met de GD Drinkbakcheck Rundvee. Gezond en voldoende drinkwater is immers een belangrijke voorwaarde voor gezonde koeien. Wat kunt u als dierenarts met de uitslag? Welke oplossingen kunt u inzetten bij problemen? Om deze en andere vragen te beantwoorden heeft de GD 'GD Waterweb Rundvee' ontwikkeld, exclusief voor abonnees van de GD Drinkbakcheck Rundvee. De digitale adviesmodule geeft de uitslag weer en voorziet u van advies op maat en praktische tips. U ziet hoe de kwaliteit van het water in de drinkbak zich verhoudt tot de gewenste norm. U kunt inloggen met uw DAP-nummer en het inzendnummer dat op de betreffende uitslag staat. Kijk voor meer informatie op www.gddiergezondheid.nl/rund.
Deventer, GD donderdag 18 september 13.00 - 17.00 uur
BVD type 2 aangetoond
Goutum, Nij Bosma Zathe dinsdag 23 september 13.00 - 17.00 uur Berkel Enschot, De Druiventros donderdag 25 september 13.00 - 17.00 uur Utrecht, Faculteit Diergeneeskunde dinsdag 7 oktober 13.00 - 17.00 uur
Redactie Guillaume Counotte Linda van Duijn Theo Geudeke Catholine Koster Yoni Pasman Helen de Roode Sylvia Greijdanus - van der Putten Christiaan ter Veen ISSN 1388-4042 Overname van artikelen is toegestaan na schriftelijke toestemming van de GD.
Bij vier vleeskalverbedrijven in Nederland waar een uitbraak van BVD type 2 vermoed werd, is het type inderdaad vastgesteld. Op het moment van drukken van dit blad waren er geen andere verdachte gevallen van BVD type 2 bekend. Op de besmette bedrijven zijn hygiënemaatregelen geadviseerd om de verspreiding binnen het bedrijf in te perken en besmetting naar andere bedrijven te voorkomen. Omdat op alle vier bedrijven Duitse kalveren aanwezig waren heeft SKV (Stichting Kwaliteitsgarantie Vleeskalverhouderij) besloten om vanuit geheel Duitsland de import van kalveren alleen toe te staan onder strikte voorwaarden. Houd voor eventuele verdere ontwikkelingen de website van de GD in de gaten: www.gddiergezondheid.nl.
Prepress en productiecoördinatie Senefelder Misset Doetinchem Basisontwerp de PLOEG communicatie Vormgeving X-Media Solutions Doetinchem Drukwerk Senefelder Misset Doetinchem Uitgever GD Deventer Verschijningsfrequentie 12 keer per jaar
Postbus 9, 7400 AA Deventer T. 0900-1770, F. 0570-63 41 04 Voor veterinaire vragen: GD Veekijker, T. 0900-7100 000 www.gddiergezondheid.nl, info@gddiergezondheid.nl Alle genoemde tarieven zijn exclusief btw en basiskosten. Samen werken aan diergezondheid
Bloedbuizen aanleveren De GD biedt een aantal klinisch chemische pakketten aan waarbij EDTA-volbloed en/of heparinebloed nodig is. Het komt voor dat de GD een bepaling niet kan uitvoeren omdat het verkeerde materiaal is aangeleverd. Lever daarom bij twijfel altijd EDTA-volbloed aan voor hematologisch onderzoek, om problemen te voorkomen. Heparinebloed is alleen nodig als we op het inzendformulier vragen een heparinebuis in te sturen. Kijk daarom goed of dit vermeld staat bij het aanvragen van een pakket.