de gezondheidsdienst voor dieren
Nieuws en mededelingen RUWVOERWINNING EN BOTULISME Omdat er de komende periode weer ruwvoer gewonnen wordt, is het belangrijk om extra aandacht te besteden aan preventie van botulisme. Deze pagina’s zijn een bijdrage van De Gezondheidsdienst voor Dieren Postbus 9 7400 AA Deventer T. 0900-1770 E. redactie@gddeventer.com www. gddeventer.com Redactie: Kees van Maanen (deskundige infectieziekten paard), Emiel Schiphorst (marktmanager paard), Petra Reijnen (relatiebeheer dierenartspraktijken), Ria Huijben (adviseur marketing & communicatie).
Bij alle gevallen van spierzwakte en verlammingen dient in de differentiaaldiagnose ook aan botulisme te worden gedacht. Paarden zijn extreem gevoelig voor het Clostridium Botulinum-toxine; al bij een hele kleine hoeveelheid kan sterfte optreden. Deze hoge gevoeligheid betekent ook dat het lastig is om de diagnose botulisme te stellen, aangezien zeer kleine toxinenconcentraties moeilijk aan te tonen zijn en deze bij sectie mogelijk niet meer gedetecteerd kunnen worden. Onderdiagnostiek van botulisme is daardoor niet onaannemelijk. Voor de herkomst van botulisme wordt in eerste instantie terecht gedacht aan kadavermateriaal omdat de bacterie moet kunnen beschikken over een anaeroob (geen zuurstof nodig hebbend), vochtig en eiwitrijk milieu. Maar botulisme kan ook optreden in een omgeving waarin dierlijk eiwit ontbreekt, zoals rottend kuilvoer of slecht geconserveerde voordroogsilage. Vanuit preventief oogpunt is goed hygiënisch uitgangsmateriaal voor de voederwinning een eerste vereiste. Het bestrijden van mollen en het goed uitslepen van mest- en molshopen voorkomt blijvende vervuiling van het gewas met grond en mest die beide Cl. Botulinum-bacteriën bevatten. Ook is aan te
raden om het gras op minstens 7 centimeter hoogte te maaien en daarbij een wildbeugel te gebruiken, zodat geen wild verongelukt en geen kadaverresten in het gewas terechtkomen. Bij het keren, wiersen en oprapen is het zaak om de apparatuur zo af te stellen dat geen extra zand in het product wordt gewerkt. Bij het maken van voordroogbalen dient het gras tot maximaal 50% droge stof te worden gedroogd, omdat anders bij het persen de noodzakelijke verdichting niet kan worden bereikt. Een zekere hoeveelheid vocht in en een goede verdichting van de voordroog zijn noodzakelijk om een snelle en voldoende diepe pH-daling te realiseren, waardoor de groei van onder andere clostridiumbacteriën wordt stilgezet. Rechthoekbalen zouden beter te verdichten zijn dan ronde balen. Voor een goede luchtdichte afsluiting dienen minimaal 8 lagen goed plastic over het product aangebracht te worden. Tot slot is het belangrijk de balen goed te beschermen tegen aanvreten door knaagdieren en vogels.
Eindredactie: Eva Onis Uw suggesties voor het katern zijn welkom via redactie@gddeventer.com.
VEELGESTELDE VRAAG: Welke bepalingen doet de GD op het gebied van voeding? GD-Buitendienstmedewerker Petra Reijnen: "Uit onderzoek is gebleken dat de mineralenhuishouding van paarden niet altijd optimaal is. Wanneer u twijfelt of een paard de juiste hoeveelheden mineralen en vitaminen binnenkrijgt, kan de GD een bloedscreening uitvoeren (zie ook pagina 37, red.). Hierbij wordt onder meer gekeken naar de volgende gehaltes in het bloed: calcium, anorganisch fosfaat, magnesium, koper, zink, selenium (d.m.v. bepaling van GSH-pX) en vitamine E (op verzoek). Uiteraard zijn de ‘normaalwaardes’ van deze gehaltes bekend. Met de uitslag van deze test is dus snel aan te geven hoe het paard ervoor staat. Bij afwijkende waardes is het zaak om verder te kijken naar mogelijke oorzaken, zoals de kwaliteit van het ruwvoer, de besmettingstoestand van de bodem of een stofwisselingsstoornis. Voor de test zijn twee bloedbuisjes nodig: een heparinebuis en een zinkvrije serumbuis. Het benodigde inzendformulier is te vinden op www.gddeventer.com (paard> voor dierenarts). Voor meer informatie kunt u contact met ons opnemen via 0900-1770 (optie 5)."
35 HO3 / 2013
de gezondheidsdienst voor dieren
Tekst: drs. eva onis
BLOEDSCREENING: INZICHT IN DE MINERALENBALANS Mineralen en sporenelementen hebben een grote invloed op de voedselvertering, stofwisseling en weerstand van een paard. Een juiste samenstelling van het rantsoen is daarom van essentieel belang. Maar er spelen meer factoren een rol. GD-deskundige Guillaume Counotte: “Het gaat er ook om dat het paard voldoende eetlust heeft en dat het voer goed opgenomen kan worden. Via bloedonderzoek kunnen we aantonen of de mineralenbalans echt in orde is.”
Guillaume Counotte
“Ook al is het rantsoen nog zo zorgvuldig samengesteld, als een paard bijvoorbeeld een worminfectie of maagzweer heeft, dan zullen de voedingsstoffen onvoldoende opgenomen worden. Verder zal een ziek paard minder eten en een zeer actief paard zal juist een grotere behoefte hebben aan onder andere magnesium. Zo bestaan er allerlei oorzaken waardoor de mineralenbalans verstoord kan zijn”, aldus Counotte. Om er zeker van te zijn dat een paard de juiste hoeveelheden mineralen en
spoorelementen opneemt, kan de GD bloedonderzoek doen (zie kader). In het GD-laboratorium wordt gekeken naar de hoeveelheid essentiële mineralen en vitaminen in het bloed, zoals calcium, magnesium en fosfor. Ook wordt het bloedmonster onderzocht op onder meer enzymen die bij lever-, nier- en spieraandoeningen en ontstekingen afwijkend zijn.
bèta-globulinen. Dan is er bijna zeker sprake van een worminfectie en dat betekent een verhoogd risico op te weinig opname van voedingsstoffen. Ook kan veel opgemaakt worden uit de concentratie ureum (een afbraakproduct van de eiwitcyclus), maar alleen in combinatie met het albumine- en hemoglobinegehalte. Als deze waarden alle drie te laag zijn, dan heeft het paard duidelijk te weinig eiwitten binnengekregen. Dat ligt meestal aan het voer. Is de magnesiumwaarde wel goed, dan
EIWITTEN Counotte: “Een bekend voorbeeld is een verhoogde concentratie 36
HO3 / 2013
is het verstandig om eiwitten bij te voeren. Uiteraard altijd in overleg met de dierenarts en/of voerleverancier. Veel mensen denken overigens dat natuurland en vogeltjeshooi (hooi dat geoogst is na 15 juli, als alle vogelnesten verlaten zijn, red.) het beste is, maar daar kunnen heel weinig eiwitten in zitten.” MAGNESIUM "Als uit het bloedonderzoek blijkt dat het magnesiumgehalte te laag is, dan is het mogelijk dat het
de gezondheidsdienst voor dieren paard erg actief is en daarom te veel magnesium heeft verbruikt in vergelijking met wat het heeft binnengekregen. Maar het kan ook zo zijn dat het, om bepaalde redenen, te weinig heeft gegeten.” VERTEERBAARHEID "Het is uiteraard ook belangrijk om te weten of het paard in staat is om de voeding goed te verteren. Daarbij speelt de lever een centrale rol. Bij sommige leveraandoeningen is het gehalte GLDH (glutamaatdehydrogenase) in het bloed verhoogd; dit betekent dat het energieniveau laag is. Ook wordt gekeken naar de hoeveelheid gGT (gamma glutamyl transpeptidase) om te bepalen of er sprake kan zijn van toxische vergiftigingen, en het albuminegehalte maakt duidelijk of de lever nog steeds eiwitten kan produceren. We onderzoeken ook of de nieren schadelijke stoffen goed kunnen uitscheiden; er mogen dus geen ophopingen van afvalstoffen, zoals ureum en creatine, zijn.” WEERSTAND Selenium (GSH-Px) vormt de maat voor de sporenelementenvoorziening. Het is belangrijk dat dit gehalte niet te laag is, want selenium is van grote invloed op de weerstand en de spierfuncties van het dier. Bij een echt ziek paard is het vaak wel duidelijk dat er te weinig voedsel wordt opgenomen. In dat geval kan de GD onderzoeken of er sprake is van acute of
chronische infecties. Counotte: “Acute infecties worden meestal veroorzaakt door een bacterie. Bij chronische infecties door bacteriën zal er sprake zijn van een verhoogd aantal witte bloedcellen. Een acute bacteriële infectie levert een verhoogd haptoglobinegehalte op, terwijl een acute infectie door een virus een verlaagd aantal witte bloedcellen kan laten zien." EXTRA OPLETTEN Deze periode is het extra belangrijk om erop te letten dat bepaalde grassoorten veel suikers bevatten. Als het overdag zonnig is worden er door de zon veel suikers aangemaakt in het gras die, als het goed is, ’s nachts worden omgezet in onder andere celwanden. Zijn de nachten koud, dan gebeurt er weinig of niets in de grasspriet. De suikers worden dan niet afgebroken en zitten de volgende ochtend nog steeds in het gras. Vervolgens worden onder invloed van de zon weer volop extra suikers aangemaakt. Deze ophoping van suikers zorgt ervoor dat elk jaar weer veel paarden en pony’s hoefbevangen worden. “Vooral voor pony’s en oude paarden is dat gevaarlijk”, waarschuwt Counotte. “Die zijn namelijk gewend om efficiënt suiker op te nemen.”
een juiste samenstelling van het rantsoen is van essentieel belang
“Waterscheerling is ook erg gevaarlijk. In augustus worden de slootranden weer gemaaid, en dan kunnen deze giftige planten gemakkelijk in het weiland terechtkomen. En wormen kunnen natuurlijk ook problemen opleveren, het hele jaar door.” Het grootste probleem is volgens Counotte dat veel mensen niet weten wat ze hun paarden voeren. “Hierbij denk ik aan een verkeerde samenstelling
Andere aandachtspunten dit seizoen zijn giftige planten, zoals Jacobskruiskruid (zie pagina 38).
van suikers, eiwitten, mineralen en schadelijke stoffen in ruwvoer of hooi. Graszaadhooi kan bijvoorbeeld heel gevaarlijk zijn, daarvan is het belangrijk dat paardenhouders altijd bij de leverancier nagaan of het endofyten bevat. De kans is gering, maar die stof is wel zeer schadelijk voor het dier. Mijn advies is daarom: zorg er altijd voor dat je weet wat het paard eet.” ■
EQUINE SCREENING: 3 VERSCHILLENDE PAKKETTEN Al jaren worden de GD-bloedscreeningspakketten P299 en P300 veel aangevraagd. Dit zijn uitgebreide screeningspakketten met (P299) of zonder (P300) hematologie. Ook het kleinere pakket dat de GD sinds januari 2013 beschikbaar stelt (P1014 Kleine Equine Screening) heeft inmiddels zijn nut bewezen. De grote Equine Screening (P299, inclusief hematologie) is speciaal ontwikkeld voor een uitgebreide screening van ziekten, ontstekingen, anaemie en afwijkingen in de elektrolyt-huishouding. De Equine Screening excl. hematologie (P300) kan ingezet worden voor een uitgebreide screening van orgaanafwijkingen en voor een indicatie van de ontsteking. De Kleine Equine Screening (P1014) wordt vooral gekozen wanneer er zeker geen sprake is van een infectie, maar wel een goed beeld nodig is van eventuele orgaanafwijkingen. Kijk voor meer informatie op www.gddeventer.com/paard.
37 HO3 / 2013
de gezondheidsdienst voor dieren
Tekst: dr. Jet Mars
GIFTIGE PLANTEN IN EN ROND PAARDENWEIDES Eindelijk: de weideperiode is weer begonnen. Buiten lopen en grazen is gezond voor de paarden, maar alertheid is noodzakelijk. In veel weilanden groeien giftige planten die de gezondheid van paarden en pony’s ernstig kunnen schaden.
In en rond paardenweides en op natuurterreinen komen in de zomer nogal wat planten voor die giftig zijn voor paarden. De meeste paarden laten ze wijselijk staan omdat de planten bijvoorbeeld stekelig zijn of omdat deze bitter ruiken of smaken. Maar als paarden en pony’s onvoldoende te eten krijgen, kunnen ze zich toch tegoed doen aan giftige planten om de honger te stillen.
Of een paard of pony ziek wordt van het eten van een giftige plant, hangt met name af van de hoeveelheid plant en daarmee de hoeveelheid giftige stof die het dier binnenkrijgt. Gelukkig zijn de gevolgen niet altijd even dramatisch. Van sommige planten kunnen paarden en pony’s behoorlijke hoeveelheden eten zonder ziek te worden. De gifstoffen in deze planten worden
in de maag of lever onschadelijk gemaakt. JACOBSKRUISKRUID Groeien er in het weiland of op het terrein waar de paarden lopen 30 tot 90 centimeter hoge planten met gele bloemetjes en een paarse stengel? Dan is de kans groot dat het weiland vervuild is met Jacobskruiskruid. Dit is een giftige plant die veel in pony-
In en rond paardenweides komen in de zomer nogal wat planten voor die giftig zijn voor paarden.
38 HO3 / 2013
weiden, wegbermen en natuurgebieden voorkomt en elk jaar weer slachtoffers maakt onder paarden en pony’s. Doordat de gifstoffen van deze plant de lever aantasten, wordt het paard of de pony mager, sloom en begint het veel te gapen. Ook zie je dat de slijmvliezen gelig worden; dat is vooral goed te zien bij de ogen. Het ziektebeeld verslechtert snel. Doordat de lever afvalstoffen niet meer
de gezondheidsdienst voor dieren JACOBSKRUISKRUID BESTRIJDEN Om vergiftigingen te voorkomen, is het zaak om Jacobskruiskruid gericht te bestrijden; direct wanneer de plant zich aandient. Meteen bestrijden voorkomt ook dat de zaden zich kunnen verspreiden en de problemen de jaren erna nog groter worden. Geadviseerd wordt om de plant met wortel en al uit de grond te trekken en direct op te ruimen. Chemisch bestrijden van Jacobskruiskruid is in de zomermaanden een heilloze weg. Er wordt nogal eens 2,4-D of MCPA gebruikt. Maar zo’n middel slaat niet aan bij een grote plant. Van groot belang is dat de plant niet in bloei komt, want de zaadjes die daarna ontstaan zijn jarenlang kiemkrachtig en waaien meters ver weg. Chemisch bestrijden is wel een optie wanneer de plantjes nog heel jong zijn, in het voorjaar. Let bij chemische bestrijding vooral ook op de kleine rozetten die anders het jaar daarop uitgroeien tot bloeiende planten. Daarnaast is voorkomen natuurlijk beter dan bestrijden: goed beheer van het grasland is in principe altijd de beste oplossing.
opruimt, zuIlen de hersenen niet meer functioneren. Daardoor wordt het paard extreem sloom of gaat het ongecontroleerd bewegen. Wanneer deze verschijnselen optreden, is het dier niet meer te redden. Jacobskruiskruid is een tweejarige plant. Het eerste jaar heeft de plant alleen kleine rozetten. Het tweede jaar wordt de plant veel groter en bloeit hij, waarna hij afsterft. Jacobskruiskruid vormt een risico wanneer het wordt ingekuild of gehooid. De plant verliest na het maaien namelijk zijn typerende geur, kleur en smaak, waardoor paarden hem niet meer als giftig herkennen. Risicovol is ook hooi dat wordt aangevoerd uit beheersgebieden en uiterwaarden (wanneer die niet goed gecontroleerd zijn) of uit het buitenland. Er zijn overigens ook veel planten die gele bloemen hebben en niet of minder giftig zijn. Een minder gevaarlijke gele bloeier is SintJanskruid (Hypericum perforatum). Deze plant komt voor in voedselarme bermen, maar wordt ook gezien in droge graslanden. SintJanskruid bevat olie die er bij opname voor zorgt dat dieren last van zonnebrand krijgen.
ANDERE GIFTIGE PLANTEN Behalve Jacobskruiskruid zijn ook andere planten in de kruiskruidfamilie gevaarlijk: waterkruiskruid en bezemkruiskruid bijvoorbeeld. Maar er liggen nog tal van andere giftige planten op de loer, zoals bitterzoet, zwarte nachtschade en vingerhoedskruid. Of Equisetum, in de volksmond paardenstaarten (Heermoes, Lidrus) genoemd. De gifstoffen in deze gevaarlijke plant breken vitamine B af, waardoor verlamming ontstaat. De gevolgen van een vergiftiging met adelaarsvaren zijn vergelijkbaar. Paarden die deze plant eten krijgen neurologische afwijkingen en dan vooral een ongecoördineerde gang. Zonder behandeling sterven ze.
GEVAARLIJK SNOEIAFVAL Ook van resten van sierplanten als taxus, rhodondendron, buxus, Pieris japonica en laurierkers kunnen paarden ernstig ziek worden en zelfs doodgaan. De gevaarlijkste tuinplant is de taxus baccata. Een enkel takje is al voldoende om een paard te doden. Daarom is het belangrijk om nooit snoeiafval aan paarden te voeren. GIFTIGE PLANTEN IN HOOI OF KUILGRAS? Om te achterhalen of er giftige planten in hooi of kuilgras zitten, kunt u een monster opsturen naar de GD. Worden na botanische determinatie geen planten gevonden en twijfelt u toch, dan
Jacobskruiskruid
kan het monster in het chemisch laboratorium onderzocht worden op de aanwezigheid van giftige stoffen. Onderzoek van een hooiof grasmonster is ook een aanrader wanneer een paard ziek is, er geen eenduidige oorzaak is te vinden maar wel het vermoeden bestaat dat giftige planten ‘in het spel’ zijn. Dit vermoeden kan bijvoorbeeld bestaan wanneer er onbekende planten te zien zijn of het hooi van onbekende afkomst is. AUTOPSIE De diagnose ‘vergiftiging door een wilde plant’ is door dierenartsen vaak lastig te stellen. De giftige plant zelf is immers vaak opgegeten. Daarom is meestal alleen een waarschijnlijkheidsdiagnose mogelijk. De GD kan op gestorven dieren autopsie verrichten. Dan worden afwijkingen aan bijvoorbeeld de lever herkend, in een aantal gevallen kan de gifstof worden aangetoond en soms wordt nog een stuk van de giftige plant in de maag gevonden. ■
Paardenstaarten (Heermoes Lidrus)
39 HO3 / 2013
de gezondheidsdienst voor dieren
Nieuws en mededelingen GRATIS MATERIALEN VOOR MESTONDERZOEK Ieder paard heeft wormen. Sommige kunnen koliek veroorzaken, andere leveren vooral gevaar op voor veulens (spoelwormen) en jonge paarden (kleine strongyliden en bloedwormen). De beste aanpak is behandelen op basis van mestonderzoek. Via de GD Webwinkel (zie www.gddeventer.com) kunt u hier nu gratis materialen voor bestellen: het GD Wormenpakket Paard. Het mestonderzoek toont wel of geen wormeieren aan. Als er geen of weinig eitjes van het type strongylus worden uitgescheiden, is bestrijding niet direct noodzakelijk. Een paar bloedwormen en/of kleine strongyliden zorgen ervoor dat de weerstand van een paard wordt opgebouwd en onderhouden. Worden er echter veel eitjes gevonden in de mest, dan is bestrijding wel noodzakelijk om te voorkomen dat andere paarden grote aantallen larven van de weide opnemen en ook besmet raken.
TEST ZELF DE DRINKWATERKWALITEIT Veel paarden drinken zuiver kraanwater, maar paarden in afgelegen weilanden en veulens in de opfok moeten het vaak met slootwater en/of bronwater stellen. Al dit water kan doorgaan voor drinkwater, maar een goede en regelmatige kwaliteitscontrole is van levensbelang voor het paard. Een belangrijk advies is daarom dat paardenhouders hun sloot en slootwater moeten kennen. Zelfs al is de sloot puur natuur en treft men langs de kant geen enkele bron van vervuiling aan, dan nog is waakzaamheid geboden. In sloten waar veel afgestorven planten liggen of waar op de bodem een dikke laag slib ligt (meer dan 20 centimeter) zullen rottingsprocessen de sloot vervuilen met zwavel. Goed water hoort helder, kleurloos en geurloos te zijn. Water met zwavel ruikt naar rotte eieren en zal bij inname zenuwafwijkingen veroorzaken. In de zomer steekt nog een gevaar de kop op. Bij hoge temperaturen en in ondiepe wateren gedijen blauwalgen uitstekend. De giftige stoffen (cyanotoxines) die vrijkomen bij het afsterven van blauwalgen tasten de lever en de nieren van het paard aan. Eerst geeft dat weinig klachten, maar op den duur zal een paard minder presteren en er minder fit uitzien. Bij langdurige inname gaat het dier eraan onderdoor. Bij twijfel kunt u zelf de kwaliteit van het slootwater testen. Dat kan met de doe-het-zelftest die is ontwikkeld door de GD en LTO Nederland (zie www.gddeventer.com). Ook kunt u via de GD Webshop het pakket P209 ‘Volledige pakket voor geschiktheid drinkwater’ bestellen. Hierbij wordt door middel van een uitgebreide chemische en bacteriologische analyse een goed beeld gegeven van de geschiktheid van het water.
HANDIGE GRASLANDKALENDER Het voorjaar is het geschikte moment om de juiste strategie te bepalen voor wormbestrijding. De GD heeft daar een handig hulpmiddel voor ontwikkeld: de Graslandkalender (gratis te downloaden op www.gddeventer.com). Hierop kunt u samen met paardenhouders het weideschema en ontwormplan invullen. In het groen is het ideale schema aangegeven, met als doel: minder ontwormen en een zo klein mogelijke kans op worminfecties.
40 HO3 / 2013