Jaarverslag monitoring 2023

Page 1


Inhoud

Voorwoord 3

1 Monitoring: zo doen we dat Interview Arjan Stegeman (Universiteit Utrecht) 4

2 Tijdlijn: een jaaroverzicht van belangrijke bevindingen uit en ontwikkelingen in de monitoring 12

3 Samenwerking: in gesprek met Mathilde Uiterwijk (CMV) en Melle Holwerda (WBVR) 22

4 Verdiepingen: interessante casussen uit de monitoring rundvee, varken, pluimvee, kleine herkauwers en paard 28

5 De mensen achter de monitoring 50

Monitoring Jaarverslag Diergezondheid 2023 geeft een overzicht van de diergezondheid over 2023. Het is een productie van Royal GD, team monitoring en marketingsupport & communicatie. Het copyright ligt volledig bij Royal GD. De resultaten in deze publicatie mogen niet zonder schriftelijke toestemming van de auteurs of de leden van de Begeleidingscommissie Monitoring Diergezondheid verwerkt of gebruikt worden (bijvoorbeeld in wetenschappelijk onderzoek) tenzij sprake is van citatie. Op citaties is auteursrecht van toepassing.

Voorwoord

Het afgelopen jaar toonde opnieuw het belang van de veterinaire monitoringssystematiek in Nederland voor het vroegtijdig opvangen van signalen over diergezondheid. Bijvoorbeeld bij de opkomst van het blauwtongvirus in de tweede helft van 2023. Dankzij goede contacten, samenwerking en bestaande structuren was binnen enkele dagen duidelijk wat er aan de hand was. Er kon direct worden opgeschaald en de sector werd goed geïnformeerd. Waar houders van schapen en runderen aan het einde van het jaar nog ongerust naar het voorjaar van 2024 keken, namen de zorgen af door de beschikbaarheid van meerdere vaccins. Dankzij de beschikbare monitoringsgegevens uit de Data-analyse konden we de impact van blauwtong op schapen en runderen in beeld brengen en onder andere het belang van een vaccin en vaccineren onderbouwen.

Hoe snel een dierziektesituatie kan veranderen, blijkt ook uit de ontwikkelingen rondom vogelgriep. Waar vogelgriep de pluimveesector in 2022 nog in een houdgreep hield, daalde het aantal meldingen bij gehouden pluimvee en wilde vogels fors in 2023. Dit alles neemt niet weg dat voortdurende monitoring van groot belang is om uitbraken vroegtijdig op te blijven sporen en calamiteiten te voorkomen. Ook nieuwe situaties, zoals vogelgriep bij koeien en mensen in de Verenigde Staten, vragen om waakzaamheid.

Voor de monitoring werken we met veel partijen samen, die elkaar goed aanvullen. Een breed perspectief is belangrijk bij het signaleren en aanpakken van dierziekten. In dit jaarverslag delen we ook verhalen van onze partners. Zo gaat hoogleraar Gezondheidszorg Landbouwhuisdieren Arjan Stegeman (Universiteit Utrecht) in op de bereidheid van alle betrokkenen in het veld om gegevens en signalen te delen. Iets om te koesteren. Verder vertelt Melle Holwerda, hoofd van het nationaal referentielaboratorium van Wageningen Bioveterinary Research (WBVR), over vector-overdraagbare virale dierziekten. Hij gaat in op het belang van het typeren van virussen en het delen van kennis over hoe uitbraken zich ontwikkelen. En waar het om vectoren gaat, is het Centrum Monitoring Vectoren (CMV) een belangrijke samenwerkingspartner. Veterinair microbioloog en dierenarts Mathilde Uiterwijk van het CMV komt aan het woord over deze samenwerking en hoe het CMV de impact die vectoren hebben op de humane en dierlijke gezondheid wil minimaliseren.

Het vertrouwen dat we met al onze partners delen is een belangrijke pijler voor zowel de diergezondheid als de volksgezondheid in Nederland. Daarom een groot woord van dank aan iedereen die ook het afgelopen jaar weer een bijdrage heeft geleverd aan de diergezondheidsmonitoring!

Lotte Roos

Coördinator monitoring Royal GD

1

Diergezondheidsmonitoring is belangrijk voor diergezondheid en dierenwelzijn, het beschermen van de volksgezondheid en de exportpositie van Nederland.

In Nederland leven veel mensen en dieren samen op een klein oppervlak. Daarom is het belangrijk dat we een systeem hebben dat de gezondheid van dieren in Nederland constant en nauwkeurig in de gaten houdt. De overheid en veehouderijsector hebben samen met Royal GD de diergezondheidsmonitoring opgezet. GD voert deze monitoring uit.

Monitoring: zo doen we dat

De diergezondheidsmonitoring biedt een breed vangnet voor het zo vroeg mogelijk opvangen van signalen over diergezondheid. Het systeem is laagdrempelig en vrijwillig. De signalen zijn afkomstig uit de sectoren rund, varken, pluimvee, schaap, geit en paard. Ze komen van dierhouders, dierenartsen, verwerkende industrie, onderzoeksinstituten en instanties die zich inzetten voor de volksgezondheid. De monitoring onderzoekt, bundelt en analyseert deze signalen. De uitkomsten van de monitoring worden gedeeld met dierhouders, dierenartsen en betrokken partijen, zoals overheid, veehouderijsector, humane gezondheidszorg en (mits relevant) omringende landen. Zo kunnen zij, indien nodig, actie ondernemen.

Drie doelen

Diergezondheidsmonitoring is essentieel voor de gezondheid en het welzijn van dieren, mensen en de Nederlandse economie. Daaruit volgen de volgende monitoringsdoelstellingen:

• Opsporen van uitbraken van bekende ziekteverwekkers die, voor zover bekend, niet in Nederland voorkomen;

• Opsporen van onbekende aandoeningen of ziekteverwekkers;

• Zicht houden op trends en ontwikkelingen in de veehouderij.

Animal Health Regulation (AHR)

De Europese regels om dierziekten te voorkomen en te bestrijden zijn vastgelegd in de Europese diergezondheidsverordening, de Animal Health Regulation (AHR). Deze verordening bepaalt dat elke lidstaat een systeem moet inrichten om aangewezen en opkomende (nieuwe) dierziekten bij landbouwhuisdieren en paarden te monitoren. De AHR is sinds 2021 van kracht. Sindsdien zijn de monitoringsprogramma’s voor aangewezen dierziekten, die worden uitgevoerd door GD, een wettelijke taak van de Nederlandse overheid. Het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) heeft daarvoor GD aangewezen als rechtspersoon met een wettelijke taak.

Hoe werkt het?

Stap 1 – Verzamelen

De diergezondheidsmonitoring verzamelt signalen uit het veld, zowel reactief als proactief. Deze informatie geeft inzicht in trends en ontwikkelingen in diergezondheid.

Reactieve monitoringsinstrumenten

Bij de reactieve instrumenten ligt het initiatief bij veehouders, dierenartsen en andere erfbetreders. Doel is het breed opvangen van zoveel mogelijk signalen uit het veld.

Reactieve instrumenten zijn:

• Veekijker en Helpdesk Paard

De telefonische helpdesken voor dierenartsen en dierhouders waar ervaren en gespecialiseerde GDdierenartsen kosteloos deskundige hulp en advies op maat bieden.

• Pathologie

Dierhouders en dierenartsen kunnen dieren inzenden voor pathologisch onderzoek. Hiermee kunnen ze inzicht krijgen in doodsoorzaken en/of bedrijfsproblemen of juist bepaalde zaken uitsluiten.

• Veterinaire Monitoring Pluimvee (VMP)

Een samenwerkingsverband tussen een aantal pluimveepraktijken en GD. Dierenartsen leveren op vrijwillige basis digitaal informatie aan over pluimveegezondheid, zoals toegediende vaccinaties en bevindingen van bedrijfsbezoeken.

• Online Monitor

In opdracht van de varkenshouder leggen dierenartsen na elk bedrijfsbezoek de klinische signalen (en eventuele diagnose) vast in de Online Monitor. Zo houden we zicht op trends in de varkensgezondheid in Nederland.

Veterinaire Milieutoxicologie

Ondersteuning voor dierhouders en dierenartsen bij de vraag of diergezondheidsproblemen te maken hebben met milieuverontreiniging. Het vroeg signaleren van dit soort problemen kan voorkomen dat ze uitgroeien tot volksgezondheidsrisico’s en economische schade.

Proactieve monitoringsinstrumenten

Bij de proactieve instrumenten ligt het initiatief voor informatieverzameling bij GD. Proactieve instrumenten zijn: Data-analyse

Analyse van geanonimiseerde data brengt trends en ontwikkelingen van algemene gezondheidskenmerken en aandoeningen in beeld. Hiervoor worden gegevens gebruikt vanuit het labonderzoek en van diverse dataleveranciers. Denk aan gegevens over onder andere melkproductie, melkkwaliteit, vruchtbaarheid, antibioticumgebruik, dierverplaatsingen en sterfte.

Prevalentieonderzoek

Regelmatig wordt onderzoek uitgevoerd naar de mate van voorkomen van (endemische) dierziekten. Deze dierziekten worden gekozen op basis van criteria als economische schade, belang voor de volksgezondheid en de mogelijkheid tot het nemen van maatregelen.

Bewakingsprogramma’s

Voor een aantal dierziekten schrijft Europese regelgeving onderzoek voor op een deel van de Nederlandse veestapel om de aanwezigheid van de betreffende ziekten uit te sluiten. GD voert bewakingsprogramma’s uit voor bijvoorbeeld brucellose, blauwtong en aviaire influenza.

Stap 1: Verzamelen

Stap 2: Analyseren

Het vertalen van informatie uit de monitoring naar de praktijk is dé grote meerwaarde van dit unieke systeem

Stap 2 – Analyseren

Regelmatig bespreken en analyseren de Veekijkerdierenartsen samen met andere experts alle signalen en uitkomsten in het Veekijkeroverleg.

Stap 3 – Concluderen

GD schrijft voor elke sector rapportages met de conclusies en eventuele aanbevelingen voor vervolgacties.

Stap 4 – Informeren

De uitkomsten van de monitoring delen we periodiek met de overheid, veehouderijsector, veehouders en dierenartsen, humane gezondheidszorg en omringende landen. Als er mogelijk (acuut) risico voor dier en/of mens is, neemt GD direct contact met hen op. De overheid en sectorpartijen besluiten of vervolgacties voor de veehouderij nodig zijn zoals extra onderzoek, communicatie of aanpassingen van beleid.

Informatie uit de monitoring delen we via de monitoringsrapportages, Veekijkernieuws, website, nieuwsbrieven, vakbladen (zoals Veterinair) én onze podcasts. We delen de informatie ook via kanalen buiten GD zoals het Tijdschrift voor Diergeneeskunde. Ook netwerken zoals het kennisnetwerk kleine herkauwers, intervisiebijeenkomsten en nationale en internationale congressen zijn belangrijk.

Op de hoogte blijven?

In het Veekijkernieuws geven we, per diersoort, een terugkoppeling van opvallende zaken uit de monitoring. Wilt u het meest actuele monitoringsnieuws ook in uw postvak ontvangen? Meldt u dan aan via: www.gddiergezondheid.nl/email

In de podcast ‘Trends uit de monitoring’ bespreken onze experts opvallende signalen uit de diergezondheidsmonitoring. De podcast is te beluisteren via de website van GD en Spotify. Abonneren op de podcast kan via: www.gddiergezondheid.nl/actueel/podcast

Stap 3: Concluderen

Stap 4: Informeren

Arjan Stegeman is hoogleraar Gezondheidszorg Landbouwhuisdieren aan de Universiteit Utrecht, met als specialisatie de epidemiologie van infectieziekten. Hij constateert dat het monitoringssysteem in Nederland goed werkt, maar signaleert tegelijkertijd uitdagingen voor de toekomst.

Arjan Stegeman, hoogleraar Diergeneeskunde, faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht

“In Nederland is de basismonitoring van dierziekten goed geregeld. Het is een belangrijke aanvulling op wettelijke regelingen zoals de aangifteplicht voor bepaalde ziekten. Als je veel drempels opwerpt en als meldingen tot negatieve consequenties kunnen leiden, dan melden mensen problemen pas laat. Door het laagdrempelige systeem vangen we signalen juist heel vroeg op in Nederland.

Collectieve verantwoordelijkheid

Ons monitoringssysteem is geboren kort na de grote varkenspestepidemie van 1997-1998. Ik kan me herinneren dat je destijds bij een verdenking van klassieke varkenspest tweemaal bloedonderzoek moest laten doen met drie weken ertussen. Pas daarna werd een verdacht bedrijf weer vrijverklaard. Een dergelijk langdurig proces helpt niet om het vertrouwen van veehouders te krijgen. Het systeem dat we nu hebben, is vele malen sneller en veehoudervriendelijk. Als je kijkt naar de Veekijker en de snelle procedures voor het inzenden van dieren en pathologisch onderzoek tegen relatief weinig kosten, dan zie je dat veehouders snel zinvolle informatie uit de monitoring ontvangen, waarmee ze problemen kunnen oplossen. Dankzij deze opzet bestaat er een collectief verantwoordelijkheidsgevoel bij veehouders, zeker in het geval van besmettelijke ziekten.

Nieuwe technieken

“Het is een laagdrempelig systeem waarin vertrouwen bestaat.”

Richting de toekomst is het belangrijk om te kijken naar wat er goed gaat. Dat doen we momenteel met een wetenschappelijke evaluatie van de basismonitoring (zie kader). Tegelijkertijd is het essentieel om te bestuderen wat we nog aan het systeem kunnen verbeteren of aanpassen. Daarbij is een belangrijke rol weggelegd voor nieuwe technieken, met name voor sensoring en biosensoring. Je ziet nu al dat koeien steeds vaker uitgerust worden met bijvoorbeeld locomotiesensoren, die kreupelheden opsporen. Ook aan melkrobots worden steeds meer sensoren gehangen. Deze apparatuur geeft informatie die potentieel nuttig kan zijn voor de monitoring. Welke stoffen er in de melk zitten, of er kreupelheden zijn, dat soort gegevens. Bij runderen zitten de sensoren meestal aan individuele dieren, bij varkens en kippen zitten de sensoren vaker in de stal in de vorm van camera’s of microfoons. De ontwikkeling van die technieken gaat best snel en ze stellen ons in staat om in een vroeger stadium signalen van afwijkende gezondheid op te pikken. Daarnaast komen biosensoren op, die signalen van ziektekiemen meten aan dieren of in de omgeving. Zo kun je het vogelgriepvirus tegenwoordig al in de lucht meten. Een humaan voorbeeld is het meten van de covid-besmettingsdruk via de rioolwatergegevens, iets wat voor vogelgriep in de VS ook al wordt gedaan. Ook voor veehouderijbedrijven komen dergelijke mogelijkheden beschikbaar. Deze systemen leveren op bedrijfsniveau informatie aan de veehouder. De vraag is vervolgens, hoe je de data uit deze bedrijfssystemen aan de basismonitoring gaat koppelen. Willen mensen dat überhaupt wel? Bovendien moet je nu al anticiperen op de datasystemen die aan dergelijke technologieën vastzitten. Als veehouders de achterliggende data niet willen delen kan het wel met zogenaamde ‘federated’ systemen, waarbij de analyse op de bedrijven zelf plaatsvindt. Je kan het dan zó regelen dat alleen bij een afwijkend signaal uit de data een stukje informatie naar de basismonitoring gestuurd wordt. Die krijgt dan dus niet meer de data, maar alleen een melding als er wordt afgeweken van de verwachte waarden. De data-analyse vindt plaats op de plek waar de data gegenereerd worden. Dat past bij de trend dat mensen steeds huiveriger worden om data af te staan. Ook voor dierenartsen hebben deze technologische ontwikkelingen gevolgen. Een practicus zal moeten leren om dergelijke data goed te kunnen interpreteren. Het staat nu allemaal nog in de kinderschoenen, maar de onderliggende trend is robuust.

Consolidatie dierenartspraktijken

De consolidatie en ketenvorming onder dierenartsenpraktijken gaat ondertussen verder. We moeten onderkennen dat dit een uitdaging voor de monitoring kan gaan vormen, omdat ze zelf meer kennis in de keten hebben en afspraken met andere laboratoria kunnen maken. Het is ongewenst dat monsters van een uitbraak die nog niet op het netvlies van de dierenarts staan, de grens over gaan en dergelijke informatie niet in de basismonitoring komt. Dat risico neemt toe als een commerciële partij veel praktijken onder zich heeft. Zij zullen proberen om de schaal die ze hebben te gebruiken om efficiënter in te kopen bij laboratoria. Binnen de monitoring moet je dus anticiperen op deze ketenvorming onder dierenartsenpraktijken en nadenken hoe je de informatie zeker kunt stellen.

Schaalvergroting landbouw

In de agrarische sector zelf gaat de schaalvergroting ondertussen ook verder. In Nederland hebben we relatief kleine veehouderijen in vergelijking met sommige buitenlanden. Daar is regelmatig sprake van grote integraties waarbij voerfabriek, veehouderij en slachterij in één hand zijn. Dat maakt monitoring veel ingewikkelder, want zo’n grote integratie heeft veel macht en wil controle op het hele proces. Deze grote bedrijven hebben ook vaak eigen laboratoria en maken hun data vaak niet openbaar uit concurrentieoverwegingen. Hoewel schaalvergroting een onmiskenbare trend is in alle sectoren, zie ik dergelijke integraties nog niet zo snel ontstaan in Nederland. Het past ook niet in onze agrarische traditie. Door schaalvergroting wordt wel de macht van individuele veehouders groter.

Professionalisering

De rol van de practicus nu en in de toekomst is om meerdere redenen een aandachtspunt. Niet alleen omdat dierenartsen nóg beter om moeten leren gaan met data, sensoren en andere nieuwe technieken, maar juist ook vanwege de schaalvergroting. Als je tweehonderd klanten hebt en er is er eentje die je onder druk zet, dan kan je daar makkelijk afscheid van nemen. Op het moment dat je maar twintig klanten hebt en er loopt er één weg, ben je 5 procent van je omzet kwijt. Een practicus wordt dus financieel afhankelijker van minder boeren. Dat vraagt om een sterkere positie voor dierenartsen. Je moet als practicus ook het belang van het grotere geheel dienen, van de collectieve boerenstand bij bedrijfsoverschrijdende infecties en van de volksgezondheid. Voor de monitoring is het belangrijk dat dierenartsen dat collectief belang kunnen waarborgen. De signalen die we binnenkrijgen moeten immers blijven kloppen. Berenschot heeft in 2022 een rapport gepubliceerd waaruit bleek dat de kwaliteit omhoog moet. Daarvoor is het belangrijk dat belangenbehartiging en controle op regelgeving gescheiden zijn. Momenteel is het ministerie van LVVN daarom bezig om met een aantal partijen een organisatievorm te vinden om de kwaliteit te borgen. Binnen zo’n organisatie moeten onder meer de erkenning, tuchtrecht en na- en bijscholing gevat

worden. Ook is bijvoorbeeld een regelmatige erkenning als dierenarts nodig. De nieuwe organisatie moet bijdragen aan een sterkere positie van practici. De grote meerderheid wil het goed doen en op deze manier moet dat worden gefaciliteerd. Tegelijkertijd moet het leveren van slechte kwaliteit zorg ontmoedigd worden.

Houden wat je hebt

De uitdaging is vooral om het uitstekende monitoringssysteem dat we nu hebben, in de benen te houden op het moment dat de sector gaat krimpen. We zijn klein land met veel mensen, die veel verschillende dingen willen. We moeten in Nederland enorm blij zijn met het systeem dat er nu is en ons best doen om dat in stand te laten. In de jaren ‘90 van de vorige eeuw en aan het begin van deze eeuw hebben we enorme uitbraken gehad van varkenspest, mond-en-klauwzeer en vogelgriep. Niemand wil dat nog eens. Dankzij de huidige basismonitoring kunnen we veel sneller ingrijpen en blijven de meeste uitbraken beperkt tot individuele bedrijven en wilde fauna. Dat zie je ook bij de vogelgriep, de situatie zoals in 2003 hebben we niet terug gehad. Het systeem werkt, dat moet je koesteren.”

Wetenschappelijke evaluatie basismonitoring

Arjan Stegeman begeleidt samen met Gerdien van Schaik (Universiteit Utrecht/GD) en Wim van der Poel (Wageningen Bioveterinary Research), Imke Vredenberg die als promovenda de basismonitoring wetenschappelijk evalueert. In het onderzoek wordt onder meer gekeken naar de dekking van de monitoring over het land en over dierenartspraktijken en diersectoren. Welke regio’s sturen vaker dieren in of bellen de Veekijker? Is verschil tussen sectoren? Wordt oversterfte gerapporteerd? Werken de instrumenten? Stegeman: “De dekking van de basismonitoring varken en rund lijkt behoorlijk goed. Er wordt regelmatig gemeld. Het is een laagdrempelig systeem waarin vertrouwen bestaat.” In het laatste gedeelte van het promotieonderzoek wordt nu uitgezocht waarom sommige veehouders en dierenartsen meer insturen of bellen dan anderen.

Veekijkerdierenartsen • 5 Dierenartsen Paard • 146 Bedrijfsbezoeken • 8 Pathologen signalering • Laagdrempelig • Voedselproduce • Reactief-Proactief • Data-analyse • 6.952 Pathologische onderzoeken • 10 Monitoringsrapportages • One Health Internationaal • Kennisdeling • Overheid Zoönosen • Opkomende dierziekten

2023

januari februari

Afwijkende Ms-serologie • De monitoring op Mycoplasma synoviae (Ms) richt zich op de Msvrijstatus van bedrijven. De Ms-SPA-test spoort antistoffen op die bij vroege infecties worden aangemaakt (IgM). In de Ms-monitoring testte een pluimveekoppel negatief in de Ms-SPA-test en positief in de Ms-ELISA bij overplaatsen. Met PCR toonde GD ook de Ms-bacterie aan in hetzelfde koppel. Genetisch onderzoek van de Ms-stam toonde aan dat bij deze casus sprake was van een genotype dat al bekend is binnen de Nederlandse pluimveesector. Een antibioticumbehandeling gericht op een andere ziektekiem, maar ook effectief tegen Ms, kan invloed hebben op het verloop van de Ms-infectie en de ontwikkeling van antistoffen, en daarmee ook op de resultaten van de monitoringstesten voor het opsporen van vroege Ms-infecties. In deze casus kon niet worden uitgesloten dat een eerdere antibioticumbehandeling heeft geleid tot deze tegenstrijdige serologische resultaten.

IBR-uitbraak in Noord-Nederland • In december 2022 en begin 2023 verloren acht melkveebedrijven in Noord-Nederland plotseling hun IBRvrijstatus door een IBR-besmetting. Op drie van deze bedrijven werden neusswabs genomen. Analyse van deze neusswabs door GD met whole genome sequencing toonde aan dat het dezelfde virusstam betrof, die verschilde van andere virusstammen die elders in Nederland infecties veroorzaakten. Dit bevestigde het vermoeden van een gemeenschappelijke bron op de betreffende bedrijven. In februari en maart werden in het gebied geen nieuwe IBR-besmettingen vastgesteld, waarmee de uitbraak succesvol tot stilstand leek gebracht. Snelle vaccinatie en extra hygiënemaatregelen droegen hieraan bij.

www.gddiergezondheid.nl/actueel/ nieuws/2023/01/meerdere-ibr-gevallenin-noord-nederland

Diarree door Clostridium perfringens type C op ongebruikelijke leeftijd • Een dierenarts stuurde biggen in voor pathologisch onderzoek om de oorzaak te achterhalen van terugkerende plotse sterfte van enkele goede zuigende biggen per week van 2 tot 3 weken leeftijd. Bij GD werd de diagnose necrotiserende ontsteking van de dunne darm en een infectie met Clostridium perfringens type C gesteld, een pathogeen die zelden wordt gevonden in biggen ouder dan enkele dagen. De veehouder verstrekte een papje aan de zuigende biggen, wat tot een relatief overschot aan eiwit kan leiden en een tekort aan trypsine, om de toxines van Clostridium perfringens type C af te breken.

Melkziekte in zachte winters • In de wintermaanden van 2022/2023 ontving GD diverse signalen van melkziekte bij schapen. Ten onrechte wordt soms gedacht dat schapen tijdens zachte winters met veel gras geen bijvoeding nodig hebben. Melkziekte, slepende melkziekte en stijve overhouders zijn aandoeningen die jaarlijks in meer of mindere mate voorkomen. Het optreden van deze aandoeningen hangt in vrijwel alle gevallen samen met het rantsoen van drachtige dieren. In winters met veel gras blijkt dat schapen die buiten lopen vaak weinig krijgen bijgevoerd. Het is van belang om drachtige schapen goed te voeren, met name in de laatste weken van de dracht.

Trilbiggen en hypoplasie van het cerebellum • Vanuit een vermeerderingsbedrijf werden vijf pasgeboren biggen opgestuurd naar GD voor pathologisch onderzoek met als klacht ‘trilbiggen’. In alle biggen werd een hypoplasie van het cerebellum gevonden, de kleine hersenen waren onvoldoende ontwikkeld. Histologisch was geen ontsteking te zien in de hersenen en er werd geen PRRSv of PCV2 aangetoond. Hersenmateriaal van deze biggen testte positief op Atypisch Porcine Pestivirus (APPV). Hoewel APPV waarschijnlijk vaker voorkomt op Nederlandse varkensbedrijven, wordt de diagnose slechts af en toe gesteld. Biggen met APPV kunnen vanzelf herstellen na een paar dagen/weken en daarna meestal weer normaal presteren.

Salmonellose bij paarden • In februari werd een jaarling met ernstige diarree aangeboden aan een tweedelijns kliniek. Het PCR-diarreepakket van GD toonde salmonella aan. Een controlekweek, na zeven dagen behandeling met antibiotica, verliep negatief. Aangezien de jaarling afkomstig was van een salmonellagecertificeerd melkveebedrijf en de uitscheiding van salmonella vaak intermitterend verloopt, werd twee weken later nogmaals een kweek ingezet. Hierbij werd Salmonella Typhimurium aangetoond. Bij heronderzoek een maand later was de kweek opnieuw positief. Omdat de eigenaar hierna geen mestonderzoek meer wilde doen, is de jaarling nog een tijdje in isolatie gehouden.

023

Een botulisme-uitbraak op een paardenmelkerij • In Nederland komt botulisme bij paarden niet vaak voor. In januari werden binnen enkele dagen vijf Belgische trekpaarden dusdanig ernstig ziek, met opgetrokken buik, slikproblemen, spiertrillingen en verlammingen, dat ze geëuthanaseerd moesten worden. Twee paarden werden voor pathologisch onderzoek aangeboden aan GD, waarbij de doodsoorzaak niet vastgesteld kon worden (in geval van botulisme werden post-mortem geen macroscopische en microscopische afwijkingen gevonden). Ook de botulismetesten bij Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) op lever, maag- en darminhoud verliepen negatief. Een monster van de graskuil testte negatief. In de luzernekuil werd wel met de PCR Clostridium botulinum type B aangetoond.

Brachyspira hyodysenteriae aangetoond in leghennen • Brachyspira-infecties kunnen aviaire intestinale spirochetose (AIS) veroorzaken. De bacterie is een bekende darmpathogeen bij varkens.

Binnen de GD-monitoring is in 2023 voor de eerste keer een Brachyspira hyodysenteriae (B. hyo)-infectie vastgesteld in leghennen. De dieren kampten met een hoge water/voer-verhouding, en natte mest en vieze veren rond de cloaca. De blindedarmen van de kippen besmet met alleen B. hyo of met een menginfectie van B. intermedia en B. hyo vertoonden puntbloedingen. In dieren met B. hyo was de ontsteking meer uitgesproken. De verschijnselen namen in de loop van de tijd af. De infectie had zich ook verspreid naar een andere stal op het bedrijf. De B. hyo-stammen uit beide stallen zijn onderzocht met whole genome sequencing (WGS). WGS liet zien dat de stammen genetisch B. hyo-stammen waren en dat in beide stallen eenzelfde stam werd gevonden (kloon). Dit laatste wijst op versleep van stal naar stal. De stammen leken niet op in de GenBank bekende B. hyo-stammen bij varkens.

Stand van zaken abortus bij kleine herkauwers • Jaarlijks onderzoekt GD 100 tot 150 geaborteerde of doodgeboren lammeren middels pathologisch onderzoek. Abortus, vroeggeboorte, doodgeboorte en geboorte van slappe lammeren (abortus) kunnen worden veroorzaakt door besmettelijke en nietbesmettelijke oorzaken. De meest aangetoonde verwekkers van abortus in Nederland zijn Listeria spp., Campylobacter spp., Chlamydia spp. en Toxoplasma gondii. De veroorzakers van infectieuze abortus bij schapen en geiten zijn vaak van dier op mens overdraagbaar (zoönose). Het aantal inzendingen voor abortusdiagnostiek is niet representatief voor de populatie kleine herkauwers in Nederland. Sinds 2022 is de monitoring van abortus bij kleine herkauwers uitgebreid door geselecteerde bedrijven voor de monitoring van Brucella melitensis de mogelijkheid te geven eenmalig kosteloos laagdrempelig abortusdiagnostiek te doen wanneer de houder te maken heeft met abortus op het bedrijf.

Colibacillose Schimmel

Hypoglycemie Toxoplasmose

Listeriose Onbekend

Yersinia-uitbraak op melkveebedrijf met zorg- en publieksfunctie • Op een melkveebedrijf met zorg- en publieksfunctie werd bij een langdurig ziek kalf een Yersinia pseudotuberculosis-infectie vastgesteld na mestonderzoek. De rundveedierenarts van het bedrijf nam contact op met de Veekijker voor advies. Yersinia pseudotuberculosis is een zoönose, en vanwege de zorgfunctie en de verkoop van rauwmelkse zuivel aan huis is melding gedaan bij de NVWA. Het kalf is geëuthanaseerd en er zijn aanvullende hygiënemaatregelen getroffen op het bedrijf. De verkoop van rauwmelkse zuivel is gestopt. De casus is tevens besproken in interdisciplinair overleg met onder andere de humane gezondheidssector.

Figuur: Uitslagen pathologie abortus kleine herkauwers in 2023
Placentitis
Chlamydiose
Campylobacteriose
Pasteurellose

maart april

Meer listeriose bij pathologisch

onderzoek • In de eerste helft van 2023 heeft

GD bij pathologisch onderzoek vaker dan verwacht listeriose vastgesteld. Bij veertien volwassen runderen met hersenontsteking en bij twee verworpen vruchten werd een listeria-infectie aangetoond. Dierengezondheidszorg

Vlaanderen (DGZ) meldde een vergelijkbare stijging in L. monocytogenes-infecties bij herkauwers. De toename kan mogelijk worden toegeschreven aan het voeren van minder goed geconserveerde maïs- of graskuilen uit de zomer van 2022, waarin de bacterie makkelijker kan overleven. Ook bij kuilen met veel grond is het risico groter, aangezien de kiem vrij voorkomt in de omgeving. Listeriose is een zoönose en kan ook bij mensen ziekte veroorzaken.

Echinococcus bij een paard • Een 17-jarige Tinker werd aangeboden voor pathologisch onderzoek. Voor het overlijden vertoonde het paard enige tijd klinische klachten, sloomheid, slecht eten en na verloop van tijd ook neurologische verschijnselen, en verhoogde leverwaardes. Bij post-mortem onderzoek werd een ernstige chronische leverontsteking vastgesteld en werden enkele chronische echinococcus-blazen aangetroffen. Aangezien E. granulosus meldingsplichtig is, is melding gedaan bij de NVWA en materiaal ter typering opgestuurd naar het RIVM. Hier werd vastgesteld dat het ging om E. equinus. Bij navraag bleek het paard circa tien jaar daarvoor uit Ierland geïmporteerd, waar deze parasiet nog endemisch voorkomt. E. equinus is volgens gegevens uit de literatuur als pathogeen zoönotisch gezien minder relevant dan E. granulosus.

Infecties met SP bij hobbypluimvee • In april en mei stelde GD Salmonella Pullorum (SP)infecties vast bij hobbypluimvee. De infecties uitten zich door hoge sterfte bij zeer jonge kuikens en nietuitgekomen broedeieren. De infecties waren gelinkt aan een broedlocatie waar eieren van diverse herkomsten worden uitgebroed. Onderzoek bij moederdieren leverde geen bron van SP op. Genetisch onderzoek toonde identieke isolaten aan, verschillend van eerdere uitbraken. SP, een onbeweeglijke salmonella uit groep D, veroorzaakt hoge sterfte bij jonge kuikens en kan bij volwassen kippen subklinisch verlopen, maar zij kunnen de bacterie via eieren aan hun kuikens doorgeven. In de EU is monitoring van SP-infecties in de vermeerderingssector verplicht voor veilige handel.

Foto: Aangetaste eierstok bij een volwassen leghen met SP (uitbraak 2021)

Hardnekkige spoelworminfectie • Een fokkerijbedrijf met trekpaarden had, ondanks gericht ontwormen op basis van mestonderzoek, terugkerende problemen met spoelworminfecties. Op paardenbedrijven kan dit voor hardnekkige problemen zorgen, omdat spoelwormen zeer veel eieren produceren die jarenlang overleven en infectieus blijven. In samenwerking met de dierenarts van het bedrijf zijn preventieve maatregelen voorgesteld, om de infectiedruk van wormen te verminderen.

Voorbeelden van deze maatregelen zijn: geen paardenmest gebruiken om het land mee te bemesten en bij onderhoud van de weide er rekening mee houden dat (ver)slepen van de mest, in plaats van mest van de weide verwijderen, het risico op spoelworminfecties verhoogt.

Foto: Spoelworm in de mest van een paard op het bewuste bedrijf
Foto: Echinococcus equinus-cyste in de lever van een paard

Salmonella type D • Bij een ingezonden vleesvarken werd een Salmonella subspecies groep D gevonden. Het varken was ingezonden om de doodsoorzaak na acute sterfte te achterhalen. Het kadaver was niet fris bij ontvangst en er werden ook kleine aantallen Streptococcus suis aangetoond. Een infectie met salmonella werd als meest waarschijnlijke doodsoorzaak gesteld. Salmonella subspecies groep D (waaronder Salmonella Enteritidis en S. Dublin) wordt incidenteel gevonden bij varkens en vaker bij runderen of pluimvee. In dit geval betrof het een varken van een gemengd bedrijf waar ook melkvee aanwezig is. Het advies was om extra aandacht te besteden aan hygiëne en biosecurity.

Toxoplasmose op melkgeitenbedrijven •

In maart ontving de Veekijker een signaal van grote aantallen abortussen op een melkgeitenbedrijf. Pathologisch onderzoek op geaborteerde lammeren wees op toxoplasmose. Toxoplasma gondii veroorzaakt doorgaans vooral problemen bij jonge dieren, omdat deze dieren weinig immuniteit hebben tegen T. gondii. Met de kat als eindgastheer, zijn jonge kittens belangrijke uitscheiders van T. gondii. Gecontamineerd (kracht)voer of strooisel zijn belangrijke infectierouten. Daarnaast zijn toxoplasmainfecties vaak latent aanwezig in volwassen dieren. Schommelingen in de immuniteit van de gastheer kunnen leiden tot opleving van de infectie. Op dit bedrijf speelden in dezelfde periode ook in grote mate stofwisselingsziekten als melkziekte en slepende melkziekte. Verhoogde aantallen abortussen bij kleine herkauwers zijn meldingsplichtig.

Schapenluisvlieg bij lammeren • In maart werd de Veekijker benaderd door een dierenarts na het vaststellen van een ernstige schapenluisinfectie bij schapenlammeren van enkele dagen oud. De schapenluisvlieg (Melophagus ovinus) is een bloedzuigende, vleugelloze ectoparasiet bij schapen. De parasiet houdt zich schuil in de vacht van de schapengastheer en kan door direct contact worden overgedragen.

Schapenluisvliegen zuigen bloed en kunnen leiden tot jeuk, verminderde groei, bloedarmoede en een verstoorde wolgroei. De schapenluisvlieg is verantwoordelijk voor de overdracht van enkele (zoönotische) ziekteverwekkers, zoals: Bartonella spp., Anaplasma spp., blauwtongvirus, border disease virus (BDV), Rickettsia spp. en Trypanosoma spp. In Nederland worden infecties met de schapenluisvlieg nog zelden gezien, omdat deze parasiet bijzonder gevoelig is voor anti-parasitaire middelen.

Reovirus - isolaten 2021

Boosaardige catarraal koorts op een melkveebedrijf • Op een melkveebedrijf brak boosaardige catarraal koorts (BCK) uit, een ernstige virusinfectie veroorzaakt door het ovine herpesvirus type 2. Schapen, geiten en herten kunnen het virus dragen zonder symptomen te vertonen en kunnen het virus vooral uitscheiden tijdens het aflammeren. Bij runderen veroorzaakt het virus hoge koorts, ontstekingen, zweren en aantasting van verschillende orgaansystemen. Vaccinatie is niet mogelijk en herstel is zeer zeldzaam. Op het bedrijf werd bij acht dieren BCK geconstateerd. De bron van de infectie bleef hier onbekend, aerogene verspreiding is beschreven.

Reovirus - isolaten 2022

Reovirus met peesschedeonsteking 2023

Overige r eovirus - isolaten 2023

Toename reovirus • Na enkele rustige jaren was er in 2023 bij pluimvee een sterke toename van peesschedeontsteking door reovirus. Er werden 66 gevallen van reguliere vleeskuikens, 149 van trager groeiende vleeskuikens en 7 van overig pluimvee ingezonden voor pathologisch onderzoek. Opvallend waren zes gevallen bij legtypisch pluimvee, terwijl reoviruspeesschedeontsteking normaal met name bij vleeskuikens wordt gezien. De gevonden virussen worden getypeerd aan de hand van het σC-gen, 99 gevallen clusterden binnen genotype 4 (GT4), hetgeen spreiding van een nieuwe stam suggereert. Meer hierover in hoofdstuk 4 van het jaarverslag.

Figuur: Nederlandse reovirusisolaten en referentiestammen (bron: GD, 2023)

Reovirus - isolaten 2021

Reovirus - isolaten 2022

Reovirus met peesschedeonsteking 2023

Overige r eovirus - isolaten 2023

Vaccinstam

Referentiestam

Vaccinstam Referentiestam

mei juni juli

Afwijkend geboren lammeren niet altijd door schmallenbergvirus • In het voorjaar ontving GD signalen van afwijkend geboren schapenlammeren. Naast het schmallenbergvirus (SBV) kunnen aangeboren afwijkingen bij lammeren ook het gevolg zijn van een niet-infectieuze oorzaak. In opdracht van de financiers van de monitoring onderzoekt GD jaarlijks tot maximaal twintig lammeren met aangeboren afwijkingen, met name om andere (niet-endemische) infectieuze oorzaken van aangeboren afwijkingen bij lammeren uit te sluiten. In het voorjaar van 2023 werden bij ingezonden lammeren hoofdzakelijk aangeboren skeletale afwijkingen gevonden en minder vaak een afwijkende aanleg van het centrale zenuwstelsel. In geen van de inzendingen werd dit jaar het SBV aangetoond. De oorzaak van de ingestuurde misvormde lammeren was naar verwachting niet-infectieus.

Lymfoom bij een varken • Een varken van 10 maanden oud werd ingestuurd voor pathologisch onderzoek met klachten van vermageren, hoesten en onvoldoende reactie op therapie. Bij pathologisch onderzoek werd een sterke zwelling van lymfeknopen in de buik en borstholte (15 tot 20 centimeter groot) geconstateerd. Immunohistochemisch onderzoek wees uit dat er sprake was van een maligne B-cellymfoom. De hoestklachten bij dit varken kunnen worden verklaard door de 15 centimeter grote zwelling in het mediastinum. Neoplasieën komen zelden voor bij commercieel gehouden varkens die worden ingestuurd voor pathologisch onderzoek. Bij slachtvarkens worden lymfomen genoemd als meest voorkomende neoplasie en B-cellymfomen worden vaker gevonden dan T-cellymfomen.

Door teken overdraagbare ziekten bij runderen • Begin juni nam een rundveedierenarts contact op met de Veekijker over een drachtige, zieke koe die te vroeg kalfde van een dood kalf. Op het dier waren honderden teken aanwezig, waardoor werd gedacht aan bloedparasieten als mogelijke oorzaak van de symptomen. Drie andere drachtige koeien in dezelfde weide hadden ook veel teken. Onderzoek op het bloed toonde Anaplasma phagocytophilum aan. Alle runderen werden opgestald en opnieuw behandeld met een antiparasitair middel. Zieke dieren zijn door de praktijkdierenarts behandeld met antibioticum en ontstekingsremmer. Teken kunnen verschillende ziekten overdragen op mens en dier, zoals Babesia divergens en tick-borne encephalitis (TBE). Bij toenemende tekenpopulaties in de omgeving stijgt het risico op door teken overdraagbare ziekten bij dier en mens.

Botryomycose bij zeugen • De Veekijker werd benaderd met vragen over een huidaandoening bij zeugen op een biologisch vermeerderingsbedrijf. Het beeld werd gekarakteriseerd door enkele relatief langzaam groeiende bultjes van 1 tot 2 centimeter groot, op of rond de uier, die in de dracht ontstonden en na het werpen soms openden. Sommige melkpakketten verloren functionaliteit (geen melkproductie) en sommige bobbels gingen open en er kwam daarbij purulent tot heldere vloeistof uit. Bacteriologisch onderzoek wees uit dat er sprake was van granulomateuze ontstekingshaarden, gekenmerkt door het zogenaamde ‘Splendore Hoeppli-fenomeen’ rondom grote koloniën bacteriën. Bacteriologisch onderzoek voor Actinobacillus spp. en Actinomyces spp. was uiteindelijk negatief. Uit de ontstekingshaarden werd wel veel Staphylococcus aureus en uit één monster ook Streptococcus dysgalactiae ssp. dysgalactiae gekweekt. Geconcludeerd werd dat de klinische problematiek werd veroorzaakt door Staphylococcus spp. en streptokokken.

Foto: Brown- en Brennkleuring: de blauwe gebieden in de granulomen zijn clusters grampositieve coccoïde bacteriën

Een bedrijfsprobleem met Clostridioides difficile • Op een bedrijf, waar (onder andere) moederloze veulens worden opgevangen, overleden in een tijdsbestek van twee weken vier veulens. Voor hun overlijden vertoonden deze veulens verschijnselen als koorts, uitdroging en diarree. Bij twee van deze veulens was Clostridioides difficile in de mest aangetoond en bij een veulentje dat aangeboden werd voor pathologisch onderzoek werd colitis door C. difficile vastgesteld. In de periode waarin de problemen bij de veulentjes optraden, hadden ook drie gezinsleden en een medewerker diarreeklachten. Van deze humane patiënten zijn destijds geen monsters onderzocht. Er is een bedrijfsbezoek gebracht waarbij, om het bedrijf te ondersteunen, management- en preventieve maatregelen zijn besproken en het zoönotisch risico is aangegeven. Hierbij is ook geadviseerd om bij nieuwe humane gevallen onderzoek te laten uitvoeren via de huisarts.

Salmonella groep E bij varkens • De meeste salmonella-infecties bij varkens in Nederland verlopen zonder verschijnselen (ofwel subklinisch) door salmonellabacteriën uit de groep B (bijvoorbeeld S. Typhimurium) of D (bijvoorbeeld S. Enteritidis). In de zomer werd een bijzondere salmonella gekweekt uit de darm van een gespeende big, waarbij klachten speelden ten gevolge van infectie door E. coli (oedeemziekte). Bij nader onderzoek bleek het te gaan om een salmonella uit de zogenaamde groep E. In serogroep E vallen onder andere S. Amsterdam, S. Anatum, S. London en vele anderen. De diagnose salmonellose kon niet worden gesteld, omdat niet geconcludeerd kon worden dat de dieren ziek zijn geweest van deze salmonella.

ENTV bij een begrazingsschaap • In juli zocht een dierenarts contact met de Veekijker in verband met een verdenking van een tumor in de neusholte van een begrazingsschaap. Op het bedrijf was een jaar eerder ook al een adenocarcinoom ten gevolge van het enzootic nasal tumor virus (ENTV) vastgesteld. Het schaap werd opgemerkt vanwege een bemoeilijkte ademhaling, een duidelijke stridor en neusuitvloeiing. Ter bevestiging van ENTV is het schaap voor pathologisch onderzoek aangeboden. Het Moredun Research Institute in Schotland heeft de diagnose ENTV bevestigd. Sinds 2018 is ENTV bij meerdere schapen in Nederland vastgesteld. Verspreiding vindt plaats middels directe diercontacten. De diagnostische mogelijkheden voor ENTV bij het levende dier zijn beperkt. ENTV is geen aangifte- of meldingsplichtige aandoening.

Signalen over ondeugdelijk voederadditief voor droogzetten koeien • In juli 2023 kreeg de Veekijker meerdere signalen binnen van ernstig zieke, drachtige koeien met bloedarmoede, bloedwateren en sterfte, waarvan initieel drie na het toedienen van een voederadditief om de dieren droog te zetten. De weken erna verzamelde de Veekijker gegevens van een tiental casussen waarbij drachtige dieren ziek werden en stierven na droogzetting met het additief, en zijn meerdere volwassen dieren door GD onderzocht middels pathologisch onderzoek. GD heeft een vermoeden van ondeugdelijk diervoeder gemeld bij de NVWA en de fabrikant op de hoogte gesteld, die het voederadditief van de Nederlandse markt heeft gehaald.

Verdenking jaagsiekte bij schaap • In het voorjaar van 2023 is een schaap voor pathologisch onderzoek aangeboden aan GD in verband met benauwdheidsklachten. Klinisch werd onder andere gedacht aan jaagsiekte. In de longen werden meerdere tumorhaarden gevonden, wat minder passend is voor het klassieke beeld van jaagsiekte. Ter uitsluiting is monstermateriaal doorgestuurd naar het Moredun Research Institute. Er zijn hierbij geen aanwijzingen voor een virale achtergrond van de gevonden tumoren gevonden.

Boutvuur na injectie met prostaglandine-preparaat bij geiten • Boutvuur, paraboutvuur, maligne oedeem en gasgangreen worden gekenmerkt door een vergelijkbaar ziektebeeld van een zeer ernstige ontsteking in de spieren met weefselverval. Deze aandoeningen worden veroorzaakt door verschillende Clostridium spp. (C. chauvoei, C. novyi, C. septicum of sporadisch Paeniclostridium sordellii). Sporen van Clostridium spp. kunnen goed in de omgeving overleven. Contaminatie van wonden of het (her)gebruik van vieze injectienaalden zijn een risico op ontwikkeling van boutvuur. Daarnaast kunnen sporen van deze bacterie na orale opname latent in spierweefsel aanwezig zijn. Weefselbeschadiging kan deze sporen activeren. In 2023 ontving GD meerdere melkgeiten waarbij boutvuur door C. septicum werd geconstateerd na behandeling met een prostaglandine-preparaat.

Rhodococcose op een opfokbedrijf • Rhodococcus equi is een bacterie die wereldwijd in de bodem voorkomt. De bacterie kan heftige infecties veroorzaken bij veulens. Het inhaleren van stofdeeltjes besmet met R. equi vormt de voornaamste bron van besmetting, naast opname van grond en mest bij het grazen. Op een opfokbedrijf, waar voorheen jaarlijks slechts een enkel veulen klinische verschijnselen passend bij rhodococcose vertoonde, werden in de periode juli tot september van 2023 meer dan tien veulens intensief behandeld voor rhodococcose, waarvan er twee overleden zijn. Een van deze veulens werd voor pathologisch onderzoek aangeboden aan GD en bleek, behalve een chronische purulente pneumonie, ook een sepsis veroorzaakt door R. equi te hebben. Dit isolaat was gevoelig voor het antibioticum azithromycine, maar resistent tegen het antibioticum rifampicine. De meeste veulens werden behandeld met de aanbevolen combinatie van rifampicine en azithromycine. Het is daarom belangrijk om de omvang van deze resistentie nader in kaart te brengen.

augustus september oktober

Ondermaatse vitamine B-voorziening • Een varkenshouder meldde aan de Veekijker het beeld van bleke varkens, tegenvallende groei en vermagering. Door overeenkomsten met een eerder voorval dacht de varkenshouder aan een te lage vitamine B-voorziening. Na het testen van het voer bleek het vitamine B-gehalte lager dan vermeld in de receptuur. De vitamines reageren sterk met de tweewaardige metalen in het mengsel, waardoor de beschikbaarheid van onder andere de B-vitamines snel terugloopt. Hoge temperaturen en lange bewaartermijnen versterken de terugloop.

Epizootic hemorrhagic disease rukt op in Frankrijk • Epizootic hemorrhagic disease (EHD) wordt veroorzaakt door een virus vergelijkbaar met het blauwtongvirus, dat ook wordt overgebracht door knutten. In tegenstelling tot het blauwtongvirus, zijn schapen en geiten niet of weinig gevoelig voor het EHD-virus, dat met name bij hertachtigen en runderen (ernstige) ziekteverschijnselen kan geven. De symptomen bij rundvee lijken erg op de symptomen van een ernstige blauwtongvirus-infectie en op basis van het klinisch beeld is onderscheid tussen beide niet te maken. Sinds zijn aanwezigheid op het Europese vasteland zien we een noordwaartse spreiding van het virus, inmiddels zijn in twintig Franse departementen besmettingen vastgesteld. www.gddiergezondheid. nl/dapcontact/Dierziektes/Epizootic-haemorrhagic-disease

Eerste geval van tick-borne encephalitis bij paarden in Nederland • Op 28 augustus toonde GD antistoffen tegen westnijlvirus (WNV) aan in een bloedmonster van een paard op Terschelling. Op 7 september rapporteerde WBVR dat er geen IgM-antistoffen tegen WNV waren aangetoond en daarmee was voor de NVWA de casus gesloten. Het paard had echter neurologische symptomen vertoond na een tekenbeet. Op verzoek van GD werden door WBVR virusneutralisatietesten ingezet tegen WNV, usutuvirus (USUV) en tick-borne encephalitis virus (TBEV), aangezien op Terschelling recent enkele humane gevallen van tick-borne encephalitis (TBE) gevonden waren en gezien de potentiële kruisreactiviteit van antistoffen tegen andere flavivirussen in de screeningstest. De virusneutralisatietesten toonden geen antistoffen tegen USUV en WNV. Wel werd een hoge titer tegen TBEV gevonden en deze bevinding werd later bevestigd door het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam. Tevens werden IgM-antistoffen tegen TBEV aangetoond, wijzend op een recente infectie. Dit was de eerste keer dat TBE bij een paard in Nederland is aangetoond.

Uitbraak blauwtong serotype 3 in Nederland • In september 2023 werd een blauwtongvirusuitbraak in Nederland vastgesteld, eerst bij schapen en later ook bij runderen en geiten. Het betrof serotype 3 (BTV-3), voorheen niet in Nederland aangetroffen. Blauwtong veroorzaakt ziekte en sterfte bij alle herkauwers. GD-dierenartsen werkten samen met de NVWA om verdachte bedrijven te onderzoeken en het ziekteverloop te volgen. Enkele weken nadat blauwtong werd vastgesteld bij schapen en runderen is het blauwtongvirus ook aangetoond bij (melk)geiten. Met name schapen zijn vatbaar; de impact van BTV-3 blijkt groot. Klinische observaties bij schapen, geiten en runderen werden gemeld bij de Veekijker en dieren werden voor pathologisch onderzoek ingezonden, wat inzicht gaf in de ernst van het ziektebeeld. Symptomen omvatten afzondering, speekselen, kreupelheid, zwellingen van de kop, extreme benauwdheid, beschadigingen van het mond- en neusslijmvlies en het uier, regurgitatie en slikproblemen. De meeste schapen stierven in korte tijd. Schapen die de acute fase overleefden herstelden slecht en ontwikkelden vaak secundaire problemen, zoals gewrichtsontsteking, ontschoening en spierbeschadigingen. Een aanvullende data-analyse in december toonde de impact van BTV-3 op runder- en schapensterfte en melkproductie aan. Bij schapen was sprake van een oversterfte van meer dan 55.000 in 2023. Op rundveebedrijven die een blauwtongmelding hebben gedaan, was de sterfte van volwassen runderen tot 3,5 keer hoger en de melkproductie gedurende langere tijd gemiddeld bijna 1 kilogram per koe per dag lager in vergelijking met dezelfde periode in voorgaande jaren. Bij geiten bleef het aantal zieke dieren op BTV-3-geïnfecteerde bedrijven in de regel beperkt, uit de impactanalyse bleek dat er sprake was van een oversterfte van ruim 4.000 geiten in 2023. Naar aanleiding van de blauwtonguitbraak zijn meerdere projecten geïnitieerd en heeft GD een speciale dossierpagina ingericht met actuele informatie over blauwtong: www.gddiergezondheid.nl/blauwtong

Ernstige huidproblemen bij schapen door ecthyma • In de maand september ontving de Veekijker meerdere signalen van schapen met progressieve huidlaesies aan de kop. Dierenartsen uit alle regio’s meldden een klinisch beeld van verdikte koppen, verdikking van de neus en lippen, ernstige proliferatieve ontsteking van de huid, gepaard gaand met korstvorming. Anorexie als gevolg van de pijnlijke laesies rondom de bek leidde tot vermagering. Prevalenties binnen koppels liepen in korte tijd op tot soms wel 100 procent. Hoofdzakelijk lammeren, maar ook volwassen schapen bleken aangedaan. Sterfte van schapen ten gevolge van dit klinisch beeld bleef beperkt. Histologisch onderzoek en nanopore-sequencing bevestigden het beeld van ecthyma. Tevens werd het beeld van dermatitis versterkt door een secundaire infectie met Staphylococcus aureus.

Cloacitis • Na een toename van meldingen van cloacitis bij vleesvermeerderingsdieren startte GD een onderzoeksproject. GD vroeg dierenartsen om gevallen van cloacitis te melden, waarna GD elf uitgebreide secties uitvoerde. Symptomen waren vuile konten, beschadigingen aan de cloaca en verhoogde uitval. Over het algemeen varieerde de ernst van de letsels van oppervlakkig tot diep, met traumatische verwondingen en ontstekingen in de cloaca en aangrenzende gebieden. Niet nader te typeren mycoplasma-infecties (onbekende of nietrelevante soort) werden geïdentificeerd, naast variabele bacteriële groei en parasitaire infestaties. Een eenduidige oorzaak van cloacitis, naast trauma, is niet gevonden. Er wordt gesuggereerd dat een nog onbekende ziekteverwekker (zoals een mycoplasmasoort) en multifactoriële invloeden, zoals voeding en managementpraktijken, een rol kunnen spelen, maar verder onderzoek is nodig voor bevestiging.

Foto: Cloacitis met oppervlakkige beschadiging omringd en pijl naar inwendige hyperemie met meerdere ulceraties

Maagdarmklachten – Lawsonia • De Veekijker ontving een vraag of er een relatie kon zijn tussen infectie met Lawsonia intracellularis en torsies van het maagdarmstelsel. GD deed retrospectief onderzoek op alle uitslagen van alle ingezonden varkens van november 2018 tot en met oktober 2023. In totaal was er sprake van 10.754 inzendingen in de genoemde periode, waarvan bij 202 inzendingen een torsio-gerelateerde diagnose gesteld was. Van deze 202 dieren was maar bij negen dieren (4,5 procent) sprake van klinisch relevante aantallen van Lawsonia intracellularis. Daarnaast is opvallend dat de meerderheid van de 202 inzendingen (37 procent) in de maanden september en oktober is ingestuurd. Op basis van deze gegevens binnen deze studiepopulatie, kunnen we concluderen dat er geen associatie is gevonden tussen klinische Lawsonia intracellularis-infecties en torsies van het maagdarmstelsel.

Zenuwstelselproblemen bij gespeende biggen • In de eerste helft van 2023 leek sprake te zijn van een klein toenemend verschil tussen meldingen van zenuwverschijnselen bij biggen uit het zuiden van het land in vergelijking met de rest van Nederland. Vervolgens werd in juli en augustus een significante toename (p<0,01) ten opzichte van juni waargenomen van het percentage bedrijven met gespeende biggen waar zenuwverschijnselen zijn vastgesteld in de regio Noordwest-Nederland (figuur). Door deze toename is uitgezocht of er een specifieke oorzaak was of dat het een toevalligheid betrof. Een regressieanalyse wees uit dat er geen significante associaties waren tussen meldingen van zenuwstelselproblemen en specifieke dierenartspraktijken. Na september is het regionale verschil genormaliseerd net als de toename in Noordwest-Nederland. De lichte toename in de Online Monitor kon daarom niet verklaard worden door een nieuw of veranderend ziektebeeld, maar door een toevallige tijdelijke verandering in de incidentie.

Zenuwstelselproblemen bij gespeende biggen

Percentage varkensbedrijven (%)

Oost-Nederland Zuid-Nederland Noordwest-Nederland

Figuur: Percentage UBN’s waarbij zenuwstelselproblemen bij gespeende biggen werd vastgesteld

Paard met westnijlvirus-infectie in grensgebied Duitsland-Nederland • Een paard dat gestald is in het aan Nederland grenzende district Grafschaft Bentheim, testte in september 2023 positief op westnijlvirus (WNV). De besmetting is via de Nederlandse monitoring opgespoord. Het paard stond onder behandeling van een Nederlandse dierenartspraktijk die op 12 september gebeld werd vanwege de ziektesymptomen koorts, ataxie en spiertrillingen. Door WBVR werden IgM- en virusneutraliserende antistoffen aangetoond als bewijs van recente infectie. Na contact bleek dat het paard gehuisvest is in Duitsland. Hierop is de zaak aan de Duitse autoriteiten overgedragen, die de positieve uitslag bevestigden. Het is niet duidelijk waar het paard de besmetting heeft opgelopen. Er vond nader onderzoek plaats op de locatie in Nederland waar dit paard tijdelijk stond. Hierbij werden geen andere gevallen van WNV aangetoond.

november december

Eerste geval equine parvovirus-hepatitisgeassocieerde ziekte van Theiler in Nederland • Een 13-jarig springpaard vertoonde een acuut klinisch beeld van sloomheid, niet eten en neurologische verschijnselen. De neurologische problemen verergerden in korte tijd zodanig dat het paard moest worden geëuthanaseerd. Na overleg met dierenartsen van de Helpdesk Paard is het paard ingestuurd voor pathologisch onderzoek. Op basis van dit pathologisch onderzoek is, voor het eerst in Nederland, de diagnose equine parvovirushepatitis (EqPV-H)-geassocieerde ziekte van Theiler gesteld. Het recent ontdekte virus veroorzaakt leverontsteking, variërend in ernst van subklinisch/mild tot fataal. Naar dit virus wordt momenteel veel onderzoek gedaan, waardoor kennis wordt verkregen over onder andere verspreiding en overdracht. Deze bevinding is een voorbeeld van een aandoening die voor het eerst in Nederland is vastgesteld. www.gddiergezondheid.nl/Actueel/Nieuws/2023/11/equine-parvo

Foto: Lever van het paard met Theiler’s disease; de lever is slap van consistentie en opvallend klein gezien het formaat van het paard

Fotosensibiliteit door sporidesmin • Begin november zocht een schapenhouder contact met de Veekijker na het lezen van informatie over fotosensibiliteit bij schapen. De houder herkende problemen die zich eerder dit jaar in september hadden voorgedaan. Enkele schapen vertoonden ernstige jeuk aan de kop, hadden een dikke kop en ontwikkelden in een later stadium huidproblemen rondom de ogen en op de oren. Onderzoek van leverenzymen en grasmonsters wezen in de richting van een sporidesminintoxicatie. Sinds 2019 zijn in Nederland jaarlijks meerdere gevallen van fotosensibiliteit waargenomen bij schapen ten gevolge van sporidesminintoxicaties. De levertoxische stof sporidesmin wordt gevormd door de schimmel Pithomyces chartarum die groeit op dood plantaardig materiaal onder warme vochtige omstandigheden.

Klinische Salmonella Enteritidis • Salmonella Enteritidis (SE) staat vooral bekend om haar zoönotische karakter en minder als een voor pluimvee ziekmakende kiem. Echter, bij kuikens die al in het broedei of meteen na het uitkomen besmet zijn geraakt, kan de uitval oplopen tot 10 procent in de eerste week. Soms zorgt SE bij volwassen leghennen voor langdurig verhoogde uitval. Afgelopen jaar leidde dit tot een sectie-inzending van leghennen met een zeer gevarieerd macroscopisch beeld. Bacteriologisch onderzoek uit beenmerg toonde SE aan, zonder aanwezigheid van andere bacteriën. Het koppel is besmet verklaard en de eieren zijn via een apart kanaal verkocht en verwerkt.

Misvormde kalveren • Bij de Veekijker kwam een melding binnen van meerdere kalveren geboren met congenitale afwijkingen op een melkveebedrijf, afkomstig van dezelfde fokstier. De meest opvallende afwijkingen waren extra tanden bij de oorbasis, dubbele bekkens, grote oren en een schistosoma reflexum. Drie kalveren zijn voor pathologisch onderzoek aangeboden. Door de patholoog werd een stoornis in de embryonale ontwikkeling verondersteld. Eerder dit jaar was, in het kader van de pilot ‘Afwijkend geboren kalveren’, een kalf van dezelfde fokstier ingestuurd voor pathologisch onderzoek, met beiderzijds ventraal van de oorschelp een gedeeltelijk aangelegde onderkaak (zie foto’s). De fokkerijorganisatie maakt geen gebruik meer van het sperma van deze stier en doet nader onderzoek.

Antistoffen tegen LPAI aangetoond • In november 2023 werden, voor het eerst sinds maart 2022, met de AI-ELISA op bloedmonsters antistoffen tegen laagpathogene vogelgriep (LPAI) aangetroffen bij pluimveebedrijven verspreid door het land in het kader van de verplichte monitoring. Bij zes legbedrijven zijn antistoffen tegen H9Nx, H5N4, H7N3, H6N2 en H5N1 aangetoond en bij een vleeskuikenkoppel H3N3. Bij een aantal legkoppels werd een productiedaling en/of voeropnamedaling waargenomen voor het bloedtapmoment. Hiervan is niet bewezen dat deze zijn gerelateerd aan de LPAI-infectie. De ernstige kliniek waargenomen op het H5N1-besmette bedrijf is wel bewezen gerelateerd aan de LPAI-infectie. Hier werd een verhoogde sterfte, een forse voeropnamedaling en een productiedaling van 80 procent waargenomen.

Foto: Kalf uit de pilot ‘Afwijkend geboren kalveren’

Data-analyse paard • In het kader van de diergezondheidsmonitoring paard wordt sinds 2023 jaarlijks een Data-analyse uitgevoerd met routinematig beschikbare gegevens. Zo kan op een snelle en kostenefficiënte wijze inzicht worden verkregen in trends op het gebied van diergezondheid van de paardenpopulatie in Nederland. Daarnaast kunnen ook signalen uit andere monitoringscomponenten worden ondersteund en/of genuanceerd. Er wordt gebruikgemaakt van data vanuit I&R (RVO). Deze database is zich nog aan het vullen en levert nog geen compleet beeld op, omdat een significant deel van de paardenhouders hun dieren nog niet heeft geregistreerd. Desondanks kunnen op basis van de beschikbare data interessante analyses gemaakt worden. Daarnaast wordt gebruikgemaakt van GD-data vanuit de Helpdesk Paard, het laboratorium en van pathologisch onderzoek.

Mg en AvP in twee pluimveekoppels • Na het aantonen van Mycoplasma gallisepticum (Mg) en Avibacterium paragallinarum (AvP) in een klein koppel met respiratieproblemen deed GD verder onderzoek bij nog een tweede locatie met een klein koppel (beide koppels circa 60 kippen). Op beide locaties zaten de kippen in een kleine kipcaravan en waren kippen bijgeplaatst uit eenzelfde bron. Ook bij de tweede locatie werd Mg en AvP aangetoond. Genetisch onderzoek op de Mg- en AvP-stammen van beide locaties toonde aan dat er sprake was van twee verschillende Mg-MLST-genotypen, en van drie verschillende AvP-serotypen (C4, A1 en B1). Op basis van het stamonderzoek kunnen we concluderen dat er een diversiteit aan Mg- en AvP-stammen is aangetoond in deze koppels die mogelijk ontstaan is vanuit eerdere bijplaatsingen/contacten, maar niet vanuit de meest recente bijplaatsing.

Een uitbraak van equine herpesvirus myeloencephalopathie • De neurologische vorm van een equine herpesvirus type 1-infectie wordt equine herpesvirus myeloencephalopathie (EHM) genoemd en komt gelukkig weinig voor. In december werd de Helpdesk Paard geconsulteerd in verband met een EHM-uitbraak op een groot paardenbedrijf. De diagnose was met PCR-onderzoek door GD bevestigd. Managementmaatregelen zoals quarantaine, verzorging, reiniging en desinfectie werden doorgesproken en alle paarden op het bedrijf werden dagelijks getemperatuurd, waarbij alle paarden met koorts (n=8) direct naar een quarantainestal verplaatst werden. Van de paarden met koorts hadden zes meer of minder ernstige neurologische verschijnselen, waardoor twee paarden geëuthanaseerd moesten worden. Een GD-dierenarts legde een bedrijfsbezoek af, waarbij werd afgesproken dat de ingestelde maatregelen enkele weken gehandhaafd werden. Daarna werden alle quarantainepaarden nogmaals onderzocht. Uit nadere diagnostiek (PCR-onderzoek) bleek dat de onderzochte dieren negatief waren geworden en kon de gebruikelijke bedrijfsvoering weer opgepakt worden. Mede dankzij het snel implementeren van de geadviseerde quarantaine- en isolatiemaatregelen is de uitbraak relatief beperkt gebleven.

Zoutintoxicatie bij vleesvarkens • GD ontving enkele vleesvarkens van 9 weken oud voor diagnostiek naar de oorzaak van zenuwverschijnselen. Bij leven vertoonden de net opgelegde dieren van drie afdelingen de volgende verschijnselen: trillen, verminderde eetlust en platliggen. Histologisch onderzoek toonde een duidelijke eosinofiele meningo-encefalitis aan (foto). Deze bevinding wijst op ofwel zoutvergiftiging, ofwel belemmerde waterinname. In combinatie met de eveneens waargenomen necrose in de hersenschors is het beeld pathognomonisch voor zoutintoxicatie. Na rantsoenaanpassingen is de rust op dit bedrijf teruggekeerd.

Foto: Histologisch beeld in de hersenen van het aangedane vleesvarken. Rode cellen in het midden van de afbeelding zijn bloedvat en bloedcellen. Daaromheen zijn de karakteristieke eosinofiele granulocyten (zie pijl) zichtbaar, met kenmerkende tweelobbige kern en oranjerood gekleurde granules in het cytoplasma.

Zoötechnische oorzaken • In de Online Monitor wordt bij gemelde gezondheidsklachten bij varkens meestal gedacht aan een infectieuze oorzaak. De meeste gemelde waarschijnlijkheidsdiagnoses zijn infectieus van aard, namelijk streptokokken, App en influenza. Maar op de vierde en zesde plek zien we ook ‘voeding’ en ‘klimaat’ als waarschijnlijkheidsdiagnose. Daarnaast worden ook meldingen gedaan waarbij het voersysteem, hokbezetting en huisvesting als oorzaak worden ervaren. Deze non-infectieuze oorzaken vatten we samen onder zoötechnische oorzaken. In onderstaand figuur is te zien bij hoeveel procent van de gemelde gezondheidsklachten in de Online Monitor de dierenarts denkt aan een zoötechnische oorzaak. Klimaat en voeding zijn samen verantwoordelijk voor het grootste deel van deze meldingen. Ook zien we een seizoenspatroon terug, met een hoger percentage meldingen in het najaar.

Figuur: Percentage zoötechnische oorzaken van totaal aantal gemelde gezondheidsklachten in de Online Monitor (periode 2019-2023)

Landsgrenzen vervagen, mensen reizen vaker en verder. Dit vergroot de kans op insleep van ziekten. Het is daarom belangrijk zicht te houden op diergezondheid in binnen- én buitenland.

Samen sta je sterker en weet je meer. Daarom is het belangrijk dat verschillende organisaties samen werken voor de monitoring van diergezondheid. Binnen Nederland én daarbuiten. Door de jaren heen is een uitgebreid netwerk ontstaan, dat nog steeds groeit.

Samenwerking nationaal en internationaal

Diergezondheid in Nederland

De diergezondheidsmonitoring is een initiatief van de overheid en de veehouderijsector. De betrokken partijen geven mede vorm aan de wijze waarop de monitoring plaatsvindt en laten zich adviseren door GD. Deze samenwerking tussen private en publieke partijen is één van de succesfactoren van de monitoring. De overheid en brancheorganisaties werken onder andere samen in de Begeleidingsommissies Monitoring. Vier keer per jaar worden daarin resultaten uit de monitoring besproken, en wordt besloten of vervolgstappen nodig zijn, zoals het uitvoeren van extra onderzoek, communicatie richting dierenartsen of beleidsaanpassingen.

Ook samenwerking met andere partijen is een groot onderdeel, omdat zij aanvullende kennis en informatie hebben of andere laboratoriumtechnieken gebruiken. Zoals bij verdenkingen of uitbraken van meldings- en bestrijdingsplichtige ziekte. Ontstaat er vanuit de diergezondheidsmonitoring de verdenking dat sprake is van zo’n ziekte? Dan stuurt GD het onderzoeksmateriaal in overleg met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit door naar Wageningen Bioveterinary Research, waar het laboratoriumonderzoek wordt gedaan en een definitieve diagnose wordt gesteld. Ook wisselen we kennis uit met het Dutch Wildlife Health Centre en het Centrum Monitoring Vectoren.

One Health

De gezondheid van mens en dier hangt nauw met elkaar samen. Voor de monitoring van de volksgezondheid is het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu de centrale speler. Humane en veterinaire gezondheidspartijen werken samen onder het principe ‘One Health’, om tijdig maatregelen te kunnen nemen bij zoönosen. Dit zijn ziekteverwekkers die van dieren op mensen kunnen worden overgedragen. Het beschermen van de gezondheid van mens en dier staat daarbij altijd voorop. GD neemt deel aan het landelijke

Signaleringsoverleg Zoönosen, waarin maandelijks bevindingen uit zowel volksgezondheid als diergezondheid worden doorgenomen door deskundigen uit zowel de humane als de veterinaire sector.

Internationale samenwerking

Dierziekten stoppen niet bij de landsgrens. Door het veranderende klimaat en toenemende internationale handel neemt de kans op verspreiding van dierziekten toe. GD werkt op het gebied van onderzoek en kennisuitwisseling samen met een breed internationaal netwerk van onderzoekers en laboratoria. Dit netwerk, binnen en buiten Europa, groeit gestaag. Door de uitwisseling van monitoringsbevindingen worden deze in een breder internationaal kader geplaatst. Dit vergroot de kans op vroegtijdige opsporing van nieuwe aandoeningen en meer inzicht in de best mogelijke respons daarop.

“Vectoren

gericht monitoren samen met GD”

Mathilde Uiterwijk, veterinair microbioloog en dierenarts bij het Centrum Monitoring Vectoren (CMV)

“Het CMV is onderdeel van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en valt onder de ministeries LVVN en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Het CMV is opgericht in 2009. Aanleiding was de vondst van tijgermuggen bij Lucky Bamboo-importeurs door inspecteurs van de NVWA in 2005. Ook bleek uit de evaluatie van de Nederlandse veterinaire infrastructuur, uitgevoerd na de blauwtonguitbraak van 2006 en 2007, dat de informatie over vectoren in Nederland te versnipperd en te beperkt was. Het doel van het CMV is het minimaliseren van de impact die vectoren hebben op de humane en dierlijke gezondheid. Wij verzamelen vectoren door bijvoorbeeld vallen te zetten voor muggen en knutten of door gebieden gericht met een sleepdoek te slepen om teken te vangen. Ook kunnen tijgermuggen of reuzenteken bij ons worden gemeld. Als enige lab in Nederland determineren we de gevangen of ingezonden vectoren tot op soort, ook die piepkleine knutten. We kunnen ze bovendien testen op pathogenen. Als het daarbij om dierziekten gaat, zoals blauwtongvirus, gaan ze naar Wageningen Bioveterinary Research (WBVR). Vectoren die moeten worden getest op humane infecties en zoönosen, zoals westnijlvirus, sturen we door naar het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).

Naast de monitoring en bestrijding van invasieve Aedes-muggen, waaronder voor de tijgermug, bedenken we eigen programma’s voor monitoring van vectoren. Hiervoor werken we samen met onder meer GD, WBVR en het RIVM. Door te luisteren naar deze experts en de signalen uit het veld vullen we onze eigen ideeën aan.

Bij onze monitoring gaan we in bepaalde gebieden op zoek naar specifieke teken, steekmuggen of knutten. In 2023 zijn we bijvoorbeeld gestart met monitoring in moerasachtige natuurgebieden om te zien welke soorten steekmuggen en knutten daar voorkomen. Door te vergelijken met eerdere monitoring op andere locaties weten we nu dat de populaties in natte

natuurgebieden verschillen van de soorten die we vinden bij vee. Het is belangrijk om dergelijke basiskennis en data te hebben.

De belangrijkste uitdaging voor CVM is om, in de volle breedte van het werkveld, voldoende kennis te blijven genereren. Het is bijvoorbeeld logisch om te denken dat klimaatverandering of vernatting van gebieden zal leiden tot meer vectoren, maar je moet gaan meten of dat daadwerkelijk zo is. We hebben beperkte capaciteit en daarmee wil je de juiste onderzoeken opzetten. Dankzij onze contacten met onder meer GD weten we wat er speelt in de sector en bij dierenartsen. Dat helpt ons om de juiste vragen te stellen.

CVM en GD werken dus nauw samen. Wij hebben veel contact met de afdelingen kleine herkauwers en rund. Toen blauwtong uitbrak in 2023 hebben samen met WBVR snel een ad hoc-monitoring van knutten opgezet. GD hielp met het vinden van bedrijven waar blauwtong speelde en waar we konden monitoren. Ook testen wij ideeën en kennis uit de praktijk. Opstallen leek zinvol tegen blauwtong, dus hebben we bij ons knuttenonderzoek buiten en in de stallen vallen opgehangen. De resultaten daarvan bespreken we in 2024. Andersom koppelen wij terug naar GD wanneer we vectoren vinden die voor de dierhouderij van belang kunnen zijn. De expertises van GD en CMV sluiten mooi op elkaar aan. De samenwerking verloopt heel goed en dat is ook belangrijk voor de komende jaren. Ik verwacht dat de bestrijding van de tijgermug een belangrijke uitdaging zal worden voor ons. Daarnaast krijgen we ook vaker te maken met door knutten overgedragen infectieziekten en met door inheemse steekmuggen overgedragen infecties zoals westnijlvirus.”

“WBVR en GD zijn mooi complementair”

Melle Holwerda, hoofd nationaal referentielaboratorium vector-overdraagbare virale dierziekten, Wageningen Bioveterinary Research (WBVR)

“WBVR is in opdracht van het ministerie van LVVN het nationale referentie-laboratorium voor virale meldingsplichtige dierziekten die door vectoren, zoals knutten en muggen, worden overgedragen. In dat kader werken wij nauw samen met GD bij de monitoring van ziekten, zoals het blauwtongvirus (BTV), westnijlvirus (WNV) en epizootic hemorrhagic disease virus (EHDV). GD heeft veel contacten in het veld en gaat samen met de NVWA naar bedrijven waar verdenkingen zijn. De bloedmonsters sturen ze daarna naar ons, met een melding over wat ze hebben aangetroffen.

Officiële uitbraak

BTV is een meldingsplichtige dierziekte. In 2023 hebben wij intensief samengewerkt met GD rondom de blauwtonguitbraak. Een dag nadat via de Veekijker de eerste meldingen binnenkwamen, kregen we bloedmonsters toegestuurd van GD en de NVWA. Wij konden binnen een werkdag vaststellen dat het om BTV ging. Gedurende de uitbraak was er vrijwel dagelijks contact tussen de drie partijen, we overlegden over vervolgstappen. Ook toen de eerste gevallen bij runderen verschenen, hadden we veel contact. Zeker wanneer we tegen bijzondere dingen aanliepen, wisten we elkaar snel te vinden. Bijvoorbeeld toen het vermoeden ontstond dat BTV zich verticaal kan verspreiden: via de baarmoeder van moeder naar kalf.

Het contact is open, transparant en laagdrempelig. We weten van elkaar wat we doen. GD ziet de dieren daadwerkelijk en wij hebben veel expertise over het virus, dus dat is mooi complementair. Voor elke meldingsplichtige dierziekte is ook een Europees referentielaboratorium aangewezen, voor blauwtong is dat in Madrid. Ook met hen hebben wij intensief contact. Ik beantwoord dan vragen over alles wat hier gebeurt rond BTV. Zij kregen in het begin van de uitbraak ook de bloedmonsters, want het is hun taak om onze uitslagen te bevestigen. Pas daarna is een

uitbraak officieel. We houden momenteel vooral in de gaten hoe blauwtongvirus type 3 (BTV-3) zich verder ontwikkelt. Inmiddels zijn er gelukkig vaccins, maar we moeten waakzaam blijven. We weten nog steeds niet waar het virus vandaan is gekomen. Ook bij de vorige uitbraak in 2006-2007 is dat nooit duidelijk geworden. Beide uitbraken waren onverwacht, dus de introductie van een nieuw serotype kan altijd op de loer liggen. Een infectie kan zich na introductie snel verspreiden. Ik heb ondertussen geleerd om het onverwachte te verwachten.

Nieuwe introducties

Klimaatverandering betekent niet automatisch dat we direct veel meer vector-overdraagbare infectieziekten zullen zien. Wel is de Aziatische tijgermug zich langzaam aan settelen in Nederland en deze kan onder meer westnijlvirus, gele koorts en chikungunya met zich meebrengen. Hoe meer muggen hier leven die vectorcompetent zijn, hoe groter de kans dat een ziekte wordt geïntroduceerd. Maar ik ben terughoudend met voorspellingen, want het is zeker niet één op één. Een ziekte waar we momenteel met interesse naar kijken is EHD. Het EHD-virus wordt overgebracht door knutten en lijkt genetisch gezien op BTV. Het komt vooral voor bij runderen en de symptomen kunnen worden verward met die van BTV. EHDV is in 2022 van Tunesië naar Italië overgestoken en heeft zich daarna in anderhalf jaar tijd tot Bretagne in Frankrijk verspreid. Aangezien dit virus zo snel noordwaarts is getrokken, is een introductie van dit virus in Nederland zelfs in 2024 nog mogelijk. Ik hoop natuurlijk van niet, maar we moeten er wel rekening mee houden. Goede monitoring vergt een inspanning van meerdere partijen, ook van GD en de NVWA. Het is daarom erg fijn dat de lijnen kort zijn en we goed samenwerken.”

Betrokken partijen monitoring

Begeleidingscommissies diergezondheid

De diergezondheidsmonitoring is een initiatief van de overheid en de veehouderijsector. Betrokken partijen geven mede vorm aan de wijze waarop de monitoring plaatsvindt en zijn betrokken bij het bespreken van bevindingen uit de monitoring.

Kennisuitwisseling diergezondheid

Samenwerking is van belang omdat andere partijen aanvullende kennis en informatie hebben of bijvoorbeeld andere laboratoriumtechnieken gebruiken.

Signaleringsoverleg

Zoönosen

Volksgezondheid

Volksgezondheid en diergezondheid hangen nauw met elkaar samen. Onder onder de noemer ‘One Health’ werken humane en veterinaire gezondheidspartijen samen om tijdig maatregelen te kunnen nemen bij zoönosen: ziekten die van dieren op mensen kunnen worden overgedragen. Het beschermen van de gezondheid van mens en dier staat daarbij altijd voorop.

Internationale samenwerking

European Veterinary Surveillance Network

Dierziekten stoppen niet bij de Nederlandse grens. Door het veranderende klimaat en de toenemende internationale handel neemt de kans op verspreiding van dierziekten over grenzen toe. GD werkt op onderzoeksgebied en kennisuitwisseling samen met een breed internationaal netwerk van onderzoekers en laboratoria. Dit netwerk, binnen en buiten Europa, groeit gestaag.

Verdiepingen

FACTS & FIGURES

TOTAAL 30.234 BEDRIJVEN

13.752 melkveebedrijven

16.482 niet-melkleverende bedrijven

TOTAAL ±3,7 MILJOEN DIEREN

942.361

melkvee jonger dan 2 jaar

1.603.942

melkvee ouder dan 2 jaar

1.659.273 overig rundvee

3.072 VEEKIJKERCONTACTEN

TOTAAL 2.430 PATHOLOGIE-INZENDINGEN

Diagnoses per orgaansysteem

Maagdarmkanaal en lever

Longen en luchtwegen

Abortus en doodgeboorte

Hart en bloedvaten

BEDRIJFSDICHTHEID*

UBN’s

*Bedrijfsdichtheid van rundveebedrijven in Nederland per tweecijferige postcode. Hoe donkerder het gebied, hoe meer bedrijven er aanwezig zijn.

Sereuze vliezen

Overige infectieuze aandoeningen

Overig

Rund

Blauwtong had grote impact op melkveesector

Op zondag 3 september 2023 kwamen de eerste verdenkingen van blauwtongvirus (BTV) binnen bij de Veekijker. Blauwtong is een meldingsplichtige ziekte. Daarom werd direct een team samengesteld met specialisten van GD, de NVWA en de betrokken dierenartspraktijken. Bloedmonsters van vijf schapenbedrijven werden op maandag aan WBVR aangeleverd. Zo was al op dinsdag 5 september bekend dat op vier schapenbedrijven BTV was aangetroffen. Een dag later volgden de eerste meldingen van rundveebedrijven.

Rund is reservoir

De impact van een blauwtonginfectie op schapen is groter dan die op runderen, maar het rund is wel de voorkeursgastheer van de knut. Rundvee dient zodoende als reservoir voor het virus, dat lang in het bloed kan overleven. In 2023 bleek het te gaan om BTV serotype 3 en werd gezien dat ook runderen flink ziek kunnen worden van deze variant. Veel geziene verschijnselen waren beschadigingen aan de neus, overmatig speekselen, neusuitvloeiing, beschadiging van de kroonranden, kreupelheid en stijfheid. Alhoewel over de periode van de uitbraak een verhoogde mortaliteit werd waargenomen, overleven de meeste runderen een besmetting met BTV-3.

Data uit syndroomsurveillance

GD kon dankzij de reguliere syndroomsurveillance op leveringen van melk en gegevens uit het Identificatieen Registratiesysteem (I&R), analyseren wat de impact van de uitbraak van BTV was op de rundveesector in 2023. De gevolgen bleken groot, zelfs al is het virus niet overal opgedoken. Er was heel duidelijk een daling van de melkproductie te zien. De sterfte bij volwassen runderen was tevens duidelijk toegenomen.

Gevolgen BTV voor sector

Ruim 2.200 rundveebedrijven hebben in 2023 melding gemaakt van BTV-3-verschijnselen. In 70 procent van de gevallen waren dit melkvee- of jongveeopfokbedrijven. Ook op bedrijven die zelf geen klinische verschijnselen meldden, maar wel liggen in gebieden waar BTV-3-infecties zijn geconstateerd, werd een daling in melkproductie en een toename van de sterfte gezien. Hoe hoger de besmettingsgraad in een bepaalde regio, hoe groter de impact. Op bedrijven waar symptomen van BTV-3 gemeld zijn, is de melkproductie gedurende langere tijd gemiddeld bijna 1 kilogram per koe per dag lager in vergelijking met dezelfde periode in voorgaande jaren (2020-2022), terwijl de melkproductie in 2023 voorafgaand aan de uitbraak duidelijk hoger was in vergelijking met voorgaande jaren. De sterfte op rundveebedrijven was duidelijk verhoogd, vooral onder volwassen runderen. Op bedrijven in besmet gebied die zelf geen melding hadden gedaan van kliniek, was de sterfte van volwassen runderen tot 1,5 keer hoger in vergelijking met dezelfde periode in voorgaande jaren. Op bedrijven mét een melding van BTV-3verschijnselen, was de sterfte van volwassen runderen zelfs tot 3,5 keer hoger.

Inge Santman-Berends, veterinair epidemioloog, Royal GD

“Grote impact ondanks lage prevalentie”

“In de syndroomsurveillance monitoren we standaard of ergens in Nederland de melkproductie lager is dan normaal. Dergelijke afwijkingen kunnen een waarschuwing zijn dat er iets speelt. Als we ergens een daling waarnemen, is dat reden om aan dierenartsen in dat gebied te vragen of er opvallende zaken spelen.

Ook in een gebied met infecties is natuurlijk niet elke koe of elk bedrijf besmet. We wilden daarom, mede op verzoek van de Begeleidingscommissie, beter weten wat er gebeurt op bedrijven die kliniek hebben gemeld, maar ook op bedrijven in met BTV-3 besmet gebied die zelf geen kliniek hebben gemeld. Hoe groot is de impact? Is er ook invloed van BTV-3 op bedrijven die niet hebben gemeld? We hebben gezien dat de melkproductie het meest daalde op bedrijven die melding van kliniek maakten. Maar ook op bedrijven die niet meldden maar wel in besmet gebied lagen, was een duidelijke daling in melkproductie meetbaar. Het is lastig om een exact getal aan de door BTV veroorzaakte daling te geven, omdat melkproductie afhankelijk is van vele factoren. Denk aan leeftijd en lactatiestadium van de koe, de ligging van het bedrijf en de temperatuur van de omgeving. Om de invloed van deze factoren en de invloed van BTV

verder in kaart te brengen, doen we op dit moment nog verdiepende analyses. Ook de oversterfte op rundveebedrijven is geanalyseerd. Met name bij volwassen dieren zagen we een verhoogde sterfte, bij kalveren echter niet. Mogelijk speelt hier een effect van weidegang. Uit de eerste prevalentiestudies, waarbij we antistoffen in bloedmonsters meten, blijkt dat heel veel dieren de infectie nog niet hebben doorgemaakt. Dit ondanks het feit dat veel bedrijven besmet waren. Dat betekent dat er in 2023 al een spectaculaire impact was van BTV-3, terwijl het gros van de dieren nog niet besmet is geweest en dus in 2024 nog gevoelig zijn voor het virus. Er bestaan dan ook veel zorgen over een hernieuwde uitbraak in 2024.

In 2024 doen we prevalentieonderzoek op alle melkveebedrijven. Zo krijgt de veehouder meer informatie. Wanneer je weet hoeveel van je dieren nog gevoelig zijn voor infectie, kan je ervoor kiezen om ze anders te managen. Bijvoorbeeld meer opstallen of vaccineren. In de monitoring volgen we ondertussen nauwgezet wat er gebeurt. Omdat we geen koude winter gehad hebben en de omstandigheden voor knutten goed zijn, is waakzaamheid geboden. Bel bij twijfel over symptomen daarom direct de Veekijker en de NVWA.”

Marieke Volkering, rundveedierenarts, Dierenartsenpraktijk Gorter in Nederhorst den Berg

“Ik adviseer rundveehouders om te enten tegen BTV”

“De BTV-uitbraak begon in ons gebied. Nadat ik de eerste melding had gedaan van BTV bij een schaap, duurde het een kleine week voordat we de eerste gevallen bij runderen zagen. Dat bedrijf had ook schapen, dus toen was nog niet duidelijk welke kant het op zou gaan. Bij de koeienbedrijven zat er een soort vertraging in. We hadden eind september minister Adema op bezoek toen het opeens bij de koeien losging. Dat was wel een moment. Uiteindelijk ontstond in onze regio bij heel veel koeienbedrijven ellende. In die periode ging het bij iedereen alleen nog maar over schapen, dat irriteerde ons wel een beetje. Want ook bij de koeien ging het helemaal niet goed.

De koeien gaven een heel wisselend beeld. We zagen heel zieke koeien, vaak met rode neuzen, neusuitvloeiing en koorts. Daarnaast waren er veel ernstige pootproblemen, vooral rond en tussen de klauwen. Die pootontstekingen waren bij koeien vaak primair, in tegenstelling tot bij schapen. De echt zieke koeien hadden ook respiratoire problemen, konden niet eten en drinken en bij het drenchen kwam alles er zo weer uit. Na de uitbraak waren er een tijdje bovengemiddeld veel koeien die de dracht afbraken of slechter tochtig werden.

Over de gehele linie zagen we een behoorlijke melkproductiedaling in onze regio, maar de ziekteverschijnselen wisselden behoorlijk per bedrijf. Er was minder sterfte dan bij de schapen, maar een gemiddelde daling in de melkgift van 15 procent is best heftig. Ook op bedrijven waar nauwelijks zichtbaar zieke koeien waren, was regelmatig sprake van een behoorlijke melkproductiedaling. Dat was geen toeval meer. Veel veehouders hadden een hoop getob met zieke koeien, het heeft een grote impact gehad. Het was op zo’n schaal dat je er moedeloos van werd. Wat mij het meeste is bijgebleven, is dat de stallen zo stil waren, met al die slome en zieke dieren. Dat deed ook wat met de veehouders en met ons als dierenartsen. De verschijnselen sudderden lang door, de gezondheidsattentielijsten waren veel langer dan gebruikelijk. Sommige koeien hebben lang gesukkeld, zijn vervroegd afgevoerd of startten slecht op.

Koeienboeren in gebieden waar nog geen ernstige BTV-uitbraak is geweest, lijken te denken dat het wel mee zal vallen. Maar ik zou zeker adviseren om te enten, vooral als je nog geen BTV gehad hebt op je bedrijf.”

FACTS & FIGURES

TOTAAL 3.200 VARKENSBEDRIJVEN

2023

1.849 bedrijven met vleesvarkens

951 bedrijven met zeugen en vleesvarkens

338 bedrijven met zeugen

162 bedrijven met biggen

TOTAAL ± 10,5 MILJOEN DIEREN

1.393 VEEKIJKERCONTACTEN

174 over PRRS 109 over streptokokken 132 over hoge uitval 84 over diarree

72 over kreupelheid 62 over voeding/ water 85% van de bellers naar de Veekijkertelefoon was dierenarts

BEDRIJFSDICHTHEID*

6-31 UBN’s

1-5 UBN’s

*Bedrijfsdichtheid van varkensbedrijven in Nederland per tweecijferige postcode. Hoe donkerder het gebied, hoe meer bedrijven er aanwezig zijn.

2.191 PATHOLOGIE-INZENDINGEN

AFRIKAANSE VARKENSPEST IN EUROPA

4.471 uitbraken bij gehouden varkens waarvan 1.347 in Bosnië en Herzegovina

7.733 meldingen bij wilde zwijnen 34% van de pathologie-inzendingen betrof gespeende biggen

ONLINE MONITOR VARKEN

2.514 bedrijfsbezoeken gemiddeld per maand: 212 verschillende dierenartsen en 78 verschillende dierenartspraktijken meldden gezondheidsstatussen in Online Monitor

3.116 verschillende bedrijven: meest gestelde diagnose: streptokokken (25% gemelde klachten), App en influenza. Bij 75 procent van de bedrijfsbezoeken meldde de dierenarts geen gezondheidsklachten in Online Monitor.

Varken

Kennis van varkensgriepvarianten belangrijk

Varkensgriep bij varkens komt veel voor in WestEuropese landen. Sommige varkensgriepvirussen kunnen overgaan van varkens naar mensen die veel in contact komen met varkens, maar het gebeurt zeker zo vaak andersom: mensen die varkens besmetten met een humaan griepvirus. Klachten bij varkens zijn meestal mild. Griepvirussen van varkens, mensen en mogelijk vogels, kunnen ook vermengen en een verhoogd risico voor de volksgezondheid betekenen.

De ministeries van VWS en LVVN wilden graag meer inzicht in welke griepvirussen voorkomen bij varkens in Nederland. Hiervoor is in 2022 in nauwe samenwerking met varkensdierenartsen een pilot opgezet, die in 2023 is uitgevoerd door een samenwerkingsverband van het RIVM, GD, het Erasmus Medisch Centrum en Wageningen Bioveterinary Research.

In de pilot zijn bij negentig varkenshouderijen (anoniem) monsters getest op griepvirussen. Het ging steeds om varkenshouderijen waar varkens met griepklachten waren. Daarnaast zijn monsters onderzocht van dode varkens waarbij het vermoeden was dat ze griep hadden. Dit is ook gedaan bij een groep controlevarkens zonder griepverschijnselen. De speekselmonsters en neusswabs toonden verschillende varianten van varkensgriepvirussen van het subtype H1 en één van het subtype H3. De zeer besmettelijke variant van vogelgriep (H5) werd gelukkig niet aangetoond bij varkens.

Er is dankzij de pilot veel kennis verzameld over de genetische eigenschappen van de huidige varkensgriepvirussen. Dit geeft belangrijke inzichten in de herkomst van de varianten, het verspreidingspatroon en de vraag of deze virussen zich vermengen. Varkensinfluenza speelde vroeger vooral bij vleesvarkens, trof meestal de hele stal tegelijk en was dan na enkele weken voorbij. Tegenwoordig treffen de influenzabesmettingen vooral jongere varkens en kan de problematiek doorsudderen. De pilot gaf meer inzicht in het voorkomen van varkensgriep en de relatie met ziekteverschijnselen. Het is nog niet duidelijk waarom het beeld van varkensgriep de afgelopen jaren veranderd is. Dit kan een gevolg zijn van nieuwe varianten. Het consortium dat deze pilot uitvoerde, beveelt daarom aan om de surveillance voort te zetten. Dat geeft meer inzicht in de verspreiding van varkensvirussen op varkensbedrijven, of er nog meer varianten zijn, en of er besmettingen bij varkens zijn met vogel- of menselijke griepvirussen.

“Deze vorm van monitoring geeft veel meerwaarde”

“In de pilot is getest op griepvirussen die kunnen voorkomen bij varkens. We wisten al dat er verschillende subtypes van varkensgriep in Nederland zijn, maar binnen die subtypes wisten we niet welke varianten daarbij speelden. Daar wilden we meer inzicht in, vooral omdat varkensinfluenza over het algemeen weinig ernstige klachten of sterfte geeft. Daardoor kan verspreiding van nieuwe varianten best lang onder de radar blijven. Door de varianten te bekijken, kunnen we ook beter inschatten wat het risico is dat er nieuwe varianten ontstaan die later mogelijk problemen geven.

In de pilot is veel kennis verzameld over de genetische eigenschappen van varkensgriepvirussen. Uit die genetische eigenschappen bleek welke stammen momenteel voorkomen. Alle vier de bekende stammen blijken vertegenwoordigd. Dat zijn de drie stammen H1N1, H1N2, H3N2 en de variant van H1N1, die er sinds de Mexicaanse griep in 2009 bij is gekomen. In dit onderzoek zagen we maar één stam van H3N2. De drie varianten van H1 kwamen in ongeveer gelijke proporties voor. Het was wel opvallend, dat alle varianten gelijktijdig voorkomen. We zagen geen seizoens- of regionale verbanden.

Dankzij de pilot zagen we ook hoe de virusstammen zich verhouden tot stammen bij mensen. Daarnaast is in een enkel geval humane seizoensgriep gevonden, wat duidt op overdracht van mens naar varken. We willen deze vorm van monitoring van varkensgriep de komende jaren graag doorzetten. In evaluaties na de COVID-crisis is betere monitoring van varkensgriep nadrukkelijk geadviseerd in het kader van betere pandemische paraatheid. Bij de huidige basismonitoring kijken we naar respiratoire infecties, maar niet naar influenza op stamniveau. Het zou goed zijn om te monitoren wat er nu precies circuleert. Zijn er stammen die we niet kennen? Of stammen die opeens veel meer voorkomen? En wat zijn dan eigenschappen van die stammen? Bij mensen bestaat een surveillancesysteem voor griepvarianten via een steekproef bij huisartsen: de Nivel Surveillance. Het zou mooi zijn als we veterinair een gelijksoortig surveillancesysteem hanteren.

Dierenartsen krijgen in de pilot een kleine kostenvergoeding voor monstername en het versturen van de monsters. De materialen en het laboratoriumwerk zijn kosteloos. In de pilotfase duurde het vrij lang voordat de uitslagen bekend werden. In het vervolgonderzoek is geregeld dat de veehouder veel sneller hoort welke subtype speelt. Met deze kennis kan de dierenarts dan een specifieke interventie bepalen.”

Monique van der Zanden, varkensdierenarts, VarkensArtsenZuid

“Dankzij monitoring zien we het hele plaatje”

“In onze praktijk zien we vooral griepproblemen bij gespeende biggen. Dan heb je het over kuchen, terugval in gewicht en soms longontstekingen. Opvallend is dat de griepverschijnselen bij veel bedrijven regelmatig terugkeren of blijven hangen. Als het alleen om het influenzavirus gaat, dan blijft de schade vaak beperkt tot minder groei. Maar is er een combinatie met het porcine reproductive and respiratory syndrome (PRRS) dan zie je veel meer klinische problemen. Ook secundaire bacteriële infecties kunnen voor meer ziekteverschijnselen zorgen.

De aanpak is heel lastig. Vaccineren van zeugen geeft ondersteunende bescherming, maar vooral bij gespeende biggen blijft influenza zorgelijk. Als er meerdere infecties tegelijkertijd spelen, focus ik me vooral op de aanpak van de andere problemen, want voor influenza heb ik maar weinig tools.

Dankzij de surveillance door GD weten we welke griepvarianten op de bedrijven aanwezig zijn. Zelf heb ik in 2023 voor één bedrijf gekeken of de griepvariant via de opfokgelten op het bedrijf was binnengekomen, maar dat bleek niet zo. Het is interessant om te weten of dezelfde variant

blijft hangen op een bedrijf of dat er steeds iets nieuws binnenkomt. Daarvoor is vooral informatie uit opeenvolgende onderzoeken nodig, dan kan je op zoek naar het lek in de biosecurity van zo’n bedrijf. Eenmalig onderzoek is onvoldoende om beweging te zien. Hoe meer we monitoren in de tijd, hoe bruikbaarder de informatie is. Het lijkt erop dat het vaak om dezelfde stam gaat, als een bedrijf steeds opnieuw met griep te maken krijgt. Toch kwamen we ook andere stammen tegen dan verwacht. Dan kun je bijvoorbeeld vaststellen dat de zeugenvaccinaties niet meer kloppen met wat je in de stal aantreft.

Het surveillanceproject geeft ons als dierenartsen meer inzicht in wat er speelt in de gehele varkenspopulatie. Er is niet eerder zo specifiek naar influenzavarianten gekeken in Nederland. Griep gaat verder dan alleen de varkenssector en het is onverstandig om af te wachten tot er vanuit de humane kant indicaties komen. Als we weten wat er speelt bij de varkens, kunnen we daar veel sneller op inspelen. Trends in de tijd of in regio’s geven ons als practici aanwijzingen. Wij hebben natuurlijk wel een gevoel bij wat er speelt, maar zonder de monitoring zien we alleen wat er in onze eigen praktijk gebeurt.”

FACTS & FIGURES

AANTAL BEDRIJVEN

1.057 bedrijven met vleeskippen (inclusief opfok en fok)

1.053 bedrijven met legkippen (inclusief opfok en fok)

46 bedrijven met eenden

33 bedrijven met kalkoenen

BEDRIJFSDICHTHEID*

1.612 VEEKIJKERCONTACTEN

1.391 PATHOLOGIE-INZENDINGEN

Reguliere secties: 826

Secties peilpraktijken: 513

NVWA-slachtlijnonderzoek: 42

Secties monitoringspilots: 10

461.417 ONDERZOCHTE MONSTERS

AI EN NCD

NCD-HAR: 279.048

AI-ELISA: 174.417

AI-AGP: 7.952

*Bedrijfsdichtheid van pluimveebedrijven in Nederland per tweecijferige postcode. Hoe donkerder het gebied, hoe meer bedrijven er aanwezig zijn.

EARLY WARNING SYSTEM

Salmonella Gallinarum/Pullorum: 1 melding

Mycoplasma gallisepticum: 23 meldingen

Coryza/Avibacterium paragallinarum: 22 meldingen

Gumboro: 41 meldingen

ILT: 18 meldingen

Pluimvee

Nieuw genotype veroorzaakt uitbraak reovirus

In 2023 zag GD een opmerkelijke toename van het aantal sectie-inzendingen van kippen met peesschede-infecties (tenosynovitis), veroorzaakt door het reovirus. In de loop van het jaar bleek dat er sprake was van een nieuw genotype, dat zich ongebruikelijk snel verspreidt.

Reovirussen komen veel voor en in een grote variatie. Reovirus is geen zoönose, het virus vormt dus geen risico voor de consument. Bij pluimvee kunnen pootafwijkingen ten gevolge van reovirus tot afkeur leiden in het slachthuis. Elk vleeskuikenkoppel maakt wel een infectie door met een reovirus, maar slechts ongeveer 20 procent van alle reovirussen is ziekteverwekkend. Pluimveeziekten door reovirussen zijn vooral peesschede-ontstekingen en darmproblemen. Om te weten welk reovirus is gevonden, kan het (geno)type van het virus worden bepaald. GD doet dit genotype-onderzoek standaard bij sectie-inzendingen van pluimvee met peesschedeontsteking door reovirus.

Nieuw genotype

Vanaf begin 2023 zag GD een stijging in het aantal peesschedeinfecties veroorzaakt door een reovirusinfectie. Dat leek in eerste instantie te gaan om verschillende genotypes van het virus, wat wijst op losstaande gevallen. Immers, wanneer twee pluimveekoppels elkaar besmetten, verwachten we in beide koppels hetzelfde genotype. Echter, in het tweede kwartaal van 2023 werd een nieuw cluster binnen genogroep 4 gezien, een nieuw verschijnsel. In totaal

kwamen 99 inzendingen binnen met het nieuwe genotype, vooral van bedrijven met trager groeiende vleeskuikens. Tien keer was het een terugkerende infectie bij een nieuw koppel op bedrijven waar dit genotype eerder speelde. Elf keer ging het om meerdere stallen van hetzelfde bedrijf. Dat wijst op een nieuwe virusstam, die zich snel binnen de sector verspreidt en veel schade veroorzaakt. Hoe de verspreiding plaatsvindt, is vaak onduidelijk. Horizontale overdracht (door insleep) speelt waarschijnlijk de hoofdrol, maar ook verticale overdracht (van moederdier op ei en kuiken) kan meespelen.

Lastig

Reovirusinfecties zijn klinisch niet altijd makkelijk te constateren. Problemen zijn vooral zichtbaar bij infectie van gevoelige jonge dieren. Een koppel kan besmet raken via bezoekers en materialen, maar als dat koppel op een leeftijd van meerdere weken besmet raakt zie je dat vaak niet. Het virus kan vervolgens lang overleven in de stalomgeving, ook tijdens de leegstand. Wanneer de schoonmaak en desinfectie niet zeer nauwkeurig gebeuren, kan een nieuw jong koppel vervolgens besmet worden en peesschedeontstekingen krijgen. Ook verticale transmissie zie je pas wanneer de jonge dieren ziekteverschijnselen ontwikkelen. Bedrijfshygiëne is een belangrijk aandachtspunt bij het voorkomen van reovirussen. De uitbraken in 2023 roepen op dat punt vragen op, want veel getroffen bedrijven hadden volgens de gebruikelijke procedures schoongemaakt.

Christiaan

ter Veen, pluimveedierenarts, Royal GD

“Oorzaken uitbraak reovirus onderzoeken”

“Op de vraag waarom we dit genotype ineens zo veel meer zien, bestaan drie mogelijke antwoorden. Er kan sprake zijn van een makkelijkere spreiding, het kan gaan om een virulenter genotype, of er is sprake van een lagere bescherming vanuit vaccinatie.

Als eenzelfde reovirus op meerdere plekken opduikt, is de neiging groot om dit aan verticale transmissie toe te schrijven. De problemen zijn echter groter dan we bij een enkel geval van verticale transmissie zien. Horizontale transmissie is binnen deze uitbraak zeker belangrijk. We zien wel een aantal keer herhaling op hetzelfde bedrijf, maar met een paar koppels ertussen. Blijft er dan toch wat virus in de stal hangen of is er sprake van herhaalde insleep? Daarvoor onderzoeken we nu onder meer of er overeenkomsten in de broederij en/of het moederdierbedrijf zijn.

Daarnaast onderzoeken we het virus zelf. Door een aantal virussen te isoleren en na te gaan of ze echt volledig identiek zijn, krijgen we meer informatie over de verspreiding. Dat is anders dan de ‘standaard’ genotypering van reovirus waarbij slechts een deel van het erfelijke materiaal wordt bekeken. We onderhouden voor dit onderzoek ook contacten met de landen om ons heen. Ook bij hen is sprake van meer problemen met reovirus, maar het is momenteel nog niet duidelijk of het daarbij om hetzelfde

genotype gaat dat wij in Nederland vinden. Naast deze vergelijking willen we bovendien onderzoeken of het genotype dat we nu zo veel vinden, virulenter is dan de andere genotypes.

De derde mogelijke oorzaak voor de opkomst van dit genotype, is een verminderde bescherming vanuit de moederdieren. Standaard worden moederdieren gevaccineerd met een vaccin gebaseerd op één type reovirus. We willen uitzoeken hoe het staat met de kruisbescherming tegen andere genotypes en hebben daarvoor inmiddels een onderzoeksvoorstel ingediend bij AVINED.

Reovirus kan makkelijk spreiden van koppel naar koppel. Biosecurity helpt om insleep bij zowel vleeskuikenbedrijven als ouderdierenbedrijven te verminderen, maar kan dit niet helemaal voorkomen. Het vaccineren van moederdieren geeft kuikens een goede start doordat de moederdieren hun afweerstoffen via het ei meegeven, maar is met name bij nakomelingen van oudere moederdierkoppels niet voldoende dekkend. Omdat de infectiedruk bij opzet van de kuikens belangrijk is, moet de nadruk ook bij nakomelingen van goed gevaccineerde moederdieren liggen op goede reiniging en desinfectie. Het is daarbij verstandig om met behulp van de VIR-check na te gaan of de schoonmaak effectief is geweest.”

Gerwin Bouwhuis, pluimveedierenarts, Gezondheidscentrum voor Pluimvee (GvP) in Emmen

“De kruisbescherming lijkt niet optimaal.”

“In het najaar van 2023 hadden we soms wel twee of drie gevallen van reovirusinfecties per week in onze praktijk. Meestal worden we erbij geroepen rond dag 18 van een nieuw koppel, maar als pluimveehouders het beeld goed kunnen herkennen, zien ze het soms al op dag 13 of 14. De dieren zijn niet heel ziek. Kenmerkend is dat ze niet ver willen lopen, ze gaan steeds weer zitten. Ook de koehakkige pootstand is herkenbaar in combinatie met een blauwe of rode verkleuring op de hak. Reovirusinfecties kunnen behoorlijk wat bedrijfseconomische schade geven. Door immunosuppressie of interacties met andere ziekten, zoals Gumboro of coccidiose, kan de schade versterkt worden.

We hebben regelmatig dieren ingestuurd naar GD, waar ze zijn onderzocht op reovirus in de peesschede. Zelf hebben we onderzoek gedaan naar het gehalte aan afweerstoffen tegen reovirus in het bloed van eendagskuikens. In principe zouden zij dankzij vaccinatie van de moederdieren voldoende afweer moeten hebben. De entstoffen in de bestaande vaccinaties bieden bescherming tegen type 1, waarbij uitgegaan wordt van kruisbescherming tegen type 2 en 4. Uit de titers van de eendagskuikens bleek echter dat er vaak maar weinig bescherming was tegen reovirus type 1.

Ons onderzoek liet zien dat er grote spreiding bestaat tussen koppels voor wat betreft de aangetroffen antistoffen na vaccinatie. Eigenlijk zou minimaal 70 procent van de eendagskuikens een titer van 6 of hoger moeten hebben, maar veel koppels voldoen daar niet aan. Dat is een reden om ook te kijken naar de uitvoering van de vaccinaties. Als er bij moederdierbedrijven bijvoorbeeld te snel of onzorgvuldig gevaccineerd wordt, dan verwacht je dat ook bij de titers van andere vaccinaties terug te zien. Dat lijkt echter niet het geval. Dan blijft de vraag: waarom is het verschil in titers bij de eendagskuikens zo groot?

Dankzij de monitoring van GD weten we dat er momenteel meer reovirus van het type 4 rondgaat. Sommige koppels met hoge titers tegen type 1 raken alsnog besmet met reovirus type 4. De kruisbescherming lijkt dus niet optimaal. Naar mijn mening is het vaccin tegen reovirus verouderd en lijkt de kruisbescherming onvoldoende. Daarnaast is het belangrijk dat vaccinatievoorschriften strikt gevolgd worden.”

FACTS & FIGURES

AANTAL BEDRIJVEN

2023

29.368 schapenbedrijven waarvan

3.810 beroepsmatig

15.394 geitenbedrijven waarvan 489 beroepsmatig

BEDRIJFSDICHTHEID*

Schapen: ≈ 0,7 miljoen

Geiten: ≈ 0,6 miljoen

1.855 VEEKIJKERCONTACTEN

808 PATHOLOGIE-INZENDINGEN

DIERDICHTHEID**

*Bedrijfsdichtheid van geiten- en schapenbedrijven in Nederland per tweecijferige postcode. Hoe donkerder het gebied, hoe meer bedrijven er aanwezig zijn.

SCHAPEN

GEITEN

**Dierdichtheid van schapen- en geitenbedrijven in Nederland per tweecijferige postcode. Hoe donkerder het gebied, hoe meer dieren er aanwezig zijn.

Kleine herkauwers

Uitbraak blauwtong leidt tot enorme oversterfte van schapen

Op zondag 3 september 2023 kreeg de Veekijker de eerste aanwijzingen binnen voor een verdenking van blauwtongvirus (BTV). Dankzij onmiddellijke actie was twee dagen later al duidelijk dat op vier bedrijven BTV was aangetroffen. De expertgroep kwam bijeen en al op 8 september is door GD en WBVR een webinar georganiseerd om veehouders en dierenartsen te informeren.

Serotypering

WBVR had inmiddels nader onderzoek gedaan, waaruit bleek dat het om BTV type 3 ging. Er komen wereldwijd meer dan dertig serotypen van BTV voor, waarvan de serotypen 1 tot en met 24 aangifteplichtig zijn. Het ging dus om een aangifteplichtige variant. Door het serotype van een virus te bepalen, kan uitgezocht worden waar het virus vandaan kwam. Hoewel serotype 3 sinds 2017 wordt vastgesteld op Sardinië en Sicilië, bleek de variant in Nederland te verschillen van het in Italië voorkomende serotype. De herkomst van deze uitbraak is daarom vooralsnog onduidelijk. In 2006-2008 was ook sprake van een BTV-uitbraak in Nederland. Het tweede jaar was toen erger dan het eerste. Destijds ging het om BTV serotype 8. Het huidige type 3 was een stuk virulenter, verspreidde zich sneller en had een grotere impact.

Enorme oversterfte

Vanuit de monitoring werd met de sector en het ministerie van LVVN afgesproken om in november een eerste impactanalyse uit te voeren, die later voor geheel 2023 herhaald is op basis van gegevens uit het I&Rsysteem. De oversterfte bij schapen ten opzichte van

voorgaande jaren bedraagt ruim 55.000 dieren tussen 3 september en 31 december 2023. De populatie schapen in Nederland is hierdoor flink afgenomen. De variatie in sterfte op schapenbedrijven is groot. Er zijn schapenhouders in het kerngebied bij de Loosdrechtse Plassen die meldden dat twee derde van hun schapen het niet heeft overleefd.

BTV bij geiten

BTV is een virus dat zich via knutten verspreidt, waarbij herkauwers zoals schapen, runderen en geiten het belangrijkste reservoir zijn. Geiten zijn minder gevoelig dan schapen en runderen. Op 19 september werd voor het eerst een BTV-verdenking vastgesteld bij geiten. Daarna is op meerdere (melk) geitenbedrijven BTV vastgesteld. Waar schapen vaak ernstig ziek worden van BTV, zodat euthanasie in veel gevallen de enige realistische optie is om uitzichtloos lijden te voorkomen, zijn de klinische verschijnselen bij geiten over het algemeen meestal minder heftig. Toch zijn ook bij geiten klinische verschijnselen en sterfte door BTV gezien. Uit de impactanalyse bleek een oversterfte van ongeveer 4.000 geiten tussen september en eind december 2023.

René van den Brom, dierenarts kleine herkauwers,

“Typering is ontzettend belangrijk”

“Vanaf de eerste week van de uitbraak hebben we vanuit GD intensief samengewerkt met de betrokken dierenartsen, de NVWA, WBVR, sectorpartijen en het ministerie van LVVN. Dankzij snel handelen konden we de veehouders al diezelfde week informeren. Zelf ben ik ook met de praktiserend dierenarts bij drie besmette bedrijven geweest. Ten tijde van de vorige BTV-uitbraak in 2006-2007 werkte ik als practicus en datzelfde klinisch beeld zag ik nu terug.

De weken daarna werd veel sterfte gemeld. Verschillende dieren zijn bij GD onderzocht. De patholoog zag enorme afwijkingen in de longen. Er is geen medicijn tegen BTV, je kan alleen ondersteuning bieden met pijnstilling en ontstekingsremmers en zorgen dat de schapen kunnen drinken en eten. Er kunnen grote aantallen dieren doodgaan aan BTV. Toen bleek hoe ernstig de uitbraak was, zijn we met de bevindingen uit het pathologisch onderzoek ook naar de apotheek van de faculteit Diergeneeskunde en de Universitaire Landbouwhuisdieren Praktijk gestapt. Samen hebben we een afwegingskader gemaakt voor het behandelen van besmette schapen. Gezien de ernst van de verschijnselen, is bij uitzichtloos lijden euthanasie de beste optie.

Gedurende de uitbraak stuurden heel veel dierenartsenpraktijken foto’s en later ook dieren in. Opmerkelijk was dat veehouders eind september meldden dat sommige dieren die er-

door leken te zijn gekomen, vervolgens andere problemen kregen zoals gewrichtsontstekingen, klauw- en spierproblemen. Een groot deel moest alsnog geëuthanaseerd worden, de sterfte was heel heftig.

Het verloop van een uitbraak wordt sterk bepaald door de (weers)omstandigheden voor knutten. Bij lagere temperaturen neemt het aantal knutten af, ze overleven de winter meestal niet. Het virus kan mogelijk overwinteren door verticale overdracht, waarbij lammeren of kalveren met infectieus virus worden geboren. Ook een laaggradige infectie op stal kan de winter overleven. Wanneer nieuwe knutten uit het ei zijn gekomen, moeten zij eerst een bloedmaal eten bij een besmettelijk dier voordat ze een volgend dier kunnen besmetten. Als de uitbraak zich voortzet, verwacht ik in de zomermaanden weer klinische verschijnselen. Hoe virulenter de BTV-variant is, hoe vroeger in het jaar. Maar sommige uitbraken kwamen helemaal niet terug. Zo lang er geen vaccin beschikbaar is, heeft opstallen met goede ventilatie een duidelijk preventief effect. In elk geval gedurende de schemering en ’s nachts.

We hebben geen idee waar BTV-3 vandaan is gekomen. Daarvoor is typering belangrijk, maar wereldwijd ontbreekt dat vaak. Als je de oorsprong kent, kun je veel gerichter voorkomen dat het virus hierheen komt.”

Nicolien van den Heuvel, schapendierenarts, dierenartsenpraktijk Gorter in Weesp

“De uitbraak heeft hier een enorme impact gehad”

“De uitbraak van blauwtongvirus (BTV) begon in onze praktijk. Mijn collega en ik werden gebeld over schapen met wonden aan de bek, de typische blauwtonglaesies. Mijn collega ging daarheen en ik ben ondertussen bij andere bedrijven gaan kijken. Bijvoorbeeld bij een bedrijf waar een dikke kop was gemeld, die we in eerste instantie aan kobaltgebrek weten. Bij die andere schapen vond ik ook verschijnselen die erg leken op BTV. Zo was heel snel duidelijk dat er iets aan de hand was en is de NVWA ingeschakeld. Zij hebben samen met mijn collega en een dierenarts van GD alle verdachte schapen bekeken. Vier van de vijf bedrijven bleken besmet met BTV.

De eerste twee weken hoopten we nog dat het mee zou vallen. Er gingen wat schapen dood en we zagen symptomen zoals tonglaesies en schuimbekken. Tot zo’n twee weken na de eerste BTV-melding, op een maandagochtend. De telefoon stond ineens roodgloeiend met mensen met zieke schapen, die allemaal medicatie nodig hadden. De pijnstillers, antibiotica en pensvloeistof waren niet aan te slepen, een bizarre gewaarwording. En nét als je dacht dat de schapen erdoor waren, kregen ze opeens dikke knietjes.

De gewrichten bleken helemaal ontstoken en uiteindelijk zijn veel dieren om die reden geëuthanaseerd.

De uitbraak heeft heel veel impact gehad in onze regio. Sommige schapenhouders zijn gestopt en anderen hebben hun ooien niet gedekt. Emotioneel heeft het veel gedaan. Er waren zoveel dode schapen dat de Rendac het nauwelijks aankon, de schapen lagen in hopen langs de weg. In andere regio’s kon men zich niet voorstellen hoe groot de crisis hier was. Mensen zien dan ook op tegen de zomer van 2024. De immuniteit onder de overgebleven schapen is laag. Ook als je zieke schapen hebt gehad, kunnen de andere schapen het nog krijgen. We zitten echt op het vaccin te wachten.

De samenwerking met GD verliep heel goed. We konden altijd bellen en er was veel interesse. We hebben regelmatig schapen ingestuurd voor sectie. Dat gaf ons inzicht in de behandelmogelijkheden en de prognoses. We misten bij de start van de uitbraak wel een behandeladvies, dierenartspraktijken waren hiermee vooral los van elkaar aan het experimenteren. Voor de diagnostiek is de samenwerking al heel goed geregeld in de monitoring, maar voor een plan van aanpak zou zoiets ook mooi zijn.”

FACTS & FIGURES

DIERDICHTHEID

2023

BEDRIJFSDICHTHEID

Dierdichtheid van paardenbedrijven in Nederland per tweecijferige postcode. Hoe donkerder het gebied, hoe meer dieren er aanwezig zijn.

105 SEIN-MELDINGEN

Deze figuur is gemaakt op basis van data uit het I&R-systeem. Registratie in dit systeem is sinds 21 april 2021 verplicht. In de figuur staan de gegevens tot en met 2022 en zal het werkelijke aantal bedrijven per gebied wat onderschatten. Het effect van deze onderschatting op de verdeling van de bedrijfsdichtheid is waarschijnlijk gering.

517 CONTACTEN HELPDESK PAARD

CONTACTMOMENTEN SPECIFIEKE ZIEKTE

Clostridium-infecties

Coronavirus

Droes

Maagdarmwormen, coccidiën

Rhinopneumonie

Rhodococcose (R. equi)

Salmonella

Streptococcus zooepidemicus

Teekgebonden aandoeningen (Borrelia, anaplasmose, piroplasmose)

Toxicologische aandoeningen (giftige planten, zware metalen)

Virale encephalomyelitiden (o.a. westnijlvirus)

Overige infectieuze aandoeningen, o.a. CEM, echinococcose, EIA, EVA, kwade droes, lawsonia, leptospirose, listeriose, vesiculaire stomatitis

CONTACTMOMENTEN PROBLEEMGERICHT

Ademhalingsproblemen/hoesten

Bevangenheid/kreupelheid

Diarree

Huidaandoeningen/jeuk

Koorts

Neurologische verschijnselen

Plotseling dood

Prestatieproblemen

Vermageren

Verwerpen

Vruchtbaarheidsproblemen

Overig, o.a. bespreken bloeduitslagen, voeding/drinkwater

Paard

Tekenencefalitis

Paarden kunnen besmet raken met verschillende virussen uit de familie van de flavivirussen. In Europa gaat het dan onder meer om westnijlvirus (WNV), tick-borne encephalitis virus (TBEV), en usutuvirus (USUV). Waar WNV en USUV door muggen worden overgedragen, wordt TBEV overgebracht door de beet van een besmette teek.

Zowel WNV als TBEV kunnen neurologische verschijnselen veroorzaken bij paarden. De diagnose van een besmetting met een flavivirus gebeurt meestal door het bloedserum te testen op antistoffen. Antistoffen tegen het ene flavivirus kunnen echter soms kruisreageren met een ander flavivirus. Een casus in 2023 in Nederland laat dat zien.

Eerste geval

In de monitoring voor WNV, die sinds een aantal jaar wordt uitgevoerd in een One Health-samenwerking tussen onder meer GD, WBVR, het RIVM, Erasmus MC en de NVWA, werden in een bloedmonster antistoffen tegen WNV aangetoond, terwijl het monster in de controletest bij WBVR geen IgM-antistoffen tegen WNV bleek te bevatten. Omdat het betreffende paard wel neurologische verschijnselen had én omdat in de omgeving van het paard enkele gevallen van humane tekenencefalitis waren gevonden (één in 2022 en twee in 2023), is het monster op verzoek van GD nader onderzocht. Op basis van meerdere virusneutralisatietesten, parallel uitgevoerd tegen de voor paarden relevante flavivirussen, gevolgd door een IgM-analyse voor tick-borne encephalitis (TBE) in het Erasmus Medisch Centrum (Rotterdam), konden we zien of dit flavivirus verantwoordelijk was voor de positieve uitslag in de eerste bloedtest. Er bleek sprake van een recente besmetting met tekenencefalitisvirus, het eerste bevestigde geval bij een Nederlands paard.

Foto: Teken op duim (bron: Hein Sprong)

Humaan

TBE is voor paarden meestal geen groot probleem. Neurologische en andere ziekteverschijnselen in geval van een besmetting zijn zeldzaam. Voor mensen is het echter wel een ernstige aandoening, die in een klein deel van de gevallen kan leiden tot hersenvliesontsteking en chronische neurologische schade. Een besmetting bij paarden moet dan ook gezien worden als een waarschuwing voor de volksgezondheid. Niet omdat het paard de besmetting op mensen over kan brengen, maar omdat een besmetting bij een paard betekent dat er dus besmette teken in de buurt zijn. Kanttekening daarbij is dat tot op heden slechts weinig teken het TBE-virus bij zich dragen. De kans op een TBE-infectie na een tekenbeet is daarmee veel kleiner dan de kans op de ziekte van Lyme, die per jaar bij zo’n 27.000 mensen wordt vastgesteld. Een voor de mens zeldzame besmettingsroute met TBE-virus is het drinken van besmette rauwe melk of het eten van besmette rauwmelkse kaas. Schapen, geiten en koeien kunnen namelijk ook besmet raken met TBE-virus en scheiden het dan uit in de melk.

“Bijzondere epidemiologie”

“Dit geval van TBE is uitsluitend ontdekt dankzij de syndroomsurveillance voor westnijlvirusinfecties bij paarden, het is een soort bijvangst geweest van dat project. De manier waarop die surveillance is opgezet, zorgt ervoor dat meer ontdekkingen dan alleen WNV mogelijk zijn.

De syndroomsurveillance voor WNV houdt in dat dierenartsen een bloedmonster kunnen insturen van paarden met zenuwverschijnselen. Dat wordt gebruikt voor een test die antistoffen tegen flavivirussen aantoont. Bij een positieve uitslag gaat het monster ook naar WBVR in Lelystad, waar met een IgM-analyse specifieker gekeken wordt naar recente WNV-infecties. Op die manier sluit je oudere infecties en vaccinaties met WNV uit, al kan een hele recente vaccinatie ook een zogenaamde IgM-respons geven.

Dit paard stond op Terschelling en ik had gehoord dat daar recent TBE-gevallen bij mensen waren geweest. Ik wist ook dat TBE een positief resultaat in de antistoffentest voor WNV kon geven. Dus toen de IgManalyse negatief terugkwam, hebben we WBVR gevraagd om parallelle virusneutralisatietesten tegen verschillende voor paarden relevante flavivirussen uit te voeren. Daar kwam uit dat het paard volledig negatief

was voor antistoffen tegen WNV. Het paard was ook negatief voor antistoffen tegen usutuvirus, maar bleek sterk positief voor antistoffen tegen TBE-virus. Een heel duidelijk resultaat, dat we gedeeld hebben met het Signaleringsoverleg Zoönosen en het WNV-responsteam. Daarna is het oorspronkelijke bloedmonster en een tweede monster naar het Erasmus Medisch Centrum gestuurd. Zij kunnen met een IgM-test zien of het inderdaad een recente TBE-besmetting betrof. Ook deze test was sterk positief. Het betreffende paard had neurologische symptomen, maar is nadien opgeknapt. Het TBE-virus was ook in enkele teken op Terschelling gevonden. De eigenaar had bovendien een ontstoken tekenbeet gevonden op het paard, voorafgaand aan de neurologische verschijnselen.

Deze casus roept de vraag op of er niet altijd virusneutralisatietesten tegen verschillende flavivirussen gedaan moeten worden, als in de WNV-monitoring een positieve antistoffentest gevolgd wordt door een negatieve IgM-test. Dan kan je namelijk zien of er bijvoorbeeld een infectie met TBE-virus speelt. Ook zou TBE-virus wellicht toegevoegd moeten worden aan het ‘tekenpakket’ dat we bij GD aanbieden. Daarbij wordt getest op de belangrijkste tekenziekten, zoals de ziekte van Lyme, piroplasmose en anaplasmose”

Kees van Maanen, paardendierenarts, Royal GD

Dr. Hein Sprong, onderzoekscoördinator wild- en vectorgebonden ziekten, Centrum Infectieziektebestrijding (CIb), RIVM

“TBE is wijdverspreid, maar heel lokaal”

“In 2016 hebben we als RIVM voor het eerst aan de bel getrokken over tekenencefalitis. We vonden dat jaar namelijk besmette teken in Nederland, via bloedonderzoek bij reeën en daarna via de tekenmonitoring. Dat leidde tot een waarschuwing aan neurologen en arts-microbiologen om TBE mee te nemen bij patiënten met neurologische klachten. Na die waarschuwing werden binnen drie maanden ook twee mensen met in Nederland opgelopen tekenencefalitis gevonden, terwijl dat daarvoor nog nooit was geconstateerd. Sindsdien zijn er in Nederland per jaar twee tot vijf mensen met ernstige medische klachten door deze ziekte.

De in 2016 gevonden variant bleek uniek voor Nederland en zelfs voor de Sallandse Heuvelrug. Toen de surveillance eenmaal op gang kwam, bleek dat we in Nederland zelfs vijf verschillende varianten van TBE hebben, allemaal op een verschillende plek in Nederland. We denken dat de transmissiecyclus van TBE zich tussen muizen en teken afspeelt. Mensen, reeën en paarden zijn eindgastheren en dragen niet bij aan de verspreiding van het virus. Vogels kunnen het waarschijnlijk beperkt overdragen, waardoor er soms een introductie plaatsvindt door trekvogels. Het is bijzonder dat het virus in Nederland op zoveel verschillende plekken opduikt, maar nooit overal tegelijk. Het speelt heel lokaal, maar

is wel wijdverspreid. Interessant aan de beginperiode van de TBEmonitoring was dat we patiënten vonden vanaf het moment dat we wisten dat het virus voorkwam. Dat laat zien dat het voor artsen heel belangrijk is om te weten wat er circuleert om een diagnose te kunnen stellen. Bij het paard op Terschelling dat in 2023 tekenencefalitis bleek te hebben, was de situatie vergelijkbaar. De dierenartsen dachten eerst aan westnijlvirus, maar kwamen later pas op TBE uit, nadat ze gehoord hadden dat er humane patiënten waren. Een mooie wisselwerking tussen de monitoring van de volksgezondheid, diergezondheid en natuurgezondheid.

TBE is een zeer vervelende ziekte, maar komt gelukkig weinig voor bij mensen en paarden. Als paarden neurologische klachten hebben, zouden zowel WNV als TBE meegenomen moeten worden in de differentiaaldiagnose. Als paarden ziek zijn van TBE, dan horen wij dat als RIVM graag voor ons eigen overzicht van de verspreiding van het virus in Nederland. Daarmee kunnen wij instanties als de GGD, neurologen en risicogroepen beter voorlichten. Wanneer je als dierenarts veel te maken hebt met schapen en runderen in natuurgebieden, dan kan het een goed idee zijn om je te laten vaccineren tegen TBE. Voor paarden bestaat geen vaccin.”

De mensen achter de monitoring

Overkoepelend Rund Varken Pluimvee Kleine herkauwers Paard

Sabine Stoelinga-Smit
Irene Jorna
Inge Berends
Karianne Peterson
Deon van der Merwe
Theo Lam
Maarten Weber
Christiaan ter Veen
Samantha de Vos
Kees van Maanen
Sjoerd Klarenbeek
Eveline Dijkstra
Deborah van Doorn
Robert Jan Molenaar
Naomi de Bruijn
Linda van Duijn
Paulien Boom
Lotte Roos
Yannique Jacobs
Anneke Feberwee
Anouk Veldhuis
Linda van den Wollenberg
Erik van Engelen
Marleen Aarninkhof
Rob Nijland
Gerdien van Schaik
Nienke Snijdersvan de Burgwal
Erhard van der Vries
Reinie Dijkman
Carlijn ter Bogt-Kappert
Annet Heuvelink
Judith de Jong
Menno Holzhauer Thijs Derkman
Christiaan Sanderman Eveline van Lange-Willems
Betsie KrattleyRoodenburg
Jasper het Lam
Mirthe de Wit
Teun Fabri
Maaike Gonggrijp
Evert van Garderen
Saskia van der Drift
Nadine Meertens
René van den Brom
Debora Smits Emma Strous
Arne Vanhoudt
Henriëtte BrouwerMiddelesch
Marieke Augustijn
Ant Koopmans
Nannet Fabri
Mark Delany
Remco Dijkman
Willem Dekkers
Paola Meijer
Manon Holstege
Karin Junker
Sjaak de Wit
Jeanine Wiegel
Fiona Schoemakervan Kaam
Irene Bisschop
Klaas Peperkamp
Marian Aalberts
Lianneke Bosma
Jobke van Hout
Heinrich Bas Engel
Liesbeth Harkema
Jet Mars
Tijs Tobias
Lucía Dieste Pérez

GD Monitoring • Jaarverslag 2023

Royal GD

Arnsbergstraat 7

Postbus 9

7400 AA Deventer

Belangrijke telefoonnummers

Veekijker

Helpdesk Paard

088 20 25 555

088 20 25 555

Ophaaldienst voor sectie en monstermateriaal 088 20 25 500

Diergezondheidsadministratie, laboratorium, facturering

NVWA meldpunt besmettelijke dierziekten

088 20 25 500

045 546 31 88

Colofon

Royal GD

Arnsbergstraat 7

7418 EZ Deventer

Monitoring wordt uitgevoerd door Royal GD met financiering van de veehouderijsector en de overheid.

Opdrachtgever: Lotte Roos

Eindredactie: Daphne de Leeuw, Mirjam Hommes

Ontwerp: Ineke Oerlemans

Opmaak en drukwerk: Ovimex b.v.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.