Veekijkernieuws rund maart 2025

Page 1


Verdieping Data-analyse: de gezondheid van oudere koeien

Sinds 2019 is de gemiddelde leeftijd van koeien op melkveebedrijven gestegen, een belangrijke en gunstige ontwikkeling in het streven naar een duurzame melkveehouderij. Uit eerder onderzoek blijkt dat er veel spreiding is in levensduur en dat deze onderhevig is aan managementbeslissingen van de veehouder. Een stijging in de gemiddelde leeftijd vraagt om een goed management om koeien gezond oud te laten worden. Daarom is recent verdiepend onderzoek uitgevoerd waarbij verschillende diergezondheidskengetallen, zoals celgetal, aantal inseminaties, sterfte van kalveren, en meerlingengeboortes zijn vergeleken tussen koeien van verschillende leeftijden: koeien jonger dan 3 jaar, koeien van 3 tot en met 5 jaar, van 6 tot en met 8 jaar en van 8 jaar en ouder.

Uit het onderzoek blijkt dat het celgetal toenam met toenemende leeftijdscategorieën, waarbij koeien jonger dan 3 jaar het laagste celgetal hadden (figuur 1). Naarmate koeien ouder werden, nam het celgetal toe, ook wanneer werd gecorrigeerd voor kenmerken die ook een deel van de variatie kunnen verklaren, zoals bedrijfsgrootte, melkproductieniveau en regio. Koeien van 6 tot en met 8 jaar hebben een celgetal dat gemiddeld 25.100 cellen per milliliter hoger is dan koeien van 3 tot en met 5 jaar. Bij koeien ouder dan 8 jaar is dit verschil nog groter, namelijk gemiddeld 53.300 cellen per milliliter. Dit hogere celgetal kan te maken hebben met zowel managementbeslissingen als fysiologische of immunologische redenen. Ook was er een verschil in het percentage sterfte van niet-geoormerkte kalveren geboren uit moeders van verschillende leeftijden. De kans dat een kalf sterft voor het moment van oormerken was hoger bij koeien jonger dan 3 jaar in vergelijking met koeien van 3 tot en met 5 jaar. Afkalfproblemen komen vaker voor bij vaarzen in vergelijking met oudere koeien, omdat het geboorteproces voor het eerst plaatsvindt. Het percentage meerlinggeboortes bij oudere koeien (ouder dan 6 jaar) ligt significant hoger dan bij jongere koeien, zo ligt deze bij koeien ouder dan zes jaar gemiddeld op 4 procent, ten opzichte van gemiddeld 2,5 procent bij jongere koeien. In de tijd is dit kengetal stabiel, met een seizoensvariatie die mogelijk te maken heeft met managementfactoren zoals rantsoen. De onderzochte kengetallen laten zien dat er veel variatie is tussen de verschillende leeftijdscategorieën.

Via VeekijkerNieuws houden wij u elk kwartaal op de hoogte van nieuws uit de monitoring van diergezondheid bij rundvee. Mocht er tussendoor iets belangrijks spelen dan sturen wij u daarover een bericht.

Aanmelden

sectiemateriaal

U kunt dieren 24 uur per dag, 7 dagen per week aanmelden voor pathologisch onderzoek via www.gddiergezondheid.nl/ophaaldienst of 088 20 25 500. Wij halen dieren die ’s avonds voor 22.00 uur zijn aangemeld de eerstvolgende werkdag op. Voor een optimaal onderzoek is het belangrijk om een volledige anamnese toe te voegen. Ook is het van belang vers materiaal in te sturen (koelen in warme tijden en bij strenge vorst op een droge afgeschermde plek binnen plaatsen) en een dier te selecteren dat representant is van het probleem.

Figuur 1: Het celgetal (*1.000 cellen/ml) per leeftijdsgroep. De box toont de middelste 50 procent van de data (van het 25e percentiel tot het 75e percentiel), met de lijn in het midden als mediaan (middelste waarde). De ‘whiskers’ (uitstekende lijnen) geven de spreiding van de data buiten de middelste 50 procent weer.

Toenemend percentage ongevoeligheid

Escherichia coli K99

Sinds enkele jaren stijgt het percentage Escherichia coli K99-isolaten ongevoelig voor neomycine/paromomycine. Waar dit in 2021 nog 48 procent van de isolaten betrof, is in 2024 72 procent ongevoelig. Escherichia coli K99 veroorzaakt neonatale kalverdiarree bij jonge kalveren. Bij andere Escherichia coli -isolaten is een stijging niet waargenomen.

De aminoglycosiden neomycine en paromomycine worden in het Formularium Melkvee van de KNMvD genoemd als tweede keus middel voor het behandelen van neonatale kalverdiarree veroorzaakt door E. coli K99. Paromomycine wordt tevens ingezet ter behandeling van cryptosporidiose bij kalveren. Het afgelopen kwartaal is vaker

cryptosporidiose vastgesteld bij de kalveren die werden ingestuurd voor pathologisch onderzoek, met name in de leeftijdsgroep tot 14 dagen. Alhoewel op dit moment onbekend is of er meer paromomycine wordt ingezet ter behandeling van E. coli of cryptosporidiose, zou een gestegen gebruik een verklaring kunnen zijn voor een verhoogde blootstelling aan en ongevoeligheid voor dit antibioticum bij E. coli K99. Paromomycine is een tweede keus middel en de groep van aminoglycosiden, waar paromomycine onder valt, wordt als essentieel beschouwd in de humane geneeskunde. Het dient dus terughoudend en alleen op geleide van diagnostiek te worden ingezet in de behandeling van individuele dieren.

Voor de preventie en reductie van de uitscheiding van cryptosporidiën zijn producten met de werkzame stof halofuginone geregistreerd. Denk voor de preventie van zowel E. coli als cryptosporidiose daarnaast ook aan een optimale biestvoorziening en voedingstoestand, goede hygiëne, een uitgebalanceerde droogstand en vaccinatie van de moederdieren, zodat de kalveren sterk en vitaal blijven. Door paromomycine als koppelbehandeling in te zetten bij een bedrijfsprobleem als cryptosporidiose, krijgen andere kiemen de kans resistentie op te bouwen. Dit is uiteraard een ongewenste ontwikkeling.

Pilotonderzoeken van de monitoring: van begin tot eind

In het vierde kwartaal van 2024 zijn naar aanleiding van signalen die zijn binnengekomen via de Veekijker en Pathologie, twee interessante pilots opgestart en afgerond. Dit geeft een mooie inkijk in hoe de diergezondheidsmonitoring in Nederland werkt en wat er ‘achter de schermen’ met de binnengekomen signalen gebeurt.

We bespreken twee casussen van start tot eind: van het via de Veekijkertelefoon of de sectiezaal binnengekomen signaal tot de uitkomst van het pilotonderzoek. De eerste casus begint als de Veekijkerdierenartsen in september en oktober opvallend vaak worden gebeld door dierenartsen uit het veld met vragen over oogafwijkingen bij kalveren. De tweede casus start in de pathologiezaal, als aan het eind van het derde kwartaal en in het vierde kwartaal van 2024 bij enkele fokkalveren de opvallende diagnose (fibrineuse) polyserositis door Mannheimia haemolytica (Mh) wordt gesteld, een aandoening die met name bij vleeskalveren wordt gezien.

Pilot Oogaandoeningen

Signaal

In september en oktober kwamen er in enkele weken tijd veel signalen binnen bij de Veekijker over oogafwijkingen bij kalveren. Waar we hierover normaal gemiddeld twee tot vier telefoontjes ontvangen, waren dat er in september en oktober respectievelijk tien en zestien. Dierenartsen beschreven kalveren met een blauwwitte waas over de ogen, al dan niet in combinatie met een ‘puntvormige’ vervorming van de oogbol. In latere stadia hebben bij sommige kalveren de ogen (geperforeerde) ulcera, secundaire infecties en diepe bloedvatvorming. De kalveren hebben verminderd tot afwezig zicht. Het signaal betrof zowel kalveren in de leeftijdscategorie 0 tot 14 dagen oud op melkveebedrijven, als kalveren ouder dan 14 dagen op vleeskalverbedrijven. Afwijkingen aan de ogen kunnen worden veroorzaakt door Moraxella bovis (Houw), Mycoplasma bovis, septicemie, congenitale hypovitaminose A, Boosaardige Catarraal Koorts (BCK), en congenitale Boviene Virale Diarree (BVD) virusinfectie. Het is ook beschreven bij kalveren tijdens de blauwtongvirus (BTV) serotype 8 uitbraak in Nederland in 2007. Bij sommige aangedane kalveren werden bij eerder onderzoek zowel BTV-antistoffen als virus aangetoond. Het was onduidelijk of de individuele moeders van de aangetaste kalveren een blauwtonginfectie hadden doorgemaakt en/of gevaccineerd waren. Gezien de leeftijd van de jongste kalveren wordt rekening gehouden met mogelijke antistof-overdracht via de biest. Na overleg in het Veekijkerteam is besloten een pilotonderzoek te starten om het signaal beter te kunnen duiden.

Vervolg

Er wordt een pilotvoorstel geschreven en dit wordt beoordeeld door de Instantie voor Dierenwelzijn (IvD), wegens de betrokkenheid van levende dieren bij het uitvoeren van klinische diagnostiek. Het opgezette pilotonderzoek is gericht op het beantwoorden van vragen met betrekking tot het ontstaan, klinisch beeld, de evolutie, het herstel van de aandoening en de eventuele associatie met BTV-3. Een melkveebedrijf, jongveeopfokbedrijf en vleeskalverbedrijf worden bezocht. Op deze bedrijven wordt de anamnese afgenomen en worden meerdere kalveren met oogafwijkingen klinisch onderzocht, inclusief een uitgebreid oogonderzoek. Gedurende het onderzoek wordt foto- en videomateriaal verzameld om indien nodig achteraf te kunnen bekijken. Daarnaast worden monsters genomen van de kalveren en, indien mogelijk, van hun moeders. Bloedmonsters van tien kalveren worden onderzocht op de aanwezigheid van BTV (PCR), BTV-antistoffen (ELISA), BVDvirus (PCR) en BVD-antistoffen (ELISA). Oogswabs van de kalveren worden bacteriologisch onderzocht (aeroob en anaeroob). Bloedmonsters van de beschikbare moederdieren worden onderzocht op BTV en BTV-antistoffen.

Uitkomst

De kalveren in deze pilot werden niet geboren met de oogafwijkingen, maar ontwikkelden deze over een tijd van twee dagen tot enkele weken leeftijd. Oogonderzoek toonde aan dat negen van de tien kalveren cornea-oedeem vertoonden, soms geassocieerd met ulceratie van de cornea, keratoconus en een variërende mate van blindheid (zie figuur 2). Er werden geen andere opvallende klinische verschijnselen waargenomen. De ernst van het corneaoedeem varieerde, evenals de tijd tot herstel, waarbij het oedeem volgens de betrokken veehouders soms volledig verdween zonder blijvende schade. Bij alle kalveren met cornea-oedeem werden zowel BTV-virus als BTV-antistoffen aangetoond. Ook bij de onderzochte moederdieren werden BTV-virus en BTV-antistoffen aangetoond. Bij één kalf werd daarnaast het BVD-virus aangetoond en bij een ander kalf werden naast BTV ook BVD-antistoffen aangetoond. Oogswabs toonden geen aanwijzingen voor Mycoplasma bovis, in één geval werd Moraxella bovoculi gekweekt. De bevindingen, waarbij de aanwezigheid van BTV-virus en BTV-antistoffen de enige gemeenschappelijke factor is, suggereren een associatie tussen BTV-infectie en de waargenomen oogafwijkingen, specifiek cornea-oedeem, bij de onderzochte kalveren.

Figuur 2: Foto’s van de ogen van twee onderzochte kalveren in het kader van het pilotonderzoek, waarbij duidelijk cornea-oedeem en keratoconus waargenomen wordt.

Pilot Polyserositis bij fokkalveren

Signaal

Aan het einde van het derde kwartaal en in het vierde kwartaal van 2024 viel het op dat bij pathologisch onderzoek verscheidene gevallen van polyserositis door Mannheimia haemolytica (Mh) werden gediagnosticeerd bij fokkalveren. Polyserositis is een aandoening bij kalveren van circa 3 weken tot enkele maanden oud. Het is een (per) acuut optredende infectie van het buikvlies, borstvlies en/of het hartzakje, waarbij kalveren in goede conditie plotseling ernstig ziek of dood worden aangetroffen. De laatste vijftien jaar is het percentage vleeskalveren met polyserositis veroorzaakt door Mh toegenomen. Uit onderzoek blijkt hier sprake te zijn van Mh-serotype A2, terwijl bij pleuropneumonie bij melkkoeien vaak Mh-serotype A1/A6 wordt vastgesteld. Hoewel polyserositis een bekend beeld is bij vleeskalveren, wordt dit niet vaak bij fokkalveren gezien. Om meer duiding aan deze sectiebevindingen te kunnen geven is besloten een pilotonderzoek te starten.

Vervolg

In dit pilotonderzoek is onderzocht hoe frequent polyserositis door Mh is vastgesteld bij fokkalveren de laatste 22 jaar en werd een bedrijfsbezoek uitgevoerd. Op het herkomstbedrijf van één van de kalveren zijn monsters genomen. Deze monsters werden onderzocht door middel van PCR, bacteriologisch onderzoek, gevoeligheidstesten en Whole Genome Sequencing (WGS). Tevens is er telefonisch contact geweest met de praktijkdierenarts van de drie melkveebedrijven waar de kalveren van afkomstig waren.

Uitkomst

De afgelopen twee decennia werden elk jaar enkele gevallen (0-6 gevallen) van polyserositis door Mannheimia haemolytica vastgesteld bij fokkalveren en in 2024 waren dit vier gevallen. Er is dus geen sprake van een stijging van het aantal vastgestelde gevallen. Bij twee van de drie ingestuurde kalveren is door middel van multiplex PCR vastgesteld dat de Mh een serotype A2 betrof, zoals ook in polyserositis bij vleeskalveren worden aangetroffen. Verder onderzoek wees uit dat de besmetting in de groepshuisvesting is opgelopen. De gevonden Mh-stammen vertoonden weinig tot geen resistentie tegen antibiotica, dit in tegenstelling tot de Mh-serotype A2stammen die doorgaans bij vleeskalveren worden geïsoleerd. Het bezochte bedrijf was een regulier melkveebedrijf.

Rundveegezondheid in Nederland, vierde kwartaal 2024

DIERZIEKTEN

SITUATIE NEDERLAND

Categorie (AHR)

Resultaat monitoring tweede kwartaal 2024

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 van Animal Health Regulation (AHR) 2016/429 (Categorie A-ziekte)

Lumpy Skin Disease (LSD) Virusinfectie. Nederland officieel vrij.

Mond-en-klauwzeer (MKZ) Virusinfectie. Nederland officieel vrij sinds 2001.

A, D, E Nooit infecties vastgesteld.

A, D, E Geen infecties vastgesteld.

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 van Animal Health Regulation (AHR) 2016/429 (Categorie B tot en met E)

Blauwtong (BT) Blauwtong serotype 3 uitbraak Nederland sinds september 2023 (zie §3.2.1).

Bovine genitale campylobacteriose

Bacterie.

Nederland vrij sinds 2009. Bewaking van KI- en embryostations en bij dieren voor export.

Bovine Virus Diarree (BVD) Virusinfectie. Bestrijding op melkveebedrijven verplicht, op vleesveebedrijven vrijwillig.

C, D, E 8.734 besmettingen gemeld, BTV-12 voor het eerst vastgesteld in Nederland.

D, E Campylobacter fetus spp. veneralis niet aangetoond.

C, D, E 91,2 procent van de melkveebedrijven heeft BVD-vrijstatus of BVD-onverdachtstatus.*

21,0 procent van alle niet-melkleverende bedrijven heeft een gunstige status (vrij of onverdacht).

*BVD-status bepaald aan de hand van GD-programma Brucellose (zoönose, infectie via diercontact of onvoldoende bereid voedsel)

Bacterie.

Nederland officieel vrij sinds 1999. Bewaking via afweerstoffenonderzoek in bloedmonsters van verwerpers.

Enzoötische bovine leucose Virusinfectie.

Nederland officieel vrij sinds 1999. Bewaking via onderzoek op afweerstoffen in tankmelk en bloedmonsters van slachtrunderen.

Epizootic Hemorrhagic Disease (EHD)

Virusinfectie. Sinds 2022 vastgesteld bij rundvee in Europa (Spanje, Italië, Portugal en Frankrijk)

Infectieuze Bovine Rhinotracheïtis (IBR) Virusinfectie. Bestrijding op melkveebedrijven verplicht, op vleesveebedrijven vrijwillig.

Miltvuur (zoönose, infectie via diercontact)

Bacterie. In Nederland niet aangetoond sinds 1994. Bewaking via bloed-uitstrijken van plotseling gestorven runderen.

B, D, E Geen infecties vastgesteld.

C, D, E Geen infecties vastgesteld.

D, E Geen infecties vastgesteld.

C, D, E 82,6 procent van de melkveebedrijven heeft IBR-vrijstatus of IBR-onverdachtstatus.

21,4 procent van alle niet-melkleverende bedrijven had een gunstige status (vrij of onverdacht).

D, E Geen infecties vastgesteld.

Paratuberculose

DIERZIEKTEN

Bacterie.

In Nederland bestrijding op melkveebedrijven verplicht. 99 procent neemt deel.

SITUATIE NEDERLAND

Virusinfectie.

E 82,5 procent van de melkveebedrijven heeft PPN-status A of IPP-status 6. >>

Vervolg tabel

Categorie (AHR)

Resultaat monitoring eerste kwartaal 2024

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 van Animal Health Regulation (AHR) 2016/429 (Categorie B tot en met E) Rabiës (hondsdolheid) (zoönose, infectie via bijt- of krabwonden)

Rundertuberculose (TBC) (zoönose, infectie via diercontact of onvoldoende bereid voedsel)

Trichomonas

Q-koorts (zoönose, infectie via stof of onvoldoende bereid voedsel)

Nederland officieel vrij sinds 2012 (illegaal geïmporteerde hond).

Bacterie.

Nederland officieel vrij sinds 1999. Bewaking via slachtrunderen.

Bacterie.

Nederland vrij sinds 2009. Bewaking van KI- en embryostations en bij dieren voor export.

Bacterie.

In Nederland bij rund andere stam dan op geitenbedrijven en relatie met ziektegevallen bij mens niet vastgesteld.

Vanaf eerste kwartaal 2023 weer standaard onderdeel van verwerpers-sectieprotocol.

Bacterie. Bestrijding op melkveebedrijven verplicht, op vleesveebedrijven vrijwillig.

B, D, E Geen infecties vastgesteld.

B, D, E Geen infecties vastgesteld.

C, D, E Tritrichomonas foetus niet aangetoond.

E Vier infecties aangetoond bij een verworpen vrucht.

Artikel 3a.1 Melding zoönosen en ziekteverschijnselen ‘Regeling Houders van Dieren’ van Wet Dieren Leptospirose (zoönose, infectie via diercontact of onvoldoende bereid voedsel)

- 98,5 procent van de melkveebedrijven heeft leptospirosestatus ‘vrij’.

30,2 procent van de niet-melkleverende bedrijven heeft leptospirosestatus ‘vrij’.

Meer aanvoer van dieren met een lagere status dan leptospirose-vrij dan vorig kwartaal.

Geen nieuwe leptospirabesmettingen.

Listeriose (zoönose, infectie via onvoldoende bereid voedsel)

Salmonellose (zoönose, infectie via diercontact of onvoldoende bereid voedsel)

Yersiniose (zoönose, infectie via diercontact of onvoldoende bereid voedsel)

Verordening (EG) nr. 999/2001

Bovine Spongiforme

Encephalopathie (BSE)

Bacterie.

Besmetting incidenteel bij rundvee aangetoond.

Bacterie.

Bestrijding op melkveebedrijven verplicht, op vleesveebedrijven vrijwillig.

Bacterie.

Besmetting incidenteel aangetoond bij rundvee, met name bij verworpen vruchten.

Prion-infectie.

Nederland bij OIE-status ‘verwaarloosbaar risico’. Sinds 2010 bij bewaking geen gevallen meer vastgesteld (totaal tussen 1997–2009 88 gevallen).

- Geen infecties aangetoond bij ter sectie aangeboden runderen, twee keer vastgesteld bij verworpen vruchten.

- 93,3 procent van de melkveebedrijven heeft een gunstige tankmelk uitslag (landelijk programma).

- Vier keer aangetoond.

- Geen infecties vastgesteld.

>>

Royal GD

Arnsbergstraat 7

Postbus 9, 7400 AA Deventer

DIERZIEKTEN

T. 088 20 25 500

info@gddiergezondheid.nl www.gddiergezondheid.nl

SITUATIE NEDERLAND

Overige infectieuze aandoeningen bij rundvee

Boosaardige Catarraal Koorts (BCK) Virusinfectie.

In Nederland komen infecties met Ovine herpesvirus type 2 incidenteel voor.

Leverbot Parasiet.

Leverbot komt algemeen voor in Nederland, vooral in waterrijke/natte gebieden.

Neosporose Parasiet.

In Nederland een belangrijke infectieuze oorzaak van verwerpen.

Categorie (AHR)

Tekenziekten

Uitwendige parasiet die infecties kan overbrengen.

Teken besmet met Babesia divergens, Anaplasma phagocytofilia en Mycoplasma wenyonii komen voor in Nederland.

Resultaat monitoring eerste kwartaal 2024

- Geen infecties vastgesteld bij sectie.

- Op 46 bedrijven infecties vastgesteld en zeven keer bij ter sectie aangeboden runderen.

- Eén infectie aangetoond bij ingezonden verworpen vruchten.

- Twee monsters ingestuurd voor onderzoek, geen infecties vastgesteld.

Monitoring Diergezondheid

Sinds 2002 voert Royal GD de diergezondheidsmonitoring in Nederland uit in nauwe samenwerking met onder andere de diersectoren, het bedrijfsleven, het ministerie van LVVN, dierenartsen en veehouders. De informatie die in de monitoring wordt gebruikt, wordt op verschillende manieren verzameld waarbij het initiatief gedeeltelijk bij dierenartsen en veehouders en gedeeltelijk bij Royal GD ligt. De informatie wordt integraal geïnterpreteerd om de doelstellingen van de monitoring, het snel signaleren van diergezondheidsproblemen enerzijds en het volgen van trends en ontwikkelingen anderzijds, te bereiken. Samen werken we aan diergezondheid in belang van dier, dierhouder en samenleving.

Vervolg tabel

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.