


LEES DE HELE IMPACTANALYSE VAN BLAUWTONG OP ONZE WEBSITE NIEUWSBRIEF
In 2024 zijn veel rundveebedrijven besmet geraakt met BTV-3. Deze besmettingen waren geassocieerd met een stijging van de sterfte, met name bij melkvee. In tegenstelling tot in de eerste BTV-3-epidemie in 2023, werd in 2024 naast een verhoogde sterfte bij volwassen runderen tevens een duidelijke stijging in sterfte van jonge geoormerkte kalveren waargenomen. Vaccinatie heeft de sterfte door BTV-3 gereduceerd, maar heeft niet alle sterfte kunnen voorkomen. Op correct en tijdig gevaccineerde melkveebedrijven werd in 2024 nog een lichte, significant verhoogde sterfte van volwassen runderen waargenomen, maar de sterfte bij het jongvee en de kalveren was niet meer verhoogd. Bedrijven met een seroprevalentie van 50 procent of hoger op basis van antistoffen in tankmelk in het voorjaar van 2024 die gevaccineerd hadden, hadden in 2024 geen verhoogde sterfte.
In 2023 werd B. hyodysenteriae aangetoond bij een Nederlands legkoppel met darmproblemen (darmontsteking en worminfectie). In dit koppel waren er ook dieren met menginfecties van B. hyodysenteriae met B. intermedia en B. pilosicoli, en dieren met een menginfectie zonder B. hyodysenteriae . Microscopisch onderzoek van de blindedarmen van door B. hyodysenteriae aangetaste hennen toonde milde ontstekingen aan. B. hyodysenteriae lijkt ook meer de neiging te hebben om het blindedarmweefsel binnen te dringen.
Ook in 2024 stelden we enkele besmettingen met B. hyodysenteriae vast (op zeven bedrijven). B. hyodysenteriae is bekend als een darmpathogeen bij varkens. Een relatie met varkensmest of met de aanwezigheid van varkens op het bedrijf of in de omgeving wordt genoemd in vijf van de zeven gevallen. In 2024 is B. hyodysenteriae niet als oorzaak van problematiek vastgesteld bij pathologisch onderzoek. Ongeveer 5 procent van de monsters, afkomstig van varkens (voornamelijk faeces), waarvoor onderzoek op B. hyodysenteriae was aangevraagd in 2024, testte positief. De afgelopen twee jaar is geen sprake van een alarmerende toename van B. hyodysenteriae -infecties. Naast dragerschap bij varkens komt dragerschap van B. hyodysenteriae ook voor in (wilde) eenden en in plaagdierenpopulaties, zoals ratten en muizen. Ook deze factoren kunnen als bron van insleep niet worden uitgesloten.
De bekende Brachyspira-species bij pluimvee kunnen ook voorkomen in gezonde pluimveekoppels. Om meer inzicht te krijgen in de relevantie van B. hyodysenteriae voor legpluimvee is een Veterinaire Monitoring Pluimvee-project opgestart. Binnen dit project worden legkoppels ouder dan 40 weken onderzocht op de aanwezigheid van B. hyodysenteriae in de mest. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen koppels met en zonder problemen, en met en zonder uitloop.
dr. Tijs Tobias en dr. Anneke Feberwee , dierenartsen
Om de infectiestatus van een dier te bepalen, kun je voor verschillende aandoeningen bloed afnemen bij (kleine) herkauwers voor onderzoek. Bij bloedafname is het belangrijk om voor elk dier een aparte naald te gebruiken. Momenteel bereiken ons uit het veld signalen dat er bij het bloedtappen soms meerdere dieren met dezelfde naald worden geprikt. Dit geeft risico’s, zoals de overdacht van virus via de naald of het ten onrechte aantonen van virus of antistoffen. Dit handelen wordt sterk afgeraden om verspreiding van infectieuze aandoeningen te voorkomen en om betrouwbare uitslagen te kunnen garanderen.
Voor veterinaire vragen is de Veekijker rechtstreeks te bereiken op 088 20 25 555. Via een keuzemenu kiest u de diersoort waar u informatie over wilt hebben. Voor de verschillende dier soorten gelden andere openingstijden:
Rund: 08.30 – 12.00 uur en 12.45 – 17.00 uur
Rund uiergezondheid: 15.00 – 17.00 uur
Kleine Herkauwers: 15.00 – 17.00 uur
Varken: 08.30 – 12.00 uur en 12.45 – 17.00 uur
Pluimvee: 08.30 – 17.00 uur, spoedgevallen 24/7
Paard (Helpdesk): alleen voor infectieuze aan doeningen 15.00 – 17.00 uur
Jet Mars, onderzoeker R&D
Het jaar 2024 bracht een onverwachte wending in de veterinaire wereld. In maart werd in de VS het hoogpathogene vogelgriepvirus (HPAI) H5N1 vastgesteld bij zieke melkkoeien. Dit leidde tot een snelle verspreiding over 718 melkveebedrijven in vijftien staten. Het virus, vermoedelijk afkomstig van wilde watervogels, bleek zeer besmettelijk van koe naar koe en infecteerde ook vogels, pluimvee, katten, muizen en soms mensen.
Symptomen bij de melkkoeien varieerden, met geel/rood/bruine biestachtige melk als typisch kenmerk. Koeien vertoonden sterk verlaagde melkproductie, een slap uier, lichte neusuitvloeiing, soms benauwdheid, matige koorts en verminderde voeropname. Het aantal zieke koeien per bedrijf varieerde van 3 tot 20 procent. Jongvee en vaarzen werden minder vaak ziek, koeien in mid- en eindlactatie het vaakst. De meeste koeien herstelden na 2-3 weken, maar de melkproductie keerde niet altijd terug naar het oude niveau. Op besmette bedrijven werden regelmatig dode katten en katten met neurologische verschijnselen gevonden. Rauwe melk van besmette koeien bevat veel virus, maar normale pasteurisatie maakt de melkproducten veilig voor consumptie.
In Nederland zijn tot nu toe geen aanwijzingen voor een HPAIinfectie bij runderen gevonden. Retrospectief onderzoek door GD en WBVR bevestigde dit. Desondanks is het risico op een sprong van het vogelgriepvirus naar koeien reëel. Blijf alert bij klinische verschijnselen zoals beschreven en neem direct contact op met de Veekijker.
SCAN DE QR-CODE EN LEES HET
BIJBEHORENDE ARTIKEL
De laboratoriumtesten van GD om actieve salmonelladragers op te sporen in mest, melk en bloed zijn door Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) opnieuw als geschikt beoordeeld. GD blijft daarom op de witte lijst van de Nederlandse Zuivel Organisatie.
Deze lijst geeft melkveehouders en dierenartsen inzicht in welke laboratoria goede prestaties leveren ten aanzien van salmonellaonderzoek. Om tot de samenstelling van een witte lijst te komen, voert WBVR rondzendoefeningen uit die de kwaliteit van laboratoria toetsen.
een uitdaging!
Mycoplasma bovis (M. bovis) is wereldwijd in opmars en vraagt om toenemende aandacht en een effectieve aanpak. In Nederland is M. bovis endemisch.
Uit een prevalentieonderzoek dat GD in 2019-2020 uitvoerde in het kader van de diergezondheidsmonitoring, bleek dat op meer dan twee derde van de Nederlandse melkveebedrijven runderen met antistoffen tegen M. bovis aanwezig waren. Dit betrof een uitgebreide random steekproef met een hoge betrouwbaarheid. Spontaan ingezonden monsters zijn niet random; ze worden waarschijnlijk meestal genomen ter controle bij aanvoer van dieren of vanwege klinische problemen. Met die kanttekening erbij geven de resultaten van M. bovis-diagnostiek van de afgelopen vier jaar wel een bevestiging van het beeld dat M. bovis in Nederland op veel melkveebedrijven voorkomt (Figuur 1).
Figuur 1. Percentage bedrijven met antistoffen tegen Mycoplasma bovis in serum- en/ of tankmelkmonsters in jaren 2021, 2022 en 2023 en in 2024 (t/m 24 okt.).
Blijf alert op symptomen
In de random steekproef van bedrijven was de dierprevalentie vaak laag. Op Nederlandse melkveebedrijven met klinische uitbraken van artritis en/of mastitis worden vaak hoge percentages dieren met antistoffen gevonden. Uitbraken komen ook voor op gesloten bedrijven. Het lijkt erop dat de laaggradige infectie die op de meeste bedrijven in het prevalentieonderzoek werd gezien, door omstandigheden plotseling tot een ernstige uitbraak kan leiden. Omdat M. bovis voornamelijk contactinfecties veroorzaakt en symptoomloze dragers een sleutelrol lijken te spelen, vraagt beheersing een consequente aanpak. Als dierenarts kunt u proactief handelen, veehouders bewust maken en hen helpen consistente maatregelen te nemen.
drs. Jasper het Lam , dierenarts
SCAN DE QR-CODE VOOR
Een calciumtekort kan zich bij drachtige jaarlingen en oudere schapen uiten in stijve overhouders, melkziekte en melkkreupelheid. Calciumopname wordt mede gereguleerd door vitamine D. De belangrijkste oorzaak van een calciumtekort is dan ook een vitamine D-tekort.
Als het calciumgehalte in het bloed te laag wordt, kunnen ooien en geiten klinische verschijnselen vertonen. Ze zijn traag en blijven achter bij verplaatsing van het koppel. Ze vertonen een stijve en slingerende gang, spierrillingen en zijn schrikachtig. Ze nemen geen voer meer op en de voormagen vertonen een verminderde activiteit. In een later stadium komen de dieren niet meer in de benen en maken soms, liggend op hun zij, fietsende bewegingen. Tijdens de wintermaanden is de opname van vitamine D beperkt.
Het verstrekken van zongedroogde producten als hooi kunnen al snel in de vitamine D-behoefte voorzien. Het is mogelijk om het vitamine D-gehalte te monitoren middels bloedonderzoek. Bij het optreden van problemen is het cruciaal om snel een behandeling te starten. Hoe sneller deze wordt ingezet, des te beter en sneller zullen de dieren herstellen.
drs. Eveline Dijkstra , dierenarts
In september ontving de sectiezaal van GD leghennen uit een pluimveekoppel van 27 weken met klachten van huidafwijkingen en een lichte daling in de voeropname en productie. De dieren verkeerden in normale voedingstoestand met een actief ovarium. Op de onbevederde huid van de kop (kam, lellen en oogleden) bevonden zich nodulaire korstige laesies van 5 tot 8 millimeter in diameter. Dergelijke laesies kunnen ontstaan door trauma, een veldbonenintoxicatie of door een infectie met het kippenpokkenvirus.
Macroscopisch kan hierin geen onderscheid worden gemaakt. Met histologisch onderzoek zagen we in het aangetaste huidweefsel uitgebreide necrose van de epitheelcellen. Onder het necrotisch weefsel lagen hypertrofische epitheelcellen met eosinofiele intracytoplasmatische insluitlichaampjes, kenmerkend voor het kippenpokkenvirus. Kippenpokkenvirus kan naast laesies op de onbevederde huid, de cutane of droge vorm, ook laesies veroorzaken in de mond, keel en trachea. In dat geval spreken we over de natte of difterische vorm. Hoewel we in deze casus enkel laesies op de huid zagen, kunnen tijdens een uitbraak beide vormen aanwezig zijn in een koppel of zelfs in een individueel dier.
Van het kippenpokkenvirus is bekend dat virusstammen een deel of soms zelfs het gehele genoom van het reticuloendotheliosisvirus (REV), een retrovirus, kunnen bevatten. Om te testen of het kippenpokkenvirus van deze casus ook (een deel van) het REV-genoom bevatte, werd de REV-PCR uitgevoerd op de korstige laesies. De REV-PCR bleek positief. Bekend is dat dieren die geïnfecteerd zijn met het kippenpokkenvirus waarin (een deel van) het REV-genoom is opgenomen, ook antistoffen kunnen vormen tegen REV. In het laatste kwartaal van 2024 zagen we een sterke stijging van het aantal pokkeninfecties in commercieel pluimvee.
Mirthe de Wit MSc , dierenarts
Afgelopen oktober is in het tijdschrift ‘Dier&Arts’ de ‘Leidraad Paard en Parasieten’ verschenen. Vanuit GD hebben dierenarts en paardeninternist Linda van den Wollenberg en veterinair parasitoloog Deborah van Doorn hieraan bijgedragen.
Het is de eerste officiële leidraad specifiek over parasieten bij paarden en bevat informatie toegespitst op de nationale situatie en kennis uit de internationale wetenschap. De bij paarden belangrijkste endoen ectoparasieten worden toegelicht. Daarnaast wordt het monitoren van endoparasieten met daarbij het opstellen van een passend wormbeheerprogramma beschreven.
Parasitaire infecties bij paarden vormen een toenemend probleem en we moeten als dierenartsen gaan sturen op meer preventie (dus een lagere infectiedruk) en minder gebruik van wormmiddelen. Dit is belangrijk omdat resistentie voor anti-parasitaire middelen een toenemend probleem is. En ook omdat voorkómen van schade nu eenmaal duidelijk beter is dan achteraf proberen te genezen. Het is tijdens het doornemen van dit document dan ook goed dat de lezer zich realiseert dat het monitoren van infecties en de preventie van infecties (al dan niet gebaseerd op ei-uitscheiding) iets anders is dan het behandelen van een patiënt met klachten (therapie op basis van positieve diagnostiek).
Kortom, de ‘Leidraad Paard en Parasieten’ biedt essentiële richtlijnen en actuele kennis voor paardendierenartsen om te trachten effectieve parasietenmonitoring en -bestrijding, ook op langere termijn, te waarborgen.
Eva Dieterman , dierenarts
Start maart: cursus voor jonge dierenartsen pluimvee
Bent u een pluimveedierenarts, minder dan 7 jaar geleden afgestudeerd en regelmatig bij veehouders over de vloer? Dan is de vijfdaagse cursus van GD perfect. Tijdens deze cursus verdiepen deelnemers zich in belangrijke pluimveeziekten, krijgen pathologietrainingen in de sectiezaal en ontdekken de nieuwste labtechnieken. Daarnaast versterken we de adviesvaardigheden met interactieve workshops, zodat u nog beter kunt functioneren als vertrouwenspersoon en erfbetreder.
Data: 13, 20, 27 maart, 2 en 10 april 2025.
De cursus is aangemeld bij het CKRD voor accreditatiepunten. Er zijn slechts acht plekken beschikbaar.
Veterinair is een uitgave van Royal GD
Redactie: Marian Aalberts, Tara de Haan, Daphne de Leeuw, Mirthe de Wit, Margreet Pasman, Annemieke Medema, Klaas Peperkamp
Eindredactie: Jessica Fiks
Vormgeving: Dock35 Media
Druk: Senefelder Misset Doetinchem B.V.
Uitgever: GD
Overname van artikelen is toegestaan na schriftelijke toestemming van GD.
ISSN 1388-4042
Postbus 9, 7400 AA Deventer T. 088 20 25 500 www.gddiergezondheid.nl info@gddiergezondheid.nl
Alle genoemde tarieven zijn exclusief btw en basiskosten.
Als een melkveebedrijf besmet is met leverbot en u kiest (naast preventieve maatregelen) voor behandelen, dan is het van belang om het juiste behandelmoment te kiezen. Vanwege de wachttijd is voor triclabendazol bij melkkoeien de droogstand het aangewezen moment. Is er sprake van resistentie en kiest u voor een andere werkzame stof, wees u er dan van bewust dat deze middelen niet werkzaam zijn tegen larvale stadia. Houd in dat geval daarom rekening met het moment waarop u de volwassen stadia van de leverbot verwacht. In de Leidraad Leverbot vindt u meer achtergrondinformatie.
NAAR DE LEIDRAAD
Confirmatie van aanvoeronderzoek salmonella
In de programma’s ‘Salmonella Onverdacht’ en ‘Salmonella Jongveemonitor’ wordt na aanvoer van een rund aanvoeronderzoek aangestuurd als het herkomstbedrijf voor salmonella geen status ‘onverdacht’ heeft. In dit aanvoeronderzoek wordt serum onderzocht op antistoffen tegen salmonella met de Salmonella B/D LPS antistoffen-ELISA.
Bij een positieve uitslag van aanvoeronderzoek is confirmatieonderzoek toegestaan binnen de afvoertermijn van acht weken. Dit confirmatieonderzoek bestaat uit onderzoek van een nieuw serummonster van het rund met dezelfde ELISA. Een negatieve uitslag van confirmatieonderzoek betekent dat het rund waarschijnlijk in het verleden een salmonella-infectie heeft doorgemaakt, maar na aanvoer niet meer besmettelijk is geweest. Het aanvoeronderzoek wordt dan als gunstig beschouwd. Een faeceskweek is ongeschikt als confirmatieonderzoek. Na infectie scheiden runderen veelal slechts gedurende enkele weken salmonellabacteriën uit. Een negatieve faeceskweek-uitslag sluit niet uit dat het rund na aanvoer wel besmettelijk is geweest en dat met de aanvoer een salmonella-infectie is ingesleept.
IDS zorgt in koppels witte leghennen en bruine legmoederdieren voor klinische problemen zoals vermageren en uit productie gaan. De Universiteit Utrecht (UU) en GD voerden de afgelopen maanden onderzoek uit naar dit probleem. Er zijn tien verschillende koppels met IDS nader onderzocht. Hierbij is achtergrondinformatie over de koppels verzameld, en postmortaal en histologisch onderzoek werd uitgevoerd, aangevuld met PathoSense-onderzoek op darmmonsters.
Het klinisch beeld wordt gekenmerkt door productiedalingen tot wel 38 procent in bruine moederdieren, bij witte leghennen is de productiedaling lager, tot 5 procent. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de darmdilataties altijd op dezelfde locatie in de darm worden waargenomen en dat de totale lengte van de darm van aangedane dieren 25 procent korter is. Deze bevindingen komen overeen met beschrijvingen uit eerdere literatuur. De darmdilataties verdwijnen niet meer, maar het klinisch beeld lijkt te herstellen, waarbij het lijkt dat witte leghennen beter herstellen dan bruine vermeerderingsdieren. Wanneer witte leghennen apart werden gezet in een ziekenboeg, liet de meerderheid na enkele weken herstel van productiviteit zien. De PathoSenseresultaten van aangedane koppels in vergelijking tot gezonde controlekoppels laten tot nu toe zien dat bij aangedane koppels altijd Campylobacter spp. wordt gevonden. De relatie met het ziektebeeld is nog onduidelijk, evenals de etiologie van de aandoening. Om meer inzicht te krijgen in het ontstaan van IDS, worden momenteel meerdere vermeerderingskoppels tijdens een praktijkonderzoek longitudinaal gevolgd.
Fiona Schoemaker-van Kaam MSc en Thijs Manders , dierenartsen