Samen werken aan diergezondheid NIEUWSBRIEF VOOR PRACTICI • JAARGANG 20 • FEBRUARI 2014
02
Eind vorig jaar zijn het CVI en de GD een onderzoek gestart naar de prevalentie van scrapie-resistentie bij geiten in Nederland. In Nederland is scrapie bij schapen in oktober 1957 voor het eerst vastgesteld. Bij de geit werd in november 2000 het eerste geval van scrapie gediagnosticeerd, gevolgd door een tweede geval enkele maanden later. Bij vier van de resterende elf geiten op dit bedrijf werd ook scrapie aangetoond. Sindsdien is in ons land geen scrapie meer bij geiten vastgesteld. Binnen het project GOAT-TSE-FREE werken Nederland en zes andere Europese lidstaten samen om meer te weten te komen over scrapie-resistentie bij geiten. Het genoemde onderzoek naar de prevalentie in Nederland van erfelijke resistentie tegen scrapie bij geiten is onderdeel van dit project. Voor schapen geldt dat dieren met het genotype ARR/ARR ongevoelig zijn voor scrapie. A, R en R zijn respectievelijk de aanduidingen van de amino-
zuren op codon 136, 154 en 171 van het PrP-gen dat de gevoeligheid voor scrapie bepaalt. Bij geiten gaat het niet om de codonen 136, 154 en 171 maar vooral om codon 222 en in sommige landen om codon 146. Variant 222K blijkt, ook onder experimentele omstandigheden, een hoge mate van ongevoeligheid voor scrapie op te leveren maar de frequentie van dit 222K-allel lijkt laag. Het streven is in eerste instantie dragers van dit allel op te sporen. Of en op welke wijze met deze dieren vervolgens een fokprogramma wordt opgezet om de scrapie-ongevoeligheid van de populatie te vergroten, wordt in onderling overleg met de sector bepaald. Gezien de lage frequentie, is het voorlopig belangrijk om zoveel mogelijk bloedlijnen te onderzoeken. Wij houden u op de hoogte van de uitkomsten van dit onderzoek. Dr. Piet Vellema, dierenarts kleine herkauwers
Veterinair
Onderzoek naar scrapie-resistentie bij geiten
Najaarsverwerpen bij zeugen en groepshuisvesting In het najaar van 2013 heeft de Veekijker Varken beduidend meer vragen gehad over najaarsverwerpen dan in de meeste voorgaande jaren. Dat kan te maken hebben met de overgang van zomer naar herfst. Anderzijds is bekend dat groepshuisvesting, met name in stabiele weekgroepen, één van de risicofactoren is voor najaarsverwerpen. In 2013 zijn uiteindelijk alle Nederlandse zeugenbedrijven overgeschakeld op groepshuisvesting wegens de wettelijke voorschriften. Dat kan een deel van de problemen verklaren. Op een aantal bedrijven was het aantal opbrekers exorbitant hoog en leek het opbreken zich sterk te verspreiden binnen weekgroepen. De suggestie dat een dergelijk beeld wordt veroorzaakt doordat zeugen verworpen vruchten en placenta’s opeten, is nog nooit in onderzoek aangetoond. Het is dus evenmin bekend of een dergelijke sequentie samenhangt met de aanwezigheid van
prostaglandines in de placenta. Recent heeft de GD het verzoek gekregen van NVV / LTO om te onderzoeken of prostaglandinen kunnen worden aangetoond in verworpen placenta’s. Wij houden u op de hoogte van de resultaten van dit onderzoek. Ondertussen blijft het belangrijk om alle bekende risicofactoren (voeding, stress, stalklimaat en verlichting) goed in ogenschouw te nemen teneinde opbreken in de vroege dracht zo veel mogelijk te voorkomen. Dr. Theo Geudeke, varkensdierenarts
DAP Contact en GD-website vernieuwd
De nieuwe website van de GD is live! Met www.gddiergezondheid.nl lanceren we een eigentijds, overzichtelijk en inhoudelijk sterk online platform met actuele diergezondheidsinformatie. Dankzij het volledig vernieuwde DAP Contact krijgt u als dierenarts snel toegang tot onder andere de GD VeeKijker en de dierziektedossiers. Bekijk voor meer informatie de flyer bij deze GD Veterinair en ga naar www.gddiergezondheid.nl. GD Veterinair | februari 2014 |
1
Drs. Teun Fabri Pluimveedierenarts
Plan van aanpak mycoplasma-mastitis Een belangrijk onderdeel in de strategie om mycoplasma-mastitis op het melkveebedrijf onder controle te krijgen is het identificeren en vervolgens afzonderen van geïnfecteerde dieren. Hierbij een plan van aanpak met betrekking tot de melkgevende koeien.
Informatie delen De pluimveesector behoort met ongeveer 3000 bedrijven tot de kleinere agrarische sectoren in Nederland. De diergeneeskundige begeleiding wordt verzorgd door slechts een beperkt aantal practici / dierenartsenpraktijken. Deze prak tijken hebben zich gespecialiseerd en kunnen pluimveegezondheidszorg op zeer hoog niveau aanbieden. Dit heeft voordelen maar ook nadelen. Het laatste jaar worden we geconfronteerd met situaties waarbij er op een bedrijf met verschillende diersoorten, verschillende dierenartsenpraktijken zorg verlenen. Vaak vindt dan geen afstemming plaats over de bedrijfsadviezen / behandelingen en zijn de begeleidende dierenartsen niet op de hoogte van (zoönotische) infecties bij de diersoort die ze niet begeleiden. Salmonella-infecties bij runderen op een bedrijf met ook leghennen (of andersom) vragen om een gestructureerde risicoanalyse en een gerichte aanpak over de diersoorten heen. Een centrale database waarin de infectie- of gezondheidsstatus van de verschillende diersoorten wordt vastgelegd, kan dit probleem voor een groot deel oplossen. Niet alleen binnen bedrijven maar ook binnen regio’s is het van belang dat men op de hoogte is van de infectiestatus van de kiemen die binnen verschillende diersoorten tot besmettingen kunnen leiden. Ook hiervoor geldt dat een centrale database die een overzicht geeft van de situatie in de omgeving, de zorg kan verbeteren. De GD kan met haar datasystemen, zowel op bedrijfs- als sectorniveau, inzicht geven in besmettingen en deze op een geanonimiseerde wijze naar derden verspreiden. Het is echter aan de practicus om de (pluim)veehouder ervan te overtuigen dat het delen van informatie in het voordeel is van zowel de individuele pluimveehouder als de sector als geheel. Deze goedkeuring is de eerste stap in de richting van een systeem dat alle partijen ten goede kan komen.
2
Om (diergroepen op) het bedrijf te screenen op de aanwezigheid van koeien met mycoplasma-mastitis kan bacteriologisch onderzoek van tankmelk worden ingezet (doorlooptijd 10 werkdagen). Hierbij is het belangrijk er rekening mee te houden dat koeien met (ernstige) klinische mastitis niet in de tank worden gemolken. Wanneer de tankmelk positief blijkt te zijn op mycoplasma, is het belangrijk om dieren te selecteren voor additionele individuele monstername. Selectie van koeien met een (chronisch) hoog celgetal en klinische mastitis ligt voor de hand, maar om asymptomatische dragers niet te missen worden ook wel alle dieren in de koppel individueel bemonsterd. Een samengesteld mengmelkmonster van vier kwartieren kan worden onderzocht op mycoplasma met behulp van bacteriologische kweek (doorlooptijd 10 dagen) of sneller met behulp van PCR (doorlooptijd 4 werkdagen). Positieve dieren kunnen het best worden opgeruimd, aangezien de behandelresultaten zeer matig tot slecht zijn en het besmettingsrisico groot is. Een gevoeligheidsbepaling is niet zinvol. Na het opruimen van positieve dieren kan de tank negatief worden, het is wel verstandig in de tussenliggende periode ook de individuele dieren die aan de melk komen (drachtige vaarzen, droge koeien) te bemonsteren om herinfectie van de tank te voorkomen. Frequent bemonsteren en monitoren van de tankmelk is een goede manier om het bedrijf in de tijd te volgen. Drs. Christian Scherpenzeel, rundveedierenarts
Aanpak van PRRSv in Noord-Nederland Sinds januari 2013 is in het noorden van Nederland de praktijkproef PRRS gestart. Doel is om meer informatie te verzamelen over het beheersen van PRRS om zo te komen tot de productie van een PRRSv-vrije biggenstroom. Voor de 72 deelnemende bedrijven is een op maat gesneden plan van aanpak opgesteld, gericht op vooruitgang in zowel interne als externe biosecurity. Op 39 bedrijven is een ervaren bedrijfscoach ingezet om varkenshouder en dierenarts te ondersteunen in de toepassing van de geadviseerde maatregelen. Luchtfiltratie of vaccinatie worden niet standaard geadviseerd maar kunnen uiteraard wel op verzoek worden ingezet. Op alle 72 bedrijven worden per periode van 4 maanden bloedmonsters genomen van gespeende biggen van 9 weken oud (20 stuks, gepoold getest met PCR) en/of vleesvarkens van 22 weken oud (10 stuks, getest met ELISA). Zeugen worden in deze fase van het project nog niet bemonsterd. Resultaat na het eerste jaar bloedtappen is dat meerdere bedrijven nu 3 keer een negatief testresultaat bij alle monsters hebben, sommigen zelfs bij zowel de biggen als de vleesvarkens. Uiteraard zijn er ook nog vele uitdagingen, zoals het verbeteren van de hygiëne rondom varkenstransport en de afvoer van destructiemateriaal. Ook is aandacht nodig voor de PRRSv-status van biggen die aangevoerd worden van buiten het proefgebied. De eerste acties op deze punten zijn al van start gegaan. Zo loopt er nu, gefinancierd door het PVV, een proef om veewagens door middel van hitte PRRSv-vrij te maken. De resultaten worden in 2014 verwacht. Drs. Tom Duinhof, drs. Manon Houben, dr. Arie van Nes en Marlies Hanssen, leden PVV-werkgroep deskundigen PRRS
Casus: zand in de darm Onlangs werd bij de GD een KWPN-jaarling aangeboden met als klachten: diarree, koorts, vermageren, slechte groei en plotseling dood. Het paard was tegen de grond gestort en is tijdens de doodsstrijd geëuthanaseerd. Bij de sectie bleek het paard ernstig vermagerd. Mondholte en tanden waren in orde en de maag en dunne darm waren gevuld met een normale inhoud. De dikke darm daarentegen vertoonde flinke afwijkingen; door een vochtophoping in de wand was deze erg verdikt en het dikke darmgedeelte in de rechter helft van de buikholte bevatte een grote bank zand. Microscopisch toonde de dikke darmwand een omvangrijke ontsteking en veel aansnijdingen van parasieten, welke in de wand “overwinteren” tot zij in het voorjaar weer actief zouden worden en naar het lumen zouden trekken. Dit gedrag verklaart waarom het mestonderzoek nu in de winter geen wormeieren oplevert. De wormen en de ontsteking in de darmwand hebben een ongunstige invloed op het functioneren van de darm, waardoor zand moeilijker afgevoerd wordt. En hoe meer zand er aanwezig is, hoe moeilijker dit wordt verwijderd. Ook roept zand weer ontstekingsveranderingen op. Veel zand in de darm verstoort de opname van voedingsstoffen (vermagering) en veroorzaakt ongemak en pijn (koliek), zeker als er een liggingsverandering
van de darm optreedt. Mestballen in een emmer water geven uitsluitsel over het daarin aanwezig zand. De therapie van zandkoliek is niet altijd eenvoudig; grote hoeveelheden zand kunnen alleen maar operatief worden verwijderd. Behalve afvoerproblemen van zand, is een langdurige en/of te grote opname van zand veruit de belangrijkste oorzaak voor uitzonderlijk grote zandophopingen in de dikke darm. Paarden die in een zandpaddock lopen en daar niet over ruwvoer beschikken gaan (uit verveling) makkelijk over tot het oplikken van zand. Mogelijk doen ze dat sneller als zij een tekort aan mineralen of spoorelementen hebben. Ook paarden die steeds kort gras eten krijgen eerder te veel zand binnen. Tenslotte bevat ruwvoer niet zelden een forse hoeveelheid zand. En (nattere) grassilage is hier nog kwalijker dan hooi, omdat opgeschud hooi veel zand verliest en voordroog aanklevend zand minder makkelijk kwijt raakt. Een ruwvoeranalyse met bepaling van het asgehalte maakt inzichtelijk welke voerkwaliteit vervoederd wordt en helpt zandproblemen te voorkomen. Drs. Thijs Roumen, veterinair patholoog
Bijeenkomsten over actualiteiten mineralen en drinkwateronderzoek Ruim honderd rundveedierenartsen en voeradviseurs bezochten 14, 15 en 16 januari de bijeenkomsten van het GD-mineralenteam. Er was veel ruimte voor interactie en vragen uit de praktijk over mineralen, vitaminen en drinkwater. Daarnaast werden de nieuwste ontwikkelingen gedeeld op het gebied van mineralen- en drinkwateronderzoek. Bij de aftrap van een serie van drie presentaties gaf rundveedierenarts Jan Muskens antwoord op veelgestelde vragen over mineralen en vitaminen uit de prakijk. Rundveedierenarts Jan Veling ging in op de uitbreiding van het abonnement GD Tankmelk Mineralen met koperonderzoek (zie de GD Veterinair van januari). “Een goede kopervoorziening is cruciaal voor een optimale gezondheid. Een kopertekort kan optreden door een werkelijk tekort aan koper in het rantsoen, maar ook een verminderde benutting van koper door hoge gehaltes aan andere mineralen in het rantsoen, zoals molybdeen, zwavel, ijzer en zink, kan resulteren in een kopertekort. Tankmelkonderzoek is een eenvoudige manier om op koppelniveau een ‘vinger aan de pols’ te houden; het maakt het mogelijk een eventueel tekort aan mineralen in het rantsoen van lacterende koeien tijdig te signaleren. Met de toevoeging van koper, naast selenium en jodium, ontstaat een nog completer beeld.” Toxicoloog Guillaume Counotte benadrukte in zijn presentatie het belang van drinkwater van goede kwaliteit. Er blijkt een duidelijk verschil te bestaan tussen de kwaliteit van drinkwater bij de bron en bij de voorziening in de stal, zo legde hij uit. “Bij productieproblemen wordt vaak direct het rantsoen onder
de loep genomen, maar de drinkwaterkwaliteit verdient net zo veel aandacht. De relatie voer, water en gezondheid is belangrijker dan men denkt. Bij een vermindering van de waterkwaliteit zullen zowel de wateropname, de voeropname en de productie verminderen. Verder kan een mindere of slechte kwaliteit drinkwater schadelijke effecten op de diergezondheid hebben. Zo kunnen runderen slechter groeien omdat voedingsstoffen niet goed worden opgenomen, bijvoorbeeld door verdringing van essentiële spoorelementen. Hun weerstand neemt af en hun gezondheid gaat achteruit. Dit uit zich bijvoorbeeld in verminderde vruchtbaarheid en diarree.” Counotte ging ook in op de nieuwe GD Drinkbakcheck Rundvee, een abonnement waarmee melkveehouders vanaf maart 2014 het water in de drinkbakken van hun dieren met vaste regelmaat kunnen laten onderzoeken. De bijeenkomst is door de Technische Commissie Landbouwhuisdieren geaccrediteerd met twee nascholingspunten. Alle rundveedierenartsen die een van de drie bijeenkomsten hebben bezocht, zijn hierover geïnformeerd. Martine Verwoerd, marktmanager rund
GD Veterinair | februari 2014 |
3
Nieuws en mededelingen Tien jaar GD Tankmelk IBR
Gebruik actuele inzendformulieren
Ruim tien jaar geleden werd GD Tankmelk IBR geïntroduceerd. Inmiddels ervaren enkele duizenden melkveehouders het gemak van monitoring op IBR via tankmelk. Bij hen wordt de tankmelk, via de RMO, niet alleen minimaal negen keer per jaar getest op afweerstoffen tegen IBR, ook wordt het bloed van verwerpers kosteloos op IBR onderzocht.
Het ‘inzendformulier monsters paard’ is onlangs aangepast. Het nieuwe formulier biedt een goed overzicht van de testen die de GD aanbiedt voor paarden, waarbij duidelijk wordt aangegeven welk materiaal voor welke test nodig is. Nieuw is onder andere dat voor de grote en kleine Equine screening nu ook een heparinemonster nodig is. Regelmatig worden de inzendformulieren voor het laboratorium vernieuwd. Op www.gddiergezondheid.nl vindt u onder ‘formulieren’ altijd het meest actuele formulier.
Na twee jaar deelname met enkel gunstige tankmelkuitslagen, kan met beperkt aanvullend bloedonderzoek de IBR-vrij status worden verkregen. Hiervoor moeten alle dieren van zes jaar en ouder én alle aangevoerde dieren worden onderzocht. De kosten voor IBR-vrij certificeren zijn voor melkleverende bedrijven gelijk aan deelname aan GD Tankmelk IBR. Een groot aantal deelnemers aan GD Tankmelk IBR is langer dan twee jaar deelnemer en kan dientengevolge vrij eenvoudig overstappen naar IBR-vrij certificeren. In het kader van het tienjarig jubileum van GD Tankmelk IBR biedt de GD deze melkveehouders extra ondersteuning als zij besluiten over te stappen van het tankmelkabonnement naar IBR-vrij certificeren. Naast de aansturing in de vorm van stallijsten en stickers, zullen ook de benodigde bloedbuizen en andere materialen in een stevige box verstuurd worden naar de betreffende melkveehouder. In deze box zal ook een toepasselijk presentje zitten. Via uw GD-relatiebeheerder heeft u snel inzichtelijk welke melkveehouders uit uw praktijk al twee jaar of langer deelnemer zijn aan GD Tankmelk IBR en dus snel en eenvoudig kunnen overstappen op IBR-vrij certificeren.
Redactie Guillaume Counotte Linda van Duijn Theo Geudeke Catholine Koster Helen de Roode Thijs Roumen Christiaan ter Veen Erik de Vries ISSN 1388-4042 Overname van artikelen is toegestaan na schriftelijke toestemming van de GD.
Prepress en productiecoördinatie Senefelder Misset Doetinchem Basisontwerp de PLOEG communicatie Vormgeving X-Media Solutions Doetinchem
Onderzoek verworpen biggen Bij sectieonderzoek van verworpen vruchten van varkens wordt onder andere onderzocht of PCV2 een rol speelt. Tot enige tijd geleden werd alleen als er aanwijzingen waren voor een myocarditis, een PCR op PCV2 ingezet. Sinds oktober 2013 onderzoekt de GD bij alle verworpen tomen of PCV2 kan worden aangetoond in zowel histologisch als PCR-onderzoek. Overigens wordt de diagnose PCV2 bij verwerpers zelden gesteld en bij mummificatie of doodgeboorte sporadisch. Het advies van de GD is nog steeds om indien mogelijk ook placenta’s van verworpen biggen in te zenden.
Nieuw behandelplan in VeeOnline Wilt u een nieuw bedrijfsbehandelplan (BBP) voor uw veehouder aanmaken in VeeOnline? Een BBP dat is gemaakt vóór 15 maart 2013 staat nog in een oude versie. Voor deze plannen kunt u het beste een nieuw plan aanmaken via de template. Dit is een snelle en makkelijke manier. Vult u een e-mailadres in op het BBP of BGP, dan wordt de veehouder automatisch per e-mail benaderd voor het zetten van een digitale handtekening. Wilt u dat uw veehouder dit bericht niet krijgt? Dan haalt u het e-mailadres weg.
Drukwerk Senefelder Misset Doetinchem Uitgever GD Deventer Verschijningsfrequentie 12 keer per jaar
Postbus 9, 7400 AA Deventer T. 0900-1770, F. 0570-63 41 04 Voor veterinaire vragen: GD Veekijker, T. 0900-7100 000 www.gddiergezondheid.nl, info@gddiergezondheid.nl Alle genoemde tarieven zijn exclusief btw en basiskosten. Samen werken aan diergezondheid
Nieuwe klinisch-chemische pakketten paard Per 1 januari 2014 heeft de GD het aantal klinisch chemische pakketten paard uitgebreid en een aantal bestaande pakketten geoptimaliseerd. De nieuw pakketten zijn: een organen-, lever- en nierpakket en het ‘pakket rode en witte bloedbeeld’. Met deze nieuwe pakketten is specifieker orgaangericht onderzoek mogelijk. De testen sluiten daardoor beter aan bij de klachten. Tevens is het onderzoek goedkoper. De pakketten zijn aan te vragen via het nieuwe algemene inzendformulier paard op www.gddiergezondheid.nl/formulieren.