Onderzoek en praktijk ontmoeten elkaar 1
Colofon Special Wetenschappelijk onderzoek en innovatie Deze uitgave is gemaakt in opdracht van GGzE, afdeling Onderzoek en Ontwikkeling. Oplage 1.250 exemplaren Juni 2015 Vormgeving Zuiderlicht Maastricht Drukwerk Grafiprint BV Beeldmateriaal Bram Saeys Fotografie Afdeling Communicatie GGzE Zuiderlicht Maastricht Tekst Arnold Otten Comtext Afdeling Communicatie GGzE Zuiderlicht Maastricht Correspondentieadres GGzE, afdeling Communicatie Postbus 909 5600 AX Eindhoven Telefoon 040 – 297 05 06 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden zonder schriftelijke toestemming van afdeling Communicatie van GGzE. Deze publicatie is ook digitaal beschikbaar als blader-pdf: www.ggze.nl/onderzoekenpraktijk.
2
Slim en vanzelfsprekend GGzE werkt op alle fronten aan innovatie van de zorg aan cliënten. Wetenschappelijk onderzoek staat vaak aan de wieg van die innovaties. In deze special lichten we het onderzoek bij GGzE uit: de onderzoekslijnen, de samenwerkingen met universiteiten en collega ggz-instellingen, met medewerkers en met onze cliënten. Lees ook de vier verhalen over actuele onderzoeken. Voor alle activiteiten die we rondom innovatie ontplooien gebruiken we ‘het ei’ als thematiek. Het ei als symbool voor de overgang van niet bestaan naar bestaan. Het staat voor nieuw leven, voorspoed en gezondheid, voor belofte en hoop. Het ei heeft dankzij ‘het ei van Columbus’ ook de betekenis gekregen van slim én vanzelfsprekend. En dat is precies zoals GGzE haar innovatieve aanpak ziet.
Raad van Bestuur
Blijvend de zorg verbeteren
GGzE, innovatie en wetenschappelijk onderzoek. Al sinds ik het me kan herinneren horen ze onlosmakelijk bij elkaar. GGzE wil de beste zorg leveren, weet dat innovatie daarvoor een onmisbaar element is en realiseert zich ook dat wetenschappelijk onderzoek die innovatie moet begeleiden. De laatste jaren hebben we hard gewerkt om de onderzoekscultuur binnen GGzE wat strakker te stroomlijnen, te cultiveren en nog meer de koppeling te maken naar onze innovatiepoot. Waarom vinden we wetenschappelijk onderzoek zo belangrijk? Op de eerste plaats zien wij het als een belangrijk onderdeel van het verbeteren van de zorg. Het is onze taak en verantwoordelijkheid om de zorg voor vandaag optimaal te regelen, maar als grote ggz-organisatie moeten en willen we ook mee investeren in kwalitatief goede zorg in de toekomst. De aard van dat wetenschappelijk onderzoek moet in mijn ogen wel passen bij onze primaire taak. En dat doet het ook. Wetenschappelijk onderzoek en de praktijk van alledag staan bij GGzE heel dicht bij elkaar. Positief gevolg daarvan is dat onderzoeksresultaten snel kunnen worden geïmplementeerd en dat nieuwe vi-
sies op interventies direct landen in de praktijk. De ontwikkeling die wij doormaken op technologisch gebied maakt ons daarnaast ook medeverantwoordelijk voor het onderzoek naar de effectiviteit, de meerwaarde van nieuw ontwikkelde tools. Tot slot zie ik het als een teken van goed werkgeverschap dat je binnen je organisatie ruimte biedt aan medewerkers die op zoek zijn naar uitdagingen. We willen een werkklimaat creëren waarin medewerkers geïnspireerd worden en waarin we ze de mogelijkheid bieden om hun ambities waar te maken, om zich verder te kunnen ontwikkelen en om, heel nadrukkelijk samen met de cliënten en samen met naasten en ervaringsdeskundigen, de zorg blijvend te verbeteren. Marie-Louise Vossen Raad van Bestuur GGzE
3
Onderzoekslijnen vormen de kaders
GGzE wil graag de best mogelijke zorg leveren aan haar cliënten. Maar is de best mogelijke zorg van vandaag ook de beste zorg van morgen? Aderlating werd bijvoorbeeld in de middeleeuwen nog gezien als een uitstekende behandelmethode tegen vele kwalen, tegenwoordig wordt daar gelukkig iets genuanceerder over gedacht. Wetenschappelijk onderzoek vormt een belangrijk aspect bij de continue zoektocht naar de best mogelijke zorg en ondersteuning. Ook bij GGzE. Dat onderzoek is ingekaderd in drie onderzoekslijnen. De ‘kartrekkers’ van die lijnen, prof. dr. Chijs van Nieuwenhuizen, prof. dr. Inge Bongers en dr. Machteld Marcelis, illustreren op deze pagina’s hun enthousiasme over de uitgebreide onderzoekstak van GGzE.
Verder kijken dan alleen vandaag
Machteld Marcelis (l) en Inge Bongers in gesprek
4
Er is gekozen voor drie onderzoekslijnen. Welke lijnen zijn dat en wat zijn de speerpunten daarbinnen? Chijs: “Mijn onderzoeksgroep heet Forensische Geestelijke Gezondheidszorg, waarbij het forensische soms ook tussen haakjes staat aangezien we veel onderzoek doen binnen de brede jeugdggz. We richten ons op de verbetering van de zorg voor kinderen en jongeren met ernstige gedrags- en emotionele problemen. Dat doen we vanuit drie onderzoeksthema’s: beschermende en risicofactoren bij problematisch gedrag, neuropsychologische en cognitieve aspecten van gedrag, en feedback en behandelsucces.” Inge: “De groep Evidence Based Management van Innovatie houdt zich bezig met het onderzoek naar innovaties op het gebied van de zorg en de organisatie van de geestelijke gezondheidszorg. We volgen in ons onderzoek de innovatiecyclus waar je begint met een innovatief idee, wat leidt tot een eerste product of service. Vervolgens komen er pilots waarin het eerste product of service wordt doorontwikkeld en getest op toepasbaarheid, gebruiksvriendelijkheid en haalbaarheid. Een volgende stap is uitgebreide invoer van de innovatie en onderzoek naar de effecten en de (on-)
mogelijkheden om de innovatie in de reguliere dagelijkse praktijk binnen GGzE en andere plaatsen in te bedden. Of niet natuurlijk. In alle fases lopen verschillende types onderzoek mee, steeds om te kijken of je verder moet gaan of niet en hoe de innovatie het beste aansluit bij wat cliënten en hulpverleners nodig hebben.” Machteld: “Binnen mijn onderzoekslijn ligt de focus vooral op medisch-psychiatrisch, klinisch relevant onderzoek, waarbij onderzoek naar mechanismen van psychopathologie, maar ook effecten van nieuwe interventies centraal staan. Momenteel zijn we vooral gericht op mHealth, mobile Health, waarvan de Psymate, die verderop in dit blad aan de orde komt, een mooi voorbeeld is. Er zijn
Er is erg veel mogelijk. Als je een beetje creatief kunt denken kan het echt wel. Machteld Marcelis
inmiddels een aantal studies opgezet, dan wel in voorbereiding, zoals een Psymate zelfmonitoring studie over stressreactiviteit bij autisme. Daarnaast een project dat Psymate zelfmonitoring inzet bij farmacotherapeutische interventies bij mensen met een psychotische stoornis. De digitale monitoring gebruiken we voor zelfmanagement en om betere, fijnmazige data te krijgen om uiteindelijk nieuwe en beter op het individu passende therapieën aan te kunnen bieden.” Waarom is eigenlijk de keuze gemaakt voor deze thema’s? Toeval, persoonlijke interesse? Inge: “Nee. De lijnen komen direct voort uit de strategische keuzes die GGzE heeft gemaakt. Welke doelgroepen behandelen we, waar liggen onze prioriteiten en onze speerpunten in de toekomst? De antwoorden op die vragen zijn leidend geweest bij de keuze voor de inhoud van de onderzoekslijnen.” Toch hoor je in de organisatie de opmerking dat er ook andere onderzoeksvragen, op andere gebieden leven. Waarom die inperking? Chijs: “Je kunt geen duizend bloemen laten bloeien.” >
5
Wetenschappelijk onderzoek is een belangrijke pijler binnen GGzE, omdat we via onderzoek nieuwe inzichten verwerven die we kunnen gebruiken in het verbeteren van de behandelingen voor onze cliĂŤnten. GGzE focust zich op drie onderzoekslijnen: 1 / Forensische geestelijke gezondheidszorg We richten ons hierbij op het verbeteren van de zorg voor kinderen en jongeren met ernstige gedragsproblemen. 2 / Evidence Based Management van Innovatie In deze lijn onderzoeken we de hele innovatiecyclus van innovaties in de zorg: van idee tot inbedding in de dagelijkse praktijk van GGzE. 3 / Medisch-psychiatrisch In deze lijn ligt het accent op de mechanismen van psychopathologie en de effecten van nieuwe interventies, zoals digitale monitoring. GGzE werkt nauw samen met Tilburg University, Universiteit Maastricht en collega ggz-instellingen. Ook wordt er in samenwerking met Tilburg University gewerkt in academische werkplaatsen. De afdeling Onderzoek en Ontwikkeling coĂśrdineert de onderzoeksactiviteiten binnen GGzE. Voor meer informatie 040 - 261 37 00 of via email onderzoekenontwikkeling@ggze.nl
6
Chijs van Nieuwenhuizen
Voor mij zijn onderzoek en praktijk geen twee werelden die verbonden worden. moeten worden Chijs van Nieuwenhuizen
Maar is dat niet jammer voor ambitieuze medewerkers die onderzoek willen verrichten buiten die lijnen? “Nee, echt niet. Als je de veelzijdigheid binnen de onderzoekslijnen ziet dan kan er erg veel. Alleen als je geen interesse hebt in psychose, depressie, autisme, forensisch, innovatie ... dan wordt het inderdaad lastig. Maar ja, dan wil ik die onderzoeksvraag wel eens zien. En als medewerkers twijfelen, of een vraag hebben waar ze iets mee willen: ze zijn van harte uitgenodigd!” Machteld: “Klopt. Ik denk ook dat er erg veel mogelijk is. Als je een beetje creatief kunt denken, dan kan het echt wel.” Chijs: “Bovendien moet je ook reëel zijn. Geïsoleerde, leuke ideeën en volledig op zichzelf staande ambities, daar heb je als organisatie ook niet zo veel aan.” Er wordt vaak gezegd dat in instellingen een ‘onderzoekscultuur’ ontbreekt die er op universiteiten wel is. Is er bij GGzE een onderzoekscultuur? Machteld: “Er is hier zeker een onderzoekscultuur. En het feit dat we ook mensen opleiden in de diverse disciplines draagt daar zeker aan bij. Opleiding en wetenschap gaan hand in hand, van zowel stafleden als opleidelingen wordt op dat gebied het nodige verwacht. Dat werkt
zonder twijfel kwaliteitsverhogend. Mensen die in opleiding zijn stellen continu kritische vragen. Je moet je als professional steeds verantwoorden, uitleggen, motiveren. Je wordt bevraagd, dat houdt je alert.”
flecteren op hun eigen werk. Dat geldt zeker niet alleen voor de mensen die onderzoek doen. Groepsleiders, hulpverleners, behandelaren, we verwachten dat iedereen kritisch nadenkt over de keuzes die dagelijks gemaakt worden.”
Wat doen innovatie en wetenschappelijk onderzoek met een organisatie als GGzE? Komen er ambitieuzere behandelaren, is dat een doel? Inge: “Als zorginstelling willen we innovatief zijn. Dat stralen we uit en dat zien mensen in onze omgeving ook. Innovatie en onderzoek horen onlosmakelijk bij elkaar. Dat zorgt voor een uitdagende werkomgeving, ja.” Machteld: “Onderzoeksvragen ontstaan vaak vanuit de praktijk, je wilt dan niet afhankelijk zijn van toevallig ander onderzoek. Wie voorop loopt, kan snel nieuwe behandelingen of interventies initiëren; dat is absoluut interessant voor mensen die een mooie baan in deze sector zoeken. Kwaliteit trekt kwaliteit aan.”
Verschillende onderzoekers spreken in dit magazine over het slaan van bruggen tussen onderzoek en praktijk. Hoe kijken jullie daar tegenaan? Chijs: “Ik ben niet blij met die metafoor. Voor mij zijn het geen twee werelden die met elkaar verbonden moeten worden.” Inge: “Onderzoek en praktijk horen onlosmakelijk bij elkaar. Die staan op dezelfde oever.” Machteld: “Chijs en ik zijn bijvoorbeeld zelf ook mensen uit de praktijk. Er is niet ergens een ivoren toren waar het onderzoek plaatsvindt wat dan vervolgens moet neerdalen op de werkvloer.” Inge: “Juist het feit dat het bij GGzE zo met elkaar verweven is, zorgt ervoor dat het ook zo leuk is.”
Academisering, is dat hetzelfde als onderzoek? Chijs: “Nee, academisering betekent voor ons veel meer dan alleen onderzoek. Het gaat om een werkklimaat waarin kritische professionals durven en willen re-
GGzE profileert zich graag als koploper op dit gebied. Maar doen jullie eigenlijk wel genoeg aan wetenschappelijk onderzoek om ook in de komende jaren een koploper te kunnen blijven? Chijs: “Dat denk ik wel. Zeker nu we >
7
een duidelijkere focus hebben, kunnen we gericht zoeken naar mooie combinaties. Waarbij je ook verschillende typen onderzoek kunt combineren.” Inge: “Naast de grote studies zouden we wat mij betreft in de komende jaren nog wel meer kunnen kijken naar hoe processen van veranderingen gaan, hoe deze processen lopen en of de beoogde doelstellingen worden behaald. Dat hoef je echt niet altijd onderzoek te noemen. Noem het monitoring of gewoon professioneel handelen. Evalueer, zowel op niveau van behandeling of ondersteuning van cliënten, maar ook op gebied van organisatieverandering. Waarbij je eerst gaat kijken waarom je iets doet en daarna systematisch volgt of je doelen behaald worden. Dat gebeurt wel, maar dat zou meer mogen. Dat past ook bij de lerende organisatie die we zijn.” Meest voor de hand liggend obstakel voor wetenschappelijk onderzoek lijken mij de financiën. Dagbestedingscentra van GGzE moeten sluiten, maar er wordt wel geld gevonden voor onderzoek dat niet per se noodzakelijk is (of lijkt). Schuurt dat? Chijs: “Op de eerste plaats gaat onderzoek niet ten koste van het primair proces. Het merendeel van de langer lopende onderzoeken wordt gefinancierd vanuit externe subsidies. Binnen de organisatie is slechts een beperkt budget gereserveerd dat heel goed ingezet wordt, vooral
in het faciliteren van onderzoekstijd.” Inge: “Belangrijk bij het binnenhalen van subsidies is een goede inbedding in de universiteiten en daarnaast in de diverse netwerken. We werken met veel partners, regionaal, nationaal en internationaal samen. We zoeken heel actief de samenwerking. Een belangrijke voorwaarde bijvoorbeeld voor het verkrijgen van EU-subsidies.” Hoe zien jullie de toekomst van het wetenschappelijk onderzoek bij GGzE? Inge: “Die toekomst zal passen binnen de maatschappelijke ontwikkeling die we zien. Gezapig en aanbodgericht je ding doen, dat gaat niet meer. Je zult moeten samenwerken met ketenpartners en dat doen we ook graag. We willen ons niet profileren als een traditionele ggz-instelling, maar veel meer als een community die staat voor mentale kracht. Onze innovatie wordt mede gevoed door het academisch klimaat, de cultuur, de passie voor nadenken, kritisch zijn op jezelf. We willen kritisch blijven meedenken over het vormgeven van de toekomst en het onderzoek zal daarbij aanhaken.” Chijs: “Een gezonde organisatie vraagt ook in de toekomst innovatieve kracht en academisering. Waar we al langer inzetten op meer zelfregie bij cliënten, maken we binnen GGzE ook de omslag naar zelforganisatie. Dat zal best effect hebben op de medewerkers en op de zorg en daar
We willen ons niet profileren als een traditionele ggz-instelling, maar veel meer als een community die staat voor mentale kracht. Inge Bongers
8
zullen we zeker nog wat mee moeten.” Machteld: “De vertaalslag van onderzoeksgegevens naar de individuele patient is niet altijd eenvoudig. Als behandelaar wil je weten: wat heeft deze persoon nodig, waar is deze persoon mee geholpen? Onderzoeksuitkomsten zijn echter veelal gebaseerd op groepen mensen. De zoektocht naar meer geïndividualiseerde behandelingen, zal ook nog wel wat van ons onderzoek vragen. Er liggen nog mooie uitdagingen.” Chijs: “Verder denk ik ook dat er meer aandacht gaat komen voor de ethische aspecten van technologische innovatie. Iedereen is heel enthousiast over de ‘hippe’ innovaties, maar de ethische aspecten mogen we niet uit het oog verliezen. Ook op dat gebied zeggen we: ‘ho, wacht even. Er kan heel veel, maar moeten we ook alles willen? Kritisch reflecteren op alle gebieden. We kunnen nog wel even vooruit.”
Ingrid Kramer Onderzoek / Psymate project: emotionele veerkracht bij depressie
Ingrid Kramer is psychiater bij GGzE Centrum Spoedeisende Psychiatrie ambulant en bij de afdeling Onderzoek en Ontwikkeling. De resultaten van het PsyMate project ‘Emotionele veerkracht bij depressie’ dat binnen GGzE is uitgevoerd in samenwerking met de Universiteit Maastricht maken deel uit van haar proefschrift waar ze op 30 april 2015 op promoveerde.
Depressie in het dagelijks leven in kaart brengen
“Als psychiater word je vooral praktisch opgeleid in de behandeling van mensen. Omdat ik eigenlijk altijd al een grote interesse had in het onderzoeksvlak ben ik, in overleg met mijn toenmalige opleider, in mijn laatste jaar begonnen met onderzoek. Patiëntgericht onderzoek omdat ik graag de brug wil bouwen tussen wetenschap en praktijk. En omdat ik vakinhoudelijk onder meer geïnteresseerd ben in stemmingsstoornissen en psychose, kwamen die onderwerpen ook aan bod in mijn onderzoek. Heel kort samengevat heb ik onderzocht of gerichte informatie over hoe mensen zich voelen, gemeten met de PsyMate, kan leiden tot een beter begrip van mechanismen die aan het ontstaan van psychiatrische aandoeningen ten grondslag liggen. Daarnaast wilde ik weten of dat begrip, die kennis van emotionele ervaringen op microniveau, kan bijdragen aan de behandeling daarvan. In het onderzoek heb ik het dagelijks leven van mensen met een depressie in kaart laten brengen met behulp van de PsyMate. Daarbij lag de nadruk op de momenten waarop en de omstandigheden waaronder deze mensen positieve gevoelens ervaren. Deze werden besproken in een feedbackgesprek. Het onderzoek toonde aan dat deze interventie daadwerkelijk kan helpen bij het verminderen van depressieve klachten, omdat mensen meer zicht krijgen op de momenten en de mate waarin zij positieve gevoelens ervaren. Dat inzicht blijkt een handvat dat helpt bij de bewustwording en dat is weer het begin van gedragsverandering. Een ander deel van mijn onderzoek liet zien dat risicofactoren als negatieve ervaringen in de kindertijd, stressgevoeligheid en depressieve klachten een rol spelen bij het ontwikkelen of versterken van psychotische klachten. Als je weet dat die risicofactoren spelen moet je die dus extra serieus nemen, alert zijn omdat deze het risico op ontwikkeling van psychotische klachten voorspellen.” 9
Het belang van wetenschappelijk onderzoek bij GGzE? Jim van Os van Universiteit Maastricht en Henk Garretsen van de Tilburgse equivalent zijn er eensluidend over. “Het grootste belang heeft de patiënt van morgen. Niet van vandaag, maar ook niet van over-, overmorgen. Daar is de samenwerking tussen de universiteiten en GGzE op gericht. Daar kunnen we elkaar aanvullen en versterken.”
Een vruchtbare voedingsbodem voor samenwerking
Hoogleraar Jim van Os is verbonden aan de vakgroep Psychiatrie van de FHML van Universiteit Maastricht. De samenwerking tussen de universiteit en GGzE noemt hij uitstekend. “Er wordt vanuit twee kanten met gelijkgestemde mensen gewerkt”, zegt hij. “Dat maakt de samenwerking bijzonder vruchtbaar en prettig. We willen allemaal het wetenschappelijk onderzoek gebruiken om de zorg te verbeteren door nieuwe mogelijkheden en technologie te onderzoeken en te implementeren.” De science practitioners noemt Van Os daarbij van belang om de vertaalslag naar de praktijk te maken. “Zij leren om hun eigen handelen steeds kritisch te bekijken. Hoe kan het beter met een relatief kleine inspanning of misschien via wetenschappelijk onderzoek? Of deze science practitioners belangrijk zijn voor een organisatie als GGzE? Absoluut. Het zijn professionals die hebben geleerd om de vertaling te maken van theoretische kennis naar de praktijk.”
10
Jim van Os (l) en Henk Garretsen
Academische werkplaats Henk Garretsen is als directeur van Tranzo in Tilburg een andere, belangrijke samenwerkingspartner als het gaat om het wetenschappelijk onderzoek. “Tranzo is een departement van Tilburg University. Onze missie is om de brug te slaan tussen universiteit en samenleving. Dat doen we tegenwoordig met twaalf academische werkplaatsen.” De allereerste werkplaats werd zo’n twaalf jaar geleden opgezet in samenwerking met GGzE. “Kernprincipe is dat we op basis van volstrekte gelijkwaardigheid met elkaar werken”, vertelt Garretsen. “We gaan uit van win-win: beide partijen investeren in de samenwerking en beide moeten daar dan ook van profiteren. En dat gebeurt. We maken voor vijf jaar afspraken op hoofdlijnen over het onderzoeksprogramma en over de onderlinge kennisuitwisseling. Basis van het succes? Dat zijn de persoonlijke
contacten die in de afgelopen jaren zijn ontstaan en dat is de grote onderzoeksdeskundigheid waar GGzE in heeft geïnvesteerd. Het is een vruchtbare voedingsbodem waarop het heel prettig samenwerken is.”
Bij Tranzo willen we steeds drie groepen met elkaar verbinden: onderzoekers, professionals en cliënten.
Rolmodel Zowel Jim van Os als Henk Garretsen prijzen de samenwerking met GGzE als onderzoeksinstituut. “GGzE is voor mij een rolmodel”, onderstreept Garretsen. “Ze vinden onderzoek belangrijk en slagen er ook in om een goed programma, ondanks de vele bezuinigingen in de zorg, overeind te houden.” Uitdagingen liggen er nog genoeg, vinden de twee. Garretsen: “Bij Tranzo willen we steeds drie groepen met elkaar verbinden: onderzoekers, professionals en clienten. Het wetenschappelijke bewijs, professionele deskundigheid en de stem van de cliënt. De verbinding tussen de eerste twee is al erg stevig. De uitdaging is nu om de verbinding met de derde cirkel te verbreden en ook de ervaringsdeskundigheid beter in te bedden. Daar werken we heel hard aan. In grote gezamenlijkheid.”
Henk Garretsen
11
De wetenschapscommissie
GGzE stimuleert het doen van wetenschappelijk onderzoek. Onderzoek verschaft nieuwe inzichten en vormt de basis voor een continue verbetering van behandeling en begeleiding. Een belangrijke rol voor het onderzoek binnen GGzE wordt vervuld door de wetenschapscommissie. Voorzitter Jenneke van der Plas en secretaris Claudia Simons schuiven aan en praten over nut en noodzaak van deze commissie die wil fungeren als ondersteuner en facilitator van kwalitatief goed en gedegen wetenschappelijk onderzoek.
Claudia Simons (l) en Jenneke van der Plas
12
Aan de voordeur juiste keu maken
de uzes
De wetenschapscommissie vervult een belangrijke rol voor het onderzoek binnen GGzE. Voorzitter Jenneke van der Plas en secretaris Claudia Simons schuiven aan en praten over nut en noodzaak van deze commissie die wil fungeren als ondersteuner en facilitator van kwalitatief goed en gedegen wetenschappelijk onderzoek. Welke rol de wetenschapscommissie heeft? Jenneke, als opleider onderdeel uitmakend van de commissie, en Claudia kijken elkaar aan en zoeken even naar een mooie formulering. Jenneke: “De wetenschapscommissie is in mijn ogen de plek waar wetenschappelijk onderzoek bij GGzE bijeen wordt gebracht. Hier is hebben we het totaaloverzicht van wat er loopt. Zie het als de centrale voordeur van wetenschappelijk onderzoek binnen GGzE.” Bij die voordeur komen dus ook alle onderzoeksvoorstellen binnen. Zowel in-
terne als externe voorstellen. “Bij externe onderzoeken kijken we kritisch naar hoe onze medewerkers tegen een dergelijk onderzoek aankijken en wat de maatschappelijke relevantie is”, zegt Claudia Simons. “We gaan daar niet altijd in mee, zeker niet als het een grote belasting voor de cliënten met zich meebrengt. Aan de andere kant willen we als organisatie wel graag dicht bij nieuwe ontwikkelingen zitten. Als er dus een positieve spin-off kan zijn, houden we de deur zeker open.” Attitude De weg van een onderzoek begint vaak bij een van de drie onderzoekslijnen die GGzE heeft (zie ook blz. 6). Van daaruit, vanuit een opleiding of vanuit een medewerker wordt een onderzoeksvoorstel geschreven. Een goede zaak, vinden Claudia en Jenneke. “Onderzoek past bij de attitude die wij van onze medewerkers vragen. We willen dat mensen kritisch naar hun eigen werk kijken. Dat betekent niet dat iedereen aan wetenschappelijk onderzoek moet doen, maar wel dat er een houding is dat je graag in de praktijk wilt uitvoeren wat er ontdekt is. Je moet niet koste wat kost je eigen methode willen hanteren, maar juist blij zijn dat die methode misschien vervangen kan worden door een betere. Die houding stimuleren we en daarom stimuleren we ook het doen van goed wetenschappelijk onderzoek.” Vraag die zich bij die opmerking direct aandient is wat die term ‘goed wetenschappelijk onderzoek’ nu precies >
Onderzoek past bij de attitude die we van onze mensen vragen. We willen dat mensen kritisch naar hun eigen werk kijken. Claudia Simons
13
Publicatie van onderzoek in een wetenschappelijk tijdschrift is logisch: we willen immers onze kennis delen. Jenneke van der Plas inhoudt. En wie bepaalt dat in een omgeving waar zo’n beetje elke wetenschapper er een eigen visie op nahoudt? “Tja, bij GGzE bepaalt de wetenschapscommissie dat in eerste instantie”, zegt Jenneke. “Een breed samengestelde commissie met de drie opleiders, een geneesheerdirecteur en de kartrekkers van de drie onderzoekslijnen.” Literatuurstudie Elk onderzoeksvoorstel komt dus eerst bij de wetenschapscommissie terecht. Maar een belangrijk deel van het werk is dan toch al gedaan? Claudia: “Ja, eigenlijk wel. Vanuit de wetenschapscommissie beoordelen twee referenten de kwaliteit van het voorstel. Belangrijk daarbij is de vraag of de gestelde onderzoeksvraag niet al eerder is beantwoord. Om dat te weten moet je, voordat het voorstel indient, al een uitgebreide literatuurstudie doen. De vraag moet immers wel wetenschappelijk relevant zijn en die relevantie maak je door literatuuronderzoek duidelijk. Je onderzoek moet iets kunnen toevoegen.” Maar daarmee ben je er nog niet. “Kwalitatief goed onderzoek vereist ook dat je goed begeleid wordt, goede onderzoeksmethodes gebruikt, die goed geanalyseerd kunnen worden en die een antwoord kunnen geven op je onderzoeksvraag.” Daarnaast spelen ook andere aspecten nog een rol. Jenneke: “Zo willen we graag dat de onderzoeksvraag aansluit bij een van de onderzoekslijnen en liefst ook bij de Planetree-gedachte (zie kader) die we bij GGzE omarmen. En we willen praktijkgericht onderzoek.
14
Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek is zeker nuttig, maar we zien onze medewerkers toch meer als scientistpractitioners, mensen dus die de resultaten van hun onderzoek min of meer direct willen gebruiken in hun dagelijkse praktijk.” Medisch-ethisch Bij de beoordeling van een onderzoeksvoorstel wordt kritisch gekeken naar de inhoud, maar zeker ook naar de eventuele cliëntbelasting. “Bovendien moeten sommige voorstellen worden voorgelegd aan een externe medisch ethische commissie”, weet Claudia. “We mogen niet zomaar alles en dat is maar goed ook. De belasting die een onderzoek met zich meebrengt voor kwetsbare mensen moet goed bewaakt worden. De gang naar een medisch ethische commissie is in bepaalde gevallen daarom ook verplicht. Doe je het in zo’n geval niet, dan ben je als projectleider zelfs strafbaar. Dat zijn zaken waar je als wetenschapscommissie natuurlijk voor wilt waken.” Wordt een onderzoek door de wetenschapscommissie goedgekeurd, dan is het aan de Raad van Bestuur om te beslissen of het onderzoek daadwerkelijk doorgang kan vinden. Veelal eindigt een onderzoek met een publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift. Logisch, vindt Jenneke. “Het is niet verplicht, maar moet wel het streven zijn. Je doet je onderzoek niet voor jezelf, maar om kennis te delen. Dat is een belangrijke kern van wetenschappelijk onderzoek.”
Extra tijd Per jaar passeren er ongeveer tien nieuwe onderzoeksvragen het bureau van de commissie. Meestal worden die goedgekeurd. Soms wel pas nadat er, op advies van de commissie, aanpassingen hebben plaatsgevonden. Niet iedereen vindt dat leuk. Claudia lacht. “Ja, dat snappen wij ook wel. Het kost weer extra tijd in de voorbereiding. Aan de andere kant zitten wij hier niet om hoge drempels op te werpen. We willen mensen graag ondersteunen, adviseren, helpen. Door aan de voordeur de juiste keuzes te maken, door op dat moment gebruik te maken van alle expertise die in de commissie is verzameld, is de kans veel groter dat je uiteindelijk ook een geslaagd onderzoek kunt doen. Dát is ons streven. We willen met z’n allen dat er hier goed behandeld wordt, we willen dus ook dat de kwaliteit van ons wetenschappelijk onderzoek goed is.”
Wat is Planetree? GGzE is de eerste GGZ-instelling in Europa die het Planetree-label heeft gehaald. Planetree is een manier van denken en doen waarbij mensgerichte zorg voor cliënt, zijn naasten, medewerkers en de maatschappij voorop staat. Planetree gaat uit van drie pijlers: • Betere zorg staat voor onze zorg die er écht toe doet; • Helende omgeving komt tot uiting door onze sfeervol ingerichte gebouwen, het gebruik van menswaardige technologie en de betrokkenheid van naasten bij de behandeling; • Gezonde organisatie staat voor ons streven naar een positieve cultuur, positieve cijfers en een goede reputatie. Het mooie van de Planetreegedachte is dat de drie pijlers met elkaar in verbinding staan. Het is voor ons het verschil tussen ‘willen’ en ‘doen’. Lees meer over Planetree op www.ggze.nl/planetree
GGzE werkt op diverse terreinen samen met Universiteit Maastricht. Ook met Peter Groot die nauw betrokken is bij een onderzoek naar dosisoptimalisatie van antipsychotica en als ervaringsdeskundige onderzoeker verbonden is aan het User Research Centre waar ervaringsdeskundigen met persoonlijke ervaringen in de psychiatrie onderzoek doen.
Cliënt in het centrum van de behandeling Peter Groot weet waarover hij het heeft. Toen zijn ouders snel na elkaar stierven werd hij getroffen door wat waarschijnlijk een zware depressie was. Groot, die toen scheikunde studeerde, ging niet naar de dokter en zag zijn klachten afnemen. Jaren later voelde hij zich opnieuw heel slecht en belandde hij bij een psychiater die psychoanalyse adviseerde. In de jaren die volgden ging het beter. Hij promoveerde en deed jarenlang moleculair genetisch onderzoek, tot hij tien jaar geleden werd getroffen door een zware depressie. Hij kreeg te horen dat hij mogelijk dysthymie had en ging antidepressiva gebruiken. Registratie De onderzoeker in Groot wilde weten of antidepressiva voor hem werkten. Hij ging zijn dagen rapportcijfers geven. Na drie jaar schreef hij hierover in het Maandblad Geestelijke volksgezondheid. “In de grafieken die ik kon tekenen zag ik dat mijn stemming toen ik nog in een depressie zat zelden boven de zes kwam. Later ontstond een min of meer regelmatig patroon: mijn stemming is over het algemeen goed, maar zakt af en toe op onverklaarbare wijze in. Die constatering hielp mij bij het (h)erkennen en accepteren van mijn stemmingswisselingen en om daar beter mee om te gaan.”
Peter Groot Onderzoek / Dosisoptimalisatie van anti psychotica 15
Psymate Op de High Tech Campus in Maastricht is de PsyMate ontwikkeld. Om het nut van de PsyMate te begrijpen maken we de vergelijking met ECG-apparaten die patiënten 24 uur bij zich dragen zodat de cardioloog kan zien of zich buiten de spreekkamer onregelmatigheden voordoen die vroeger in de spreekkamer werden gemist. Eigenlijk gebeurt hetzelfde met de PsyMate. Patiënten leggen daarmee zelf op verschillende momenten op een dag vast hoe het met ze gaat. Dat levert nieuwe informatie op die vroeger niet beschikbaar was. Doel is om mensen met een psychiatrische aandoening meer controle te geven over hun eigen leven en om meer inzicht te krijgen in hoe ze psychisch functioneren en hun negatieve patronen kunnen veranderen. Wat Groot tien jaar geleden deed kan met de PsyMate veel beter. Met pen en papier kon hij niet bepalen of antidepressiva voor hem werkte, maar dankzij een experiment met de PsyMate weet hij nu zeker dat het voor hem zin heeft om antidepressiva te blijven gebruiken. Dit persoonlijke experiment leidde tot een nieuw onderzoeksproject: dosisoptimalisatie bij antipsychotica. Meer medicatie dan nodig Peter Groot: “Artsen moeten werken met gemiddelden maar niet iedere patiënt is gemiddeld. Daardoor gebruiken veel mensen meer medicatie dan nodig is. De informatie die een patiënt zelf met de PsyMate verzamelt kan helpen om te komen tot betere (en hopelijk lagere) dosering van antipsychotica. Het doel van ons project is om dit mogelijk te maken. De patiënt zal dan, veel meer dan nu, in het centrum van de eigen behandeling komen te staan. En zo hoort het ook.” 15
Autisme en delinquentie bij jeugd Alexa Rutten is kinder- en jeugdpsychiater, werkt op afdeling orthopsychiatrie van de Catamaran, is opleider en medisch manager Behandelzaken ambulant bij het centrum voor Kinder- en jeugdpsychiatrie. Ze doet onderzoek naar autisme en delinquentie bij jeugd.
“Ik kwam vanuit mijn eerdere werk bij justitie veel in aanraking met de combinatie van jongeren met autisme en delictgedrag. Het fascineerde me. Ik vroeg me af of er een verband was. In 2010 ben ik gestart met mijn onderzoek. Ik mag gelukkig nog een jaar met uren van GGzE werken, daarna moet het in eigen tijd. Ik ben begonnen met een uitgebreide literatuurstudie, waarbij ik alle artikelen heb bekeken die de afgelopen twintig jaar rondom dit thema zijn verschenen. Daarbij zoek je vooral naar mogelijke verbanden. Wat er uitkomt? Vooral dat het erg genuanceerd ligt. Mijn data verzamel ik door het afnemen van vragenlijsten. Ik wil weten of de vragenlijsten die we nu gebruiken bij jongeren die delictgedrag vertonen en autisme hebben, wel meten wat ze moeten meten. En ik zoek naar het antwoord op de vraag of dat niet beter kan, waardoor we sneller en gerichter kunnen diagnosticeren. Daarnaast start ik binnenkort met onderzoek waarbij ik in pro justitia rapportages van jongens, die verdacht worden van een delict en bij wie de diagnose autisme spectrum stoornis is gesteld, kijk of bepaalde typen delicten onder- of oververtegenwoordigd zijn. Het snel stellen van de juiste diagnose is in mijn ogen erg belangrijk. Als je de diagnose autisme pas stelt als de jongeren met justitie in aanraking komen, ben je eigenlijk te laat. Door eerder te diagnosticeren kun je sneller en beter begeleiden en kun je mogelijk delictgedrag voorkomen. Bovendien denk ik dat deze groep een speciale begeleiding nodig heeft. Niet alle therapieën werken even goed. Wat mijn onderzoek moet brengen? Ik hoop dat het aantoont hoe genuanceerd de relatie ligt tussen autisme en delinquentie bij jeugd. En welke factoren daar in mee spelen. Uiteindelijk doel is dat het bijdraagt aan betere diagnostiek, behandeling en begeleiding. Dat maakt ook dat ik het heel erg leuk vind om te doen.”
Alexa Rutten Onderzoek / Verband tussen jongeren met autisme en delictgedrag 16
Relaxation Space
Even de accu opladen
Yusuf Gรถktas Liselore Snaphaan
Marijke Menting
17
Een beetje een vreemde eend in de onderzoeksbijt. Zo noemt Marijke Menting de ontwikkeling van de Relaxation Space. Toch past het ontstaansverhaal van deze innovatieve belevingsruimte eigenlijk perfect in de visie van GGzE op de combinatie van onderzoek en praktijk. Het doel van de ruimte: het bevorderen van het welbevinden van medewerkers, cliënten en naasten.
Het idee voor de Relaxation Space kwam via de Technische Universiteit Delft en Philips bij het centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie terecht.
18
Dat er overal ter wereld wordt nagedacht over manieren om stress en spanning te reduceren is natuurlijk niet gek. Het lijkt er soms op alsof de wereld in een steeds hoger tempo draait en het wordt voor steeds meer mensen moeilijk om in dat hoge tempo overeind te blijven. Dat dat opgaat voor psychiatrische patiënten zal geen verwondering wekken, maar ook bijvoorbeeld mantelzorgers, vrijwilligers en medewerkers in de zorg hebben in toenemende mate last van stress en spanning. Het idee voor de Relaxation Space, aanvankelijk alleen bedoeld voor werkgerelateerde stress, kwam via studenten van de Technische Universiteit en Philips bij het Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie terecht. “Of we iets voor elkaar konden betekenen?”, zo gaat Liselore Snaphaan, projectleider Innovatie bij GGzE, even terug in de tijd. “We vonden het interessant en bovendien goed aansluiten bij onze Planetree-gedachte.” (zie kader blz. 12). Ook Ellen van der Pers, assistent-centrummanager reageerde enthousiast. “Wij zagen het als een mogelijkheid om in heel korte tijd even los te komen van de stress die je hebt opgebouwd of die je aan het opbouwen bent.”
Officieel open Nadat eerst een proefopstelling bij Philips werd ingericht en in Denemarken een eerste pilot werd gedraaid, ging de deur van de Relaxation Space bij GGzE in maart officieel open. Besloten werd om een project in te richten rondom het gebruik van deze ruimte. Tussen maart en eind juni 2015 kregen medewerkers, maar ook cliënten, naasten en mantelzorgers de gelegenheid om te kijken of een dergelijke ontspanningsruimte van meerwaarde kan zijn. En als het vermoeden dat dat het geval is, in wetenschappelijk onderzoek bevestigd wordt, dan ligt de weg open om dit eventueel verder uit te rollen. Deur staat open Dan naar de ruimte zelf. Wie uit een vermoeiend gesprek komt, zal even moeten wennen. Lappen stof markeren hoekjes waarin soms een stoel staat, soms een kussen ligt. Sommige hoekjes zijn klein, knus, geven een afgesloten gevoel. Andere plekken voelen wat opener. Het licht in de ruimte verandert steeds en er klinken zachte geluiden, zonder extreme uitschieters in hoogte of volume. Yusuf Göktas is net als Marijke Menting als onderzoeker betrokken bij dit project. “De deur staat altijd open”, zegt hij. “Mensen kunnen een afspraak maken, maar ze kunnen ook gewoon binnenlopen. Om de reacties te monitoren en onderzoek te doen naar de bevindingen vragen we iedereen een moodmeter in te vullen. Zowel voor als na het bezoek aan de ruimte. Daarop zetten ze dan hoe hun gevoel is; positief of negatief, of ze opgewonden of rustig zijn en we vragen in hoeverre ze het gevoel hebben dat ze controle hebben over de situatie waarin ze zich bevinden.”
Voor en na het bezoek aan de ruimte zetten mensen hun gevoel op een moodmeter: zijn ze positief of negatief, opgewonden of rustig.
Bewust ontspannen De tijd die mensen in de Relaxation Space verblijven bepalen ze zelf. Sommigen blijven tien minuten, anderen drie kwartier. Soms vallen mensen ook in slaap. “Dat is niet erg”, zegt Marijke, “maar ook niet echt de bedoeling. Het gaat erom dat je hier bewust bezig bent met ontspannen. Hoe dat dan gaat? Nou, de gedachte is dat het pulserende licht je helpt om je ademhaling te reguleren. Het lichaam past zich aan aan het tempo van het licht. Een klein apparaatje, de Breath-e, dat de bezoekers kunnen gebruiken, stimuleert dat nog eens heel individueel.” Yusuf: “Als je het ritme van het licht volgt word je rustiger. Even de accu opladen.” Ontwikkeltraject De eerste resultaten smaken naar meer. Ook de inspiratiesessies die worden gegeven aan medewerkers van afdelingen die wat verder van het Centrum Kinderen Jeugdpsychiatrie liggen, worden goed
Diana Roeg
ontvangen. Liselore, nuchter en aanvankelijk wat sceptisch, deelt het enthousiasme. “We zitten in een ontwikkeltraject, maar het belooft veel goeds.” Dat denkt ook Diana Roeg die als projectleider Onderzoek betrokken is bij de Relaxation Space. “We kijken nu kwalitatief naar wat mensen ervan vinden en we onderzoeken of het ook daadwerkelijk iets doet, of mensen er écht iets aan hebben en zo ja, hoe we het dan op een praktische manier kunnen ondersteunen. Het is op dit moment nog een idee, een concept dat mogelijk interessant is voor verschillende doelgroepen. Nu komt de fase dat we moeten speuren, zoeken naar wie er baat bij heeft en of het ook interveniërend te gebruiken is.” Ellen volgt het vol nieuwsgierigheid. “Als dit een middel is om op zo’n korte tijd te kunnen ontspannen zou het fantastisch zijn om dit meer in te kunnen zetten.”
19
“Ik wil de dingen die ik in de praktijk zie en doe graag toetsen. Mijn dagelijks werk door een wetenschappelijke bril bekijken om het te verbeteren en andersom”. In 2009 ben ik in het kader van mijn opleiding tot klinisch psycholoog gestart met onderzoek naar de seksuele ontwikkeling van jongens met autisme. Ik werkte eerder met jongeren die seksueel grensoverschrijdend gedrag vertoonden en ontmoette daarbij een aantal jongeren met autisme. Ik wilde daar meer over weten, maar er was nog maar heel weinig onderzoek naar gedaan. Uit het eerste deel van het onderzoek bleek dat er weinig verschil is tussen de ervaring met seksueel gedrag, aantrekking, interesse of ideeën van jongeren met autisme en andere jongeren. Wat tijdens dat onderzoek wel opviel was dat een aantal jongeren met autisme specifieke vragen en onzekerheden hadden. Ik heb nu twee jaar extra tijd gekregen om verder onderzoek te doen. Ik heb daarbij mijn focus verlegd. Ik kwam uit de forensische zorg, was gericht op problemen, maar ben nu meer geïnteresseerd in het achterhalen wat jongens met autisme nodig hebben om zich op een gezonde manier seksueel te ontwikkelen. Het vervolgonderzoek dat ik nu doe is meer verdiepend. Ik heb gezocht naar een manier om de ervaringen rond seksualiteit van een kleine groep jongens met autisme goed in kaart te brengen. Het doel is veelzijdig. Voor mijzelf en mijn collega’s zorgt het ervoor dat we contacten opdoen met andere deskundigen; kennis uitwisselen, verdiepen, verbreden. Bovendien zetten we het onderwerp op de kaart en komt er meer bewustwording. Concreet? Er wordt gepraat over het thema, er is intervisie met interne en externe collega’s, en we hebben onze diagnose-instrumenten al verbeterd. Onze jongeren profiteren van de extra kennis die een dergelijk onderzoek oplevert, dat is zeker. Over tien jaar? Dan is het een thema bij elke jongere die hier binnenkomt. Hun leven gaat niet alleen over eten, slapen en school; seksualiteit is een normaal deel van de ontwikkeling. Wat hebben ze nodig, hoe kunnen we helpen? Op langere termijn hoop ik dat mijn onderzoek andere vragen oproept en daarmee een basis vormt voor nieuw onderzoek.”
Jeroen Dewinter Onderzoek / Sexuele ontwikkeling van jongens met autisme 20
Autisme bij jongeren en seksueel grensoverschrijdend gedrag Jeroen Dewinter is klinisch psycholoog bij het Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Hij doet promotieonderzoek bij Tranzo. Zijn onderzoek richt zich op seksualiteit bij adolescente jongens met een autisme spectrum stoornis.
GZ-psychologen in opleiding tot klinisch psycholoog:
Het begint altijd met nieuwsgierigheid 21
GZ-psychologen die de opleiding tot klinisch psycholoog volgen moeten ook wetenschappelijk onderzoek doen. Bij GGzE is het aan de orde van de dag. Jeroen Kampkes is ondertussen klaar met zijn opleiding. Digna Schilder en Senne Pol zitten er nog midden in. Een gesprek met drie ambitieuze psychologen die minimaal één ding met elkaar gemeen hebben: de vaste overtuiging dat je jezelf continu moet afvragen waarom je iets doet en of het misschien niet beter kan.
Senne Pol
22
Jeroen Kampkes en Digna Schilder
Wat zijn dat eigenlijk voor mensen? GZpsychologen die nog eens vier jaar door willen leren om klinisch psycholoog te worden. Wat bezielt ze, waarom doen ze het en hoe houden ze al die balletjes in de lucht? Digna Schilder lacht. “Het is druk, maar wel te combineren. Vooral omdat ik het leuk vind. Waarom ik het doe? Omdat ik me verder wil ontwikkelen. In mijn dagelijks werk loop ik vaak tegen vragen aan. Waarom doen we dit zo? Heeft het wel effect? Ik kijk kritisch naar mijn werk, wil scherp blijven en de opleiding past daar bij. Als ik aan het behandelen ben mis ik het onderzoek een beetje en als ik met onderzoek bezig ben realiseer ik me ook dat ik dat niet de hele tijd wil doen.” Jeroen Kampkes koppelde zijn onderzoek aan zijn managementopdracht. “Ik vind de combinatie van inhoud, onderzoek en management interessant. Binnen De Woenselse Poort heb ik onderzoek gedaan naar de relatie tussen het leefklimaat op de afdelingen en het aantal incidentenmeldingen en klachten. Een belangrijk doel was om daarmee managementinformatie aan te leveren die gebruikt kan worden om te sturen.” Senne Pol heeft een bijzondere interesse in de neuro-psychologie en gebruikt die interesse in zijn onderzoek naar autisme bij ouderen. Een gebied waar nog relatief weinig onderzoek naar gedaan is. “Het meeste onderzoek naar autisme richt zich op kinderen en volwassenen. De
Ik wil gewoon weten hoe het zit. Wat weten we nu eigenlijk van het zelfbeeld van cliënten?
laatste jaren is er, zeker in onze regio, steeds meer interesse voor onderzoek naar autisme bij ouderen en naar de cognitieve vermogens (denkvermogen zoals plannen, aandacht, geheugen) van deze ouderen. De meetinstrumenten voor deze groep ben ik nader aan het onderzoeken.”
boven wordt gebracht, daar twijfel ik aan. Ik zou het wel heel leuk én nuttig vinden om daar ruimte voor te kunnen creëren binnen het centrum. Faciliteren, meedenken, adviseren. Er loopt helaas geen onderzoekslijn door mijn centrum, dus het kan hier niet, dat vind ik wel een gemis.”
Nieuwsgierig De onderzoeken van de drie psychologen zijn inhoudelijk zeer verschillend. Waar Jeroen de combinatie met het verkrijgen van managementinformatie zoekt, ligt het onderzoek van Senne schijnbaar veel dichter bij de dagelijkse praktijk. Digna op haar beurt heeft zich gestort op een aspect van zelfbeeld, neuroticisme, bij mensen met een psychotische stoornis. “Ik stel me de vraag wat we nu precies weten over de stabiliteit van het zelfbeeld bij deze groep. Dit is niet alleen voor psychodiagnostiek van belang, maar ook voor behandeling.”
Schaarse middelen De keuze om onderzoek in principe alleen te laten plaatsvinden binnen de onderzoekslijnen bij GGzE begrijpen de psychologen wel. “Ook gezien het budget moet je als ggz-instelling een keuze maken”, zegt Senne. “De middelen zijn schaars, ik vind dus dat je goed moet kijken of onderzoek dat we hier uitvoeren ook praktisch toepasbaar is. Die brugfunctie tussen wetenschap en praktijk ligt bij ons.” Digna is het daarmee eens. “Dat is ook het leuke van het wetenschappelijk onderzoek binnen GGzE. Het is wel wetenschappelijk, maar niet fundamenteel. Het kan heel snel relevant zijn voor de mensen hier.” Ook Digna realiseert zich dat het onderzoek binnen GGzE ingekaderd is. “Goed dat je als concern het onderzoek binnen de lijnen clustert. Ik snap ook dat er keuzes gemaakt moeten worden, maar als je niet in zo’n lijn valt is dat wel heel jammer. Ook bij ons leven praktijkgerichte onderzoeksvragen waar onderzoek heel nuttig zou kunnen zijn.”
nog even. Senne: “Het is leuk om een bijdrage te leveren aan het vernieuwen van het onderzoek naar autisme bij ouderen. Kijken of we met de resultaten van het onderzoek instrumenten kunnen ontwikkelen die dit sneller en beter in kaart kunnen brengen. Met als doel om een stukje van het medisch onderzoek wat dichter bij de cliënt, bijvoorbeeld naar de huisarts of de praktijkondersteuner te brengen. Dat is in mijn ogen ook een belangrijk kenmerk van hedendaags onderzoek. De maatschappelijke transformatie vraagt dat we met minimale middelen zoveel mogelijk informatie naar boven brengen. Daar liggen nog mooie uitdagingen in het verschiet.”
Scherp blijven Voor het afgeronde onderzoek van Jeroen is ondertussen veel belangstelling. Diverse gremia binnen GGzE bekijken de resultaten en buigen zich over mogelijke gevolgen daarvan. Digna en Senne mogen
“Wat we ook doen, de houding moet zijn dat we onszelf steeds vragen blijven stellen”, besluit Jeroen. “We moeten kritisch blijven kijken naar onszelf en naar onze collega’s. Scherp blijven, dat kenmerkt misschien de klinisch psycholoog wel, ja.”
Drie verschillende onderzoeken, maar drie keer eenzelfde onderlegger: nieuwsgierigheid. Digna: “Ik loop tegen vragen aan waar nog geen onderzoek naar is gedaan. Ik wil gewoon weten hoe het zit.” Digna weet ook dat dit niet haar laatste onderzoek is. “Het is zeker mijn ambitie om verder te gaan met de combinatie van behandeling en onderzoek.” Jeroen is daar wat minder van overtuigd. “Ik zit nu in mijn kracht. Ben programmamanager bij een compleet andere tak binnen GGzE en dat werk bevalt me prima. Ik voel me prettig.” Maar ‘poppen’ er dan geen onderzoeksvragen meer op? Jeroen: “Jazeker wel. Bijna dagelijks. Ik zie elke dag hoe weinig we eigenlijk weten. Hoe weinig onderzoeksgestuurd we handelen. Maar of ik zelf nog de rust heb om onderzoek te doen, of dan het beste in me naar
Digna Schilder
De middelen zijn schaars, daarom moet je goed kijken of het onderzoek praktisch toepasbaar is. Senne Pol 23
Er broeit hier iets www.ggze.nl