5 minute read

Zoek de verschillen...

Tekst & foto’s: Arnout Terlouw

Iedereen zal het wel herkennen; je vist met (vrijwel) hetzelfde (kunst) aasje en toch vangt de een die dag, dat moment, veel meer dan de ander. Of dat één hengel vrijwel alle aanbeten oplevert, terwijl de andere die in de buurt liggen er verdacht stil bij blijven liggen. Hoe kan dat, wat is de reden daarachter? Dat is de grote vraag…

Genoeg voorbeelden uit de praktijk, een situatie ook die zich vaak voordoet bij het vissen op roofblei. Een ander kunstaasje in de speld hangen kan (soms) voor even wonderen doen en dat is ook de reden dat ik zoveel verschillende kunstaasjes in mijn roofbleiboxen heb zitten. Geen visserij waarbij ik zoveel wissel… Maar vaker nog is een net iets andere presentatie de sleutel tot succes. Sneller, vinniger met een abrupt stopmoment, of juist rustiger. Ver af laten zinken, of juist gelijk opstarten? Dat kan het verschil maken tussen een aantal aanbeten kort achter elkaar of vertwijfeling of de roofbleien er überhaupt wel zitten?

Met snoeken kan het net zo zijn. Ik herinner me een dag eind februari dat ik 15 aanbeten kreeg terwijl mijn bootmaatje het die dag moest doen met twee tikken… en dat terwijl hij toch regelmatig met dezelfde soort kunstaasjes viste. Was het de afstand tot de boot – ik viste met een spinhengel, waarmee ik gemakkelijk 30-40 meter kon werpen op het ondiepe, hij met een baitcaster- of toch de manier van binnenvissen die misschien net iets anders was?

Kortom, de manier van presenteren kan de doorslag geven – althans voor die dag, voor dat moment. Niets zo grillig als het (aas)gedrag van vis. Dus varieer daarmee en kijk af en toe over je schouder naar je vismaat als hij wel vangt. Vist hij met een heel ander kunstaasje, of vist hij het kunstaas misschien wel heel anders binnen?

Op de vierkante meter

Met het statisch vissen op karper of zeelt bijvoorbeeld heb je niet te maken met de manier van binnenvissen, maar naast het (soort) aas wel met de manier van presenteren en natuurlijk ook de stek. Dat laatste kan natuurlijk doorslaggevend zijn, zeker als het een stek is die afwijkt van de andere, dan is het vaak een duidelijk verhaal. De hengel op dat ene harde plaatje of tegen een rietkraag of die overhangende boom aan bijvoorbeeld.

Maar hoe vaak blijkt het niet dat de hengel die op de zo op het oog perfecte stek ligt niet het verwachte resultaat oplevert terwijl een andere hengel om de haverklap afgaat?

Eigenlijk weten we nog heel weinig van wat er onder water afspeelt, ondanks alle onderwaterbeelden. Hoe langer je vist hoe meer je erachter komt dat er geen wetten bestaan en dat vele ‘zekerheden’ maar al te vaak helemaal geen houvast bieden. Veel hangt af van het (aas)gedrag van de vis en die varieert van water tot water en de tijd van het jaar speelt daarin natuurlijk ook een grote rol. Maar het aasgedrag kan ook van dag tot dag verschillen, zelfs van uur tot uur! Daarnaast kan het echt die ene vierkante meter zijn die telkens voor de aanbeet zorgt. Dat maakte ik verschillende keren mee op twee diepe zandafgravingen waar in het talud waarop ik viste net een klein, uitstekend puntje zat waar het iets ‘vlakker’ was. Dat plekje was echt niet groter dan een vierkante meter en als je inwierp en doel trof – de hardere tik bij het, na precies 4 tellen, neerkomen op de bodem van het aas voorzien van een kleine stringer vertelde je dat – dan wist je eigenlijk wel zeker dat die hengel op zeker af zou gaan.

Vaak is het één hengel die het gros van de aanbeten oplevert…

Trekroutes & aasgedrag

Het ‘vierkante meter stekje’ in het talud stond garant voor een aanbeet

Maar ook op (vaak ondiepe) wateren met weinig tot geen bodemstructuur zie je dat het vaak net die ene hengel is die produceert. Het kan zijn dat de windrichting daarin een grote rol speelt en de vissen daardoor een bepaalde zwemrichting hanteren en of van links of juist van rechts komen. Maar het kan ook zo zijn de bijvoorbeeld de bodembegroeiing op net die ene vierkante meter wat minder is waardoor het aas beter (lees: effectiever) gepresenteerd wordt en daardoor beduidend vaker een aanbeet oplevert. Iets wat ik veel bij het zeeltvissen op afstand meemaak.

Nu ik het toch over zeeltvissen heb: zeelten kunnen soms heel kieskeurig zijn als het gaat om aas en aaspresentatie. Dat heeft vooral te maken met de manier van azen. Zeelten azen zelden zoals karper en brasem dat wel vaak doen, waarbij ze langzaam al stofzuigerend over de plek heen gaan en en passant het haakaas mee oppikken. Een zeelt is vaak ongeduriger, komt even op de stek, zuigt hier en daar wat naar binnen en verdwijnt weer. Daarnaast kunnen ze ook nog eens heel kieskeurig zijn. De ene dag gaan ze vol voor een klein, fel pop-upje, de andere dag vang je veel beter op een onopvallende wafter of (mini)boilie, of juist op een paar maden. Wat die laatste betreft kan het soms ook veel uitmaken of je met 4-5 maden op een haakje 8 vist of maar met 2-3 op een maatje 12. Een kleine aanpassing die soms een groot verschil kan uitmaken! Net als de lengte van de haaklijn, de onderlijn. Die is vaak ook een bepalende factor of de vissen ook daadwerkelijk op de mat komen.

Langer of juist korter?

Een standaard onderlijnlengte bestaat voor mij niet. Hooguit een standaardlengte waarvanuit ik vertrek. De bodemgesteldheid en de al dan niet aanwezigheid van bodembegroeiing, spelen daarin natuurlijk een rol, maar alles hangt en staat met het aasgedrag van de vissen van die dag, van dat moment. Op die diepere zandafgravingen waar ik regelmatig op karper vis(te), kreeg je soms te maken met onverwachte lossers op de ‘standaard onderlijn’ van 15 -20 cm. Verlengen (i.p.v. verkorten) was vaak dé oplossing voor het probleem. Blijkbaar zogen de karpers die dag het aas van een grotere afstand op en hadden meer ruimte nodig om het aas goed in de bek te krijgen voordat de onderlijn zich strekte… Tegenwoordig is de ‘standaard’ onderlijnlengte bij veel vissers nog korter en wordt 20-25 cm als extreem lang gezien en verlengen naar 30-35 cm, zoals wij deden, is iets ondenkbaars!

Het ‘vierkante meter stekje’ in het talud stond garant voor een aanbeet

Dit vraagt om een aanpassing… meestal een langere onderlijn

Bij zeelt is juist vaak het omgekeerde het geval en zorgt een kortere onderlijn vaak voor een betere, sneller inhaking als de zeelten het aas maar even oppakken. Zeker als het gaat bij het vissen met klein aas als maden en casters… dat heeft ongetwijfeld te maken met het aasgedrag van zeelt waarbij het aas vaak kort voorin de bek, tussen de lippen wordt genomen om vervolgens maar al te vaak weer uit te spuwen. Datzelfde geldt ook voor pop-ups. Bij het vissen met (mini) boilies en wafters heb ik gemerkt dat je sowieso vaker te maken hebt met lossers en dat verlengen ook hierbij vaak de sleutel tot succes is.

Kortom, pin je niet vast op een (kunst)aasje en/of aaspresentatie die eerder voor succes heeft gezorgd, maar wees flexibel. Een kleine aanpassing maakt soms een groot verschil… en blijf niet eigenwijs en halsstarrig volhouden in je ‘bewezen’ aanpak als je ziet dat je vismaat of buurman wel vangt!

This article is from: