nยบ
40ste jaargang / 15 juni 2007
12 /
2007
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
KIWA BEGINT PROEF MET GENETISCH GEMODIFICEERDE E. COLI NIEUWE NAAM VOOR NVA EN KVWN: WATERNETWERK INTERVIEW MET WICHER WORST VEERKRACHT VAN DE RIVIEREN
ZODRA ER NIEUWE WETTEN KOMEN, KOMEN WIJ MET NIEUWE KANSEN. De wetgeving verandert voortdurend. En dat zal dit jaar niet minder worden. Dat heeft gevolgen voor uw bedrijfsvoering. Processen moeten worden aangepast. Nu zien sommige ondernemers dat als een probleem. Terwijl het een kans kan zijn. Want een nieuwe wet vereist wel aanpassingen, maar met de juiste kennis en ervaring kan elke aanpassing een voorsprong op de concurrent opleveren. Zo gaat compliance in uw voordeel werken. Of het nu SEPA, Solvency II of de Splitsingswet betreft. Wij adviseren u over de kansen en implementeren dat advies vervolgens in uw bedrijfsprocessen. En dan maakt het niet uit wat ze in Den Haag bedenken. Wij zorgen er in Arnhem voor dat u er wijzer van wordt.
WWW.EIFFEL.NL
Minder vrijblijvend
H
et werken met en toepassen van klimaatscenario’s wordt minder vrijblijvend. Klimaatonderzoeker Pier Vellinga toonde het afgelopen week aan de hand van een concreet voorbeeld aan. De provincie Zuid-Holland wil weten wat het warmere klimaat voor gevolgen kan hebben voor investeringen in die provincie. Liefst binnen een maand! Doen we even. Want we weten toch al precies welk klimaatscenario gaat uitkomen en hoe het zit met een toename van de perioden van droogten en perioden met meer en zwaardere neerslag. En wat gebeurt er als de scenario’s in werkelijkheid niet uitkomen? Wordt de boodschapper dan verguisd en worden dan schadeclaims ingediend? Kortom, wat vertel je de provinciebestuurders?
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Marjon Hoogesteger Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 telefax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Suzanne Klüver (010) 427 41 40 telefax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos Tini van Schijndel telefoon (010) 427 41 08 telefax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 95,- per jaar excl. 6% BTW € 126,- per jaar voor buitenland € 8,- losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2007 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
Op de lange duur zal investeren in het westen van Nederland weggegooid geld zijn. Een harde conclusie, maar wel één die nu al getrokken kan worden. Voorlopig valt de kust nog te verdedigen. Ook de dijken langs de rivieren zullen lang stand houden, maar bij een blijvende stijging van het waterpeil en een blijvende daling van de bodem in westelijk Nederland valt maar één conclusie te trekken: op den duur valt er niet meer tegen op te boksen en moeten we allemaal boven NAP gaan wonen óf in het water. Het gaat erom welke tijdshorizon je hanteert. De waterschappen weten grotendeels waaraan ze toe zijn, de gemeenten en provincies beginnen het nu door te krijgen. Peter Bielars
inhoud nº 12 / 2007 4
/ Kiwa gaat kwaliteit Maaswater meten met sensor met genetisch gemodificeerde E. coli
5 / NVA en KVWN fuseren tot Waternetwerk 6 / Klimaatscenario’s moeten meer rekening houden met droogte
8
/ Interview met Wicher Worst, voorzitter redactie Rioleringswetenschap
5
Maarten Gast
10 / Verkenning Groot Mijdrecht Noord voorbeeld van gebiedsontwikkeling Titia Kalker, Hans Mankor, Paulien Hartog en Marie Josée Leloup
16 / Kanttekeningen bij artikel over lamellenafscheiders Sander Brandon
8
19 / Boekrecensie: ‘Coagulation and Flocculation in Water and Wastewater Treatment’ Arjen van Nieuwenhuijzen
20 / Verenigingsnieuws 23 / Brabantse wijst opnieuw in beeld Matthijs Bonte, Josie Geris, Harold van Dijk en Vincent Post
23
27 / Belang van betere neerslaginformatie voor hydrologen Hanneke Schuurmans en Marc Bierkens
30 / Veerkracht van de rivieren Stefan Jansen, Jan Joziasse, Huub Rijnaarts en Jos Brils
33 / Verlagen sedimentlast door toepassing conventionele technieken Maarten Lut, Wilfred Burger, Edwin de Groot en Aart Langerak
37 / Agenda 38 / Handel en Industrie Bij de voorpagina: De Dommel (zie pagina 30) (foto: Jessica Thomas / Stefan Jansen).
Kiwa gaat waterkwaliteit Maas meten met genetisch gemodificeerde E. coli Op een monitoringsstation in de Maas bij Werkendam begint Kiwa Water Research binnenkort een proef met genetisch gemodificeerde bacteriën, die licht produceren als ze in aanraking komen met specifieke, voor de mens toxische stoffen. Kiwa ontwikkelt de nieuwe sensor voor bewaking van de oppervlaktewaterkwaliteit. De sensor kan worden ingezet als waarschuwingssysteem op de monitoringsstations bij inlaatpunten van oppervlaktewater voor drinkwaterproductie. De zogeheten GGM-sensor heeft het voordeel dat hij semi-continu, sneller en specifieker is dan de huidige meetmethoden voor deze toxiciteit.
H
et Ministerie van VROM wil Kiwa Water Research vergunning verlenen om de komende jaren een test te houden met de sensor op basis van genetisch gemodificeerde micro-organismen (GGM) op het meetstation Keizersveer van Evides en RIZA en in een later stadium misschien ook op het monitoringsstation bij het waterwinstation Cornelis Biemond aan het Lekkanaal in Utrecht (in samenwerking met Waternet). Evides onttrekt jaarlijks ongeveer 190 miljoen kubieke meter Maaswater voor de productie van drinkwater. Het drinkwaterbedrijf bewaakt continu de Maaswaterkwaliteit met onder andere een Daphnia- en algenmonitor. Het zou voor het eerst zijn dat in Europa, met zijn strenge regels voor genetisch gemodificeerde micro-organismen, toestemming wordt verleend voor een dergelijke veldproef. Daarbij komen overigens geen genetisch gemodificeerde bacteriën in het milieu; de vergunning is nodig om de bacteriën te mogen gebruiken in een opstelling op de locatie van de monitoringsstations en dus buiten een goedgekeurd GGM-laboratorium.
Specifieker en sneller Toxicoloog Minne Heringa van Kiwa Water Research is betrokken bij de ontwikkeling van de GGM-sensor, waarbij dr. Robert Marks van de Israëlische Ben-Gurion Universiteit het voortouw heeft. “De GGM-sensor zou een prachtige aanvulling zijn op het huidige arsenaal van monitoringsystemen. Onze chemische monitoren zijn heel gevoelig, maar detecteren alleen stoffen waarnaar je specifiek zoekt en missen dus potentieel toxische stoffen waar je niet specifiek naar zoekt of die misschien nog onbekend zijn. De ecologische monitoren die we momenteel gebruiken, zijn gebaseerd op de reacties van organismen als mosselen, algen of watervlooien op het langsstromende water. Deze meetmethoden werken goed voor het detecteren van het totale effect van aanwezige stoffen als herbiciden of zware metalen, maar missen een duidelijke relevantie voor de mens: ze detecteren niet alle stoffen die schadelijk zijn voor de mens. Grote behoefte bestaat aan sensoren die alle voor de mens schadelijke stoffen kunnen
4
H2O / 12 - 2007
is. De bacteriën blijven dus steeds in de meetopstelling. Een fotodetector meet hoeveel licht de bacteriën uitzenden. De blootstellingskamer zal via de ringleiding in het monitoringsstation om het half uur opnieuw worden gevuld met langsstromend water uit de rivier. Het water dat de blootstellingskamer verlaat, wordt voor de zekerheid gesteriliseerd voor het in het riool stroomt. Dit om te voorkomen dat eventuele van de vezel losgeraakte genetisch gemodificeerde bacteriën in het milieu komen.
Glasvezels waarop genetisch gemodificeerde bacteriën worden vastgezet.
detecteren. GGM-sensoren hebben die potentie. De genetisch gemodificeerde E. coli-bacteriën bevatten een gen dat gevoelig is voor schade die (ook) in menselijke cellen kan ontstaan en reageren daardoor op stoffen die gevaarlijk zijn voor de mens.” Daarnaast meet een GGM-sensor snel: de uitslag komt binnen één à twee uur. De nu beschikbare in vitro-testen voor humane toxiciteit hebben een paar dagen nodig voor het resultaat bekend is. Bovendien geeft een dergelijk in vitro- test alleen maar informatie over de waterkwaliteit op één tijdstip in het verleden; een GGM-sensor kan semi-continu de waterkwaliteit bepalen, bijvoorbeeld elke twee uur. Een vraag is nog of deze GGM-sensor gevoelig genoeg is om relevante vervuiling te detecteren. Daarnaar wordt onderzoek verricht tijdens de proef in de Maas.
Gebonden aan glasvezels De proefopstelling voor het sensorenonderzoek is simpel maar vernuftig. De genetisch gemodificeerde bacteriën worden vastgezet op glasvezels, die zijn opgehangen in een ‘kamer’ die een paar milliliter groot
Daar zouden ze overigens nauwelijks kwaad kunnen: het gaat om een verzwakte E. coli-stam die niet meer in staat is om zich te hechten aan de darmwand, zijn natuurlijke omgeving. Deze bacterie heeft dus in zijn oude natuurlijke omgeving nauwelijks overlevingskansen, net als in een waterig milieu. Ook de genetische modificatie brengt geen extra risico’s met zich mee, met name omdat het genen betreft die al in het milieu voorkomen en niet schadelijk zijn.
Genetische aanpassing De E. coli-bacteriën zijn voorzien van extra DNA dat de bacteriecel in staat stelt eiwitten aan te maken die kunnen zorgen voor de productie van blauw licht (luminescentie). Vóór de DNA-codering voor de aanmaak van deze eiwitten is een promotor aangebracht, die zorgt dat de eiwitten pas worden geproduceerd als er voor de mens schadelijke stoffen voorkomen in het milieu van de bacterie. Bijvoorbeeld: als een genotoxische stof aan het DNA van de bacterie hecht, merken de controlerende enzymen dit op en activeren zij normaal gesproken het gen voor DNA-reparatie - en in dit geval het gen voor de productie van licht. Hoe meer toxinen er zijn, des te meer er van de eiwitten wordt geproduceerd. Met verschillende promotoren kunnen de bacteriën worden geprogrammeerd om op verschillende toxinen te reageren. Heringa: “Dit biedt op termijn ook de mogelijkheid om een batterij van glasvezels met verschillende stammen van gemodificeerde bacteriën te gebruiken en allerlei verschillende soorten effecten tegelijk te meten. Bovendien kun je deze sensor gemakkelijk koppelen aan andere soorten sensoren, zodat een soort ‘supersensor’ ontstaat.”
actualiteit / verslag NVA en KVWN fuseren tot Waternetwerk De nieuwe vereniging die ontstaat uit het samengaan volgend jaar van de Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer (NVA) en de Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen (KVWN), krijgt de naam (Koninklijk Nederlands) Waternetwerk. Dat maakte NVA-voorzitter Cor Roos op 1 juni bekend tijdens de NVA-voorjaarsvergadering en Klaarmeesterdag in Middelburg.
D
e aanwezige NVA-leden gingen hiermee akkoord. Vandaag, 15 juni, krijgen de KVWN-leden tijdens hun voorjaarsvergadering in Maastricht het voorstel voorgelegd. De NVA-leden gingen ook akkoord met de ontwerp-statuten van de nieuwe vereniging. Punt van aandacht bij de fusie wordt zeker de financiële positie van de NVA. Momenteel is er een tekort van zo’n 34.000 euro, terwijl nog circa 110.000 euro in de spaarpot zit. Met name de opschoning van het ledenbestand met veel wanbetalers is hieraan debet. Maar ook de vergrijzing in het algemeen, de toenemende werkdruk en de daling van het aantal waterschappen spelen de NVA parten. Volgend jaar bestaat de NVA 50 jaar. Dat feest wordt gecombineerd met de oprichting van Waternetwerk. De KVWN zit er veel rooskleuriger bij dan de NVA. KVWN-voorzitter Roelof Kruize en NVAvoorzitter Cor Roos gaan binnenkort met de waterschappen rond de tafel zitten om steun te vragen voor de nieuwe watervereniging. Ook de Vewin, ONRI en VEMW zullen benaderd worden. Zowel binnen de NVA als de KVWN verwacht men meer interesse bij watergerelateerde organisaties als de fusie
eenmaal een feit is en er een grote watervereniging ontstaat met zowel leden in de drinkwater- als afvalwatersector.
Herik (Waterschap Vallei & Eem) en Ernst Rijsdijk (Rijkswaterstaat IJsselmeergebied) (nr. 11).
NVA/H2O-prijs 2006
De jury vond dit het beste artikel in 2006. Het gaat over de aanpak van algen in de zuidelijke randmeren. Alle betrokken partijen (de provincies Gelderland en Utrecht), Waterschap Vallei & Eem, zeven gemeenten en Rijkswaterstaat IJsselmeergebied moeten hiervoor gezamenlijk aan de slag. Maar juist deze samenwerking leidde tot een beter resultaat, aldus Ernst Rijsdijk bij de prijsuitreiking. Toen het artikel gepubliceerd werd (2 juni 2006), werd ook bekend dat de betrokken overheden in totaal 120 miljoen euro zouden gaan vrijmaken voor de benodigde maatregelen, zoals een vierde zuiveringstrap op alle zuiveringsinstallaties in het gebied.
Peter de Jong reikte tijdens de NVAvoorjaarsvergadering namens zijn collega’s van de jury de NVA/H2O-prijs 2006 uit. Veel interessante artikelen die in principe kwalitatief goed genoeg waren voor de prijs, handelden over ecologie en waterbeheer. Alleen bevonden zich onder de auteurs geen NVA-leden, één van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de prijs. Uiteindelijk bleven drie artikelen over: ‘Droogte- en natschade onder wijzigende afvoernormen’ van Peter Droogers (FutureWater) en Jan den Besten (Waterschap Hunze en Aa’s) (nr. 4) en ‘Van Praag naar Ommen: formuleren van ecologische doelen voor de Kaderrichtlijn Water’ van Gerhard Duursema (Waterschap Velt en Vecht), Diederik van der Molen (Ministerie van Verkeer en Waterstaat) en Wim Oosterloo (Waterschap Velt en Vecht) (nr. 16) én als winnende artikel: ‘Bestrijding van eutrofiëring in de zuidelijke randmeren’ van Rob Nieuwkamer (Witteveen+Bos), Rob van den Boomen (Witteveen+Bos), Krijn van den
Juryvoorzitter Peter de Jong huldigde ook Maarten Gast met een eervolle vermelding naar aanleiding van zijn nog lopende reeks interviews in H2O, waarin volgens de jury een goed totaalbeeld geschetst wordt van leidinggevende personen uit de Nederlandse watersector.
Drie van de vier winnaars van de NVA/H2O-prijs 2006: v.l.n.r. Ernst Rijsdijk, Krijn van den Herik en Rob Nieuwkamer.
H2O / 12 - 2007
5
Klimaatscenario’s moeten meer rekening houden met droogte Meer aandacht voor droogte in de nieuwe klimaatscenario’s, eenheid in het databeheer en één organisatie die de regie houdt. Deze drie aanbevelingen deed klimaatonderzoeker professor Pier Vellinga (VU Amsterdam en Wageningen Universiteit) tijdens de door NVA, KNMI en Klimaat voor Ruimte verzorgde bijeenkomst op 8 juni over ervaringen met klimaatscenario’s in het waterbeheer.
V
ellinga maakte de aanwezigen duidelijk dat de huidige klimaatscenario’s binnen vijf tot tien jaar toegepast moeten kunnen worden. Dat betekent volgens hem dat nog wel wat onduidelijkheden opgelost moeten worden. Ook zou vanwege de verdere verstedelijking van Nederland rekening gehouden moeten worden met de dichtheid van de bebouwing. Sowieso worden de discussies over de mogelijke klimaatscenario’s de komende tijd minder onschuldig. Vellinga denkt dat men rekening moet houden met mogelijke juridische gevolgen bij het toepassen van een scenario op het waterbeheer en/of de ruimtelijke ordening. Als voorbeeld noemde hij de Provincie Zuid-Holland die binnen een maand een werkbaar scenario op tafel wil hebben liggen om toekomstplannen af te kunnen wegen op hun haalbaarheid en kosten. Vellinga vindt het van groot belang nu te gaan investeren in een goed data-archief, waardoor alle betrokken instanties met dezelfde basisgegevens werken en één lijn kunnen trekken. Op de modellen die vaak gebruikt worden om berekeningen voor de toekomst te maken, moet men niet te veel leunen, aldus de klimaatonderzoeker, omdat die modellen altijd allerlei onzekerheden bevatten. Wel van belang is meer rekening te houden met watertekorten naast eventuele
wateroverlast. Een warmer klimaat zal namelijk behalve meer zwaardere buien ook perioden van droogte kunnen opleveren. De rol van langdurige droogten kreeg alle aandacht in een bijdrage van Marcel de Wit van het RIZA. Volgende maand verschijnt een nieuwe droogterapportage. Volgens De Wit zal het aantal dagen dat bij Gouda zoet water ingelaten moet worden in verband met verzilting door een lager rivierpeil in het westen van Nederland verdriedubbelen. Ook de schade die de scheepvaart leidt, zal fors toenemen. Hij meldde dat de temperatuur van de grote rivieren de laatste 100 jaar met een graad of drie gestegen is, waarvan één graad veroorzaakt werd door de hogere luchttemperatuur en twee graden door lozingen van bijvoorbeeld koeltorens. Peter Droogers van FutureWater haalde twee casussen aan waarbij klimaatscenario’s toegepast waren: één in het gebied van Waterschap Rivierenland en één in het gebied van Waterschap Hunze en Aa’s. Daaruit bleek dat de uitkomsten erg afhankelijk zijn van welk scenario gekozen wordt. Ook wordt de uitkomst in landbouwgebieden erg bepaald door de lengte van het groeiseizoen en de prijzen die boeren krijgen voor hun gewassen.
Olivier Hoes (TU Delft en Nelen & Schuurmans), die promoveerde op het onderwerp wateroverlast in polders, concludeerde dat de effecten van klimaatopwarming versterkt worden door wijzigingen in de ruimtelijke ordening en bodemdaling. Bert Pijpers (DuoAdvies), die sprak over de benodigde investeringen door de waterschappen, zag weinig problemen qua wateroverlast. Weliswaar ligt de huidige versterking van de primaire waterkeringen op een te laag tempo, maar de benodigde werkzaamheden zijn overzichtelijk en uitvoerbaar. Qua droogte hebben de waterschappen veel minder geld gereserveerd. Pijpers voorziet daarom wel problemen met waterberging, het grondwaterpeil, de temperatuur van het rivierwater en indirect met de natuur. In versterking van de waterkeringen hebben de waterschappen altijd al veel geld geïnvesteerd. Naar het huidige prijspeil werd in 1960 bijvoorbeeld al 500 miljoen euro in stevigere dijken gestoken, aldus Pijpers. Harry van Luijtelaar van Stichting RIONED pleitte voor het zwaarder en doelmatiger overdimensioneren van de rioolstelsels op korte termijn. De nu in de riolering toegepaste maatgevende bui is volgens hem te eenzijdig. Op basis van nieuwe neerslagcijfers van het KNMI moet het gedrag van de riolering nauwkeuriger voorspeld kunnen worden, waarbij het van belang is naar zowel het onder- als bovengronds functioneren van het rioolstelsel te kijken, aldus Van Luijtelaar.
Regenmodellen in twijfel getrokken Onderzoekers van remote sensingsystemen in Californië hebben ontdekt dat de afgelopen 20 jaar significant meer regen is gevallen dan aan de hand van gangbare klimaatmodellen is voorspeld. Onafhankelijk hiervan heeft de TU Delft de atmosfeerradar TARA op één van de hoogste bergtoppen in het Zwarte Woud geplaatst om het ontstaan van regen te onderzoeken. Aanleiding voor dit onderzoek is de stelling van de TU Delft dat weermodellen niet goed zijn in het voorspellen van regen.
D
e huidige klimaatmodellen gaan ervan uit dat door de opwarming meer water verdampt, maar dat dit langzamer opstijgt. Maar uit satellietgegevens over de afgelopen 20 jaar blijkt dat niet te kloppen. De winden die het verdampte water omhoog voeren, zijn in de praktijk iets sneller gaan waaien, waardoor aanzienlijk meer neerslag is gevallen dan de klimaatmodellen hadden berekend.
6
H2O / 12 - 2007
De onderzoekers, onder leiding van Frank Wentz, concluderen in het artikel ‘Warming may bring much more rain’ dat in het tijdschrift Science verscheen, dat de huidige modellen de temperaturen en de hoeveelheid verdampt water redelijk accuraat voorspellen, maar de hoeveelheid neerslag niet. Eén van de oorzaken volgens Wentz is de korte duur van een bui: in korte tijd valt een grote hoeveelheid water, waarna de bui weer verdwijnt. Aan de hand van de
verzamelde gegevens en een extrapolatie naar de toekomst stellen de onderzoekers dat er méér regen gaat vallen dan de huidige klimaatmodellen voorspellen. Als de onderzoekers gelijk hebben, betekent dit dat de voorspellingen van de klimaatmodellen tot nu toe niet kloppen. Maar een andere reden voor de afwijkende resultaten kan zijn dat 20 jaar een te korte periode is om conclusies te trekken. Ook kunnen de gegevens van de satellieten zelf niet in orde zijn.
Ontstaan van regen Weersmodellen zijn niet goed in het voorspellen van neerslag volgens de TU Delft. Vooral in heuvelachtig terrein kan dit tot overlast of schade leiden. Tot 1 september doet de TU Delft daarom mee aan een groot
verslag / actualiteit Verzilting: vloek of zegen? De verzilting in de zomer van 2003 leidde tot grote ingrepen in het watersysteem van Midden-Holland om de inlaatpunten van de waterschappen veilig te stellen. Uiteindelijk werd water uit het IJmeer via de Amstel naar de Oude Rijn geleid om verzilting van de Hollandsche IJssel te leiden. Dit leidde tot veel discussie over peilhandhaving en verzilting. Ook nu kan verzilting nog een probleem vormen. Tegelijkertijd kan het bewust verzilten ook een oplossing zijn voor slechte waterkwaliteit.
U
it een inventarisatie die is gehouden naar aanleiding van de zomer van 2003 blijkt dat de zuidwestelijke delta nu al verziltingsproblemen heeft. De waterbuffer van het IJsselmeer zal in de toekomst niet genoeg zijn. Omkering van de waterloop zoals in
2003 is geen structurele oplossing: er moet een robuust watersysteem komen. Dat bleek tijdens de Platformdag Zoet-Zout op 7 juni in Utrecht, georganiseerd door het Platform herstel zoet-zout-overgangen. Een panklare oplossing is er niet. De maatschappij moet
Dijkgraaf baron Van Tuyll van Serooskerken van Rijnland opent de Tolhuissluis ten zuidoosten van Amsterdam in de zomer van 2003 om de aanvoer van zoet water uit het IJmeer mogelijk te maken.
zich bewust worden van de waarde van zoet water, aldus de organisatie. Maar ook bleek dat het bewust laten verzilten van water de oplossing kan zijn voor waterkwaliteitsproblemen. Het Volkerak-Zoommeer, het Oostvoornsemeer, het Lauwersmeer en het Veerse Meer hebben er baat bij als de zoutconcentratie stijgt. Voor het Veerse Meer is dit al realiteit. Hier is een soort tunnel gebouwd die water uit de Oosterschelde binnenlaat. De Katse Heule, zoals het doorlaatmiddel heet, is in 2004 geopend. De eerste resultaten zijn positief, hoewel er nog wat onzekerheden in zitten. Ook wordt het peilbesluit aangepast. Dit ligt nu ter inzage. Bij het Oostvoornsemeer wordt een leiding van 1.100 meter lengte aangelegd die zout water uit het Beerkanaal binnenlaat. Deze zal gedurende 221 weken zout water naar het meer leiden. De aanbesteding voor de bouwwerkzaamheden is in mei gestart. Voor het Lauwersmeer zou het binnenlaten van zout water ook gunstig kunnen zijn. Maar door de vele deelnemende partijen en de grote onzekerheden wordt hier al lang over gepraat. Beslissingen zijn nog niet genomen. Misschien wel het bekendste voorbeeld is het Volkerak-Zoommeer. De slechte waterkwaliteit en de blauwalgen maken het meer tot een onaangename omgeving in de zomer. Uit onderzoek blijkt dat de beste oplossing ligt in het verzouten en in doorspoelen. Landbouwers in de regio gebruiken het water echter voor hun bedrijven. Ook kan de oprukkende verzilting richting West-Brabant en de Hollandsche IJssel nog voor problemen zorgen. Toch lijken de boeren, mits een andere wateraanvoer wordt gegarandeerd, niet onwelwillend tegenover het idee te staan. Ook Waterschap Brabantse Delta wil meedenken. Maar of en wanneer het Volkerak-Zoommeer zouter wordt, is nog lang niet duidelijk.
internationaal experiment in het Zwarte Woud (Duitsland) om meer te weten te komen over het ontstaan van regen. Naast observatoria op de grond worden vliegtuigen en een zeppelin ingezet. Satellieten worden gebruikt om de grootschalige informatie te vergaren. Het ontstaan van regen is een gevolg van meerdere processen die elkaar beïnvloeden. Deze processen spelen zich af op zowel heel kleine schaal (enkele micrometer) als een heel grote schaal (100 kilometer). De ruimtelijke schaal van weermodellen is enkele kilometers. Fysische processen die zich afspelen op een kleinere schaal moeten worden benaderd. Wolkenvorming is hiervan een voorbeeld. De complexiteit en schaalverschillen maken weermodellen onnauwkeurig in het voorspellen van tijdstip en plaats van
de regenbui en de hoeveelheid neerslag die uiteindelijk zal vallen. In het Zwarte Woud komt ‘s zomers veel onweer voor. De verschillen tussen voorspellingen en werkelijke regenval zijn daar erg groot, een ideaal natuurlijk ‘laboratorium’. Verspreid over een gebied van 100 bij 100 kilometer worden vijf tijdelijke observatoria ingericht met remote sensingapparatuur om continu de atmosfeer te meten. In juli worden ook negen vliegtuigen en een zeppelin ingezet om gedetailleerde metingen boven, onder en in de bewolking te verrichten. Satellieten worden gebruikt om de grootschalige informatie te vergaren. De TU Delft transporteerde op 4 juni de atmosfeerradar TARA (Transportable
Atmospheric RAdar) naar Duitsland. Het instrument wordt op de top van de Hornisgrinde (één van de hoogste toppen in het Zwarte Woud) geplaatst. Het zal daar samen met andere instrumenten (radiometers en wolkenradars) de atmosfeer meten. Bovendien krijgt de TU Delft de beschikking over twee vliegtuigen (een Frans en een Duits toestel) die door de wolken zullen vliegen om fysische eigenschappen van de wolken te meten. Deze vliegtuigen zijn speciaal toegewezen aan twee Delftse promovendi. Binnen deze internationale Convective and Orographically-induced Precipitation Study (COPS) houdt de TU Delft zich vooral bezig met de vraag hoe wolkenen regenvorming beïnvloedt worden door stofdeeltjes in de atmosfeer.
H2O / 12 - 2007
7
WICHER WORST, VOORZITTER REDACTIE RIOLERINGSWETENSCHAP:
“Ook onder de grond ruimtelijke ordening nodig” Dat de riolering een essentiële voorziening is om afvalwater en regenwater in te zamelen en af te voeren, zal weinig tegenspraak ontmoeten. Rondom die riolering worden wel vele discussies gevoerd, over de invloed van emissies op de kwaliteit van het oppervlaktewater, de invloed van rioolrenovatie op grondwaterstanden, de dimensionering van riolen in het licht van intensievere regenbuien, over verantwoord beheer en onderhoud en niet te vergeten over het oplopen van de kosten van het beheer van de riolering. Naast de aandacht die dit vakgebied krijgt in dit blad, in het vakblad Riolering en in de uitgaven van de Stichting RIONED, is er het blad Rioleringswetenschap. ‘Driemaandelijks tijdschrift voor geïnteresseerden in een ingenieursbenadering van riolering en daaraan gerelateerde onderwerpen’, zoals de gedetailleerde ondertitel luidt. Verslag van een gesprek met ir. Wicher Worst, voorzitter van de redactie van dat blad, in zijn werkkamer in het kantoor van Grontmij in Houten.
Wat is de filosofie van jullie blad? “Ik kan je het eerste nummer van de zesde jaargang laten zien, net uitgekomen. In februari 2001 zijn we gestart met dit blad als kwartaalblad. Als redactie hadden we in het begin nog wel twijfel aan de levensvatbaarheid, maar de uitgever, HolaPress in Valkenswaard, heeft die twijfel nooit gehad. Doel was een tijdschrift te laten verschijnen waarin rioleringsonderwerpen diepgaand aan de orde zouden kunnen komen, zonder beperkingen aan de lengte van de artikelen. Bij ons kan een artikel uit 20 pagina’s bestaan als dat nodig en nuttig is. Het is een tijdschrift voor Nederland en Vlaanderen met een wetenschappelijke redactie waarin beide landen vertegenwoordigd zijn. Van het begin af aan werkten twee hoogleraren mee, prof. dr. ir. Jean Berlamont van de universiteit Leuven en prof. dr. ir. François Clemens van de TU Delft. Wij brengen artikelen over onderwerpen die voor rioleringsspecialisten interessant zijn, zoals de achtergronden van modelberekeningen, onderzoeken naar de levensduur van riolen, de invloed van de klimaatveranderingen e.d. Dezelfde onderwerpen vind je in het vakblad Riolering, maar daar kun je er snel kennis van nemen. Bij ons gaan we uitvoerig in op de achtergronden.”
Hoe groot is jullie oplage? “We hebben zo’n 300 betalende abonnees, maar onze oplage is het dubbele. Ingenieursbureaus nemen vaak meerdere exemplaren af, omdat het geen blad is dat snel moet circuleren in het bedrijf. De mensen moeten de tijd nemen om de artikelen te lezen. De redactie moet wel hard werken om het blad gevuld te krijgen. In onze sector hebben we niet een cultuur om diepgaande artikelen te schrijven. Daarvoor doen we vooral een beroep op universiteiten, op afstudeer- en promotieonderzoeken. We houden ook interviews, met promovendi, maar dat zijn er in de loop der jaren maar een paar geweest,
8
H2O / 12 - 2007
met oude rotten in het vak en sinds kort geven we ook ruimte aan jonge mensen die nog weinig ervaring, maar wel veel ideeën hebben. We besteden ook aandacht aan het beheer bij gemeenten en zien dan ook de verschillen in aanpak.”
Wat voor verschillen? “Aan de ene kant technische verschillen. Als je Apeldoorn en Amsterdam vergelijkt, zie je bij beide gemeenten veel deskundigheid, maar een heel andere uitgangssituatie. In Apeldoorn weinig berging in het stelsel, in Amsterdam veel. Je ziet ook verschillen in beleidskeuzes. Kies je voor gescheiden of voor gemengd rioleren? Verschillen in de vraag wie het beleid vaststelt, wie besluiten neemt: de deskundigen van de dienst, de financiële beleidsambtenaren of het bestuur?” “Je ziet grote verschillen in het beheer. We kennen nu zo’n tien verschillende systemen, gemengd en gescheiden, de verbeterde stelsels, drukriolering, vacuümriolering etc. In de loop der jaren kun je daardoor nogal hybride systemen krijgen, leuk om aan te leggen, moeilijk om te beheren. Bovendien kan dat beheer ook weer versnipperd zijn. Als je een parkeerterrein aanlegt met doorlatende verharding, dus zonder putten etc., dan is die verharding onderdeel van het hemelwaterafvoerstelsel, maar ook onderdeel van het wegbeheer. En weet die wegbeheerder na tien jaar nog dat die verharding deze nevenfunctie had? Vermenging van functies maakt het beheer ingewikkelder. Ook de wetgeving wordt steeds complexer.”
Hoe verandert de wetgeving dan? “We hadden de afgelopen jaren te maken met de Wet milieubeheer. Daarin was vastgelegd dat de aanleg van riolering een taak van de gemeente is. We krijgen nu te maken met een wijziging van drie wetten: de Gemeentewet, de Wet op
de waterhuishouding en de Wet milieubeheer. Het begrip riolering als eenduidig begrip vervalt. Dat komt omdat men in de benadering onderscheid maakt tussen drie soorten water, namelijk stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. In de Wet op de waterhuishouding wordt geregeld dat de zorg voor het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater en ‘overtollig’ grondwater een taak van de gemeente is. De Wet milieubeheer regelt de inzameling en afvoer van huishoudelijk- en bedrijfsafvalwater. De Gemeentewet regelt dat de gemeente onder de naam rioolheffing een belasting kan heffen voor de bestrijding van de kosten die aan de inzameling en het transport van het afvalwater en aan de inzameling, het transport en de verwerking van hemelwater en grondwater verbonden zijn. Tot dusverre is doorgaans sprake van een retributie: een heffing die alleen opgelegd kan worden aan degenen die aangesloten zijn. Na de wetswijziging wordt het een belasting die aan iedereen opgelegd kan worden, ook aan degenen die niet aangesloten zijn.”
Blijft het gemeentelijk rioleringsplan bestaan? “Dat plan wordt in de nieuwe wet juist verbreed. Daarin komen ook de keuzes te staan die men gemaakt heeft en maakt. Een veel zwaarder accent komt te liggen op de coördinatie met andere diensten en bedrijven, zoals de weg- en groenbeheerder. Allerlei soorten goten worden aangelegd om het regenwater daarheen te brengen waar men het wil hebben. Dat kunnen goten in wegen zijn, maar ook greppels in het groen, die het regenwater naar de wadi’s brengen, de grasvelden die tevens infiltratievoorziening zijn. Ze worden als groengebied beheerd, maar mogen hun ‘blauwe’ functie niet verliezen. Bovendien komt daarbij het volksgezondheidsaspect weer om de hoek kijken. Vogelpoep van daken bijvoorbeeld kwam vroeger met het regenwater in het riool terecht en was dan weg. Als dat regenwater naar een wadi geleid wordt, blijft die poep in de openbare ruimte aanwezig.”
De volksgezondheid was toch altijd het primaire doel? “Vroeger stond het bevorderen van de volksgezondheid expliciet in de rioleringsnotitie aan de Tweede Kamer. Dat begrip is inmiddels weg, vervangen door ‘het
CV 1951 geboren in Meppel 1968-1977 studie Civiele Gezondheidstechniek TU Delft 1978-1988 medewerker afdeling Riolering Grontmij Houten 1988-1998 hoofd afdeling Riolering Grontmij 1998-heden hoofd afdeling Water Grontmij 2001-heden voorzitter redactie Rioleringswetenschap
interview voor oppervlaktewaterkwaliteit. Na mijn militaire dienst ben ik in 1978 bij Grontmij in dienst gekomen als medewerker van Arie van den Herik. Na tien jaar ben ik hem opgevolgd als hoofd Riolering en weer tien jaar later ben ik hoofd van de afdeling Water geworden, die zich niet alleen met riolering, maar ook met het beheer van grond- en oppervlaktewater bezighoudt. Mijn eerste klus betrof de herberekening van de riolering van Vlissingen. Vooral de kwaliteit van de Vlissingse Schuitvaartgracht was zó slecht, dat het er vaak erg stonk. Het was stilstaand water waarop veel overstorten uitkwamen. Daar moest doorstroming gecreëerd worden. Het water in die gracht moest in beweging komen. Toen die was aangebracht, was het probleem voorbij.”
Wat zie jij als aandachtspunten voor de toekomst? “Dat zijn er twee: de volksgezondheid en het beheer. Over de volksgezondheid hebben we het al uitvoerig gehad. Er worden allerlei
milieu’. Epidemioloog professor Huisman uit Rotterdam hield ons 20 jaar geleden in de vakantiecursus en in zijn colleges al voor dat het huidige westerse niveau van volksgezondheid voor 85 procent te danken is aan de manier waarop we met ons water omgaan, met drinkwater en afvalwater. De aandacht voor dat aspect is in de loop der jaren helemaal verdwenen, maar vanuit de veterinaire hoek wordt er opnieuw aandacht voor gevraagd. We moeten veel beter nadenken over de routes die ziekteverwekkers en -verspreiders volgen. In 2002 is daarover een RIZA-rapport verschenen, opgesteld door prof. Frans van Knapen, hoogleraar veterinaire volksgezondheid aan de universiteit Utrecht, Ab Dirkzwager, die toen nog bij het RIZA werkte, en mijzelf als projectleider. In dat rapport staan 49 verhoogde kansen op blootstelling aan gevaren door de manier waarop we met water in de stad omgaan. Het gaat onder andere om ziektes die verspreid worden via fecale verontreiniging, via water en vochtige grond en via klein ongedierte e.d. Ziektes als dysenterie, malaria, cholera. ‘In plaats van een milieueffectrapport hebben we een gezondheidseffectrapport nodig’ was de slogan waarmee Frans van Knapen veel civiel-technici weer bij de les bracht.” “Rioleringswetenschap heeft een technische kant en een beleidskant. Om die beleidskant goed te behartigen, moeten rioleringsprofessionals een plek krijgen aan de bestuurlijke tafel, om daar hun zorgen direct duidelijk te kunnen maken.”
Is dat eigenlijk al niet bereikt? “Als je naar de laatste 20 jaar kijkt, is er zeker veel bereikt. In de jaren tachtig is de aandacht gevestigd op de vervuiling door rioolstelsels en zijn de verbeterde stelsels ontwikkeld. Toen kwam ook aandacht voor de riolering van het buitengebied en voor het achterstallig onderhoud. In 1993 trad de Wet milieubeheer in werking die
de zorgplicht bij de gemeente legt, vastlegt dat de gemeente een plan moet maken en aangeeft wat in dat plan moet staan. In 1987 werd Stichting RIONED opgericht en vanaf toen werden steeds meer plannen gemaakt met de verzamelde kennis. Midden jaren negentig gebeurde er iets merkwaardigs. Ik kan niet precies aangeven waar en wanneer. Ineens heette regenwater schoon. Jarenlang hadden we metingen gedaan aan de vervuiling van regenwater, in de lucht, door de goten, door het verkeer, door de vogels. We hadden afgewogen wat het beste was, zuiveren of lozen? Ook de regenwaterriolen waren verbeterd om het vuil van de ‘first flush’ zoveel mogelijk binnen te houden. Ineens mochten regenwaterriolen weer op oppervlaktewater lozen, was zuiveren niet meer nodig en kon regenwater gebruikt worden om het grondwater aan te vullen. Afkoppelen was goed om de transportkosten te verlagen, om de rwzi beter te laten werken en om minder restvervuiling via het effluent op het oppervlaktewater te brengen.” “Enschede liep in die jaren onder leiding van Jan Kwakkel en zijn opvolger Gedrik Bruins voorop bij het ontwikkelen van systemen voor de opvang van hemelwater. In eerste aanleg gebeurde dat heel zorgvuldig, maar inmiddels zijn er al zo’n 40 soorten hemelwaterstelsels ontwikkeld en wordt goed beheer een groot probleem. Ook komt steeds meer aandacht voor de vraag of de aangelegde voorzieningen wel het beoogde effect hebben. Bovendien is het regenwater niet schoon.”
“Ineens heette regenwater schoon”
Wat is jouw achtergrond? “Ik ben in 1951 in Meppel geboren, heb van 1968 tot 1977 in Delft Civiele Gezondheidstechniek gestudeerd bij Koot en bij Pöpel. Bij Pöpel heb ik gewerkt aan een model
vernuftige watersystemen aangelegd, maar in veel gevallen zijn ze beheeronvriendelijk. Een traditioneel riool heeft inspectieputten, waarin je kunt kijken en inspecteren, van waaruit je kunt repareren en renoveren. Bij allerlei regenwaterstelsels ontbreken die en is daar onvoldoende over nagedacht. Hoe lang moeten ze mee, hoe kun je ze reinigen, hoe renoveren? Er gebeurt in onze samenleving veel te veel bovengronds om ervan uit te kunnen gaan dat zo’n voorziening ongestoord 100 of 50 jaar ligt en functioneert. De beheerder moet veel meer bij het ontwerp betrokken worden. Het gaat over geweldige bedragen, want van de 109 miljard euro aan ondergrondse infrastructuur in Nederland maakt de riolering bijna de helft uit, namelijk 50 miljard. De ondergrondse infrastructuur moet veel beter gereguleerd worden. Ook daar is ruimtelijke ordening nodig. Wat geen functie meer heeft, moet weggehaald worden.” “Verder hebben we professionals nodig, meer studenten dan nu. Vooral mensen met kennis en met liefde voor het vak. Rioleringsdeskundigen komen echt niet zonder werk te zitten. Binnen de NVA zijn we ooit samen aan de opzet van de basiscursus riolering begonnen. Daar zijn inmiddels via het cafetariamodel allerlei korte snelle opleidingen bijgekomen. Met ons blad willen we de diepgang vergroten, onderbouwde verhalen leveren. Om door professionaliteit invloed op het beleid te kunnen uitoefenen.” Maarten Gast
H2O / 12 - 2007
9
Verkenning Groot Mijdrecht Noord voorbeeld van gebiedsontwikkeling Waterproblemen in en om Groot Mijdrecht Noord, ten westen van de Vinkeveense Plassen, vormden de aanleiding om de toekomst van deze droogmakerij te verkennen. Provincie Utrecht, Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, gemeente De Ronde Venen en Habiforum namen het initiatief om zes oplossingsrichtingenen uit te werken met inbreng van bewoners, ondernemers, belangenorganisaties en deskundigen. Provinciale Staten van Utrecht zetten afgelopen februari een eerste belangrijke stap in de besluitvorming. De komende maanden moet meer duidelijkheid brengen. Dan wordt namelijk onder meer besloten over het ter beschikking stellen van financiĂŤle middelen.
G
root Mijdrecht Noord is een diepe droogmakerij in De Ronde Venen ten westen van de Vinkeveense Plassen. Droog houden van dit gebied veroorzaakt uiteenlopende waterproblemen. Het waterpeil van de droogmakerij ligt op -6,7 m. NAP terwijl dat van de omgeving op -2 m. NAP ligt. In vergelijking met andere droogmakerijen in West-Nederland is de bodemweerstand gering, de toestroom van kwel zeer groot en de zoutvracht naar de omgeving buitengewoon hoog. Iedere seconde wordt 1,5 kubieke meter brak, bruin en voedselrijk water uitgemalen naar de Amstelboezem. Voor een belangrijk deel is dit water weggelekt uit de Vinkeveense Plassen en Botshol. Het watertekort dat daar ontstaat, moet steeds worden aangevuld met boezemwater, dat moet worden gedefosfateerd. Het uitgemalen water verspreidt zich via de boezem, met name tijdens droge perioden. Met als gevolg sterk wisselende zoutconcentraties in de polderwateren in de wijde omgeving, die het ecologisch functioneren ernstig belemmeren. Dit verhoudt zich niet tot de Kaderrichtlijn Water.
10
H2O / 12 - 2007
Groot Mijdrecht Noord is een icoon in het ontwikkelingsprogramma Groene Hart en beschreven in het voorbeeldenboek NederLandBovenWater van Habiforum, Nirov en VROM. Als verdieping van dit praktijkboek bracht Habiforum eind mei een boek uit over Groot Mijdrecht Noord. In dit artikel wordt dieper ingegaan op de rol van water in deze gebiedsontwikkeling.
De bodem in Groot Mijdrecht Noord bestaat uit een combinatie van klei en veen en daalt gemiddeld ruim zeven millimeter per jaar. Peilverlaging is nodig om landbouw mogelijk te houden, maar dit leidt tot nog meer brakke kwel, spontane wellen (opborrelend water uit de bodem) en opbarsting van de bodem (druk van grondwater doet toplaag
van de bodem drijven). Deskundigen vinden peilverlaging niet langer verantwoord. Bij het nieuwe peilbesluit zet het waterschap in op peilfixatie. Ook dan gaat bodemdaling nog decennia door. Agrarisch gebruik wordt op langere termijn geleidelijk onmogelijk: eerst in de lage delen en uiteindelijk ook in de hogere delen. Continueren van het gevoerde
achtergrond Toekomststrategieën Niets doen Geen verdere peilverlaging. Stoppen met plan De Venen: geen realisatie ecologische hoofdstructuur. Waterproblemen onopgelost. Landschap versnippert en verrommelt. Op korte termijn voortzetting van bestaand landgebruik. Steeds meer knelpunten voor landbouw, op lange termijn dreiging van koude sanering. Meeste acceptatie van huidige bewoners. Geen acceptatie door lokale en landelijke belangenorganisaties. Geen duurzame ontwikkeling.
Meegroeien Geleidelijke transformatie: gevolgen doen in eerste instantie denken aan plan De Venen en uiteindelijk in 2050 aan ‘Plas’. Huidig gebruik uiteindelijk eindig. Weinig acceptatie. Voortdurende onzekerheid over daadwerkelijke realisatie van ambities en investeringen. Flexibel in te spelen op toekomstige ruimtelijke en maatschappelijke context. Duurzame ontwikkeling.
Plan De Venen In oostelijk deel realisatie van moerasnatuur en mogelijkheden voor wandelen en fietsen. Westelijk deel landbouw mogelijk tot minimaal 2012. Geen verdere peilverlaging. Steeds meer en ernstigere knelpunten voor landbouw. Waterkwaliteitsproblemen onopgelost, geen waterberging. Beperkte acceptatie door bewoners van droogmakerij, ongunstige beoordeling door lokale belangenorganisaties. Gebrek aan financiële middelen (55 miljoen tekort) maakt realisatie van beoogde aaneengesloten natuur onwaarschijnlijk.
Ophogen Maaiveldverhoging van 2,5 meter met zand en aanzienlijke peilverhoging. Substantiële afname van toestroom van zoute kwel, goede drooglegging. Geen ruimte voor waterberging. Te combineren met aanleg van ecologische hoofdstructuur en grootschalige woningbouw, die een deel van de investeringen - 580 miljoen euro - moet bekostigen. Grote aantallen woningen verhouden zich niet tot het beleid ten aanzien van het Groene Hart: mede daarom aanzienlijk financieel tekort. Geen maatschappelijke acceptatie.
Technieken Ruimtelijk zoals plan De Venen. Zuiveren en ondergronds rondpompen lossen waterkwaliteitsproblemen op en verbeteren drooglegging. Huidig landgebruik langer vol te houden. Hoge structurele lasten (gekapitaliseerd tot 2070 tussen 107 en 344 miljoen euro) zonder toegevoegde waarde van nieuwe gebruiksmogelijkheden. Beperkte acceptatie door bewoners van droogmakerij. Zeer ongunstige beoordeling door belangenorganisaties. Niet duurzaam.
Plas Peilverhoging met 2,5 meter. Structurele oplossing van waterkwaliteitsproblemen. Ruimte voor waterberging. Realisatie beoogde natuur volgens de ecologische hoofdstructuur. Nieuwe mogelijkheden voor toerisme, recreatie en innovatieve woon- en werklandschappen. Meest duurzame ontwikkeling. Investeringskosten 340 miljoen euro. Positief saldo bij maatschappelijke kosten- en batenanalyse (net als ‘Meegroeien’). Zeer geringe acceptatie door bewoners van droogmakerij. Meest gunstige beoordeling door andere bewoners en belangenorganisaties vanwege kansen voor de regio.
H2O / 12 - 2007
11
Het gebied ten westen van de Vinkeveense Plassen (foto: Dick Termijn).
waterbeheer is verre van duurzaam en vergt steeds meer investeringen. Het moment nadert dat deze maatschappelijke kosten niet meer in verhouding staan tot de maatschappelijke baten van de droogmakerij. De noordvleugel van de Randstad moet klimaatbestendig worden ingericht. In de regio bestaat behoefte aan meer waterbergend vermogen om scherpere pieken en dalen in neerslag te kunnen opvangen. Het gaat bijvoorbeeld om tijdelijke berging van overtollig Amstelwater, waardoor in geval van een calamiteit elders levensbedreigende situaties kunnen worden voorkomen. De waterproblematiek maakt op lange termijn ruimtelijke transformatie onontkoombaar. Elk jaar dat een besluit hierover wordt uitgesteld, vergroot de consequenties ervan. Dit vanwege steeds grotere investeringen in de 111 woningen die in de droogmakerij staan. De eerste boerderijen die tot kapitale landhuizen zijn verbouwd, zijn al zichtbaar. Ook andere ontwikkelingen nopen tot verandering. Het oostelijk deel van de droogmakerij is een essentiële schakel in de beoogde ecologische hoofdstructuur, die wordt gerealiseerd met uitvoering van het bestaande plan De Venen. Tot nu toe leidt grondaankoop niet tot de bedoelde aaneengesloten natuur maar tot versnippering. De toekomst van de landbouw is onzeker en verrommeling dreigt. Dit verhoudt zich niet tot de potenties van het gebied. Juist gezien de ligging aan de rand van het Groene Hart, tussen Amsterdam en Utrecht en nabij Schiphol en de Zuidas, zijn mogelijkheden te benutten voor innovatieve en klimaatbestendige woon- en werklandschappen, in combinatie met recreatie en ontwikkeling van natuur en landschap. Provincie, waterschap en gemeente startten in 2004 met het voorverkennen óf sprake was van maatschappelijke urgenties in het gebied en of haalbare oplossingen denkbaar waren. Na uitgebreid onderzoek concludeerden bestuurders dat een aanpak nodig was.
12
H2O / 12 - 2007
De betrokken overheden begonnen in 2005 met Habiforum een integrale verkenning naar de toekomst van Groot Mijdrecht Noord. Bewoners en ondernemers zijn uitgenodigd op persoonlijke titel te participeren in een kerngroep om gezamenlijk feiten en problemen en nieuwe mogelijke oplossingen te verkennen. Later schortte deze kerngroep de samenwerking op, onder meer omdat de bewoners de oplossingsrichting ‘Plas’ - vanuit waterhuishoudkundig perspectief de meest structurele oplossing - van tafel wilden. Toch leverden de sessies met bewoners zeer waardevolle informatie op. Ideeën van bewoners zijn aangevuld door experts en uitgewerkt tot zes toekomststrategieën (zie pagina 11), die deskundigen beoordeelden op haalbaarheid, betaalbaarheid en duurzaamheid. Individuele gesprekken met bewoners en ondernemers binnen en buiten de droogmakerij leverden een beeld op van de maatschappelijke acceptatie per strategie. De resultaten zijn samengevat in één beoordelingstabel (zie pagina 10) en moeten een weloverwogen besluit over de toekomst van het gebied mogelijk maken. Bestuurders en volksvertegenwoordigers van Provincie Utrecht nemen hierin het voortouw en kiezen in samenspraak met Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, Gemeente De Ronde Venen en rijksdepartementen één voorkeursstrategie. In de periode 20082011 wordt de gekozen strategie verder uitgewerkt in een planstudie, waarna vanaf 2012 de uitvoering kan beginnen.
Reflectie op de rol van water Provincie en waterschap hebben de wateropgaven in De Ronde Venen met het vaststellen van de stroomgebiedsvisie Amstelland (2001) en het waterhuishoudingsplan en streekplan (2004) op de politieke agenda gezet. Waterkwaliteit was daarbij zeker zo belangrijk als waterkwantiteit en klimaatsverandering. Dit leidde tot een integrale gebiedsontwikkeling waarin alle ruimtelijke opgaven een rol spelen. Helderheid over de maatschappelijke betekenis van waterproblemen is essentieel
om het water medebepalend te laten zijn voor ruimtelijke keuzes. Vooral als het gaat om een ontwikkeling die diep kan ingrijpen in het dagelijkse leven van bewoners, kunnen ogenschijnlijk inhoudelijke details van doorslaggevend belang zijn in het aanvaarden van nut en noodzaak. Tijdens deze gebiedsontwikkeling is waterhuishoudkundige kennis opgebouwd in nauwe samenwerking tussen externe adviseurs, wetenschappers, ervaringsdeskundigen en experts binnen de overheden. Vaak wordt te gemakkelijk verondersteld dat alles over water en bodem wel bekend is en dat het om de oplossing van een simpel waterprobleem gaat. Daarmee bestaat de kans dat de factor kennis wordt onderschat ten opzichte van vaardigheden, die te maken hebben met proces, communicatie en procedures. In deze gebiedsontwikkeling bleek begrip van het watersysteem essentieel voor de politiekbestuurlijke besluitvorming, omdat hiermee de urgenties worden onderbouwd die het hele gebiedsproces legitimeren.
Zicht op bekostiging essentieel voor besluitvorming Provinciale Staten van Utrecht streven naar duurzame en betaalbare oplossingen voor de waterproblemen en zien vernatting van Groot Mijdrecht Noord als zodanig. Daarmee hebben zij een spiraal van steeds verergerende waterproblemen doorbroken. Provinciale Staten streven ook naar meer maatschappelijke acceptatie in de droogmakerij zelf. De eerste signalen van bewoners en ondernemers duiden op een grote behoefte aan duidelijkheid over hun eigen perspectieven voor de toekomst. De onzekerheid is groot en ondernemers vragen zich af of investeringen nog lonen. Maatschappelijke steun voor het vervolgproces krijgt pas een kans als voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om bewoners en ondernemers volwaardige perspectieven te kunnen bieden. Gesprekken hierover vinden op dit moment plaats tussen regionale- en rijkspartners. Het waterschap stelde onlangs een krediet van 23 miljoen euro beschikbaar en ook de provincie en het Rijk overwegen fors te investeren. De komende maanden neemt het Rijk een besluit over de toekenning van de zogeheten FES-middelen voor de uitvoering van de Nota Ruimte, waarop Groot Mijdrecht Noord kans maakt. De uitkomsten hiervan bepalen mede de keuze die Provinciale Staten later dit jaar maken over het vervolgproces van deze gebiedsontwikkeling. Titia Kalker (Provincie Utrecht, thans Rijkswaterstaat Noordzee) Hans Mankor (Provincie Utrecht) Paulien Hartog en Marie Josée Leloup (Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht / Waternet) Het boek van Habiforum is te bestellen via www.habiforum.nl of (0182) 54 06 55. Huidige contactpersonen voor het project zijn Erik Versloot van Provincie Utrecht (030) 258 33 54 en MarieJosée Leloup van AGV/Waternet (020) 608 35 31.
achtergrond / actualiteit Europese aanbesteding belasting- Fosfaatwinning systeem waterschappen uit urine De bouw, implementatie en onderhoud van een raamwerk voor de waterschapsdatabank voor waterschappen en een gemeenschappelijk belastingsysteem voor waterschapsheffingen, gemeentelijke belastingen en drinkwaterheffingen wordt Europees aanbesteed. Het Waterschapshuis, de uitvoeringsorganisatie voor de 26 waterschappen op het gebied van informatie- en communicatietechnologie, begon eind mei met de aanbesteding.
W
aarschijnlijk treedt per 1 januari 2009 de Wet modernisering waterschapsbestel in werking. Deze wet brengt andere belastingen met zich mee, zoals de watersysteemheffing. Daarom moeten de huidige belastingsystemen van de waterschappen aangepast worden. Omdat veel van die systemen economisch gezien bijna zijn afgeschreven, is het de vraag wat goedkoper is: aanpassen of vervangen? Aangezien alle overheden op termijn hun informatiehuishouding moeten aanpassen volgens het landelijke project Stroomlijning Basisgegevens en aangezien burgers en
bedrijven steeds meer zaken via internet willen afhandelen, heeft het bestuur van Het Waterschapshuis op verzoek van de waterschappen besloten één toekomstbestendig belastingsysteem te laten ontwikkelen. Met dit systeem moeten zowel waterschappen als gemeenten en drinkwaterbedrijven uit de voeten kunnen. Op 1 januari 2009 gaan de eerste waterschappen en gemeenten met het belastingsysteem werken. Een jaar later zullen meer waterschappen en de waterleidingbedrijven hun nota’s gaan innen via dit nieuwe systeem.
Zuid-Afrikaanse waterbeheerders in Staphorst Een Zuid-Afrikaanse delegatie van waterbeheerders heeft eind mei een bezoek gebracht aan Waterschap Groot Salland. Zij bezochten Staphorst en Rouveen.
De hoogheemraadschappen van Rijnland en Delfland, Paques, Ecotoilet en STOWA onderzoeken de mogelijkheid om fosfaat - in de vorm van struviet - uit urine te winnen. Hiertoe is het project ‘Haagse kunstmest’ opgestart.
S
truviet is een mineraal dat is samengesteld uit fosfaat, magnesium en ammonium. De glastuinbouwsector en hoveniersbedrijven kunnen struviet als kunstmest gebruiken. De urine waaruit het struviet wordt teruggewonnen, is afkomstig van verplaatsbare urinezuilen die in Den Haag worden neergezet om wildplassen te voorkomen. Deze hebben een capaciteit van 450 liter per zuil en worden na het weekend of het betreffende evenement weggehaald. Het project Haagse kunstmest maakt gebruik van een speciale urineverwerkende installatie. Deze bestaat uit een opslagtank en een eenvoudige reactor die urine verwerkt tot struviet. De installatie komt te staan op het terrein van de afvalwaterzuiveringsinstallatie in het zuidwesten van Leiden. Deze installatie is van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het project Haagse kunstmest duurt twee jaar.
De Dommel stopt slibgistingproject Waterschap De Dommel stopt met slibgisting in Mierlo. De beoogde milieu- en financiële voordelen blijven namelijk uit.
D
Zuid-Afrikaanse waterschappers op bezoek in Staphorst.
D
e delegatie was op bezoek in verband met nieuw opgerichte waterschappen in Zuid-Afrika waarbij Groot Salland steun en advies geeft aan het nieuwe bestuur. Samen met de Unie van Waterschappen en Wetterskip Fryslân is Groot Salland nauw betrokken bij de vormgeving van de nieuwe waterschappen. De Zuid-Afrikanen kwamen in het kader van een uitwisselingsproject op het gebied van
watermanagement. Zij bezochten in Rouveen het reconstructieproject van het waterschap. In Staphorst zagen de buitenlandse gasten een museumboerderij en kregen uitleg over de traditionele klederdracht. Tenslotte werd een kijkje genomen in het districtskantoor van het waterschap in Rouveen. Daar werden ze ingelicht over de (Nederlandse) waterschapstaken in de praktijk en de machines die daarbij worden gebruikt.
e Dommel verricht samen met Slibverwerking Noord-Brabant (SNB) sinds 2004 een proef met het vergisten van zuiveringsslib op het terrein van SNB in Mierlo. Het gaat om slib dat vrijkomt op de rioolwaterzuiveringsinstallatie Eindhoven. Dat wordt via een pijpleiding naar de slibverwerkingsinstallatie gepompt. Voorheen werd het daar ingedikt en vervolgens met vrachtwagens naar het SNB-terrein in Moerdijk vervoerd om verbrand te worden. Door in plaats daarvan het slib in Mierlo te vergisten, was het vervoer over de weg niet meer nodig. Daarnaast kon de energie die bij het gistingsproces vrijkomt, worden verkocht. Dit tezamen moest voordelen voor het milieu en de portemonnee opleveren. Waterschap De Dommel verwachtte dat het project jaarlijks een half miljoen euro zou opbrengen. De kosten vielen echter hoger uit en de milieuwinst is minder groot dan berekend. Het waterschap gaat nu zoeken naar andere mogelijkheden om voordelen te halen uit de slibverwerking.
H2O / 12 - 2007
13
Nieuw maaibeleid waterschap spaart flora en fauna Waterschap Brabantse Delta gaat in heel West-Brabant op een andere manier maaien in en langs het water. Daarbij worden op een aantal plaatsen delen van de begroeiing bewust overgeslagen. Het waterschap waarborgt de goede aan- en afvoer van water, maar houdt hiernaast meer rekening met planten en dieren die afhankelijk zijn van de begroeiing in het water. Ook besteedt het waterschap hiermee meer aandacht aan een natuurlijk evenwicht in het water. De nieuwe manier van maaien is het gevolg van de gedragscode voor waterschappen vanwege wijzigingen in de Flora- en faunawet en andere wetgeving en besluiten.
Langs deze sloot is bewust een strook van een meter overgeslagen bij het maaien.
O
p plaatsen in de sloten waar bijzondere planten en dieren voorkomen, maait het waterschap zowel in de zomer als in de winter stroken
met begroeiing bewust niet. Omdat in de winter vaak meer water door de sloten moet worden afgevoerd, mogen de stukken die niet gemaaid worden smaller zijn dan in de zomer.
En tenslotte spaart het waterschap, om de goede doorstroming van water niet in de weg te staan, ná een stuw meer begroeiing dan vóór de stuw. Door in natte natuurgebieden en stromende beken de begroeiing te laten staan, zorgt het waterschap ervoor dat het water langzamer doorstroomt en langer wordt vastgehouden. Met name in droge tijden voorkomt het zo dat de omliggende natuur en agrarische gebieden met watertekorten te kampen krijgen. De planten in de waterlopen krijgen daardoor ook meer tijd om voedingsstoffen uit het water op te nemen. Hierdoor kunnen blauwalgen en botulisme beter worden bestreden en zorgt het waterschap voor een natuurlijk evenwicht in het water. Boeren of particulieren die langs de betreffende waterlopen wonen, worden verzocht de niet-gemaaide stukken met rust te laten tot ze in een volgende maaibeurt wel mee worden genomen. Een groot deel van het maaiwerk is Europees aanbesteed. Daardoor zal mogelijk een andere aannemer de waterlopen maaien dan in het verleden het geval was. De natuur krijgt in het dichtbevolkte WestBrabant steeds minder ruimte. Vooral kleine dieren dreigen daardoor uit te sterven. Daarom beschermt Waterschap Brabantse Delta de natuur door vennen en kreken schoon te maken en te houden én door natuurstroken aan te leggen die als verbindingsweg tussen natuurgebieden fungeren voor libellen, vlinders, kikkers en padden.
Waterschap laat schapen grazen op kaden Wetterskip Fryslân gaat op verschillende plaatsen in het beheergebied schaapskudden inzetten om kaden te laten begrazen. Deze manier van onderhoud moet leiden tot kostenbesparing, een dichte grasmat en minder overlast door onkruid. Bovendien levert het geen problemen op met de Floraen faunawet.
T
ot nu toe laat het waterschap met zwaar materieel de kaden maaien en het gras afvoeren. Op sommige moeilijk toegankelijke plekken en smalle waterkeringen is mechanisch onderhoud echter niet of nauwelijks mogelijk. Tijdens natte perioden bestaat de kans dat de kaden door machines worden beschadigd. Een proef in 2006 met beweiding door Drentse heideschapen heeft goede resultaten opgeleverd, ook omdat deze schapen bijvoorbeeld akkerdistels, ridderzuring en brandnetels vreten. Hiermee wordt voorkomen dat zaad van dit onkruid overwaait naar naastliggende landbouwgrond. Wetterskip Fryslân gaat nu de schapen structureel laten grazen op enkele tientallen kilometers aan kaden. De kudde zal hierbij steeds worden verplaatst. In het noorden
14
H2O / 12 - 2007
van het werkgebied, tussen Berlikum en Boer, nabij Burgum en ten zuiden van
Twijzel, zal een herder met een hond zo’n 400 Drentse heideschapen laten weiden. In Zuid-Fryslân, Easterboarn, Terwispel, Oudega (Sm.), de Hege Warren en nabij Surhuizum zullen de dieren van Landschapsbeheer De Eschhof uit Appelscha worden ingezet op kaden die in beheer en onderhoud zijn bij het waterschap.
Wetterskip Fryslân zet schapen in op kaden als alternatief voor machines (foto: Wetterskip Fryslân/Meindert van Dijk).
actualiteit Woonboten in beheergebied AGV krijgen aansluiting op riolering Het algemeen bestuur van Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht heeft op 24 mei ingestemd met het plan om gezamenlijk met Rijkswaterstaat NoordHolland en de gemeente Amsterdam de woonboten in het beheergebied van AGV aan te sluiten op de riolering. Dit gebeurt in navolging van het Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater. Hierin is landelijk vastgesteld dat woonbootbewoners het huishoudelijke afvalwater niet meer mogen lozen op het oppervlaktewater. Alle betrokken woonbootbewoners ontvangen een brief waarin het besluit wordt toegelicht.
I
n het beheergebied van Amstel, Gooi en Vecht en Rijkswaterstaat liggen 3.056 woonboten zonder aansluiting op het riool. De bewoners lozen het water uit toilet, douche en keuken rechtstreeks op het oppervlaktewater. Voordat deze woonboten kunnen worden aangesloten op de riolering, moeten zowel op de boot als op de wal voorzieningen worden aangebracht. De gemeenten zorgen voor de aanleg van het riool. Zij zijn formeel verplicht op een afstand van maximaal 40 meter een aansluitmogelijkheid op het riool aan te bieden. In Amsterdam worden de verbindingen tussen het riool en de kade ook door de gemeente
aangelegd. Deze aanpak verschilt echter per gemeente. In 2017 zullen in Amsterdam alle aansluitingen gerealiseerd zijn. De woonbootbewoner is verantwoordelijk voor aanpassingen aan de eigen boot, zoals het aanbrengen van afvoerleidingen en het plaatsen van een pomp. Woonboten op ligplaatsen die na 1 januari 2005 zijn uitgegeven, voldoen reeds aan de nieuwe eisen en hoeven niet te worden aangepast. Formeel hadden de woonboten al op 1 januari 2005 de lozingen moeten beĂŤindigen. Door te kiezen voor een projectmatige aanpak, waarbij wordt uitgegaan van reeds
geplande werkzaamheden om de aansluitingen op de kaden te realiseren, krijgen de woonbootbewoners de mogelijkheid aan te sluiten bij de werkzaamheden van het gezamenlijke project. Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht en Rijkswaterstaat beginnen met de handhaving van het Lozingenbesluit nadat de gemeenten de aansluitpunten hebben aangelegd. Amstel, Gooi en Vecht en Rijkswaterstaat subsidiĂŤren de aansluiting van de boot op de wal. De hoogte van de subsidie wordt in het najaar vastgesteld. Dit najaar begint een pilotproject, waarbij 125 woonboten worden aangesloten op de riolering. Door eerst samen te werken met bewoners wil het projectbureau ervaring opdoen voordat definitief wordt vastgelegd hoe het project en de bijbehorende ondersteuning eruit komen te zien. De betrokken partijen en de bewoners evalueren eind 2008 de samenwerking.
Oproep aan burgers: vijverplanten in gft-bak Waterschap Groot Salland roept burgers op geen vijverplanten in sloten, beken, rivieren, kanalen of stadsvijvers te gooien, omdat ze in korte tijd watergangen kunnen doen dichtgroeien, waardoor de aan- en afvoer van water wordt belemmerd.
E
lk jaar komt het voor dat burgers na een opknapbeurt van hun vijver het teveel aan waterplanten met goede bedoelingen uitzetten in oppervlaktewater. Vaak zitten daar uitheemse of exotische planten bij die zich razendsnel kunnen verspreiden en zorgen voor overlast. De uitheemse planten groeien niet alleen snel, ze zijn ook moeilijk te verwijderen. De exotische waterplanten verdringen de normale inheemse vegetatie en kunnen de waterdoorvoer belemmeren. Door de klimaatverandering zullen steeds meer soorten uit warmere streken zich hier blijvend kunnen vestigen. Om deze ongewenste gevolgen te voorkomen, moeten gedumpte vijverplanten door het waterschap worden verwijderd. Het verwijderen, transporteren en composteren van de planten kost veel tijd en geld. Bovendien zijn bepaalde soorten waterplanten, bijvoorbeeld de beruchte en bij wet verboden grote waternavel, in staat om vanuit elk afgebroken stukje plant weer opnieuw uit te groeien. Daardoor is het mogelijk dat de plant zich over verschillende watergangen die met elkaar in verbinding staan, verspreidt. Dit maakt het verwijderen van deze planten een lastige zaak. Het waterschap verzoekt daarom burgers dringend hun waterplanten of delen daarvan in de gft-bak te gooien en niet in buitenwater.
Waterschap Groot Salland heeft tot dusver nog geen grote problemen meegemaakt, omdat medewerkers de afgelopen jaren er telkens op tijd bij waren om de planten te verwijderen. Probleemsoorten die in het beheergebied van het waterschap zijn aangetroffen, zijn naast de grote waternavel
parelvederkruid, ongelijkbladig vederkruid en waterteunisbloem. Het waterschap heeft ervoor gezorgd dat medewerkers die veel buiten werken, de uitheemse waterplanten herkennen. Op die manier kan direct actie worden ondernomen.
De grote waternavel.
H2O / 12 - 2007
15
Kanttekeningen bij artikel over lamellenafscheiders In het themanummer Afvalwater van 18 mei jl. schreef Frank Berendsen het artikel ‘Lamellenafscheider alternatief voor een verbeterd gescheiden stelsel?’. Zijn conclusie was dat lamellenafscheiders op de onderzochte rwzi Elzenburg géén geschikte zuiveringsmethode is. Sander Brandon, directeur van AQA HydraSep uit Alkmaar, heeft enige kanttekeningen bij het artikel van Berendsen.
B
ij terugkomst van vakantie vond ik het artikel van Frank Berendsen in H2O op mijn bureau. Plus een flink aantal verontruste vragen: ‘Zijn jullie afscheiders niet geschikt voor run-off water?’ Het artikel heeft blijkbaar nogal wat stof doen opwaaien, daarom een korte reactie. Ik ben blij met het artikel, want de informatie die Berendsen geeft, bekrachtigt nogmaals de informatie die AQA HydraSep al jaren geeft in presentaties (onder andere in 2003 voor de gemeente Oss en het waterschap) over samenstelling van regenwater, werking van stelsels en voorzieningen als lamellenafscheiders en de uitgangspunten waar de door ons geadviseerde installaties mee worden ontworpen. De resultaten komen overeen met ander onderzoek, alleen Berendsen lijkt een deel vergeten te zijn en daarom kloppen zijn conclusies over de geschiktheid van lamellenafscheiders niet. Terecht meldt het artikel dat een gevuld regenwaterstelsel als een grote bezinkbak werkt. Dat geldt ook voor verbeterd gescheiden stelsels (VGS). Het is sterk afhankelijk van de regenomstandigheden, het stelselontwerp en nog veel meer, of de bezonken fractie wel of niet naar de pompput wordt getransporteerd. Bij het dichtzetten van de afvoer en het bemonsteren van het overstortende water is het om dezelfde redenen volledig afhankelijk van omstandigheden of het bezinksel in de monstername wordt meegenomen. Berendsen constateert dat in deze situatie de vuillast lichter lijkt en geeft daarvoor een aantal goede verklaringen. Wat vervolgens ontbreekt, is het onderzoek van de fractie die op de bodem van het RWA-stelsel achterblijft. Uit ander onderzoek blijkt namelijk dat de voornaamste verontreinigingen (en vaak veel hogere concentraties) gebonden zijn aan de goed bezinkende delen tot circa 100 μg.
Dit slib en zwaarder bezinksel komt - ook in het VGS - pas bij flinke stroomsnelheden in beweging. De concentraties in het effluent zijn dan vanzelfsprekend lager, maar de vuilvracht in de emissie is hoger. Lamellenafscheiders bieden voor deze vuilvracht een uitstekend alternatief om meerdere redenen. Deze reactie is niet bedoeld als lofzang voor afscheiders, maar... vuil wordt tegen relatief lage kosten verwijderd, metalen die nog in vaste vorm aanwezig zijn gaan niet in oplossing, enz., enz. Het is goed dat door onderzoek als dat van Berendsen de discussie over het functioneren van RWA-stelsels en de mogelijke maatregelen - onder andere lamellenafscheiders - los komt. Steeds weer geeft AQA bij beoordeling van projecten aan: let op de afstromingskarakteristieken, ontwerp afscheiders niet zo klein en niet op een minimaal debiet. Regelmatig worden afscheiders zelfs op alleen de pompovercapaciteit van 0,3 mm/h gedimensioneerd waarbij dan inderdaad de voorbezinking in het stelsel wordt veronachtzaamd. Ik heb het vermoeden dat Berendsen dit ook als uitgangspunt voor zijn onderzoek heeft genomen. Lamellenafscheiders zijn een goed alternatief voor het VGS als ze worden gedimensioneerd met voldoende kennis van de werking van het stelsel en vuiltransport. Meer onderzoek daarnaar is nodig en wordt gebillijkt door de hoge investeringen in stelsels en zuivering, maar... laten we ook gezond verstand niet buiten de overwegingen houden. Veel processen in het riool zijn met logisch nadenken en wat vaker deksels opentrekken goed inzichtelijk te maken. Installaties die toegesneden zijn op de complexe werking van stelsels en rekening houden met de variëteit in neerslag, zijn vaak duurder. Wie in 99 procent vuilverwijdering gelooft, gelooft in tovenarij. De werking van (goede) afscheiders is echter complexer dan het artikel vermeldt en ook zeer traag bezinkende delen kunnen deels worden verwijderd. De rendementen zullen echter altijd een compromis blijven tussen benodigde emissievermindering en economische haalbaarheid. Uit het onderzoek van Berendsen blijkt overigens - net als uit andere onderzoeken - dat ook het VGS zijn beperkingen heeft. De aanbeveling om eerst onderzoek te doen alvorens emissiebeperkende maatregelen te treffen is goed, maar voor het uitvoeren van beleid zullen ook algemene regels moeten kunnen worden opgesteld. Deze dienen echter wel gebaseerd te zijn op praktijkervaringen en niet alleen op rekenmodellen en moeten vervolgens voldoende getoetst worden. Maar dat geldt ook voor de aanleg van bergbezinkbassins, infiltratiesystemen enz., zeg maar: riolering in het algemeen.
16
H2O / 12 - 2007
Om nu juist voor lamellenafscheiders de leveranciers verwijderingsrendementen te laten garanderen, is een beetje krom. Nog afgezien van de vraag of waterkwaliteitsbeheerders in staat zullen zijn om de rendementen op juiste wijze te monitoren en afgezien van de zekerheid dat de kosten daarvoor de kosten van maatregelen ver zullen overschrijden. Zelfs als die afscheiders met voldoende kennis van zaken worden ontworpen en uitgevoerd. Mij lijkt de beste aanbeveling om een breed platform op te richten voor uitwisseling van kennis en praktijkervaringen over emissiebeperkende maatregelen. Met natuurlijk als tweeledig doel het ontwikkelen van afdoende oplossingen en de opbouw van een onafhankelijk kenniscentrum voor de juiste beoordeling en toepassing van die oplossingen in praktijk. Sander Brandon (directeur AQA HydraSep)
Weerwoord De heer Brandon stelt dat verzuimd is om de samenstelling van het slib in het RWA-stelsel van Elzenburg te onderzoeken. Hierdoor zijn verkeerde conclusies getrokken over de geschiktheid van de lamellenafscheider als zuiveringstechniek. In het onderzoek is het slib niet onderzocht, omdat de lozing uit het RWA het influent vormt voor een te plaatsen lamellenafscheider. Slib dat eventueel uitspoelt, is automatisch meegenomen met de bemonstering van het geloosde hemelwater. Uit de analyseresultaten is geen verband gevonden tussen regenintensiteit en vuilvracht. Omdat de afvoermogelijkheid vanuit het RWA naar het vuilwaterriool is dichtgezet, vindt geen opwerveling door het afpompen van hemelwater plaats. Door de grote berging in het RWA, dat meestal met regenwater is gevuld, functioneert het stelsel als een grote bezinkbak. Een grotere regenintensiteit heeft nauwelijks effect op de uitspoeling van slib. Voor de beoordeling of een lamellenafscheider een geschikte zuiveringstechniek is, is een onderzoek naar het slib in het RWA niet noodzakelijk. Het onderzoek was erop gericht onder de gegeven omstandigheden het effect van een lamellenafscheider op de reductie van de vuilemissie uit het RWA aan te tonen. De extra berging met bijbehorende bezinking beperkt juist de vuilemissie, waardoor een lamellenafscheider als aanvullende zuivering na het RWA op Elzenburg ongeschikt is. Verder verwijst de heer Brandon naar een onderzoek waaruit blijkt dat de voornaamste verontreinigingen gebonden zijn aan goed bezinkende delen tot circa 100 μm. Hij geeft geen bronvermelding van het aangehaalde
opinie onderzoek. Zonder over de resultaten van het onderzoek te kunnen beschikken (dit pleit voor een kennisbank!) wil ik opmerken dat algemeen bekend is dat verontreinigingen, zoals zware metalen, PAK en minerale olie, zich voornamelijk hechten aan slib of organisch materiaal (deeltjesgrootte: 0,45 - 2 μm) en niet aan het zandige gedeelte (deeltjesgrootte > 50 μm). Uit het onderzoek bleek dat zo’n 98 procent van de onopgeloste bestanddelen in het geloosde regenwater een grootte heeft die ligt tussen 0,45 en 20 μm. Deze deeltjes worden door een lamellenafscheider niet verwijderd. Omdat in het onderzochte hemelwater slechts een geringe hoeveelheid aan onopgeloste bestanddelen is aangetroffen (circa 3 mg/l), is het ook niet aannemelijk dat de deeltjes in voldoende mate flocculeren om verwijderd te kunnen worden met behulp van een lamellenafscheider. Tevens is vastgesteld dat de bindingspercentages van de verschillende verontreinigingen aan onopgeloste bestanddelen in het hemelwater van Elzenburg lager liggen dan de bindingspercentages1) zoals die landelijk worden gehanteerd. Gelet op de grootte van de aangetroffen deeltjes en de lage bindingspercentages zullen de zuiveringsrendementen van een lamellen-
afscheider voor de verschillende verontreinigingen in het hemelwater van Elzenburg laag zijn. Ik ben daarom van mening dat de conclusies over de (on)geschiktheid van een lamellenafscheider voor de onderzoekslocatie overeind blijven. De heer Brandon spreekt ook het vermoeden uit dat voor de ontwerpgrondslag van de lamellenafscheider rekening is gehouden met een te kleine dimensionering (0,3 mm/h). Deze opmerking bevreemdt mij. De dimensioneringsgrondslagen zijn in een overleg over de aanleg van een lamellenafscheider met de heer Brandon besproken. Ook is het onderzoeksrapport naar de heer Brandon gemaild. Hij heeft dus kennis kunnen nemen van de gehanteerde uitgangspunten. De grondslagen die zijn gehanteerd, zijn de uitgangspunten zoals die zijn opgesteld door de Werkgroep Riolering West Nederland en inmiddels zijn vastgelegd in de Leidraad Riolering. Uitgangspunten zijn een maatgevend debiet van 3l/s/ha (1,1 mm/h), bij een berging van vier millimeter in het stelsel. Van een ‘kleine’ dimensionering is dus beslist geen sprake.
Ik ben overigens net zoals de heer Brandon van mening dat het belangrijk is om het treffen van emissiebeperkende voorzieningen achter rioolstelsels niet alleen te baseren op rekenmodellen. Het mag duidelijk zijn, dat mijn boodschap vooral is gericht op het áltijd vooraf onderzoek doen naar het nut of onnut van dergelijke voorzieningen alvorens tot aanschaf te besluiten. Een op te richten onafhankelijk breed platform kan hierbij een belangrijk instrument zijn om te komen tot effectieve emissiebeperkende maatregelen achter rioolstelsels. Frank Berendsen NOTEN 1) Boogaard F. en T. Do (2003). Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken. Werkgroep Riolering West- Nederland.
advertentie
Oppervlaktebescherming voor drinkwaterbouwwerken Een heldere zaak! Overtuigende oppervlaktetechnologie voor drinkwaterbouwwerken Voldoet aan alle hygiene- en technische eisen Hydrolyse bestendig Beproefd en toegelaten conform regelgeving Duitse drinkwatervereniging
Neem contact met ons op voor nadere informatie
MC-Bouwchemie • Het Eek 9b • NL-4004 LM Tiel Telefoon: +31(0)344-633700 • Fax: +31(0)344-633410 • E-mail: algemeen@mc-bouwchemie.com • www.mc-bouwchemie.com
H2O / 12 - 2007
17
Cursus over REACH Het registratie-, evaluatie- en autorisatiesysteem voor chemische stoffen REACH is sinds 1 juni van kracht. In een tweedaagse cursus op 27 juni en 5 september behandelen Euroforum en Tebodin de praktische invulling ervan.
H
et doel van REACH is een hoog veiligheidsniveau voor mens en milieu te waarborgen bij het gebruik van chemische stoffen. Dit mag niet ten koste gaan van de concurrentiekracht bij de industrie. Van de REACH-gebruikers wordt verwacht dat zij de stoffenhuishouding in kaart brengen, blootstellingsscenario’s opstellen, gegevens verzamelen en beoordelen en alle relevante gegevens aan de juiste personen doorgeven. Tijdens deze cursus komen alle praktische zaken aan bod. De eerste dag (27 juni) staat in het teken van het juridische en theoretische kader van REACH. ‘s Middags wordt gekeken naar wat binnen de bedrijven moet gebeuren. De tweede cursusdag op 5 september (!) wordt gebruikt om de meegegeven taken van de eerste cursusdag te evalueren en aan de hand daarvan een actieplan voor de eigen onderneming op te stellen. De cursus vindt plaats in Utrecht. De deelnamekosten bedragen 1.699 euro. Voor meer informatie: Liesbeth van Ewijk (040) 297 49 77.
Opleidingstraject gebiedsontwikkeling Gebiedsontwikkeling lijkt de nieuwe werkwijze voor ruimtelijke projecten te zijn geworden. Publieke, private en particuliere partijen zetten zich gezamenlijk in voor duurzame combinaties van wonen, werken, wegen, water en wildernis. De Praktijkacademie in Den Haag geeft een negendaagse opleiding waarin de kennis en vaardigheden van de betrokkenen naar een hoger plan worden getild.
D
e deelnemers gaan negen dagen gezamenlijk werken aan hun eigen én andermans projecten. Deze projecten verkeren nog in de fase van de (voor)verkenning of de planstudie. De ene helft van de dag ligt het accent op kennisinteractie en -verwerking, de andere helft op praktijkinteractie, -verwerking en persoonlijke vaardigheidsontwikkeling.
18
H2O / 12 - 2007
De najaarstrajecten beginnen in september. Traject 1 wordt op 6, 7 en 21 september, 5 en 26 oktober, 9 en 23 november en 7 en 21 december gegeven. Traject 2 is op 10, 11 en 24 september, 8 oktober, 5 en 19 november, 3 en 17 december en 7 januari. De locaties wisselen; zo worden onder meer Amsterdam en Den Bosch aangedaan. De deelnamekosten bedragen 8.000 euro. Voor meer informatie: (070) 302 84 51.
Cursussen over bronbemaling en damwanden Delft GeoSystems geeft dit najaar samen met Delft GeoAcademy een aantal cursussen en workshops die betrekking hebben op de watersector.
D
Verder is er aandacht voor de verschillende modelleringsaspecten die van belang zijn bij het ontwerp van damwandconstructies. Informatie en praktijkoefeningen wisselen elkaar af. De basiscursus ‘Ontwerpen van grondlichamen’ staat voor 9 oktober op het programma. Deze cursus spitst zich toe op de programma’s MSettle en MStab. Met de eerste kunnen zettingen van de ondergrond in het één-, twee- en driedimensionale vlak worden bepaald. Met het tweede programma kan de stabiliteit in het tweedimensionale vlak worden berekend. Daardoor kan de cursist na afloop van deze cursus grondlichamen, zoals dijken, ontwerpen en de stabiliteit bepalen. De cursussen vinden plaats in Delft en kosten 525 euro. Voor meer informatie: Carla van den Kieboom of Wendy Boerhave: (015) 269 38 44.
e modellering van bronbemalingen staat op 25 september op het programma. Deze cursus gaat in op bemaling bij het slaan van een bouwput. Niet alleen verlaging van de grondwaterstand speelt dan een rol, maar ook de zetting. Daarom is inzicht in de effecten van bemaling vereist. Hiertoe is het rekenprogramma MWell ontwikkeld. De cursist krijgt inzicht in de geohydrologische en geotechnische berekeningen voor bronbemalingen en leert gebruik te maken van het programma.
Cursus innovatieve dijkversterkingen
Op 28 september volgt de basiscursus ‘Damwanden ontwerpen met MSheet volgens CUR 166’. Deze cursus is ontwikkeld om de deelnemers snel en efficiënt te leren werken met het genoemde programma.
eze cursus is bedoeld voor mensen die betrokken zijn bij het opstellen van alternatieven voor dijkversterkingsplannen, het beoordelen van deze plannen en/of het voorbereiden van het uitvoeren van deze technieken. De cursist krijgt inzicht in de dijkversterkingstechnieken die het project INSIDE (zie ook H2O nummer 11, pag. 5) heeft opgeleverd. Maar ook andere alternatieven komen aan bod. Per techniek wordt uitgelegd wat de stappen in het ontwerp zijn. Deze stappen geven inzicht in de cruciale aspecten waar deze technieken op beoordeeld moeten worden. Daardoor kan de deelnemer ook bekijken wanneer deze technieken toegepast kunnen worden.
PAO en CUR Bouw & Infra geven op 30 en 31 oktober de tweedaagse cursus ‘INSIDE en andere innovatieve dijkversterkingen’.
D
Behalve de technische aspecten van alternatieve dijkversterkingstechnieken komen ook de wettelijke aspecten aan de orde, evenals de kwaliteitsborging en - uiteraard - de kosten. De kosten voor deelname aan deze cursus bedragen 795 euro. De cursus wordt in Delft gegeven. Voor meer informatie: www.pao.tudelft.nl.
informatie / recensie ‘Coagulation and Flocculation in Water and Wastewater Treatment’ Het IWA-boek ‘Coagulation and Flocculation in Water and Wastewater Treatment’ van John Bratby is een veelomvattend overzichtswerk, dat helaas voornamelijk put uit het verleden. Het werk is bedoeld als naslagwerk voor een breed scala aan coagulatie- en flocculatietechnologie, producten, doseertechnieken en mengaspecten voor zowel de theoretische principes als de praktijktoepassingen.
H
et grondig gereviseerde werk uit 1990 is in plaats van theoretisch en wetenschappelijk meer een toegepast boek waarin de praktijk van water en afvalwaterbehandeling wordt aangestipt. In de nieuwe versie is meer ruimte voor toepassingen naast de beschrijving van basistheorie en mechanismen. Ook komen zuiveringsscenario’s om zwevende stof, troebelheid, kleur en organische stof te verwijderen door middel van coagulatie en flocculatie aan bod. Netjes ingeleid en gestructureerd worden de belangrijkste aspecten van coagulatie en flocculatie uitgelegd vanuit een chemische en procestechnologische achtergrond. Het hoofdstuk ‘Colloids and interfaces’ is een waardevol theoretisch werk, waarin duidelijk het voorkomen van deeltjes en colloïdale stoffen in waterige suspensie en de mechanismen van destabilisering, coagualtie, flocculatie, etc. worden beschreven. Onderwerpen als temperatuureffecten, ionensterkte, verwijderingmechanismen van deeltjes, colloïden en neerslagreacties van opgeloste verontreinigingen, zoals fosfaat, worden doelmatig uitgelegd. Dit basishoofdstuk is misschien wel het waardevolste deel van het boek. De theorieën en chemische beschrijvingen omtrent coagulatie en flocculatie zijn dan ook recentelijk niet gewijzigd waardoor het niet opvalt dat de referenties relatief oud (van voor 1990) zijn. Vervolgens is de insteek meer praktisch van aard. In hoofdstuk 3 wordt een beperkt overzicht gegeven van coagulanten en flocculanten voor de water- en afvalwaterbehandeling. De beschrijvingen variëren van diverse metaalzouten en polymeren tot specifieke (natuurlijke) vlokmiddelen, zoals chitosan. De beschrijving van de producten is nogal algemeen en weinig kritisch. Aspecten als toxiciteit of milieubezwaarlijkheid van producten of bijproducten (bij emulsies) komen niet aan de orde. Gezien de actualiteit van deze onderwerpen een gemiste kans. Hoofdstuk 4 en 5 beschrijven weer op een overzichtelijke manier verschillende mechanismen en toepassingen van coagulatie met metaalzouten en flocculatie met polymeren in de praktijk, waarbij de paragrafen zijn ingedeeld op basis van de te verwijderen doelcomponent. Dit geeft de selectieve lezer prettig houvast om doelgericht paragrafen te gebruiken en vervolgens doorverwezen te worden naar essentiële achtergrondinformatie of toepassingsaspecten. Het hoofdstuk over coagulatie is standaard en volledig; het hoofdstuk over polymeren is nogal algemeen en mist enkele
specifieke toepassingen, zoals combinatiedoseringen met en zonder metaalzout. Na drie algemenere praktische hoofdstukken worden in hoofdstuk 6 en 7 twee uiterst belangrijke onderwerpen voor efficiënte toepassing van coagulatie en flocculatie beschreven: de (intensieve) menging en de flocculatiezone. Dit veelal onderbelichte aspect bij dosering van vlokmiddelen wordt duidelijk en gestructureerd beschreven. Aandacht gaat uit naar de optimale mengen flocculatiecondities voor verschillende toepassingen. Het belang van hoge initiële mengenergie bij dosering en rustige omstandigheden met voldoende verblijftijden voor efficiënte vlokgroei en flocculatie wordt duidelijk aangegeven. Gezien de importantie van deze onderwerpen hadden deze hoofdstukken meer aandacht voorin het boek moeten krijgen. De hoofdstukken zijn (uit de referenties op te maken) ook maar beperkt geactualiseerd, terwijl op dit vlak recentelijk veel onderzoek is verricht, bijvoorbeeld in de verwijdering van natuurlijke organische materialen en vergaande fosfaatverwijdering uit rwzi-effluent. Het hoofdstuk ‘Testing and control of coagulation and flocculation’ is vanuit wetenschappelijk oogpunt interessant vanwege de accurate beschrijving van allerlei testapparatuur en protocollen voor het uitvoeren van verschillende coagulatie- en flocculatietesten. Het hoofdstuk sluit af met een paragraaf over meet- en regelsystemen voor
Een groep jonge, gepromoveerde watertechnologen geeft in dit vaktijdschrift een kritisch oordeel over internationale vakliteratuur. De recensenten zijn Jelle Roorda, Arjen van Nieuwenhuijzen, Bas Meijer, Adriaan Mels, Herman Evenblij, Jeroen Langeveld, Jasper Verberk en Merle de Kreuk.
coagulatie en vlokvorming, een waardevol en interessant stuk werk dat meer aandacht had mogen hebben in de vorm van een eigen hoofdstuk. De referenties voor deze paragraaf zijn nogal beperkt en verouderd; wat impliceert dat er weinig aandacht aan is besteed. Jammer, maar het boek is dan ook al 400 pagina’s dik. Het boek eindigt met een hoofdstuk in een bijlage over toepassing van coagulanten en flocculanten in de slibverwerking. De reden dat dit hoofdstuk als appendix wordt gebruikt, is niet duidelijk. Men kan zich ook afvragen of de slibverwerking niet in een apart boekwerk moet worden beschreven. Hier valt deze bijdrage enigszins in het niet, terwijl wel degelijk relevante informatie beschreven wordt.
Eindoordeel ‘Coagulation and Flocculation in Water and Wastewater Treatment’ is een interessant basiswerk, maar misschien is de oude editie wel even goed, want de revisie heeft maar beperkt nieuwe informatie opgeleverd. De nieuwe referenties zijn relatief beperkt en oud, terwijl de afgelopen jaren veel nieuwe inzichten zijn vergaard met name uit onderzoek naar vergaande coagulatie in de nabehandeling van rwzi-effluent. Het algemene oordeel luidt dan ook: een nuttig basiswerk en daar waar actueel goed te gebruiken in de praktijk, maar helaas niet overal volledig. Arjen van Nieuwenhuijzen (Witteveen+Bos) ‘Coagulation and Flocculation in Water and Wastewater Treatment’ tweede editie van John Bratby (ISBN 1843391066), 450 pagina’s. De prijs bedraagt 120 euro, IWA-ledenprijs 90 euro.
H2O / 12 - 2007
19
verenigingsnieuws Bijeenkomst over vergaande zuivering
WATERCOLUMN
Europa moet innoveren: Nederland vóórop
H
O = G6. Een nieuwe scheikundige formule denkt u? Maakt u zich geen zorgen. Het zijn slechts indicaties voor ons drinkwater. Vrijwel nergens ter wereld is drinkwater zo Gezond en Goedkoop als hier. Géén Gezeur, Géén Gewichtig sjouwwerk. Drinkwater wordt thuis bezorgd: van Amsterdam drie hoog achter tot in de Achterhoek én op de Wadden. 2
Dat goede water danken wij aan onze voorouders, aan hun inzichten over volksgezondheid. Zij bouwden watertorens, pompstations en steeds ingenieuzere zuiveringsinstallaties. In onze schaarse ruimte planden zij grondwaterwingebieden en zoetwaterbekkens als het IJsselmeer, de Biesbosch en Panheel, alsook diepinfiltratie en opslag in de duinen. Zij lieten ons een distributiestelsel van 116.000 kilometers buizen na. Tenslotte namen zij de kosten hiervoor voor hun rekening. Inmiddels leven wij in de 21e eeuw. Drinkwater staat wereldwijd steeds hoger op de politieke agenda’s. In Singapore denken ze aan een afsluitdijk, in Libië aan waterinfiltratie in duinbassins en het jubilerende Aruba werkt aan de allermodernste ontziltingsinstallatie. Ook is wereldwijd een veldslag gaande in de waterzuivering, zowel bij drinkwaterbereiding als afvalwaterbehandeling. Op allerlei fronten wordt vooruitgang geboekt. De noodzaak van onderzoek is er vanwege volksgezondheidsinnovaties, waardoor medicijnen steeds specifieker en krachtiger worden: de diffuse bronnen. In de landbouw bestaat voor de groeiende wereldbevolking een schreeuwende behoefte aan zoet water en aan gewassen die in brak water gedijen. Europa zou de toon kunnen zetten. De Kaderrichtlijn Water onderstreept die noodzaak. Het 7e Kaderprogramma Technologie biedt ruimschoots middelen: 51 miljard euro. Voor méér stoffen dan ooit tevoren wil Europa oplossingen. Bij voorkeur komen ze niet in waterbronnen terecht of moeten ze verwijderd kunnen worden. Binnen Europa kan Nederland het voortouw nemen én - in het verlengde van het op 16 oktober te openen TTI-Water - als trekker van een Joint Technology Initiative, focussen op nieuwe innovaties: waterzuiveringen, brak watergewassen en terugdringing van vergunningplichtige lozingen en diffuse bronnen.
20
H2O / 12 - 2007
Agenda Onderstaand vindt u de gezamenlijke agenda van NVA en KVWN van vergaderingen, congressen en andere bijeenkomsten. Informatie voor deze agenda kan worden aangeleverd bij het KVWN/NVAbureau: (070) 414 47 78. 21 juni
symposium NVA-programmagroep 3 ‘Vergaande zuivering, wat kan en wat wil je ermee?’ Nederhorst ten Berg 5 september
workshop KVWN-commissie Watervoorziening over klimaatverandering Nieuwegein 9-12 oktober
IWA-congres over duurzaam waterhergebruik Antwerpen 30 november
najaarsvergadering KVWN/NVA Amsterdam
Oproep voor een bijdrage aan de IWA-nieuwsbrief Geïnteresseerden worden opgeroepen een bijdrage te leveren aan de IWA-nieuwsbrief Diffuse Pollution (nummer 27, uit te brengen in juli). Een bijdrage van circa een halve pagina wordt op prijs geteld. De inhoud van de nieuwsbrief is gericht op aanpak van diffuse emissies, van onderzoek via beleid tot uitvoering. Via de nieuwsbrief kunt u aandacht vragen voor nieuwe ontwikkelingen, projecten, samenwerking, artikelen en publicaties. Eerste reacties graag naar Arno van Breemen (arno.breemen@ivw.nl) met in eerste instantie alleen de vermelding van het idee of voorstel. De kopijsluiting is op 29 juni.
Met de snelheid van een rollercoaster uit Walibi moet dat lukken: G6.
Daar het een Engelstalige nieuwsbrief is, de tekst graag ook in het Engels aanleveren. Wilt u de kernboodschap zoveel mogelijk in de eerste regels tekst verwerken?
Theo Schmitz (Vewin)
Voor meer informatie: (0320) 29 95 34.
In samenwerking met STOWA en Waternet verzorgt programmagroep 3 van de NVA op 21 juni op de rwzi Horstermeer in Nederhorst ten Berg een bijeenkomst over de stand van zaken rond de Kaderrichtlijn Water. Hierbij is aandacht voor het afwegingsproces van maatregelen, de gebiedsprocessen en de actuele ontwikkelingen met betrekking tot nutriënten- en prioritaire stofnormen. Tevens worden (onderzoeks)resultaten van de diverse technieken toegelicht. De sprekers zullen hun visie geven of een ‘vergaande effluentkwaliteit’ haalbaar is, waar en wanneer dat nuttig is en aan welke randvoorwaarden dan voldaan moeten worden. Tijdens de dag krijgen de deelnemers in groepjes een korte rondleiding in de proefhal waarin diverse pilotinstallaties opgesteld staan. Deze onderzoeksopstellingen hebben als doel een vergaand gezuiverde effluentkwaliteit te produceren voor nutriënten, zware metalen en organische microverontreinigingen. Er worden posterpresentaties verzorgd van circa tien (technologische) projecten of onderzoeken van onder andere diverse zandfiltratietechnieken. De deelnemers worden uitgenodigd om een oordeel te geven over de technologie aan de hand van een korte SWOT-analyse. In de discussie wil de organisatie interactief werken naar een volgende bijeenkomst in het najaar als de eerste afwegingen zijn gemaakt. Hoe vallen deze uit, welke keuzes zijn gemaakt, wat gaf de doorslag, zijn ze vergelijkbaar? De dag is bedoeld voor zuiveringsbeheerders, technologen en waterbeheerders (ecologen) die meer willen weten over wat de ‘nieuwe’ technieken presteren en welke voor- en nadelen eraan kleven. Voor meer informatie: www.nva.net.
Vooraankondigingen Op 5 september houdt de Commissie Watervoorziening van de KVWN in het Waterhuis in Nieuwegein een workshop over klimaatverandering. Op 18 september verzorgt de gemeenschappelijke KVWN/NVA-programmagroep Waterketen een bijeenkomst over afkoppelen in optimalisatiestudies. Deze bijeenkomst stond aanvankelijk gepland voor 7 juni. De NVA-programmagroep bestuurlijk/ juridisch gaat ergens in het najaar een bijeenkomst organiseren over de Europese regelgeving.
verenigingsnieuws Nieuwe leden vanaf 1 maart tot en met 24 mei De NVA heeft de volgende nieuwe leden kunnen verwelkomen:
Hans Aalderink (Arcadis), Ruben Dahm (Arcadis), Cees-Anton van den Dool (Nelen & Schuurmans), Rien van Dullemen (Waterschap Zeeuwse Eilanden), Reina Groen (Provincie Flevoland), Leon Hermans (TU Delft), Liesbeth Hersbach (Nelen & Schuurmans), Jeroen Hulzebos (Yacht), Folkert de Jager (Vitens-Evides Internationaal), Eric-Jan Langkamp (Evers en Manders Consult), Eric Neuteboom (Melspring), Martine Poolman (promotieonderzoek TU Delft), Sandra Roovers BSc (Ingenieursbureau van Kleef ), Gert Stam MSc (Royal Haskoning), Eric Stokebrook (Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard), Carlijn van Tijen (Provincie Limburg), Ebbing van Tuinen (Witteveen+Bos) en Karina Vink (MH Nederland).
Ria Doedel (WML), Ad Govers (PWN), Judith Kolen (Waternet), Franco Moonen (Brabant Water), Floris van Nouhuys (student), Lida Schelwald-van der Kley (Schelwald-van der Kley/Envision), Werner Tiemissen (ingenieursbureau Kurstjens) en AnneMarie van Wezel (Kiwa Water Research).
Eric-Jan Langkamp.
Martine Poolman.
Ruben Dahm.
Ria Doedel.
Carlijn van Tijen.
Ebbing van Tuinen.
Ad Govers.
Reina Groen.
Karina Vink.
AnneMarie van Wezel.
Bij de KVWN zijn de volgende nieuwe leden ingeschreven:
Marc Brouns (Waterleiding Maatschappij Limburg), Maaike Buysse-Hendriks (DHV),
Wateropleidingen tekent samenwerkingsovereenkomst Op 6 april is Wateropleidingen een samenwerking aangegaan met de Inspectiedienst van het Ministerie van VROM (namens de Staat der Nederlanden), de Politieacademie en de Bestuursacademie Nederland. Het doel van deze samenwerking is om een samenhangend stelsel van opleidingen voor onder meer buitengewone opsporingsambtenaren te realiseren. In Nederland zijn op dit moment ongeveer 300 buitengewone opsporingsambtenaren in de watersector werkzaam (op een totaal van ongeveer 2.000). Het huidige stelsel voor deze ambtenaren zal waarschijnlijk nog dit De ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst door Wateropleidingen, de Inspectiedienst van VROM, de Politieacademie en de Bestuursacademie Nederland.
jaar wijzigen, gericht op verhoging van de professionaliteit. Zowel de voorstellen voor de stelselwijziging als de voorstellen voor de verhoging van de professionaliteit zijn neergelegd in het document ‘De boa voor de milieuhandhaving beter benut’ van het Landelijk Overleg Milieuhandhaving. Het vijfjaarlijks terugkerende CITO-examen zal verdwijnen en plaatsmaken voor een systeem van permanente bij- en herscholing. Wateropleidingen zal vooral betrokken zijn bij de ontwikkeling en uitvoering van de permanente bij- en herscholing voor de buitengewone opsporingsambtenaar voor water, die in de loop van 2008 gaat beginnen. Voor meer informatie: Ronald Hoorman (030) 606 94 13.
Nieuwe cursusbrochure 2007-2008 De nieuwe kleurrijke cursusbrochure van Wateropleidingen voor het seizoen 20072008 is uit. Naast de bekende titels op het gebied van drinkwater, waterbeheer, riolering en afvalwaterzuivering zit de brochure vol nieuwe cursustitels. Alle opleidingen en cursussen van Wateropleidingen kunnen ook in-company uitgevoerd worden. Het voordeel hiervan is dat zowel de inhoud en doelstellingen als de uitvoering afgestemd worden op de specifieke wensen.
Jubileummiddag Raad van Bijstand De Nederlandse drinkwatersector speelt al vele tientallen jaren een vooraanstaande rol op het gebied van waterkwaliteitsbewaking. Een belangrijke ontwikkeling in dat opzicht was de oprichting van de Raad van Bijstand van in Kiwa-verband samenwerkende waterleidinglaboratoria, afgekort de Raad van Bijstand. Deze werd in 1947 opgericht en is altijd de denktank en het kwaliteitsgeweten van de bedrijven geweest. De Raad van Bijstand is inmiddels overgegaan in de Adviesgroep Waterkwaliteit, maar zou dit jaar 60 jaar hebben bestaan. Daar wordt bij stilgestaan tijdens een jubileummiddag op 20 juni. Het programma zal bestaan uit een terugblik op 60 jaar waterkwaliteitsbewaking en de prominente rol die de Raad van Bijstand daarin vervulde. Daarnaast zal worden ingegaan op de huidige en toekomstige waterkwaliteitsbewaking. Aansluitend zal een maaltijd worden geserveerd, zodat deze zaken nog verder kunnen worden besproken met de (oud-)collega’s. Voor meer informatie: (030) 606 97 40.
Wilt u een brochure ontvangen of heeft u vragen, bel (030) 60 69 400 of stuur een bericht naar info@wateropleidingen.nl.
H2O / 12 - 2007
21
Besparen op productieverliezen?
Met Real TPI van ABB verhoogt u uw productie-efficiency! Efficiency is belangrijk binnen uw productiebedrijf. Toch gaat gemiddeld zo’n 30 tot 40% van uw kostbare productietijd verloren. Real TPI is een systeemonafhankelijk softwarepakket dat automatisch uw productie-efficiency meet en analyseert. Het geeft in heldere rapporten aan hoe het zit met uw KPI’s en waar knelpunten zitten. Zo heeft u altijd, op elk gewenst moment, accurate en real-time inzicht in uw productie-efficiency. Onmisbaar bij het nemen van de juiste beslissingen. ABB levert u naast de juiste tool ook de bijbehorende ondersteuning en training bij het verbeteringsproces. Aangezien wij overtuigd zijn van ons kunnen, doen wij dit op basis van een prestatiecontract: no cure – no pay! Wilt u weten hoeveel u kunt besparen, neem dan vrijblijvend contact met ons op.
ABB b.v. Mon Plaisir 40 4879 AN Etten-Leur Tel. +31 (0)76 5086200 E-mail info@nl.abb.com Website www.abb.nl
platform
Matthijs Bonte, Witteveen+Bos Josie Geris, Vrije Universiteit Amsterdam Harold van Dijk, Waterschap Aa en Maas Vincent Post, Vrije Universiteit Amsterdam
Brabantse wijst opnieuw in beeld Wijstgronden zijn gebieden waar ijzerrijk grondwater door een ondoorlatende breuk in de ondergrond opkwelt. Deze gebieden zijn uniek in Nederland en Europa en komen voor rondom de Peelhorst in Noord-Brabant. In het kader van de Brabantbrede reconstructieopgave heeft Waterschap Aa en Maas zich ten doel gesteld de herstelmogelijkheden van de Brabantse wijstgronden te onderzoeken. Deze opgave is medio 2006 nader gespecificeerd en door adviesbureau Witteveen+Bos uitgewerkt. In dit onderzoek zijn de wijstgebieden binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas (Aa en Maas-gebied) door middel van een GIS-analyse en veldmetingen gekarteerd. De studie moet inzicht geven in de herstelkansen. Dit onderzoek is één van de pijlers waarop de provincie Noord-Brabant in samenspraak met alle belanghebbenden het beleidskader aangaande aanpak van bescherming en herstel van wijstgebieden vaststelt. In dit artikel worden het fenomeen wijst, de karteringswerkwijze en resultaten van het onderzoek besproken en de generieke herstelmogelijkheden voor wijst toegelicht.
W
ijst is ijzerrijke kwel veroorzaakt door een slecht doorlatende breuk in de ondergrond. De breuk kan het grondwaterstromingspatroon op een aantal manieren beïnvloeden: door versmering van klei of leemlaagjes langs het breukvlak, door de chemische neerslag van ijzeroxide langs het breukvlak (ijzeroerAfb. 1: Schematische weergave wijstgronden1).
banken) of door een overgang van relatief goed doorlatende afzettingen naar fijn en relatief slecht doorlatend zand. Alle drie deze aspecten hebben tot gevolg dat grondwater omhoog wordt gestuwd en naar maaiveld of sloten opkwelt. Dit is schematisch weergegeven in afbeelding 1.
De combinatie van breuken en kwel maakt wijst tot een zeldzaam verschijnsel met geologische, hydrologische, ecologische, cultuurhistorische en aardkundige waarden. De bekendste breuken in Noord-Brabant zijn de Peelrandbreuk en de Milheezebreuk. Wijst heeft een specifieke waterkwaliteit met onder andere een hoog ijzergehalte en lage concentraties van voedingsstoffen zoals nitraat en fosfaat. Hierdoor is wijst bijvoorbeeld vaak te herkennen aan de roestbruine verkleuring in sloten. Door de lage concentratie van voedingsstoffen en het hoge ijzergehalte heeft het opkwellende grondwater een positieve invloed op de ecologische waterkwaliteit van ontvangend oppervlaktewater. Overige visuele kenmerken van wijstgronden zijn hoogteverschillen, natte gronden en de patronen van wegen en waterlopen. Karakteristieke vegetatiesoorten voor wijstgebieden zijn het dotterbloemverbond (Calthion palustris), moerasspireaverbond (Filipendulion), verbond van stijve zegge (Caricion elatae), verbond van bittere veldkers en bronkruid (CardaminoMontion), verbond van els en vogelkers (Alno-Padion) en het elzenzegge-elzenbroek (Carici elongatae-Alnetum). Doordat de kwel optreedt aan het stroomopwaarts gelegen deel van een breuk, zijn juist de topografische hogere gebieden in het landschap nat.
H2O / 12 - 2007
23
Doel van de kartering In 2003 is voor het beheergebied van het voormalige Waterschap De Aa (Aa-gebied) een inventarisatie uitgevoerd van de wijstgebieden2). De begrenzing van de wijstverschijnselen heeft tot veel discussies geleid. Eén van de discussies was met name gericht op wijstgebieden die in gebieden lagen waar geen breuk bekend was of wijstgebieden nabij beekdalen. Een andere discussie betrof de zogeheten stippels. Dit zijn ijzerconcreties (tot enkele decimeters groot) die worden aangetroffen aan het maaiveld bij stuifduinen. Beide gebieden zijn in dit onderzoek uitvoerig in het veld onderzocht. Binnen de reconstructieopgave heeft Waterschap Aa en Maas afgesproken om op onafhankelijke wijze de betrouwbaarheid van de destijds gekarteerde potentiële wijstgebieden na te gaan en de kartering uit te breiden voor het gehele beheergebied, inclusief het beheergebied van het voormalige Waterschap De Maaskant (Maaskantgebied). Om te bepalen hoe betrouwbaar de geïnventariseerde wijstgronden zijn en wat de kansen zijn voor herstel, heeft Witteveen+Bos in samenwerking met de Vrije Universiteit Amsterdam en Piet van Rooijen Geologische Adviezen eind 2006 een nadere inventarisatie van de wijstgebieden uitgevoerd. Het onderzoek bestond uit drie fasen: een GIS-analyse om de bestaande kartering uit te breiden met het voormalige Maaskantgebied, een veldkartering om de wijstgebieden te verifiëren en beter te begrenzen én een inventarisatie van de herstelkansen van de wijstgronden.
GIS-analyse De eerste stap van de kartering bestond uit een GIS-analyse van gebieden in het voormalige Maaskantgebied waar mogelijk wijst voorkomt. Eerst zijn gebieden geselecteerd op basis van de ligging van de breuk en waar sprake is van een kwelsituatie. Vervolgens is een driedeling aangebracht die de waarschijnlijkheid van wijst weergeeft (waarschijnlijk, mogelijk of geen wijst). De driedeling is opgesteld door puntentelling op basis van grondwatertrappen kartering, historisch kaartmateriaal (19e en 20e eeuw), bodemtype, voorkomen van roestverschijnselen, maaiveldverkleuringen op luchtfoto’s en de mate van ontwatering. Tabel 1 geeft de basis weer van deze puntentelling. Uit deze analyse kwamen 18 gebieden naar voren waar waarschijnlijk of mogelijk sprake is van wijst in het voormalige Maaskantgebied. Tijdens het veldprogramma zijn de gebieden bezocht. Toen bleek dat de gebieden die hoog scoorden vrijwel alle wijstkenmerken hadden. Een aantal gebieden dat laag scoorde, is ter verificatie van de gebruikte methode tevens bezocht. In deze gebieden werden geen wijstkenmerken aangetroffen.
Een typische wijstsloot. Tabel 1: Criteria classificatiegebieden.
criterium
historische situatie drainagestelsel/ ontwatering aanwezigheid gleyverschijnselen verkleuring op luchtfoto’s COLN-klasse gemiddelde laagste grondwaterstand veen aanwezig
sterke aanwijzing geen wijst (score = -1)
mogelijk wijst (score = 0)
sterke aanwijzing wijst (score = 1)
n.v.t.
niet nat
nat/drassig/veen
n.v.t.
matig/weinig
intensief
n.v.t. vrijwel niet aanwezig klasse > 100 cm -mv
niet aanwezig matig tot zwak klasse < 100 cm -mv
aanwezig sterk klasse < 50 cm -mv
GLG > 100 cm -mv
GLG < 100 cm -mv veen niet aanwezig
GLG < 50 cm -mv veen wel aanwezig
Afb. 2: Het temperatuurprofiel.
Veldkartering Tijdens de veldkartering zijn de 18 gebieden uit het voormalige Maaskantgebied en 21 gebieden uit het beheergebied van het voormalige Waterschap De Aa bezocht. De 17 gebieden uit het Aagebied die in 2003 gekarteerd zijn2), zijn in deze studie niet
24
H2O / 12 - 2007
bezocht, omdat hier geen twijfel over de aanwezigheid van wijst was. De wijstgebieden zijn in het veld gekarteerd op basis van visuele kenmerken, zoals kwel tot aan maaiveld, kwel in slootjes (roodkleuring, microfilm, ijzerneerslag), door het meten
van de waterkwaliteit van het oppervlaktewater (elektrische geleidbaarheid slootwater, veldmetingen van ijzer- en nitraatconcentratie) en door het meten van de temperatuur van de waterbodem en slootwater in sloten loodrecht op de breuk.
platform De temperatuurprofilering vormde een essentieel onderdeel van de wijstkartering. Dit is een door de Vrije Universiteit Amsterdam ontwikkelde methode waarbij met een prikstok tot circa een halve meter in de slootbodem wordt geprikt en de temperatuur wordt gemeten3). Het principe van de metingen berust op het gegeven dat de temperatuur van grondwater minder wordt beĂŻnvloed door seizoensfluctuaties dan oppervlaktewater. Temperatuursvariaties van het grondwater direct onder de slootbodem zijn een indicatie voor kwel. In de winter is de temperatuur in de slootbodem waar kwel optreedt, relatief hoog, omdat relatief warm grondwater door opwaartse verticale stroming naar het oppervlak wordt gebracht. In de zomer is de situatie juist omgekeerd en kunnen kwelzones herkend worden als koude anomalieĂŤn. Afbeelding 2 geeft een voorbeeld van een temperatuurprofiel gecombineerd met metingen van de ijzer- en nitraatconcentratie in het oppervlaktewater. Het wijstgebied wordt gekenmerkt door de hogere temperatuur van de slootbodem. Opvallend is dat de wijstgebieden vaak niet geheel samenvallen met de hogere concentraties van ijzer en lagere concentraties van nitraat. Dit komt door stroming in de sloot en de binding van fosfaat (en andere voedingsstoffen) aan het in het uittredende grondwater opgeloste ijzer. De piek in ijzerconcentratie en het dal in nitraatconcentratie loopt dus achter op de ligging van het wijstgebied. Dit geeft het nut van de temperatuursmetingen goed aan: als de ligging van het wijstgebied wordt gebaseerd op fysieke en chemische kenmerken van de sloten, wordt het gebied niet goed begrensd. Tijdens het veldonderzoek zijn 39 gebieden bezocht: in 23 gebieden bleek sprake te zijn van een wijstgebied. Samen met de 17 wijstgebieden waar geen twijfel over bestond, zijn er dus 40 wijstgebieden in Noord-Brabant gekarteerd. Afbeelding 3 toont het resultaat van de wijstkartering.
Afb. 3: Het resultaat van de wijstkartering. Tabel 2: Effectiviteit van de herstelmaatregelen.
maatregel
binnen wijstgebied herstel breuk dempen sloten in wijstgebied verondiepen sloten bij toenemende kwel peilopzet in wijstgebied buiten wijstgebied peilopzet buiten wijstgebied terugdringen ontwatering infiltratiegebied bescherming waterkwaliteit infiltratiegebied tegen verontreinigingen aanleggen bufferzones rondom wijstgebied met peilopzet idem, extensivering landbouw stopzetten grotere grondwateronttrekkingen
Inventarisatie herstelkansen
grondwaterstand
effect op hoeveelheid diepe kwel
kwaliteit grondwater
effectiviteit (totaal)
++ + + +
++ 0 -
+ + -
++ + --
+
+
+
+
+
+
0
+
0
0
+
+
0 0
0 0
0 +
0 +
+
++
+
++
Door middel van een indicatieve grondwatermodellering is het effect van een aantal maatregelen doorgerekend. Deze modellering is uitgevoerd met een grondwatermodel van de Bakelse Plassen en wijstgebieden bij Geeneneinde4),5). De resultaten van de berekeningen is samengevat in tabel 2. Uit de berekening blijkt dat herstel van wijstgronden kansrijk is bij herstel van het oorspronkelijke hydrologische systeem. Dit betekent dat een toename van de kweldruk een voorwaarde is om grondwaterstanden te laten stijgen. Indien grondwaterstanden stijgen door peilopzet, wordt de kweldruk juist verminderd en dit kan een averechts effect hebben6). De kweldruk kan worden hersteld door herstel van de breuk (bijvoorbeeld door het plaatsen van een kwelscherm), maar met name door maatregelen buiten het wijstgebied: bescherming infiltratiegebieden, terugdringen grondwateronttrekkingen en peilopzet in intermediaire gebieden (tussen
H2O / 12 - 2007
25
infiltratie- en kwelgebied). De effectiviteit van deze maatregelen hangt af van de lokale hydrologische omstandigheden. Herstelkansen van typische wijstvegetatie zijn afhankelijk van de mogelijkheden om de water- en bodemkwaliteit te verbeteren. Herstel van vegetatie op locaties die in landbouwkundig gebruik zijn geweest, zal als gevolg van in de bodem opgebouwde voorraad aan voedingsstoffen een (veel) langere periode vergen. Aanvullend kan op deze locaties het verwijderen van de bouwvoor als maatregel noodzakelijk zijn om een verschraling van de bodem te realiseren. Extensivering van de landbouw kan ook bijdragen tot herstel van de wijstgebieden. De maatregelen moeten worden gezien als mogelijkheden. De verschillen in landgebruik en geohydrologische situatie van gebied tot gebied betekenen dat maatwerk bij het herstel van wijstgronden vereist is.
Conclusies De gekozen werkwijze blijkt succesvol voor de kartering van de wijstgronden in het oostelijke deel van Noord-Brabant. Temperatuurmetingen zijn nog niet veel toegepast in Nederland voor kwelkarteringen en blijken zeer goed bruikbaar. De meetresultaten van dit onderzoek zijn bemoedigend en tonen
dat kleine variaties in kwelintensiteit goed zijn waar te nemen. Deze wijstkartering is de basis voor het provinciale plan van aanpak en prioritering ten aanzien van de bescherming en het herstel van de wijstgebieden. Op basis van deze beleidstudie zal, na vaststelling, verder worden gegaan met het herstel van wijst op projectniveau. Hierbij valt te denken aan kleinschalige herstelprojecten, maar ook aan aanvullend onderzoek om de intrekgebieden van wijstgebieden te karteren. Uit de beoordeling van de herstelmogelijkheden blijkt immers dat met lokale maatregelen een beperkt resultaat behaald kan worden voor het herstel van de kweldruk en dat herstel vooral wordt behaald door een regionale aanpak.
1) De Groot E. (1987). Beheerplan wijstgronden. Staatsbosbeheer. 2) Waterschap De Aa (2003). Brabantse wijstgronden in beeld. 3) Bense V. (2004). The hydraulic properties of faults in unconsolidated sediments and their impact on groundwater flow. Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam pag. 61-89. 4) Witteveen+Bos (2005). Geohydrologische onderzoek inzake watertoets IGP Bakel-Milheeze Noord. In opdracht van De Peelhorst Zand & Grint. 5) Van Wee T., M. Bonte, M. Kerkhoff en Y. Graafsma (2006). Het nut van geohydrologisch onderzoek in de Peel. H2O nr. 14/15, pag. 14-17. 6) Lucassen E. en J. Roelofs (2005). Vernatten met beleid: lessen uit het recente verleden. Natuurhistorisch maandblad nr. 94, pag. 211-215.
Essentieel voor het herstel van de wijstgronden zijn adequate beleidskaders bij betrokken overheden (provincie, waterschap en gemeenten). De provincie Noord-Brabant werkt momenteel aan een instrumentenkoffer, waarin mogelijke beleidskaders en maatregelen voor wijstherstel op een rij worden gezet. In de loop van de komende jaren zullen de Brabantse wijstgronden, na vaststelling van de beleidskaders, actief in het veld worden beschermd en hersteld. LITERATUUR
advertentie
DynaSand®: het enige HFKWH FRQWLQX ]DQGÀ OWHU
Nordic Water Benelux BV Van Heuven Goedhartlaan 121 1181 KK Amstelveen T +31(0)20 5032691 F +31(0)20 6400469 www.nordicwater.nl info@nordicwater.nl
GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT
Wereldwijd zijn er al meer dan 20.000 units geplaatst.
26
Continu zandfilter voor
Biologisch filter voor
drinkwater proceswater, koelwater oppervlaktewater afvalwater grondwater fosfaatverwijdering
nitrificatie denitrificatie
H2O / 12 - 2007
Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.
010 - 4274180
platform
Hanneke Schuurmans, Universiteit van Utrecht Marc Bierkens, Universiteit van Utrecht/TNO Bouw en Ondergrond
Belang van betere neerslaginformatie voor hydrologen Neerslag is één van de belangrijkste invoervariabelen voor hydrologische modellen, aangezien neerslag een direct effect heeft op de berekende hoeveelheid bodemvocht, afvoer en grondwateraanvulling. Bij veel hydrologische modelstudies wordt echter gebruik gemaakt van één, hooguit een handvol regenmeters, zelfs als men geïnteresseerd is in de ruimtelijke verdeling van deze hydrologische variabelen. Is het terecht dat zo weinig regenmeters worden gebruikt? En kunnen hydrologen ook neerslaggegevens van stations buiten het interessegebied gebruiken? Om dergelijke vragen te kunnen beantwoorden, is het in de eerste plaats van belang inzicht te hebben in de ruimtelijke variabiliteit van neerslag. In de tweede plaats is het van belang de gevoeligheid van hydrologische modellen voor de neerslag te onderzoeken. In dit artikel laten we een casestudie zien van een poldergebied bij Utrecht waar in de periode maart-oktober 2004 gedetailleerd de neerslag gemeten is. Verschillende neerslagscenario’s, uiteenlopend van één neerslagstation buiten het studiegebied tot een zeer gedetailleerd ruimtelijk patroon van de neerslag binnen het studiegebied, dienen als invoer voor een ruimtelijk gedistribueerd hydrologisch model. Getoond worden het effect hiervan op bodemvocht, grondwaterstand en afvoer.
D
e ruimtelijke variabiliteit van neerslag hangt sterk af van het buitype. In de meteorologie
worden twee buitypen onderscheiden: stratiforme en convectieve neerslag. Stratiforme neerslag wordt gekenmerkt
Afb. 1: Netwerk van regenmeters binnen Nederland, alsmede de posities van de twee regenradars (plus experimenteel regenmeternetwerk in de Lopikerwaard, slechts gedurende 2004 aanwezig).
door langgerekte gesluierde bewolking, het meest voorkomende buitype in Nederland. Convectieve neerslag kenmerkt zich door de vaak hoge neerslagintensiteit en het lokale karakter. Dergelijke (onweers)buien komen regelmatig voor in de zomer.
Meten van neerslag Inzicht krijgen in de ruimtelijke verdeling van neerslag is lastig. Met regenmeters kan vrij nauwkeurig worden bepaald wat er gevallen is, maar dit is slechts representatief voor één locatie. Op de kaart is aangegeven welke neerslaginformatie binnen Nederland bij het KNMI aanwezig is. Een automatisch netwerk, bestaande uit 35 meetstations, meet elke tien minuten de hoeveelheid gevallen neerslag. Daarnaast is er in Nederland een groot aantal vrijwilligers (circa 330) dat elke dag om 08.00 Universal Time (09.00 uur wintertijd, 10.00 uur zomertijd) de hoeveelheid gevallen dagelijkse neerslag afleest en doorgeeft aan het KNMI. Op de kaart zijn ook de posities van de twee radars (De Bilt en Den Helder) te zien. Radarbeelden van neerslag kennen wij allemaal van het weerpraatje na het journaal of van het internet (www.buienradar.nl). Deze beelden geven ons in tegenstelling tot de regenmeters een beter ruimtelijk beeld. Radar meet echter geen neerslag,
H2O / 12 - 2007
27
maar teruggekaatste elektromagnetische straling, wat omgerekend kan worden naar een neerslaghoeveelheid. Deze omrekening gaat gepaard met onzekerheid die onder andere wordt veroorzaakt door het optreden van verschillende buitypes. Daarnaast neemt de nauwkeurigheid af met de afstand van de radar. De beste radarbeelden in de zin van absolute neerslag zijn beelden van 24 uursneerslag. Voor deze beelden kan namelijk een correctie worden gemaakt op basis van het vrijwilligersnetwerk. Dit 24 uursradarbeeld is een operationeel product van het KNMI en is in deze studie gebruikt. De ruimtelijke resolutie van deze beelden is 2,5 km bij 2,5 km. Hoewel verspreid over Nederland het aantal regenmeters er indrukwekkend uitziet, is aan de hand van deze gegevens nog geen informatie af te leiden over neerslagvariabiliteit over afstanden korter dan circa 20 kilometer. Om dit inzicht wel te krijgen, hebben de universiteiten van Utrecht en Wageningen in 2004 een netwerk opgezet van 30 regenmeters binnen een gebied van 15 km bij 15 km in de Lopikerwaard, ten westen van Utrecht (zie afbeelding 1). Een dergelijk dicht netwerk van regenmeters is vrijwel uniek in de wereld.
Afb. 2: Totale neerslag gedurende studieperiode (maart-oktober 2004) in millimeters van de zes scenario’s. Ruimtelijk uniforme scenario’s hebben slechts één waarde, ruimtelijk variabele scenario’s een range van waarden.
Afb. 3: Ruimtelijk patroon van de totale neerslag gedurende studieperiode (maart-oktober 2004) voor de twee ruimtelijk variabele scenario’s.
Interpolatie Om op basis van de 30 regenmeters toch een vlakdekkende neerslagkaart te maken met een hoge resolutie (bijvoorbeeld 100 bij 100 meter) is gebruik gemaakt van geostatistiek. Geostatistiek is de algemene naam voor allerhande statistische methoden die ons kunnen helpen bij geografische (ruimtelijke) problemen. Een veelgebruikte geostatistische interpolatietechniek is Kriging, vernoemd naar de Zuid-Afrikaanse mijnbouwkundige D.G. Krige. Met deze techniek kan voor elk punt in de ruimte een schatting worden gemaakt van de neerslag. Hierbij wordt een gewogen gemiddelde berekend: elk van de omliggende regenmeters krijgt een gewicht toegekend. Dit gewicht is afhankelijk van correlatie van de meetpunten als functie van de afstand tussen de meetpunten. Naast de verwachtingswaarde van de neerslag voor elke locatie geeft deze techniek ook de onzekerheid (standaard fout) van de verwachting. Dit laatste is informatie die met vaak toegepaste methoden als inverse afstand of thiessen polygonen niet wordt verkregen. Op deze manier kunnen we vlakdekkende neerslagvelden maken op basis van informatie van de regenmeters. In een uitgebreide studie hebben we deze geïnterpoleerde velden vergeleken met de radar. Ook zijn neerslagvelden gemaakt op basis van zowel de regenmeters als de radar, wat leidt tot nog betere resultaten3). Om na te gaan wat het effect is van het gebruik van ruimtelijk verdeelde neerslag in hydrologische modellen ten opzichte van puntmetingen hebben we een gevoeligheidsstudie uitgevoerd2). Aangezien het regenmeternetwerk in de polder Lopikerwaard was gesitueerd, hebben we gebruik gemaakt van een operationeel ruimtelijk hydrologisch model van de Lopikerwaard, in dit geval Simgro1).
28
H2O / 12 - 2007
Afb. 4: Gemiddelde dagelijkse afvoer bij één van de vier gemalen in het studiegebied, zoals deze door het model worden berekend voor de verschillende neerslagscenario’s.
We laten hier het resultaat zien van zes neerslagscenario’s. De volgende neerslaggegevens zijn gebruikt als invoer voor het model: 1 KNMI-regenmeter in Cabauw, de enige KNMI-regenmeter die binnen het studiegebied ligt. Verondersteld is dat de neerslag die op dit punt gemeten is, in het gehele studiegebied viel; 2 KNMI-regenmeter De Bilt, de meest gebruikte regenmeter omdat dit de regenmeter is met de langste reeks en De Bilt vaak als representatief voor Nederland wordt beschouwd. Verondersteld is dat de neerslag die op dit punt gemeten is, in het gehele studiegebied viel; 3 hoog resoluut neerslagveld op basis van geïnterpoleerde neerslaginformatie van de regenmeters van het veldonderzoek; 4 uniforme regenmeters: zie hierboven maar dan ruimtelijk uniform. Per dag is het ruimtelijk gemiddelde berekend; 5 KNMI-radarbeelden;
6 uniforme radarbeelden: zie hierboven, maar dan ruimtelijk uniform. Per dag is het ruimtelijk gemiddelde berekend. Vervolgens hebben we gekeken naar het gemodelleerde effect op grondwater, bodemvochtgehalte en afvoer. Afbeelding 2 geeft het bereik van de waarden aan van de totale neerslag gedurende de studieperiode (maart tot oktober 2004) voor de zes verschillende scenario’s. Bij de ruimtelijk uniforme scenario’s (1, 2, 4 en 6) bestaat de totale neerslag slechts uit één waarde. Bij de ruimtelijk variabele scenario’s (3 en 5) bestaat binnen het gebied een range van waarden. Opvallend is dat de regenmeter van Cabauw, die wel in het studiegebied staat, in totaal veel minder neerslag heeft gemeten dan de overige scenario’s. De regenmeter in De Bilt staat buiten het gebied (hemelsbreed circa 30 km) maar blijkt in de totale neerslagsom goed overeen te komen met de overige scenario’s.
platform
Afb. 5: Links ruimtelijk patroon van de neerslag op 1 mei 2004 voor de verschillende scenario’s. Rechts de grondwaterstand (m -mv) als gevolg van de neerslag op die dag.
Afbeelding 3 laat het ruimtelijk patroon van de totale neerslag (maart-oktober 2004) voor de twee ruimtelijk variabele scenario’s zien. Opvallend is, dat zelfs binnen de Lopikerwaard (een vlak gebied) en voor zo’n lange periode een totaal neerslagverschil van 100 mm wordt gevonden over een afstand van minder dan 15 kilometer. Dit is meer dan tien procent van de jaarlijkse neerslaghoeveelheid.
Resultaten Het neerslagoverschot in de Lopikerwaard wordt afgevoerd via vier gemalen. Afbeelding 4 laat de door het model berekende gemiddelde dagelijkse afvoer van één gemaal zien bij gebruik van de verschillende neerslagscenario’s. Voor alle vier de gemalen en voor elk van de neerslagscenario’s zijn de hydrografen geanalyseerd. Meest opvallend zijn de scenario’s met slechts één regenmeter. Indien alleen Cabauw wordt gebruikt, leidt dit voor alle gemalen tot een gemiddelde lagere afvoer en een lagere variatie in de afvoer. Indien alleen De Bilt wordt gebruikt, is de gemiddelde afvoer ongeveer wel hetzelfde, maar is de variatie een stuk hoger. Het ruimtelijk beeld van de gemiddelde grondwaterstand blijkt voor alle scenario’s nagenoeg hetzelfde te zijn. De temporele variatie van het grondwater wordt bij gebruik van alleen De Bilt echter overschat. Indien alleen gebruik wordt gemaakt van de regenmeter in Cabauw leidt dit tot een lichte onderschatting van de temporele variatie. Voor het bodemvochtgehalte geldt hetzelfde als voor de grondwaterstand. Om te laten zien wat het effect kan zijn op dagen met een hoge ruimtelijke variabiliteit in de neerslag hebben we als voorbeeld 1
mei 2004 genomen. In afbeelding 5 is aan de linkerkant het ruimtelijk patroon van de neerslag die dag te zien voor de verschillende scenario’s. Die dag viel gebiedsgemiddeld in de Lopikerwaard ongeveer 20 millimeter regen. De betreffende bui was echter ruimtelijk zo variabel dat in het zuidwesten rond de 40 millimeter viel en in het noordoosten minder dan tien millimeter. In De Bilt werd deze bui helemaal niet waargenomen. De rechterkant van afbeelding 5 laat het effect zien op de grondwaterstand (m -mv) in de Lopikerwaard. Neerslagscenario De Bilt is wederom het meest verschillend ten opzichte van de overige scenario’s. Indien we alleen neerslaginformatie uit De Bilt gebruiken, zien we dat we op 1 mei 2004 voor de hele Lopikerwaard een veel lagere grondwaterstand berekenen dan als we neerslaginformatie uit het gebied zelf nemen. De ruimtelijk variabele neerslagscenario’s laten beide een verschillend ruimtelijk patroon van grondwater zien dan wanneer de corresponderende ruimtelijk uniforme scenario’s worden gebruikt. Opvallend is de overeenkomst tussen de modeluitkomst door middel van radar en regenmeters. Uit analyse van andere data blijkt dit voor dit gebied steeds het geval te zijn.
Conclusie De dagelijkse neerslag in Nederland is dermate ruimtelijk variabel dat het van belang is om mee te nemen in hydrologische studies. Er schuilt met name veel gevaar in het gebruik van neerslagmeters buiten het studiegebied. Het feit dat de neerslagsom over een bepaalde periode hetzelfde is, wil nog niets zeggen over de verdeling van neerslag in de tijd. Om inzicht te krijgen in de dagelijkse ruimtelijke variabiliteit van afvoeren, grondwaterstanden en bodem-
vochtgehalte is het nodig om ruimtelijke variabele neerslagvelden te hebben. Om inzicht te krijgen in het algemene gedrag van het hydrologische systeem (denk aan GXG-kaarten) is het voldoende om de juiste gebiedsgemiddelde neerslag te gebruiken. Het niet juist inschatten van de neerslag met als gevolg onjuiste modelinvoer kan leiden tot ongewenste modelkalibratie (fouten in de waterbalans en geohydrologische parameters). Het goede nieuws is dat, in ieder geval voor dit gebied en voor dagelijkse neerslag, gecorrigeerde radarbeelden van het KNMI een prima alternatief vormen voor een dicht net van regenmeters. Hopelijk zet dit waterbeheerders ertoe aan vaker gebruik te maken van deze waardevolle informatie. De beste resultaten zijn te verwachten door radarbeelden te combineren met regenmeters.3) LITERATUUR 1) Holleman E., W. Zaadnoordijk, N. Meuter, A. Roelandse en A. Veldhuizen (2005). Wateropgave HDSR-West. Royal Haskoning. 2) Schuurmans J. en M. Bierkens (2007a). Effect of spatial distribution of daily rainfall on interior catchment response of a distributed hydrological model. Hydrol. Earth Syst. Sci. nr. 11, pag. 677-69. 3) Schuurmans J., M. Bierkens, E. Pebesma en R. Uijlenhoet (2007b). Automatic prediction of high-resolution daily rainfall fields for multiple extents: the potential of operational radar. J. Hydrometeorol. In druk.
H2O / 12 - 2007
29
Stefan Jansen, TNO Bouw en Ondergrond Jan Joziasse, TNO Bouw en Ondergrond Huub Rijnaarts, TNO Bouw en Ondergrond Jos Brils, TNO Bouw en Ondergrond
Veerkracht van de rivieren Diverse ontwikkelingen, zoals klimaatverandering, veranderend landgebruik en de invoering van de Kaderrichtlijn Water en de Grondwaterrichtlijn, stimuleren waterbeheerders vérgaande beheersmaatregelen te treffen. Hiervoor is een geïntegreerde visie nodig op het functioneren van riviersystemen op grensoverschrijdend stroomgebiedniveau, waarbij nog vele vragen open staan. Wat is de relatie tussen de gehaltes van stoffen in het milieu, de biologische beschikbaarheid en de uiteindelijke effecten van de stoffen op organisme- en populatieniveau en hoe bepalen deze factoren de ecologische kwaliteit van het systeem? Wat is de interactie tussen gronden oppervlaktewater? Wat is de effectiviteit van maatregelen en wat zijn de effecten van veranderingen in landgebruik en klimaat?
H
et zesde Europese Kaderprogramma-onderzoeksproject AquaTerra baseert zich op deze vragen. Vijf verschillende riviersystemen door heel Europa worden hierbij onderzocht: de Brévilles, de Ebro, de Maas, de Donau en de Elbe (zie kaart). Het project is multidisciplinair opgezet: de riviersystemen worden bestudeerd door een brede groep van deskundigen, variërend van chemici, hydrologen en microbiologen tot maatschappij- en beleidswetenschappers. Om ook achter de praktijkbehoeftes en mogelijkheden te komen, worden in elk van de gebieden bijeenkomsten met belanghebbenden georganiseerd. Aan de hand van een aantal voorbeelden van projectresultaten tot nu toe, geven we aan wat dit voor Nederlandse waterbeheerders zou kunnen betekenen. We concentreren ons hierbij op
Het zesde Europese Kaderprogrammaonderzoeksproject AquaTerra (2004-2009) probeert via een multidisciplinaire aanpak beter te begrijpen hoe verontreinigingen zich gedragen in Europese riviersystemen zoals de Maas, Donau, Elbe en Ebro. Enkele tot nu toe verkregen resultaten die voor Nederlandse waterbeheerders relevant zijn, worden hier vernoemd. Deze resultaten pleiten voor risicogestuurd beheer van de verontreinigingen, waarbij het benutten van de natuurlijke veerkracht van het riviersysteem centraal staat. AquaTerra geeft meer inzicht in de potentie van veerkracht als beheerinstrument.
30
H2O / 12 - 2007
het gedrag en de effecten van metalen en organische verontreinigingen. In AquaTerra wordt het conceptuele DPSIRmaatwerk gebruikt (Drivers-Pressures-StateImpact-Response) (zie afbeelding 2) om de verschillende onderdelen en interacties in riviersystemen beter te begrijpen. Onder ‘Drivers’ worden menselijke activiteiten verstaan, bijvoorbeeld industriële en landbouwactiviteiten. Hierdoor ontstaat een druk (Pressure) op het natuurlijke systeem, bijvoorbeeld verontreiniging met organische stoffen of metalen. Door deze druk verandert de status (State) van het natuurlijke systeem: de verontreinigende stoffen verspreiden zich
en worden opgenomen door organismen. Uiteindelijk heeft dit een invloed (Impact) op de ecologie of de mens: ecologische systemen worden aangetast of drinkwaterbronnen worden bedreigd. De maatschappij bepaalt uiteindelijk of dit acceptabel is of niet, wat dan weer kan leiden tot een reactie (Response) in de vorm van maatregelen. Er kunnen bijvoorbeeld maatregelen worden genomen om de verontreinigingen af te (laten) breken of op te ruimen, of de bron van de verontreinigingen kan worden aangepakt. De Response-maatregelen kunnen inwerken op alle andere onderdelen van het DPSIRraamwerk.
Afb. 1: Binnen AquaTerra bestudeerde riviersystemen (bron: D. Kuntz).
platform lozingsplaats (Mulde) de organische verontreiniging β-HCH worden gevonden. Voor de verspreiding van stoffen via het rivierwater zijn ook erosie- en sedimentatieprocessen tijdens overstromingen belangrijk. Voor de Elbe was bijvoorbeeld de concentratie van HCH in het nieuw aangevoerde sediment lager dan de concentratie in het al aanwezige sediment, wat tot verdunning van de oude verontreiniging of afdekking met schoner materiaal leidde. Afbraak van (organische) stoffen
Afb. 2: DPSIR-raamwerk (bron: Meade, 1995).
Bronnen van verontreinigingen Het onderzoek toont het aandeel van verschillende bronnen van verontreiniging in Europa, zoals de landbouw (nutriënten en bestrijdingsmiddelen), industrie en rioolwaterafvoer (geneesmiddelen en hormoonverstorende stoffen). Maar ook een diffuse bron van organische verontreinigingen, zoals neerslag via deeltjes vanuit de lucht, blijkt van belang te zijn. Hoewel niet direct gekoppeld aan verontreinigingen, veroorzaken ook infrastructurele ingrepen, zoals waterkrachtcentrales, dammen en kanalisatie van rivieren, een belangrijke druk op het systeem. Door deze ingrepen veranderen stromingspatronen en kan sediment zich ophopen, wat weer tot tekorten kan leiden op andere plekken in het riviersysteem. Dit heeft ook gevolgen voor de verspreiding en de effecten van aan sediment gebonden verontreinigingen.
Gedrag en verspreiding van verontreinigingen in het milieu Chemisch gedrag en biologische beschikbaarheid
Organische verontreinigingen binden zich vaak gemakkelijk aan sediment en/of zwevende stof. Hierbij zorgen roetachtige deeltjes voor een nog sterkere binding. Als gevolg hiervan vermindert de beschikbaarheid van verontreinigingen voor opname door plant en dier en daarmee ook het risico voor deze organismen. Voordat een stof ecologische effecten kan bewerkstelligen, moet deze immers eerst biologisch beschikbaar zijn. Beter inzicht in deze processen biedt een interessante mogelijkheid voor beheer: in plaats van de aandacht te richten op soms niet of moeilijk aan te pakken bronnen of routes van verontreiniging is het wellicht mogelijk of eenvoudiger om de beschikbaarheid van de
verontreiniging te verlagen. Dit vormt dan ook een belangrijk onderdeel van studie in AquaTerra. Voor de binding van metalen zijn omgevingsfactoren zoals de bodemsamenstelling, zuurgraad, oxidatietoestand en het fosfaatgehalte belangrijk. Overstromingen kunnen de omgevingsfactoren sterk beïnvloeden. In de bodem van overstroomde uiterwaarden ontstaan zuurstofarme omstandigheden, wat verschillende effecten kan hebben. Door de vorming van sulfiden kunnen metalen worden vastgelegd, maar kleine (colloïdale) ijzersulfidedeeltjes kunnen metalen ook mobiliseren. Ook kunnen onder zuurstofarme omstandigheden metaal(hydr)oxiden in oplossing gaan. Over het algemeen bestaat echter het beeld dat onder deze omstandigheden een hoge sulfideconcentratie gepaard gaat met een sterke binding van metalen en dus met een laag risico van de aanwezige metalen voor plant en dier. Transport
Ook inzicht in het transport over de grenzen van verschillende milieucompartimenten, bijvoorbeeld tussen grond- en oppervlaktewater, is van groot belang voor het waterbeheer. Met modellen is aangetoond dat in het stroomgebied van de Maas een aanzienlijke hoeveelheid cadmium en zink getransporteerd kan worden van het grondwater naar het oppervlaktewater en dat deze hoeveelheid bovendien afhankelijk is van het landgebruik. Daarnaast kunnen stoffen door de rivieren zelf over grote afstanden en grenzen heen worden getransporteerd. Zowel in de Maas als in de Donau werden stoffen over grote afstanden getransporteerd, waarbij zwevend stof en slib een grote rol kunnen spelen. Voor de Elbe kon nog ver benedenstrooms van de
Al eerder bleek dat micro-organismen die van nature voorkomen, vaak in staat zijn om organische verontreinigingen af te breken. Dit concept heeft een enorme potentie voor beheer. De afbreekbaarheid van organische verontreinigingen is afhankelijk van de eigenschappen van de verontreiniging, de milieuomstandigheden en de aanwezigheid van actieve populaties micro-organismen. Voor de bepaling van de aanwezigheid van dergelijke populaties zijn snelle DNA-technieken ingezet in AquaTerra. De populaties die in staat zijn tot afbraak, blijken wijd verbreid te zijn in de bestudeerde riviersystemen. Veel verbindingen waarvan in laboratoriumproeven is aangetoond dat ze worden afgebroken, blijken in het veld echter niet of slechts gedeeltelijk afgebroken te worden. Hierdoor kunnen stoffen waarvan het gebruik in het verleden gestopt is, nog lange tijd daarna worden teruggevonden (zoals het bestrijdingsmiddel atrazine in de Brévilles, waarvan na vijf jaar nog steeds giftige afbraakproducten werden gevonden) of over grote afstanden worden getransporteerd en vele kilometers stroomafwaarts worden teruggevonden (zoals eerder genoemd voor β-HCH in het stroomgebied van de Elbe). Omgevingsomstandigheden zijn van groot belang voor het wel of niet plaatsvinden van afbraak, bijvoorbeeld de temperatuur en aan- of juist afwezigheid van zuurstof. Bij de keuze van beheersmaatregelen kan hierop gestuurd worden. Overstromingen kunnen ook hier weer een bepalende invloed hebben, bijvoorbeeld ten gevolge van het ontstaan van zuurstofloze omstandigheden in de bodem van de overstroomde uiterwaarden.
Impact op ecologie en menselijk gebruik De vertaling van bovengenoemde veranderingen van de status van het ecosysteem naar (een inschatting van) de mogelijke effecten op ecologie en menselijk gebruik is relatief onderbelicht binnen AquaTerra. Slechts een paar methoden zijn getest om als maat voor ecologische effecten te dienen. Als maat voor de gezondheid van ecosystemen is gekeken naar de afbraak van elzenbladeren onder diverse omstandigheden. Daarnaast is een methode toegepast waarbij op celniveau de gezondheidstoestand van wormen kan worden gemeten onder invloed van milieuomstandigheden. Verder zijn diverse bioassays ingezet: testen in het laboratorium of in het veld waarmee met behulp van geselecteerde organismen (wormen, watervlooien, bacteriën) en onder gecontroleerde omstandigheden de
H2O / 12 - 2007
31
toedienen van voedingstoffen of het verhogen van de temperatuur) en stimulering van de vastlegging van metalen door lokale sulfidevorming (bijvoorbeeld door het onder water zetten van metaalverontreinigde uiterwaarden).
Geduld en begrip
De Dommel, deel van het stroomgebied van de Maas (foto: Jessica Thomas/Stefan Jansen).
biologische beschikbaarheid van verontreiniging in water, sediment en/of grond kan worden geschat. Op basis daarvan kan een betere inschatting worden gemaakt van het risico van verontreinigingen voor de ecologie in riviersystemen. Ondanks het feit dat alle methoden werkten, moeten nog verdere experimenten worden gedaan om daadwerkelijke conclusies te kunnen trekken over trends in de chemische kwaliteit en de risico’s voor de ecologie in het veld.
Mogelijke acties AquaTerra is niet opgezet om de effectiviteit van maatregelen na te gaan en deze onderling af te wegen. Dit is een belangrijk aspect dat in andere projecten verder moet worden onderzocht. Wel zijn al inventarisaties gemaakt van mogelijke maatregelen. Voor industriële lozingen kan onderscheid worden gemaakt tussen procesgeïntegreerde maatregelen en ‘end-of-pipe’-maatregelen (zie ook hieronder). Bij de aanpak van agrarische lozingen kan worden gedacht aan het instellen van teeltvrije zones, milieuvriendelijke sproeitechnieken e.d., maar ook aan maatregelen in de sfeer van het toelatingsen vergunningenbeleid. Een voorbeeld is de omschakeling in de Brévilles van atrazine als bestrijdingsmiddel op acetochlor. Voor een aantal stoffen (de prioritaire schadelijke stoffen genoemd in de KRW) wordt in de komende decennia volledige stopzetting van de productie en het gebruik voorgeschreven.
32
H2O / 12 - 2007
Om via de consument te sturen op minder vervuilende industrie kan ook worden gekozen voor het heffen van belasting op milieuvervuilende producten. Bij industriële productieprocessen kan de emissie van vervuilende stoffen worden geminimaliseerd door wijzigingen binnen het productieproces of door verbetering van zuiveringstechnieken. Ook de zuivering van stedelijk afvalwater (rwzi’s) valt in deze categorie. In het recente verleden is grote vooruitgang geboekt en het veld is nog steeds in ontwikkeling, maar niet alle bronnen kunnen op deze manier worden aangepakt: vooral diffuse bronnen zijn moeilijk met zuiveringstechnieken aan te pakken. Waterbodems
Als de aanvoer van verontreiniging is gestopt en de bestaande (historische) verontreiniging niet via natuurlijke processen wordt afgedekt door schoon sediment of wordt afgebroken tot onschadelijke verbindingen, kan sanering worden overwogen, indien de risico’s van de verontreiniging niet acceptabel zijn voor mens of milieu. Er kan gekozen worden uit een scala aan saneringstechnieken. Naast het verwijderen van verontreiniging (afgraven, baggeren) of het isoleren van de verontreiniging (hydrologische maatregelen, capping, etc.) kan worden gedacht aan insitu-sanering. Twee voorbeelden hiervan zijn stimulering van microbiële afbraak van organische verbindingen (bijvoorbeeld door het
Een terugkerend element binnen AquaTerra is de natuurlijke veerkracht van het systeem om met de verontreinigingen om te gaan, bijvoorbeeld door afbraakprocessen van organische verbindingen of de vastlegging van stoffen onder verschillende zuurstofconcentraties en droog-natcycli. Deze processen bepalen in belangrijke mate of de verontreinigingen al of niet ‘beschikbaar’ zijn om negatieve effecten op bijvoorbeeld de aanwezige ecologie te veroorzaken. Riviersystemen beschikken dus over een zekere natuurlijke potentie om de negatieve effecten van verontreinigingen af te zwakken. In de bètawetenschap wordt deze potentie aangeduid als ‘Natural Attenuation’ (letterlijk: natuurlijke afzwakking). Een beter begrip hiervan biedt zeer interessante opties voor het beheer van verontreinigde riviersystemen. Het reikt immers de mogelijkheid aan om de natuur voor je te laten werken en dat is een methode die de natuurlijke kwaliteit het minste aantast en bovendien zéér kosteneffectief is. Wat hierbij echter nodig is, is geduld (natuurlijke processen werken vaak traag) en begrip/acceptatie door beleid, beheer en publiek. Meer kennis (bijvoorbeeld uit resultaten van AquaTerra en toekomstige systeemgerichte onderzoeksprogramma’s) kan bijdragen aan dit begrip en de uitvoering van een door het publiek gedragen beleid. AquaTerra is niet het enige onderzoeksproject dat vragen behandelt die van belang zijn voor waterbeheerders. Speciaal voor de integratie van wetenschappelijke onderzoeksresultaten in (risicogestuurd) waterbeheer is het Leven met Water-project AquaTerra Nederland opgezet en is recent het Europese zesde Kaderprogrammaproject RISKBASE van start gegaan. Doel van beide projecten is het optimaliseren van het tweerichtingsverkeer tussen onderzoek en beheerpraktijk, zodat waterbeheerders op de hoogte zijn van relevante, nieuwe wetenschappelijke kennis ten behoeve van (risicogestuurd) waterbeheer en wetenschappers weten welke vragen hierover leven bij de waterbeheerders. Zowel AquaTerra als RISKBASE streven ernaar dat hun belangrijkste bevindingen meegenomen worden bij het opstellen en aanpassen van de stroomgebiedbeheersplannen. In Nederland komen deze bevindingen waarschijnlijk te laat voor de eerste generatie plannen die in 2009 klaar moeten zijn en wordt dus gemikt op de eerste aanpassingsronde zes jaar later. LITERATUUR Meade R. (1995). Contaminants in the Mississippi River, 1987-1992. Heavy metals in the Mississippi River. US Geological survey circular 1133. US Government Printing Office, Washington DC.
platform
Maarten Lut, Oasen Wilfred Burger, Oasen, thans Logisticon Water Treatment Edwin de Groot, Oasen Aart Langerak, Oasen
Verlagen sedimentlast door toepassing conventionele zuiveringstechnieken Deeltjes in het door een zuiveringsstation geproduceerde drinkwater leiden tot sedimentatie in het distributienet. Hierdoor kunnen biologische problemen ontstaan. Opwerveling van het sediment in het leidingnet kan leiden tot bruinwater. Het is daarom gewenst de sedimentlast van het uitgaande reinwater zo laag mogelijk te krijgen. De praktijk leert dat met traditionele zuiveringstechnieken soms een aanzienlijke verbetering bereikt kan worden. Op het zuiveringsstation De Laak in Lexmond is de sedimentlast aanzienlijk verlaagd sinds de ingebruikname van onder andere ontharding en actieve koolfiltratie. Op de zuiveringsstations De Hooge Boom in Kamerik en De Steeg in Langerak wordt een aanzienlijke verbetering bereikt door dosering van ijzerchloride. station De Laak in Lexmond uitgebreid met ontharding, actievekoolfiltratie en UV-desinfectie. Sinds de ingebruikname in 2004 blijkt dat de sedimentlast van het uitgaande reinwater sterk gedaald is ten opzichte van de oude situatie. Om de invloed hiervan op de vervuiling van het leidingnet te onderzoeken, is op het zuiveringsstation een proefopstelling geplaatst, bestaande uit twee buizen. EĂŠn van deze buizen wordt doorstroomd met water dat met alleen beluchting en zandfiltratie is behandeld. Dit is gelijk aan de oude reinwaterkwaliteit voor de ingebruikname van de uitbreiding. De andere buis wordt doorstroomd met het huidige reinwater. Op deze manier wordt de vervuilingspotentie van beide typen water zichtbaar gemaakt. Van beide buizen is een gedeelte in transparant materiaal uitgevoerd, zodat de vervuiling van de buizen met het oog gevolgd kan worden. In de buisopstelling wordt een gemiddeldedagpatroon gesimuleerd met een minimale stroomsnelheid van 0,10 m/s en een maximale stroomsnelheid van 0,46 m/s.
Buizenopstelling op zuiveringsstation De Laak.
O
asen heeft tien zuiveringsstations in het oosten van Zuid-Holland. Op twee na bestaat bij alle zuiveringsstations de laatste filtratiestap uit actievekoolfiltratie. Een bijkomend voordeel hiervan is dat fijne deeltjes beter verwijderd worden. Het zijn dan ook de twee zuiverings-
stations zonder volledige actievekoolfiltratie, De Hooge Boom en De Steeg, waar de troebelheid structureel hoger is dan bij de overige zuiveringsstations.
Verlaagde sedimentlast Een aantal jaren geleden is zuiverings-
Schoonmaakactie
Na een eerste testperiode van een klein half jaar zijn in januari 2006 beide buizen schoongemaakt. De inhoud van de buizen (water en sediment) is verzameld en geanalyseerd. Na het schoonmaken zijn de buizen
H2O / 12 - 2007
33
weer in gebruik genomen. Sindsdien wordt met behulp van een troebelheidsmeter en datalogger de troebelheid gemeten van het water waarmee de buizen doorstroomd wordt. Hierbij wordt afwisselend gemeten op één van de buizen. Dankzij de transparante delen kan de aangroei van sediment op de leidingwand goed gevolgd worden en met foto’s worden vastgelegd. Het water en het sediment uit de buizen is geanalyseerd op verschillende biologische en chemische parameters. De analyses bevestigen dat in de buis met ‘nieuw’ water veel minder sediment voorkomt. Deze buis bevat 96 procent minder gesuspendeerde stoffen. Het ATP-gehalte is 86 procent lager en het TOC-gehalte is 70 procent lager. IJzer en mangaan, die beide een grote bijdrage leveren aan de sedimentvorming in het leidingnet, komen veel minder voor. De hoeveelheid ijzer daalde met circa 90 procent en mangaan komt praktisch niet meer voor. De invloed van de onthardingsinstallatie is te zien in het calcium- en magnesiumgehalte. Door het ontharden wordt calcium ongeveer gehalveerd, terwijl het magnesiumgehalte gelijk blijft. Troebelheid
Uit de troebelheidsmetingen blijkt dat de troebelheid in de buis met ‘oud water’ behoorlijk hoog is en fluctueert van minder dan 0,1 FTE tot 0,9 FTE. De troebelheid in de buis met ‘nieuw water’ is stabiel en heeft een gemiddelde waarde van 0,015 FTE. Experimenten najaar 2006
Eind 2006 is in samenwerking met Kiwa een aantal experimenten uitgevoerd om de kwaliteit van het oude en nieuwe water te bepalen. Gedurende twee weken zijn deeltjestellingen uitgevoerd op beide buizen. Daarnaast is een aantal nieuwe methodes uitgeprobeerd om gedurende een langere periode een ‘geconcentreerd’ monster te nemen: TILVS (Time Integrated Large Volume Sampling) en Hemoflow (een methode om in 24 uur circa 1.500 liter water te concentreren tot circa 1,5 liter). De experimenten bevestigen de resultaten van de schoonmaakactie die uitwijzen dat het ‘nieuwe’ water veel minder deeltjes bevat.
Optimalisatie sedimentlast Op zuiveringsstation De Steeg in Langerak is de drinkwaterproductie gescheiden in twee delen: winning en zuivering van diep grondwater en van oevergrondwater. Het eerste zuiveringsproces bestaat uit beluchting en voorfiltratie. Het tweede proces bestaat uit voor- en nafiltratie, actievekoolfiltratie en UV-desinfectie. De gemengde stroom van beide processen wordt vervolgens nog onthard en gefiltreerd. Op zuiveringsstation De Hooge Boom in Kamerik bestaat de zuivering uit beluchting, voorfiltratie, ontharding en nafiltratie. Daarnaast wordt een deelstroom met actievekoolfiltratie en UV-desinfectie behandeld. Dit is voldoende om bentazon, het oorspronkelijke doel van de koolfiltratie, af te vangen tot onder de wettelijke norm. Met de inmiddels opgedane ervaringen van zuiveringsstation De Laak, waarbij de
34
H2O / 12 - 2007
Afb. 1: De troebelheid in de buizenopstelling.
buizenopstelling veel inzicht heeft verschaft, is in 2006 een project opgestart met als doel het verlagen van de troebelheid van het drinkwater van De Hooge Boom en De Steeg. Als specifiek doel is gesteld dat de gemiddelde troebelheid gedurende twee maanden gelijk of lager moet zijn dan 0,12 FTE voor De Hooge Boom en 0,09 FTE voor De Steeg. Mogelijkheden tot verlagen troebelheid
Uit analyse van historische troebelheidsmetingen blijkt dat de relatief hoge troebelheid op beide zuiveringsstations wordt veroorzaakt door deeltjes afkomstig van de onthardingsinstallatie, die niet volledig worden afgevangen in de zogeheten carryoverfilters. Op zuiveringsstation De Hooge Boom bleek tevens dat in het effluent van de torenbeluchter regelmatig verhoogde aantallen deeltjes voorkomen die ook slecht door de carry-overfilters worden afgevangen. Onderzoek aan de onthardingsinstallatie heeft geen verbetering van de troebelheid opgeleverd. Daarom moest gezocht worden naar een verbeterde werking van de carryoverfilters. Feitelijk konden twee dingen gedaan worden: doseren van een coagulant of het wijzigen van filtermateriaal. Een Vervuiling van de buizenopstelling na circa zes maanden.
combinatie van beide mogelijkheden is ook een optie. Experiment met ander filtermateriaal
Op De Hooge Boom zijn de enkellaags carry-overfilters gevuld met fractie 1,72,5 mm filterzand. Deze kunnen met de huidige installatie niet met expansie worden gespoeld. De carry-overfilters worden daarnaast gebruikt voor het verwijderen van ammonium. Door de dubbelfunctie van de filters ontstaat veel slib in de filters, dat in combinatie met de slechte uitspoeling van de filters regelmatig hoge aeromonasgetallen veroorzaakt. Om de biologische stabiliteit te verbeteren, is in mei 2006 een carry-overfilter ingericht als dubbellaagsfilter, dat wel met expansie gespoeld kan worden. Onderzocht wordt of door het spoelen met expansie aeromonasproblemen voorkomen kunnen worden. De fijnere fractie in het dubbellaagsfilter geeft tevens een beduidend lagere troebelheid in het filtraat. Bij het dubbellaagsfilter is deze circa 0,2 FTE en bij de enkellaagsfilters circa 0,4 FTE. Op De Steeg zijn na de pelletontharding tien carry-overfilters opgesteld in een
platform Op zuiveringsstation De Steeg is de tweede straat voorzien van een eigen doseerinstallatie. Al na korte tijd was duidelijk dat de troebelheid van het drinkwater ruimschoots aan de afgesproken doelen voldeed. Na dosering van 0,1 mg Fe/l daalde de troebelheid van 0,16 FTE tot circa 0,02 FTE. Kostenvergelijking
Afb. 2: Effect dosering ijzerchloride op troebelheid reinwater.
tweestratenconcept. De filters zijn ingericht als dubbellaagsfilters met antraciet en zand (1,4-2,5 mm en 0,8-1,25 mm). De looptijd is vastgesteld op basis van gefiltreerd volume en bedraagt circa 25 dagen. Om de invloed van een fijnere fractie antraciet en zand op de verwijdering van deeltjes te onderzoeken, is in samenwerking met Logisticon Water Treatment een proefinstallatie gebouwd. De installatie bestaat uit twee filterkolommen. Een kolom is identiek ingericht als de praktijkfilters en de tweede kolom is gevuld met antraciet en zand met respectievelijk de fracties 0,6-1,6 mm en 0,5-0,8 mm. De filters worden identiek bedreven als de praktijkfilters met uitzondering van de spoelsnelheid. De spoelsnelheid van de kolom met de fijnere fractie is zodanig dat gelijke expansie wordt bereikt als bij het andere filter. Gedurende vijf maanden onderzoek zijn continu metingen verricht voor bepaling van debiet, troebelheid en drukverschil. Het resultaat van dit onderzoek was bemoedigend. De troebelheid van het filter met de fijnere fractie was circa 0,16 FTE tegen 0,24 FTE van het andere filter. Experiment met dosering coagulant
Een manier om de sedimentlast te verlagen, is het toevoegen van een coagulant voor de carry-overfilters. Hierdoor zullen fijne deeltjes kleine vlokken vormen die makkelijker door de filters verwijderd worden. Door de relatief hoge zuurgraad na ontharding kan op beide locaties zonder problemen een (goedkoop) ijzerzout toegepast worden als vlokmiddel. Op zowel De Hooge Boom als De Steeg is een experiment uitgevoerd waarbij gedurende enkele dagen op ĂŠĂŠn filter ijzerchloride is gedoseerd. De doses waren respectievelijk 0,5 mg Fe/l voor De Hooge Boom en 0,25 mg Fe/l voor De Steeg. De resultaten van dit experiment waren zeer bemoedigend. Bij beide locaties was de troebelheid ruim een factor 2 lager. Een toename van ijzer in het filtraat als gevolg van de dosering werd niet gemeten. Als gevolg van de positieve resultaten zijn langdurigere experimenten uitgevoerd. Bij De Hooge Boom is gedurende twee maanden gedoseerd op een filter. Bij De Steeg is gedurende twee maanden gedoseerd op een straat met vijf carryoverfilters. Bij de laatste is het doseerpunt
verplaatst naar een doseerpunt bij de uitstroom van onthard water in de centrale goot. Op deze plek is het water zeer turbulent, een voordeel voor dosering van een coagulent. Bij De Hooge Boom werd gedoseerd in het ontvangstplateau, dat nog een bepaalde verblijftijd heeft tot aan de verdeelgoot. Omdat bij het eerste experiment het filter verstopt raakte binnen de normale looptijd, is de dosering verlaagd tot 0,25 mg Fe/l. Bij zuiveringsstation De Hooge Boom is goed te zien dat de troebelheid niet alleen lager was, maar ook veel stabieler. Na een spoeling was normaliter meerdere uren lang een hogere troebelheid waarneembaar die maar langzaam stabiliseerde. Tevens gaven variaties in debiet forse pieken in de troebelheid. Met het doseren van ijzerchloride waren deze zaken nauwelijks meer waarneembaar. Bij een dosis van 0,25 mg Fe/l werd de normale looptijd van 60 uur gehaald.
Tussen het doseren van ijzerchloride en het vervangen van het filterzand van de carry-overfilters is een kostenvergelijking gemaakt. Hieruit bleek voor zuiveringsstation De Steeg dat de kosten voor ijzerchloride circa 1.500 euro per jaar bedragen plus een geschatte investering van 50.000 euro voor het definitief maken van de doseerinstallatie. De kosten voor het inrichten van tien filters met fijner filtermateriaal worden geschat op circa 150.000 euro. Oasen heeft hierop besloten de tijdelijke doseerinstallatie op De Hooge Boom ĂŠn De Steeg te vervangen door een permanente doseerinstallatie.
Conclusies Zowel uit de resultaten van de buisopstelling op zuiveringsstation De Laak als uit de experimenten met filtermateriaal en dosering van coagulant op zuiveringsstations De Steeg en De Hooge Boom blijkt dat door uitbreiding van de bestaande zuivering met conventionele technieken de sedimentlast van het uitgaande reinwater significant verlaagd kan worden. Door deze verlaagde sedimentlast zal het leidingnet minder snel vervuild raken. Dit is prettig voor de klant, omdat de kans op bruinwater en biologische problemen afneemt. Daarnaast levert het een kostenvoordeel op, omdat het leidingnet minder vaak schoongemaakt hoeft te worden.
Op zuiveringsstation De Steeg is bij het eerste experiment slechts gedurende een deel van de looptijd coagulant gedoseerd. Om het risico op verstopping van het filter te minimaliseren, is de dosis verlaagd tot 0,1 mg Fe/l. Na aanvang van doseren bleef de troebelheid afnemen en werd na enkele dagen stabiel. Ten opzichte van de uitgangssituatie was de troebelheid met een factor 3 gedaald. Metingen laten zien dat het drukverschil over de filters gedurende de looptijd significant toeneemt, maar geen (hydraulisch) gevaar vormt. Vanwege de succesvolle eerste test is besloten om op alle carry-overfilters ijzerchloridedosering toe te passen. Hiertoe is een centraal doseerpunt gerealiseerd direct na de pelletreactoren. Op deze plaats is meer turbulentie en de verblijftijd tot aan het filter is groter. Reeds na enkele uren was zichtbaar dat deze ingreep een zeer positief resultaat had op de troebelheid. Door de betere locatie van de doseerinstallatie kon worden volstaan met een iets lagere dosering van 0,23 mg Fe/l, waarbij de troebelheid van de filters zelfs nog iets verbeterde. De troebelheid is als gevolg van ijzerchloridedosering in combinatie met een dubbellaagsfilter verlaagd van 0,17 FTE tot circa 0,07 FTE.
H2O / 12 - 2007
35
(ET VAKTIJDSCHRIFT ( Het vaktijdschrift Houtwereld zit al 60 jaar diep verankerd in het turbulente houtvak. Het actuele en / IS HET TOONAANGEVENDE TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER IN .EDERLAND (ET RICHT ZICH MET NAME OP HET MIDDEN EN HOGER KADER VAN DE .EDERLANDSE WATERSECTOR (ET TIJDSCHRIFT VERSCHIJNT TWEEWEKELIJKS gerenommeerde vakblad wordt gelezen door leidinggevenden in de houthandel en houtbewerkendeen verwerkende industrie, evenals door aannemers, 6OOR HET VAKTIJDSCHRIFT ( / ZOEKEN WIJ PER AUGUSTUS EEN
overheid, architecten, etc. Voor het vaktijdschrift
Houtwereld zoeken wij op korte termijn een
vakredacteur BUREAUREDACTEUR UUR PER WEEK fulltime 36 uur per week
Nijgh Periodieken B.V. is een zelfstandige middelgrote uitgeverij met ruim 50 enthousiaste medewerkers,
.IJGH 0ERIODIEKEN " 6 IS EEN gevestigd in het centrum van ZELFSTANDIGE MIDDELGROTE UITGEVERIJ Schiedam. In de sectoren MET RUIM ENTHOUSIASTE ¿QDQFLsOH GLHQDVWYHUOHQLQJ MEDEWERKERS GEVESTIGD IN HET communicatie, verzorging, CENTRUM VAN 3CHIEDAM )N DE hout en water voorzien wij SECTOREN lNANCIÃ&#x2018;LE DIENSTVERLENING professionele gebruikers van COMMUNICATIE VERZORGING HOUT EN vakinformatie. Deze informatie WATER VOORZIEN WIJ PROFESSIONELE is verkrijgbaar via GEBRUIKERS VAN VAKINFORMATIE vaktijdschriften, adres- en $EZE INFORMATIE IS VERKRIJGBAAR handboeken, cd-roms en VIA VAKTIJDSCHRIFTEN ADRES EN internet. HANDBOEKEN CD ROMS EN INTERNET
$E WERKZAAMHEDEN BESTAAN UIT De werkzaamheden bestaan uit: % het schrijven van artikelen en reportages op basis van interviews s HET SCHRIJVEN VAN ARTIKELEN EN REPORTAGES OP BASIS VAN INTERVIEWS % het verrichten van bureauwerkzaamheden [het schrijven van nieuwsberichten en rubrieken; het s HET VERRICHTEN VAN BUREAUWERKZAAMHEDEN HET SCHRIJVEN VAN NIEUWSBERICHTEN EN RUBRIEKEN redigeren van aangeleverde kopij]. HET REDIGEREN VAN AANGELEVERDE KOPIJ % het onderhouden van contacten met relaties en freelance redacteuren % het meehelpen met het uitbouwen van de redactionele formule s HET ONDERHOUDEN VAN CONTACTEN MET RELATIES EN FREELANCE REDACTEUREN % het actualiseren en onderhouden van de website; www.houtwereld.nl s HET MEEHELPEN MET HET UITBOUWEN VAN DE REDACTIONELE FORMULE s Functie-eisen: HET ACTUALISEREN EN ONDERHOUDEN VAN DE INTERNETPAGINA WWW VAKBLAD( / NL %
HBO-opleiding, school voor journalistiek
% Journalistieke/redactionele vaardigheden &UNCTIE EISEN % DI¿QLWHLW PHW KHW KRXWYDN s ("/ OPLEIDING 3CHOOL VOOR DE *OURNALISTIEK % uitstekende schriftelijke en mondelinge beheersing van de Nederlandse en Engelse taal s JOURNALISTIEKE REDACTIONELE VAARDIGHEDEN % communicatief zeer vaardig % in bezit van rijbewijs B s AFlNITEIT MET DE WATERBRANCHE s Omdat UITSTEKENDE SCHRIFTELIJKE EN MONDELINGE BEHEERSING VAN DE .EDERLANDSE EN %NGELSE TAAL u werkt in een klein redactieteam, worden hoge eisen gestHOG DDQ XZ ]HOIVWDQGLJKHLG Ã&#x20AC;exibiliteit en s collegialiteit. COMMUNICATIEF ZEER VAARDIG U bent bovendien stressbestendig, ziet niet tegen onregelmatige werktijden op en hebt geen bezwaar tegen buitenlandse reizen. /MDAT U WERKT IN EEN KLEIN REDACTIETEAM WORDEN HOGE EISEN GESTELD AAN UW ZELFSTANDIGHEID mEXIBILITEIT EN COLLEGIALITEIT 5 BENT BOVENDIEN STRESSBESTENDIG Nijgh Periodieken B.V. biedt uitstekende primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden. Deze zijn conform de CAO voor Vaktijdschriftjournalisten.
.IJGH 0ERIODIEKEN " 6 BIEDT UITSTEKENDE PRIMAIRE EN SECUNDAIRE ARBEIDSVOORWAARDEN $EZE ZIJN CONFORM DE #!/ VOOR 6AKTIJDSCHRIFTJOURNALISTEN +HUNHQW X ]LFK LQ GLW SUR¿HO GDQ NXQW X ] V P XZ VROOLFLWDWLH YHUJH]HOG YDQ HHQ FXUULFXOXP YLWDH ULFKWHQ DDQ Nijgh Periodieken B.V., t.a.v. Betsy Vliegenthart, Hoofd P&O, Postbus 122, 3100 AC Schiedam, (ERKENT U ZICH IN DIT PROlEL DAN KUNT U UW SOLLICITATIE VERGEZELD VAN EEN CURRICULUM VITAE VOOR JULI RICHTEN AAN E-mail: pz@nijgh.nl Voor aanvullende informatie kunt u contact opnemen met Marleen van Herwijnen, .IJGH 0ERIODIEKEN " 6 T A V "ETSY 6LIEGENTHART (OOFD 0 / 0OSTBUS !# 3CHIEDAM E MAIL PZ NIJGH NL hoofdredacteur Houtwereld, tel. 010 4274168. 6OOR AANVULLENDE INFORMATIE KUNT U CONTACT OPNEMEN MET HOOFDREDACTEUR 0ETER "IELARS TEL
WML, de drinkwaterleverancier van Limburg zoekt een WML is de drinkwaterproducent en â&#x20AC;&#x201C;leverancier voor de gehele provincie Limburg. WML maakt en verkoopt jaarlijks 72 miljard liter fris, helder en betrouwbaar drinkwater aan 517.000 Limburgse huishoudens en bedrijven. Kwaliteit, betrouwbaarheid en service staan als vanzelfsprekend voorop als het om onze klanten gaat. Vandaar de slogan: Water, vanzelfsprekend WML.
Adviseur Drinkwatervoorziening met een heldere blik op de toekomst van ons drinkwater. Wat bieden wij Als adviseur drinkwatervoorziening draag je zorg voor integrale adviezen passend binnen de lange termijnplannen van de drinkwatervoorziening, mede op basis van de specialistische inbreng van vakdeskundige collegaâ&#x20AC;&#x2122;s. Wat vragen wij We zoeken een man of vrouw met een afgeronde academische opleiding op het gebied van bijvoorbeeld gezondheidstechnieken (TU Delft) en een ruime relevante werkervaring. Kijk voor een uitgebreide omschrijving van je nieuwe baan op www.wml.nl Of bel de heer Leon Fuchs, 043 880 85 06 en 06 54913501 (tijdens kantooruren). WML, de vanzelfsprekende partner in water en dienstverlening daaromheen!
agenda 17-19 juni, Den Haag Building bridges: issues for future risk research Europees congres over risicomanagement en -communicatie, met onder meer aandacht voor overstromingsrisico’s in Nederland. Organisatie: Society for Risk Analyses en de faculteit Gedragswetenschappen van de Universiteit Twente. Informatie: Jan Gutteling (053) 489 32 90.
20 juni, Delft The Australian Water Challenge symposium waarop drie waterdeskundigen uit Australië en enkele Nederlandse wetenschappers ingaan op de extreme droogte van de laatste tien jaar in Australië. Organisatie: TU Delft faculteit Civiele Techniek. Informatie: (015) 278 46 73.
21 juni, Den Haag Hoogwater en de ruimtelijke opgave derde editie van het ROM-jaarcongres met dit jaar als thema de opgaven voor roafdelingen en waterteams op het gebied van hoogwater, met als gasten onder andere oud-VROM-minister Pieter Winsemius en directeur Wim Derksen van het Ruimtelijk Planbureau. Organisatie: Elsevier Congressen. Informatie: Maaike Braam (070) 441 57 34.
21 juni, Arnhem Kaderrichtlijn Water derde editie van het actualiteitencongres over de Kaderrichtlijn Water, met nu vooral aandacht voor de implementatie. Aan bod komen praktijkcasussen van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Waterschap Groot Salland, de Vereniging Industriewater, LTO Nederland, Provincie Friesland en de gemeente Tilburg. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
21 juni, Middelburg KRW op koers discussiebijeenkomst tussen bestuurders en beleidsmakers over de doelstellingen van en maatregelen naar aanleiding van de Kaderrichtlijn Water. Organisatie: Rijkswaterstaat Zeeland en de Provincie Zeeland. Informatie: Hans Hamelink (0118) 63 11 13.
21-22 juni, Delft High quality drinking water 2007 internationale workshop over de stand van zaken rond de drinkwaterkwaliteit anno 2007, met vele prominente wetenschappers uit het buitenland. Organisatie: Faculteit der Civiele Techniek en Geowetenschappen van de TU Delft. Informatie: Jasper Verberk (015) 278 58 38.
21-22 juni, Leeuwarden Wetsus Water Challenge tweedaags evenement waarop masterstudenten, afgestudeerden en onderzoekers die een carrière in de watertechnologie ambiëren, een introductie krijgen in het
huidige laboratoriumonderzoek op het gebied van drink- en afvalwater. Organisatie: Wetsus. Informatie: (058) 284 62 00.
22 juni, Delft Tien jaar baggeren, het heden en het verleden themabijeenkomst over de stand van zaken rond het baggeren. Is het baggerprobleem nu een ander dan tien jaar geleden? Gaat het alleen om een veranderende baggeromvang of is de vraagstelling waarom we baggeren gewijzigd? Organisatie: Baggernet. Informatie: Marjan Euser (055) 549 39 27.
26 juni, Harderwijk Water: samen maken we het verschil miniconferentie over de mogelijkheden voor organisaties om via partnerschappen en internationale samenwerking bij te dragen aan de verwezenlijking van de millenniumdoelen van de Verenigde Naties. Organisatie: Vitens en de gemeente Harderwijk. Informatie: (0341) 41 19 11.
27 juni, Zwolle Industrieel Water 2007 vijfde editie van Industrieel Water met aandacht voor onder andere het overheidsbeleid ten aanzien van industrieel watergebruik, het beheersen van de (water)kosten en een bedrijfsbezoek aan DOC Kaas in Hoogeveen. Organisatie: Euroforum. Informatie: (040) 297 49 77.
27 juni, Utrecht Juridische actualiteiten kabels en leidingen herhaling van de studiedag van eind 2006 over relevante ontwikkelingen en jurisprudentie op het gebied van kabels en leidingen. Organisatie: Elsevier Congressen. Informatie: Bastiaan van Heereveld (070) 441 57 51.
28 juni, Rotterdam Ondergrondse ordening congres over een betere afstemming van de aanleg van kabels en leidingen in de grond, met ook aandacht voor ondergrondse waterhuishouding en de plannen voor de Zuidplaspolder bij Gouda. Organisatie: Elsevier Congressen. Informatie: Bastiaan van Heereveld (070) 441 57 51.
5 juli, Utrecht Grensoverschrijdende milieuen waterverontreiniging symposium over de mogelijkheden die het Europese recht biedt aan lidstaten en decentrale overheden om actie te ondernemen tegen grensoverschrijdende milieu- en waterverontreiniging. Organisatie: Wetenschapswinkel Rechten van de Universiteit Utrecht. Informatie: (030) 253 70 25.
5 september, Rotterdam CO2-reductie tiende editie van dit jaarcongres met als ondertitel: 20 procent minder uitstoot in 2020. Het Europese en nationale klimaatbeleid komen aan de orde, evenals de gevolgen van de doelstelling, de haalbaarheid en de kosten. Organisatie: Euroforum. Informatie: www.euroforum.nl/co2reductie.htm.
12-13 september, Rotterdam Nationale conferentie waterbeheer tiende editie van de tweedaagse conferentie over alle actuele aspecten van het waterbeheer in Nederland. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
13 september, Amersfoort Kostencalculaties in de watersector jaarlijkse bijeenkomst van deskundigen die zich bezighouden met kostencalculaties in de watersector. Informatie: Jan-Hendrik Vos (033) 468 22 48.
13 september, Zeist Vergezichten op water, aarde en samenleven tweede bijeenkomst waar maximaal 35 (top)bestuurders uit de watersector debatteren over een transitie naar een klimaatbestendige samenleving aan de hand van een lezing over de toekomstige inrichting van Nederland. De uitslag van de discussie vormt de basis van een nationaal debat op 20 september. Organisatie: BlomBerg Instituut. Informatie: (073) 684 25 25.
20 september, Zeist Transitie naar de eerste klimaatbestendige samenleving ter wereld?! slotconferentie voor een breed publiek van deskundigen over de omschakeling van de Nederlandse samenleving naar de eerste klimaatbestendige ter wereld, aan de hand van twee debatsessies van (top)bestuurders uit de watersector. Dit debat stond oorspronkelijk gepland voor 7 juni. Organisatie: BlomBerg Instituut. Informatie: (073) 684 25 25.
12 oktober, Tiel Vanuit water doordacht bijeenkomst over de regionale en landelijke ervaringen met de watertoets. Organisatie: Platform Waterpraktijk, Waterschap Rivierenland en Rijkswaterstaat. Informatie: wdr@waterpraktijk.nl.
15-16 oktober, Amsterdam Remediatie, karakterisatie en monitoring van grondwatervervuiling internationaal congres dat alle facetten van remediatie, karakterisatie en monitoring van bodem- en grondwatervervuiling belicht. Informatie: Niels Hartog van TNO (030) 256 47 46.
H2O / 12 - 2007
37
handel & industrie Minerale bekledingen in drinkwaterreservoirs MC-Bouwchemie Nederland levert MC-RIM, een wat dikkere minerale beschermlaag voor reinwaterkelders en andersoortige drinkwaterreservoirs. Deze garandeert een veel langere duurzaamheid dan de gebruikelijke dunnere beschermlagen.
Reinwaterkelders behandeld met MC-RIM.
Dunne minerale beschermlagen van één tot drie millimeter zijn qua samenstelling van het materiaal zeer fijn en bestaan hoofdzakelijk uit een bindmiddel met een korrelfractie die
weer bestaat uit één korrelmaat, bijvoorbeeld van 0,1 tot 0,3 mm. Doordat men met één korrelmaat geen stabiele zeeflijn kan opbouwen, is het betontechnologisch niet
mogelijk een mortelmatrix te verkrijgen met een voldoende dichtheid. Hierdoor heeft men een hogere poreusiteit, geringere dichtheid en een geringe weerstand tegen slijtage, ontstaan door hydrolyse of het oplossen van materiaal. Het hogere aandeel aan organische bestanddelen en de hierdoor hogere water-cementfactor, zullen dit slijtageproces bovendien doen versnellen. Hierbij komt nog dat een dunne laag van één tot drie millimeter bij een vooraf vastgestelde slijtage van de beschermlaag door gebruik of tijdens de reinigingsfase met agressieve reinigingsmiddelen geen langdurige bescherming kan bieden. Systemen die in een dikkere laag worden aangebracht, zoals MC-RIM, bestaan naast het bindmiddel ook uit verschillende korrelfracties met verschillende afmetingen. Hierdoor ontstaat een mortelmatrix met een hoge dichtheid. Dit resulteert in een beschermlaag met de kleinst mogelijke porositeit, met een zeer hoge dichtheid en een uitstekende weerstand tegen slijtage ontstaan door hydrolyse of gebruik. Dikkere bekledingen, zoals MC-RIM, worden niet afgebouwd (vermindering van dikte van de beschermlaag) door een betere dichtheid van het materiaal. Voor meer informatie: Peter ‘t Hooft (0344) 63 37 00.
Realtime gemalenbeheer op afstand zonder dataverlies Novotek uit Breda heeft met de nieuwste technologie een systeem ontwikkeld om gemalen op afstand te beheren zonder dataverlies. Door het gebruik van GE Fanuc-panelen wordt het proces visueel zichtbaar gemaakt. Alle gegevens worden doorgestuurd
naar een centrale databank. Door de ingebouwde buffer bij het verzendpunt gaan geen gegevens verloren. Daarnaast kan op het paneel een gsm-modem worden aangesloten voor het direct doorgeven van een alarm aan een centrale post. Door de opslag van alle gegevens in de centrale databank kan een eventueel alarm snel worden gekoppeld aan de procesge-
Druk verhogen met groot vermogen De nieuwe drukverhogingsinstallaties van Wilo uit Beverwijk zijn geschikt voor drink- en bluswatervoorziening in gebouwen en voor industriële watercircuits. Deze installaties hebben een hoog vermogen en kunnen een groot debiet leveren. De nieuwe modellen zijn gebaseerd op de grootste verticale hogedruk centrifugaalpomp uit het programma: de Multivert MVI 95. Deze is uitgelegd voor een maximale volumestroom van 140 kubieke meter en maximale opvoerhoogte van 160 meter. De drukverhogingsinstallaties zijn uitgerust met twee tot zes centrifugaalpompen in droogloopuitvoering die parallel geschakeld
38
H2O / 12 - 2007
zijn. De installatie wordt als aansluitbare unit op één basisframe gemonteerd. Tot het systeem behoort het volledige leidingwerk, inclusief alle hydraulische componenten, druksensoren en de complete bekabeling. Elk systeem wordt seriematig uitgevoerd met programmeerbare computerbesturing. De installaties kunnen naar keuze met of zonder frequentieomvormer worden geleverd voor het traploos regelen van de basislastpomp. Voor meer informatie: (0251) 22 08 44.
De nieuwe drukverhogingsinstallatie voor drink- en bluswatervoorziening in gebouwen én industriële watercircuits.
gevens. Ook kunnen realistische gegevens worden uitgevoerd op het gebied van flowen energiebeheer. Ook centrale sturing hoort tot de mogelijkheden. Een webportal biedt toegang tot de meest recente meetresultaten zoals concentraties en debietmetingen. Voor meer informatie: (076) 587 10 10.
.HQQLV NULMJW SDV ZDDUGH DOV MH HU LHWV PHH GRHW Daarom ondersteunt Kiwa Water Research u ook bij toepassing en onderhoud van kennis Kiwa Water Research Kiwa Water Research is hét kennisinstituut op het gebied van water en aanverwante milieuen natuuraspecten voor waterbedrijven, overheden en andere spelers in de watersector. Het voert het gezamenlijke onderzoeksprogramma BTO uit voor de drinkwaterbedrijven en hun (internationale) partners en werkt daarbij samen met diverse kennisorganisaties en advies- en ingenieursbureaus – een garantie voor innovatie en voortdurend actuele kennis. Blauw, groen, waterketen Kiwa Water Research biedt ministeries, provincies, waterschappen en terreinbeheerders oplossingen op maat voor watergerelateerde vraagstukken rond watersysteem en waterketen, waterkwaliteit en –kwantiteit, natuur, afvalwaterbehandeling en asset management. Kiwa Industrie & Water Industriële partners krijgen via Kiwa Industrie & Water efficiënt toegang tot waterkennis voor hún praktijk met ondersteuning bij dagelijkse watervraagstukken, implementatietrajecten, troubleshooting en kwaliteitsborging. Binnen het onderzoeksprogramma OPIW en met individuele bedrijven, brancheorganisaties en waterbedrijven ontwikkelt en implementeert Kiwa Industrie & Water innovatieve watertechnologie.
Bedrijfstakonderzoek van de waterbedrijven
Kiwa Water Research Kiwa Industrie & Water telefoon (030) 606 95 11
BTO
info@kiwawaterresearch.eu
www.kiwawaterresearch.eu