nº
40ste jaargang / 13 juli 2007
14/15 /
2007
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
MINDER RISICO’S DOOR ZWARE METALEN DAN AANGENOMEN INTERVIEW MET DIRECTEUR VITENS-EVIDES INTERNATIONAAL WATER DAADWERKELIJK VASTHOUDEN AAN DE BRON HOOGWATER OP DE MAAS NIET BOVENSTROOMS OPLOSSEN
$ $ $ & # $ $ $ $ $ !$ !$ ! $ $ $ $ $ !$ $ % $ " #,(# , , ," ,! " ! , " , # ,& , # ,4-,& " # ," !# 0,( , " , ## ## ,# #"!# , , , , ,"# ' !, , , , , ## , " , &, , # , # " ,' , , ## 0, , "# , ,! ,' , , , , '" , # , #& ! , ,# #"!# , ., , # # " 0,( , , , &,#" , ## & #& ,& , , # ,## , , , ,! 0
" ! $ $ $ . $ %
% % !
Een nieuw begin
S
neller eerlijk gezegd dan ik verwachtte, beginnen de overheid en het bedrijfsleven nu toch actie te ondernemen tegen verdere verontreiniging van het milieu. Het kabinet heeft 50 miljoen euro gereserveerd voor onderzoek om Nederland klimaatbestendig te maken. Dat is een breed begrip. Er valt ook nogal wat onder, zelfs fundamentele kwesties als welke maatschappelijke problemen we moeten gaan aanpakken als de huidige ruimtelijke ordening in gevaar komt. Nu lijkt 50 miljoen euro indrukwekkend, maar dat valt tegen. Topman Fon Koemans van de Nederlandse Waterschapsbank verdiende vorig jaar ruim een half miljoen euro (!), wel inclusief bonus en pensioenlasten. Abnormaal veel natuurlijk. Laat dat iedereen vinden, ook meneer Koemans. Zelfs onze minister-president verdient nog
geen derde van dit bedrag. Maar dit even terzijde, hoewel ik hoop dat dergelijke salarissen erg snel de wereld uit zijn. De genoemde 50 miljoen euro gaan, dat zal geen verrassing zijn, vooral naar gebieden waar de economische belangen groot zijn: Schiphol en de haven van Rotterdam. Maar gelukkig wordt ook gedacht aan het waddengebied, de Zeeuwse en Zuidhollandse delta, het rivierengebied en de veenweidegebieden. Ik krijg steeds meer de indruk dat buiten de puur economische kant ook het milieu in de breedste zin van het woord eindelijk weer eens in belang gaat stijgen. Een ontwikkeling die niet alleen waterbeheerders moeten toejuichen, maar iedereen als mens. Ik wens u enkele prettige weken toe, waar u zich ook bevindt. Peter Bielars
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Marjon Hoogesteger Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 telefax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Suzanne Klüver (010) 427 41 40 telefax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos Tini van Schijndel telefoon (010) 427 41 08 telefax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 95,- per jaar excl. 6% BTW € 126,- per jaar voor buitenland € 8,- losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres.
inhoud nº 14/15 / 2007 4
/ Koper en zink geen risicofactor in oppervlaktewater
6
/ Grootste afvalwaterzuivering van Europa geopend
12 / Interview met Jan Hoffer, directeur VitensEvides International Maarten Gast
14 / Reactie drinkwatersector op WHO-discussie over mineralen Caroline van de Veerdonk, Jan Peter van der Hoek, Martijn Groenendijk, Maarten Nederlof en Margreet Mons
16 / Opinie: een (mis)rekening in de waterketen Marcel Lips en Jaap Stumphius
18 / Interview met Jan van Bakel en
12
Maarten Spijker
20 / Flevoland bij droogte netto waterleverancier voor rijkswateren Gerrie Eggels, Karien Luursema en Martin Griffioen
23 / Boekrecensie ‘Mathematical Modeling of Biofilms’ Merle de Kreuk
18
29 / Minder risico’s door zware metalen in oppervlaktewater dan aangenomen Gertjan Zwolsman, Herman Wanningen, Michelle Talsma en Karel De Schamphelaere
32 / Overstroming en natuur: een natuurlijk samengaan? Han Runhaar, Mark Jalink en Dick Boland
Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk
35 / Water vasthouden aan de bron: inzicht
Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2007 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever.
Jan van Bakel, Mark van de Wouw, Albert Poelman en Lodewijk Stuyt
www.vakbladh2o.nl
6
door modelberekeningen
39 / Toetsen en beoordelen van monitoringsgegevens voor de Kaderrichtlijn Water Ruurd Maasdam en Reinder Torenbeek
42 / Hoogwater op de Maas: kunnen we dat niet bovenstrooms oplossen? Marcel de Wit, Helle Peeters en Koen Maeghe
Bij de voorpagina: Op sommige plaatsen in Nederland viel de afgelopen week in één dag tijd (soms in een paar uur) een hoeveelheid regen die normaal in de hele maand juli valt (foto: Herman Wanningen).
Koper en zink geen risicofactor in oppervlaktewater Koper en zink leveren nauwelijks problemen op voor de oppervlaktewaterkwaliteit. Stikstof en fosfaat hebben een grotere invloed op waterkwaliteit. Om de kwaliteit van het oppervlaktewater te verbeteren, moeten zuiveringen en de bronnen in de keten zich meer richten op fosfor en stikstof dan op zware metalen. Dat blijkt uit onderzoek van de waterschappen Aa en Maas en De Dommel, TNO, de Unie van Waterschappen, Stichting Duurzaam Bouwmetaal, de Vereniging Industrie Water en zes gemeenten. Zij onderzochten de relatie tussen emissies in de waterketen en het effect op de oppervlaktewaterkwaliteit. Rekening houdend met het onderzoek naar de biobeschikbaarheid van de zware metalen bleek de invloed van fosfor en stikstof op de oppervlaktewaterkwaliteit groter te zijn dan die van koper en zink.
H
et AKON-project (AfvalwaterKetenONderzoek) had twee doelen: enerzijds het inventariseren van de emissiebronnen in de stedelijke waterketen, anderzijds op het treffen van effectieve én kosteneffectieve maatregelen om de kwaliteit van het oppervlaktewater te verbeteren. Het onderzoek is uitgevoerd in het stroomgebied van de Aa en in de verzorgingsgebieden van de rwzi’s Asten en ‘s-Hertogenbosch. In plaats van de momenteel gebruikelijke MTR-normen, die als normering voor de 4e Nota Waterhuishouding zijn gebruikt, is voor de zware metalen koper, zink en nikkel gekeken naar de biobeschikbaarheid van deze stoffen. Biobeschikbaarheid betekent voor zware metalen dat deze door organismen moeten kunnen worden opgenomen. De metalen moeten dus opgelost zijn in water en niet gebonden aan opgeloste, organische koolstof. Uit het onderzoek blijkt dat, volgens de huidige maatstaven, overschrijdingen van het MTR van stikstof, fosfaat, koper, nikkel en zink in het oppervlaktewater worden aangetroffen. Maar als naar de biobeschikbaarheid wordt gekeken, verandert het beeld. Voor zware metalen geven de berekeningen aan dat de risico’s aanzienlijk lager zijn dan op grond van het MTR wordt aangenomen. De oppervlaktewateren zijn, op deze manier bezien, niet ‘at risk’. De aandacht moet zich dan ook richten op het verwijderen van stikstof en nitraat uit het oppervlaktewater, volgens de onderzoekers. Deze conclusies wijken af van eerdere aannames, waar zware metalen als een belangrijke factor van watervervuiling worden beschouwd. De nieuwe inzichten uit dit onderzoek zijn gelijk aan de bevindingen van Zwolsman c.s., elders in dit nummer (zie pagina 29).
Effluent Uit het AKON-onderzoek blijkt verder dat de invloed van effluent van de rwzi’s op de oppervlaktewaterkwaliteit in het onderzochte gebied niet groot lijkt te zijn. Bij rwzi ‘s-Hertogenbosch nemen de concentraties voor totaalstikstof, nitraat, fosfaat, koper en zink met enkele procentpunten toe, uitgedrukt in MTR. Bij Asten heeft het effluent voor de meeste onderzochte stoffen een lagere concentratie dan het
4
H2O / 14/15 - 2007
ontvangende oppervlaktewater. Dat maakt het verlagen van de concentraties verontreinigende stoffen via technische maatregelen op de rwzi’s tot een dure aangelegenheid. Rwzi ‘s-Hertogenbosch zou, met bewezen techieken, een reductie van 50 procent kunnen halen. Rwzi Asten is net vernieuwd, wat de kosten van (verdere) verbetering hoog maakt. Ook is dan een nieuwe techniek, zoals een membraanreactor, nodig. Toch zijn maatregelen op de rwzi’s zelf het meest kosteneffectief, vergeleken met afkoppelen en bronmaatregelen. Als in plaats van het MTR de biobeschikbaarheid als ‘norm’ wordt genomen, blijkt van de zware metalen alleen zink in de rwzi Asten de norm te overschrijden. Om de kwaliteit van het oppervlaktewater significant te verbeteren, zijn maatregelen nodig die de bron van de vervuilende stoffen sterk reduceren. Over het gebruik van het MTR of de biobeschikbaarheid wordt op het moment
De rioolwaterzuiveringsinstallatie in ’s-Hertogenbosch.
landelijk beleid ontwikkeld. Hoe dit eruit gaat zien, is nog niet duidelijk. Ook de bij de methode horende rekensystematiek moet nog worden uitgewerkt. De Unie van Waterschappen heeft al wel op 14 maart een brief verspreid onder haar leden waarin ze adviseert rekening te houden met de biobeschikbaarheid van stoffen. Op die manier ontstaat een realistisch beeld van de doelstellingen van de KRW en kan worden voorkomen dat onnodig (dure) maatregelen worden genomen. De deelnemers aan het AKON-onderzoek pleiten voor meer maatregelen tegen stikstof en fosfor en minder voor zware metalen. Deze aanbevelingen kunnen aanzienlijke bestuurlijke consequenties hebben, gezien de financiële grootte van de maatregelenpakketten voor de Kaderrichtlijn Water. Voor meer informatie: John Zijlmans van Waterschap Aa en Maas (073) 615 68 53 (in verband met vakantie vanaf 1 augustus weer bereikbaar).
actualiteit / verslag
Hergebruik water bij industrie niet altijd lonend Waar hergebruik in het verleden werd ingehaald als dé manier om water en dus geld te besparen voor bedrijven, blijkt nu steeds vaker dat hergebruik economisch niet lonend is. Technisch is bijna alles haalbaar, maar de investeringen moeten zich wel terugverdienen. En daar zit het probleem. Dat wil niet zeggen dat bedrijven niet serieus kijken naar hergebruik van water. Door de drang naar duurzaam werken en steeds beter wordende (zuiverings)technieken is waterhergebruik een serieuze optie. Daarbij laten bedrijven de zorg voor het hergebruik graag over aan externe experts.
D
at bleek uit de vele praktijkvoorbeelden tijdens het lustrumcongres Industrieel Water van Euroforum op 27 juni in Zwolle. Een grote verscheidenheid aan problemen die bedrijven tegenkomen als ze water willen hergebruiken, kwam daar aan de orde. Zo is het water bij wasserijen slecht opnieuw te gebruiken omdat het te warm is, zo bleek uit het verhaal van Henk Gooijer. Het technologisch Kenniscentrum Textielverzorging heeft laten onderzoeken of waterhergebruik lonend is. Dit blijkt niet het geval te zijn: de waterbesparing weegt niet op tegen de kosten van hergebruik. Ook in andere sectoren wordt kritisch gekeken naar hergebruik. ‘Patatbakker’ Robert Klaren, zoals hij zichzelf noemde, van McCain, gaf aan dat waterhergebruik vooral op lokale schaal bekeken moet worden. In Nederland is genoeg drinkwater; de druk om water opnieuw te gebruiken is niet zo hoog. Bovendien ligt hergebruik van water in de voedingsmiddelenindustrie moeilijk. Aan het eindproduct worden tenslotte hoge hygiënische eisen gesteld. Wel kan met een gerichte inzet van water en een minimalisatie van gebruik water worden bespaard. Ook kan nog energie (warmte) worden teruggewonnen uit het proceswater. De Belgische collega-fritesmaker van Farm Frites uit België, Freddy de Boeyer, liet zien dat zijn werkgever wél heeft gekozen voor waterhergebruik. In totaal gebruikt het bedrijf 870.000 kubieke meter water per jaar. Daarvan wordt 474.000 kuub zelf gewonnen en komt 396.000 kuub uit de kraan. In de nieuwe situatie wordt nog steeds 396.000 kubieke meter grondwater gewonnen; 350.000 kuub water wordt opnieuw gebruikt, uit een per 1 september op te starten biomethanisatie-installatie wordt 100.000 kuub water geleverd en tenslotte is nog 24.000 kuub leidingwater nodig. Per saldo betekent dat dat 450.000 kubieke meter grondwater per jaar wordt bespaard. Eén van de redenen om voor waterhergebruik te kiezen is dat de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening de installatie en het onderhoud van de zuiveringsinstallatie levert, voor in ieder geval de eerste vijf jaar. Daarna bestaat de optie voor nog eens vijf jaar. Als die termijn verstreken is, gaat de installatie over in
handen van Farm Frites. De biomethanisatie-installatie, die draait op biomassa uit de fabriek, is ook door een extern bedrijf ontworpen, gebouwd en onderhouden. Behalve water levert deze installatie energie en werkgelegenheid op. Ook de papierindustrie is een bekende waterverbruiker. Ronald Vorage van Smurfit Kappa gaf aan dat waterbesparing en hergebruik niet zonder meer mogelijk is. Dat is afhankelijk van de vervuiling van het water en de plaats waar het wordt ingezet in het productieproces. Het water dat aan het begin van het proces wordt ingezet voor de eerste reiniging mag ‘vuiler’ zijn dan verderop in het proces. Het is van belang te bepalen welk water waar wordt ingezet en of eventueel een alternatieve waterstroom gebruikt kan worden. Voor wat betreft waterbesparing gaf hij aan dat het niet altijd om high-tech oplossingen gaat. Het dichtdraaien van een kraan kan al water besparen. Het watergebruik bij papierfabrieken is ook sterk afhankelijk van de papiersoort die wordt geproduceerd en de locatie van de fabriek. Het (verder) sluiten van de waterkringloop wordt bepaald door regelgeving en vergunningverlening en uiteraard kosten en opbrengsten. Wel constateerde hij een trend in de papierbranche dat bedrijven steeds meer biowater terugvoeren. Slechts enkele bedrijven kiezen voor nul effluent (volledig hergebruik). Henk Swennen van Organon gaf aan dat hergebruik van water binnen het productieproces niet mogelijk is. Aan water dat voor farmaceutische processen wordt gebruikt, worden zulke hoge eisen gesteld dat dat niet lonend is. Aan het afvalwater wordt bijzondere zorg besteed om te voorkomen dat allerlei stoffen in het milieu komen. Gebruik van een membraanbioreactor is niet zaligmakend: door het gevarieerde aanbod van afvalwater moet de installatie telkens opnieuw ingeregeld worden. Bovendien verstoppen de membranen of ze raken beschadigd door de aangevoerde stoffen en wisseling in pH. Ook worden stoffen in de membraanbioreactor gevormd die ongewenst zijn. Onderzocht wordt of een zuiveringsstap na de membraanbioreactor voor een beter effluent zorgt. Een andere optie is het zoveel mogelijk indikken van het effluent en het elders laten verwerken. Op
dit moment wordt middels pilots onderzocht wat de mogelijkheden zijn. Ook is Organon bezig met onderzoek naar chemicaliënvrij behandelen van koelwater. Hiervoor worden binnenkort eveneens pilots uitgevoerd. Frank Oesterholt van Kiwa Industrie en Water keek naar bredere ontwikkelingen binnen het hergebruik van water. De bestaande membraanprocessen kunnen verder geoptimaliseerd worden; de MBR-technologie wordt robuuster en energiezuiniger, oxidatieen desinfectietechnologie wordt verder ontwikkeld en keramische membranen hebben veel van de nadelen van ‘gewone’ membranen niet. De noodzaak voor waterbesparing cq hergebruik neemt toe door strengere lozingseisen, stijgende energiekosten en afname van de beschikbaarheid van de bestaande waterbronnen. Bovendien geeft hergebruik een beter imago aan het bedrijf. Oesterholt constateerde dan ook dat meer aandacht bestaat voor minimalisering van het watergebruik en het optimaal inzetten van water. Ook het terugwinnen van grondstoffen en energie uit water zorgen voor de ontwikkeling en inzet van nieuwe technieken. Jaap Petraeus, secretaris van de Vereniging Industriewater die de belangen behartigt van bedrijven in Noord-Brabant die (veel) water gebruiken, keerde zich vooral tegen de verwachte kostenstijging van water door allerlei wet- en regelgeving. Ook vreest hij meer overheidsinvloed en minder inbreng van bedrijven wat water(gebruik) en lozingen betreft. John Ottevanger van Brabant Water gaf tenslotte aan dat zijn drinkwaterbedrijf behalve de normale levering van drinkwater ook op maat gemaakte oplossingen aanbiedt voor industriewater. Brabant Water draagt hierbij de zorg voor ontwerp en financiering van de installatie, bouw, oplevering en de inbedrijfstelling, het uitvoeren van onderhoud én een eventuele subsidieaanvraag bij de provincie. Het congres werd afgesloten met een excursie naar DOC Kaas. Bij de bouw van de nieuwe faciliteiten besteedde het bedrijf veel aandacht aan hergebruik en besparing van water. Dat resulteerde in een waterbesparing van bijna 50 procent.
H2O / 14/15 - 2007
5
Grootste afvalwaterzuivering van Europa geopend De grootste afvalwaterzuivering van Europa, net buiten Parijs, is 29 juni jongstleden officieel geopend. Zuivering Seine Aval, in het plaatsje Achères, zuivert het afvalwater van meer dan acht miljoen mensen in Parijs en een aantal voorsteden.
D
e zuivering is eigendom van SIAAP, die verantwoordelijk is voor het afvalwater van Parijs en omstreken, Ile de France en Seine Normandy. SIAAP behandelt jaarlijks 850 miljoen kubieke meter afvalwater in vier zuiveringen, verspreid om Parijs heen. Seine Aval is de grootste van de vier. Deze zuivering is in 1940 gebouwd. In 2000 werd een contract tussen SIAAP en OTV, onderdeel van Veolia Water, gesloten om de zuivering uit te breiden met een extra zuiveringsstap om nutriënten uit het afvalwater te verwijderen. Het gezuiverde water wordt in de Seine geloosd. Met de extra zuiveringsstap moet het effluent een positieve bijdrage leveren aan de ecologische waterkwaliteit van de rivier.
energie op: tien procent van de energie die de zuivering gebruikt. Tenslotte is veel moeite gedaan de fabriek in het landschap in te passen met welvende muren en veel groen rond de zuivering én op de daken. Met de uitbreiding van de zuivering is een bedrag van 390,8 miljoen euro gemoeid.
Veolia, van oorsprong een drinkwaterbedrijf, is de laatste jaren uitgegroeid tot een grote speler op het gebied van afvalwaterzuivering. In Nederland is het Franse bedrijf betrokken bij de bouw, onderhoud en exploitatie van de afvalwaterzuiveringsinstallatie Harnaschpolder bij Den Haag.
Vóór de nutriëntenverwijdering, de laatste stap in het zuiveringsproces, worden de gebruikelijke stappen genomen: eerst voorbehandeling, dan een behandeling met actief slib en vervolgens flocculatie. De nutriëntenverwijdering maakt gebruik van BIOSTYR, een biofilter dat ook kleine zwevende deeltjes verwijdert en verontreiniging met koolstoffen. Het biofilter bestaat uit 84 cellen die elk een oppervlak van 170 vierkante meter hebben, een totaal oppervlak van 14.532 vierkante meter. De filters hebben een maximale capaciteit van maximaal 45 kubieke meter per seconde. Een ander, belangrijk voordeel van het proces is dat geen stank wordt opgewekt. Verder wekt het vallende water (van acht meter hoogte) dat door de biofilters loopt,
Dead-end filtratie aanzienlijk goedkoper door procesoptimalisatie Dead-end membraanfiltratie is door de hoge selectiviteit en de relatief lage afhankelijkheid van chemicaliën een veelbelovende zuiveringstechniek. Nadeel van deze techniek zijn de hoge reinigingskosten van de membranen. Maar uit het proefschrift van Bastiaan Blankert, die op 6 juli aan de Rijksuniversiteit Groningen promoveerde, blijkt dat door procesoptimalisatie aanzienlijk minder vervuiling optreedt. Hierdoor kunnen de kosten ook significant naar beneden, met een derde volgens de berekeningen van Blankert.
M
embraanvervuiling is een belangrijke beperkende factor bij het gebruik van dead-end filtratie. De noodzaak van periodieke reiniging én de toename van hydraulische weerstand vormen een belangrijke limiterende factor bij het gebruik van de membranen. Maar volgens Blankert kunnen deze nadelen in belangrijke mate worden ondervangen door het
6
H2O / 14/15 - 2007
optimaliseren van het filtratie- en reinigingsproces. Op dit moment worden de processen ingesteld aan de hand van korte pilotstudies of vuistregels. Het lijkt daarom logisch dat een systematische optimalisatie van het proces grote besparingen oplevert.
tiesysteem ontwikkelen voor de cyclische operatie van membraanfiltratie. Het proefschrift beperkt zich tot de filtratie- en backwashfase en de afwisseling tussen die twee fases. Uit de modellen die Blankert opstelde, komt een momentane optimalisatie van de opeenvolging van filtratie en backwash. De operatiekosten worden geminimaliseerd, waarbij een vastgestelde netto productie in een vastgestelde netto tijd wordt gerealiseerd. In vergelijking met conservatieve procesinstellingen kan dit een besparing van 34 procent opleveren. Voor meer informatie: (053) 428 73 09.
Met zijn proefschrift wil Blankert een compleet, aktueel, dynamisch optimalisa-
Twee jaar na tsunami helft watergelden besteed De vloedgolf op Tweede Kerstdag 2004 verwoestte de infrastructuur in de Indonesische provincies Aceh en Noord-Sumatra. Een groot tekort aan schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen ontstond. Reden voor de Nederlandse watersector om structureel hulp te bieden. Na het eerste jaar van noodhulp en plannen maken, zijn het afgelopen jaar veel projecten gerealiseerd voor wederopbouw van de watervoorziening. Daarmee is bijna de helft van het beschikbare budget geïnvesteerd. Zo blijkt uit het onlangs verschenen jaarverslag van stichting H2O-partners Sumatra.
D
rinkwaterbedrijven, waterschappen, provincies, gemeenten, particuliere en commerciële partijen brachten samen vijf miljoen euro bijeen. Een bedrag dat de minister van Ontwikkelingssamenwerking verdubbelde. Partners voor Water, een samenwerkingsverband van vijf ministeries dat de export van waterkennis bevordert, legde daar nog eens één miljoen euro bij. Met in totaal dus elf miljoen euro ondersteunt de stichting H2Opartners zes locaties in Sumatra. De hulp was in eerste instantie gericht op het realiseren van tijdelijke drinkwatervoorzieningen in de vluchtelingenkampen. Volgende zorg was het intact krijgen van waterbronnen en zuiveringsinstallaties. Nu is het zaak om zoveel mogelijk water bij de mensen thuis te krijgen. Lokale aannemers leggen nieuwe aansluitingen aan. Nederlandse monteurs trainen hun Indonesische collega’s in het opsporen en repareren van lekkages in het distributiesysteem. Ook de financiële organisatie van de Indonesische waterbedrijven krijgt aandacht.
De stichting verwacht de activiteiten in 2008 af te ronden. Vóór die tijd zal een werkgroep van Nederlandse en Indonesische waterprofessionals met concrete plannen komen voor de nazorgfase. In deze fase moeten de uitgevoerde projecten een duurzame verankering krijgen in de Indonesische samenleving. Versterking van de technische, financiële en managementcapaciteit van de lokale drinkwaterbedrijven is daarvoor noodzakelijk. De stichting H2O-partners Sumatra wil ondanks de grote gevolgen van de tsunami de mogelijkheden benutten om betere voorzieningen dan de oorspronkelijke, te creëren en te borgen. Kortom: de ernstige gevolgen van de ramp ombuigen naar een duurzame economische ontwikkeling. In het programmadocument zijn de doelstellingen vastgelegd: minimaal 60 procent van de huishoudens moet water hebben en minimaal 40 procent moet kunnen beschikken over sanitaire voorzieningen.
actualiteit Geld voor zuiver water in Ecuador Evides Industriewater en Waterschap Zeeuws Vlaanderen stellen aan Aqua for All het prijzengeld beschikbaar dat hen is toegekend in het kader van de milieuprijs van de provincie Zeeland voor een innovatief industriewaterproject. Het bedrag (3.250 euro) wordt door Aqua for All verdubbeld en ingezet in het driejarige samenwerkingsproject met haar Belgische partner PROTOS voor een omvangrijk drinkwater- en rioleringsproject in Canar in Ecuador.
I
n 2004 en 2005 zijn eerdere donaties gedaan door (toen nog) DELTA Water BV. Het project heeft een enorm demonstratiekarakter, hetgeen door de Vlaamse overheid is gehonoreerd met een vervijfvoudiging van elke donatie via PROTOS. Mede door deze hefboom komt daarmee zoveel geld beschikbaar dat met het gebaar van Evides Industriewater en Waterschap Zeeuws Vlaanderen circa 1.000 indiaanse vrouwen en kinderen uit achterstandsdorpen toegang krijgen tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen.
Beheer balgstuw Ramspol aangescherpt Het beheer van de balgstuw bij Ramspol wordt aangescherpt. De (berekende) faalkans zou 1 op de 2.850 sluitingen moeten zijn, maar is nu slechts 1 op 22. Dat blijkt uit een risicoanalyse die Waterschap Groot-Salland uitvoerde. Door al uitgevoerde of zeer binnenkort uit te voeren maatregelen moet de faalkans voor het begin van het stormseizoen, 15 oktober, zijn verlaagd naar 1 op de 1.000.
foutief menselijk handelen te minimaliseren. Verder worden patrouilleschepen ingezet om aanvaringen tijdens het proef- en onderhoudssluitingen te voorkomen. Ook worden extra markeringen aangebracht om aanvaringen met de reeds gesloten stuw te voorkomen. In dat kader zal ook de communicatie met schippers moeten verbeteren. Het personeel van Ramspol wordt met onder meer een risicospecialist uitgebreid. Na afloop van elke sluiting inspecteren duikers
of het balgdoek op de juiste plaats in de drempelconstructie ligt. Tenslotte neemt Waterschap Groot Salland deel aan het recent opgerichte nationale beheerdersnetwerk stormvloedkeringen om specifieke kennis over faalkansen van waterkeringen te ontwikkelen en te delen. Sinds de oplevering van de balgstuw in december 2002 is de stormvloedkering twaalf keer in werking getreden, de laatste maal bij de zware storm afgelopen januari.
De balgstuw bij Ramspol in werking (foto: Freddie Schinkel).
O
verigens is het niet zo dramatisch gesteld met de balgstuw als uit deze cijfers blijkt. Een groot gedeelte van de faalkans komt voort uit het feit dat bijvoorbeeld niet alle onderhoudsprocedures op schrift staan. Hoewel deze wel worden uitgevoerd, telt dit als een falen van de kering. Op die manier wordt het beeld vertekend. Wel wordt duidelijk dat bij het werken met faalkansen een scherp beheer en onderhoud hoort dat kwantitatief aantoonbaar is. De maatregelen die zijn of worden genomen om de faalkans te verkleinen, bestaan onder meer uit het opstellen van procedures voor onderhoudshandelingen om de kans op
H2O / 14/15 - 2007
7
‘Week van het Water’ in Amsterdam Tijdens de ‘Week van het Water’ die dit jaar plaatsvond van 23 juni tot en met 1 juli stond water en beweging centraal. De Nederlandse drinkwaterbedrijven en Vewin zetten voor het grote publiek het drinkwater uit de kraan in de schijnwerpers. Met name Waternet en Vitens waren actief. Zij vroegen een aantal dagen extra aandacht voor het verse water dat elke dag miljoenen huishoudens gebruiken. andere wereld van water. Na een uitleg van de watercylcus en vragen uit de klas ondergingen de leerlingen een waterproeftest. Zonder te weten wat kraanwater of bronwater was, kozen zij het water dat ze beste vonden smaken. Het resultaat was dat ongeveer evenveel leerlingen voor beide soorten water kozen. Kruize tot de kinderen: “Er is bijna geen verschil. Smaak is iets persoonlijks. Maar als je bedenkt dat een glas kraanwater bijna 1.000 keer goedkoper is dan een glasbronwater, dan drink je thuis toch voortaan water uit de kraan!” De waterles viel samen met de themaweken van de leerlingen over water.
De Amsterdamse wethouder Van Poelgeest speelt het waterspel met de leerlingen van groep zes van de Daltonschool in IJburg (foto: Albert-Jan Perier).
W
aternet voer tijdens de Week van het Water met een botenparade door de grachten van Amsterdam. Op de kades kregen voorbijgangers gratis handige waterflesjes.
Van Poelgeest en Kruize sloten de waterles af door met de leerlingen het nieuwe spel ‘Wie Wat Water’ te spelen. De leden van het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht geven de waterles op scholen rondom Amsterdam. Alle basisscholen in het Waternetgebied kunnen het Wie Wat Waterspel gratis bij Waternet aanvragen.
De Amsterdamse wethouder Maarten van Poelgeest gaf op een basisschool in IJburg een les over water aan groep zes. Samen met directeur Roelof Kruize van Waternet toonde Van Poelgeest de leerlingen de
Calamiteitenoefening in Noord-Brabant Brabant Water hield op 11 juni een calamiteitenoefening in de gemeente Halderberge. Een oefening met een nooddrinkwatervoorziening. Dezelfde gemeente kampte overigens afgelopen week met wateroverlast door zware regenval. Hele wijken liepen toen onder water, omdat de riolering de hoeveelheid neerslag niet meer aankon.
B
rabant Water liet kinderen wennen aan de maatregelen als het drinkwater uit de kraan door één of andere reden niet meer te gebruiken valt. Daarvoor had het drinkwaterbedrijf waterzakken klaar staan die de kinderen moesten vullen. Het kabinet liet net voor het zomerreces weten de komende twee jaar 15 miljoen euro te willen uittrekken voor landelijke oefeningen ter voorbereiding op mogelijke overstromingen.
8
H2O / 14/15 - 2007
actualiteit Zuivering Dordrecht officieel geopend Met de uitnodiging aan het ballet de vrijheid van zuiver water in de toekomst uit te beelden, openden burgemeester Ronald Bandell en dijkgraaf Jan Geluk op 21 juni de zuivering Dordrecht. De rioolwaterzuiveringsinstallatie zuivert het afvalwater van 120.000 inwoners en bedrijven van het Eiland van Dordrecht.
N
a de officiële opening hield André Kuipers, die in 2004 acht dagen in de ruimte verbleef in het internationaal ruimtestation ISS, een presentatie waarin hij het belang aantoonde om ook in de ruimte afvalwater te zuiveren. Een gedeelte van het Dordtse afvalwater wordt door buurman DRSH Zuiveringsslib hergebruikt als koelwater bij het verbranden van slib. De stoomturbines worden met gezuiverd afvalwater gekoeld. Daarna stroomt het, enigszins opgewarmde water, weer terug naar de zuivering. De bouw van de nieuwe zuivering van Hollandse Delta was noodzakelijk, omdat de rwzi uit 1971 verouderd was. Daarnaast was uitbreiding van de zuivering noodzakelijk vanwege de verscherpte lozingseisen voor het gezuiverde afvalwater. De kwaliteit van het gezuiverde afvalwater dat nu op de Beneden Merwede wordt geloosd, voldoet dan ook aan alle wettelijke eisen voor onder
andere het verwijderen van stikstof uit het aangevoerde rioolafvalwater. Bij de planning van de bouw is rekening gehouden met het broedseizoen van de ijsvogel. Deze fraaie vogel had zijn broedplaats gekozen op het oude complex van de zuivering. In het nieuwe complex van Hollandse Delta hebben de ijsvogels alweer hun ‘stek’ gevonden in een getijdekreek die bij de aanleg van de nieuwe rwzi door het waterschap is gegraven. De nieuwe rwzi Dordrecht zuivert het afvalwater van maximaal 310.000 v.e. Dit afvalwater is afkomstig van zowel inwoners als van de industrie. Bij droog weer wordt per uur gemiddeld 3.000 kubieke meter afvalwater gezuiverd. Bij regenweer wordt tevens regenwater in de riolering verzameld. De behandelde hoeveelheid afvalwater kan dan oplopen tot maximaal 8.700 kubieke meter per uur.
(foto: Rolf ter Veer, Waterschap Hollandse Delta).
Impuls aan doelmatiger waterketen: watersectorbrede benchmark In 2010 zullen de drinkwaterbedrijven, waterschappen en een representatieve groep gemeenten een gezamenlijke benchmark uitvoeren naar de kosten voor water in 2009. Deze gegevens dienen als ijkpunt voor het toekomstige waterketenbeleid. Dat is één van de speerpunten die de partijen in de waterketen overeen zijn gekomen in het Bestuursakkoord Waterketen, dat ze op 5 juli ondertekenden. De waterketen moet over tien jaar uiteindelijk tien tot 20 procent doelmatiger functioneren.
H
et bestuursakkoord moet een impuls geven aan de samenwerking binnen de waterketen. Uiteindelijk moet op die manier geld bespaard worden, wat de burgers ten goede komt. Het akkoord is ondertekend door de Unie van Waterschappen, Vewin, IPO, VNG en de ministeries van Verkeer en Waterstaat en VROM. Het bestuursakkoord bevat concrete afspraken over benchmarking, samenwerken, helderheid over kosten, innovatie en een grotere betrokkenheid van de burger. De drinkwaterbedrijven en de waterschappen gaan door met de al lopende benchmarks. Een kwart van de gemeenten, in clusters van 20 tot 35, voerden tot nu toe een vergelijking uit op het terrein van de rioleringszorg. De overige gemeenten zullen versneld deze benchmark uitvoeren. Uiteindelijk zal in 2010 een grote benchmark door een representatieve groep gemeenten, de waterschappen en de drinkwaterbedrijven plaats gaan vinden. Naar verwachting kan binnen de afvalwaterketen de grootste verbetering qua
doelmatigheid doorgevoerd worden. Om deze ook daadwerkelijk te realiseren, moeten gemeenten en waterschappen permanente samenwerkingsverbanden sluiten en het rioleringsstelsel én de daarop aangesloten zuivering beschouwen als één systeem, dat door één partij wordt beheerd. Binnen drie jaar moeten de gemeenten het rioolrecht c.q. de rioolheffing kostendekkend maken. Ook komt er ruimte voor regionale initiatieven. De provincies gaan die stimuleren. In 2009 moeten voor alle rioolstelsels en zuiveringen optimalisatiestudies zijn uitgevoerd, aldus de ondertekenaars van het Bestuursakkoord Waterketen. De huidige verdeling van de verantwoordelijkheden in de waterketen blijft ongewijzigd. De waterketenpartijen zullen de kosten en opbrengsten duidelijk én uniform in beeld moeten gaan brengen. Ook komt er een langetermijnvisie, waarin (komende) problemen zoals personeelstekorten staan beschreven. Het ontwikkelen van innovaties wordt gestimuleerd. Tenslotte gaan de
koepels en het Rijk nog dit jaar een informatiecampagne ontwikkelen om het waterbewustzijn van burgers te stimuleren. De partijen spannen zich in om nog dit jaar de doelmatigheidsverbetering, die uiteindelijk in 2015 bereikt moet zijn, te concretiseren. Het Rijk monitort iedere twee jaar de ontwikkelingen aan de hand van het referentiejaar 1998. Dat gebeurt met ingang van dit jaar, vervolgens dus in 2009 en 2011. Hierbij beschrijft men de ontwikkelingen op provinciale schaal, zodat de provincies het samenwerkingsproces kunnen stimuleren en faciliteren. In 2011 oordeelt het Rijk of de doelmatigheid en duidelijkheid voldoende zijn toegenomen. Uitgangspunt hierbij zijn de concrete doelen die de partijen nog dit jaar opstellen. De belangenbehartiger voor industriële watergebruikers VEMW noemt de overeenkomst een ‘gemiste kans’ en stelt dat de kosten in de waterketen nog steeds te hoog zijn. Volgens de VEMW wachten de Nederlandse consumenten op het realiseren van forse jaarlijkse besparingen op het gebied van drinkwater, waterzuivering en riolering. De partijen in de waterketen confronteren de consument juist met hogere waterlasten, meent de VEMW.
H2O / 14/15 - 2007
9
‘Doorbraak in alternatieve waterberging’ Elco Brinkman, president-commissaris van de Zuidas-onderneming, en Johan de Bondt, dijkgraaf van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, hebben op 26 juni de eerste exemplaren van het eindrapport Sponge Job Zuidas in ontvangst genomen. In dit project is gezocht naar alternatieve manieren om water op dicht bebouwde locaties af te voeren. De resultaten duiden volgens de betrokken partijen op een doorbraak in de alternatieve waterberging.
I
n Nederland wordt open ruimte steeds schaarser. In steeds hogere dichtheid wordt gebouwd. Daardoor komt de benodigde ruimte voor open water onder grote druk te staan, terwijl het overtollige water wél moet worden afgevoerd. In de afgelopen jaren is naast de ‘gewone’ waterberging een scala aan alternatieven ontwikkeld: dakvijvers, bergingskelders en waterbassins in gebouwen. Toch worden deze in de praktijk nauwelijks toegepast. Het zijn bestuurlijke, organisatorische en juridische knelpunten die toepassing in de weg te staan. Ook in de Zuidas (Amsterdam) wordt op kostbare grond gebouwd. Waternet heeft samen met het projectbureau van de gemeente het initiatief genomen deze knelpunten te onderzoeken en op te lossen. De resultaten tonen aan dat het combineren van waterberging met andere functies, ondanks de hogere aanlegkosten, financieel heel gunstig kan uitpakken. De resultaten kunnen zowel door private als publieke partijen gebruikt worden om inzicht te krijgen in de (on)mogelijkheden voor andere projecten. Ook is het project de opmaat voor
nieuwe kaders waarmee waterschappen en gemeenten creatieve oplossingen mogelijk kunnen maken. De Zuidas in Amsterdam moet een stedenbouwkundig toonaangevend gebied worden met een zeer hoge bebouwingsdichtheid. Voor alle betrokkenen is het een uitdaging om in dit gebied toch voldoende waterberging te realiseren. Het onderzoek richtte zich op de juridische aspecten van waterberging op privaat terrein, met als doel borging van deze functie op de lange termijn. De knelpunten liggen namelijk niet zozeer op technisch vlak, maar vooral op het gebied van regelgeving, beheer en acceptatie. Alternatieve waterberging vergt een creatieve aanpak. Leidraad in de aanpak is de uitwerking van enkele concrete oplossingen met meervoudig ruimtegebruik, bijvoorbeeld actieve extra peilverhoging in de watergang(en) en de aanleg van vijvers op kavels, parkdaken en daktuinen. Voor deze oplossingen worden de bestuurlijke en organisatorische mogelijkheden en beperkingen doorlopen.
Van het dak van dit gebouw aan de Zuidas in Amsterdam kan 40 procent dienen als waterberging.
Het eindrapport is in feite de routebeschrijving van de alternatieve waterberging, van idee tot beheer.
Waterschap De Dommel wijst op matige kwaliteit beken De beken in het stroomgebied van Waterschap De Dommel zijn niet geschikt als zwemwater. Bij het aanbreken van de zomervakantie maakt het waterschap iedereen duidelijk dat een gezondheidsrisico bestaat als mensen in contact komen met het water.
H
et gaat om de beken de Beerze, Reusel, Dommel, Tongelreep en Zandeij. Deze hebben geen functie als zwemwater. Toch wordt er soms gezwommen. Het water voldoet echter niet aan de eisen die aan zwemwater gesteld worden. Het grootste risico is een gevolg van schadelijke bacteriën, die afkomstig zijn van de rioolwaterzuiveringen die lozen op de beken. Ze kunnen maag- en darmklachten veroorzaken. Ook kan huidirritatie optreden. Daarnaast kennen verschillende beken ook chemische verontreinigingen. Dit kan een gevolg zijn van de industrie die er nu of in het verleden was, zoals bij de Dommel (zinkindustrie) en de Voorste Stroom
10
H2O / 14/15 - 2007
(leerlooi-industrie) het geval is. De Beerze en Reusel hebben te maken met hoge concentraties nikkel die er van nature aanwezig is. Dagelijks zijn er veel vissers en kanoërs langs en op de Dommel te vinden. Zeker met mooi weer is de beek drukbevaren. Veelvuldig contact met het water, waarbij de kans groot is dat men veel water binnenkrijgt, is niet gezond. Van enkele soorten vis, zoals paling en witvis, is bekend dat schadelijke stoffen in het vlees worden opgenomen. Op dit moment is niet precies bekend of ook zware metalen worden opgenomen. Daarom adviseert Waterschap De Dommel om de zelf gevangen vis niet te eten. Volgens watergraaf Peter Glas is de verontreiniging van het oppervlaktewater niet eenvoudig op te lossen. Waterschap De Dommel verbeterde de afgelopen jaren de rioolwaterzuiveringen. Verder stimuleert het waterschap regenwater te scheiden van het huishoudelijk afvalwater. Bij Eindhoven zijn slibvangen aangelegd. In Eindhoven zal de komende jaren de bodem van de Dommel
uitgebaggerd worden. Andere maatregelen die zorgen voor schonere beken, zijn de aanpak van riooloverstorten en het verwijderen van de vervuilde waterbodem. In de Kempen werkt Waterschap De Dommel samen in het projectbureau Actief Bodembeheer de Kempen. Hierin werken ook gemeenten, provincies en andere waterschappen samen om de gevolgen van de verontreiniging met zware metalen in deze regio aan te pakken. In Noord-Brabant blijven voldoende mogelijkheid over om veilig te zwemmen. Het water op de plaatsen waar dit toegestaan is, voldoen aan de normen van zwemwaterkwaliteit. De provincie houdt dit in de gaten. Op de internetpagina atlas.brabant.nl/zwemwater is te zien waar in Brabant veilig gezwommen kan worden. Informatie over de waterkwaliteit van de zwemplassen tijdens het zwemseizoen is te krijgen via de zwemwatertelefoon van afdeling Water van Provincie Noord-Brabant: (073) 680 80 58. De actuele situatie voor zwemplassen is ook vinden op NOS-Teletekstpagina 725.
actualiteit Vissen kunnen stuwen nog makkelijker passeren Advies- en ingenieursbureau Tauw heeft in samenwerking met Jansen Venneboer, een onderneming in civieltechnische werken, een vispassage ontwikkeld die goedkoper is dan bestaande typen, geen grondaankopen en grondwerken vergt en waarmee vissen nog gemakkelijker stuwen kunnen passeren. De vispassage is afgelopen voorjaar succesvol getest: 17 vissoorten zijn in grote aantallen door de nieuwe vispassage getrokken op twee testlocaties. via doorzwemvensters. Deze zijn om en om geplaatst. De vissen vinden zigzaggend hun weg stroomopwaarts. De kunststof mat aan de uitstroomopening, waar de vis in zwemt, zorgt ervoor dat ook bodemgebonden vissoorten gebruik kunnen maken van de passage. De Meyberg-vispassage mikt op kleine vissoorten en de jonge exemplaren van de grotere. Op de bodem van de kamers is een verruwing aangebracht. Door de om en om geplaatste doorzwemvensters en de verruwing blijft de stroomsnelheid in de passage laag, waardoor vissen makkelijk tegen de stroom in kunnen zwemmen. De constructie wordt met een scharniermechanisme (en een kleine aanpassing in de stuwklep) eenvoudig op de stuw bevestigd. Hierdoor vraagt de Meyberg-vispassage geen extra ruimte naast de stuw. Daarnaast rust de constructie op een drijver. Daardoor beweegt hij mee met een verandering in het waterpeil en oefent weinig druk uit op de stuw.
De Meyberg-vispassage.
D
e Meyberg-vispassage, naar ontwerp van voormalig Tauwmedewerker John Meyberg, wordt direct op de stuw gemonteerd en neemt daardoor geen extra ruimte in beslag. Dat maakt grondaankopen en civiele grond- en waterwerkzaamheden overbodig, waardoor de totale kosten lager uitvallen. De huidige typen liggen vaak naast een stuw, nemen daarmee ruimte in beslag en zijn daardoor kostbaarder.
Veluwe en Waterschap Rijn en IJssel. Van medio maart tot en met eind mei vond daar de monitoring plaats van het migreren van aantallen en soorten vissen. Nagenoeg alle ter plekke aanwezige vissoorten zijn de testpassage gepasseerd, waaronder de allerkleinste vissoorten die Nederland kent. Het idee van de Meyberg-vispassage is uitgewerkt tot een definitief ontwerp en een toepasbaar product. De vispassage wordt nu op de markt gebracht.
De geteste prototypes lagen aan twee stuwen in het beheergebied van Waterschap
De Meyberg-vispassage bestaat uit een aantal kamers die met elkaar verbonden zijn
De hele constructie is ook eenvoudig weer te verwijderen. Waterschappen kunnen er dus ook voor kiezen om de passage alleen in het vismigratieseizoen te plaatsen. De vispassage past op de meeste stuwen met een peilverschil tot een halve meter en is geschikt voor een breed scala aan vissoorten. Voor meer informatie: Koen Westrik (06) 20 01 76 94.
Monteursopleiding voor nutsbedrijven De gezamenlijke nutsbedrijven, enkele infratechnische bedrijven en drie regionale opleidingscentra (ROC) in het noordoosten van het land beginnen een opleiding voor monteurs in de sectoren water, energie en telecom.
en behoeften van de arbeidsmarkt. De opleidingen worden op maat gemaakt. Op
28 mei is de samenwerkingsovereenkomst getekend. De opleiding begint in september.
De ondertekening door Elco Brinkman van Bouwend Nederland en directeur Harmen Hoogeveen van Waterbedrijf Groningen.
T
ot nu toe werden nieuwe opleidingen vanuit ĂŠĂŠn van de sectoren opgezet. Door de samenwerking ontstaat een bredere opleiding die aantrekkelijker is voor jongeren. Dat is hard nodig, omdat de belangstelling voor het monteursvak in de nutssectoren afneemt, terwijl de behoefte aan personeel toeneemt. De vergrijzing en de groei binnen de sector zorgt voor de groeiende vraag naar nieuwe mensen. Doordat de nutsbedrijven samen met de opleidingsinstituten de opleidingen verzorgen, passen deze bij de wensen
H2O / 14/15 - 2007
11
was of de lokale bedrijven voldoende in staat waren dit geld goed te besteden. Daar heeft men ons toen bijgehaald.”
Wat doen jullie daar?
JAN HOFFER, DIRECTEUR VITENS-EVIDES INTERNATIONAL:
“Waarom zouden publieke bedrijven minder efficiënt zijn?” Er zijn uiteenlopende redenen voor Nederlandse waterleidingbedrijven om activiteiten in het buitenland te ontplooien. We kenden vanouds de twinning met Indonesische bedrijven. Er was de politiek georiënteerde steun aan Nicaragua, dat zich bevrijd had van een dictatuur. De aanwezigheid van veel Molukkers in Drenthe is een basis voor de activiteiten van de WMD in Oost-Indonesië. De vele Surinamers in Amsterdam vroegen ooit wethouder Jonker hun landgenoten in Paramaribo te ondersteunen. De millenniumdoelen van de Verenigde Naties vragen sinds een aantal jaren ook om een Nederlandse inspanning. In een zich stabiliserende bedrijfstak liggen uitdagingen voor jonge medewerkers niet in Nederland, wel in ontwikkelingslanden. Een jonge speler op dit veld is het recent geformeerde Vitens-Evides International. Verslag van een gesprek met de directeur van dit bedrijf, dr. Jan Hoffer, kort voor zijn verhuizing vanuit Apeldoorn naar het nieuwe hoofdkantoor van Vitens in Utrecht.
Hoe is Vitens-Evides International ontstaan? “Voordat ik daar antwoord op kan geven, moet ik eerst uitleggen waarom Vitens met internationale activiteiten begon. Toen Vitens werd opgericht, gaf Jos van Winkelen aan dat Vitens een toonaangevend bedrijf wilde zijn, zowel nationaal als internationaal. Bij dat ‘toonaangevende’ behoorde ook het overdragen van onze kennis en ervaring aan andere landen, een aspect van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Daarvoor werd één miljoen euro per jaar beschikbaar gesteld, plus twee formatieplaatsen, die overigens uit die één miljoen betaald werden. Als criteria voor onze buitenlandse activiteiten hebben Hielke Wolters en ik toen voorgesteld dat het moest gaan om het ondersteunen van stedelijke bedrijven met een distributienet, omdat dat ons eigen ervaringsgebied is en om het ondersteunen van het beheer. Dus niet het slaan van
12
H2O / 14/15 - 2007
dorpspompen, niet het doen van investeringen en niet het uitvoeren van projecten. Die benadering is geaccepteerd.” “We wilden ook onze klanten in de gelegenheid stellen deze activiteiten te ondersteunen. Daartoe is de stichting Water for Life opgericht, onafhankelijk maar gelieerd aan Vitens, die onze klanten financieel kunnen steunen. Door dat geld in te brengen bij Aqua for All wordt de bijdrage van particulieren aan ons verdubbeld door het Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking. Omdat we snel echt aan de slag wilden, hebben we in Afrika, als meest hulpbehoevende regio, gezocht naar een Nederlandse ambassade die behoefte had aan ondersteuning bij een waterproject. We kwamen in Mozambique terecht. De African Development Bank had 35 miljoen dollar beschikbaar gesteld voor de verbetering van de drinkwatervoorziening in vier steden in het zuiden van Mozambique en de vraag
“De constructie in Mozambique is dat eigendom en uitvoering gescheiden zijn. Er is een nationaal bedrijf, FIPAG, geheel in eigendom van de overheid, dat eigenaar is van alle installaties in het land, deze ook bouwt en nieuwe investeringen voor uitbreiding of verbetering voor zijn rekening neemt. FIPAG sluit uitvoeringsovereenkomsten met de steden, die dan met eigen lokale bedrijven de feitelijke drinkwatervoorziening verzorgen.” “Wij ondersteunen gedurende drie jaar het management van deze vier lokale bedrijven, die tezamen 500.000 mensen van water voorzien, op vrijwel ieder gebied. Twee mensen van ons zitten daar permanent, andere gaan er één of meerdere perioden van vier weken naar toe. Onze inbreng beloopt 350.000 euro per jaar, dus één miljoen in deze drie jaar. Doel is om het percentage ‘unaccounted’ terug te dringen van 60 naar 30 procent, met name door lekverliezen te reduceren, om het systeem van inning van het watergeld te verbeteren evenals de bedrijfsvoering, de planning en de kennis van de mensen. Als deze bedrijven op een hoger niveau functioneren, mag je resultaat van de investeringen van de African Development Bank verwachten.” “Toen het Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking onder Van Ardenne begon met het stimuleren van PPP-projecten hebben wij de samenwerking met Mozambique als project ingediend. Dat heeft erin geresulteerd dat het ministerie nu ook één miljoen euro bijdraagt, wat gebruikt mag worden voor de aanschaf van materialen.” “Toen onze benadering enige bekendheid had gekregen, kregen we een soortgelijke vraag uit Yemen, uit Ta’iz, een stad met 650.000 inwoners. Daar doen we in principe hetzelfde, maar omdat Ontwikkelingssamenwerking daar een deel van onze loonkosten vergoedt, kunnen wij meer eigen capaciteit in dit project steken. We hebben inmiddels een raamovereenkomst met het ministerie gesloten om niet steeds voor ieder project opnieuw te moeten onderhandelen. Zo komen er nu ook twee projecten in Vietnam.”
Met één miljoen per jaar kun je niet veel meer doen. “Neen, dat is zo. Bovendien leidt een contract met Ontwikkelingssamenwerking tot een soort mono-financiering. Om onze basis te verbreden, hebben we ingeschreven op een tender van de Wereldbank om gedurende vijf jaar de drinkwatervoorziening in een groot gebied in Ghana met 85 steden, zes à zeven miljoen inwoners, te verzorgen. Omdat dit zo’n groot project was, hebben we daarvoor een combinatie met Rand Water uit Zuid-Afrika gevormd, een joint-venture: 51 procent Vitens, 49
interview procent Rand Water. Eis van de Wereldbank is dat bij combinaties één bedrijf de baas is. We hebben die opdracht gekregen en zijn in juni 2006 van start gegaan. Daar zijn elf mensen permanent gestationeerd: zeven van Vitens, vier van Rand Water. Ook daar werken we met korte missies voor verdere ondersteuning.”
Kan zo’n project mislukken? “Het grootste risico is imagoverlies. Het financiële risico is beperkt tot 20 procent van je inbreng. In het contract zijn concrete doelstellingen en toetsingscriteria vastgelegd op het gebied van het terugdringen van het lekverlies, het voldoen aan eisen voor kwaliteit en druk en het reduceren van kosten. Als we die niet halen, kunnen we weggestuurd worden. Ook daar is de nationale Ghana Water Company eigenaar van de installaties en verantwoordelijk voor uitbreidingen en groot onderhoud. Wij moeten wel investeringsprogramma’s indienen, maar de realisatie is hun verantwoordelijkheid. Wij zijn dus alleen belast met het beheer, maar wel in zijn totaliteit.”
Hoe loopt dat in de praktijk? “Zo’n project plaatst je voor allerlei onverwachte uitdagingen. Gegevensbestanden zijn vaak niet aanwezig of niet betrouwbaar. Wij kregen 2.800 medewerkers overgedragen, zonder gegevens, zonder namen, zonder personeelsadministratie en zonder formatiebeschrijving. Het duurt dan even voordat je die informatie op een rij hebt. Maar in grote lijn klopt alles wel. In het contract is geregeld dat wij verantwoordelijk zijn voor de rekeningen waarop de mensen het watergeld kunnen storten. Je verwacht dan rekeningen bij een paar banken. Dat bleken er honderden te zijn. Auto’s voor het vervoer van onze mensen zouden zij leveren. De regels voor aanbestedingen e.d. blijken zo gecompliceerd te zijn dat we nu al een jaar op die auto’s zitten te wachten. Zo loop je tegen allerlei onverwachte situaties aan.”
CV 1948 geboren te Bovenkarspel 1969- 1975 medewerker personeelszaken TU Delft 1975- 1981 personeelsadviseur provincie Friesland 1978 afronding studie Sociale Academie Groningen 1981- 1988 hoofd P&O Frigem, Leeuwarden 1988- 2000 hoofd P&O en hoofd Internationale Zaken Waterleiding Friesland 1991 afronding studie Sociologie Universiteit van Amsterdam 1995 promotie Bedrijfskunde TU Twente 2000-2004 hoofd buitenlandse zaken Nuon 2004- heden directeur Vitens-Evides International
“Er zijn ook positieve verrassingen. Het hele gebied van die 85 steden is in 13 regio’s verdeeld. Aan het hoofd van die regio’s blijken goed opgeleide managers te staan, deels opgeleid in Delft, sommige ook nog met een Amerikaanse MBA-opleiding.”
Het samengaan met Evides “Er is een samenwerking tussen Vitens en Evides tot stand gekomen, in Nederland op het gebied van klantenadministratie en industriewater. Voor internationale activiteiten is Evides ingestapt bij Vitens. Beide partijen hebben een gezamenlijke BV opgericht: Vitens-Evides International, met ieder 50 procent zeggenschap. Dit samengaan heeft een groot aantal voordelen. In het gebied van Vitens ligt geen stad die internationaal bekend is. Rotterdam is dat wel. We kunnen nu ook een veel breder ervaringsgebied inbrengen: oppervlaktewater èn grondwater als bron, stedelijk - industrieel gebied èn stedelijk - landelijk gebied, verschillende soorten grondslag etc. We kunnen nu uit een groter potentieel medewerkers putten. We hebben nu zo’n 15 mensen uitgezonden voor lange termijn. Ik hoop dat dat aantal nog groeit tot zo’n 30 medewerkers en dat we 75 à 100 mensen voor kortere missies beschikbaar krijgen. Evides draagt ook één miljoen euro per jaar bij.” “We proberen onze werkzaamheden op een paar landen te concentreren. Je hebt dan te maken met dezelfde wetten en regels, met hetzelfde ministerie en dezelfde ambassade. In Mozambique hebben we een tweede contract gesloten voor verbetering van de infrastructuur en het beheer in vijf steden in het midden van het land. Geen PPP-project, maar een rechtstreekse overeenkomst met de ambassade. We kijken nu ook naar de havenstad Beira, waar privatisering mislukt is. In Yemen zijn we met Aden bezig.”
worden ook uitgenodigd om onze aanpak te presenteren op bijeenkomsten van de OECD, de Wereldbank en soortgelijke organisaties. De privatisering die men overal inzette, lukt niet. En er is ook geen enkele reden waarom publieke bedrijven minder efficiënt zouden werken dan private. Ook wij zijn een volledig publiek bedrijf. Over de hele wereld is 95 procent van de drinkwatervoorziening in publieke handen. Ook in de Verenigde Staten, waar privatisering hoog in het vaandel staat, gaat het nog altijd om 85 procent. Wij laten zien hoe je als publiek bedrijf op een moderne manier dit werk kunt doen.”
Waarom lukt de privatisering niet? “De financiële risico’s zijn te groot. De grote Engelse en Franse bedrijven zijn niet echt bereid om risicovol te investeren. In grote steden als Buenos Aires, Rio de Janeiro, Jakarta en Mexico hebben deze bedrijven grote verliezen geleden. Men trekt zich steeds verder terug uit grote delen van de wereld. Men is wel bereid operationele kosten te maken, maar steeds minder om investeringen te doen.” “In de Nederlandse PPP-constructies nemen op watergebied alleen publieke bedrijven deel. PPP kan dus ook publiek-publiekpartnerschap betekenen. Er zijn natuurlijk wel verschillen. WMD gaat verder dan wij. Zij neemt eigendom over en investeert daar. Zij sluit nieuwe wijken aan, dat doen wij niet. Wij staan verder van de politiek af dan Amsterdam. Ik vind onze aanpak een goed voorbeeld hoe het ook kan en ik draag dat graag uit, zoals onlangs op het IWA-congres in Maastricht.”
“PPP kan ook publiek-publiekpartnerschap betekenen”
Hebben jullie spin-off van deze activiteiten? “Van de twee miljoen klanten uit het oude Vitensgebied hebben zich 12.000 mensen aangemeld als donateur van Water for Life. Dat is geen groot percentage; het zijn er ongeveer evenveel als Simavi aan vaste donateurs heeft. Nu Utrecht, Flevoland en het Evidesgebied erbij zijn gekomen, zullen dat er meer worden. Deze 12.000 mensen doneren 350.000 euro, wat via Aqua for All verdubbeld wordt tot 700.000 euro. Dat geld wordt volledig besteed aan herkenbare projecten als publieke drinkwatertappunten bijvoorbeeld. Loonkosten van medewerkers van Vitens en Evides worden daar niet van betaald.” “Verder krijgen we bijdragen van bedrijven, stichtingen, Rotarykringen en soms ook losse giften van particulieren. Maar we
Raken de Nederlandse activiteiten in het buitenland niet teveel versnipperd? “Dat probleem lost zich voor een deel vanzelf wel op. Wij doen bijvoorbeeld niets meer via Aquanet; onze aandelen daarin zijn te koop. Er zal altijd een zekere verdeeldheid blijven. Amsterdam zit met zijn nauwe band met het gemeentebestuur, Drenthe vaart zijn eigen koers. Dat blijft voorlopig een gegeven. Wij blijven op onze manier werken. De top van beide bedrijven, Jos van Winkelen en Ger Vogelesang, vormt ons bestuur en is dus nauw bij het werk betrokken. Wij beperken ons. De Tsunamiactiviteiten hebben we alleen met geld gesteund, niet met menskracht. Zo houden we dit werk in eigen hand, niet te groot, wel effectief. Dat hoop ik nog een paar jaar te kunnen blijven leiden.” Maarten Gast
H2O / 14/15 - 2007
13
Reactie drinkwatersector op WHO-discussie over mineralen De Nederlandse drinkwatersector kijkt tevreden terug op de uitkomst van het wetenschappelijke discussie binnen de VN-wereldgezondheidsorganisatie WHO over richtlijnen voor calcium en magnesium in drinkwater. Aanleiding voor deze discussie vormt het toegenomen gebruik in de wereld van ontzout zeewater als drinkwater. Actieve belangenbehartiging en inbreng van specifieke kennis door de Nederlandse drinkwatersector hebben ertoe geleid dat er vooralsnog geen mondiale minimumrichtlijnen komen voor de mineralen calcium en magnesium in drinkwater.
D
e WHO vergaderde over de hardheid van drinkwater in april 2006 in Baltimore (VS), waarna een ‘expert meeting’ plaatsvond. Eind vorig jaar publiceerde de WHO vervolgens het consensusdocument met de uitkomsten van deze discussie. De Nederlandse en Europese drinkwatersector hebben naar aanleiding daarvan een standpunt opgesteld. Doel van het WHO-symposium was duidelijkheid te krijgen over de gezondheidseffecten van drinkwater waarvan de mineralensamenstelling is gewijzigd door ontharding of ontzouting. De WHO werkt aan nieuwe Guidelines for Drinking Water Quality (de vierde editie verschijnt in 2008) met mogelijk een effect op de Europese Drinkwaterrichtlijn en de implementatie daarvan in de 25 lidstaten. Daarnaast ontwikkelt de WHO een nieuwe Desalination Guideline. De uitkomsten van het WHO-symposium kunnen op beide richtlijnen invloed hebben. Door gebrek aan zoet water wordt zeewater steeds vaker gebruikt voor drinkwaterbereiding. Hierbij worden vrijwel alle mineralen verwijderd. De discussie over de vermeende relatie tussen hardheid van drinkwater en hart- en vaatziekten is hiermee nieuw leven ingeblazen. De uitkomst zou vergaande gevolgen kunnen hebben voor het beleid van centrale ontharding door Nederlandse waterbedrijven.
Nederlands standpunt Op verzoek van de stuurgroep Drinkwaterkwaliteit van Vewin heeft een ad-hoc werkgroep een reactie voorbereid. Het Nederlandse standpunt is medio maart door het Vewin-bestuur geaccordeerd en eind maart schriftelijk aan de WHO aangeboden. De vijf kernpunten van het standpunt zijn: • voeding belangrijkste bron voor mineralen Door veranderingen in voedingspatroon krijgen veel mensen tekorten aan één of beide mineralen (calcium en magnesium). Drinkwater is in veel regio’s een minder belangrijke bron voor mineralen. De Nederlandse bevolking kent nauwelijks tekorten aan calcium en/of magnesium. Vewin vindt aanvulling van mineralen via drinkwater voor de Nederlandse situatie niet zinvol; • subsidiariteit van toepassing Vewin benadrukt het belang van subsidiariteit. Door uiteenlopende regionale of lokale situaties in verschillende delen van de wereld is een aanpak op maat nodig om tekorten aan mineralen te compenseren. Bovendien constateert Vewin dat het toevoegen van
14
H2O / 14/15 - 2007
stoffen aan water voor medische doeleinden ook onder het principe van subsidiariteit valt. In veel landen, waaronder Nederland, is dit immers een politieke en ethische keuze, vergelijkbaar met de discussie over toevoegen van fluoride in drinkwater; • bewijs voor relatie met magnesium in drinkwater Uit epidemiologisch onderzoek blijkt dat geen relatie kan worden aangetoond tussen magnesium in drinkwater en een acuut hartinfarct. Daarentegen tonen enkele onderzoeken wél een relatie aan tussen overlijden aan hart- en vaatziekten
en magnesium in drinkwater. Ook kon men geen relatie aantonen tussen de totale hardheid van drinkwater en harten vaatziekten of een acuut hartinfarct. Hetzelfde geldt voor calcium in drinkwater. De Nederlandse watersector gaat ervan uit dat bovenstaand bewijs correct is. Zij stelt daarbij wel de vraag of een vergelijkbaar effect waargenomen zal worden bij een bevolking met een magnesiuminname via voeding op of boven de dagelijks aanbevolen hoeveelheid; • conditioneren van water Vewin is verheugd dat in het consensusdocument conditionering van drinkwater, inclusief centrale ontharding en optimale watersamenstelling, is opgenomen als maatregel met positieve effecten op gezondheid, milieu en klanttevredenheid. Ook bij ontzouting van (brak) zeewater is een optimale watersamenstelling van belang om corrosie van waterleidingen te voorkomen, vindt de Nederlandse watersector;
De onthardingsinstallatie van waterproductiebedrijf Nuland van Brabant Water.
achtergrond / actualiteit bijdrage aan kennislacunes Het document noemt een aantal kennislacunes en aanbevelingen voor verder onderzoek. Daaraan dient de komende tijd aandacht besteed te worden. De Nederlandse waterbedrijven hebben de WHO aangeboden een bijdrage in de vorm van kennis te willen leveren. De WHO heeft Nederland (naast Engeland en Duitsland) uitgenodigd deel te nemen aan een bevolkingsonderzoek naar de relatie tussen mineralen in drinkwater en het voorkomen van hart- en vaatziekten. Binnenkort verzorgt de WHO hierover een bijeenkomst. Voor Nederland komt de regie van het onderzoek bij het RIVM te liggen; de drinkwatersector levert desgewenst kennis en expertise over ontharding en conditionering.
•
Europees standpunt De Europese koepel van drinkwater- en afvalwaterbedrijven EUREAU heeft op initiatief van Nederland een formele reactie voorbereid op het consensusdocument. De reactie zal dit najaar formeel geaccordeerd worden en komt op hoofdlijnen neer op het volgende: • De leden van EUREAU hebben het WHOconsensusdocument positief ontvangen; • De conclusie dat voedsel de belangrijkste bron is voor mineralen en het feit dat geen
•
relatie blijkt te bestaan tussen magnesium in drinkwater en een acuut hartinfarct, zijn onvoldoende aanleiding voor generieke richtlijnen voor magnesium in drinkwater; De leden van EUREAU zijn voorstander van verder onderzoek om biochemisch en epidemiologisch bewijs te verkrijgen voor de negatieve relatie tussen magnesium in drinkwater en overlijden aan hart- en vaatziekten.
Internationale richtlijnen voor mineralen? De Europese Drinkwaterrichtlijn voor de kwaliteit van kraanwater is opgesteld in 1998 en twee jaar later geïmplementeerd in de Waterleidingwet en het Waterleidingbesluit. De Europese Commissie is in oktober 2003 begonnen met een revisie van de Europese Drinkwaterrichtlijn 98/83/EG. In oktober zal de Europese Commissie een bijeenkomst voor de betrokken partijen organiseren, waarbij zij hun visie kunnen geven op de richtlijn en wijzigingsvoorstellen. De verwachting is dat de revisie in 2010 is afgerond. De Europese commissie heeft aangegeven aandacht te besteden aan mineralen in drinkwater. De uitkomsten van het consensusdocument zullen daarbij betrokken worden.
Momenteel bevat de Europese richtlijn geen (minimum)normen voor de mineralen calcium en magnesium. Ook kent de richtlijn geen normen voor totale hardheid. Het Nederlandse Waterleidingbesluit bevat een norm voor totale hardheid (tussen 1 en 2,5 mmol per liter), die alleen van toepassing is bij centrale ontharding. Volgens recente informatie van de WHO komen er vooralsnog geen kwantitatieve richtlijnen voor de mineralen calcium en magnesium in de vierde editie van de WHO Guidelines for Drinking Water Quality. De WHO heeft besloten eerst een aantal kennislacunes te willen onderzoeken voordat zij verdere stappen zet. Wel overweegt de WHO-minimumrichtlijnen voor mineralen op te nemen in de nieuwe Desalination Guideline. Bij ontzouting van zeewater worden namelijk alle mineralen uit het water verwijderd, waardoor het productwater niet direct geschikt is als drinkwater. Toevoeging van mineralen is dan een noodzaak. Caroline van de Veerdonk (Vewin) Jan Peter van der Hoek (Waternet) Martijn Groenendijk (Brabant Water) Maarten Nederlof (Vitens) Margreet Mons (Kiwa Water Research)
Nederlandse waterbedrijven scoren beter dan collega’s De Nederlandse drinkwaterbedrijven presteren gemiddeld genomen goed ten opzichte van de drinkwaterbedrijven in Engeland en België. Op de punten infrastructuur, efficiency en prijs scoren de Nederlandse bedrijven beter dan deze buitenlandse collega’s. Deze conclusies trekt de Erasmus Universiteit Rotterdam naar aanleiding van de ‘Quickscan prestaties drinkwaterbedrijven in België, Engeland en Nederland’. De universiteit voerde de quickscan uit in opdracht van de Vereniging van Waterbedrijven in Nederland (Vewin).
O
p verzoek van Vewin heeft de universiteit de prestaties van drinkwaterbedrijven in Engeland, België en Nederland op hoofdlijnen in kaart gebracht. De quickscan is gemaakt op basis van openbare gegevens en eigen datasets van Vewin en de universiteit. Aangezien sommige vergelijkingen moeilijk te maken zijn, onder andere vanwege definitieverschillen, benadrukt de Erasmus Universiteit Rotterdam dat het om voorlopige conclusies gaat. Uit het onderzoek komt naar voren dat Nederlanders, na correctie voor de relatief hoge grondwaterbelasting in ons land, gemiddeld het minst betalen voor een kuub drinkwater. Nederlandse consumenten betalen gemiddeld 1,69 euro voor een kubieke meter drinkwater. De Belgen betalen het meest. In Engeland is sprake van een forse stijging van de tarieven. Tussen 1990 en 2005 stegen deze gemiddeld met 35 procent. In
Nederland stegen de tarieven in deze periode gemiddeld met twaalf procent. Sinds 1999 zijn de tarieven in Nederland dalende. Toekomstig onderzoek, met meer gedetailleerde kostengegevens en met behulp van statistische analyse, moet verklaren wat de oorzaken zijn van deze verschillen, zeggen de onderzoekers. Verder valt op dat drinkwaterbedrijven in Engeland meer investeren dan hun collega’s in Nederland en België. Per kubieke meter geleverd water liggen de investeringen in Engeland 37 procent hoger; per aansluiting 59 procent. De onderzoekers vermoeden dat dit komt door de slechte staat van het Engelse netwerk. Per 1.000 kilometer waterleiding komen in Engeland jaarlijks gemiddeld 229 leidingbreuken voor. Ook vinden veel lekverliezen plaats. Het op dit terrein slechtst scorende Engelse waterbedrijf heeft een lekverlies van maar liefst 244 liter per aansluiting per dag. Het Nederlandse
waterbedrijf dat op dit gebied het slechtste scoort, heeft 38 procent minder lekverlies dan het bedrijf dat in Engeland hierin het beste scoort. Sinds 1989 is het lekverlies in Engeland teruggebracht met 35 procent. De Erasmus Universiteit signaleert tevens dat het gemiddeld aantal aansluitingen per waterbedrijf het grootst is in Engeland en het kleinst in België. Daarentegen is het gemiddeld aantal personeelsleden per aansluiting het grootst in België en het kleinst in Nederland. Op het gebied van bemetering scoren België en Nederland het hoogst. De Engelse waterbedrijven blijven op dit punt duidelijk achter. Voor wat betreft de waterkwaliteit ontlopen Nederland en Engeland elkaar niet veel. De kwaliteit van het Belgische water kan in deze vergelijking niet worden meegenomen, omdat de onderzoekers met betrekking tot dit onderwerp niet over openbare informatie beschikten.
H2O / 14/15 - 2007
15
Een (mis)rekening in de waterketen De vraag naar leidingwater uit de kleinzakelijke markt vertoont in MiddenNederland al jaren een dalende tendens. Op zoek naar de achtergronden van deze afzetdaling heeft Vitens recent een aantal klanten geïnterviewd, onder meer over de afwegingen die zij maken bij de keuze tussen leidingwater en een eigen grondwaterinstallatie. Die afweging wordt vaak gemaakt in termen van terugverdientijd. In dit artikel beschrijven we twee voorbeelden. Het blijkt dat de terugverdientijd sterk afhankelijk is van lokale belastingtarieven, wanneer deze afhankelijk zijn gemaakt van het geleverde volume leidingwater. Ook de huidige vrijstelling van grondwaterbelasting voor kleine winningen kan de doorslag geven.
E
en veehouderij nam tot 2002 jaarlijks 5.000 kubieke meter leidingwater af en liet toen een bron slaan op 100 meter diepte. De jaarafname van leidingwater daalde daarna naar 750 kubieke meter. De bron is niet vergunnings- of meldingsplichtig; wel wordt zij door de gemeente ‘meegenomen’ bij de jaarlijkse inspectie in het kader van de milieuvergunning. Deze ondernemer investeerde 8.000 euro en sloot een onderhoudscontract af voor 350 euro per jaar. Het energieverbruik van de installatie kost hem 1000 euro per jaar. In deze gemeente betaalt de veehouderij hetzelfde vaste rioolrecht als een huishouden. De hoogte van de rioolheffing werd door de overstap op een eigen bron dus niet beïnvloed. Ook de verontreinigingsheffing bleef onveranderd: omdat de veehouder een groot deel van het ingenomen water niet loost, zijn die lasten niet rechtstreeks afhankelijk van het verbruik over de watermeter. Rekening houdend met de toenmalige watertarieven berekende deze ondernemer in 2002 een terugverdientijd van drie jaar. Had hij, net als het waterbedrijf, over het gewonnen volume grondwaterbelasting moeten afdragen, dan was de terugverdientijd toen 4,5 jaar geweest. De tariefstructuur is sindsdien gewijzigd, met een hoger vast bestanddeel en een lagere kubieke meterprijs. Als deze klant nu nog steeds 5.000 kubieke meter per jaar zou afnemen, zou hem dat ten opzichte van 2002 een voordeel van 24 procent kunnen opleveren. Zou hij pas nu voor de keuze staan een eigen bron te slaan, dan is daardoor de terugverdientijd zes jaar
geworden. Met grondwaterbelasting erbij zou de terugverdientijd nu zelfs op 14 jaar uitkomen. Dat betekent dat wanneer deze klant grondwaterbelasting zou moeten betalen, hij nu waarschijnlijk voor de gehele waterbehoefte klant zou blijven bij Vitens. Dat geldt ook als de grondwaterbelasting in haar geheel, dus ook voor de waterbedrijven, zou zijn afgeschaft. Een ander, vleesverwerkend, bedrijf neemt per jaar 1.500 kubieke meter leidingwater af en heeft Vitens advies gevraagd over de keuze voor een kleine eigen winning. Daarmee zouden ze het leidingwatergebruik kunnen reduceren tot omstreeks 100 kubieke meter. Dit bedrijf staat in een gemeente die het rioolrecht int op basis van alleen de watermeter, zoals dat in ruim 40 procent van de gemeenten in de provincie Utrecht gebeurt (zie kader). Door over te stappen op een eigen bron kan dit bedrijf dus op de rioolheffing besparen. Als het leidingwatergebruik inderdaad tot onder de 300 kubieke meter daalt, kunnen ook op de Belasting op Leidingwater nog een paar tientjes bespaard worden. Verder bestaat in dit geval ook nog de ‘kans’ dat de verontreinigingsheffing (die aanzienlijk hoger ligt dan het watertarief ) een rol gaat spelen. Dat gebeurt als de bron om welke reden dan ook door het waterschap genegeerd wordt bij het vaststellen van het volume waarover de heffing wordt toegepast. Voor deze ondernemer berekenen we in dat geval een terugverdientijd van slechts 1,5 jaar; maar in het advies gaan we uit van een correcte berekening van de zuiveringsheffing en is de terugverdientijd vijf jaar. Wanneer de gemeente haar rioolrecht loskoppelt van de watermeter, gaat de terugverdientijd naar
De provincie Utrecht telt 29 gemeenten, waarvan 21 een volume-afhankelijk rioolrecht heffen. Daarvan geven twaalf gemeenten aan dat voor het ‘geloosde’ volume uitsluitend naar de meter van het waterbedrijf gekeken wordt. In enkele gevallen wordt dit volume geminderd als de klant aantoont niet al het ingenomen water te lozen. Negen gemeenten hanteren een verordening die voorschrijft dat voor het volume het aangevoerde én het opgepompte water meetellen. Hoewel we dit niet nader onderzocht hebben, bestaat het sterke vermoeden dat lang niet alle eigen voorzieningen onder deze regelingen bekend zijn. Voor de verontreinigingsheffing schrijft de wet voor (als het niet om de forfaitaire heffing gaat) dat het afgevoerde volume berekend wordt: aangevoerd plus opgepompt minus niet-afgevoerd. Ook hier wordt algemeen aangenomen dat lang niet alle eigen voorzieningen correct worden meegerekend. De meeste kleinere winningen zijn niet vergunningsplichtig en voor de meldingsplicht hanteren veel provincies geen al te streng handhavingsbeleid. Bovendien houdt de meldingsplicht geen plicht tot bemetering van de eigen winning in.
16
H2O / 14/15 - 2007
twaalf jaar. Als er dan ook nog grondwaterbelasting over het zelf gewonnen volume bij zou komen, wordt het zelfs 20 jaar. Ook hier spelen de belastingtarieven dus een doorslaggevende rol bij de keuze om wel of niet klant te blijven van het waterbedrijf.
Consequenties Uit deze voorbeelden blijkt de doorslaggevende invloed van de diverse belastingtarieven op de keuzes van deze ondernemers. Die keuzes hebben ook consequenties voor waterschap en gemeente. Wanneer een ondernemer een eigen bron laat slaan, derven zij (belasting)inkomsten, die gecompenseerd moeten worden in de tarieven van andere belastingplichtigen. De overstap van leidingwater op grondwater verandert immers niets aan hun kosten. De hoeveelheid en de samenstelling van het ter verwerking aangeboden afvalwater veranderen er niet door; of het moet zijn dat de hoeveelheid wat toeneemt, omdat een onbemeterde eigen bron geen prikkel tot zuinig gebruik meer geeft. Ook het waterbedrijf zal compensatie moeten zoeken in de tarieven van andere klanten. Tegenover de inkomstendaling bij een dalend volume staat slechts een zeer beperkte kostendaling, doordat de kosten grotendeels vast zijn. Die kostendaling zit voornamelijk in de grondwaterbelasting per onttrokken kubieke meter. Die kostendaling is op haar beurt weer een inkomstenderving voor de rijksschatkist. En ook bij het Rijk staat hier geen daling van de uitgaven tegenover. De ondernemer kiest, terecht, voor optimalisatie van zijn lokale kosten op basis van de voor hem geldende omstandigheden. Zijn investering betekent echter een verhoging van de totale kosten voor de waterketen. Ieder midden- of kleinbedrijf dat voor een eigen bron kiest, laat een boring maken waarvan de capaciteit, macro-economisch gezien, niet nodig is aangezien de waterbedrijven doorgaans voldoende wincapaciteit bieden. De aandacht voor mogelijke negatieve gevolgen op langere termijn van het toenemende gefragmenteerde gebruik van grondwaterlagen is groeiende, maar in veel regio’s nog zwaar onvoldoende. Het op deze wijze inzetten van grondwater zal hierdoor op termijn op gespannen voet komen te staan met het streven naar duurzaamheid. Wij concluderen dat het maatschappelijk rendement van aan de watermeter gekoppelde heffingen op de huidige wijze negatief is. Dat geldt ook voor de grondwaterbelasting in haar huidige, selectief toegepaste, vorm. We zien verschillende mogelijke oplossingen. Een eerste is de functie van de watermeter te beperken tot het afrekenen van geleverd leidingwater, dus zonder andere heffingen. Een tweede is het afschaffen van de grondwaterbelasting, dan wel het toepassen van de grondwater-
opinie belasting op alle, dus ook kleine, winningen. Als derde noemen we strakkere regelgeving en handhaving rondom de eigen winningen: controle op de meldingsplicht, verplichte bemetering, toepassing van de rioolheffing. We zijn ons bewust van de politieke en praktische hobbels die bij deze oplossingen te nemen zijn. De gekozen oplossing zou moeten leiden tot een stelsel van tarieven, dat van gelijkwaardige toepassing is op alle bronnen in de waterketen. Alleen eerlijke concurrentie tussen leidingwater en eigen voorzieningen leidt tot maatschappelijk verantwoorde keuzes. Marcel Lips (Vitens) Jaap Stumphius (Van de Geijn Partners bv)
Waternet plaatst 200.000ste watermeter Directeur Roelof Kruize van Waternet heeft op 26 juni eigenhandig de 200.000ste watermeter in Amsterdam geplaatst. Hiermee bereikt het waterbedrijf een mijlpaal in het bemeteringsproject.
T
ot 1997 beschikte een belangrijk deel van de hoofdstad nog niet over watermeters per huis. Pas in 1997 begon het toenmalige drinkwaterbedrijf met het plaatsen van individuele meters. Nu, tien jaar later, is dus de 200.000ste meter geplaatst. In de komende anderhalf jaar worden nog eens 25.000 woningen in de binnenstad van een watermeter voorzien. Voor de overige woningen die nog van een watermeter moeten worden voorzien, zijn renovaties en/of aanpassingen van de binnenleidingen nodig voordat een watermeter kan worden geplaatst. (foto: Albert-Jan Perrier).
Grondwaterproblematiek in regio oplosbaar Problemen met het grondwater nemen toe, maar zijn oplosbaar als in de regio met betrokken partijen langetermijnafspraken worden gemaakt. Voorkomen moet worden dat met de bevoegdheden van diverse overheden een competentiestrijd ontstaat, welke leidt tot een patstelling, aldus Erik van Lith. Wie pakt de handschoen op om het grondwaterprobleem duurzaam op te lossen en kansen te benutten?
M
et regelmaat hebben inwoners van een aantal wijken in dorpen en steden grondwateroverlast in de vorm van natte kelders en kruipruimten. Weer anderen hebben last van wateronderlast, zoals paalrot als gevolg van een te lage grondwaterstand. Daarnaast dient op sommige plekken vervuiling in de bodem en het grondwater aangepakt te worden vanwege risico’s voor de volksgezondheid. Deze problemen kunnen verergeren als niet tijdig wordt ingespeeld op veranderende omstandigheden; behalve meer extreme droogte of heftige lokale stortbuien wordt het grondwaterpeil ook beïnvloed door bijvoorbeeld het mogelijk stopzetten van grotere grondwaterwinningen, zoals de voorgenomen stopzetting van winning van grondwater door Philips Vredeoord in Eindhoven. Als geen rekening wordt gehouden met grote veranderingen in de omgeving, zullen de problemen met het grondwater toenemen en verregaande consequenties hebben voor de leefomgeving in het stedelijk gebied. De oplossing voor deze problemen ligt in een gebiedsgerichte aanpak. Deze aanpak levert veel op. Met direct betrokken partijen in een bepaald gebied kan worden nagegaan waar te veel en waar te weinig (grond)water op termijn moet worden voorkomen en wie behoefte aan (grond)water heeft. Daarnaast kunnen aanpalende vraagstukken, zoals bodemsanering, worden aangepakt. Hiermee is direct én op termijn een forse kostenbesparing mogelijk. Een goed voorbeeld is te vinden in Appeldoorn. Met direct belanghebbenden zijn afspraken gemaakt over de structurele aanpak van wateroverlast, natuurherstel, wisselende grondwateronttrekkingen en grondwatersanering en de behoefte aan grondwater voor warmtekrachtopslag en koel- en proceswater voor industriële doeleinden (na zuivering). Deze afspraken in de (grond)waterketen leiden tot een nieuwe ordening van grondwaterbelangen, voorkomen dat opnieuw problemen ontstaan en zorgen voor een duurzaam grondwaterbeheer. De komende maanden wordt in de Tweede Kamer de nieuwe Waterwet behandeld. In deze Waterwet krijgen de overheden (provincies, waterschappen en gemeenten) bevoegdheden opgedragen om te komen tot een verbetering van het grondwaterbeheer. Provincies behouden het strategisch grondwaterbeheer, dat wil zeggen de vergunningverlening voor diepere industriële onttrekkingen en onttrekkingen ten behoeve van
de drinkwaterproductie, de waterschappen worden bevoegd gezag voor het ’operationele’ gedeelte en gemeenten krijgen een zorgplicht voor het stedelijk grondwater. Omdat deze bevoegdheden op papier staan, wil het nog niet zeggen dat de problemen worden verholpen. Papier is immers geduldig. Hopelijk nemen één of meerdere overheden met de nieuwe bevoegdheden uit de Waterwet initiatief om daadwerkelijk het grondwaterbeheer te verbeteren en wordt voorkomen dat men naar elkaar wijst of zelfs een competentiestrijd aangaat. Initiatief vanuit de overheid zal moeten leiden tot een duurzame aanpak van de grondwaterproblemen. Om deze aanpak te doen slagen, zal in ieder geval het waterschap een bijdrage moeten leveren. Dat vraagt niet zozeer een normstellend als wel een meedenkend waterschap. Het waterschap heeft voldoende kennis in huis om met direct betrokken partijen, waaronder de inwoners van de betrokken wijken, de industrie en het waterleidingbedrijf, zoals blijkt uit het voorbeeld van Apeldoorn, te bezien hoe met te veel of te weinig grondwater op langere termijn moet worden omgegaan. Het zal vaak gaan om een samenspel van duurzaam watergebruik in de vorm van nieuwe hoogwaardige (economische) bestemmingen voor het grondwater, waterberging en natuurlijk herstel van beken in stedelijke gebied. Van de overheid mag worden verwacht dat die de problemen van mensen centraal zet en dat met de beschikbare kennis en kunde naar oplossingen wordt gezocht. Waar een wil is, is een weg. Erik van Lith (zelfstandig adviseur op het terrein van water en overheid en oudTweede Kamerlid voor het CDA)
Volgende uitgave 25 augustus Dit is het laatste nummer voor de zomervakantie. De eerstvolgende uitgave verschijnt op vrijdag 25 augustus. Eventuele interessante kopij voor dat nummer kan aangeleverd worden tot 11 augustus. De redactie blijft de komende weken bereikbaar: (010) 427 41 65.
H2O / 14/15 - 2007
17
BABYBOOMERS GAAN MET PENSIOEN
“Gaat de kennis mee de golfbaan op?” In alle sectoren speelt het: de babyboomgeneratie gaat zo langzamerhand met de VUT of pensioen. Ook de watersector heeft er mee te maken. Veel kennis dreigt daarmee verloren te gaan, want aan kennisoverdracht wordt te weinig gedaan, vinden Maarten Spijker en Jan van Bakel. En dat is niet goed voor de watersector, vinden zij. De watersector is immers bij uitstek een branche die waardevol is vanwege de aanwezige kennis. Als die kennis verdwijnt, verdwijnt dus ook die waarde. Volgens beide mannen is het daarom hoog tijd dat kennisoverdracht stevig voet aan de grond krijgt bij de verschillende bedrijven en organisaties. Voordat het te laat is. Spijker en Van Bakel zijn beiden lid van de NVA-programmagroep Grondwater en Hydrologie. Enige tijd geleden raakten zij bij een bijeenkomst van deze groep aan de praat over de waarde van kennis. Een 28jarig ‘jonkie’ aan het begin van zijn carrière in gesprek met een wijze ‘oude’ man van 58, die zijn strepen al ruimschoots verdiend heeft. Het onderwerp van gesprek draaide al snel uit op kennisoverdracht en het verbazingwekkende feit dat daar zo ontstellend weinig aan wordt gedaan. “Kennisoverdracht is wel een populair onderwerp”, zegt Spijker, die als bureauhoofd en projectleider bij HydroLogic werkt. “Iedereen vindt het belangrijk, maar concreet gebeurt er weinig. Altijd spelen zaken als concurrentie, tijd en geld. Als daar nu eens wat soepeler mee wordt omgegaan, valt een hoop te winnen. Want de babyboomers gaan de komende tien jaar met pensioen. Wat gebeurt er met alle kennis die deze mensen hebben als niets wordt overgedragen? Gaat die dan mee de golfbaan op?” Het antwoord op deze vraag geeft Spijker zelf. “Die kennis moet actief worden overgedragen op de jongeren. Bedrijven moeten ervoor zorgen dat daaraan primair aandacht wordt besteed.”
Tijd en geld Bij kennisoverdracht gaat het in de eerste plaats niet eens om het overbrengen van feitelijke kennis, denkt Alterra-onderzoeker Van Bakel. “Tussen feitelijke en methodische kennis bestaat een verschil. Methodische kennis wordt door ervaring opgedaan. Je leert dat je bepaalde dingen wel of niet moet doen of hoe iets moet worden aangepakt. Bijvoorbeeld dat alles wat je professioneel opschrijft, verifieerbaar moet zijn. Zoiets leer je in omgang met experts, pas daarná word je dat zelf. Wetenschapsfilosofische zaken worden slecht overgebracht; er is geen tijd voor en er wordt ook geen tijd voor gemaakt. In geen enkel projectplan komt kennisoverdracht voor. In mijn begintijd was er tijd om je te specialiseren. Mensen begeleidden jou daarin. Tijd en geld speelden nauwelijks een rol. Ik heb geluk gehad.” “Tijd en geld zijn echt een issue”, weet ook Spijker. “Als je net van de universiteit komt,
18
H2O / 14/15 - 2007
weet je veel, maar veel meer nog niet. Toen ik bij HydroLogic in dienst kwam, heb ik veel opgetrokken met mijn directeur. Tijdens de autoritten op weg naar afspraken hebben wij veel gepraat. Gewoon over waarom dingen in het bedrijf gaan zoals ze gaan, hoe bepaalde processen zijn ontstaan. Die geschiedenis kan heel relevant zijn.” Spijker kreeg ook enkele vuistregels mee van zijn baas. ‘Kritisch nadenken. En: zeg niets over dingen waar je niets van weet, beweer geen zaken waar je niet achter staat’. Die gesprekken zijn heel waardevol geweest. Ik heb er veel van geleerd. Misstappen zijn me zo bespaard gebleven.” “Vanuit het Jongerenplatform van de NVA, waarvan ik voorzitter ben, weet ik dat niet iedereen dat geluk heeft gehad”, vervolgt Spijker. Van Bakel: “Bij de meeste bedrijven gaat het toch vooral om productie draaien. Als ik kijk naar mijn eigen tarief; dat ligt rond de 150 euro per uur voor externe opdrachten. Een werkgever zet mij dan echt niet in op kennisoverdracht.” Toch kan het vanuit kostenoverweging nuttig zijn dit juist wél te doen, vindt Spijker. Jan van Bakel (l) en Maarten Spijker.
“Kennisoverdracht kan jonge adviseurs behoeden voor fouten. Fouten zijn in veel gevallen een dure grap. Maar ja, veel bedrijven gaan ervan uit dat het zonder die input ook wel goed zal gaan. Ze vergeten daarbij dat krediet opbouwen langzaam gaat, terwijl opgebouwd krediet zó weer is afgebroken. Er is in deze sector geen ruimte voor missers.”
Bewustwording Een kentering in het wegsijpelen van kennis kan worden teweeggebracht wanneer bedrijven en organisaties zich er bewust van worden, dat kennisoverdracht van wezenlijk belang is en daar vervolgens naar handelen, denkt Spijker. “Het zijn vaak kleine dingen die het hem doen: samen in de auto naar een afspraak, een ouder iemand koppelen aan een jong iemand. Daaraan bestaat behoefte, merk ik. Het hoeft niet eens zoveel geld te kosten. Zet twee uur per week een senior adviseur met een paar jonge honden om de tafel. Dat is misschien vijf procent van de beschikbare tijd.” Een probleem is ook dat kennisoverdracht niet wordt meegenomen in beoordelingssystematieken, vindt Spijker. “Kennis bijdragen moet beloond worden. Maak een oudere werknemer bijvoorbeeld 70 procent facturabel in plaats van 80. Als vervolgens kennisoverdracht in de beoordelingssystematiek ook waarde toegekend krijgt, komt daar vanzelf meer aandacht voor. Wanneer kennisoverdracht niet beloond wordt, zeg je als werkgever impliciet dat het nutteloos is. Wat is dan nog het belang van de werknemer om daarmee aan de slag te gaan?” “De watersector is een behoorlijk competitieve wereld”, reageert Van Bakel. “Daarom wordt er veelal naar de korte termijn gekeken. Wijsheid wordt slecht beloond. Maar juist nu de markt aantrekt, zou er meer aandacht moeten zijn voor kennisoverdracht.”
interview / verslag Spijker: “Bedrijven moeten stoppen met het denken in termen van quick wins, maar mensen verantwoordelijk maken voor het overdragen van kennis. En meet het vervolgens maar. Kijk na vijf jaar of het klasje van Jan tegen die tijd verder is dan een ander klasje dat geen begeleiding of begeleiding van een ander heeft gehad.”
Doorwerken Uit onderzoek blijkt dat de productiviteit van werknemers afneemt naarmate de pensioengerechtigde leeftijd nadert. Nog een goede reden om juist in deze fase van het arbeidsleven kennis over te dragen aan jonge collega’s, vindt Spijker. “Als je ouder wordt, krijg je nu eenmaal minder energie. In plaats van oudere werknemers maar door te laten werken en zo te laten afbranden, kun je als werkgever ook beslissen dat deze mensen het wat rustiger aan mogen doen en meer de nadruk leggen op hun ervaring en hun mogelijkheden tot kennisoverdracht.” “Ik zou wel tot mijn 65ste of langer willen doorwerken op zo’n manier”, zegt Van Bakel. “Ook al zou ik dan minder verdienen. De manier waarop oudere werknemers nu moeten werken, is voor niemand goed: 80 procent facturabel voor een tarief van 150 euro, dat legt een enorme druk op je. Als je het wat rustiger aan kunt doen, houd je het ook langer vol.” Aan de oudere werknemers zelf ligt het gebrek aan kennisoverdracht dan ook niet, denkt Van Bakel. “Er lopen massa’s mensen rond met een schat aan kennis. Daar zitten veel mensen tussen die gedreven zijn om die kennis over te dragen. Enkele jaren geleden bijvoorbeeld ging bij de Landinrichtingsdienst een groep senioren massaal via de Remkes-regeling de deur uit. Zij namen een schat aan kennis met zich mee die ze graag hadden willen delen met jongere collega’s.
“Kennis bijdragen moet beloond worden” Maar ja, zo’n regeling komt niet elke dag langs. Ikzelf zou best na mijn FPU kennis willen overdragen, net als professoren die je nog lang na hun pensionering aan universiteiten ziet rondlopen.”
Win-winsituatie “Het is raar”, peinst Spijker. “Het overdragen van kennis is zo duidelijk een winwinsituatie. Waarom gebeurt het dan niet?” “Omdat er geen masterplan Kennisoverdracht is”, reageert Van Bakel. “Er wordt niet op gestuurd.” Beide heren zijn het erover eens dat er niet per se een masterplan moet komen, maar dat wel dringend iets moet gebeuren. Oftewel: het uur U nadert snel. Van Bakel waarschuwt: “Heel veel kennis is al verdwenen. Die slinger kan niet meer worden teruggeslagen. Als we als sector moeten overleven op kennis, dan moeten we daar ook snel iets mee doen.”
AWWA-congres in Toronto In de laatste week van juni vond in Toronto het jaarlijkse congres van de American Water Works Association (AWWA) plaats. Ongeveer 30.000 bezoekers uit vooral Canada en de Verenigde Staten maakten van de gelegenheid gebruik om op de hoogte te komen van de laatste ontwikkelingen op hun deel van het drinkwatervakgebied en ervaringen uit te wisselen met collega’s. Ze konden kiezen uit 500 lezingen verdeeld over 90 sessies van een dagdeel. Ook enkele Nederlanders waren aanwezig.
E
en belangrijke rode draad in Toronto was de worsteling van de drinkwatersector om zich aan te passen aan nieuwe regelgeving op het gebied van met name desinfectie en de daarbij gevormde bijproducten enerzijds en koper- en loodgehaltes anderzijds. In een aantal gevallen leidt een aangepaste desinfectie tot zodanige veranderingen in pH en redoxpotentiaal dat problemen met het loodoplossend vermogen optreden.
doelstellingen. Het gaat om in totaal 69 miljoen inwoners, ruwweg een kwart van de totale bevolking van de Verenigde Staten. Vooral de staten in het zuidwesten van Noord-Amerika zijn geconfronteerd met een serie extreem droge jaren. De waterbedrijven daar zijn volop bezig met waterbesparingscampagnes en onderzoek naar toepassing van zeewaterontzouting en vermindering van het waterverlies bij brakwaterontzouting in het binnenland.
Enkele bedrijven onderzoeken of het mogelijk is om bromaatvorming voldoende te beperken door voorafgaand aan ozonisatie eerst chloor en ammonium te doseren. Het doel hiervan is om bromide om te zetten in broomamines en zo te voorkomen dat het wordt omgezet in bromaat. Het doet denken aan een circusact waarbij geprobeerd wordt om zoveel mogelijk schoteltjes draaiend te houden: kies een zodanige combinatie van deelprocessen dat je met alle bijproducten onder de norm blijft. Het verschil in taakopvatting met de Nederlandse bedrijfstak is hier opvallend.
Een onderwerp dat in de komende jaren sterk in de belangstelling zal komen, is de nanotechnologie. Enerzijds lijkt deze geweldige mogelijkheden te bieden op het gebied van beheersen van biofilms (voorkomen van membraanvervuiling) en versnellen van bepalingen van microbiologische parameters (minder dan een uur in plaats van dagen), anderzijds groeit het aantal producten met deeltjes op nanoschaal (1 tot 100 nm) sterk en is weinig bekend over het gedrag van deze deeltjes in het milieu en in waterzuiveringen en is het budget voor onderzoek op dit gebied beperkt.
De houding van de drinkwaterbedrijven in de Verenigde Staten ten opzichte van zaken als klimaatverandering en waterbesparing is aan het veranderen. Klimaatverandering wordt nu behandeld als een belangrijk gegeven waarmee ze rekening moeten houden in hun planvorming. Een belangrijk aantal steden en staten in Noord-Amerika heeft zich gecommitteerd aan de Kyoto-
Kort samengevat: op deze AWWA-conferentie werden geen spectaculaire doorbraken gepresenteerd, maar het was interessant om te zien welke ontwikkelingen gaande zijn. In de komende tien jaar gaat in de drinkwatersector wereldwijd veel veranderen. Gerard van Houwelingen (DHV / Delcan Corporation)
WEW viert 40-jarig bestaan De Werkgroep Ecologisch Waterbeheer (WEW) vierde op 15 juni het 40-jarig bestaan en presenteerde toen het jubileumboek ‘WAT ER IS als er WATER IS’.
D
e WEW werd in 1967 opgericht door een kleine groep verontruste ecologen. De reden voor hun bezorgdheid: de slechte waterkwaliteit in die tijd, met als gevolg stinkend water en de bloei van blauwwier. De werkgroep droeg destijds de naam Werkgroep Biologische Waterbeoordeling en richtte zich in eerste instantie op de biologische waterbeoordeling. Dit leidde in 1977 tot het veelgebruikte gelijknamige handboek. Dat de werkgroep haar tijd ver vooruit was, bleek in 1987, toen het 20-jarig bestaan werd opgeluisterd met het symposium ‘Biologische waterbeoordeling, instrument voor het beheer? Toen nog met een
vraagteken, maar inmiddels heeft de Kaderrichtlijn Water de ecologie duidelijk voorop gezet in het waterbeheer. In 1991 veranderde de werkgroep haar naam naar Werkgroep Ecologisch Waterbeheer. De WEW geeft op eigen initiatief advies, onder andere aan de toenmalige Coördinatiecommissie Integraal Waterbeheer. Verder voorziet de WEW nationale nota’s op het gebied van waterbeheer inhoudelijk van commentaar. In de loop der jaren breidde de werkgroep zich uit met subgroepen, onder meer op het gebied van verschillende watertypen, beekherstel, standaardisatie van methodieken, natuurbeheer en de KRW.
H2O / 14/15 - 2007
19
Flevoland bij droogte netto waterleverancier voor rijkswateren Provincie Flevoland en Waterschap Zuiderzeeland hebben een verkenning uitgevoerd naar de behoefte aan inlaatwater tijdens extreme droogte. Gekeken is naar de verschillende functies uit de verdringingsreeks voor droogte. Uit de verkenning blijkt dat Flevoland vrijwel geen inlaatwater verbruikt. Zelfs in droge jaren wordt 75 tot 90 procent van het ingelaten rijkswater (IJsselmeer, Markermeer en randmeren) weer uitgemalen: het komt kortom weer ten goede aan hetzelfde hoofdwatersysteem waaruit wordt ingelaten. Tegenover het verbruikte inlaatwater staat een hoeveelheid uitgeslagen kwel die bijna altijd groter is. Flevoland is dus vrijwel altijd een netto waterleverancier voor de rijkswateren.
D
roogte in Nederland is een steeds vaker terugkerend fenomeen. Het omgaan met watertekorten staat sinds 2003 weer op de agenda. Als houvast voor de waterbeheerders in tijden van waterschaarste is de landelijke verdringingsreeks opgesteld. Hiermee wordt, door een prioritering in functies, water in de door het Rijk beheerde wateren verdeeld. De prioritering is deels gebaseerd op economische waarde van de functies, deels op noodzaak van watervoorziening voor bijvoorbeeld veiligheid (waterkeringen) en onomkeerbare effecten (klink, natuurwaarden). De reeks is van toepassing voor alle gebieden waar rijkswater kan worden aangevoerd. Binnen regionale werkgroepen wordt de verdringingsreeks van getallen voorzien, die aangeven wat de behoefte aan water is tijdens de droogste perioden.
De provincie en het waterschap hebben behalve de verkenning naar watertekorten in Flevoland ook onderzocht wat de consequenties zijn indien niet (volledig) aan deze waterbehoefte kan worden voldaan. Voor de functie-indeling is aangesloten bij de verdringingsreeks die in het advies van de Werkgroep Regionale Uitwerking Verdringingsreeks Noord-Nederland is opgenomen.
Theorie en praktijk samen De vraag bij het invullen van de verdringingsreeks is niet alleen hoeveel water elke functie nodig heeft, maar ook of het inlaatwater vanuit het IJsselmeer, Markermeer of randmeren ook daadwerkelijk naar de juiste plaats kan worden aangevoerd. De wijze waarop het inlaatwater zich verdeelt over Flevoland, is bepaald met een oppervlak-
De verdringingsreeks zoals die is opgenomen in het rapport Waterverdeling Noord-Nederland van de Werkgroep Regionale Uitwerking Verdringingsreeks Noord-Nederland (2006).
20
nummer
categorie
1 1.1 1.2 1.3
veiligheid en voorkomen van onomkeerbare schade peilhandhaving hoofdsysteem t.b.v. veiligheid waterkeringen peilhandhaving veengebieden t.b.v. klink en zettingen peilhandhaving t.b.v. kwetsbare natuur
2 2.1 2.2
nutsvoorzieningen onttrekken en doorspoelen t.b.v. drinkwatervoorziening doorspoelen t.b.v. koelwater van elektriciteitscentrales
3 3.1 3.2 3.3 3.4
kleinschalig hoogwaardig gebruik doorspoeling t.b.v. volksgezondheid (botulisme, blauwalgen) onttrekking proceswater industrie doorspoeling oppervlaktewater waaruit proceswater wordt onttrokken beregening van de van 4.1 uitgezonderde kapitaalintensieve teelten
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10
overige functies beregening akker- en tuinbouwgewassen en sportvelden doorspoeling t.b.v. beregening van akker- en tuinbouwgebieden peilhandhaving klei- en zandgebieden peilhandhaving en doorspoeling van niet-kwetsbaar natuurgebied beregening gras/maïs peilopzetten en -handhaven veenkoloniaal gebied afvoer voor visintrek doorspoeling tegen botulisme en blauwalgen doorspoeling elektricteitscentrale Noord-Bergum en zouttong Nzk zuinig aan doen met schutten op buitenwater
H2O / 14/15 - 2007
tewatermodel dat bij Waterschap Zuiderzeeland is ontwikkeld. Een tweede vraag binnen de verkenning was of de schade die optreedt door tekorten aan inlaatwater, vooral veroorzaakt wordt door droogteschade of een onvoldoende waterkwaliteit door een tekort aan doorspoelwater. Om de waterbehoefte voor droogtebestrijding te bepalen, zijn waterbalansen opgesteld met behulp van de beschikbare gegevens over ingelaten en uitgemalen hoeveelheden water. Met een oppervlaktewatermodel is op perceelniveau en per type grondgebruik het verloop van de waterbehoefte per jaar geanalyseerd gedurende een aantal droge jaren. De waterbalansen van verschillende droge jaren zijn met elkaar vergeleken. Veel aandacht is besteed aan de droge jaren 1976 en 2003. Het jaar 2003 is interessant, omdat het een recent droog jaar is waarvan veel gegevens beschikbaar zijn. De manier waarop met de droogte in dit jaar is omgegaan, ligt bij de medewerkers van het waterschap nog vers in het geheugen. Met deze praktijkinformatie en meetgegevens is het modelinstrumentarium gebouwd en geijkt.
Doorspoelen en nathouden Van de totale hoeveelheid ingelaten water in Flevoland wordt een groot deel, zo’n 75 tot 90 procent, gebruikt voor doorspoelen en dus voor kwaliteitsverbetering. Dit water wordt ook de polder weer uitgemalen. Het overige ingelaten water wordt gebruikt voor peilhandhaving en beregening en wordt niet uitgemalen. De grote hoeveelheden kwel, maar natuurlijk ook neerslagwater, zorgen ervoor dat vanuit Flevoland meer water wordt uitgemalen dan inlaatwater dat ‘geconsumeerd’ wordt. Zelfs in de droogste jaren, zoals 1976, wordt vanuit Flevoland gemiddeld meer uitgemalen op rijkswater dan wordt ingelaten. Alleen tijdens de droogste dagen van de droogste jaren is Flevoland netto gebruiker van rijkswater. Deze situatie is dan kortdurend en het gaat om een relatief geringe netto waterbehoefte. Op
achtergrond
Wanneer volledig gekort wordt op inlaatwater, ontstaat schade aan gewassen, omdat niet meer overal kan worden beregend. Noodpompen bieden dan onvoldoende uitkomst. De gewassen die het meest te lijden hebben onder droogteschade zijn de boomgaarden en land- en tuinbouwgewassen, zoals uien, gras, maĂŻs en bieten. Kapitaalintensieve bolgewassen ondervinden ook droogteschade, maar door het relatief kleine areaal blijft de totale schade beperkt.
Conclusies en vervolg
Afb. 1: Overzicht van gemalen en inlaatwerken voor Flevoland.
maandbasis is Flevoland wel weer een leverancier van water.
Schade De schade die in Flevoland optreedt door droogte, blijft relatief klein. Dit komt doordat in de huidige werking het gehele gebied van inlaatwater kan worden voorzien. Enkele percelen die boven-
strooms van een stuw liggen, zijn voor het inlaatwater slecht bereikbaar, maar daar worden in tijden van droogte noodpompen ingezet om het water vanuit de lager gelegen peilgebieden omhoog te pompen. Dit werkt in de praktijk voldoende. In de jaren 2003 en 1976 is slechts zeer lokaal sprake geweest van knelpunten in de aanvoer van inlaatwater.
Uit de verkenning volgt dat een groot deel van het inlaatwater in Flevoland de polder ook weer verlaat. Door de grote hoeveelheid kwel wordt, ook in extreem droge perioden, vanuit Flevoland meer water uitgemalen dan ingelaten. Alleen gedurende de droogste dagen van de droogste jaren is sprake van een netto verbruik van inlaatwater voor droogtebestrijding. Deze situatie is altijd kortdurend en het gaat om een relatief geringe hoeveelheid. Op maandbasis is Flevoland altijd een leverancier van water. Deze verkenning wordt door de provincie en het waterschap gebruikt als onderbouwing voor aanpassing van de getallen voor Flevoland in het advies van de Werkgroep Regionale Uitwerking Verdringingsreeks Noord-Nederland. Gerrie Eggels (Nelen en Schuurmans) Karien Luursema (Waterschap Zuiderzeeland) Martin Griffioen (Provincie Flevoland)
Afb. 2: Uitgemalen (links) en ingelaten (rechts) hoeveelheden water voor Flevoland in 2003. In augustus is water ingelaten vanuit het Markermeer om via zuidelijk en oostelijk Flevoland de randmeren op peil te houden.
H2O / 14/15 - 2007
21
Hollanders en het water Half juni verscheen een tweedelig overzichtswerk ‘Hollanders en het water’, dat de manier waarop Hollanders sinds het begin van de jaartelling met water hebben geleefd, omschrijft. Het boek werd in ontvangst genomen door de Harry Borghouts en Jan Franssen, beide Commissaris van de Koningin in respectievelijk Noord- en Zuid-Holland.
I
n het boek belichten 17 historici de geschiedenis van Hollanders en het water vanuit verschillende invalshoeken. Transport, waterkwaliteit, landaanwinning, waterstaat, recreatie, defensie en visserij passeren de revue. Water neemt in de Hollandse geschiedenis een cruciale plaats in. Het is voor het eerst dat een compleet geschiedkundig werk over dit onderwerp tot stand is gekomen.
Tien eeuwen waterbeheer op de Veluwe Het waterbeheer van de Veluwe van de vroege middeleeuwen tot de huidige volledig geautomatiseerde gemalen staat centraal in het boek ‘Veluws water: tien eeuwen waterbeheer op de Veluwe’.
De uitgave ‘Hollanders en het water. Twintig eeuwen strijd en profijt’, zoals de volledige titel luidt, is mogelijk door financiële bijdragen van beide provincies. De provinciebesturen willen op deze manier laten zien dat ook de provincies en nadrukkelijke spol spelen bij wateronderwerpen. Bovendien is water nog steeds een belangrijk onderwerp dat hoog op de provinciale politieke agenda’s staat.
Voorbij de risiconorm Ondanks de blikverruiming van waterbeheerders (integraal waterbeheer) worden risico’s nog steeds sectoraal benaderd. In dat beleid staat de veiligheid van waterkeringen centraal, waarbij wordt uitgegaan van risico’s volgens het principe ‘kans x gevolg’. Volgens dit principe zijn de risico’s van overstroming en wateroverlast in Nederland sterk toegenomen vanwege de groei van de bevolking en de economie in de afgelopen 50 jaar. Hieruit blijkt dat de ruimtelijke ordening een substantiële invloed heeft op risico’s in het waterbeheer.
I
n het boek ‘Voorbij de risiconorm. Nieuwe relaties tussen ruimte, water en risico’s’ gaat auteur Ineke Immink in op de vraag wat de consequenties zijn van de blikverruiming van het waterbeleid voor benadering van risico’s in het waterbeheer. Hoe kan de ruimtelijke ordening worden betrokken bij het waterbeheer? Daartoe moeten nieuwe verbanden tussen ruimte, water en risico benoemd worden. In deze studie zet Immink de stap van een sectoraal perspectief op risico’s gericht op de veiligheid van waterkeringen, naar een perspectief waarin de taken van waterbeheerders en ruimtelijke ordenaars in verband worden
gebracht met integraal beheer en inrichting van stroomgebieden. Ze brengt vervolgens de bestuurlijke en institutionele aspecten van dit brede perspectief in kaart. Irene Immink was als promovenda verbonden aan de leerstoelgroep Landgebruikplanning van Wageningen Universiteit. Zij werkt nu als adviseur bij TNO Bouw en Ondergrond in Delft, afdeling Innovatie & Ruimte. ‘Voorbij de risiconorm. Nieuwe relaties tussen ruimte, water en risico’ is verschenen bij uitgeverij Eburon. De paperback telt 352 pagina’s (ISBN 9789059721586). Het boek kost 39 euro.
Verzilting in Nederland te boek De Nederlandse Hydrologische Vereniging heeft zojuist een nieuwe publicatie uitgebracht in haar reeks ‘NHV-specials’. Dit keer is verzilting het onderwerp. In zes verhalen wordt aandacht besteed aan vele aspecten van verzilting.
H
et eerste hoofdstuk, door Pieter Stuyfzand (Kiwa en VU Amsterdam), gaat in op de oorzaken van verzilting, het herkennen ervan en de risicofactoren voor de drinkwatervoorziening. Vincent Post (VU Amsterdam) beschrijft methoden om te meten aan brak en zout grondwater. Gualbert Oude Essink (TNO) gaat in op de regionale modellering van zoet en zout grondwater in het Nederlandse kustgebied. Perry de Louw (TNO) geeft aan de hand van polder De Noordplas een
22
H2O / 14/15 - 2007
beschrijving van brakke kwel in diepe polders. De verzilting van de rijkswateren in WestNederland op dit moment en ideeën over de toekomst vormen het onderwerp van het verhaal van Pieter Jacobs (RIZA). Het boek wordt afgesloten door een helder verhaal van Kees Maas (Kiwa) over verziltingsbeheersing. ‘Verzilting in Nederland’ is rijk geïllustreerd, telt 94 pagina’s en is volledig in kleur uitgegeven door de Nederlandse Hydrologische Vereniging in Utrecht (ISBN 978-90-803565-7-3).
D
e Veluwe is het grootste aaneengesloten natuurgebied van Nederland. Over de unieke beken en sprengen van de Veluwe is al een boek verschenen (zie H2O nummer 11, pag. 16). In dit nieuwe boek staat het waterbeheer op de Veluwe centraal. In het begin van de tiende eeuw starten de graafwerkzaamheden voor de eerste wetering in het gebied. Later volgden op grote schaal ontginningen, waardoor de noodzaak tot waterbeheer ontstond. Uiteindelijk hielden meer dan 30 instituties zich daarmee bezig. Uiteindelijk is al dat waterbeheer terechtgekomen bij Waterschap Veluwe. Het boek ‘Veluws water: tien eeuwen waterbeheer op de Veluwe’ is geschreven ter ere van het tienjarig bestaan van Waterschap Veluwe. Het boek beschrijft op niet al te zware wijze de geschiedenis van Gelderland en de Veluwe, van de belangrijkste poldergebieden en van thema’s als landbouw, economie, defensie en financiën. Ook de relatie tussen water en milieu en die ‘andere’ waterbeheerder, het Zuiveringsschap Veluwe, worden behandeld. Het boek is verschenen bij uitgeverij Matrijs en telt 200 pagina’s. De samenstelling was in handen van E. de Jonge, H. van Boven en Th.J. Petri. De prijs voor het rijk geïllustreerde en gebonden boek bedraagt tot 31 december 24,95 euro, daarna kost het 29,95 euro.
informatie / recensie ‘Mathematical Modeling of Biofilms’ Het boek ‘Mathematical Modeling of Biofilms’ vormt het 18e deel van de ‘Scientific and Technical Report’-serie van IWA Publishing. Het boek is samengesteld en geschreven door de IWA Task Group on Biofilm Modeling en beschrijft enkele van de meest belangrijke klassen van beschikbare biofilmmodellen.
H
et boek begint met een algemene en korte analyse van de biofilm: wat is het en wat zijn ‘goede’ en ‘slechte’ biofilms? Hierna gaat het al snel over wat, welke en het waarom van de verschillende biofilmmodellen. In hoofdstuk 2 wordt zeer gestructureerd aangegeven wat belangrijk is voor een biofilm, welke aannames gemaakt moeten worden bij het samenstellen van een model, welke verschillende zones in biofilmsystemen bestaan (compartimenten), welke transporten omzettingsprocessen (componenten) belangrijk zijn en wat de massabalansen zijn die alle processen aan elkaar koppelen. Via vergelijkingen wordt duidelijk gemaakt hoe een model is opgebouwd. In hoofdstuk 3 worden de modellen zelf uitgelegd. De lezer krijgt uitleg over driedimensionale massabalansen, fluxen en omzettingen. Variaties in tijd en plaats worden duidelijk mathematisch beschreven in massabalansen. Tevens geven de schrijvers de verschillen aan in deze balansen in de situaties die zich voordoen in en om de biofilms. Vervolgens worden de verschillende typen biofilmmodellen beschreven en verklaard. Het begint met het analytische model, dat met name geschikt is voor de evaluatie van biofilmsystemen met één dominant proces of wanneer voldoende kennis aanwezig is over de samenstelling van de verschillende organismen in een biofilm. Dit model kan zelfs aangepast worden om meerdere organismen in een biofilm te beschrijven, mits een ‘steady state’-situatie bestaat. Benodigde massabalansen en kinetiek worden beschreven en hoe dit alles is op te lossen in een spreadsheetprogramma. Dit onderdeel wordt afgesloten met een voorbeeld waarin de schrijvers laten zien welke verschillen uit simulaties met multispeciesmodellen naar voren komen, wanneer een verschillende afhankelijkheid in de biofilm wordt aangenomen.
In benchmarkvoorbeelden komen verschillende modelleringsvraagstukken aan de orde met verschillende modelstructuren. Naast het geven van verhelderende voorbeelden van de in het boek beschreven modellen, laat dit zien dat ingewikkeld niet altijd beter is. De modelleur kan met een simpel model soms tot dezelfde antwoorden komen als met een ingewikkeld model en wanneer slechts de algehele performance van een bioreactor wordt bekeken, hoeft minder gedetailleerd gekeken te worden dan wanneer kennishiaten in de biofilm zelf moeten worden gedicht. In microschaalmodellen, wanneer structuur en samenstelling van de populatie en de substraten in de biofilm centraal staan, zijn toch de twee- of driedimensionale numerieke modellen noodzakelijk.
een simpele invuloefening verwacht om moeiteloos tot een biofilmmodel te komen, heeft men het verkeerde werk in handen. Desondanks is het een (onverwacht) prettig en verhelderend studieboek voor zowel ingenieurs, wetenschappers als studenten.
Eindoordeel
Merle de Kreuk (TU Delft)
De wat taaie materie in het boek wordt begrijpelijk gemaakt door een duidelijke uitleg, goede schematische voorstellingen en scherpe voorbeelden. De flair en punctualiteit die de samenstellers ook in hun dagelijkse werk laten zien, is terug te vinden in het boek. Naast een verduidelijking van de mathematische modellen kan tussen de regels veel geleerd worden over biofilms in het algemeen. Wanneer men echter
Een groep jonge, gepromoveerde watertechnologen geeft in dit vaktijdschrift een kritisch oordeel over internationale vakliteratuur. De recensenten zijn: Jelle Roorda, Arjen van Nieuwenhuijzen, Bas Meijer, Adriaan Mels, Herman Evenblij, Jeroen Langeveld, Jasper Verberk en Merle de Kreuk.
‘Mathematical Modeling of Biofilms - Scientific and Technical Report No. 18’ van O. Wanner, H. Eberl, E. Morgenroth, D. Noguera, C. Picioreanu, B. Rittmann en M. van Loosdrecht is een uitgave van IWA Publishing (2006). (ISBN-10: 18433908876). De prijs bedraagt 102 euro; IWA-leden betalen 76,50 euro. Voor meer informatie: www.iwapublishing.com.
Het numerieke ééndimensionale dynamische model vormt het intermediair tussen de relatief simpele analytische modellen en de twee- en driedimensionale multispeciesmodellen. Deze modellen hebben een grote flexibiliteit ten aanzien van opgeloste en gesuspendeerde componenten, microbiële kinetiek en in zekere mate ook van fysische en geometrische eigenschappen. In het programma AQUASIM bijvoorbeeld wordt dit type modellen vaak geïmplementeerd. Hiermee kunnen verschillende situaties makkelijk gesimuleerd worden en experimenten geëvalueerd. Om echter de heterogene karakteristieken van een biofilm te beschrijven, zijn multidimensionele numerieke modellen nodig. In de laatste paragraaf van hoofdstuk 3 wordt deze meest complexe modelklasse uitgelegd en bediscussieerd.
H2O / 14/15 - 2007
23
verenigingsnieuws WATERCOLUMN
Werken aan vertrouwen
A
an mij de eer om als nieuw KVWNbestuurslid een bijdrage te leveren aan deze column. Gevoed met een IWA-congres in Maastricht over klantrelaties, een promotie van Jan Vreeburg over schone distributienetten en de nu ook door de KVWN-leden omarmde nieuwe naam Waternetwerk, moet dat lukken.
Verslag 96e ledenvergadering NVA
In Maastricht hoorden we dat de waterleidingbedrijven op diverse manieren zich het lot van de gebonden klant aantrekken. Wij streven naar ‘trust’, vertrouwen met een buffertje, en niet naar ‘confidence’, het meer op feiten gebaseerde vertrouwen. Hoe we dat doen moeten, dat weten we nog niet precies en daarom willen we graag van elkaar leren. De opkomst getuigde hiervan: meer dan 150 deelnemers uit binnen- en buitenland (waar waren overigens onze toekomstige mede-leden van de NVA?).
NVA-voorzitter Cor Roos heet aan het begin van de vergadering in het bijzonder de KVWN-voorzitter Roelof Kruize welkom.
Heeft het zin om aan een gebonden klant te vragen of hij tevreden is? Het komt overeen met het bedanken van een politieagent die je op de bon slingert. Tevreden of niet, het maakt niets uit. Een breed tevredenheidsonderzoek bij klanten die altijd goed drinkwater geleverd krijgen en een correcte factuur aangeboden krijgen, zal geen resultaten leveren waar je als organisatie nu eens lekker mee aan de slag kunt. Nee, stop je energie maar daarin, waar je zelf ook al zo je vraagtekens bij zet. Immers, je bent zelf ook klant en kent de ergernissen van bureaucratie, fouten, niet nagekomen afspraken en onbereikbaarheid. Haal deze ellende weg en je werkt aan ‘trust’, je klant accepteert dan wel een foutje als het eens voorkomt. Op dit pad heeft Jan Vreeburg zich begeven. Roestklachten zijn grote ergernissen. Door de waterleidingnetten zelfreinigend te maken, komt de mogelijk aanwezige suspensie continu bij onze klanten terecht. Zij kennen het product niet anders dan altijd met een miniem snufje suspensie. Omdat zij verder weten dat wij ons uiterste best doen om dit minieme snufje nog verder te reduceren (waar we volop mee moeten doorgaan) bouwen wij aan het vertrouwen van onze klanten in het product. Dit positieve proces wordt nu niet meer in gevaar gebracht door verstoringen van klachten over bruin water.
Onderstaand vindt u het verslag van de huishoudelijke vergadering van de NVAledenvergadering op vrijdag 1 juni in Middelburg.
mededelingen De voorzitter maakt melding van het bericht van verhindering van het erelid Hein Ehrhardt. Hein was ook aanwezig tijdens de bijeenkomst van (oud)-NVA-voorzitters, die de dinsdag voorafgaand plaatsvond. De voorzitter wijst de aanwezigen op de najaarsvergadering van 30 november, die wederom in Amsterdam gehouden zal worden.
•
Om 9.00 uur vond de inmiddels traditionele bijeenkomst met de programmagroepen plaats. Helaas was de opkomst gering. De programmagroepen worden overigens goed op de hoogte gehouden van wat speelt bij de bestuursvergaderingen: na elke vergadering ontvangen zij een samenvatting van wat besproken is. Vanmorgen is ook gesproken over de samenwerking met de KVWN, over vormen van bijeenkomsten en de onderlinge samenwerking. Ook is gesproken over de samenstelling van het jaarverslag, wat elk jaar veel moeite kost. verslag najaarsvergadering d.d. 16 juni 2006 Het verslag wordt ongewijzigd goedgekeurd en vastgesteld. •
verslag ledenraadpleging d.d. 24 november 2006 Het verslag wordt ongewijzigd goedgekeurd en vastgesteld. •
jaarverslag 2006 De afkorting van TCA betekent Technische Commissie Anaerobie, in tegenstelling tot hetgeen vermeld staat op de pagina’s 1 en 8. Dit zal worden aangepast. Het verslag wordt overigens goedgekeurd en vastgesteld.
•
jaarrekening 2006 Penningmeester Wilco Werumeus Buning geeft een toelichting. In de afgelopen periode is extra energie gestopt in het versturen van aanmaningen voor contributie en deelname aan bijeenkomsten. Degenen die blijven weigeren contributie te betalen, zijn uitgeschreven, wat een behoorlijke teruggang in ledental heeft veroorzaakt. Positief is dat de activiteiten van de programmagroepen financieel goed verlopen zijn. In het afgelopen jaar is de Vereniging van Waterstaatsrecht en Waterstaatsbestuur
•
Het vertrouwen in de watervoorzieningen is hoog. Willen we dat zo houden, dan kunnen we ook de kennis van al onze leden inzetten om kordaat grote problemen op te lossen en weg te werken. We moeten dan wel gaan waternetwerken. Ad de Waal Malefijt (KVWN)
24
H2O / 14/15 - 2007
aangesloten bij de NVA. Dat betekende een ledentoename en de vereniging heeft bovendien een bedrag dat nog in het bezit van de vereniging was, overgemaakt aan de NVA. Dit alles resulteerde in een negatief resultaat van ongeveer 35.000 euro, dat is afgeschreven van het vermogen. De algemene ledenvergadering stemt in met de jaarrekening. verslag bevindingen kascommissie De kascommissie, bestaande uit Frans Peijnenburg, Miep van Gijsen en Gerard Blom, is bijeengeweest nadat de voorcontrole door Cor Kramer was uitgevoerd. De aanbevelingen die de kascommissie vorig jaar heeft gedaan, zijn alle door het bestuur overgenomen en uitgevoerd. De kascommissie complimenteert het bestuur tevens met de wijziging in het voeren van de boekhouding: in plaats van door een duur accountantsbureau door een boekhouder die beschikbaar is gesteld door Witteveen+Bos. De kascommissie is ook blij met het feit dat alle activiteiten financieel gunstig zijn verlopen. De kascommissie betreurt het tekort en ook het feit dat er geen reservering is gemaakt voor de viering van het jubileum.
•
De commissie doet voor dit jaar de volgende aanbevelingen: - Laat de inning van contributies in de toekomst per automatische incasso gebeuren. De normale verwerking van een contributiefactuur plus de betaling daarvan kost bijna tien euro per factuur; - Ga in de toekomstige begrotingen uit van het werkelijk aantal leden; - Verhoog de bijdrage aan de bureaukosten die deelnemers van bijeenkomsten moeten betalen tot de daadwerkelijke dekking van die kosten. De kascommissie stelt de algemene ledenvergadering voor de penningmeester en het bestuur décharge te verlenen en aldus geschiedt. Het bestuur vraagt de leden de samenstelling van de kascommissie voor de komende periode dat de NVA nog afzonderlijk bestaat, niet te wijzigen. Statutair en volgens het rooster van aftreden is Miep van Gijsen aftredend en niet herbenoembaar. De ledenvergadering stemt in met het voorstel en herbenoemt tevens de andere leden van de kascommissie. begroting 2008 De penningmeester merkt op dat de vereniging een groot aandachtspunt heeft, doordat de inkomsten structureel achterlopen bij de structurele uitgaven. Het gaat om een bedrag van 40.000 euro. De uitgaven en inkomsten zouden in evenwicht moeten zijn. Om dat via contributieheffing te bereiken, zouden de contributies ongeveer 12,50 euro per lid omhoog moeten en daarmee zouden de contributies veel hoger worden dan die de KVWN berekent. Nu al is er een verschil met de KVWN van vijf euro
•
verenigingsnieuws combinatie met het woord management, wel een naam die de activiteit van de vereniging verduidelijkt en naar de toekomst kijkt. De naam is geworden: (Koninklijk) Nederlands Waternetwerk, met als roepnaam ‘Waternetwerk’. De ledenvergadering stemt in met beide voorstellen: de statuten in concept en de naam. Vanuit de ledenvergadering wordt een vraag gesteld over de terugloop in het ledenaantal - wat is daar volgens het bestuur de oorzaak van? Volgens de voorzitter is het vooral ook in trend in verenigingsland: vergrijzing, tijdsdruk, afnemend aantal waterschappen. Bovendien vergoeden waterschappen vaak maar één beroepsvereniging van hun werknemers. bestuurssamenstelling Wat voor de kascommissie geldt, geldt ook voor het bestuur: het NVA-bestuur vraagt de leden in te stemmen met de verlenging van de zittingsperiode van de penningmeester Wilco Werumeus Buning. Hij is volgens de statuten aftredend en ook niet herbenoembaar, maar het bestuur ziet voor de periode tot de fusie met KVWN een groot voordeel als de huidige penningmeester kan aanblijven. De algemene ledenvergadering stemt in met het voorstel.
•
per lid. Het bestuur heeft daarom besloten de ledenvergadering voor te stellen nog één jaar in te teren op het vermogen van de vereniging (tot de fusie, waar een nieuwe situatie ontstaat). Andere inkomsten van de vereniging zijn het contract met de uitgever van de ledenlijst en de contributies van begunstigende leden. Een poging van een aantal jaar geleden om bij deze ledengroep meer of extra contributie te vragen heeft niet goed uitgepakt: veel begunstigers hebben toen opgezegd. Maar de teruggang in contributie-inkomsten voor de NVA wordt ook veroorzaakt doordat steeds meer waterschappen fuseren. Het bestuur stelt voor de contributies voor gewone leden met vijf euro en voor sectieleden en gepensioneerden met 2,50 euro te verhogen in 2008. De contributie voor begunstigers en studieleden blijft ongewijzigd. Vanuit de ledenvergadering wordt de suggestie gedaan de begunstigende leden allen persoonlijk te benaderen met de vraag om de contributie te mogen verhogen. Dat geldt dan voor de waterschappen, maar ook voor de adviesbureaus. Het bedrag dat genoemd wordt is 1.000 euro per begunstiger. Het bestuur neemt deze suggestie mee. Daar moet rekening worden gehouden met het feit dat voor de viering van het jubileum om sponsoring moet worden gevraagd, omdat in de begroting geen rekening is gehouden met het komende jubileum. De algemene ledenvergadering stemt in met de begroting 2008.
samenwerking met de KVWN - voortgang fusie Vorig jaar heeft de ledenvergadering ingestemd met de voorgenomen fusie, alsook met de houtskoolschets waarin de samenwerking staat toegelicht. Ook is er een bijeenkomst geweest met programmagroepen en secties in oktober 2006 over belangrijke zaken die in de nieuwe vereniging terug zouden moeten komen of anders zouden moeten. In het Waterfederatiebestuur wordt nu hard gewerkt om voortgang te maken en ook is de voorbereiding van het jubileum gestart. We willen vooral vooruitkijken naar een nieuwe vereniging met dezelfde doelen en met meer mensen. In een soort estafette zullen verschillende activiteiten worden opgezet, deels toch terugkijkend (50 jaar NVA), maar met een vooruitblik naar de toekomst samen met de KVWN. De KVWN denkt daarin ook mee. Aan de juridische kant van de fusie zijn de concept-statuten opgesteld, die gebaseerd zijn op de huidige statuten van zowel KVWN als NVA (die onderling nauwelijks verschillen). Volgend jaar komt een moment waarin de ledenvergadering daarmee formeel moet instemmen, maar het concept wordt nu al aan de ledenvergadering voorgelegd, omdat in de procedure om het predikaat Koninklijk te behouden, statuten nodig zijn. Ook nodig is de naam van de nieuwe vereniging. Nadat een prijsvraag is uitgeschreven zijn circa 70 inzendingen binnengekomen, heel verschillend van aard. Criteria waren: geen Latijn, geen Engels, geen afkorting, geen •
uitreiking prijzen Namens het bestuur en de beoordelingscommissie (jury) reikt Peter de Jong de prijzen uit: de NVA-Neerslagprijs gaat naar Henry van Veldhuizen voor zijn artikel in Neerslag nr. 3 in 2006: ‘Schuimvorming in gistingstanks’. De NVA-H2O-jaarprijs 2006 gaat naar Rob van den Boomen, Rob Nieuwkamer, Krijn van den Herik en Ernst Rijsdijk voor het artikel ‘Bestrijding van eutrofiëring in de zuidelijke randmeren’, dat verscheen in H2O nr. 11.
•
Herbenoeming Peter de Jong Het bestuur van de NVA heeft verzuimd tijdens de NVA-dag op 1 juni de herbenoeming van Peter de Jong aan de orde te stellen. Het bestuur heeft de ledenvergadering willen voorstellen hem voor een tweede periode te herbenoemen. Tenzij hiertegen bezwaren bestaan vanuit de NVA-leden, stelt het bestuur alsnog voor Peter de Jong per 1 januari 2008 te herbenoemen als bestuurslid. NVA-leden kunnen nog tot 1 september op dit punt reageren (via info@nva.net).
Peter de Jong
H2O / 14/15 - 2007
25
verenigingsnieuws
Verslag 180e huishoudelijke vergadering van de KVWN Onderstaand vindt u het verslag van de 180e huishoudelijke vergadering van de KVWN op 15 juni in Maastricht. KVWN-voorzitter Roelof Kruize opent de vergadering om 09.00 uur. verslag 179e huishoudelijke vergadering d.d. 24 november 2006 Redactioneel zijn er geen opmerkingen. Het verslag wordt goedgekeurd en vastgesteld. Aan de hand van de inhoud zijn er ook geen opmerkingen. •
ingekomen stukken en mededelingen De voorzitter meldt dat de KVWN Junior Waterprijs dit jaar niet wordt uitgereikt, ondanks het feit dat dit op de agenda vermeld stond. De jury is tot de conclusie gekomen dat de inzendingen niet voldeden aan de kwaliteitseisen en criteria. De jury heeft daarom geen voordracht gedaan. Het bestuur zal volgend jaar eerder beginnen met de promotie van de prijs.
•
nieuwe vereniging, voortgang fusie met de NVA De voortgang loopt goed. Het proces wordt gestuurd vanuit het Waterfederatiebestuur. Het bestuur heeft verschillende werkgroepen ingesteld, onder meer op financieel en juridisch gebied. Ook de afronding van de bestaande verenigingen verdient de juiste aandacht. Het bestuur is nu aan het kijken naar de verwachtingen van de leden: wat verwachten zij van de nieuwe vereniging? Daarbij is het belangrijk de mening van de werkgevers van de leden te vragen: wat moet de vereniging bieden om de eigen medewerkers in de gelegenheid te stellen lid te worden en aan bijeenkomsten deel te nemen? De NVA werkt aan het 50-jarig jubileum, dat volgend jaar plaatsvindt. De NVA wil dit nog vieren, maar daarbij vooral vooruitkijken en daar de KVWN bij betrekken. •
Op dit moment zijn twee zaken van belang: de nieuwe statuten en de naam van de nieuwe vereniging. Deze zijn beide nodig om bestendiging van het predikaat Koninklijk aan te vragen. Omdat die procedure veel tijd kost, is de goedkeuring met de statuten en de naam nu nodig. De NVA heeft inmiddels in de ledenvergadering al ingestemd met beide. Voor ligt een concept van de statuten, dat is samengesteld aan de hand van de bestaande statuten van KVWN en NVA die
26
H2O / 14/15 - 2007
erg veel op elkaar lijken. De voorzitter vraagt om instemming met deze statuten. Eén van de aanwezige leden heeft de volgende opmerkingen: de redactie van de artikelen 4.2. a, b en c sluit niet goed op elkaar aan. Met name het woord ‘functies’ in c zou een ander moeten zijn. Art. 8.2: ‘afvalwater’ moet zijn ‘waterbeheer’. De voorzitter bedankt voor deze opmerkingen en met inachtneming van de voorgestelde wijzigingen, stemt de ledenvergadering in met deze statuten. Voor de naam van de nieuwe vereniging was een prijsvraag onder de leden uitgeschreven. Zo’n 100 inzendingen zijn binnengekomen. Criteria waren onder meer: geen afkortingen, geen Latijnse namen, geen namen met de combinatie ‘management’. Het Waterfederatiebestuur heeft gekozen voor de naam: (Koninklijk) Nederlands Waternetwerk, met de roepnaam ‘Waternetwerk’. De ledenvergadering stemt ook in met deze nieuwe naam. jaarstukken 2006 - vaststelling jaarverslag 2006 Het jaarverslag 2006 wordt ongewijzigd vastgesteld. - toelichting jaarrekening Penningmeester Peter Schouten geeft een korte toelichting op de jaarrekening. Hij noemt als opvallende punten het positieve resultaat van de themadagen, het teruglopende contributiebedrag (als gevolg van de terugloop in leden), de verschuiving van kosten tussen bureau en accountant, de kosten voor PR, die als gevolg van de bedrijfsbezoeken hoger zijn dan begroot en het bedrag van het bestuur: voor de uitreiking van prijzen. Niet begroot waren de advieskosten van Deloitte met betrekking tot de verkoop van de aandelen, cq de oprichting van de Steunstichting. De rente van de verkoop van de aandelen heeft ook voor een aanzienlijk bedrag gezorgd. De opbrengst zelf is inmiddels ondergebracht in de Steunstichting. Het bestuur daarvan stelt het geld beschikbaar aan de vereniging en het KVWN-bestuur komt met voorstellen aan de ledenvergadering van de KVWN. Inmiddels zijn twee vermogensbeheerders uitgenodigd om hun mogelijke ideeën toe te lichten. Eén daarvan zal worden gekozen. Naar aanleiding hiervan stelt één van de leden de vraag of het mogelijk is dat reiskosten van leden die niet meer werkzaam zijn, vergoed kunnen worden door de vereniging als die leden zich inzetten voor de vereniging. Dit wordt door het bestuur bevestigd. Vergoeding van werkzaamheden van professionals die als lid werkzaamheden voor de vereniging verrichten, is nog punt van discussie in het bestuur. In de nieuwe vereniging wordt gekeken of het bureau kan worden uitgebreid met meer ondersteuning voor de programmacommissies. - verslag kascommissie en vaststellen jaarrekening 2006 Mevrouw Troquet van de kascommissie doet verslag. De bevindingen van de commissie zijn positief: de administratie ziet er netjes en verzorgd uit en de kascommissie complimenteert het bestuur daar dan ook mee. Ook zijn alle aanbevelingen die de kascommissie heeft gedaan in het verleden, uitgevoerd. Ook de overdracht van de aandelen, waar de
•
kascommissie uitgebreid bij heeft stilgestaan, is goed en helder verlopen. Een aanbeveling van de kascommissie is om het opstellen van een treasurybeleid te overwegen. De kascommissie stelt de leden dan ook voor de jaarrekening goed te keuren en het bestuur décharge te verlenen, hetgeen gebeurt. - samenstelling kascommissie Het bestuur heeft de leden voorgesteld de samenstelling van de kascommissie niet te wijzigen voor de periode tot de fusie met de NVA een feit is, om redenen van continuïteit. De ledenvergadering stemt in met dit voorstel. rondvraag Eén van de aanwezige leden geeft signalen af dat sommige leden zich niet helemaal serieus genomen voelen door het bestuur: de Commissie Strategie en Ontwikkeling bedenkt min of meer controversiële onderwerpen, maar de discussie daarover, die eigenlijk binnen de hele vereniging gevoerd zou moeten en kunnen worden, komt vaak niet verder dan de commissie zelf. Het bestuur is dankbaar voor dit signaal en zal het meenemen in één van de volgende bestuursvergaderingen. De voorzitter vraagt naar ideeën voor een formule voor de voorjaarsvergadering: vorig jaar was die in Groningen, dit jaar gecombineerd met het eerste Europese IWA-congres.
•
Bijeenkomst ‘klimaatverandering; meer dan zeespiegelstijging alleen!’ De KVWN-commissie Watervoorziening verzorgt op woensdag 5 september van 13.00 tot 16.15 uur een workshop over de klimaatverandering in het Waterhuis in Nieuwegein. Klimaatverandering manifesteert zich in verschijnselen als zeespiegelstijging, toename van de gemiddelde temperatuur, langdurige droogte, incidentele hoogwaters, etc. Deze verschijnselen kunnen een risico opleveren voor de drinkwatervoorziening. Uit een eerste analyse, uitgevoerd binnen het bedrijfstakonderzoek, blijkt dat klimaatverandering veel invloed uitoefent op alle aspecten van de drinkwatervoorziening, van bron tot tap. De effecten van klimaatverandering op de drinkwatervoorziening zijn tot nu toe vooral kwalitatief onderzocht. De vier KNMI-klimaatscenario’s geven aan dat de effecten van klimaatverandering in Nederland mogelijk groter zullen zijn dan tot op heden werd verondersteld. Maar wat zijn die effecten voor de (drink)watervoorziening en waar manifesteren ze zich? Neemt u die ochtend ook deel aan de BTObijeenkomst waterbehandeling van Kiwa, dan betaalt u 35 euro voor deelname aan dit symposium, ongeacht of u wel of geen lid bent. Aanmelden kan t/m 31 augustus.
verenigingsnieuws Bijeenkomst ‘Afkoppelen in optimalisatiestudies’
Verslag watercafé ‘Communicatie: luxe of noodzaak?!’; met deze titel werd op 27 juni het watercafé in Delft geopend. In samenwerking met ingenieursbureau BCC verzorgde het jongerenplatform van de NVA/KVWN het tweede watercafé van dit jaar. Het watercafé werd 1,5 jaar geleden geïnitieerd door het jongerenplatform en wordt nu zo’n drie keer per jaar gehouden. De NVA- en KVWN-leden en geïnteresseerden van het jongerenplatform kunnen kennis en ervaringen uitwisselen over uiteenlopende thema’s op het terrein van water. Onder begeleiding van Jessica Däpp (adviseur waterbeheer bij BCC) werd het thema van de avond ingeleid: ‘Communicatie, luxe of noodzaak?!’ Zij deelde haar eigen ervaringen op het terrein van externe projectcommunicatie en de betekenis ervan in ontwerpprocessen van civieltechnische projecten met de aanwezigen. Deze werden in groepjes aan het werk gezet rond een projectcasus. Men ging zelf aan de slag met het opstellen van een communicatietraject voor externe projectcommunicatie. Hiervoor maakte iedere groep eerst de actoren in het gebied inzichtelijk, waarna men een communicatietraject opstelde op basis van specifieke gebiedskenmerken. Al snel ontstonden leuke discussies en verschillende meningen over het te volgen traject. Uit de groepspresentaties van de communicatietrajecten bleek dat de hoofdlijnen van een communicatietraject doorgaans bekend zijn. Zodra echter op detail niveau werd ingezoomd, werden de verschillen duidelijk. Wanneer betrek je welke actor en wat voor belang en invloed hebben zij dan binnen dit project? Door de variëteit aan communicatiemiddelen bleek dit geen eenvoudige opgave.
De KVWN/NVA-programmagroep Waterketen houdt op dinsdag 18 september van 12.00 tot 16.30 uur een symposium over het afkoppelen in optimalisatiestudies in de Jaarbeurs in Utrecht. Deze bijeenkomst stond aanvankelijk gepland voor 7 juni. Is afkoppelen van verhard oppervlak duurzaam en doelmatig? Daarover verschillen de meningen. Waar iedereen het over eens lijkt te zijn, is dat het veel geld kost. Wanneer is de keuze voor afkoppelen verstandig en wanneer niet? Wanneer is afkoppelen zijn geld waard? Met behulp van praktijkvoorbeelden en een groepsdiscussie wordt helder gemaakt welke aspecten belangrijk zijn voor de keuze: voor of tegen afkoppelen. Niet de keuze op zich staat hierbij centraal, maar vooral het proces en de afwegingen die leiden tot deze keuze. Tenslotte wordt bekeken of een optimalisatiestudie van het afvalwatersysteem een nuttig instrument kan zijn om deze keuze weloverwogen te onderbouwen of dat wellicht betere instrumenten beschikbaar of te bedenken zijn. Aanmelden is mogelijk t/m 11 september.
60 Jaar Raad van Bijstand Op 20 juni werd het 60-jarig bestaan gevierd van de Raad van Bijstand van de in Kiwaverband samenwerkende Waterleidinglaboratoria, binnen de sector aangeduid als Raad van Bijstand. Deze permanente commissie onder leiding van de directeur van Kiwa had tot doel ‘het handhaven van een hoge, uniforme en
kosteneffectieve kwaliteit van de waterkwaliteitsbewaking binnen de bedrijfstak’. De raad heeft altijd gefungeerd als denktank op het gebied van drinkwaterkwaliteit in Nederland - ze vormde het geheugen en geweten van de sector. Vormde, want enige jaren geleden is de raad overgegaan in de Adviesgroep Waterkwaliteit. Ter gelegenheid van het 60-jarig bestaan waren alle (oud-)leden van het illustere gezelschap uitgenodigd voor een feestelijke bijeenkomst in het Nieuwegeinse Waterhuis, waar zowel werd terug- als vooruitgekeken. Henne Kool (voorheen hoofd van Waterlaboratorium Oost) nam de deelnemers mee terug naar de waterkwaliteitsprobelemen van voor 1947 (het geboortejaar van de Raad van Bijstand). Via Grieken, Romeinen, wichelroedelopers en waterboten kwam hij uit bij de eerste drinkwatermaatschappijen. Vanaf dat punt nam Jan Luijten het stokje over met de geschiedenis van 60 jaar Raad van Bijstand. Zo vertelde hij hoe de Raad van Bijstand ervoor zorgde dat Waterlaboratorium Zuid in 1947 werd opgericht, waarna ook WLO en WLN volgden. Hij beschreef de positie van de Raad van Bijstand, die de eerste stappen zette voor het gezamenlijk onderzoeksprogramma drinkwaterkwaliteit, waaruit het huidige bedrijfstakonderzoek is voortgekomen. De samenwerking tussen de laboratoria en de waterbedrijven heeft de sector grote voordelen opgeleverd: dankzij die samenwerking was het mogelijk waterkwaliteitsproblemen tijdig te signaleren en aan te pakken, vaak voor ze echt tot problemen leidden. Margreet Mons en Bram van de Gaag van Kiwa Water Research keken vooruit naar streefwaarden voor onberispelijk water en de nieuwe mogelijkheden van sensoren in het waterkwaliteitsonderzoek. Als uitsmijter bracht een cabaretier via enquêtevragen nog heel wat saillante details van de Raad van Bijstand boven water. Borrel en diner vormden voor veel van de aanwezigen een ware reünie, waar ook een aantal (lang) gepensioneerde raadsleden aanwezig waren, zoals Joop Rook, die baanbrekend onderzoek naar trihalomethanen heeft gedaan.
De (oud)-leden van de Raad van Bijstand en de opvolger: de Adviesgroep Waterkwaliteit.
De evaluatie werd afgesloten met een plenaire sessie. Hieruit werd de conclusie getrokken, dat het wel degelijk noodzakelijk is om in planningsprocessen vroegtijdig na te denken over externe projectcommunicatie en een communicatietraject uit te werken in een communicatieplan. Doordat een ontwerpproces vaak een complex proces is, is het van belang dat een passend communicatietraject daar goed op aansluit. Wil je zelf een keer deelnemen aan een watercafé bij jou in de buurt, hou dan internet in de gaten (www.waterloopbaan.nl) of meld je aan bij de NVA/KVWN.
H2O / 14/15 - 2007
27
DynaSand®: het enige HFKWH FRQWLQX ]DQGÀ OWHU
Nordic Water Benelux BV Van Heuven Goedhartlaan 121 1181 KK Amstelveen T +31(0)20 5032691 F +31(0)20 6400469 www.nordicwater.nl info@nordicwater.nl
GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT
Wereldwijd zijn er al meer dan 20.000 units geplaatst. Continu zandfilter voor
Biologisch filter voor
drinkwater proceswater, koelwater oppervlaktewater afvalwater grondwater fosfaatverwijdering
nitrificatie denitrificatie
Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.
010 - 4274180
Uitdaging én afwisseling
We zijn altijd op zoek naar professionals. Al hebben we er ruim 900 binnen onze verschillende werkvelden in het water. Graag komen wij in contact met adviseurs, projectleiders of ontwerpers met affiniteit voor water. Voor de sector drink- en proceswater in onze vestiging in Middelburg zijn we op zoek naar versterking van ons team Water & Industrie.
Uitdagend werk bij afwisselende opdrachtgevers. Heb je een werktuigbouwkundige achtergrond en word jij onze nieuwe aankomend projectleider, constructeur, projectmanager of teamleider? Reageer dan snel! Voor meer informatie: kijk op www.grontmij.nl onder vacatures in Zuid en bel of schrijf.
platform
Gertjan Zwolsman, Kiwa Water Research Herman Wanningen, Waterschap Hunze en Aa’s Michelle Talsma, STOWA Karel De Schamphelaere, Universiteit van Gent
Minder risico’s door zware metalen in oppervlaktewater dan aangenomen De zware metalen koper, zink en nikkel worden doorgaans als probleemstoffen ervaren. Toetsing aan de landelijke normen (MTR) ligt hieraan ten grondslag. In het kader van een STOWA-project is onderzocht in hoeverre deze probleemstoffen een actueel risico vormen indien biologische beschikbaarheid wordt meegenomen in de toetsing. Een meetcampagne door een zestal waterschappen vormde onderdeel van het project. De resultaten geven aan dat de actuele risico’s lager zijn dan op basis van het MTR werd aangenomen. Het onderzoek geeft aanleiding om eerdere conclusies in landelijke rapportages ten aanzien van zware metalen opnieuw tegen het licht te houden, mede gezien de kostbare inspanningen die nodig zijn om de problemen op te lossen. Een landelijk onderzoek naar de actuele risico’s van deze zware metalen wordt daarom aanbevolen.
I
n de artikel 5-rapportages die in december 2004 naar Brussel zijn verzonden, staan koper, nikkel en zink opgenomen als probleemstoffen. Op dit moment worden maatregelen voorbereid om tot reductie van de emissies van deze metalen te komen. In dit verband wordt vaak gewezen op de lozing van zware metalen door rwzi’s en gezinspeeld op vergaande zuivering van rwzi-effluent. Dergelijke maatregelen zijn zeer kostbaar en kunnen feitelijk alleen worden gerechtvaardigd als daadwerkelijk een ecologisch probleem met zware metalen bestaat. Toetsing aan het MTR biedt hiervoor onvoldoende basis. Overschrijding van het MTR betekent immers niet per sé dat er een ecologisch probleem is. De MTR-overschrijding moet worden geïnterpreteerd als een potentieel risico voor het ecosysteem. Nader onderzoek op locatie is nodig om te bepalen of daadwerkelijk sprake is van een actueel risico.
Ruimte voor lokale risicobeoordeling Beoordeling van de actuele risico’s van zware metalen is noodzakelijk om te kunnen beoordelen of werkelijk sprake is van een ecologisch probleem in het betreffende (deel)stroomgebied. De huidige probleemanalyse in de artikel 5-rapportages (toetsing aan het MTR) biedt hierop geen
zicht. Toetsing aan locatiespecifieke MTR’s, die recht doen aan verschillen in fysischchemische waterkwaliteit (en dus: verschillen in biologische beschikbaarheid), is technisch mogelijk en wetenschappelijk verantwoord. Zowel het Nederlandse waterbeleid als de Europese Kaderrichtlijn Water bieden ruimte om de risicobeoordeling van zware metalen mede te baseren op de gebiedseigen waterkwaliteit. Dit wordt ook wel de tweedelijns risicobeoordeling genoemd.
Van MTR naar actuele risico’s In het kader van de Europese risicobeoordelingen van koper, zink en nikkel zijn door de Universiteit van Gent recentelijk biotisch ligand-modellen (BLM) ontwikkeld die de chronische toxiciteit van deze metalen kunnen voorspellen voor organismen van verschillende trofische niveaus (bijvoorbeeld algen, vissen en kreeftachtigen) op basis van de locatiespecifieke waterkwaliteit (pH, hardheid, alkaliteit, DOC, etc.). Hiermee wordt een actuele risicobeoordeling van zware metalen in water mogelijk op locatiespecifiek niveau. Het BLM rekent generieke MTR-waarden voor zware metalen om naar een locatiespecifieke MTR. Het BLM is gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke inzichten over de toxiciteit van zware metalen in oppervlaktewater en is uitgebreid
gevalideerd onder lab- en veldcondities (zie afbeelding 1).
Demonstratieproject Tegen deze achtergrond is vanaf augustus 2006 tot en met december 2006 in opdracht van STOWA een demonstratieproject uitgevoerd waarin de actuele risico’s van koper, nikkel en zink in een groot aantal regionale wateren in beeld zijn gebracht. Het project bestond uit een meetcampagne, ecotoxicologische berekeningen met het BLM-model en een beoordeling van actuele risico’s. Bij het project zijn zes waterschappen betrokken: Hunze en Aa’s, Velt en Vecht, Regge en Dinkel, Vallei & Eem, de Dommel en Schieland en Krimpenerwaard. Het doel van de meetcampagne was om de relevante variabelen die van invloed zijn op de biobeschikbaarheid en toxiciteit van zware metalen, in beeld te brengen (bijvoorbeeld pH, DOC, alkaliteit en hardheid), alsmede de variatie van die variabelen in ruimte en tijd. De resultaten van de meetcampagne zijn gebruikt als invoer voor de locatiespecifieke ecotoxicologische risicobeoordeling.
Resultaten In totaal zijn 216 meetreeksen verzameld (aantal locaties x aantal tijdstippen). In eerste instantie zijn de potentiele risico’s van koper,
H2O / 14/15 - 2007
29
nikkel en zink vastgesteld door toetsing van de opgeloste metaalconcentraties aan het MTR (per meetreeks, dus niet voor het 90-percentiel, zoals gebruikelijk is). Hieruit blijkt dat de MTR voor opgelost koper door 58 procent van de meetreeksen wordt overschreden. Voor opgelost zink geldt dit voor 32 procent van de meetreeksen en voor opgelost nikkel is dat 26 procent. De actuele risico’s van koper, nikkel en zink zijn bepaald door toetsing van de opgeloste metaalconcentraties aan de HC5-waarden: de concentratie die niet schadelijk is voor 95 procent van de organismen. De HC5waarden zijn met behulp van het BLM berekend, op basis van de fysisch-chemische waterkwaliteit op een gegeven locatie en een gegeven tijdstip (in deze berekening wordt expliciet gecorrigeerd voor biologische beschikbaarheid). De HC5 voor nikkel blijkt nergens te worden overschreden; voor koper gebeurt dit in twee meetreeksen (1,0 procent) en voor zink in negen meetreeksen (4,5 procent). De HC5-overschrijdingen komen zowel voor in zwaar belaste wateren (bijvoorbeeld de Boven Dommel) als in kwetsbare watertypen (lage pH en arm aan DOC, bijvoorbeeld de Groote Beerze).
Risico’s lager dan aangenomen Voor alle onderzochte monsters (op één na) geldt dat de HC5-waarden hoger zijn dan het MTR. Hieruit mag worden geconcludeerd dat het MTR overbeschermend is. Het verdisconteren van biologische beschikbaarheid in de (tweedelijns) risicobeoordeling leidt dan ook tot een sterke afname van de mate van normoverschrijding door koper, nikkel en zink. Het ‘landelijke zware metalen probleem’, zoals dat in de artikel 5-rapportages van de KRW is gesignaleerd, leidt tot minder ecologische risico’s dan voorheen gedacht. Maar lokale risico’s van zware metalen kunnen ook na correctie voor biologische beschikbaarheid blijven bestaan. Hiervoor zijn twee oorzaken aan te geven: hoge metaalconcentraties of kwetsbare wateren. De meest kwetsbare wateren voor koper en zink zijn de bovenlopen van beken op zand, gekenmerkt door een lage pH (< 6,5) en een lage DOC-concentratie (< 2 mg/l). Het is zelfs mogelijk dat in deze wateren, hoewel aan het MTR wordt voldaan, toch actuele ecologische risico’s bestaan. Voor nikkel zijn de meest kwetsbare wateren ook arm aan DOC, maar hebben daarentegen een relatief hoge pH.
Voor het modelleren en voorspellen van biobeschikbaarheid en toxiciteit van metalen wordt het BLM algemeen beschouwd als de state-of-the-art. Het BLM integreert de bestaande kennis over metaalcomplexatie in de waterfase door organische (DOC) en anorganische componenten (chloride, sulfaat, bicarbonaat, etc.), competitie tussen vrije metaalionen en macro-ionen (calcium, magnesium, natrium) voor bindingsplaatsen op de uitwendige biologische membraan van organismen (bijvoorbeeld epitheel van kieuwen, celmembraan van algen) én fysiologische mechanismen van toxiciteit van metalen voor organismen. Een schematisch overzicht van alle interacties waarmee het BLM rekening houdt, wordt gegeven in afbeelding 1. De figuur kan op hoofdlijnen als volgt worden gelezen: • Stippellijnen geven complexatie reacties weer. Het vrije metaalion vormt anorganische complexen met liganden, zoals OH- (pH-afhankelijk), CO32- (bepaald door alkaliniteit), SO42- en Cl-. Me2+ en ook het complex MeOH+ kunnen binden aan opgeloste organische stof. Ca2+, Mg2+ en H+ concurreren met Me2+ voor bindingsplaatsen op DOC. De concentratie van Me2+ wordt berekend met het speciatiemodel WHAM V uitgaande van de samenstelling van het water en de opgeloste metaalconcentratie; • Volle lijnen geven de bindingsreacties op het biotisch ligand (BL, plaats van toxische actie) weer. Op basis van de berekende speciatie en de bindingsconstanten voor het BL (K..BL) wordt de concentratie van metaal berekend die gebonden is op het BL, nl. [Me-BL]. Het is [Me-BL] die de toxicologische respons bepaalt. Zowel de vorming van complexen als de competitie ter hoogte van het BL verlagen [Me-BL] dus de toxiciteit. Volgens het centrale BLM-concept bepaalt [Me-BL] direct de grootte van de toxische respons, onafhankelijk van de samenstelling van het water. De relatie tussen [Me-BL] en de toxische respons is de intrinsieke gevoeligheid van het organisme. [Me-BL] is bijgevolg constant bij een bepaald effectniveau, bijvoorbeeld bij de NOEC (No Observable Effect Concentration) is de [Me-BL] = [Me-BL]NOEC. Wanneer [MeBL]NOEC, de constanten K..BL én de fysico-chemie van een oppervlaktewater bekend zijn, kan het BLM op de ‘inverse’ manier berekenen welke opgeloste metaalconcentratie [Me] nodig is, zodat precies deze [Me-BL]NOEC bereikt wordt op het BL. Deze [Me] vormt dan de gecorrigeerde NOEC in dat water (als μg/l). Afb. 1: Overzicht van het biotic ligand-model, waarmee de biologische beschikbaarheid en toxiciteit van zware metalen kan worden berekend
Indicatieve inschattingen Uit een nadere analyse blijkt dat een lineair verband bestaat tussen de, door het BLM berekende, HC5-waarden en de DOCconcentratie. Dit verklaart reeds een zeer groot deel van de variabiliteit van de HC5waarden, namelijk 77 procent voor koper, 87 procent voor nikkel en 75 procent voor zink. In principe kan een waterbeheerder op basis van deze regressievergelijkingen een indicatieve schatting maken van een locatiespecifieke norm voor koper, nikkel en zink in zijn beheergebied, mits de fysicochemie (pH, hardheid) binnen de toepasbaarheidsgrenzen van het BLM ligt. De regressievergelijkingen die uit de dataset zijn afgeleid, luiden als volgt:
30
H2O / 14/15 - 2007
Cu: HC5 (μg/l) = 3.0 * DOC (mg/l) + 3.5 Ni: HC5 (μg/l) = 1.8 * DOC (mg/l) + 12.6 Zn: HC5 (μg/l) = 4.2 * DOC (mg/l) + 15.6
Omgaan met afwenteling Om biologische beschikbaarheid daadwerkelijk te kunnen implementeren in de (tweedelijns) normstelling, dient te worden onderzocht in hoeverre afwenteling naar benedenstrooms gelegen wateren optreedt. Het ruimtelijk verloop van de fysicochemie (voornamelijk DOC, pH en hardheid) in het stroomgebied is hiervoor maatgevend. Er is sprake van een afname van de DOC-concentratie, gaande van de hoofdsystemen in de regionale wateren via de grote rivieren
naar de kustzone. BLM-berekeningen wijzen uit dat de HC5-waarden voor koper, nikkel en zink (jaargemiddeld) niet worden overschreden in de Rijn (Lobith) en de Maas (Eijsden). Het lijkt echter verstandig om de mogelijkheid van afwenteling nader te onderzoeken. Het ligt voor de hand om de resultaten van het KRW-meetprogramma 2007 hiervoor als basis te gebruiken. Waneer men ook de kustzone wil beschouwen met betrekking tot afwenteling, dan is in de eerste plaats behoefte aan (literatuur)onderzoek naar de toxiciteit en biobeschikbaarheid van deze metalen voor mariene (en estuariene) organismen.
platform KRW-maatregelen Het STOWA-demonstratieproject toont aan dat de actuele risicoâ&#x20AC;&#x2122;s van zware metalen in de onderzochte wateren lager zijn dan op basis van de MTR-toetsing is te verwachten. Deze lijn doortrekkend naar de rest van Nederland (en Europa) betekent dat een andere kijk nodig is op de probleemstoffen koper, zink en nikkel. Zeker als het gaat om het nemen van â&#x20AC;&#x2DC;dureâ&#x20AC;&#x2122; maatregelen op bijvoorbeeld rioolwaterzuiveringsinstallaties om emissies te bepreken. Op basis van dit onderzoek wordt daarom aanbevolen om in potentieel kwetsbare wateren en in wateren waar de MTR-norm wordt overschreden een tweede lijnsonderzoek uit te voeren naar de actuele risicoâ&#x20AC;&#x2122;s. Op deze manier komen de echte probleemlocaties boven water en kan gebiedsgericht een maatregelplan worden opgesteld. De resultaten van het KRW-meetprogramma van dit jaar kunnen hiervoor als basis dienen. LITERATUUR Zwolsman J. en K. de Schamphelaere (2007). Biologische beschikbaarheid en actuele risicoâ&#x20AC;&#x2122;s van zware metalen in oppervlaktewater. Kiwa en Rijksuniversiteit Gent. In opdracht van STOWA. STOWA-rapport 2007-12.
Metalen komen door verschillende bronnen in het oppervlaktewater terecht (straatmeubilair, mest, drinkwaterleidingen, geoxideerde pyrietlagen, etc.). De rioolwaterzuiveringen vormen een belangrijke transportroute richting oppervlaktewater (foto: Herman Wanningen).
advertentie
! )' # )* % , % *! $ % $ % ( % )"+% *&* # /&( ,&&( & $ - * (,&&(/ % % % - * (- % %)* ## * , % + &' &%) % &+ % / ,&&( + % % (&% &&( ( ! *! $ ) )' # ) ( % 0 ' &( % % 0 - * (- %'+** % 0 &% ( &+
0 % ( &')# 0 & $&% (/& " 0 (&% $ # %
)) # % &)* +) $), (* * # . $ # % & *! $ %# %* (% * --- *! $ %#
H2O / 14/15 - 2007
31
Han Runhaar, Kiwa Water Research Mark Jalink, Kiwa Water Research Dick Boland, Waterschap De Dommel
Overstroming en natuur: een natuurlijk samengaan? Door middel van beekherstel proberen de waterschappen in Noord-Brabant een natuurlijker waterhuishouding te combineren met de berging van water. Vanwege de slechte waterkwaliteit zijn de natuurbeheerders echter beducht voor de met beekherstel gepaard gaande overstromingen. Ze zijn bang dat hun terreinen verruigen en zeldzame soorten verdwijnen. De werkgroep ‘Waterberging en Natuur Noord-Brabant’, met vertegenwoordigers van de waterschappen, natuurbeschermingsorganisatie, provincie en onderzoekers, ging na welke mogelijkheden bestaan om beekherstel en waterberging te combineren met natuurdoelstellingen. schappen, natuurbeschermingsorganisaties en provincie, en die werd ondersteund door onderzoekers van Kiwa Water Research. Doel van deze werkgroep ‘Waterberging en Natuur’ was te onderzoeken in welke mate en onder welke condities overstromingen zijn te combineren met bestaande natuurdoelstellingen1). In dit artikel worden de resultaten van dit onderzoek gepresenteerd. We gaan daarbij niet in op de mogelijkheden voor het vasthouden van water in bovenstroomse gebieden. Daarvoor is een aparte werkgroep ‘Vasthouden aan de bron’ ingesteld. De resultaten van dat onderzoek staan in het artikel ‘Water vasthouden aan de bron: inzicht door modelberekeningen’ op pagina 35.
I
n de provincie Noord-Brabant is waterberging voornamelijk gepland in de beekdalen. Door middel van verondieping en meandering van beken proberen de waterschappen een natuurlijker en robuuster watersysteem te realiseren en tegelijkertijd de afvoer te remmen. Een gevolg van dit beekherstel is dat de overstromingen van beekdalvlakten weer toenemen. Omdat beekherstel niet voldoende is om ook de grootste piekafvoeren af te vlakken, is daarnaast behoefte aan plekken waar tijdelijk extra water kan worden geborgen. Voor deze gestuurde overstromingen wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande
32
H2O / 14/15 - 2007
overstromingsvlakten, waar dan een extra schijf water wordt geborgen. Natuurbeheerders staan huiverig tegenover waterberging in kwetsbare natuurgebieden, omdat ze bang zijn voor eutrofiëring als gevolg van overstroming met voedselrijk water. Bovendien vinden ze dat waterschappen te eenzijdig aandacht besteden aan berging van water in beekdalen en te weinig aandacht geven aan de mogelijkheden voor het vasthouden van water in bovenstroomse gebieden en verdrogingsbestrijding. Om uit deze patstelling te komen, is een werkgroep ingesteld die bestond uit vertegenwoordigers van water-
De werkgroep begon met het formuleren van een streefbeeld. Aan welke eisen moet een watersysteem voldoen om waterberging en natuur te kunnen combineren? Basis voor dit streefbeeld vormen bestaande kennis over de effecten van overstromingen op natuur en algemene ecologische principes. Daarbij is onder meer gebruik gemaakt van de STOWAstudie naar de effecten van waterberging op de natuur2),3) en kennis van gradiënten in overstroomde natuurlijke beekdalsystemen4),5). In een aantal bestaande en geplande overstromingsgebieden is vervolgens nagegaan in hoeverre wordt voldaan aan de geformuleerde systeemeisen, welke knelpunten voorkomen en hoe deze zouden kunnen worden weggenomen. Op basis daarvan zijn algemene richtlijnen opgesteld hoe beekherstel en overstromingen optimaal in te passen valt in natuurgebieden en
platform Knelpunten en oplossingen
Afb. 1: De breedte van de overstromingsvlakte is medebepalend voor de effecten op flora en fauna. In een overstromingsvlakte die doorloopt tot de beekdalflanken (boven) is de overstromingsdiepte gering, is voldoende ruimte voor het ontstaan van gradiënten in overstromingsfrequentie en sedimentatie, zijn er meer vluchtmogelijkheden voor dieren en treedt kwel op vanuit de nabijgelegen hogere gronden. In een smalle overstromingsvlakte die niet doorloopt tot de beekdalflanken (onder), is de overstromingsdiepte groter, zijn er geen mogelijkheden voor het ontstaan van gradiënten, onvoldoende vluchtmogelijkheden voor dieren en vindt wegzijging plaats naar dieper ontwaterde, niet-overstroomde delen van het beekdal.
welke tussenstappen nodig zijn zo lang nog niet aan alle systeemeisen is voldaan. De richtlijnen zijn zodanig opgesteld dat ze zowel gebruikt kunnen worden bij de formulering van het regionale water- en natuurbeleid als in lokale uitvoeringsprojecten.
Streefbeeld Een belangrijke voorwaarde bij overstroming van natuurgebieden is dat water voldoende schoon is en niet te veel nutriënten en zware metalen bevat. Precieze normen zijn moeilijk op te stellen, omdat nutriënten en metalen vooral via sediment worden aangevoerd en nog weinig bekend is over kwantiteit en kwaliteit van slib dat wordt afgezet. Aangenomen is dat tenminste aan de MTR-normen moet worden voldaan om
waterberging en natuur goed te kunnen combineren. Daarnaast is het belangrijk dat de overstromingsvlakte voldoende ruim is omgrensd en het overstroomde natuurgebied indien mogelijk doorloopt tot op de flanken van het beekdal (afbeelding 1). Op die manier blijft de waterdiepte beperkt en ontstaat ruimte voor het ontstaan van gradiënten in voedselrijkdom en overstromingsfrequentie. Bovendien bestaan dan volop vluchtmogelijkheden voor aanwezige dieren en bestaat de meeste kans op een ongestoorde waterhuishouding met kwel in de beekdalen. Hoewel nog niet duidelijk is hoe het werkt, zijn er aanwijzingen dat kwel de eutrofiërende effecten van overstromingen vermindert of compenseert.
Overstroming van de (herstelde) Groote Beerze in het Westelbeers Broek (foto: Waterschap De Dommel).
In de huidige situatie wordt vaak niet aan bovenstaande streefbeeld voldaan. Het grootste knelpunt is de slechte water- en slibkwaliteit van de beken in Noord-Brabant met nutriëntengehaltes die vaak ver boven de MTR-waarden liggen. Hoewel het beleid gericht is op verbetering van de waterkwaliteit, zal dit knelpunt niet op korte termijn kunnen worden weggenomen. Zo lang de waterkwaliteit nog onvoldoende is, kunnen tijdelijke maatregelen nodig zijn om kwetsbare gebieden te beschermen tegen de eutrofiërende effecten van overstroming en slibafzetting. De ruimtelijke inrichting vormt een minder groot knelpunt. In het grootste deel van de proefgebieden is de geplande natuur (de provinciale Ecologische Hoofdstructuur) voldoende ruim begrensd en lopen de geplande gebieden met de functiecombinatie ‘waterberging en natuur’ door tot aan de beekdalflank. Wel kunnen hier tijdelijke problemen ontstaan zolang nog niet alle gronden zijn verworven. Hydrologische knelpunten komen vooral voor op plekken waar tussen het overstroomde natuurgebied en de beekdalflanken diep ontwaterde landbouwgebieden liggen die het gewenste kwelwater voor de natuurgebieden afvangen. Beëindiging van onderbemalingen en peilverhoging zijn hier nodig om te voldoen aan het geformuleerde streefbeeld voor overstroming en natuur, maar of dit overal is te combineren met het bestaande landbouwkundige gebruik, is de vraag. Over de effecten van zware metalen op aanwezige diersoorten is weinig bekend. Wel treden langs de bovenloop van de Dommel problemen op, omdat als gevolg van vooral historische verontreiniging de hoeveelheden zink en cadmium in de bodem boven de interventiewaarden liggen. Dit levert beperkingen op voor het terreinbeheer waar het gaat om de afvoer van maaisel en de begrazing door koeien. Sanering van (onderwater)bodems en tegengaan van nieuwe verontreinigingen zijn uiteraard belangrijk. Maar daarnaast moet in het geval van nieuw optredende verontreinigingsproblemen ook duidelijk zijn wie verantwoordelijk is voor eventuele schade.
Visie werkgroep Op basis van de studie is door de werkgroep een gemeenschappelijke beleidsvisie opgesteld. Het grootste knelpunt is en blijft voorlopig de slechte waterkwaliteit. De breedgedragen visie is echter dat herstel en versterking van beekdalsystemen niet moeten blijven liggen tot ook de oppervlaktewaterkwaliteit op orde is. Beekherstel leidt weliswaar tot meer overstromingen, maar is ook een voorwaarde voor het herstel van de natuurlijke hydrologie in beekdalen. Wel moet er voor worden gezorgd dat zoveel als mogelijk aan de overige voorwaarden voor de combinatie van overstroming en natuur wordt voldaan. Soms zullen inrichtingsmaatregelen nodig zijn om nadelige effecten van overstroming met water van een slechte kwaliteit te verminderen, zoals de aanleg van (tijdelijke) kades rond kwetsbare bestaande natuur. Daarbij moet er wel op gelet worden
H2O / 14/15 - 2007
33
Checklist waterberging en natuur Aan de hand van onderstaande controlelijst kan worden nagegaan of is voldaan aan alle vereisten voor een goede combinatie van overstroming en natuur. In het rapport wordt een toelichting gegeven op de vragen uit de lijst en worden suggesties gedaan voor mogelijk oplossingen als een vraag negatief beantwoord moet worden. • water- en slibkwaliteit oké? • sedimentatie eutrofiërend slib (stromings- en sedimentatiepatroon)? • sedimentatie vervuild slib (stromings- en sedimentatiepatroon)? • stagnatie hypertroof water in laagten? • oppervlakte overstroomd gebied klein ten opzichte van afvoer beek en oppervlakte beekdal (en daardoor relatief veel sedimentafzeting)? • hydrologisch systeem oké? • geen wegzijging naar dieper ontwaterde omgeving? • interne ontwatering extensief? • gradiënt met lokale kwel, eventueel regionale kwel en overstroming? • aanwezigheid uitwijkmogelijkheden fauna • natuurgebied doorlopend tot op hogere gronden? • aanwezigheid reliëf? • overstromingfrequentie- en duur oké? • natuurlijk? • te veel piekaanvoer uit bovenstrooms gebied? • te veel gestuwd? • conflicten met natuurdoelstellingen? • aanwezigheid goed ontwikkelde laag- tot matig productieve vegetatietypen die niet zijn aangepast aan overstroming? • conflicten met provinciale natuurdoeltypen? • gebied beschermd onder Vogel- of Habitatrichtlijn? • bodem uitgangsituatie • hoge potenties aanwezig door onbemeste of kalkrijke bodems? • fosfaatverzadigde bodems met risico op vrijkomen fosfaat? • afgraven bodem nu of later? • beheer • beheer afgestemd op overstroomde situatie en op aan overstroming aangepaste natuurdoelen? • financiering mogelijke extra kosten beheer geregeld? • monitoring • wat wordt gemeten en hoe vaak? • wie monitort? • financieel/juridische verantwoordelijkheid • risico op beperkingen door overschrijding saneringsnomen door sedimentatie vervuild slib? • afspraken over verantwoordelijkheid?
dat geen onomkeerbare maatregelen worden genomen die het realiseren van het streefbeeld belemmeren. Voorwaarden voor een goede samenwerking zijn dat overeenstemming bestaat over een gemeenschappelijk te bereiken einddoel, goede afspraken gemaakt worden over het oplossen van knelpunten die een herstel van natuurlijke beekdalsystemen in de weg staan én er eveneens goede afspraken gemaakt worden over de kosten van nodige maatregelen en nadelige (on)voorziene effecten. Om beleidsmakers en beheerders een houvast te geven bij het opstellen van plannen is door de werkgroep een lijst opgesteld met voorwaarden waaraan moet worden voldaan bij de beleidsformulering en de inrichting van overstromingsgebieden (zie voor een beknopte versie het kader). De resultaten van het onderzoek worden deze zomer door de werkgroepleden voorgelegd aan hun besturen en gezamenlijke overlegstructuren. Het advies aan hen is dat de waterschappen de visie, de controlelijst en procesafspraken zo spoedig mogelijk als basis hanteren in projecten waarin waterberging en natuur worden
34
H2O / 14/15 - 2007
gecombineerd. Dat betreft onder andere de vastlegging van de waterbergingsgebieden in de waterprogramma’s en optimalisatie van de inpassing van reeds gerealiseerde en/of nog te realiseren waterberging in gebieden met kwetsbare natuur.
Conclusies en aanbevelingen In de beleidsvorming worden besluiten idealiter genomen op basis van de te verwachten effecten. Bij waterberging is dat echter lastig, omdat nog veel niet bekend is over de effecten van overstroming op de natuur. Deze studie vormt een voorbeeld hoe met een dergelijke onzekerheid kan worden omgegaan. Essentie is dat een gemeenschappelijk streefbeeld wordt opgesteld van wat men wil bereiken en dat afspraken worden gemaakt hoe men tot dat doel wil komen. Door dat gezamenlijk te formuleren, is ruimte ontstaan - in de tijd en letterlijk in de fysieke ruimte van het beekdal - om tot oplossingen te komen: door niet bij voorbaat tot in detail vast te leggen waar wat gaat gebeuren, komt ruimte vrij om plannen bij te stellen op basis van ervaringen en gewijzigde inzichten. Tegelijkertijd zorgen het gemeenschappelijk geformuleerde streefbeeld en de procesafspraken er voor dat deze ruimte niet
leidt tot vrijblijvendheid. Een belangrijke rol in het proces is weggelegd voor monitoring. Deze is nodig om een beter beeld te krijgen van de effecten van overstroming en eventueel tijdig bij te sturen. De werkgroep heeft zich specifiek bezig gehouden met overstroming en natuur in de beekdalen van Noord-Brabant. De gevolgde werkwijze is echter ook goed toepasbaar bij soortgelijke situaties waarin gebrek aan kennis en verschillende percepties van mogelijke gevolgen van ingrepen tot problemen leiden. En hoewel bedoeld voor de situatie in Noord-Brabant zijn het rapport en de daarin opgenomen lijst met voorwaarden ook goed toepasbaar in andere delen van hoog-Nederland waar gestreefd wordt naar een combinatie van beekherstel, waterberging en natuur. LITERATUUR 1) Werkgroep Waterberging en Natuur NoordBrabant. (2007). Overstroming en Natuur: een natuurlijk samengaan? Kiwa Water Research. Rapport KWR 07.004. Onder redactie van Runhaar J en M. Jalink. 2) Runhaar J., G. Arts, W. Knol en N. van den Brink (2004). Waterberging en natuur. Kennisoverzicht ten behoeve van regionale waterbeheerders. STOWA. Rapport 2004-16. 3) Runhaar J., M. Talsma, B. Spiers en W. Knol (2004). Waterberging en natuur, een goede combinatie? H2O nr. 19, pag. 93-95. 4) Jalink M., J. Grijpstra en A. Zuidhoff (2003). Hydroecologische systeemtypen met natte schraallanden in pleistoceen Nederland. OBN-rapport 2003/225O. EC-LNV. 5) Jalink M., C. Aggenbach, C. van Beek, A. Jansen, E. Schrama en W. Senden (2001). Hydro-ecologische systeemtypen in Noord-Brabant. Kiwa. Rapport BTO-2000.102(c).
platform
Jan van Bakel, Wageningen Universiteit en Research Centrum Mark van de Wouw, Waterschap De Dommel Albert Poelman, Adviesburo voor Waterbeheer BV Lodewijk Stuyt, Wageningen Universiteit en Research Centrum
Water vasthouden aan de bron: inzicht door modelberekeningen Conform de NBW-afspraken is de trits vasthouden-bergen-afvoeren bij het ‘op orde’ brengen van het watersysteem de voorkeursvolgorde. De praktische invulling van deze trits blijkt echter lastig. Dat komt voor een deel door het gebruik van onduidelijke definities. ‘Vasthouden’ bijvoorbeeld betekent in de praktijk ‘water bergen bij de bron’. Maar hoe definiëren we de brongebieden? Hebben we daar eenduidige criteria over afgesproken? Een tweede punt van zorg is dat het ‘vasthouden’ moet worden uiitgevoerd door (vele) agrariërs en terreinbeheerders. De acceptatie van mogelijke nadelen is daarbij niet vanzelfsprekend.
Afb. 1: Ligging van de drie modelgebieden in Noord-Brabant.
I
n een eerder artikel is op de vraag ‘Werkt vasthouden?’ uitgebreid ingegaan1). Inzicht in de mate waarin het vasthouden van water effectief kan zijn en specifiek in welke situaties, was voor de waterschappen in Noord-Brabant aanleiding opdracht te geven voor een studie met als motto ‘inzicht door modelberekeningen’2). De studie geeft antwoord op twee kennisvragen: is ‘vasthouden’ een effectief middel voor reductie van piekafvoeren en is ‘vasthouden’ een zinvol instrument om kwelstromen te herstellen? Binnen het vrij afwaterend deel van de provincie Noord-Brabant zijn drie stroomge-
bieden geselecteerd: de Peelsche Loop op de Peelhorst, de Groote Wetering, voor het grootste gedeelte gelegen in de Slenk en de Raamsloop ten zuiden van de Rijenstoring (zie de kaart). Deze gebieden zijn met bestaande gegevens gemodelleerd, met behulp van een speciale versie van SIMGRO, waarmee het mogelijk is knijpconstructies en kortsluitstroming van water over het maaiveld bij de knijpconstructies te modelleren3). De randvoorwaarden voor het verzadigd grondwatersysteem zijn, in de vorm van zogeheten fluxrandvoorwaarden, ontleend aan het
Waterdoelenmodel Brabant van TNO Bouw en Ondergrond4). Een fluxrandvoorwaarde houdt in dat effecten van maatregelen niet kunnen ‘weglekken’ naar de omgeving, zoals min of meer het geval zal zijn als de maatregelen ‘Brabantbreed’ worden doorgevoerd. De schematisatie van het SIMGRO-model werd uitgevoerd met behulp van de GIS-schil AlterrAqua5). Een belangrijk onderdeel hierbij was de afsplitsing van ‘brongebieden’: deelstroomgebieden waarbinnen alleen waterlopen voorkomen die niet in onderhoud zijn bij de waterschappen (het detailont- en afwateringssysteem) en die afwateren op het hoofdafwateringssysteem. Deze brongebieden zijn gemiddeld 50 hectare groot; maatregelen om binnen deze gebieden tijdelijk water te bergen, zijn in beginsel maatregelen die het water doen vasthouden. Calibraties werden niet uitgevoerd, maar de plausibiliteit van de modeluitkomsten werd beoordeeld en - na diverse aanpassingen - in orde bevonden.
De maatregelen In nauwe samenspraak met de projectgroep, met vertegenwoordigers van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en de Dommel, de provincie Noord-Brabant, de ZLTO , de Brabantse Milieufederatie en de terreinbeherende instanties Brabants Landschap, Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer zijn vijf maatregelen gedefinieerd om het water vast te houden. Voordat deze maatregelen worden beschreven eerst nog iets over de knijpduiker. De installatie van ‘stuwende duikers’ - ook wel ‘knijpduikers’ genoemd - vindt plaats aan het benedenstroomse
H2O / 14/15 - 2007
35
uitstroompunt van elk brongebied op het hoofdafwateringssysteem. Een knijpduiker is een kunstwerk in een waterloop waarmee het water van een subgebiedje wordt afgevoerd op het hoofdafwateringssysteem. Afbeelding 2 toont een situatieschets en afbeelding 3 de werking van de knijpduiker. De werking berust op het feit dat bovenen benedenstrooms van de duiker een waterstandsverschil ontstaat dat bij groter wordende afvoeren verhoudingsgewijs snel toeneemt, vergeleken bij de situatie in open waterlopen waar dit verschil veel minder snel stijgt. Hierdoor stijgen bij hoge afvoeren de oppervlaktewaterstanden bovenstrooms van knijpduikers sneller dan in vergelijkbare situaties zonder duiker. Een gevolg is dat de intensiteit van grondwaterstromingen naar de ontwateringsmiddelen tijdelijk afneemt, waardoor de grondwaterstanden sneller stijgen. Deze tijdelijke extra berging resulteert in lagere piekafvoeren. De mate waarin de duiker de afvoer ‘knijpt’, in combinatie met de hoogte van een dammetje waarmee kortsluitstroming van het oppervlaktewater via het maaiveld wordt tegengehouden, is bepalend voor het vasthoudeffect. In dit project is gekozen voor een ontwerp waarin de afvoer, bij een waterstand die bovenstrooms van de duiker tot aan het maaiveld reikt terwijl geen sprake is van opstuwing, gelijk is aan de maatgevende afvoer (8 mm/d). Kortsluitstroming werd gesimuleerd bij afwezigheid van een dammetje en bij een dammetje van 30 cm hoog. De ‘knijpduikervariant’ kent dus twee varianten: • knijpen zonder dammetje • knijpen met dammetje Daarnaast werden de volgende maatregelen gesimuleerd: • alle waterlopen binnen het brongebied verbreden met tien meter, in combinatie met ‘knijpen met dammetje’ • het blokkeren van maaiveldafvoer Hoge afvoeren kunnen alleen ontstaan als de grondwaterstand tot in het maaiveld stijgt waardoor het maaiveld als ontwateringsmiddel gaat functioneren en water over het maaiveld wordt afgevoerd (afbeelding 4, links) of als de neerslagintensiteit de infiltratiecapaciteit overtreft, waardoor oppervlakteafvoer gaat optreden (afbeelding 4, rechts). Door het aanbrengen van een dammetje langs de perceelssloten worden beide vormen van maaiveldafvoer geblokkeerd en moet alle drainage door de grond plaatsvinden. Deze maatregel is doorgevoerd voor alle vormen van landgebruik, met uitzondering van stedelijk gebied. • drainage conform ‘Van Iersel’ Deze laatste maatregel bestaat uit het vervangen van conventionele, enkelvoudige drainage door een samengesteld drainagesysteem ‘configuratie Van Iersel’, waarbij de drains worden aangesloten op een buisvormige verzameldrain die uitmondt in een verticale buis. De hoogte van het uitstroompunt in deze buis - en daarmee de ontwateringsbasis - kan worden ingesteld door middel van een pijpje. Deze basis wordt
36
H2O / 14/15 - 2007
Afb. 2: Schematische voorstelling van het ‘blokkeren van de maaiveldafvoer’.
Afb. 3: Situatieschets van een knijpduiker.
Afb. 4: Schematische voorstelling van een knijpduiker met dammetje. Afb. 5: Verhoging van de grondwaterstand ten opzichte van de uitgangssituatie, op 2 november 1998, als gevolg van het ‘blokkeren van de maaiveldafvoer’ in de Groote Wetering.
platform
Afb. 6: Inundaties op 2 november 1998 in de uitgangssituatie in de Groote Wetering.
geselecteerd, waarna afvoerpieken zijn geschat voor verschillende herhalingstijden. Tabel 1 laat voor de winterafvoeren van de Peelse Loop zien dat ‘knijpen zonder dammetje’ een effect van twee tot drie procent oplevert; met ‘knijpen met dammetje’ is een reductie van zeven tot tien procent realiseerbaar; in combinatie met slootverbreding is een reductie te bereiken van tien tot 15 procent. Blokkeren van maaiveldafvoer leidt tot ruim een halvering van de piekafvoeren, maar de effecten op inundaties en grondwaterstanden zijn dan aanzienlijk. Bij dit alles hoort de opmerking dat de gesimuleerde effecten van deze maatregel indicatief zijn, omdat het proces van maaiveldafvoer qua concept ‘primitief’ is gemodelleerd. Drainage volgens de ‘configuratie Van Iersel’ leidt tot marginaal hogere piekafvoeren, omdat de grondwaterstanden van de geherdraineerde percelen structureel hoger worden. Inundaties en berging in de grond
Afb. 7: Inundaties op 2 november 1998 bij ‘knijpen met dammetje’ in de Groote Wetering.
Reducties van piekafvoeren vanuit de brongebieden kunnen alleen tot stand komen door tijdelijk meer water in de grond, op het maaiveld of in het detailont- en afwateringssysteem te bergen. Vergroting van de berging door slootverbreding is vooral effectief in vlakke gebieden met veel sloten, zoals in de Groote Wetering. De verhoging van de berging in de grond kan worden geïllustreerd door voor de dag met de hoogst gesimuleerde dagafvoer (2 november 1998) de verandering van de grondwaterstand weer te geven als gevolg van de maatregel ‘blokkeren van maaiveldafvoer’. Afbeelding 5 geeft deze verandering van de grondwaterstand weer voor de Groote Wetering, waarbij vooral in het drogere oostelijk deel de grootste veranderingen optreden. Op drie kaarten zijn voor dezelfde dag en hetzelfde voorbeeldgebied de inundatieplaatjes gegeven voor de huidige situatie (afbeelding 6), de maatregelen ‘knijpen met dammetje’ (afbeelding 7) en ‘blokkeren maaiveldafvoer’ (afbeelding 8). De grootste veranderingen als gevolg van het blokkeren van de maaiveldafvoer’ treden nu op in het vlakkere westelijke deel. De grotere bergingsmogelijkheid in de onverzadigde zone in het drogere oostelijke deel van het modelgebied van de Groote Wetering is de reden dat de grondwaterstanden meestal niet tot boven maaiveld stijgen. Dit in tegenstelling tot het westelijke deel van het modelgebied, waar berging boven maaiveld veelvuldig plaatsvindt en aanleiding geeft tot inundaties.
Afb. 8: Inundaties op 2 november 1998 bij ‘blokkeren van maaiveldafvoer’ in de Groote Wetering.
Grondwaterstanden en effecten op de landbouw
in de regel aanmerkelijk hoger ingesteld dan bij conventionele drainage, in combinatie met een intensivering. In een eerder artikel is op dit systeem en de hydrologische gevolgen ervan in meer detail ingegaan6).
Van enige structurele verandering van grondwaterstanden, uitgedrukt als veranderingen van de gemiddeld hoogste en laagste grondwaterstand (GHG en GLG) is alleen sprake bij de maatregel ‘blokkeren van maaiveldafvoer’. De GHG en GLG stijgen daardoor met respectievelijk zo’n 20 en tien centimeter. Daardoor zijn ook de effecten van de maatregelen op de nat- en droogteschade in de landbouw,
Resultaten De maatregelen zijn beoordeeld op effecten op piekafvoeren, inundaties en berging in de
grond, grondwaterstanden en veranderingen in opbrengst voor de landbouw, en patronen van kwel of wegzijging. Piekafvoeren
De piekafvoeren zijn geanalyseerd met behulp van de methode van Gumbel7). Daartoe zijn de hoogst gesimuleerde dagafvoeren per zomer- en winterhalfjaar
H2O / 14/15 - 2007
37
met uitzondering van het ‘blokkeren van de maaiveldafvoer’, beperkt. De incidentele natschade is gekoppeld aan het aantal dagen dat de grondwaterstand hoger komt dan 30 cm -mv respectievelijk tot aan maaiveld. De gevolgen van inundaties op het maaiveld voor de bedrijfsvoering zijn beperkt, omdat deze erg kort duren en nauwelijks invloed hebben op de grondwaterstand en de regionale grondwaterstroming. Dit is zeker het geval als de ‘doordegrondse’ drainagecapaciteit door de aanleg van drainage groot is: de inundaties zijn dan na enkele dagen verdwenen. Dit in tegenstelling met inundaties in historische situaties8) die door de veel geringere ‘doordegrondse’ drainagecapaciteit (minder en ondiepere sloten, geen buisdrainage) veel langer duurden.
Tabel 1. Piekafvoeren bij zes herhalingstijden in de winterperiode (oktober-maart) voor het stroomgebied van de Peelsche Loop, berekend volgens de Gumbel-methode.
herhalingstijd T van de piekafvoer (jaar)
referentie (m3/s) knijpen zonder dammetje
2
2,32 2,27 98% knijpen met dammetje 2,16 93% knijpen met dammetje, met slootverbreding 2,09 90% blokkeren van maaiveldafvoer 1,10 47% drainage ‘Van Iersel’ 2,37 102%
5
10
20
50
100
4,13 4,03 98% 3,77 91% 3,62 88% 1,88 45% 4,26 103%
5,34 5,20 97% 4,84 91% 4,63 87% 2,39 45% 5,51 103%
6,50 6,32 97% 5,87 90% 5,60 86% 2,89 44% 6,70 103%
8,01 7,77 97% 7,19 90% 6,85 86% 3,53 44% 8,25 103%
9,13 8,86 97% 8,19 90% 7,79 85% 4,01 44% 9,41 103%
Patronen van kwel of wegzijging
De maatregelen hebben nauwelijks invloed op patronen van kwel of wegzijging. Verreweg de meest ingrijpende verandering is de maatregel ‘Blokkeren van maaiveldafvoer’ in het stroomgebied van de Raamsloop (afbeelding 9).
Conclusies De studie heeft als belangrijk resultaat opgeleverd dat maatregelen om water vast te houden in hydrologisch opzicht effect sorteren. Dit inzicht wordt door alle betrokken partijen gedeeld. Een reductie van de piekafvoeren van tien procent of meer is echter alleen haalbaar door tijdelijke extra berging van water op het maaiveld of door het creëren van extra berging door middel van slootverbreding (alleen effectief in vlakke gebieden). De gevolgen voor de bedrijfsvoering van de extra inundatie op het maaiveld zijn zeer beperkt, omdat ze kortstondig zijn en nauwelijks structureel effect hebben op de grondwaterstanden en de regionale grondwaterstromingen. Herdrainage volgens ‘Van Iersel’ leidt tot marginaal hogere piekafvoeren, maar door de intensieve drainage treden inundaties als gevolg van de grondwaterstand tot in het maaiveld minder vaak op en zijn ze van kortere duur.
Hoe nu verder? In technische zin zijn de onderzochte maatregelen goed uitvoerbaar. Het is echter onduidelijk of draagvlak bestaat voor de beschreven maatregelen. Bovendien is onvoldoende praktijkkennis aanwezig om antiverdrogingsmaatregelen en ‘vasthouden’ optimaal op elkaar af te stemmen. Zowel in deze als andere studies is namelijk gebleken dat de afvoerpieken toe kunnen nemen door antiverdrogingsmaatregelen. Beide beleidsdoelstellingen dienen op elkaar afgestemd te zijn. De projectgroep stelt voor om met pilots meer praktijkervaring op te doen. Dat geldt ook voor de maatregel ‘blokkeren van maaiveldafvoer’, omdat langs sloten door ploegen en andere bewerkingen of bij de (verplichte) aanleg van bemesting- en spuitvrije perceelsranden, een maaiveldverhoging kan worden gecreëerd. De maatschappelijke uitvoerbaarheid van deze (en de andere maatregelen) is niet onderzocht, maar koppeling met andere wateropgaven (met name de KRW-
38
H2O / 14/15 - 2007
Afb. 9: Verandering van het kwelpatroon als gevolg van het ‘blokkeren van de maaiveldafvoer’ in het voorbeeldgebied Raamsloop.
opgaven) ligt voor de hand. Voorkomen van maaiveldafvoer is immers één van kansrijke maatregelen voor reductie van de nutriëntenbelasting vanuit de landbouw naar het oppervlaktewater. De aanstaande waterbeheerplannen en waterhuishoudingsplannen (2009-2015) komen te snel om de nieuwe inzichten onderbouwd mee te kunnen nemen. Maar in de komende jaren zal een integrale afstemming tussen de diverse beleidsthema’s nodig zijn om het systeem op orde te brengen. LITERATUUR 1) Bakel J. van (2004). Werkt vasthouden? H2O nr. 14/15, pag. 19-21. 2) Bakel P. van, A. Poelman en L. Stuyt (2007). Water vasthouden in de provincie Noord-Brabant. Inzicht door modelberekeningen. Alterra. Rapport 1488.
3) Walsum P., J. Runhaar, A. Veldhuizen en P. Jansen (2006). Duurzaam waterbeheer Langbroekerwetering. Fase 2: Verkenning van het Gewenste Grond- en Oppervlaktewaterregime met Waterwijs. Alterra. Rapport 1155. 4) Stuurman R., G. van Beusekom en J. Reckman (2000). Watersystemen in beeld: een beschrijving en kaarten van de grond- en oppervlaktewatersystemen van Noord-Brabant - 3e versie. Provincie Noord-Brabant/TNO-NITG. 5) Dik P. (2004). SIMGRO 4.1.2.: Input en output. Alterra. Rapport 913.3. 6) Bakel P. van, J. Peerboom en L. Stuyt (2007). Drainage tegen verdroging en voor een beter milieu: paradox of werkelijkheid. H2O nr. 1, pag. 25-28. 7) Buishand T. (1983). Uitzonderlijk hoge neerslagen en de theorie van de extreme waarden. Cultuurtechnisch Tijdschrift nr. 1, pag. 9-20. 8) Gaast J. van der en H. Massop (2007). Reconstructie van de historische hydrologie. H2O nr. 7, pag. 36-40.
platform
Ruurd Maasdam, Waterschap Zuiderzeeland Reinder Torenbeek, ARCADIS
Toetsen en beoordelen van monitoringsgegevens voor de Kaderrichtlijn Water De Kaderrichtlijn Water schrijft voor dat alle lidstaten op basis van monitoring over de kwaliteit van hun oppervlaktewater moeten rapporteren. Eén maal per zes jaar wordt op basis van de toestand- en trendmonitoring een oordeel gegeven over de kwaliteit van dat oppervlaktewater. In 2006 kwamen in Nederland richtlijnen gereed die beschreven hoe het monitoren van stoffen en biologische kwaliteitselementen moet verlopen1). Normen zijn in concept gereed of worden ontwikkeld. Momenteel ontbreekt echter een vastgestelde, onderbouwde methode hoe meetwaarden moeten worden getoetst en beoordeeld. Deze methode is van belang, omdat Nederland aan de Europese Commissie heeft aangegeven slechts van meetlocaties een oordeel te willen rapporteren.
I
n de praktijk van de waterbeheerders zijn er vaak meerdere meetgegevens afkomstig van meerdere meetpunten, waterlichamen, meetjaren en meetdatums beschikbaar om te komen tot een eindoordeel. Het integreren en aggregeren van de meetgegevens heeft gevolgen voor het toetsresultaat en dus het eindoordeel. In een verkennende studie bestudeerde Waterschap Zuiderzeeland welke mogelijk-
Verschil tussen integreren en aggregeren Binnen de clustering van meetgegevens maken we onderscheid tussen de begrippen aggregeren en integreren van meetwaarden. Deze begrippen zijn ontleend aan de methodiek van de regionale watersysteemrapportage. Op meetpunten worden verschillende parameters in een tijdreeks gemeten. De wijze waarop meetwaarden van één parameter (geografisch en in de tijd) worden samengevoegd tot een nieuwe waarde van die ene parameter voor een gebied (of waterlichaam), noemen we aggregeren. Het integreren van meetwaarden is het samenvoegen van waarden van verschillende parameters of indicatoren tot een nieuwe waarde.
heden voor toetsen en beoordelen bestaan en op basis van welke argumenten gekozen kan worden voor een methode. De belangrijkste uitkomst is dat de keuze afhankelijk is van de verhouding tussen de ruimtelijk variatie van meetgegevens en de variatie in de tijd. De KRW kent drie typen monitoring: toestand- en trendmonitoring, operationele monitoring en nader onderzoek. De eerste is de belangrijkste en is onder meer bedoeld om veranderingen in de natuurlijke omstandigheden en effecten van algemene menselijke activiteit op lange termijn te kunnen beoordelen. Het moet een oordeel geven over de toestand van de waterlichamen. Om praktische redenen is er voor gekozen om niet alle waterlichamen apart te bemeten en te rapporteren, maar het aantal meetlocaties beperkt te houden. Waterschap Zuiderzeeland heeft 18 waterlichamen. Daarin worden drie biologische en drie chemische meetlocaties geaggregeerd die representatief zijn voor deze 18 waterlichamen. Deze meetlocaties zijn min of meer virtueel: op deze punten wordt zelf niet altijd bemonsterd. De toetswaarde op de meetlocatie komt tot stand door een bewerking toe te passen op de meetwaarden die zijn gevonden op de onderliggende meetpunten. In de waterlichamen bevindt
zich een variabel aantal meetpunten. Bovendien kunnen meetgegevens van meer jaren gebruikt worden en zijn er meestal meerdere metingen in één jaar. In de KRW is niet voorgeschreven hoe de meetgegevens geaggregeerd moeten worden. De manier van aggregeren heeft echter wel gevolgen voor de uitkomst. In dit artikel zullen we ingaan op het aggregeren van chemische en biologische gegevens.
Aggregeren in ruimte en tijd Eerst is nagegaan welke methoden van aggregeren er zijn. Er blijken (in het geval van Waterschap Zuiderzeeland) vier aggregatiestappen te zijn: twee betreffen aggregatie van gegevens in de tijd en twee betreffen aggregatie van gegevens in de ruimte: meerdere metingen binnen één of meerdere jaren en binnen één of meerdere waterlichamen. Deze vier stappen kunnen in elke willekeurige volgorde na elkaar worden uitgevoerd. De volgorde zoals hierboven genoemd, is de meest logische en ook de meest begrijpelijke. Het aggregeren van gegevens éérst in de ruimte en daarna in de tijd is minder logisch en ook moeilijker voor te stellen. Verder is het zo dat de twee aggregatiestappen in de tijd en ook de twee aggregatiestappen in de ruimte, elk ook in één keer uitgevoerd kunnen worden. Het is zelfs denkbaar dat alle vier de stappen in één keer uitgevoerd worden: alle denkbare
H2O / 14/15 - 2007
39
Afb. 1: Toetswaarden voor totaal fosfaat berekend volgens de verschillende scenario’s van aggregeren.
Afb. 2: Toetswaarden voor koper, berekend volgens de verschillende scenario’s van aggregeren.
De Urkervaart bij gemaal Vissering.
De Lange Vaart bij gemaal Colijn.
gegevens in ruimte en tijd worden op één hoop gegooid en geaggregeerd naar één toetswaarde.
De proef op de som Indien op elk meetpunt even vaak gemonsterd is en er evenveel meetpunten per waterlichaam zijn, maakt het niet uit in welke volgorde geaggregeerd wordt. In de praktijk is er meestal niet even vaak gemonsterd en verschilt zelfs het aantal meetpunten per jaar. Er is immers vaak sprake van een roulerend meetnet, waarbij meetpunten en meetfrequenties van jaar tot jaar kunnen verschillen. In de meetgegevens ontstaan dus ‘ontbrekende’ waarden. In dat geval maakt de volgorde van aggregeren wél uit. Als proef op de som is dit voor twee stoffen, koper en fosfaat, uitgewerkt. Negen scenario’s voor het aggregeren zijn opgesteld en onderzocht. Deze scenario’s zijn gecodeerd, waarbij ‘tijd’ voor het aggregeren in de tijd staat en ‘ruimte’ voor het aggregeren in de ruimte. Daarbij is aangegeven of de aggregatie in één keer of in twee stappen plaatsvindt. Bij
40
H2O / 14/15 - 2007
het aggregeren in de tijd is bovendien aangegeven of eerst maand- of jaargemiddelden berekend zijn: scenario 1: 2x tijd (jaargemiddelden), 2x ruimte scenario 2: 2x tijd (jaargemiddelden), 1x ruimte scenario 3: 1x tijd, 1x ruimte scenario 4: 2x ruimte, 2x tijd (jaargemiddelden) scenario 5: 1x ruimte, 2x tijd (jaargemiddelden) scenario 6: 2 x ruimte, 2 x tijd (maandgemiddelden) scenario 7: 1x ruimte, 2x tijd (maandgemiddelden) scenario 8: 1x ruimte, 1x tijd scenario 9: 1x alles
Variatie in ruimte en tijd De resultaten zijn in de afbeeldingen 1 en 2 weergegeven. Hieruit blijkt dat een bepaald scenario niet altijd hogere of lagere toetswaarden oplevert. Theoretisch kan
beredeneerd worden dat dit afhankelijk is van de variatie van de parameter: is de variatie in de tijd groter dan de variatie in de ruimte of andersom. Als de variatie in de tijd groter is dan in de ruimte, dan moet eerst in de ruimte geaggregeerd worden, zodat de variatie in de tijd zo lang mogelijk in beeld blijft. Als de variatie in de ruimte groter is dan die in de tijd, dan moet eerst in de tijd geaggregeerd worden om de variatie in de ruimte zo lang mogelijk in het aggregatieproces in beeld te houden. We lichtten dit toe aan de hand van fosfaat en koper.
Fosfaat: grootste variatie in de tijd, dus eerst aggregeren in de ruimte In afbeelding 3 zijn de maandgemiddelden uitgezet tegen het aantal waarnemingen. Er blijkt een zwakke relatie te zijn; in de maanden waarin vaker gemeten is, worden hogere waarden gevonden. In afbeelding 4 is een vergelijkbare grafiek gegeven, maar nu voor de jaargemiddelden per punt. Hieruit blijkt dat de variatie in de ruimte niet erg groot is: op locaties waar vaak gemeten wordt, worden geen hogere of lagere waarden gevonden vergeleken met
platform
Afb. 3: Variatie in de tijd voor totaal fosfaat.
Afb. 5: Variatie in de tijd voor koper.
Afb. 4: Variatie in de ruimte voor totaal fosfaat. Het monsterpuntgemiddelde is het jaargemiddelde per meetpunt.
Afb. 6: Variatie in de ruimte voor koper. Het monsterpuntgemiddelde is het jaargemiddelde per meetpunt.
punten waar minder vaak gemeten wordt. Op basis van deze twee grafieken kan dus geconcludeerd worden dat voor fosfaat de variatie in de tijd groter is dan in de ruimte. Dit betekent dat bij fosfaat eerst in de ruimte geaggregeerd moet worden, om de jaarfluctuatie zo eerlijk mogelijk in beeld te krijgen.
Koper: grotere variatie in de ruimte, dus eerst aggregeren in de tijd Bij koper is het andersom. Uit afbeelding 5 blijkt dat in maanden waarin gegevens van veel meetpunten beschikbaar zijn, geen hogere of lagere waarden gevonden worden dan in maanden met gegevens van weinig meetpunten. Anders is dat, als gekeken wordt naar jaargemiddelden (afbeelding 6): op locaties waar vaak gemeten wordt, worden hogere waarden gevonden dan op locaties waar minder vaak gemeten wordt. Het kan bijvoorbeeld zijn dat op hoofdmeetpunten, waar meer verontreinigingsbronnen zijn, vaker gemeten wordt en dat hier gemiddeld hogere waarden gevonden worden. In dit geval moeten dus eerst jaargemiddelden berekend worden, om de variatie
die tussen monsterpunten bestaat, eerlijk in beeld te brengen.
Algemene aanbeveling De beschreven analyses zijn gebaseerd op gegevens van Waterschap Zuiderzeeland. We vermoeden echter dat genoemde verschijnselen algemeen geldend zijn in Nederland, namelijk dat fosfaat een grotere variatie in de tijd vertoont dan in de ruimte en koper andersom. Het is zelfs goed denkbaar dat stikstof een zelfde verdeling vertoont als fosfaat en dat overige microverontreinigingen een vergelijkbare verdeling vertonen als koper. In dat geval zou een algemene aanbeveling kunnen zijn: voor het aggregreren van meetgegevens moet voor de biologie ondersteunende stoffen eerst in de ruimte geaggregreerd worden en daarna in de tijd. Voor de overige verontreinigende stoffen is dat andersom: eerst in de tijd aggregreren en dan in de ruimte. In de studie is ook nog gekeken naar enkele andere onderwerpen: • het effect van de dubbele substitutie: waarnemingen onder de detectielimiet
vervangen door de detectielimiet zelf of door de waarde nul; • het berekenen van het 90-percentiel in plaats van het gemiddelde in één van de aggregatiestappen; • enkele zaken met betrekking tot het integreren van toetswaarden van verschillende stoffen; • bij de biologische kwaliteitselementen naar het effect van het samenvoegen van monsters ten opzichte van het beoordelen van elk monster apart. De resultaten van deze onderwerpen zijn te vinden in het eindrapport2). De resultaten van de studie vormen de basis voor een landelijk protocol voor de toetsing van KRW-meetgegevens. LITERATUUR 1) Van Splunder I., T. Pelsma en A. Bak (red.) (2006). Richtlijnen monitoring oppervlaktewater Europese Kaderrichtlijn Water. Landelijk Bestuurlijk Overleg Water. 2) ARCADIS (2007). Toetsingsmethodiek KRW. In opdracht van Waterschap Zuiderzeeland
H2O / 14/15 - 2007
41
Marcel de Wit, Rijkswaterstaat RIZA Helle Peeters, Rijkswaterstaat RIZA Koen Maeghe, nv De Scheepvaart Vlaanderen
Hoogwater op de Maas: kunnen we dat niet bovenstrooms oplossen? Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk verrichten grote inspanningen om het schaderisico voor overstromingen langs de Maas te verkleinen. Hoogwatergolven op de Nederlandse en Vlaamse Maas ontstaan grotendeels in Wallonië en Frankrijk. De discussie of winst te behalen is met reële maatregelen bovenstrooms van Eijsden behoeft onderbouwing. Met dit artikel willen wij daar een bijdrage aan leveren. Op basis van waargenomen neerslag en afvoergegevens tijdens een aantal recente hoogwaters analyseerden wij samen met Franse, Waalse en Duitse collega’s hoe een hoogwatergolf op de Maas ontstaat. Met deze inzichten beschouwen wij vervolgens de te verwachten effecten van mogelijke maatregelen in het Maasstroomgebied. samenwerken. Wat betreft het verlagen van de kwetsbaarheid geven we hieraan invulling door de grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van de hoogwatervoorspelling. Een solidaire grensoverschrijdende samenwerking bij het verlagen van de overstromingskans is veel complexer. Het verlagen van waterstanden kan in theorie op twee manieren bewerkstelligd worden: door ervoor te zorgen dat minder neerslag snel tot afstroming komt of door het afstromende water zoveel mogelijk te spreiden. Wanneer je in een systeem wilt ingrijpen, is het een vereiste dat je weet hoe het systeem werkt. Dit is voor de Werkgroep Hoogwater van de Internationale Maas Commissie de motivatie geweest om een gezamenlijke hydrologische studie te verrichten naar het ontstaan van hoogwatergolven in het Maasstroomgebied1). De gebruikte gegevens zijn afkomstig van de meteorologische en hydrologische instituten in de betrokken landen.
De Maas bij Givet aan de grens tussen Frankrijk en België.
I
n 1998 hebben de landen waardoor de Maas stroomt gezamenlijk een Actieplan Hoogwater Maas opgesteld. Primaire doelstelling in dit plan is het verlagen van het schaderisico. Dit risico is het product van de overstromingskans en de kwetsbaarheid voor overstromingen. Maatregelen tegen wateroverlast kun je
42
H2O / 14/15 - 2007
dus grofweg indelen in maatregelen die de overstromingskans verlagen en maatregelen die de kwetsbaarheid verlagen. Eén van de principes in het actieplan is de solidaire aanpak. Dit houdt in dat we de problemen niet van de ene naar de andere plek moeten afwentelen, maar dat de verschillende landen in het Maasstroomgebied
Van neerslag tot afvoer In het stroomgebied van de Maas valt gemiddeld genomen in alle seizoenen ongeveer even veel neerslag. Toch is de Maasafvoer in de winter gemiddeld genomen vier keer zo hoog als in de zomer. Dit komt doordat in de zomer veel meer water verdampt. De bodems bevatten in de
platform zomer minder vocht en kunnen de neerslag dan beter opnemen. Hoogwater op de Maas ontstaat meestal in de winter wanneer gedurende enkele dagen veel neerslag valt op een bodem die weinig vocht meer kan opnemen. De hoeveelheid water die tijdens een hoogwaterperiode tot afstroming komt, blijkt echter ook sterk te variëren zowel in de ruimte als in de tijd. De gebiedspecifieke maximale afvoeren, zoals waargenomen tijdens de hoogwaters van 1993, 1995, 2002 en 2003, zijn voor een aantal zijrivieren van de Maas weergegeven in afbeelding 1. Er zit een factor 20 verschil in de hoogste en laagste gemeten waarden. Dit verschil kan maar voor een deel verklaard worden door verschillen in neerslag. Een belangrijkere oorzaak is het verschil in ondergrond. In de vlakke delen met goed doorlaatbare ondergrond (bijvoorbeeld het stroomgebied van de Niers) komt een veel kleiner deel van de neerslag snel tot afstroming dan in reliëfrijke gebieden met een slecht doorlaatbare ondergrond (bijvoorbeeld de zijrivieren in de Ardennen). De totale hoeveelheid water die tot afstroming komt, varieert ook van geval tot geval. In de drie weken voorafgaand aan het hoogwater van zowel 1993 als 1995 viel gemiddeld genomen ongeveer 200 millimeter neerslag in het Maasstroomgebied bovenstrooms van Nederland (21.000 km2). Dit komt overeen met een watervolume van ongeveer vier miljard kubieke meter. Ten tijde van het passeren van de hoogwatergolf bij Borgharen was in 1993 ongeveer twee miljard kubieke meter afgevoerd in de drie voorafgaande weken en in 1995 ongeveer drie miljard kubieke meter. Dit geeft een indicatie van de hoeveelheid water die (tijdelijk) geborgen wordt in het
stroomgebied. De variatie in dit bergend vermogen wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door variatie in initieel vochtgehalte en de spreiding van de neerslag over tijd en ruimte.
Kan niet meer water worden vastgehouden? Uit de analyse blijkt dat grote verschillen bestaan in de relatie tussen neerslag en afvoer, zowel in de tijd als in de ruimte. Zelfs tijdens een hoogwaterperiode in de winter wordt een aanzienlijk deel van de neerslag (tijdelijk) geborgen. Voor het stroomgebied bovenstrooms van Nederland betreft dit een volume in de orde grootte van één (bijvoorbeeld 1995) à twee (bijvoorbeeld 1993) miljard kubieke meter. Dit volume is zo groot dat je je kunt afvragen of daarin door middel van realistische maatregelen een substantiële verandering is aan te brengen. Temeer omdat het effect van watervasthoudende maatregelen afhankelijk is van de spreiding van de neerslag. Wanneer we het water op het verkeerde moment bergen, kan het immers ook nadelig uitpakken. In het maatregelenpakket dat de Waalse overheid thans uitvoert ter verlaging van het schaderisico voor overstromingen (plan Pluies) wordt het in stand houden en vergroten van het watervasthoudende vermogen van de ondergrond als één van de maatregelen opgevoerd. Ook is de aanleg van een aantal retentiegebieden in dunbevolkte dalen van de Ardennen bestudeerd. Deze maatregelen zijn vooral bedoeld om wateroverlast in de zijrivieren tegen te gaan en zijn niet gedimensioneerd op het substantieel reduceren van waterstanden op de Maas. Daarnaast is het reëel om te veronderstellen dat dergelijke retentiegebieden zullen worden ingezet tijdens
Afb. 1: Waargenomen maximale gebiedspecifieke afvoer (Q) tijdens recente hoogwaters in het Maasstroomgebied (liters per seconde per vierkante kilometer).
omstandigheden die lokaal maatgevend zijn (bijvoorbeeld eens in de 25 jaar) en dit tijdstip zal niet altijd overeenkomen met het tijdstip dat het benedenstrooms het meest effectief is (bijvoorbeeld eens in de 250 jaar).
Van afvoer tot waterstand Hoe hoog de afvoer van de Maas wordt, hangt niet alleen samen met de hoeveelheid neerslag die tot afstroming komt maar ook met het samenvallen van de hoogwatergolven van de verschillende zijrivieren. Het patroon van samenvallen is in beeld gebracht met afvoergegevens van 28 verschillende stations in Maas en zijrivieren verspreid over het gehele stroomgebied. Voor al die stations is het tijdstip van het passeren van de hoogwatergolf geregistreerd voor een zevental hoogwaters. Afhankelijk van het neerslagpatroon varieert het patroon van samenvallen per hoogwater. Toch is een redelijk consistent patroon uit deze analyse af te leiden. Dat patroon is weergegeven in afbeelding 2. De bolletjes in de grafieken symboliseren hoogwatergolven. Het eerste plaatje geeft de situatie weer op het moment dat in het gehele stroomgebied als gevolg van een intensieve regenperiode de maximale hoeveelheid afvoer wordt gegenereerd. Op dit tijdstip zijn de bolletjes nog klein en ze bevinden zich in de haarvaten van het rivierennetwerk. De hoogwatergolven verplaatsen zich naar beneden en nemen toe in omvang door het samenstromen van beken in het stroomgebied van de betreffende zijrivier. De mate waarin de hoogwatergolven toenemen, is afhankelijk van de grootte van het betreffende deelstroomgebied (tweede grafiek). De snelheid waarmee de afvoergolf zich verplaatst, is bepaald door het verhang en de geometrie van de (zij)rivier. In de derde grafiek hebben de meeste afvoergolven van de zijrivieren de Maas bereikt en is hun positie op de lengte as van de Maas te vinden. Het tijdstip van de afvoergolf bij de Nederlandse grens wordt hoofdzakelijk bepaald door de afvoergolven uit de zijrivieren in de Ardennen. De afvoergolf bij bijvoorbeeld CharlevilleMézières wordt bepaald door de afvoergolf uit de bovenloop van de Maas en de Chiers. In eerste instantie zou je denken dat een hoogwatergolf op de Maas in de bovenloop van de Maas ontstaat en vervolgens de rivier afzakt. Dit is echter niet het geval. Uit de drie grafieken is waar te nemen dat zich op één tijdstip meerdere hoogwatergolven tegelijk in het Maasstroomgebied bevinden. De grafieken maken ook inzichtelijk hoe het kan dat op het moment dat de hoogwaterpiek de Nederlandse grens (+/- kilometer 620) bereikt, de hoogwaterpiek uit de bovenloop in de regel nog niet is gearriveerd in het ruim 200 kilometer bovenstrooms gelegen Charleville-Mézières. Doordat niet alle hoogwatergolven van de zijrivieren samenvallen, is de maximale afvoer die Nederland tijdens een hoogwater bereikt lager dan de som van de maximale afvoeren van de bovenstrooms gelegen zijrivieren.
Kan het afstromende water niet meer worden gespreid? Teneinde de verschillende hoogwatergolven verder uit elkaar te trekken, is het gunstig om de golven uit het zuidelijk deel
H2O / 14/15 - 2007
43
van het stroomgebied zoveel mogelijk te vertragen. Het Franse beleid is er op gericht om de demping van de hoogwatergolf bovenstrooms van Charleville-Mézières te behouden en zelfs te vergroten. Dat doen zij ter bescherming van Sedan en Charleville-Mézières, waar de schade tijdens de hoogwaters van 1993 en 1995 nog groter was dan in Limburg. In Nederland en Vlaanderen zullen wij hier weinig van merken, want voor hoogwaters op de Maas benedenstrooms van Luik zijn de zijrivieren
die in de Ardennen ontspringen veel belangrijker. Afbeelding 2 illustreert hoe de hoogwatergolven uit deze zijrivieren ‘samenklonteren’ bij Luik en vervolgens gezamenlijk de Maas afzakken. Het vertragen van de hoogwatergolf op de Maas tussen Charleville-Mézières en Luik zal over het algemeen gunstig zijn voor het traject benedenstrooms van Luik. Een dergelijke vertraging is daarentegen ongunstig voor het traject tussen Charleville-Mézières en
Afb. 2: Schematische weergave van het patroon van samenvallen van hoogwatergolven. De bolletjes symboliseren de hoogwatergolven uit de verschillende zijrivieren. De positie van de bolletjes is afgeleid uit waarnemingen van recente hoogwaters in het Maasstroomgebied.
Luik, omdat de hoogwatergolf in dit traject dan juist vaker zal gaan samenvallen met de hoogwatergolven uit de Semois en Franse Maas. Bovendien zijn er nauwelijks mogelijkheden om de hoogwatergolf te dempen in het smalle, diepe en dichtbevolkte Maasdal tussen Charleville-Mézières en Luik. Dit illustreert de beperkte mogelijkheden om in dit traject het totale patroon van samenvallen gunstig te beïnvloeden. Hoogwatergolven in de in Nederland en Vlaanderen uitmondende zijrivieren ontstaan relatief langzaam (gering verhang). Door hun positie in het stroomgebied lopen de hoogwatergolven uit deze zijrivieren in de regel voor op de hoogwatergolf op de Maas2) (voorbeeld Dommel/Aa). Voor de zijrivieren in het noordelijk deel van het stroomgebied is het raadzaam om water af te voeren voordat de hoogwatergolf op de Maas zijn piek bereikt en de retentiecapaciteit te reserveren voor het moment dat de hoogwatergolf op de Maas passeert.
Kunnen we het bovenstrooms oplossen? Samenvattend concluderen wij dat het voor de Nederlandse en Vlaamse waterbeheerder niet verstandig is om maatregelen achterwege te laten in de veronderstelling dat dankzij maatregelen bovenstrooms minder water onze kant op zal komen. Dat achterwege laten gebeurt overigens ook niet getuige De Maaswerken in Nederland en het project Levende Grensmaas in Vlaanderen. De komst van een Europese Hoogwaterrichtlijn verplicht de Maasoeverstaten tot het gezamenlijk opstellen van een hoogwaterbeheerplan. De resultaten van deze studie kunnen ertoe bijgedragen dat dit vanuit een gemeenschappelijke visie gebeurt. Bij gebrek aan een grensoverschrijdend modelinstrumentarium is de analyse vooralsnog kwalitatief van aard. Het maken van zo’n instrument, waarmee ook afvoeren hoger dan tot nog toe waargenomen grensoverschrijdend kunnen worden gesimuleerd, vormt één van de volgende uitdagingen voor de Werkgroep Hoogwater van de Internationale Maas Commissie. LITERATUUR 1) Wit M. de, H. Peeters, Ph. Gastaud, P. Dewil, K. Maeghe en J. Baumgart (2007). Floods in the Meuse basin: Event descriptions and an international view on ongoing measures. (Geaccepteerd door Journal of River Basin Management). 2) Wit M. de, L. van Hal en R. van der Veen (2005). Het samenvallen van hoogwatergolven op de Maas en zijrivieren. Stromingen nr. 4, pag. 33-41.
44
H2O / 14/15 - 2007
agenda 5 september, Rotterdam CO2-reductie tiende editie van dit jaarcongres met als ondertitel: 20 procent minder uitstoot in 2020, met aandacht voor het Europese en nationale klimaatbeleid en de gevolgen van de doelstelling, de haalbaarheid en de kosten van de daling van de kooldioxide-uitstoot. Organisatie: Euroforum. Informatie: (040) 297 49 77.
12-13 september, Rotterdam Nationale conferentie waterbeheer tiende editie van de tweedaagse conferentie over alle actuele aspecten van het waterbeheer in Nederland. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
13 september, Amersfoort Kostencalculaties in de watersector jaarlijkse bijeenkomst van deskundigen die zich bezighouden met kostencalculaties in de watersector. Organisatie: DHV. Informatie: Jan-Hendrik Vos (033) 468 22 48.
13 september, Zeist Vergezichten op water, aarde en samenleven tweede bijeenkomst waar maximaal 35 (top)bestuurders uit de watersector debatteren over een transitie naar een klimaatbestendige samenleving aan de hand van een lezing over de toekomstige inrichting van Nederland. De uitslag van de discussie vormt de basis van een nationaal debat op 20 september. Organisatie: BlomBerg Instituut. Informatie: (073) 684 25 25.
20 september, Zeist Transitie naar de eerste klimaatbestendige samenleving ter wereld?! slotconferentie voor een breed publiek van deskundigen over de omschakeling van de Nederlandse samenleving naar de eerste klimaatbestendige ter wereld, aan de hand van twee debatsessies van (top)bestuurders uit de watersector. Dit debat stond oorspronkelijk gepland voor 7 juni. Organisatie: BlomBerg Instituut. Informatie: (073) 684 25 25.
24 september, Amsterdam Leven met zout water symposium over de stand van zaken rond verzilting, met aandacht voor de vraag hoe hiermee omgegaan moet worden: bestrijden of aanpassen? Organisatie: Vrije Universiteit Amsterdam. Informatie: hooe@geo.vu.nl.
27 september, Groenekan Wat(er) is het probleem? Wat(er) is de oplossing? symposium ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van het Centrum voor Limnologie en het Centrum voor Estuariene en Mariene Ecologie én het 15-jarig bestaan van het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO) over
welke bedreigingen Nederland te wachten staat op het gebied van waterkwaliteit en -kwantiteit, met onder andere een bijdrage van minister Jacqueline Cramer van VROM. Informatie: Froukje Rienks (0294) 23 93 03 of (0113) 57 73 00.
4 oktober, Amsterdam Trenddag voor de watersector bijeenkomst over mondiale trends die mogelijkheden bieden voor de watersector, met name de drinkwaterbedrijven. De bijeenkomst bouwt voort op het BTO-project Horizonscanning. Organisatie: Kiwa Water Research. Informatie: Dieuwke Voorhoeve (030) 606 97 24.
9-12 oktober, ‘s-Hertogenbosch Riolering en stedelijk watermanagement zesde editie van de tweejaarlijkse vakbeurs Riolering, met enkele belangrijke vernieuwingen, zoals speciale aandacht voor stedelijk waterbeheer, een aparte hal voor bedrijven met grote apparaten, (vracht)auto’s en machinewagens en zaaltjes voor themapresentaties. Organisatie: HoLaPress. Informatie: Claire de Natris (040) 208 60 43.
12 oktober, Tiel Vanuit water doordacht bijeenkomst over de regionale en landelijke ervaringen met de watertoets. Organisatie: Platform Waterpraktijk, Waterschap Rivierenland en Rijkswaterstaat. Informatie: wdr@waterpraktijk.nl.
15-16 oktober, Amsterdam Remediatie, karakterisatie en monitoring van grondwatervervuiling internationaal congres dat alle facetten van remediatie, karakterisatie en monitoring van bodem- en grondwatervervuiling belicht. Organisatie: TNO. Informatie: Niels Hartog (030) 256 47 46.
16-17 oktober, Leeuwarden TTIW het openingscongres van het nieuwe Technologisch Top Instituut Watertechnologie. Informatie: Heleen Sombekke (058) 284 62 00.
24 oktober, Delft Leven met water in de stad symposium over de stand van zaken rond het bouwen op en met water, met name in de steden. Organisatie: NIROV, BNA en SBR. Informatie: Sandra Broekhof (0182) 54 06 50.
25 oktober, Rotterdam Halen de beide waterwetten ongeschonden de Staatscourant? congres dat oorspronkelijk op 31 mei gepland stond over de Waterwet en de Wet gemeentelijk watertaken. Brengen de nieuwgekozen Eerste Kamerleden nog wijzigingen in één van beide wetsvoorstellen aan? Organisatie: HolaPress Congresbureau. Informatie: www.riolering-congressen.nl.
30 oktober, Breda Waterbouwdag 2007: de nieuwe waterbouw bijeenkomst over de nieuwe richting waarin waterbouw zich wellicht gaat ontwikkelen, met zeer geavanceerde technieken die een evenwichtige ontwikkeling van het gewenste ecosysteem niet in de weg mogen staan. Organisatie: CUR. Informatie: Cora Hoogeveen of Sandra Broekhof (0182) 54 06 50.
30 oktober, Arnhem Nationale conferentie baggerspecie zevende editie van de landelijke conferentie over de stand van zaken rond baggerspecie, met dit jaar aandacht voor het nieuwe Besluit bodemkwaliteit en de beëindiging van de Subbied-regeling. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
25-28 november, Maastricht World Water Sustainability & Renewable Energy eerste editie van een vijfdaags congres waarbij kennis en ervaring op het gebied van duurzaam watergebruik en hergebruik van energie wordt uitgewisseld. Organisatie: WREN en InterExpo Caribbean NV. Informatie: www.wrenuk.co.uk of www.interexpo.biz.
29 november, Apeldoorn De nieuwe Waterwet studiedag over de gevolgen van de nieuwe Waterwet voor de provincies, gemeenten en waterschappen. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
Buitenland
12-18 augustus, Stockholm World Water Week internationaal watersymposium, dat dit jaar in het teken staat van duurzaamheid. Organisatie: Stockholm International Water Institute. Informatie: www.siwi.org of www.worldwaterweek.org.
3-6 september, Belo Horizonte (Brazilië) FITABES 24e editie van de belangrijkste Braziliaanse beurs met parallel lopend congresprogramma op het gebied van (drink)water en riolering, met een Nederlands-Belgisch paviljoen. Organisatie: ABES en AIDIS. Informatie: Sebas van den Ende +55 21 2537 4338 of www.real-alliance.com.
3-6 september, Brisbane (Australië) Riversymposium tiende editie van het internationale rivierensymposium. Informatie: Emily Smigrod +61 7 3034 8230 of emily@riverfestival.com.au.
H2O / 14/15 - 2007
45
handel & industrie Hydrauvision vertegenwoordigt Hydrowatt Hydrauvision, met verschillende vestigingen in Nederland, heeft het importeurschap voor de Benelux verworven voor de hogedruk pompen van Hydrowatt. De Hydrowatt pompen kenmerken zich door de AXIFLEX-technologie, waarbij een speciaal ontworpen zuigerkop voorzien is van een geïntegreerde elastomeren mantel waarvan het open einde stevig is bevestigd aan de cilinderkamer. Op die manier ontstaat een hermetisch afgedichte pompkamer en zijn de cilinders volledig lekvrij. De pompen zijn zelfsmerend door regenera-
tieve dunne-film smering. Het smeermiddel en het te verpompen medium blijven volledig gescheiden. De pompen worden in Zwitserland geproduceerd. Reparaties worden door importeur Hydrauvision in eigen beheer uitgevoerd. De pompen zijn geschikt om moeilijk handelbare en niet-smerende media te verpompen, zoals industriewater, vervuild en zout water en koelwater in de mijnbouw. Ze kunnen drukken tot 415 Bar aan en debieten tot 890 liter per minuut. Voor meer informatie: R. Picavet (0117) 40 72 00 of www.hydrauvision.com.
De hogedruk pompen van Hydrowatt.
Capaciteit North Water verdubbelt De capaciteit van de waterzuiveringsinstallatie van North Water in Veendam wordt verdubbeld. Dat is nodig om aan de groeiende vraag naar gedemineraliseerd water van met name het bedrijf Kisuma Chemicals te kunnen voldoen. North Water is een samenwerkingsverband voor industriewater van Waterbedrijf Groningen, Waterleidingmaatschappij Drenthe en Evides. De waterfabriek, die het ruwe water uit het Wildervanckkanaal haalt, levert water op maat. Het water wordt niet verder gezuiverd dan nodig. Het water wordt geleverd aan verschillende bedrijven, waaronder Kisuma. Dit bedrijf, dat hydrotalciet produceert, is één van de snelst groeiende bedrijven in Noord-Nederland. Hierdoor moet de capaciteit van de waterfabriek worden verdubbeld tot 7,5 miljoen kubieke meter water. De helft hiervan is voor Kisuma bestemd.
Belangrijke contracten voor Grontmij DHV in Bangladesh Aan de zo langzamerhand uigebreide lijst van buitenlandse projecten heeft ingenieursbureau DHV weer een nieuwe naam toegevoegd. Het bedrijf gaat de bewoners van het Meghna-estuarium in Bangladesh beschermen tegen wateroverlast. Het Meghna-estuarium beslaat ongeveer 6.000 vierkante kilometer en is daarmee één van de grootste ter wereld. De rivieren de Ganges, Brahmaputra en Meghna komen hier samen voor ze uitmonden in de Golf van Bengalen. Extreme natuurverschijnselen, zoals tropische cyclonen, stormvloeden, overstromingen en zeer hoge rivierafvoeren, hebben in het verleden voor veel schade en duizenden doden geleid. Het door de Nederlandse overheid gefinancierde Estuary Development Program (EDP) is een vier jaar durend programma dat de gevolgen van natuurrampen in het gebied moet verzachten, duurzame ontwikkeling moet bevorderen en het beheer van
46
H2O / 14/15 - 2007
natuurlijke hulpbronnen moet verbeteren. Een consortium onder leiding van DHV wordt verantwoordelijk voor het opstellen van een masterplan voor de ontwikkeling van het estuarium. De hydromorfologische kennis van het snel veranderende gebied moet geactualiseerd worden. Het consortium begeleidt uitgebreide metingen waarbij het moderne meettechnieken en computermodellen gebruikt. Ook zullen kosteneffectieve maatregelen tegen erosie worden voorgesteld. Met het contract is een bedrag van bijna vier miljoen dollar gemoeid. Behalve DHV zitten ook Royal Haskoning en vier bedrijven uit Bangladesh in het consortium.
De buitenlandse vestigingen van het Nederlandse Grontmij doen het goed. Grontmij in Denemarken kreeg onlangs een belangrijk contract voor een nieuw riolerings- en waterzuiveringssysteem in Cyprus en Grontmij België tekende een contract voor ingenieursdiensten voor Fina Antwerp Olefins. De havenstad Larnaca, een belangrijk toeristisch centrum in Cyprus, heeft een nieuw rioleringssysteem en een uitbreiding van de waterzuiveringsinstallatie nodig. Grontmij mag de planning en de directievoering hiervan gaan verzorgen. Dit betekent onder andere de aanleg van 300 kilometer rioolbuis en 13 pompstations. Het contract heeft een looptijd van zes jaar. Fina Antwerp Olefins heeft een contract van eveneens zes jaar getekend met Grontmij in België. De overeenkomst, met een waarde van ongeveer 1,2 miljoen euro per jaar, omvat het ontwerp en de uitvoering van alle kleinere en middelgrote projecten, documentenbeheer en inkoopassistentie.
.HQQLV NULMJW SDV ZDDUGH DOV MH HU LHWV PHH GRHW Daarom ondersteunt Kiwa Water Research u ook bij toepassing en onderhoud van kennis Kiwa Water Research Kiwa Water Research is hét kennisinstituut op het gebied van water en aanverwante milieuen natuuraspecten voor waterbedrijven, overheden en andere spelers in de watersector. Het voert het gezamenlijke onderzoeksprogramma BTO uit voor de drinkwaterbedrijven en hun (internationale) partners en werkt daarbij samen met diverse kennisorganisaties en advies- en ingenieursbureaus – een garantie voor innovatie en voortdurend actuele kennis. Blauw, groen, waterketen Kiwa Water Research biedt ministeries, provincies, waterschappen en terreinbeheerders oplossingen op maat voor watergerelateerde vraagstukken rond watersysteem en waterketen, waterkwaliteit en –kwantiteit, natuur, afvalwaterbehandeling en asset management. Kiwa Industrie & Water Industriële partners krijgen via Kiwa Industrie & Water efficiënt toegang tot waterkennis voor hún praktijk met ondersteuning bij dagelijkse watervraagstukken, implementatietrajecten, troubleshooting en kwaliteitsborging. Binnen het onderzoeksprogramma OPIW en met individuele bedrijven, brancheorganisaties en waterbedrijven ontwikkelt en implementeert Kiwa Industrie & Water innovatieve watertechnologie.
Bedrijfstakonderzoek van de waterbedrijven
Kiwa Water Research Kiwa Industrie & Water telefoon (030) 606 95 11
BTO
info@kiwawaterresearch.eu
www.kiwawaterresearch.eu