nº
40ste jaargang / 24 augustus 2007
16 /
2007
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
POSITIEVE REACTIES OP ‘RUIMTE VOOR DE RIVIER’ DISCUSSIE OVER DE KOSTEN ÉN BATEN VAN WATER WATERWERKEN BRENGEN DEEL ARALMEER TERUG SLIM COMPARTIMENTEREN BIEDT PERSPECTIEF VOOR NEW ORLEANS
UW MEDEWERKERS VERKNOCHT AAN NIEUWE PROCEDURES. HET KAN. Veel medewerkers zitten niet te wachten op verandering. Dus kun je ook niet verwachten dat ze nieuwe werkroutines zomaar accepteren. Daarom beschrijven we bij Eiffel niet alleen de nieuwe administratieve organisatie en interne controles. Maar richten we ons ook op de medewerkers zelf. Zo hebben we bij een groot productiebedrijf met 5 verschillende vestigingen in Nederland en België, één uniforme werkroutine geïmplementeerd. Bedrijfsmatig een logische ingreep natuurlijk. Maar krijg de mensen in de organisatie maar eens mee. Dat kan alleen door ze op de juiste manier te betrekken in het voortraject. Want dan merken ze dat de verandering niet opgelegd wordt, maar dat ze die zelf realiseren. En dan worden ze enthousiast. Dan worden medewerkers ‘change agents’. En kan er opeens een heleboel. WWW.EIFFEL.NL
Lozingen
B
ewuste lozingen van chemische stoffen in oppervlaktewateren komen anno 2007 niet zo veel meer voor. Maar soms gebeurt het nog wel. Begin augustus loosde een Waals bedrijf in de buurt van Luik 64 kilo van het giftige insectenbestrijdingsmiddel chloorpyrifos en 12 kilo van de onkruidverdelger cypermethrin in de Maas. Per ongeluk, zei de directie. Maar ze meldde het pas twee dagen na de lozing. Een structurele lozing vindt plaats door de bedrijfsleiding van Schiphol. De luchthaven gebruikt glycol om vliegtuigen en startbanen ijvrij te houden, maar deze giftige stof komt uiteindelijk in de sloten rond het terrein terecht. Dankzij de zeer zachte winter viel het aantal lozingen dit jaar nog mee. Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft al meerdere malen de stof in het water gevonden. Verschillende dwangsommen die het hooggheemraadschap Schiphol oplegde,
werden niet betaald. De Raad van State besliste begin deze maand dat deze terecht zijn en dat Schiphol tweemaal 300.000 euro moet betalen. Vooralsnog lijkt Schiphol die niet te willen betalen. Kortom; nog niet iedereen gaat even goed om met het milieu. En het blijft voor waterbeheerders dus uitkijken voor bedrijven en instanties die het niet zo nauw nemen met de kwaliteit van het water in Nederland. Aanpak bij de bron blijft natuurlijk het meeste effect sorteren: een strenge selectie van het gebruik van chemische stoffen. Geldboetes achteraf, als de schade al een feite is, helpen nauwelijks. Schiphol lacht bij wijze van spreken om dat bedrag. Peter Bielars
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Gerda Pieters Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 telefax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Suzanne Klüver (010) 427 41 40 telefax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos Tini van Schijndel telefoon (010) 427 41 08 telefax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 95,- per jaar excl. 6% BTW € 126,- per jaar voor buitenland € 8,- losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2007 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
inhoud nº 16 / 2007 4 / Overgrote deel bevolking lijkt positief over ‘Ruimte voor de Rivier’ Maarten Jacobs en Guido Kuijer
6 / Verslag World Water Week in Stockholm Micheal van der Valk
8 / Nederlandse hulp voor waterproblemen in Matagalpa Adriaan Mels, Lucas Seghezzo, Joost Jacobi, Louis Bijlmakers, Jacco de Hoog en Michiel Anten
10
10
/ Interview met Alice Bouman en Margaretha Bakker van Women for Water, Water for Women Partnership Maarten Gast
12 / Hoe bepaal je de waarde van de natuur? Flip Witte en Arthur Meuleman
14 / Kanttekeningen bij ‘Geld als water’
20
Tom Bade en Olivier van der Schroeff
18 / Verzilting: beleidsprobleem in wording Dave Huitema, Stijn Brouwer en Jouke Veltstra
20 / Waterwerken brengen deel Aralmeer terug Johannes Odé
24 / Vier molens houden polder droog
24
Johannes Odé
26
/ Meet- en regeltechniek in het Nederlandse waterbeheer Peter-Jules van der Berg
33
/ Slim compartimenteren biedt perspectief voor New Orleans Mathijs van Ledden, Mirjam Groot Zwaaftink, Karin de Bruijn en Bas Jonkman
37
/ MKBA Kaderrichtlijn Water in het Friese merengebied Stijn Reinhard, Maria Witmer en Thomas Ietswaart
41 / Veldkalibratie binnen handbereik? Pieter Filius en Hans ten Kate
44
/ Schadereductie door compartimentering in een dijkringgebied Johan Oost en Arjen Hoekstra
48
/ Visstandbeheer in het Friese boezemmeer de Leijen Theo Claassen en Jos Spier
Bij de omslagfoto: Komt de van oorsprong havenstad Aral binnen een aantal jaren weer aan het gelijknamige meer te liggen? (zie pagina 20) (foto: Johannes Odé).
Overgrote deel bevolking lijkt positief over ‘Ruimte voor de Rivier’ De overheid besteedt de komende jaren veel geld aan het creëren van meer ruimte voor de grote rivieren. Wat vinden burgers van dit beleid en welke overtuigingen domineren in hun oordeel? Uit een kwalitatief onderzoek onder 106 respondenten1) blijkt dat het overgrote deel het beleid steunt. Als belangrijke voordelen noemt men de afname van het overstromingsgevaar en de bijdrage aan natuurontwikkeling. Men ziet ook nadelen, zoals het beslag op de ruimte en de kosten die ermee zijn gemoeid. dat mensen met een positieve houding ten opzichte van het creëren van meer ruimte voor de rivieren, de uitvoering van dat beleid zullen steunen. Een houding is opgebouwd uit overtuigingen die betrekking hebben op de verschillende positieve en negatieve gevolgen waarvan een persoon denkt dat ze verbonden zijn met het attitude-object. Zo kan de houding van een persoon ten opzichte van kort douchen bestaan uit de overtuiging dat het goed is voor het milieu en tevens dat het prettiger is om langer te douchen. Dit voorbeeld laat zien dat houdingen ambivalent kunnen zijn, indien ze zijn opgebouwd uit overtuigingen die het gedrag positief evalueren en overtuigingen die het gedrag negatief evalueren.
Arnhem met rechtsboven de hoofdgeul bij het hoogwater van 1995. Tussen de John Frostbrug op de voorgrond tot aan de wijk Meinerswijk (midden boven) stroomt een ‘groene’ rivier mee: in feite een ondergelopen uiterwaard tussen twee dijken die alleen bij hoogwater ‘meestroomt’. Het is een alternatief voor dijkverlegging in dichtbebouwde gebieden (foto: Rijkswaterstaat Meetkundige Dienst).
D
e Nederlandse overheid zal tot 2015 twee miljard euro investeren in het voorkomen van overstromingen in het rivierengebied en daarbij ook een bijdrage leveren aan het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. Deze omslag in het rivierbeheer, waarbij niet langer het investeren in het verhogen van dijken het uitgangspunt van beleid vormt maar juist het bergen van water, moet Nederland voorbereiden op de gevolgen van hoog water in de rivieren door klimaatverandering. Hiervoor moet ruimte worden gegeven aan de rivier. Meer ruimte betekent immers meer bergingcapaciteit voor water. Maar dit toenemende ruimtebeslag betekent ook dat burgers meer en meer geconfronteerd worden met ruimtelijke ingrepen in hun wereld. Het is daarom belangrijk te weten welke houdingen en overtuigingen burgers hebben ten aanzien van het ‘Ruimte voor de Rivier’-beleid. Het inzicht in de houdingen en overtuigingen van burgers vertelt iets over de associaties die zij hebben met het overheidsbeleid. Hiermee kunnen
4
H2O / 16 - 2007
belangrijke indicatoren worden gevonden voor het maatschappelijke draagvlak voor ‘Ruimte voor de Rivier’.
In dit onderzoek zijn de houdingen gemeten door aan de respondenten de vraag voor te leggen: ‘In hoeverre zou u het eens of oneens zijn met overheidsbeleid met als doel het creëren van meer ruimte voor rivierwater langs de grote rivieren in Nederland gedurende de komende vijf jaar?’ De respondenten konden hun standpunt aangeven op een schaal met zeven punten, variërend van zeer mee eens tot zeer mee oneens. Daarnaast is het interessant om inzicht te krijgen in de overtuigingenstructuur die ten grondslag ligt aan de houdingen ten
Onderzoek naar houdingen Een houding zegt iets over de bereidheid om op een bepaalde manier te handelen in een bepaalde situatie2). Zo is te verwachten
Tabel 2: Overtuigingen ten aanzien van ‘Ruimte voor de Rivier’.
overtuigingen Tabel 1: Houdingen ten opzichte van ‘Ruimte voor de Rivier’.
houdingen
aantal
zeer mee oneens mee oneens een beetje mee oneens neutraal een beetje mee eens mee eens zeer mee eens
2% (n=2) 2% (n=2) 4% (n=4) 10% (n=11) 23% (n=24) 41% (n=43) 19% (n=20)
totaal
100 % (n=106)
minder overstromingsgevaar (voordeel) goed voor natuurontwikkeling (voordeel) kost ruimte (nadeel) kost geld (nadeel) goed voor recreatie (voordeel) waterberging (voordeel) verandering bestaande natuur (nadeel) mensen moeten opofferen of verhuizen (nadeel)
aantal
66% (n=71) 63% (n=67) 40% (n=43) 25% (n=27) 25% (n=27) 21% (n=22) 19% (n=20) 19% (n=20)
actualiteit belangrijke gebeurtenissen die aanleiding gaven tot het creëren van meer ruimte voor de rivieren tevens een collectieve ervaring van de Nederlandse burgers vormen. Zo heeft bijna iedereen via de media kennis genomen van en meegeleefd met de bijnaoverstromingen van 1993 en 1995. Deze collectieve ervaringen hebben waarschijnlijk geresulteerd in de overtuiging van de noodzaak van waterberging. Ook is het mogelijk dat de voorlichtingscampagne ‘Nederland leeft met water’ een rol heeft gespeeld in de overtuigingen van burgers.
‘Groene rivier’ bij Pannerden, ter vergroting van de afvoercapaciteit van het Pannerdensch kanaal (foto: Rijkswaterstaat Meetkundige Dienst).
opzichte van ‘Ruimte voor de Rivier’. Daartoe is gevraagd wat men als voor- en nadelen ziet van het creëren van meer ruimte voor de rivieren. Om subjectiviteit in de interpretatie van de antwoorden uit te sluiten hebben twee onderzoekers onafhankelijk van elkaar de lijst van belangrijkste overtuigingen opgesteld. Deze lijsten kwamen nagenoeg geheel overeen, waarmee we kunnen concluderen dat de interpretatieprocedure wetenschappelijk betrouwbaar is. In totaal hebben 106 respondenten de vragen beantwoord. Dit is een kwalitatief onderzoek, waarin het erom gaat de aard van een fenomeen te achterhalen; in dit geval de houdingen en achterliggende overtuigingen waaruit ze zijn opgebouwd. De percentages die in dit artikel staan vermeld, moeten daarom als tentatief worden gezien, die niet noodzakelijkerwijs een betrouwbare weerspiegeling zijn van de meningen van de Nederlandse bevolking.
Houdingen en overtuigingen In tabel 1 staan de attituden ten opzichte van het creëren van meer ruimte voor de rivieren weergegeven. Wanneer alle positieve houdingen (‘een beetje mee eens’, ‘mee eens’ en ‘zeer mee eens’) bij elkaar worden opgeteld, dan wordt duidelijk dat 82 procent van de respondenten een positieve houding heeft ten aanzien van meer ruimte voor de rivieren. Dit is ongeveer tien keer zo veel als de groep respondenten met een negatieve houding (8 procent). Dit lijkt te duiden op een aanzienlijk maatschappelijk draagvlak voor ‘Ruimte voor de Rivier’.
natuur en mensen die moeten opofferen en verhuizen. In het algemeen zijn de meesten het eens met het beleid. Ook ziet men vaker positieve dan negatieve gevolgen. Er zijn geen systematische verschillen te ontwaren tussen mensen met een positieve en mensen met een negatieve houding in de overtuigingen die men erop nahoudt. Hiervoor kunnen twee oorzaken zijn. Ten eerste kan het empirisch onderzoek niet gevoelig genoeg zijn om systematische verschillen aan te tonen. Het aantal mensen met een negatieve houding is immers zeer klein. Ten tweede kan het zijn dat de overtuigingenstructuur niet wezenlijk verschilt tussen mensen met een positieve en een negatieve houding. De oorzaak van verschillen in houdingen zou in dat geval niet liggen in verschillen in de aard van de overtuigingen, maar in verschillen in de waardering van de gevolgen die door de overtuigingen tot uitdrukking worden gebracht. Zo kunnen twee personen beiden vinden dat ruimte creëren voor de rivier leidt tot minder overstromingsgevaar en hoge uitgaven. Maar als de één veiligheid erg belangrijk vindt en kosten niet, en de ander veiligheid niet belangrijk vindt en kosten wel, dan kunnen hun uiteindelijke houdingen ten opzichte van ingrepen in de rivier drastisch verschillen in termen van positief versus negatief. Alleen door middel van een grootschaliger kwantitatief onderzoek is hierover uitsluitsel te verkrijgen.
De lijst van meest voorkomende overtuigingen laat zien dat burgers het nieuwe beleid in een zeer breed kader plaatsen. Men beoordeelt het beleid niet alleen op kenmerken van watersystemen, maar ziet gevolgen op allerlei terreinen: natuurontwikkeling, veiligheid, economie, recreatie, waterberging en wonen. Voor overheden die zich bezighouden met dit beleid is het daarom aan te raden om in de communicatie met burgers dit hele palet aan gevolgen aan de orde te laten komen. Tevens pleit het voor een integrale aanpak in de planvorming, wat overigens ook tot de filosofie van ‘Ruimte voor de Rivier’ behoort. De dominantie van positieve houdingen en het feit dat vaker positieve dan negatieve gevolgen worden gezien, suggereert dat onder de Nederlandse bevolking over het algemeen weinig weerstand verwacht hoeft te worden tegen het creëren van meer ruimte voor de rivieren. Voor specifieke groepen mensen kan dit echter anders liggen. Zo is het goed voor te stellen dat mensen die geïnteresseerd zijn in heemkunde en cultuurhistorie zeer veel waarde hechten aan historische structuren in uiterwaarden en vrezen dat deze aangetast worden of verdwijnen door ingrepen in het waterbeheer. Ook voor mensen die wonen in gebieden waar ingrepen gaan plaatsvinden, kan het beeld heel anders zijn dan het algemene beeld onder de Nederlandse bevolking. Deze mensen kunnen bijvoorbeeld concrete persoonlijke belangen hebben bij een gebied, zoals een boer die zijn bedrijfsvoering moet aanpassen. Ook zijn bewoners op allerlei manieren verbonden aan hun omgeving, een verbondenheid die in vele jaren is opgebouwd uit activiteiten, ervaringen en verhalen. Dit bleek bijvoorbeeld uit recent onderzoek naar de Gamerensche Waard3), waarin ingrepen om meer ruimte te creëren reeds hebben plaatsgevonden. De bewoners gaven daarin aan dat hun verbondenheid met de omgeving enigszins is aangetast door deze ingrepen.
Conclusie Tabel 2 geeft de overtuigingen van de respondenten weer die ten grondslag liggen aan hun houdingen. In de tweede kolom staan het percentage en aantal respondenten dat deze overtuiging heeft genoemd. De afname van overstromingsgevaar en de bijdrage aan natuurontwikkeling zijn de meest genoemde gevolgen die mensen verwachten van ruimte scheppen voor de rivieren, gevolgd door de kosten in geld en ruimte, meer ruimte voor recreatie, waterberging en verandering in bestaande
Uit dit onderzoek blijkt dat de houding ten opzichte van ‘Ruimte voor de Rivier’ over het algemeen positief is. Hoewel de steekproef te klein is om een betrouwbare afspiegeling te zijn van de Nederlandse bevolking, is het te verwachten dat ook een grotere steekproef een positieve houding zal laten zien. Daarnaast stemmen de belangrijkste overtuigingen waaruit deze houdingen zijn opgebouwd, overeen met de doelen waarmee het nieuwe beleid is gemotiveerd. Een verklaring hiervoor kan zijn dat
Maarten Jacobs en Guido Kuijer (Alterra) NOTEN 1) Jacobs M. en G. Kuijer (2007). Ruimte voor de Rivier en beleving. Alterra. 2) Ajzen I. (2005). Attitudes, personality and behavior. Maidenhead: Open University Press. 3) Gerritsen A., A. Buijs en M. Jacobs (2007). Beleving en waardering van de heringerichte Gamerensche Waard. H2O nr. 1, pag. 16-17.
H2O / 16 - 2007
5
World Water Week kijkt vooral vooruit In Stockholm vond van 12 tot en met 18 augustus wederom de World Water Week plaats. Het thema was dit jaar ‘Progress and prospects on water: striving for sustainability in a changing world’. Circa 2.500 deelnemers uit 140 landen woonden de speeches en presentaties bij, maar er werd vooral veel in de wandelgangen gediscussieerd over water en duurzame ontwikkeling. Ondanks geboekte vooruitgang moet in het licht van armoedebestrijding, gebrek aan sanitaire voorzieningen, watertekorten en klimaatverandering nog het nodige worden gedaan, aldus de deelnemers. Een impressie van Michael van der Valk.
O
pvallend was de alomtegenwoordige aandacht voor klimaatverandering gedurende de gehele week. De directeur van het Stockholm International Water Institute (SIWI, organisator van de week) Anders Berntell, vatte het als volgt samen: “Weliswaar is vooruitgang te zien, maar er is nog steeds veel te weinig actie. En dat terwijl we met klimaatverandering nóg sneller moeten werken. We Anna Tibaijuka (UN-Habitat) tijdens de openingssessie.
aan de gevolgen van klimaatverandering voor waterbeheerders in brede zin. Het gaat hierbij om verschillende sectoren en verschillende schalen. Waar in Nederland met name Rijk en waterschappen en in mindere mate waterleidingbedrijven en provincies anticiperen op de hydrologische gevolgen van een verandering van klimaat, zijn het in ontwikkelingslanden vaak lokale drinkwaterinstanties die te maken krijgen met mogelijke veranderingen in neerslag en verdamping. Daarnaast is in arme landen de landbouw en dus de voedselproductie vaak meer kwetsbaar. Op extremen zoals Katrina na, leiden droogte en hoogwater in relatief rijke westerse landen eerder tot met name economische schade. In arme landen betekent droogte geen voedsel en leidt hoogwater direct tot levensbedreigende situaties. Aan de andere kant wijst een recente publicatie van de VN-wereldvoedselorganisatie FAO er ook op dat de bevolking in Bangladesh minder last zegt te hebben van het hoogwater zelf dan van de (in)directe gevolgen, zoals het verlies van land, de mogelijke noodzaak of verplichting tot verhuizing en de zorgen hierover.
Het ontbreken van goede sanitaire voorzieningen blijft een groot wereldprobleem, zegt Cecilia Martinsen, SIWI’s projectdirecteur voor capaciteitsopbouw en sanitaire voorzieningen. “Er is echter steeds meer een besef dat het om meer gaat dan alleen gezondheid. Het gaat vooral ook om waardigheid van de mensen. Het hebben van goede sanitaire voorzieningen straalt ook sociaal uit. Je hoeft bijvoorbeeld niet je gasten de tuin in te sturen wanneer ze naar het toilet moeten. Voor mannen is het belangrijk dat de privacy van hun vrouw niet wordt aangetast. Verder zorgen goede sanitaire voorzieningen op scholen ervoor dat meer vrouwen van goed onderwijs kunnen genieten.” Kroonprins WillemAlexander: “Iedere dollar die aan sanitaire voorzieningen wordt besteed, is gelijk aan vijf dollar die wordt besteed aan tenminste vijf andere millenniumdoelen. Er lijkt evenwel steeds meer een taboe te rusten op het onderwerp hygiëne. Met het International Year of Sanitation (2008) voor de boeg is het hoog tijd om van het stigma rondom sanitaire voorzieningen af te komen.
Een goed gevulde zaal tijdens de sessie over water en klimaat.
kunnen geen van allen zeggen dat we op klimaatverandering zijn voorbereid, maar het is duidelijk dat eens te meer de arme mensen het meest te verduren krijgen. Veranderingen in de beschikbaarheid van water zullen de wereldbevolking als eerste treffen.” De woensdag stond geheel in het thema van water en klimaat. Het in Delft gehuisveste Co-operative Programme on Water and Climate (CPWC) had het voortouw genomen bij de organisatie van deze dag. Programmacoördinator Henk van Schaik zat de ochtendsessie voor, waarna Duitsland het stokje overnam. Eerst werd aandacht besteed
6
H2O / 16 - 2007
verslag
Een opvallend nieuw initiatief in Stockholm was AKVO (esperanto voor ‘water’), dat als doel heeft om op een met Wikipedia vergelijkbare manier informatie over water en sanitaire voorzieningen beschikbaar te stellen, en daarnaast oplossingen te bieden voor microfinanciering, onder meer via een ‘marktplaats’. UN-Habitat kondigde de start aan van een Global Water Operators’ Partnership. Het moet gaan zorgdragen voor de communicatie tussen waterleveranciers, opdat zij zelf informatie kunnen delen en aldus tot oplossingen kunnen komen zonder van donoren en ontwikkelinsorganisaties afhankelijk te zijn.
De Zweedse koning Carl XVI Gustaf en kroonprins Willem-Alexander woonden het seminar ‘Cities at risk: a warmer world and the big chill for urban planners’ bij. Het colloquium besteedde aandacht aan de effecten van klimaatverandering op de zeespiegel en de gevolgen van zeespiegelrijzing voor de steden in kustgebieden (foto: Cecilia Österberg, Exray Foto/SIWI).
In Stockholm werden de meest recente modelresultaten van het Intergouvernmental Panel for Climate Change (IPCC) gepresenteerd, gevolgd door de implicaties voor het waterbeheer. Renske Peters, directeur Water van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, vertelde tijdens de sessie over water en klimaat hoe de Nederlandse delta zich voorbereidt op de toekomst. Andere sprekers deelden de mening dat water en klimaat geen onderwerpen voor de toekomst zijn, maar problemen van gisteren en vandaag. Veel steun was er voor flexibel waterbeheer als noodzaak voor aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering. Risico- en kosten-batenanalyses kunnen bijdragen aan bescherming en een meer evenwichtige verdeling van water. Een klassiek axioma kwam naar voren: ‘Failing to plan is planning to fail’. De planning dient bij voorkeur ook sectoraal te gebeuren, omdat er geen oplossing voor alles in één keer is. Meer kennisuitwisseling en capaciteitsopbouw zijn hierbij een voorwaarde. ‘Water, Climate, Risk and Adaptation’, een nieuwe publicatie van het CPWC, kwam duidelijk als geroepen. Ook veel aandacht kreeg het nieuwe onderzoekscentrum van het programma. Het thema
Renske Peters, directeur Water van Verkeer en Waterstaat, vertelde tijdens de sessie over water en klimaat hoe de Nederlandse delta zich voorbereidt op de toekomst.
klimaat kwam terug in de nieuwe ‘Policy brief climate change adaptation and integrated water resources management’ van het Global Water Partnership. In de wandelgangen en tijdens meerdere sessies vonden voorbereidingen plaats voor het vijfde World Water Forum, dat in 2009 in Istanbul plaatsvindt. Turkije was dan ook breed vertegenwoordigd. Water en klimaat vormden het hoofdthema voor het politieke proces en hiermee ook voor de beleidsdragers die straks naar Istanbul zullen afreizen. De voorbereidingen hiervoor zijn reeds in volle gang. Minder aandacht bestond voor de EXPO 2008 in het Spaanse Zaragoza, die in het teken van water en duurzame ontwikkeling staat. Een grote sessie vond tenslotte plaats over grensoverschrijdend grondwaterbeheer in het Midden-Oosten, mede georganiseerd door UNESCO. Het belang van internationale overeenkomsten over grondwater werd onderstreept. Gezien de huidige praktijk, waarin internationale wetgeving niet altijd als kader wordt gehanteerd, blijven zwakke partijen echter opgescheept met de status-quo, tenzij hun capaciteit voor onderhandeling zich versterkt, bijvoorbeeld middels coalities. In 2008 vindt de World Water Week van 17 tot 23 augustus plaats. Foto’s: SIWI
H2O / 16 - 2007
7
Nederlandse hulp voor waterproblemen in Matagalpa Een delegatie van Waterschap De Dommel, Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden en Lettinga Associates Foundation bezocht begin juli de stad Matagalpa in Nicaragua. Het bezoek vormt het begin van een driejarig samenwerkingsprogramma met Matagalpa, gericht op verbetering van het waterbeheer van het stroomgebied bovenstrooms en het verbeteren van drink- en afvalwatervoorzieningen van een aantal dorpen en koffieplantages rond de stad.
M
atagalpa, in het bergachtige noorden van Nicaragua, ligt in een kwetsbaar stroomgebied. Hier ontspringen twee rivieren: de Río Molino Norte en de Río San Francisco. De watersituatie in het gebied is complex; de rivieren voeren steeds minder water af, ontbossing zorgt voor erosie en door de sterke bevolkingsgroei (ongeveer vijf procent per jaar) groeit de waterbehoefte. De druk op de beschikbare waterbronnen is hierdoor erg groot. Bovenstrooms zijn veel agrarische activiteiten, waarvan de koffieteelt de voornaamste is. Tijdens het koffieplukseizoen is sprake van een aanzienlijke vervuiling van de rivieren door afvalwater. Verontreiniging vindt ook plaats vanuit de veehouderijen. Bovendien is sprake van lozingen van ongezuiverd huishoudelijk afvalwater door de bevolking op het platteland. Matagalpa is een middelgrote stad met momenteel een bevolking van circa 120.000 inwoners. De stad is voor 40 procent van haar drinkwatervoorziening afhankelijk van Río Molino Norte. Río San Fransisco vormt geen bron van drinkwater, omdat deze rivier te zwaar verontreinigd is en in de droge tijd te weinig water voert. Het belangrijkste deel van het tapwater is daarom afkomstig van grondwaterwinningen benedenstrooms de stad. Het water wordt opgepompt over een hoogteverschil van 200 tot 300 meter over een afstand van zo’n 23 kilometer. Dit kost veel energie en heeft ertoe geleid dat Matagalpa één van de hoogste drinkwatertarieven van Nicaragua heeft. De grondwaterwinning is ook eindig en zal om redenen van kwantiteit én kwaliteit naar verwachting over ongeveer tien jaar moeten stoppen. Op langere termijn moet daarom gezocht
worden naar alternatieve bronnen voor de drinkwatervoorziening. Het milieubureau van de gemeente Matagalpa is verantwoordelijk voor de bescherming van het stroomgebied en het beheer van de waterbronnen. Het bureau werkt daarbij samen met de belanghebbenden uit het stroomgebied, zoals de watercomité’s uit de verschillende dorpen, associaties van koffieboeren en landbouwers en het lokale (drink- en afval) waterbedrijf AMAT.
Lettinga Associates Foundation (LeAF) en Waterschap De Dommel zijn, in samenwerking met Aqua for All, in 2005 een samenwerking begonnen met de gemeente Matagalpa. Hierbij is onder andere gewerkt aan een experimenteel systeem voor zuivering van koffieafvalwater (de ‘Waterharmonica’). Daarnaast is in september 2006 een tweedaagse participatieve bijeenkomst gehouden om de problemen in het stroomgebied in kaart te brengen. Uit deze workshop, waaraan 50 personen van verschillende organisaties deelnamen, kwamen de volgende prioriteiten voor het stroomgebied rond Matagalpa naar voren:
ontbrekende drinkwater- en sanitaire voorzieningen in het bovenstroomse landelijke gebied; ongezuiverde lozingen van agrarisch afvalwater (in het bijzonder de koffieteelt) en bestrijdingsmiddelen op beide rivieren en de consequenties ervan voor de kwaliteit van het rivierwater en de hieraan gekoppelde drinkwaterwinning van Matagalpa;
H2O / 16 - 2007
gebrekkige afstemming van landgebruik en ruimtelijke ordening om te komen tot een duurzaam stroomgebiedsbeheer.
Vervolgens is met lokale deskundigen gezocht naar mogelijkheden om vanuit Nederland op een efficiënte wijze bij te dragen aan de genoemde problemen. Dit heeft geleid tot een driejarig samenwerkingsprogramma met de volgende drie doelstellingen:
Samenwerking
Ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst met de burgemeester van Matagalpa (tweede van links).
8
Het aanleggen of verbeteren van de drinkwater- en sanitaire voorzieningen in vijf dorpen in het bovenstroomse gebied en één buitenwijk van Matagalpa. Hiermee krijgen 2400 mensen toegang tot een drinkwatersysteem en 5500 mensen toegang tot sanitaire voorzieningen; Het aanpakken van agrarische lozingen. Het programma beoogt minimaal zes kleinschalige zuiveringsinstallaties bij koffieplantages te installeren; Het ondersteunen van de gemeente Matagalpa om te komen tot een stroomgebiedsbeheerplan. Hiervan zijn het opzetten van een monitoringsprogramma en het ontwikkelen van een visie voor de lange termijn belangrijke onderdelen.
Het Nederlandse consortium en de Nicaraguanen willen met de realisatie van de bovengenoemde voorbeeldprojecten en veel aandacht voor capaciteitsopbouw bij de lokale waterpartijen komen tot goed georganiseerd stroomgebiedsbeheer en een betere waterkwaliteit van de rivieren. Het programma moet stimulerend werken en nadrukkelijk een beroep doen op de eigen verantwoordelijk van inwoners en producenten. Het accent van het programma
verslag
Overleg met de bewoners van één van de dorpen over hun wensen ten aanzien van drinkwater- en sanitaire voorzieningen.
ligt op het stroomgebied van de Río San Francisco en beoogt de waterkwaliteit van deze rivier dusdanig te verbeteren dat deze rivier op den duur benut kan worden voor de drinkwatervoorziening van Matagalpa. Hierdoor kan de afhankelijkheid van de benedenstroomse grondwaterleverantie verminderd worden en de groeiende watervraag door de groeiende bevolking opgevangen worden. Begin dit jaar is het Nederlands consortium uitgebreid met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.
Inhoud en resultaten van de missie Op 1 juli is het programma begonnen. De beide waterschappen, LeAF en de gemeente Matagalpa dragen bij door de inzet van uren. Aqua for All en de Stichting NWB-fonds financieren het programma met ongeveer een half miljoen euro. Begin juli bezocht een
delegatie van zes personen Matagalpa om een begin te maken met het project. Tijdens het bezoek is een samenwerkingsovereenkomst met de gemeente gesloten en zijn voorbereidingen getroffen voor een snelle start van de uitvoering. Tijdens de missie is gesproken met de bewoners en watercomités van de vijf dorpen in het bovenstroomse gebied en van de buitenwijk van Matagalpa waar drink- en afvalwatervoorzieningen verbeterd zullen worden. Voor de drinkwatervoorziening waren door ALMAT en bewoners van te voren de waterbronnen geïnventariseerd. Samen met bewoners heeft het projectteam enkele van deze bronnen bezocht. In twee dorpen zijn de projecten samen met de bewoners verder geconcretiseerd. Gesproken is over het type drinkwatervoorzieningssysteem dat mogelijk zou kunnen zijn en over de
Het water van de rivier wordt bovenstrooms gebruikt voor het wassen van kleren.
Overleg met de eigenaar van een koffieplantage over de mogelijkheden voor aanleg van een waterzuiveringssysteem op zijn bedrijf.
gewenste sanitaire voorzieningen. Daarnaast is gesproken over de mogelijke eigen bijdrage in het project. Technici van een Nicaraguaans opleidingsinstituut voor watervoorzieningen gaan de komende maanden de systemen ontwerpen en kostencalculaties maken. Daarnaast gaat een student van de Hogeschool Zeeland de mogelijkheden voor sanitaire voorzieningen (latrines, septic tanks en ecosan toiletten) in kaart brengen en de kosten bepalen. Voor de monitoring van het stroomgebied is een begin gemaakt met het inventariseren van wat er aan informatie over kwantiteit en kwaliteit van de aanwezige waterbronnen beschikbaar is. Verder is geïnventariseerd welke andere instituten informatie zouden kunnen hebben die relevant is voor het opzetten van een eenvoudig en efficiënt monitoringssysteem. Daarnaast zijn tijdens de missie bezoeken gebracht aan verschillende koffieplantages en is gesproken met de eigenaars. De meeste eigenaars toonden zich enthousiast om deel te nemen in een demonstratieproject voor een zuiveringssysteem en toonden de bereidheid hierin ook zelf te willen investeren. Op basis van de grootte en ligging is één bedrijf geselecteerd waar een eerste systeem gebouwd zal gaan worden. Bij de andere bedrijven zullen nadien op grotere schaal systemen worden ingevoerd. De komende maanden zal zowel in Nicaragua als in Nederland verder gewerkt worden aan de uitwerking van het programma. Daarnaast zal begin oktober een kleinere delegatie naar Matagalpa gaan. Adriaan Mels, Lucas Seghezzo en Joost Jacobi (LeAF) Louis Bijlmakers en Jacco de Hoog (Waterschap De Dommel) Michiel Anten (Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden)
H2O / 16 - 2007
9
ALICE BOUMAN EN MARGARETHA BAKKER VAN WOMEN FOR WATER, WATER FOR WOMEN PARTNERSHIP:
“Het water is een basisprobleem, vooral voor vrouwen” De wereldwaterproblematiek; velen in ons land zijn ermee bezig: kroonprins Willem-Alexander als voorzitter van de Adviesraad voor Water en Sanitatie van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Waterleidingmaatschappij Drenthe, Vitens-Evides, PWN, Duintwaterbedrijf Zuid-Holland, Waternet, Aquanet, Aqua for All, Degis, NWP. Deze opsomming is zeker niet volledig. Tijdens de ontmoeting met de Wereldbank op 5 juni jl. in Amsterdam (zie H2O nr. 13 voor een impressie) werd een vraag gesteld door ir. Margaretha Bakker, coördinator bij Women for Water, Water for Women Partnership (WfWfw). H2O had een gesprek met haar en met drs. Alice Bouman-Dentener, voorzitter van het Steering Committee van WfWfW in hun kantoor aan de Benoordenhoutseweg in Den Haag, het pand waarin ook de Nederlandse Vrouwen Raad gevestigd is.
de diepte. Ze werken aan de basis, ze zijn internationaal georganiseerd, ze houden zich met vele projecten bezig en ze hebben een enorm netwerk. Hoofddoelen van de bij Women for Water aangesloten organisaties zijn het bestrijden van de armoede en het bevorderen van duurzame ontwikkeling.”
Waar zit de verbinding met water? “Duurzame ontwikkeling houdt veel meer in dan alleen de zorg voor het milieu. Die gaat ook over de gezondheid van mensen. Het verzorgen van de vele aidspatiënten in Afrika is een enorme belasting voor de vrouwen, want deze patiënten hebben veel water nodig en dat moet vaak van ver gehaald worden.” “Op het Wereld Water Forum in Den Haag in 2000 werd de visie op het waterbeleid in de 21e eeuw gepresenteerd. Daarbij bleek dat bij de voorbereiding van die visie de helft van de wereldbevolking, de vrouwen, niet om een mening gevraagd was. Onder de vele honderden mensen die die visie hadden opgesteld, waren welgeteld twee vrouwen. Dat vonden wij absurd. De NVR had vanwege dat Wereld Water Forum een programma Water opgezet. Om vanuit de doelstelling van de duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding te kijken naar de voorstellen. We merkten ook dat er helemaal geen aandacht besteed was aan de genderdimensie.”
Wat is de genderdimensie?
Wat is het Women for Water Partnership? “Wij zijn opgericht als reactie op de uitkomsten van de wereldconferentie voor duurzame ontwikkeling in 2002 in Johannesburg. Die bijeenkomst was een vervolg op de grote conferentie in 1992 in Rio de Janeiro. Daar zijn de eerste afspraken gemaakt over wat de regeringen op het gebied van duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding wilden bereiken. Elke vijf jaar zou bekeken worden hoe ver men gevorderd was. Tijdens die top in Johannesburg, na tien jaar dus, was de conclusie dat het niet opschiet. De problematiek wordt niet opgelost; er zijn weliswaar uitgebreide programma’s voor implementatie opgesteld, maar met de realisatie hiervan wil het nog niet zo vlotten. Behoefte bestaat aan nieuw elan. Wij als vrouwenorganisaties hebben toen het initiatief genomen tot oprichting
10
H2O / 16 - 2007
van een aandeelhouderspartnerschap, geregistreerd bij de Verenigde Naties.”
Wat bedoelen jullie met: “wij als vrouwenorganisaties”? “We kennen in vele landen een breed scala van vrouwenorganisaties. Om met Nederland te beginnen: de algemeen bekende als de Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen en de Bond van Plattelandsvrouwen, maar ook de feministische verbanden. Daarnaast bestaan veel beroepsgebonden organisaties, zoals die van vrouwelijke artsen, vrouwelijke apothekers en vrouwelijke ingenieurs uit Wageningen. Het zijn allemaal organisaties van vrouwen die zich als vrijwilligers ergens voor inzetten vanuit een maatschappelijke betrokkenheid. Ze hebben, net als wij, hooguit een klein apparaat dat betaald wordt. Maar ze dekken een groot veld af, zowel in de breedte als in
“Gender is de sociaal-culturele invulling van iets vanuit het man- danwel het vrouw-zijn. Mannen en vrouwen zijn verschillend, hebben verschillende posities en rollen in de maatschappij en dat heeft consequenties. Mannen zitten bijvoorbeeld meer in de besluitvormende organen. Vrouwen hebben meer te maken met de dagelijkse praktijk, de zorg voor de kinderen, het schoonmaken van het huis en het verzorgen van zieken. Zeker in de ontwikkelingslanden hebben mannen en vrouwen op een heel andere manier met water te maken. In Nederland speelt dat minder een rol, omdat de technische infrastructuur beter is. Het water komt in huis uit de kraan. Maar ook bij ons letten vrouwen vaak op andere aspecten in het omgaan met water. “ “Onze boodschap is: maak gebruik van de maatschappelijke kracht van vrouwen, schakel ze in. Een oplossing moet vraaggestuurd zijn, niet aanbodgestuurd. Die oplossing vinden is een langdurig proces dat maatwerk vraagt en onderzoek hoe het beheer van voorzieningen blijvend goed geregeld kan worden. Iets neerzetten zonder goed te bekijken of het in de gegeven sociaal-culturele context werkt, noemen wij ‘quick and dirty’. Onze benadering levert duurzame voorzieningen.”
Kunnen jullie een voorbeeld noemen? “Er bestaan talloze voorbeelden van wat misgaat, bijvoorbeeld bij de wijze waarop
interview
donorgelden besteed worden. In Bangladesh waren met veel donorgeld Ecosan-toiletten in de armste wijken geplaatst. Om de één of andere reden werkte dat niet. Men ging toen een andere bestemming voor de toiletten zoeken in plaats van te onderzoeken waarom ze bij die allerarmsten niet functioneerden. Die bleven toen met hun probleem zitten.” “In Odessa was na Tsjernobyl een beweging van zwangere vrouwen ontstaan, die actief de problematiek van de watervoorziening aan de orde stelde. Eén van de punten was dat de mensen hoge rekeningen kregen voor water dat hen vanwege de grote lekverliezen nooit bereikt had. Ze plaatsten zelf watermeters in de huizen en vroegen om herstel van het waterleidingnet. De Wereldbank pakte die vraag op, schreef een tender uit die door één van de Franse bedrijven gewonnen werd. De waterleiding kwam er, maar toen was het water helemáál niet meer te betalen. Op organisatieniveau was het probleem opgelost, maar voor de vrouwen was er niets veranderd. De rekeningen bleven onbetaalbaar. Na het forum in Den Haag zijn wij begonnen om de krachten van vrouwenorganisaties in te zetten en te bundelen. Water is een basisproblematiek. Als je activiteiten wilt ontwikkelen die beklijven, loopt dat altijd via de vrouwen. Die weten waar het om gaat. Als je hen erbij betrekt, heb je te maken met betrokken burgers.”
Hoe is dat verlopen? “In 2000 is een eerste samenwerking tot stand gekomen; in 2003 een verdere uitbreiding. In 2004 zijn we als samenwerkingsverband van toen negen internationale vrouwenorganisaties erkend door de VN. In 2005 hebben we geld aangevraagd bij Buitenlandse Zaken om werkconferenties te organiseren en het partnerschap vorm te geven. Wij bouwen een nul-fase in als er een probleem is. We starten daarin een proces, waarin we met alle betrokkenen gaan kijken wat het probleem nu echt is, hoe je verantwoordelijkheden voor een blijvende oplossing kunt creëren. In zo’n fase halen we iedereen erbij die nodig is: de lokale autoriteiten, het waterbedrijf, leveranciers van producten, ontwerpers, banken en de belanghebbenden.” “In Roemenië waren vrouwenorganisaties op het platteland bezig met gezondheid en water vanwege de ‘blue baby desease’. Nitraten en zware metalen vervuilen de putten waaruit de mensen hun drinkwater halen. Daar wonen miljoenen mensen op het platteland, allemaal verspreid. Ze bleken hun putten voornamelijk zelf te vervuilen door de manier waarop ze met hun afvalwater omgingen. De oplossing van de vrouwen was het installeren van ecotoiletten: toiletten waar niet met waterspoeling wordt gewerkt. Dat zijn niet de ouderwetse poepdozen die wij hier ook nog wel van vroeger kennen, maar moderne toiletten waarin urine en
ontlasting gescheiden worden. Ze zijn bijvoorbeeld heel succesvol in Zimbabwe. De ontlasting wordt met as, die de mensen genoeg in voorraad hebben, afgedekt en composteert dan snel. Beide restproducten worden in de landbouw gebruikt zonder de eigen waterput nog langer te beïnvloeden. Elke boerenfamilie krijgt zijn eigen toiletunit, voor scholen e.d. zijn er gezamenlijke units. Het is kleinschalig, maar wel grootschalige kleinschaligheid. De resultaten zijn er al. Het drinkwater in Zimbabwe vervuilt niet meer, er zijn minder ziektes, de gezondheidstoestand van de mensen wordt beter.”
het werk voor Women of Water doe ik als vrijwilliger, op persoonlijke titel en in mijn eigen tijd.” Margaretha Bakker: “Ik werk als coördinator, een halve week, de andere helft ben ik beleidsmedewerker bij de NVR. Het secretariaat telt verder nog een medewerker en een projectleider, beide ook deeltijdfuncties. Wij worden betaald via Buitenlandse Zaken. Onze omzet is ongeveer acht ton op jaarbasis, waarvan het grootste deel wordt besteed aan projecten. Wij zijn een kleine schakel in een grootschalige kleinschaligheid, maar wel een essentiële.”
Wat is jullie benadering?
Wat is jullie achtergrond?
“Wij ondersteunen vrouwenorganisaties die zich richten op de armste van de armen, meestal op het platteland. Wij ontwikkelen geen projecten in de technische zin. Wij gebruiken onze netwerken om mensen, vooral vrouwen, zich bewust te laten worden van de basisproblematiek die water heel vaak is. En dan komen de samenhangen aan de orde, met het telen van groenten, ziektes, de ontwikkeling van bedrijfjes, maar ook de vraag wie het water verdeelt en hoe het verdeeld wordt, wat de prijs moet zijn en waar het geld blijft? Wij helpen dan bij de verdere uitwerking, het benaderen van donoren, het opzetten van een beheersorganisatie, etc. Daarbij werken we onder meer samen met Aqua for All.”
Margaretha Bakker: “Ik ben in 1971 geboren in Broek op Langedijk, heb in Wageningen Ontwikkelingsstudies gedaan, een studierichting vooral gericht op economie en voorlichtingskunde. Ik ben in 1995 afgestudeerd en heb van 1997 tot 1999 in Sri Lanka
“Wij steunen de armsten van de armen”
Hoe groot is de organisatie? “WfWfW is een samenwerkingsverband van 17 organisaties uit Armenië, Oekraïne, Usbekistan, Roemenië, Bulgarije, Suriname, Colombia, Tanzania, Oeganda, Zuid-Afrika en Sri Lanka. Ook organisaties als Business and Professional Women International en Women in Europe for a Common Future zijn lid. Onze kracht is ons netwerk en onze werkwijze. Verder kunnen we helpen bij het voorbereiden van projecten, het organiseren van werkconferenties, het opzetten van de meest basale communicatie-infrastructuur, het zoeken van donoren voor een verdere aanpak, het inschakelen van goede partners of adviseurs en het vinden van de juiste financier. Door ons netwerk kunnen we organisaties met elkaar in contact brengen. Fluoride in drinkwater bleek zowel op Sri Lanka als in Oekraïne een probleem; de ervaringen die men op Sri Lanka met de tsunami had opgedaan, waren in Suriname bij de grote overstromingen daar te gebruiken.”
Wat is jullie eigen aandeel? Alice Bouman: “Ik ben voorzitter van het bestuur van WfWfW, dat nu nog uit vijf, maar binnenkort uit zeven leden zal bestaan. Beroepsmatig ben ik algemeen secretaris van de Nederlandse Vrouwen Raad, maar
onderzoek verricht voor het International Watermanagement Institute. Van 1999 tot 2002 heb ik in Zambia voor de FAO gewerkt als coördinator van het project Gender Irrigation and Household Food Security. “ Alice Bouman: “Ik ben in 1954 geboren in Oberhausen, ben in 1980 afgestudeerd in Utrecht als bioloog, eigenlijk als etholoog, op een studie over het sociale gedrag van wolven. In Peru was ik zoölogisch directeur in Lima. Verder was ik daar gastdocent aan verschillende universiteiten. In Egypte ben ik als coördinator duurzame ontwikkeling verbonden geweest aan Cedare, een VN-instituut in Cairo voor de ontwikkeling van een Arabische regio. In 1996 ben ik teruggekomen naar Nederland. In 1998 ben ik een jaar de Nederlandse vrouwenvertegenwoordiger bij de Algemene Vergadering van de VN geweest, in 2002 was ik lid van de regeringsdelegatie op de top voor duurzame ontwikkeling in Johannesburg en in 2003 ben ik algemeen-secretaris van de NVR geworden.” “Het bijzondere van dit werk is dat wij ons niet bezighouden met de grote aantallen uit de millenniumdoelstellingen van de Verenigde Naties op watergebied voor het jaar 2015. Die zijn natuurlijk ook belangrijk, maar wij benaderen met maatschappelijk geëngageerde vrouwen de problemen van de werkvloer anders. Wij gaan niet primair voor een technische oplossing, maar voor sociale ontwikkeling. Iemand zei eens over ons: ‘You do great things with little money’.” Maarten Gast
H2O / 16 - 2007
11
Hoe bepaal je de waarde van natuur? Natuur is van grote waarde, dat staat buiten kijf. Natuur levert schone lucht en water op en producten als vis, biomassa en hout. Bovendien herbergt de natuur zeldzame en bedreigde soorten en worden mensen gelukkig van natuur. De waarde van natuur kan op dit moment echter niet op een wetenschappelijk verantwoorde manier in geld worden uitgedrukt. Wel is het mogelijk een objectief systeem van biodiversiteitspunten te ontwikkelen, waarmee natuurgebieden kunnen worden beoordeeld. Een dergelijk systeem biedt ondersteuning bij het natuurbeheer, bijvoorbeeld bij het afstemmen van het waterbeheer op de natuur. baten: voor de soorten zelf produceert het natuurterrein de juiste leefomstandigheden, een vorm van baten die niet door een persoon of gemeenschap wordt geïnd, maar door de planten en dieren. Op deze manier echter, wordt het begrip ‘baat’ op een filosofische manier uitgehold. In het spraakgebruik spreken we niet over ‘biodiversiteitbaten’, net zoals we het niet hebben over de ‘baten van schone lucht’. Schone lucht is een heel groot goed, zodanig zelfs dat we spreken van een voorwaarde. Er lijkt sprake van een hiërarchie te zijn: baten hebben betrekking op exploiteerbare zaken, waarden op zaken van groot belang en voorwaarden op zaken van levensbelang. Met het klimmen in deze hiërarchie dalen de monetaire baten, zodat waarden in een volkomen vrije markt ten onder dreigen te gaan aan exploitatie voor financieel gewin. Lucebert dichtte al: “alles van waarde is weerloos .... wordt van aanraakbaarheid rijk ... en aan alles gelijk”. Echt duizendguldenkruid, een waardevolle plantensoort.
W
aarom moet de natuur gewaardeerd worden? In Nederland is natuur inmiddels een schaars goed, waaraan de bevolking veel belang hecht. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het grote aantal leden van natuurorganisaties: ruim vier miljoen. Op Europees niveau kreeg natuurbehoud en -ontwikkeling een enorme impuls door de invoering van de Habitatrichtlijn. De druk op de beschikbare ruimte in Nederland is echter zeer groot, bijvoorbeeld voor landbouw, stedelijke ontwikkeling en recreatie. Daardoor leggen planten en dieren het vaak af tegen activiteiten die op korte termijn harde euro’s opleveren. Dat komt ten dele doordat onvoldoende duidelijk is welke waarden de natuur vertegenwoordigt. Een methode waarmee natuurwaarden in getallen worden uitgedrukt, zou dit euvel kunnen verhelpen. De laatste jaren is vooral het in geld uitdrukken van natuurwaarden in zwang geraakt. Het gevolg hiervan is dat nu ook discussies ontstaan over de vraag of geen geld moet worden betaald door de gebruikers van natuur of door diegenen die schade aan natuur veroorzaken (denk aan verdroging). Recreatie- en horecabedrijven hebben mogelijk voordeel van investeringen door natuurbeherende instanties. Drink-
12
H2O / 16 - 2007
waterbedrijven hebben mogelijk voordeel, omdat ze schoon grondwater onder de bossen oppompen en daardoor op zuiveringskosten besparen. Via een uitgebreide literatuurstudie hebben we verschillende monetaire waarderingsmethoden onderzocht en tevens gekeken of natuur niet op een andere manier dan in geld is te waarderen9).
Waarden, baten en voorwaarden In de onderzochte literatuur worden de begrippen ‘waarden’ en ‘baten’ gebruikt alsof het synoniemen zijn. Misschien logisch, want iets dat waardevol is brengt vaak hoge baten voort of het wordt waardevol gevonden juist wegens die hoge baten. Voor natuurgebieden gaat deze regel echter niet op. Een natuurterrein met een lage biodiversiteitwaarde brengt hoge financiële baten op, wanneer het wordt geëxploiteerd met ruiterpaden, pannekoekenhuisjes, ijscoboeren en pretparken. Een natuurterrein met een hoge biodiversiteitwaarde brengt weinig baten op wanneer het wegens zijn kwetsbaarheid niet is opengesteld voor het publiek. De enige baat is het tevreden gevoel bij het publiek dat daar soorten worden beschermd. Ook zou men met enige goede wil nog kunnen spreken van intrinsieke
Gebieden met een hoge biodiversiteitwaarde leveren vaak weinig financiële baten op en toch heeft de mensheid de behoefte ze te beschermen, simpelweg wegens hun hoge waarde. Vandaar dat het onderscheid tussen baten en waarden zinvol is in natuurwaarderingstudies.
Natuurbaten in euro’s De afgelopen tijd zijn diverse rapporten, brochures en krantenartikelen verschenen waarin wordt betoogd dat de natuur een grote monetaire waarde vertegenwoordigt. In feite gaat het in deze studies niet om de waarde van natuur, maar om de baten: hoeveel geld krijgt de gemeenschap terug voor het in stand houden van orchideeën, vogels en moerassen? Volgens recente studies valt flink geld aan de natuur te verdienen. Zo berekende ECORYS-NEI dat de financiële baten van de natuur in Nederland tussen 12,9 en 21 miljard euro bedragen, ofwel 3,2 tot 5,2 procent van het Bruto Nationaal Product2). Per hectare land is dat 3.700 tot 6.000 euro per jaar. En in opdracht van het ministerie van LNV berekende het Instituut Voor Milieuvraagstukken onlangs de financiële baten van Natura-2000 gebieden: die zouden 4.000 euro per hectare per jaar bedragen6). Met een oppervlakte van 1,1 miljoen hectare is dit een
opinie verontreinigde winning als referentie te kiezen en bij kustbeveiliging een ondergelopen laag Nederland. Ten tweede wordt bij de vermeden kosten voor waterzuivering voorbijgegaan aan het principe dat de vervuiler hoort te betalen en niet degene die last ondervindt van de vervuiling. Ten slotte een ander fundamenteel bezwaar: als vermeden kosten mogen worden opgevoerd als baten, is er geen enkele principiële reden waarom misgelopen baten niet zouden mogen worden opgevoerd als kosten. Dus: als een batenpost van de Veluwe de vermeden kosten voor drinkwater is, dan is een kostenpost van dit natuurgebied dat inkomsten en belastinggeld worden gemist omdat er geen huizen en bedrijventerreinen mogen worden gebouwd. Het opvoeren van vermeden kosten als baten wordt gelukkig nergens anders in de maatschappij toegepast en er is geen enkele reden waarom dat voor natuur wel zou mogen; Afb. 1: Waardering van de vegetatie in de provincie Utrecht op basis van vijf criteria: nationale zeldzaamheid, internationale zeldzaamheid, soortenrijkdom en rijkdom aan ecosystemen8).
Biodiversiteitswaarde 100
blauwgrasland 80
60
40
dotterbloemhooiland 20
0 0
200
400
600
800
1000
Kosten (euro/jr)
van natuur opgeschroefd. Productie van hout wordt bijvoorbeeld als een natuurbaat gezien2),3),6). De meeste bomen in Nederland zijn echter aangeplant, vaak op bodems die daarvoor niet geschikt zijn en vaak betreft het exoten. Productiebossen in Nederland behoren tot de soortenarmste ecosystemen van Nederland en vanuit het oogpunt van natuurbehoud en biodiversiteit zouden ze beter gekapt kunnen worden. In een andere studie worden zelfs de baten van de Keukenhof opgevoerd7); Vermeden kosten zijn geen baten. Ten tweede worden, onzes inziens ten onrechte, vermeden kosten als baten opgevoerd. Dat doet men door de situatie mét natuur te vergelijken met een referentie zonder natuur. Zo kan berekend worden dat de winning van grondwater onder natuur winst oplevert, omdat bij een winning in een vervuild gebied kosten voor de zuivering van water hadden moeten worden gemaakt. Volgens een recente studie besparen drinkwaterbedrijven op deze wijze 93 miljoen euro per jaar1). In een andere studie worden de baten van de duinen door bescherming tegen overstromingen becijferd op meer dan één miljard euro per jaar2). Dat komt zo: als Nederland geen duinen had, hadden we 110 kilometer zeedijk moeten aanleggen. De kosten daarvan worden geschat op elf miljard euro. Met een looptijd van 80 jaar en een discontovoet van vier procent komt dit overeen met een jaarlijkse baat van 440 miljoen euro. Die zeedijk moet ook onderhouden worden, wat jaarlijks 660 miljoen euro kost. Van de andere kant zijn aan de duinen de kosten van zandsuppletie verbonden: 40 miljoen euro per jaar. Ergo: de Nederlandse kustduinen leveren aan veiligheid een jaarlijkse baat op van 440 + 660 - 40 = 1.060 miljoen euro. We hebben meerdere bedenkingen bij dit soort berekeningen. Ten eerste is de keuze van de referentie volkomen willekeurig. Bij waterzuivering bijvoorbeeld kan men de baten opschroeven door een ernstig
Afb. 2: Het in punten uitdrukken van de waarde van natuur kan een hulpmiddel zijn bij kosteneffectiviteitsstudies. In de grafiek zijn de kosten van vernattingsmaatregelen (vooral derving van landbouwopbrengsten) uitgezet tegen de toename in de biodiversiteitswaarde van drie typen ecosystemen. In deze casestudie levert een investering in blauwgrasland de meeste biodiversiteitswinst op4).
jaarlijkse bruto bijdrage aan de welvaart in Nederland van 4,5 miljard euro. Volgens deze publicaties lijkt natuur in financieel opzicht dus enorm profijtelijk te zijn. Dat alleen al zou een drijfveer moeten zijn om snel te beginnen met uitbreiding van de Ecologische Hoofdstructuur en ook elders op grote schaal natuur aan te leggen. Hoe sympathiek we de bedoeling achter dit soort studies ook vinden, voor de achterliggende berekeningswijzen kunnen we meestal weinig waardering opbrengen. De vier belangrijkste kritiekpunten lichten we hier uit (voor meer informatie verwijzen we naar onze literatuurstudie9)): Het begrip ‘natuur’ uitgehold. Ten eerste wordt in geen van de studies het begrip ‘natuur’ afgebakend en in enkele studies worden natuur en landschap samengevoegd. Door zo ruimhartig met begrippen om te gaan, worden de baten
Wie int de baten? In enkele studies staan in één overzicht de baten die door verschillende partijen worden geïnd1),2),3),6). In een vorig jaar verschenen studie naar de baten van het Vechtplassengebied stonden in één overzicht de baten voor ondernemers (extra omzet door aanwezigheid natuur), de baten voor de gemeentelijke overheid (toeristenbelasting, forensenbelasting, haven- en kadegelden, extra OZB) en de baten voor de rijksoverheid (overdrachtsbelasting)1). Extra OZB komt ten goede aan de gemeente, maar het wordt vreemd als in eenzelfde overzicht dan tevens de natuurgerelateerde extra omzet van bedrijven staat. Voor die bedrijven (en de huiseigenaren!) is de OZB namelijk een kostenpost. Voor het Rijk betekent een hoge huizenprijs extra uitgaven in verband met de hypotheekaftrek: een last dus. Deze last overtreft zelfs de OZB, dus is er, voor de overheid, sprake van een netto-kostenpost5);
Baten vloeien weg. Natuurgerelateerde baten uit het toerisme en bedrijven gaan grotendeels ten koste van baten elders. Het budget en de tijdsbesteding van mensen om te recreëren zijn immers niet ongelimiteerd. Als er meer pannekoeken worden gegeten op de Veluwe, gaat dat gedeeltelijk ten koste van de horecaconsumptie in Amsterdam. Het is onjuist om al die extra baten aan de natuur toe te kennen. Een gemeente int OZB om haar taken te kunnen vervullen en die uitgaven stijgen niet evenredig met de huizenprijs. Met andere woorden, als de gemeente een woonwijk in het groen aanlegt waar, door dat groen, de OZB relatief hoog is, komt die natuurgerelateerde extra OZB niet geheel ten goede aan het onderhoud van gemeentewegen en parken, aan culturele voorzieningen en aan andere gemeentelijke uitgaven. De relatief dure huizen zullen ervoor zorgen dat elders in de gemeente de OZB lager is.
Conclusie
Al met al zijn wij van mening dat op dit moment een betrouwbare, reproduceerbare methode voor het monetariseren van
H2O / 16 - 2007
13
de baten van natuur niet beschikbaar is. De spraakmakende publicaties over de monetaire baten van natuur presenteren onzes inziens te hoge bedragen. Onderzoek van Jongeneel en anderen5) geeft aan dat harde kentallen om de natuurbaten te kunnen monetatiseren, vaak ontbreken. En voor de enkele natuurgebieden waarover dan wel voldoende kentallen bestaat, blijkt dat de kosten de baten overtreffen. Daar hoeven we niet rouwig om te zijn, want de natuur is het waard om geld aan te spenderen. Terecht zei voormalig minister Veerman toen hij vorig jaar december het boekje ‘Geld als water. Over Europese richtlijnen, water en regionale economie’1) in ontvangst nam: “Zorg, liefde, schoonheid en natuur zijn zachte waarden die er werkelijk toe doen. Kosten daarvan doen er eigenlijk niet toe”.
Natuurwaarden in biodiversiteitspunten Een belangrijke reden waarom natuurgebieden worden beschermd, zijn niet de monetaire baten, maar de waarden die de natuur vertegenwoordigt. Die waarden hangen nauw samen met het herbergen van biodiversiteit. Gebieden met een hoge biodiversiteitwaarde hebben vaak ook een hoge belevingswaarde. Ze leveren vaak weinig monetaire baten op en toch heeft de overheid de taak ze te beschermen via regelgeving (onder andere de Habitatrichtlijn), simpelweg wegens hun hoge waarde. Of deze waarde
ooit op een verantwoorde manier in geld is uit te drukken, betwijfelen we. Bovendien is de investering die de maatschappij wil doen voor het behoud van natuur, een kwestie die aan de politiek en natuurorganisaties moet worden overgelaten, gelijk de investeringen van de maatschappij in behoud en ontwikkeling van onze cultuur. We menen dat het wel mogelijk is het criterium ‘biodiversiteit’ op een wetenschappelijk verantwoorde wijze te waarderen op een niet-monetaire schaal van biodiversiteitpunten. De waardering kan worden ontleend aan kwantificeerbare grootheden als soortenrijkdom, zeldzaamheid, aantal bedreigde soorten en rijkdom aan levensgemeenschappen. Naar deze wijze van waardering is al veel onderzoek gedaan (zie afbeelding 1) en het wordt nu tijd de resultaten van dit onderzoek verder uit te werken en vervolgens in te bouwen in een geautomatiseerd systeem. Een dergelijk systeem kan de terreinbeheerder helpen om bijvoorbeeld het waterbeheer zodanig te organiseren dat in zijn terrein de hoogste natuurwaarden ontstaan (zie afbeelding 2). Ook kan het worden gebruikt bij het afwegen van belangen in de ruimtelijke ordening of bij het prioriteren van grondaankopen voor natuurontwikkeling.
NOTEN 1) Bade T. en O. van der Schroeff (2006). Geld als water. Over Europese richtlijnen, water en regionale economie. Kenniscentrum Triple E. 2) Bade T., E. Bos, H. Koolen, C. Moritz, M. Mulder en P. de Putter (2000). Geldstromen verbonden met natuur, bos en landschap: de Brabantse Biesbosch en de Utrechtse heuvelrug. KPMG/LEI. 3) ECORYS-NEI (2002). De verscholen baten van natuur. 4) Hellegers P. en J. Witte (2002). Towards a simple integrated model for the re-wetting of nature reserves. Ecohydrology & Hydrobiology 2(1-4): pag. 199-218. 5) Jongeneel R., L. Slangen, E. Bos, M. Koning, T. Ponsioen en J. Vader (2005). De effecten van natuurprojecten op de economie: financiële en economische analyse van kosten en baten. Wageningen Universiteit en Research Centrum. 6) Kuik O., L. Brander en M. Schaafsma (2006). Globale batenraming van Natura 2000. Instituut voor Milieuvraagstukken Vrije Universiteit Amsterdam. 7) Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2006). Natuur en landschap op waarde geschat. Wat is de economische waarde van natuur en landschap? IFA Bedrijfsuitgeverij. 8) Witte J. (1998). National water management and the value of nature. PhD-thesis Wageningen Universiteit. 9) Witte J. en A. Meuleman (2006). Waarden en baten en waarden van natuur. Een verkennend onderzoek naar de mogelijkheid tot kwantificeren. BTO-rapport 2006.075. Kiwa Water Research.
Flip Witte en Arthur Meuleman (Kiwa Water Research)
Kanttekeningen bij ‘Geld als water’ In het rapport ‘Geld als water; over Europese richtlijnen, water en regionale economie’ zetten Tom Bade en Olivier van der Schroeff (Triple E) eind vorig jaar in opdracht van Vereniging Natuurmonumenten de baten van investeren in water op een rij. Met deze rapportage weten zij een groot gehoor te vinden met een mooi, literair geschreven, positief verhaal. Aangezien ondergetekenden ook onderzoek verrichten naar kosten en baten van water en natuur, worden we de laatste maanden overspoeld met vragen over het verschil tussen de maatschappelijke kosten-batenanalyse en de methode van Tom Bade. Dit geeft ons aanleiding tot het plaatsen van enkele kritische kanttekeningen.
T
om Bade heeft een nieuwe methode ontwikkeld om de baten van investeringen voor natuur en water te bepalen: het FEBO-model (Financieel Economisch BesluitvormingsOndersteunend). Hij baseert zich daarbij op objectief vast te stellen geldstromen en benadrukt dat deze informatie hard is. Hij geeft aan geen economische analyse te doen, maar een geldstromenanalyse op basis van transacties. In de studie ‘Geld als Water’ passen Bade en Van der Schroeff dit ‘model’ toe op de Vechtplassen en het Volkerak/Zoommeer. Ze benadrukken dat ze uitgaan van harde getallen. Op basis van (ogenschijnlijk) geloofwaardige aannames komen ze tot ongelofelijke rendementen van investeringen in water en groen. We zullen enkele van de door hen gemaakte misrekeningen toelichten. We zijn niet uitputtend in onze reactie. Het doel van hun project is “het op inzichtelijke en overtuigende wijze aantonen welke
14
H2O / 16 - 2007
economische effecten te danken zijn aan duurzaam ingerichte watersystemen (huidig en toekomstig) en hoe de investeringen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zich terugverdienen om daarmee een bijdrage te leveren aan een betere maatschappelijke en bestuurlijke inbedding van beide richtlijnen”. Ze starten hun model met het bepalen van de geldstromen die op dit moment al samenhangen met water. In het hoofdstuk ‘de Vechteconomie’ wordt op een rijtje gezet welk deel van de economie in het Vechtgebied nauw samenhangt met de aanwezigheid van de Vechtplassen. In het gebied rekenen ze de omzet van aan water gerelateerde horeca (botenverhuur, restaurants aan het water, jachthavens) na aftrek van kosten en belasting toe aan water. Ook een deel van de omzet van recreatie en cultuur, binnenvaart en visserij wordt op deze wijze meegenomen en gepresenteerd
als de huidige geldstromen als gevolg van de aanwezigheid van water. Naast deze ‘directe resultaten’ rekenen ze ook met ‘indirecte resultaten’. Dit zijn bedrijven waarvan een deel van de omzet kan worden toebedeeld aan het water. Hierbij denken ze aan maneges, golfbanen, fietsverhuur en gezondheidsinstellingen. Uit interviews met ondernemers leiden zij af dat de omzet die te herleiden zou zijn tot de Vechtplassen, wordt ingeschat tussen de nul en vijf procent. Zij gaan er vervolgens van uit dat drie procent van de omzet van deze ondernemingen direct het gevolg is van de aanwezigheid van het water c.q. de Vechtplassen. Hieruit komt een aan water gerelateerd resultaat van bijna vier miljoen euro per jaar. Naast deze baten van ondernemers worden ook allerlei belastingen (o.a. toeristenbelasting) toegerekend aan natuur en water. Tot zover het redelijk degelijke deel van hun analyse.
opinie / reactie De methodologisch meest opvallende fout is dat de huidige geldstromen ook als rendement van nog te nemen investeringen worden gezien. Het echte rendement is natuurlijk alleen opgebouwd uit de extra geldstromen die samenhangen met het helderder water dat door deze investeringen wordt gegenereerd. Deze fout alleen al is voldoende reden om de uitkomsten van de studie niet serieus te nemen. In de analyse van Triple E worden alle effecten omgerekend tot jaarlijkse geldstromen. De waardestijging van de woningen (geconcretiseerd als de stijging van de WOZ-waarde) als gevolg van de aanwezigheid van water, wordt omgerekend naar een geldstroom door deze waarde vermeerdering te koppelen aan de aankoop van een huis. Een huis wordt gemiddeld eens in de acht jaar verkocht. Dus de WOZ-waardestijging als gevolg van de aanwezigheid van water wordt door acht gedeeld. Na acht jaar is deze geldstroom echter opgedroogd: mensen die als eerste de hogere waarde van de woningen hebben betaald, krijgen deze hogere prijs weer van de volgende kopers. In de analyse van Bade en Van der Schroeff wordt deze geldstroom niet na acht jaar afgekapt. Met de korte terugverdientijd die zij berekenen, is het natuurlijk ook niet nodig om uit de analyse een groot positief bedrag te krijgen.
Een andere stroom van geld die samenhangt met het water, wordt door Bade en Van der Schroeff opgehangen aan het feit dat huizen aan het water meer waard zijn dan huizen verder van het water verwijderd. Ze gaan uit van een 15 procent hogere waarde voor huizen aan het water. Dit is op zich niet onrealistisch. De auteurs nemen echter aan dat alle huizen binnen 500 meter van het water 15 procent meer waard zijn. Dit is, in redelijkheid, niet meer dan een wilde slag in de lucht. Weliswaar laat onderzoek zien dat de nabijheid van groen en water een positief effect op huizenprijzen hebben, maar in het algemeen zijn die effecten minder dan 15 procent. Bovendien zijn die effecten de som van water, groen en open ruimte. Toch is dit niet onze belangrijkste punt van kritiek. Dat is veel meer methodologisch van aard en heeft te maken met de manier waarop de tweede doelstelling, hoe de investeringen voor de KRW en Natura 2000 kunnen worden terugverdiend, wordt uitgewerkt. Voor de Vechtplassen worden twee KRW-maatregelpakketten onderscheiden: een basisvariant voor een investeringsbedrag van twaalf miljoen euro en een maximale variant voor 112 miljoen euro. In de FEBOmethodiek is het dan belangrijk dat wordt gekeken wat een dergelijke impuls doet met de geldstromen die binnen het gebied samenhangen met natuur en landschap (en water). Het door de maatregelen verkregen schone water kan worden gezien als een
‘asset’; in de basisvariant wordt dit heldere water waarschijnlijk nog niet bereikt. De impuls leidt tot drie procent meer omzet in de recreatieve sector en een stijging van eveneens drie procent op de huizenwaarde; dit percentage is op basis van interviews bepaald. Het lijkt op het eerste gezicht geloofwaardig. Bij nadere beschouwing is het evenwel absurd. Het rendement is zo hoog, dat het buitengewoon aantrekkelijk zou zijn voor de overheid om onmiddellijk de waterkwaliteit te vergroten. Kern is dat de invoering van de KRW voor de meeste mensen een beperkt merkbaar effect op de waterkwaliteit zal hebben. Volgens de tekst van hun studie stijgen zelfs huizen die op 500 meter (!) afstand van het water staan, drie procent in waarde, omdat het water helderder wordt. Zo resulteert dit kleine percentage natuurlijk in een groot bedrag. Op basis van bovenstaande informatie gaat het FEBO-model vervolgens rekenen. In de publicatie worden de uitkomsten helder gepresenteerd. De huidige geldstromen die samenhangen met water en natuur en de toename van drie procent, worden bij elkaar opgeteld en afgezet tegen de investeringen in water. Zo komen zij voor de Vechtplassen tot een maatschappelijke terugverdientijd van de investeringen in de basisvariant van iets meer dan een maand. De uitkomst blijkt voor Bade e.a. geen reden om de zaak nog eens kritisch na te rekenen. In ieder geval zou moeten worden ingegaan op de vraag, waarom die investering met zulk hoog rendement dan nog niet eerder was gedaan.
Een merkwaardig punt is ook dat de geldstromen die worden gegenereerd in de basisvariant, niet verschillen van die van de maximale variant. De investeringen verschillen namelijk wel. Sterker nog: de auteurs vermelden dat de doelen in de basisvariant waarschijnlijk niet worden gehaald. Aangezien de KRW een kosteneffectief maatregelpakket eist, ligt op basis van hun studie een keuze voor de basisvariant voor de hand. Hetzelfde effect wordt dan immers tegen veel minder kosten bereikt. In feite geven Bade en Van der Schroeff een deel van de ingrediënten voor een meer plausibele berekening van de extra geldstromen die zijn toe te schrijven aan de KRW en Natura 2000. De toename van drie procent leidt tot 3.118.000 euro extra geldstromen per jaar. (In tegenstelling tot de hoofdtekst, gaan ze in de berekeningen uit van drie procent van het aan watergerelateerde deel van de waarde van woningen). De totale kosten voor de maatregelen bedragen voor de maximale variant 112.573.000 euro. De terugverdientijd is dan (afgezien van discontering) al meer dan 35 jaar. Dit lijkt al heel wat meer plausibel, ofschoon zij ook hier nog de geldstromen overschatten.
Conclusie In de studie ‘Geld als Water; over Europese richtlijnen, water en economie’ presenteren Bade en Van der Schroeff het FEBO-model als degelijker alternatief voor een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA). Een MKBA is een op de (welvaarts)economische theorie gestoelde methode om de huidige
H2O / 16 - 2007
15
en toekomstige maatschappelijke vooren nadelen van een project in geld uit te drukken, als ondersteuning voor de besluitvorming. In een maatschappelijke kosten-batenanalyse worden de voor- en nadelen voor alle betrokkenen, overheid, burgers en bedrijven, in beschouwing genomen. In de prettig leesbare tekst met bijna literair karakter geven Bade en Van der Schroeff regelmatig af op de economie als wetenschap. Het FEBO-model wordt als nieuw gepresenteerd, maar is in feite een geldstromenanalyse. Op basis van (zeker voor buitenstaanders) schijnbaar geloofwaardige aannames komen zij langs een methodologisch foutieve weg tot een ongeloofwaardig resultaat. Met de FEBOmethode is de discussie over de welvaartseffecten van de KRW er niet helderder op geworden. Op zichzelf zou daar laconiek over kunnen worden gedaan, ware het niet dat de studie serieus lijkt te worden genomen. Stijn Reinhard en Aris Gaaff (Landbouw Economisch Instituut)
Weerwoord Triple-E juicht discussie toe over de verschillende methoden om de economische baten van natuur en water vast te stellen. “Ook wij worden de laatste maanden overspoeld met vragen over het verschil tussen maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) en onze methode”, aldus Tom Bade en Olivier van der Schroeff. ‘Alle contacten’ die de onderzoekers van het LEI hebben, leiden kennelijk ook tot ‘kritische kanttekeningen’. Dat is echter niet de ervaring die wij hebben en van derden horen. Stijn Reinhard en Aris Gaaff bekritiseren vervolgens echter alleen de door ons ontwikkelde methodiek, terwijl de MKBA die door het LEI wordt gehanteerd, onbesproken blijft. Daarmee doen de auteurs dus niet wat ze zeggen. Toeval of niet, dit is volgens ons nu juist een groot knelpunt binnen de huidige MKBA: mensen doen niet altijd wat ze zeggen. Goed onderzoek begint altijd met het stellen van de juiste vraag. Als het gaat om de relatie tussen natuur en economie hebben de rijksoverheid en instituten als het LEI de volgende vraag gesteld: ‘Hoe stellen we de waarde van natuur en landschap vast bij grootschalige infrastructurele maatregelen?’ Een effectieve overheid wil immers ook rekening houden met de economische waarden die natuur en landschap vertegenwoordigen. Het instrument dat zij daarvoor heeft ontwikkeld, is de MKBA. Daarbinnen wordt gewerkt met een aantal methodieken, zoals de contingente waarderingsmethode, en worden richtlijnen (OEEI) gehanteerd ten behoeve van de consistentie. De meeste MKBA’s leveren helaas geen oplossende bijdrage aan de politieke discussies over de grote infrastructurele
16
H2O / 16 - 2007
projecten. De containerterminal bij de Westerschelde werd, net als de A6/A9-verbinding door het Naardermeer, positief beoordeeld, maar gaat niet door. Omgekeerd weten we dat alle MKBA’s van de Betuwelijn die kritisch waren over de rentabiliteit, evenmin effect hebben gehad. Weliswaar was er toen nog geen OEEI, maar kennelijk laat de politieke besluitvorming zich niet altijd leiden door de grondige MKBA’s die worden opgesteld. Wij stellen een andere vraag, namelijk: ‘Hoe is het mogelijk dat de overheid zo weinig uitgeeft aan natuur en landschap, als burgers aangeven dat zij bescherming van natuur en landschap zo belangrijk vinden?’ In het verlengde daarvan kan de vraag worden gesteld hoe het komt dat de markt niet in staat blijkt deze behoefte aan natuur en stedelijk groen te vervullen. Mensen geven meer uit aan huizen in en rond natuurgebieden (of aan het water), ze besteden daar aanzienlijke bedragen, zijn - ondanks tijdelijke terugloop - massaal lid van natuurbeschermingsorganisaties, etc. Er (b)lijkt kortom sprake van een disbalans tussen het belang dat mensen hechten aan natuur en landschap en wat we er als samenleving aan besteden. De praktijk leert dat mensen dit belang in hun bestedingen meewegen, maar dat de overheid hiervan te weinig herinvesteert (de private sector is al helemaal uit beeld). We weten ook dat dit structureel het geval is. Voor de meeste bedrijven is een dergelijk beleid op de langere termijn funest, ook voor de BV Nederland. In termen van Margaret Thatcher zou het motto voor de natuurbescherming dan ook moeten zijn: ‘I want my money back’ en voor de BV Nederland: ‘Put your money were your mouth is, stupid’. Dit uitgangspunt ligt aan de basis van onze studie ‘Geld als water’. Zijn de kosten en de baten van het waterbeheer in balans? Daarbij doelen wij overigens op een breder concept, namelijk dat van waterrijk natuurgebied. Onze methodiek richt zich op reële geldstromen in het reguliere economische verkeer, dat wil zeggen geldstromen die samenhangen met het belang dat mensen in hun bestedingen aan natuur, landschap en water toekennen. Kortom, echt geld. Zet daar tegenover de contingente waarderingsmethode, die mensen vraagt wat zij over zouden hebben voor een nieuw aan te leggen duurzame waterkant of een MKBA waarin bijvoorbeeld paleontologische waarde van een strandje aan de Westerschelde waar de containerterminal moet komen als volgt wordt bepaald: een kental voor de waarde per oppervlakte van cultuurhistorie, landschap en archeologie uit een ander gebied wordt simpelweg door drie gedeeld. Antwoorden over toekomstige baten moeten onzes inziens niet gebaseerd zijn op de vraag wat mensen over hebben voor producten waar ze helemaal geen beeld van hebben (wat zou u over hebben voor de bescherming van de walvis?), maar op
bestaande geldstromen. Teneinde uitspraken over de toekomst te doen, wordt vervolgens met scenario’s gewerkt. Onze economie is sterk georiënteerd op water, en in toenemende mate ook afhankelijk van schoon water. Daar waar de waterkant vroeger het domein was van partijen die hun effluent op het water loosden, zien we dankzij verbetering van de waterkwaliteit een scala ontstaan van activiteiten langs de waterkant die baat hebben bij schoon water. De baten die hier worden gegenereerd, staan niet in verhouding tot de kosten die wij maken voor het waterbeheer, die vooral worden verhaald op basis van het beginsel dat de vervuiler betaalt. We moeten ook kijken naar wie baat hebben bij bepaalde maatregelen. Sommige partijen profiteren immers van voorzieningen als schoon water en betalen daar niet of te weinig aan mee. Volgens Reinhard en Graaff mogen dergelijke effecten, die al jarenlang optreden, niet worden meegeteld bij een nieuwe investering. Dat doen wij bewust wel. Onze welvaart wordt namelijk niet geoptimaliseerd als we (structureel) het geld op de ene plaats weghalen en het op andere plaatsen inzetten. We verlangen niet dat de overheid al haar geld nu ‘op blauw’ gaat zetten, maar we willen wel het saldo laten zien als we al deze baten van water of natuur zouden meenemen. In de meeste MKBA’s worden alleen de nieuwe baten belicht. Dat is op zich legitiem, maar doet geen recht aan de structureel scheve verhouding tussen investeringen en baten. Het rendement dat jaren is opgebouwd en toegeschoven naar andere bedrijfsonderdelen in de BV Nederland moet met terugwerkende kracht boven water komen. De overheid zit namelijk al jaren voor en dubbeltje op de eerste rang. De kritiek op het feit dat in de studie de geldstromen die worden gegenereerd in de basisvariant niet verschillen van die van de maximale variant, is terecht. De oorzaak hiervan was dat wat betreft de maatregelen in beide gevallen maar één scenario beschikbaar was. Dit punt zal in nadere studies worden aangepast door de effecten te variëren. Dat alles in lijn met wat wij reeds in het boek hebben benadrukt, namelijk dat onze methodiek (ver)dient te worden verfijnd en verbeterd. Met het laatste zijn wij trouwens reeds begonnen. In opdracht van het Milieuen Natuurplanbureau brengen we op dit moment de kosten en baten van de invoering van de KRW voor geheel Nederland in kaart. Daarbij worden ook de Friese meren als pilot door ons meegenomen, omdat de studie die het LEI (Reinhard en Graaff ) daarvoor heeft uitgevoerd, te weinig beleidsmatige handvatten opleverde. De resultaten zullen worden vastgelegd in een leesbaar boek met bijna literaire kwaliteit. Tom Bade en Olivier van der Schroeff (Triple-E)
reactie / opinie KRW: disproportionele kosten niet aantoonbaar zonder analyse van baten Dit voorjaar publiceerde de Europese Commissie het eerste implementatierapport van de Kaderrichtlijn Water in de EU. In dit overzicht van de kwaliteit van de verkennende karakteriseringen van de KRW-stroomgebieden is te zien dat Nederland wel heel hoog inzet op het tot ‘sterk veranderd’ verklaren van waterlichamen en dat wel heel erg veel wateren in ons land ‘at risk’ zijn. Op beide aspecten scoort Nederland het ‘hoogst’ van alle onderzochte EU-landen. Dit wekt de indruk dat Nederland de ecologische lat wat lager gaat leggen dan de KRW eigenlijk beoogt. In de Decembernota KRW/WB21 2006 wordt dan ook al aangekondigd dat Nederland ruimhartig een beroep gaat doen op de mogelijkheid het halen van de KRW-doelen uit te stellen tot na het beoogde realisatiejaar 2015.
G
elukkig voor natuur en milieu stelt de KRW strenge voorwaarden aan het verbinden van de status ‘sterk veranderd’ aan waterlichamen en aan het uitstellen van doelrealisatie tot na 2015. Voor het eerste moet elke zes jaar worden aangetoond dat het ongedaan maken of mitigeren van hydromorfologische aantasting van waterlichamen niet mogelijk is zonder ‘significante effecten op duurzame maatschappelijke functies’. Het uitstellen van doelrealisatie is gebonden aan de verplichting aan te tonen dat de kosten van de noodzakelijke maatregelen niet in verhouding staan tot het doel (‘disproportionele kosten’). Helaas definieert de Kaderrichtlijn Water de begrippen ‘significant effect’ en ‘disproportionele kosten’ niet verder. Met als gevolg dat in heel wat regionale gebiedsprocessen De baten van water betreffen onder andere ook de opbrengsten van de recreatiesector die direct afhankelijk is van water (foto: Maurits Burkhardt).
versimpelingen zijn waar te nemen als het per definitie ‘significant’ verklaren van elke maatregel die de landbouwsector zelfs maar raakt of ‘proportionaliteit’ synoniem te verklaren met ‘haalbaar en betaalbaar’, een begrip dat uiteraard sterk gevoelig is voor de heersende politieke conjunctuur. Het is onduidelijk of we uitsluitsel zullen krijgen over wat een ‘significant effect’ is vóór de eerste uitspraken van het Europese Hof over de KRW, maar aan nadere invulling van het begrip ‘disproportionele schade’ wordt gewerkt. Zo is onder de vlag van de Europese KRW-uitvoeringsorganisatie een speciale deskundigenwerkgroep bezig om het begrip ‘disproportionele kosten’ nader handen en voeten te geven. Onlangs bespraken de ‘waterdirecteuren’ van de EU-lidstaten hun tussenrapport. Enkele conclusies tekenen zich af: In alle EU-communicatie over disproportionele kosten wordt in één adem gesproken over de noodzaak de kosten af te zetten tegen de baten. Het gaat daarbij om zowel (economisch) kwantificeerbare baten als baten die niet in geld om te zetten zijn; Bij disproportionaliteit moet sprake zijn van netto kosten. Het kan dus niet zo zijn dat uitstel mag worden toegepast als de kosten simpelweg groter zijn dan de baten; Het lijkt er sterk op dat betaalbaarheid geen deel mag uitmaken van het begrip ‘proportionaliteit’. Wel kan een lidstaat beslissen om bepaalde partijen vanuit de overheid economisch te steunen als zij hun deel niet kunnen opbrengen. Deze conclusies worden onderstreept door het Britse advocatenkantoor Matrix, dat op verzoek van het Wereld Natuur Fonds een juridische analyse maakte van het begrip ‘disproportionele kosten’. In aanvulling daarop wijzen de juristen van Matrix er nog eens op dat in de vergelijking tussen kosten en baten zowel economische baten betrokken moeten worden als de mate waarin aan het ecologisch doel van de KRW tegemoet gekomen kan worden. Verder concluderen zij dat uitstel duidelijk een uitzondering op de regel moet blijven. Het hoofddoel van de KRW, namelijk het beschermen en verbeteren van de ecologische toestand in de Europese wateren mag er niet door worden afgezwakt. Het is
dus maar de vraag of Nederland wegkomt met het grootschalig toepassen van uitstel tot na 2015 zoals in de Decembernota wordt gesuggereerd. ‘Proportionaliteit’ van kosten van KRW-maatregelen moet dus in de eerste plaats worden afgemeten aan de baten die met het nemen van de maatregelen gerealiseerd kunnen worden. Die baten betreffen uiteraard het belang van de uiteindelijk te bereiken ecologische doelen, zoals in deze uitgave van H2O wordt bepleit in het artikel van de Kiwa-medewerkers Meuleman en Witte. Maar ze betreffen ook zeker de ‘spin-off’ naar economisch meetbare baten, zoals de opbrengsten van bedrijvigheid in de recreatiesector en besparingen op aspecten van het oppervlaktewater en drinkwaterbeheer. Het ziet er sterk naar uit dat het aanwijzen van een water als ‘sterk veranderd’ op grond van ‘significante schade’ en het toepassen van uitstel voor het bereiken van de KRW-doelen op grond van ‘disproportionele kosten’, niet zullen worden toegestaan volgens de KRW als deze schade respectievelijk kosten niet zijn gesaldeerd met de te verwachten baten. Daarom is het van groot belang dat waterbeheerders die baten op overtuigende wijze in beeld brengen. Inmiddels ligt er een keur aan methodieken om toe te passen. Het zojuist gereedgekomen STOWA-rapport ‘Handreiking regionale MKBA’ zet die mooi op een rij. Overigens wijst het advies van het genoemde Britse adviesbureau erop dat de KRW vraagt om méér dan het strikt toepassen van MKBA-criteria. Ook in het STOWA-rapport wordt aanbevolen het niet te laten bij een vergelijking van kosten en baten, maar ook de met de baten samenhangende geldstromen in kaart te brengen. Dit sluit aan bij de KRW-verplichting het watergebruik economisch in beeld te brengen. Bovendien kunnen bestuurders daarmee verder komen bij het beantwoorden van de vraag: voor wie betaal ik dit eigenlijk? Het op de voorgaande pagina’s bediscussieerde rapport ‘Geld als water’ van Expertisecentrum Triple E lijkt een goede poging hiervoor een methodiek te ontwikkelen. Paul Vertegaal (Vereniging Natuurmonumenten)
H2O / 16 - 2007
17
Verzilting: beleidsprobleem in wording Verzilting wordt in het waterbeheer in Nederland een steeds belangrijker onderwerp. In dit artikel analyseren ondergetekenden de verzilting, maar dan niet in de zin van natuurwetenschappelijke waarnemingen over veranderingen in het chloridengehalte in water. In deze analyse staan de maatschappelijke en bestuurlijke kant centraal. Hierbij komen vragen aan de orde als: Wie ziet een probleem in verzilting? Hoe wordt het probleem ervaren? Hoe belangrijk wordt het probleem geacht en welke oplossingsrichtingen ziet men? De basis voor dit artikel ligt in een vijftal groepsdiscussies waarbij beleidsmakers (nationaal en regionaal), belangengroepen, landbouwers en (wetenschappelijke) deskundigen over verzilting aan het woord kwamen. Daarnaast is een juridisch-bestuurlijke verkenning gemaakt van de verdeling van verantwoordelijkheden voor verzilting binnen het Nederlands bestuur en zijn uitspraken over verzilting in vigerende beleidsdocumenten opgespoord. De conclusie luidt dat verzilting nog in het stadium verkeert waarin het erkend dient te worden als beleidsprobleem.
D
e problematiek van verzilting is niet iets van de afgelopen jaren, maar eigenlijk al van alle tijden. De reden is dat in het grootste deel van West-Nederland het diepere grondwater brak tot zout is. Onder de invloed van droogmakerijen en inpoldering wordt het kwelwater in de polders steeds zouter. Door verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging en bodemdaling zal de frequentie van normoverschrijdingen in het grond- en oppervlaktewater vaker optreden. De verziltingsproblematiek is complex. Naast fysische processen die verzilting tot gevolg hebben, spelen andere factoren een rol. Zo is er de toenemende druk op het ruimtegebruik. Ook worden steeds meer eisen gesteld aan het water in dezelfde gebieden voor de verschillende gebruiksfuncties, bijvoorbeeld eisen aan het aangevoerde zoete water vanwege risicoreductie en specialistische teelten, die wintstgevender zijn en van zoet beregeningswater afhankelijk zijn. Alhoewel verzilting wel wordt genoemd in diverse beleidsdocumenten, krijgt het een lage prioriteit ten opzichte van andere problemen. Er blijken twee uiteenlopende visies op het probleem te bestaan: de ene legt het accent op de beschikbaarheid en verdeling van water, de ander op de ruimtelijke inrichting van Nederland. In de verdere beleidsvorming zullen deze twee visies een grote rol gaan spelen. Niet elke verandering in het watersysteem wordt gezien als een probleem, laat staan
18
H2O / 16 - 2007
een beleidsprobleem. Eerst dient de betreffende verandering daadwerkelijk te worden geobserveerd. Bovendien dient deze verandering door een lid van de samenleving als onwenselijk worden gezien. Hierna dient een breder maatschappelijk bewustwordingsproces te volgen en pas daarna kan het probleem een zekere prioriteit krijgen en mogelijk op de beleidsagenda komen staan. Of een ervaren maatschappelijk probleem ook daadwerkelijk een beleidsprobleem wordt, is nog maar de vraag. De stand van de wetenschap, het politieke klimaat, de media, de activiteiten van belangengroepen, beschikbare oplossingen en het actuele juridische kader zijn hierbij van groot belang. Er wordt soms fel gestreden om de officiële probleemdefinitie. Dit omdat de oplossing in de richting van de probleemdefinitie zal gaan. Wanneer voor een probleem meerdere oplossingsrichtingen bestaan, is de uiteindelijke definitie van het beleidsprobleem voor de ‘probleemeigenaren’ dan ook van groot belang. Het ‘wordingsproces’ van een probleem tot een beleidsprobleem kent vaak onverwachte wendingen. Blokkades kunnen worden opgeworpen en anderzijds kunnen veronderstelde onoverkomelijkheden als sneeuw voor de zon verdwijnen. Vast staat dat problemen in de regel pas serieus genomen worden wanneer een oplossing voorhanden is. Uit de discussies die we leidden, bleek dat over de mate waarin verzilting een probleem is, nog flink gesteggeld kan worden. In de groep deskundigen werd vastgesteld dat in sommige delen van Nederland processen van verzilting gaande zijn, maar dat de ontwikkeling van verzilting in Nederland geen uniform beeld laat zien. In sommige delen van Nederland treedt zelfs eerder verzoeting op dan verzilting; de deskundigen spreken dan ook liever van verandering van chloridengehaltes dan van verzilting. Ondanks alle variabiliteit in de ontwikkeling van de verzilting geven deskundigen echter toch aan dat er diverse gebieden zijn, en dan in het bijzonder in West-Nederland, waar processen van
Functie (landgebruik)
Watersysteem
Verzilting
Waterbeheerder
verzilting plaatsvinden die mogelijke grote gevolgen kunnen hebben voor het huidige grondgebruik. Dat hoeft niet per se negatief te zijn. Zowel deskundigen als de natuurbeweging zien bijvoorbeeld dat een door verzilting teweeg gebrachte rijkere (bio) diversiteit voor met name de natuurontwikkeling volop mogelijkheden kan bieden. Voor de landbouw ligt dit anders. Deels gedwongen door de internationale concurrentiepositie teelt de landbouw tegenwoordig minder zouttolerante gewassen dan vroeger. De processen van verzilting worden dan ook vaak als bedreiging ervaren. De deskundigen onderkennen dit probleem voor de agrariërs, al geven zij wel aan dat de exacte zouttolerantie voor veel gewassen nog altijd niet bekend is en in een aantal gevallen wel eens hoger zou kunnen liggen dan wordt verondersteld. Behalve de agrariërs geeft ook de drinkwatersector aan problemen te ondervinden door processen van verzilting. Interessant is dat op verschillende manieren naar verzilting als probleem gekeken wordt. In de ene visie wordt een koppeling gemaakt met de waterverdeling in Nederland, in de andere met de ruimtelijke ordening. Aanhangers van de visie dat verzilting een verdelingsvraagstuk is, zijn vooral te vinden onder de agrariërs en, in mindere mate, onder nationale beleidsmakers. De agrariërs kunnen zich niet voorstellen dat verzilting
achtergrond Project Leven met Zout Water De studie is onderdeel van het project Leven met Zout Water (LMZW) dat in 2006 van start is gegaan. Het wordt uitgevoerd door een consortium van Vrije Universiteit, Acacia Institute, PPO, Alterra en IVM en wordt mogelijk gemaakt door STOWA en het programma Leven met Water. Het project beoogt inzicht te krijgen in de oorzaken en gevolgen van verzilting, het inventariseren en ontwikkelen van oplossingsrichtingen en het creëren van een objectief afwegingskader. In de eerste fase is eeen inventariserende studie uitgevoerd naar de stand van zaken met betrekking tot verzilting in Nederland. Hierbij wordt verzilting belicht vanuit het beleid en de praktijk. Op 24 september vindt in dit kader het symposium Leven met Zout Water plaats. In de tweede fase van het project vindt een verdere verdiepingsslag plaats. Hiertoe zullen in een aantal karakteristieke deelgebieden studies uitgevoerd worden om te komen tot een inzicht over de mate van verzilting en de haalbaarheid van verschillende oplossingsrichtingen. Meer informatie over het project en inschrijving voor het symposium is te vinden op www. levenmetzoutwater.nl.
een probleem zou moeten zijn in een land dat de Deltawerken heeft aangelegd en dat in ruime mate van zoet water wordt voorzien via de grote rivieren. In deze visie is het laten optreden van verzilting een gevolg van onvoldoende wil, verwaarlozing of onderbenutting van de technische infrastructuur en feitelijk een schande voor Nederland. Onder de beleidsmakers op nationaal niveau wordt deze visie door enkelen gedeeld, al wordt in minder schrille termen gesproken. Men constateert dat er door vele sectoren een beroep op de watervoorraad wordt gedaan en dat de vraag, met name in droge zomers, het beschikbare aanbod overstijgt, omdat eens een einde komt aan de technische mogelijkheden. Onder de verdringingsreeks heeft landbouwgebruik van water een lagere prioriteit dan een aantal andere gebruiksmogelijkheden. De meeste andere deelnemers aan de discussies zien verzilting als een probleem dat is ontstaan door verkeerde ruimtelijke keuzes in het verleden. In deze visie is het paradigma van ruimtelijke inrichting in Nederland tot dusverre geweest dat het waterbeheer de ruimtelijke ordening volgt. Zij vinden echter dat het tijd is de rollen om te draaien en locatiekeuzes op het watersysteem af te stemmen. In dit verband wordt gewezen op de mogelijkheid landbouw te concentreren in bepaalde gebieden en alleen daar de verzilting te bestrijden. In de resterende gebieden zal de achterblijvende landbouw zich dienen aan te passen aan de verzilting, bijvoorbeeld door verandering van gewaskeuze. Interessant is wie nu aan zet is om de verziltingsproblematiek aan te pakken. Uiteraard maakt het hierbij uit welke analyse van het probleem men aanhangt. In de visie van verzilting als een verdelingsvraagstuk kan de oplossing tot op grote hoogte binnen het waterbeheer zelf geregeld worden, desgewenst met technische maatregelen, zoals ontzilting van water met membraantechnologie. Het accent ligt hierbij eerder op een landelijke aanpak. In de groep agrariërs is de steun voor deze aanpak het sterkst. In de analyse waarin verzilting een ruimtelijke ordeningsprobleem is, moet de waterbeheerder samenwerking met de ruimtelijke ordenaar zoeken. Hier ligt het accent op een
regionale aanpak. In de overige discussiegroepen werd deze visie het sterkst naar voren gebracht. Zo wordt onder andere gesteld dat de landelijke overheid met de verdringingsreeks in voldoende mate een kader heeft geschapen.
(Gewenst Grondwater- en OppervlaktewaterRegime) wordt enkel als een stap in de goede richting hiervan gezien. Verder kwam in meerdere discussiegroepen naar voren dat niet duidelijk is of sprake is van juridische aansprakelijkheid voor de schade die de boeren zouden kunnen ondervinden van een aangepast waterbeheer, bijvoorbeeld door een veranderd grondwaterpeil. Sommige deelnemers dachten dat door het waterbeheer in het verleden juridisch afdwingbare verwachtingen zijn geschapen over het toekomstige waterbeheer. Verandering in dat waterbeheer zou dan tot legitieme schadeclaims kunnen leiden. Anderen denken dat geen recht bestaat op water van een bepaalde kwaliteit of een bepaald peil en dat veranderingen dus zonder compensatie doorgevoerd kunnen worden. Opheldering van dit punt lijkt van belang om het doorschuiven van het probleem te voorkomen. Bovendien drongen de deskundigen aan op een maatschappelijke kosten-batenanalyse, waarin de kosten van diverse maatregelen doorgerekend kunnen worden.
Conclusie Een analyse van nationale beleidsdocumenten, waaronder het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW), leert dat dergelijke documenten verzilting als onderwerp noemen. Het onderwerp heeft dus wel een zekere aandacht van beleidsmakers, maar het staat vooralsnog zeker niet hoog op de agenda. Ook valt op te maken dat de nationale beleidsdocumenten neigen naar de visie van verzilting als probleem van de ruimtelijke ordening. Zo wordt in het NBW aangegeven in welke regio’s verzilting speelt en worden lokale oplossingen voorgesteld (deze liggen in de sfeer van vasthouden en bergen, functies combineren met natuurontwikkeling en een flexibel peilbeheer). Tevens zal verzilting onderdeel zijn van de regionale stroomgebiedsvisies onder de Kaderrichtlijn Water. Dat zou betekenen dat vooral de lokale overheden aan zet zijn om iets aan de verzilting te doen. In dit verband wordt de huidige actieve rol van de provincie Zeeland en het Hoogheemraadschap van Rijnland vaak als voorbeeld genoemd in de discussiegroepen. Bij de belangengroepen heerst echter scepsis over de mate waarin een oplossing bereikt zal worden langs deze lijn. Zij stellen dat het nemen van maatregelen die ongunstig zijn voor de agrarische sector, als een hete aardappel wordt doorgeschoven. Bovendien stelt men dat waterbeheerders - wanneer het tot beleidsplannen komt - de plannen soms niet uitvoeren in verband met de te verwachten weerstand. Wordt inderdaad het pad opgegaan van de regionale oplossingen in samenhang met de ruimtelijke ordening, dan zullen diverse juridische vragen naar boven komen, zo blijkt uit de discussies. Tot op heden is nog geen sluitende koppeling gemaakt tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Een waterbeheerder kan bijvoorbeeld de vestiging van landbouwbedrijven in verziltende gebieden niet tegenhouden zonder medewerking van gemeente en provincie. Het GGOR
Verzilting heeft de aandacht van agrariërs, deskundigen, belangengroepen en enkele lokale beleidsmakers. Ook nationaal wordt het fenomeen verzilting en de hiermee samenhangende mogelijke negatieve gevolgen erkend, maar vooralsnog ontbreekt een duidelijke probleemdefinitie. Uit bovenstaande analyse blijkt echter dat er twee verschillende probleemanalyses bestaan: één die verzilting als een nationaal verdelingsvraagstuk ziet en één die verzilting ziet als een probleem van ruimtelijke inrichting op lokaal niveau. In de huidige beleidsstukken blijkt dat verzilting voornamelijk gezien wordt als een lokaal ruimtelijke ordeningsvraagstuk. Gezien echter de fase waarin het fenomeen verzilting van probleem tot beleidsprobleem zich nu bevindt, de weerstand van agrariërs, het relatief verbrokkeld juridisch kader, de wetenschappelijke onzekerheden en het ongewisse karakter van beleidsprobleemwordingsprocessen op zichzelf, blijft het de vraag hoe en met welke prioriteit verzilting uiteindelijk als beleidsprobleem zal worden gedefinieerd. Dave Huitema en Stijn Brouwer (IVM) Jouke Velstra (Vrije Universiteit Amsterdam) Merel Hoogmoed (Acacia Institute)* NOTEN Fiselier J., E. Benner, A. van de Kerk, M. Haan, R. de Koning, L. Bos en R. Hoekstra (2003). Zilte perspectieven. Innovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster. Brouwer S. en D. Huitema (2007). We kunnen niet allemaal lamsoor eten. De analyse van vijf focusgroepdiscussies over Leven met Zout Water. Instituut voor Milieuvraagstukken. Van Tilburg M. en S. Brouwer (2006). Basisdocument wetgeving en beleid met betrekking tot verzilting. Instituut voor Milieuvraagstukken. Velstra J., en A. de Vries (2007) Projectdocument Leven met Zout Water. * Adviesbureau van de Vrije Universiteit Amsterdam dat gespecialiseerd is in grondwaterbeheer.
H2O / 16 - 2007
19
Waterwerken brengen deel Aralmeer terug ‘s Avonds zetten vissers hun netten uit. De volgende dag halen ze met zes vissersbootjes ruim een ton zoetwatervis op. Er wordt weer gevist op het bijna ten dode opgeschreven Aralmeer. Dankzij de aanleg van een dam en de regulering van de rivier Syr Darya is het noordelijke deel van het meer in het westen van Kazakhstan weer met 40 procent in omvang toegenomen. Een reportage van Johannes Odé. Aralmeer. Het koelhuis in de voormalige havenstad Aral ligt vol met vis.
Ecologische rampgebied door menselijk handelen
Satellietfoto van het Aralmeer: driekwart van het meer is drooggevallen. Duidelijk is te zien dat het meer uiteengevallen is in drie delen.
“T
ot 12 jaar geleden had vissen nauwelijks meer zin,” vertelt Irgezbai Kanibetov (39). “We haalden slechts een handvol platvis uit het meer die ten tijde van de Sovjet-Unie was uitgezet. De vele vissoorten die in het meer zwommen, wilden hier niet meer leven. Het water in het meer was te zout geworden.” Irgezbai herinnert zich nog dat hij als klein kind zo naar het meer kon lopen en de vrachtschepen zag varen die vis naar de havens van Aral en Muynak vervoerden. Het Aralmeer was de visvijver van waaruit de hele Sovjet-Unie bevoorraad werd. Nu, zomer
2007, kijkt Irgezbai vanuit zijn dorp op de verroeste karkassen van de vrachtschepen op de uitgedroogde bodem, waar kuddes kamelen rondzwerven. De zee is nog steeds ver van zijn dorp. Maar sinds een paar jaar komt hij dichterbij, weet Irgezbai. Hij begint te geloven dat het meer weer terug komt. Vissers die noodgedwongen hun heil elders in Kazakhstan hadden gezocht, keren terug naar de dorpen rond het noordelijke deel van het Aralmeer. Dagelijks gaat Irgezbai met zijn brigade met een busje naar de oever, waar de kleine polyester bootjes liggen, waarmee ze ook al in de Sovjettijd visten. Honderden vissers zetten weer hun netten uit in het
De Kok Araldam die aangelegd is in augustus 2005. Sindsdien is het oppervlak van het noordelijk deel van het Aralmeer in omvang toegenomen met 40 procent.
20
H2O / 16 - 2007
Tot eind vorige eeuw leek er nog nauwelijks hoop op terugkeer van dit ooit op drie na grootste meer ter wereld met een oppervlak van Nederland en België samen. Sinds de jaren 60 slonk het meer tot een oppervlak van de helft van Nederland en verloor het 90 procent van z’n volume. De bijna teloorgang van het Aralmeer wordt gezien als één van de grootste ecologische rampen als gevolg van menselijk handelen. Het water van de twee rivieren Amu Darya en Syr Darya die het Aralmeer in het verleden vulde, werd vanaf de jaren 60 afgetapt voor de irrigatie van grote landbouwprojecten. De Sovjet-Unie had besloten dat, wat nu Oezbekistan is, de katoenbelt van de Sovjet-Unie moest worden. Met name het water van de Amu Darya werd gebruikt om de miljoenen hectaren katoenplantages te irrigeren, met als gevolg dat de toevoer van het rivierwater drastisch afnam. Het water dat het meer bereikte, was verzadigd met pesticiden en kunstmeststoffen die voor de katoenverbouw gebruikt werden. Die zouten en chemicaliën liggen nu als een korst op de uitgedroogde bodem van het Aralmeer. Regelmatig wordt het zwaar vervuilde stof over honderden kilometers door de lucht verspreid en zorgt voor ernstige gezondheidsproblemen. Veel mensen lijden aan luchtweginfecties en TBC en ernstige vormen van bloedarmoede komen veel voor bij jonge moeders. De slechte gezondheid is ook een gevolg van armoede. Door de ineenstorting van de
Vanaf eind dit jaar zal de nieuwe Aklakdam de watertoevoer naar het Aralmeer reguleren.
achtergrond De
Direct onder de Kok Araldam wordt gevist.
Verroeste schepen liggen op de uitgedroogde bodem van het Aralmeer. Vanwege de drastische terugval van de visserij zijn veel vissers veeboeren geworden.
Serikbal Samilov (r.), de lokale coördinator van de werkzaamheden rond het noordelijk Aralmeer, bespreekt de voortgang van de bouw van de Aklakdam.
Joop Stoutjesdijk.
economie in deze regio is de bevolking sterk verarmd. De visindustrie die duizenden mensen werk verschafte, stortte in elkaar. Vissers werden gedwongen veeboer te worden of elders te gaan vissen in de Kaspische zee of het Balkash meer. In de uitgedroogde haven van Aral lijkt een macaber openluchtmuseum met op sokkels geplaatste schepen die hier nog begin jaren 70 duizenden tonnen vis binnenbrachten. Vanaf 1973 kon geen schip meer aanleggen in de haven van Aral.
Kazachse overheid ging in overleg met de Wereldbank om een duurzame oplossing te vinden voor het deels terugbrengen van het noordelijke Aralmeer. Voor een bedrag van $ 86 miljoen, waarin de Wereldbank met $ 65 miljoen deelneemt, zijn sinds 2002 waterprojecten uitgevoerd en nog deels in uitvoering. In augustus 2005 kwam de 13 kilometer lange Kok Araldam gereed, die het noordelijke deel van het Aralmeer scheidt
van het zuidelijke deel. “Tot onze verrassing steeg het waterpeil in het noordelijke meer veel sneller dan we verwacht hadden”, zegt Joop Stoutjesdijk, oud-civiel ingenieur uit Delft, sinds 2006 betrokken bij het noordelijk Aralmeer als ‘task team leader’ van de Wereld Bank voor centraal-Azië. “De oppervlakte van het noordelijke Aralmeer is toegenomen van 2.300 naar 3.250 km2! Dat komt mede door het herstellen en aanleggen van
Iregzbai Kanibetov: “We halen nu weer verschillende soorten vis uit het Aralmeer.”
Aarden dammen Kort na de onafhankelijkheid wilde de regering van Kazakhstan het tij keren. Het Aralmeer was inmiddels al uiteengevallen in twee delen. Het kleine noordelijke meer wordt gevoed door de Syr Darya. Het zuidelijke meer krijgt nauwelijks water van de Amy Darya en droogt versneld op. Om te voorkomen dat het water van de Syr Darya wegstroomt in het zuidelijke deel, werd besloten een aarden dam aan te leggen om daarmee het waterpeil en omvang van het noordelijke deel te verhogen. Door het stijgen van het waterpeil werd het water zoeter en enkele vissoorten keerden terug. Vissers begonnen weer te geloven in de terugkeer van het meer. De teleurstelling was groot toen de aarden dam tot twee maal toe werd weggespoeld. Toch was er een begin van hoop dat het mogelijk moest zijn om het noordelijke Aralmeer weer terug te winnen.
H2O / 16 - 2007
21
Spuisluizen in de Syr Darya op 500 kilometer van het Aralmeer reguleren de waterdoorvoer.
waterwerken in de Syr Darya zelf, waardoor verspilling van rivierwater wordt ingeperkt en dus een grotere toevoer naar het Aralmeer bereikt kan worden,” legt Joop Stoutjesdijk uit. Een terugkeer van het hele Aralmeer blijft volgens hem een illusie. Hij vindt het al een flinke prestatie dat het noordelijk deel van het meer weer deels vol gaat lopen. Inmiddels is het zoutgehalte beduidend gedaald en de visstand merkbaar toegenomen. Er is weer perspectief voor de sterk verarmde bevolking in die regio. “We halen nu weer minstens zeven soorten zoetwatervis uit het meer,” vertelt Irgezbai. “De vangst is ook aanzienlijk, zodat we nu zelfs weer vis exporteren. Dat hebben we in de laatste 20 jaar niet meegemaakt.”
jesdijk gelooft dat dit probleem grotendeels verholpen kan worden als de Aklakdam gerealiseerd is. In de Syr Darya, dicht bij de monding in het Aralmeer, wordt de laatste hand gelegd aan deze dam. Een immens bouwproject waaraan 50 tot 60 mensen uit omliggende dorpen werken onder toezicht van een Russische aannemer. Eind dit jaar zal het rivierwater via deze dam worden geleid, die de toevoer naar het noordelijke Aralmeer reguleert. In de broedtijd kan het voorkomen dat jonge vis wegspoelt naar het zuidelijk meer. Het waterniveau van de rivier zal ter plaatse tot vier meter hoger kunnen komen te staan, waardoor omliggende depressies vol zullen lopen, waardoor nieuwe visgronden ontstaan.
Regulering watertoevoer
Wordt Aral weer een havenstad?
Begin deze zomer is het waterniveau zo hoog dat water uit het noordelijke Aralmeer over de Kok Araldam wegstroomt. Vissers beklagen zich hierover. De jonge viskweek stroomt zo weg naar het zuidelijke meer. Dat overleven de meeste vissen niet. Joop Stout-
Inmiddels wordt onderzoek verricht naar technische oplossingen die er voor kunnen zorgen dat de voormalige havenstad Aral weer aan het gelijknamige meer komt te liggen. Op dit moment is de stad nog 40 kilometer verwijderd van het meer.
De uitgedroogde haven Aral eind mei van dit jaar.
“President Nazerbajev heeft beloofd dat in onze stad weer schepen zullen aanmeren”, vertelt loco-burgemeester Kolbai Danabaev. Hij gelooft er heilig in dat er een oplossing gevonden kan worden om het water terug naar Aral te brengen. “Er is nog geen beslissing genomen over de technische oplossing,” zegt Serikbal Smailov van het Committee for Water Resources en coördinator van de uitvoering van de werkzaamheden rond het noordelijke deel van het Aralmeer. “Twee opties liggen ter beoordeling: de verhoging van de Kok Araldam met vier meter of de aanleg van een nieuwe dam met sluizen dichterbij de stad Aral.” Joop Stoutjesdijk van de Wereldbank zegt hierover: “Nadeel van de eerste optie is dat vanwege het fluctueren van de toevoer van rivierwater, het waterpeil van het noordelijke Aralmeer niet het hele jaar constant is. Maar ook de fluctuaties op langere termijn moeten aangepakt worden. De laatste 100 jaar zijn er meerdere droogteperioden geweest. Het is mogelijk dat er langere periodes komen dat de watertoevoer naar Aral niet gegarandeerd kan worden. De haven van Aral zal een deel van het jaar droog blijven staan. Daar staat tegenover dat het oppervlak van het noordelijke deel van het noordelijke Aralmeer een stuk groter zal worden. Maar gezien de belofte van de president is de tweede optie de meest waarschijnlijke: de dam met sluizen, dichterbij de stad Aral. Het is een gecompliceerde oplossing: er moet een aftakking gemaakt worden van de Syr Darya naar het noordelijke deel van het noordelijke Aralmeer om er voor te zorgen dat het niveau daar hoger komt te liggen dan de rest van het noordelijk Aralmeer. Alleen dan zal Aral weer een havenstad worden.” Nu al wordt er in Aral vanuit gegaan dat de nieuwe dam er komt. De bevolking bouwt nieuwe visfabrieken. Irgezbai is optimistich: “We hopen op nog betere vangsten. En het lijkt er op dat het klimaat wat verbetert: we zien meer wolken en het regent ook wat meer dan vroeger.” Johannes Odé Foto’s: Johannes Odé
De haven van de stad Aral 40 jaar geleden. Over een paar jaar weer terug in bedrijf?
22
H2O / 16 - 2007
achtergrond / actualiteit Drinkwaterproject in Ghana Het ingenieursbureau Witteveen+Bos en een Belgisch-Nederlandse aannemer gaan de watervoorziening van de stad Koforidua in het centrale deel van Ghana verbeteren. Eerder dit jaar leverde Witteveen+Bos een nieuwe drinkwaterzuivering op in Kwanyaka.
H
et drinkwater voor Koforidua wordt gewonnen uit het Voltameer. Het werk bestaat uit de aanleg van transportleidingen naar een nieuwe waterzuivering en de uitbreiding van bestaande transport- en distributienetwerken. Het nationale waterbedrijf, Ghana Water Company, heeft inmiddels veel ervaring met Nederlandse bedrijven en organi-
saties. Nederland droeg de laatste jaren in belangrijke mate bij aan de verbetering en uitbreiding van de drinkwaterinfrastructuur in Ghana. Verder stelde de Wereldbank het Nederlandse drinkwaterbedrijf Vitens aan om de operationele organisatie van Ghana Water te verbeteren. Voor meer informatie: P. Tienhoven (0570) 69 73 28.
De in aanbouw zijnde waterzuivering bij Koforidua in het centrale deel van Ghana.
Struviet als meststof Eind dit jaar moet duidelijk worden of struviet als meststof kan worden toegepast voor onder andere voetbalvelden. Uit lopend onderzoek blijkt al dat struviet een belangrijke rol zou kunnen spelen bij urinescheiding en het terugwinnen van het in urine aanwezige fosfaat.
E
en beheerder van sportvelden en openbaar groen zal dit jaar een bemestingsproef met struviet uitvoeren op een voetbalveld in Hengelo. Hieruit moet de geschiktheid van struviet als meststof blijken. De struviet voor deze proef wordt geleverd door Waterstromen in Steenderen die de struviet wint uit het afvalwater van de Aviko. Indien de proef positief resultaat oplevert, zal een grotere proef voor volgend jaar worden voorbereid. Een positief resultaat kan een impuls geven aan een effectievere afvalwaterbehandeling, doordat een restproduct herbruikbaar is. Bij het project zijn ook STOWA, Waterschap regge en Dinkel en Grontmij betrokken. Voor meer informatie: Jos Reijerink (026) 355 83 22.
Grootste slibdesintegratiesysteem van Europa Op de rwzi van de Poolse stad Krakow is de grootste slibdesintegratieinstallatie van Europa in gebruik gesteld. Het betreft een hydrodynamische desintegratie-unit voor het behandelen van retourslib van de aërobe fase. Na praktijkervaring op de zuivering van Wiesbaden (D.) kunnen nu de vereiste lage emissiewaarden worden gegarandeerd en kan dosering van koolstof achterwege blijven.
T
ijdens de bouw van de nieuwe zuivering met een capaciteit van 850.000 i.e.’s bleek dat met het oorspronkelijke ontwerp de vooraf gestelde emissiewaarden slechts gedeeltelijk zouden kunnen worden gegarandeerd. Dit werd veroorzaakt door een ongunstiger samenstelling van het afvalwater dan verwacht. Overwogen werd om methanol- of azijnzuurdosering in het proces op te nemen. Op basis van de resultaten in Wiesbaden werd een oplossing ontwikkeld waardoor deze dosering niet nodig zal zijn. De oplossing omvat het slibdesintegratiesysteem (cavitatie door beheerste drukval) voor het retourslib met de daarbij behorende aanpassingen aan de beluchte fase. Daarnaast kon een reductie van de omvang
van de primaire bezinking en een besparing van één biologietank worden gerealiseerd. De installatie heeft een zuiveringscapaciteit van 150.000 kubieke meter per dag, een
desintegratiestroom van 20 kubieke meter per uur gedurende 24 uur per dag met een drogestofgehalte van zes procent en de behandelde slibstroom wordt verdeeld over zes biologietanks.
De slibdesintegratieinstallatie in Krakow.
In Nederland is een systeem voor vergisterslib in bedrijf op rwzi Enschede in het kader van een proef van STOWA. Een test met retourslib wordt overwogen op de zuivering in Meppel, nadat een eerdere test voor verbetering van de vergisterwerking mislukte. Op rwzi Den Helder zal volgend voorjaar een slibdesintegratiesysteem in gebruik worden genomen om de gasproductie te verbeteren en om de verblijftijd bij grotere slibtoevoer te kunnen verkorten. Voor meer informatie: (072) 562 84 86.
H2O / 16 - 2007
23
Vier molens houden polder droog Duizenden molenaars gingen hem voor om onze Nederlandse polders droog te malen. Nu is hij één van de laatste vier molenaars, die met windenergie de poten van de koeien droog houden: Piet van den Bosch (64) van de bovenmolen in Aarlanderveen.
P
iet van den Bosch: “Bij een stevige wind pompen wij 60.000 liter per uur uit de polder op de Oude Rijn. Alleen bij zware storm en aanhoudende regen moeten we een noodgemaal gebruiken om het overtollige water weg te pompen. Maar ik heb het niet op dat kreng. Ik draai er hoogstens honderd uur mee.” Piet van den Bosch is een telg uit een oud-molenaarsgeslacht. Sinds 1790 zitten er molenaars in zijn familie. Hij is geboren op de middenmolen van de molenviergang van Aarlanderveen. En sinds 1969 is hij beheerder van de bovenmolen, in dienst bij het Hoogheemraadschap van Rijnland.
500 hectare boerenland De molenviergang houdt 500 hectare polderland droog dat zo’n vier tot vijf meter onder NAP ligt. Piet: “We draaien rond de 1.000 uur per jaar. De molenaar op de ondermolen controleert het peil dagelijks. Als het hoger is dan het door het waterschap vastgestelde peil, krijg ik een telefoontje van de molenaar van de ondermolen.” Het kost Piet van den Bosch één tot drie kwartier voor hij draait. “Het eerste wat ik doe, is de windrichting bepalen.” Hij kijkt naar het vaantje en klimt op het kruirad waarmee hij de wieken iets krimpend in de wind draait. Zoals de meeste watermolens is de molen van Piet een buitenkruier: de kap wordt vanaf de
In een serie van tien artikelen laat H2O de komende maanden de daadwerkelijke waterbeheerders aan het woord: mensen die de gemalen laten werken, de dijken versterken, drinkwaterleidingen aanleggen, etc. Dit is de eerste aflevering.
buitenkant van de molen op de wind gezet. Met een touw trekt Piet de rem van de wieken los en zodra een wiek naar de grond wijst, zet hij de rem er weer op. Op z’n klompen klimt hij de wiek in en legt het zeil ervoor en bindt het vast. En zo doet hij dat bij de drie andere wieken. De wieken hebben een diameter van 23 meter. Als Piet de rem er af trekt, begint het scheprad met een diameter van 6,30 meter het water op te voeren. Bij een stevige wind draait de molen 100 tot 120 enden per minuut.
Wieken krimpend stellen “Als ik eenmaal draai moet ik er bij blijven, dag en nacht. Ik bekijk het weer van uur tot uur en let op de weersveranderingen door naar de wolkenformaties te kijken. Aan weersverwachtingen heb ik niet zo veel. Als er een storm opsteekt, draai ik de molen tegen de zon uit de wind en minder
24
H2O / 16 - 2007
achtergrond
ik zeil. Je moet altijd zorgen dat de wieken iets krimpend staan, want bij een depressie krimpt de wind altijd. Dat moet je voor zijn. Ga je ruimen dan kan het heel snel gebeuren. Bij windkracht 8 of 9 moet ik de rem er op zetten. Anders maak ik brokken.” Piet van den Bosch kan zich geen ander leven voorstellen, al staat hij niet iedere dag op de molen. Hij heeft er een baan naast bij de gemeente. Johannes Odé Foto’s: Johannes Odé
H2O / 16 - 2007
25
Meet- en regeltechniek in het Nederlandse waterbeheer In een reeks van vijf artikelen wordt vanaf dit nummer tot en met de uitgave van 10 oktober ingegaan op de theoretische achtergrond van meet- en regeltechniek, toegepast op het operationele beheer van de Nederlandse waterlopen. Achtereenvolgens komen aan bod: algemene meet- en regeltechniek, ‘feedback control’, ‘feedforward control’, ‘model predictive control’ en overige regeltechnieken. Hoewel de toepassing op watersystemen in Nederland centraal staat, wordt gebruik gemaakt van de internationale standaardtermen. Dit om aan te geven dat meet- en regeltechniek een op zichzelf staand werkveld is dat overal ter wereld wordt toegepast in bijvoorbeeld de industrie, consumentenelektronica en de ruimtevaart. Voor een meet- en regeltechnicus is een waterloop gewoon een systeem met bepaalde karakteristieken, waarop bestaande kennis en regelmethodieken kunnen worden gebruikt.
D
at toepassing van regeltechniek noodzakelijk is in het Nederlandse waterbeheer, is evident. In ieder lokaal poldergemaal zit een regelkring, waarin de waterstand wordt gemeten. Indien deze waterstand te hoog is, wordt een signaal gestuurd dat de motor laat draaien. Op grotere schaal worden boezemsystemen beheerd op basis van waterstandmetingen en weersverwachtingen. Voorbeelden op nog grotere schaal zijn de serie geschakelde stuwen in de Maas, de Oosterscheldekering en de Maeslantkering. Dit zijn watersystemen die voornamelijk waterkwantiteitsgrootheden aansturen. Het regelen van waterkwaliteit is nog niet wijdverbreid, voornamelijk omdat het meten van de vele verschillende waterkwaliteitsgrootheden tot voor kort moeilijk was. Het meten van de saliniteit vormt daarop een positieve uitzondering, hetgeen voor de steeds zouter wordende westelijke watersystemen mogelijkheden biedt voor verbeterd operationeel waterbeheer. Het doorspoelen van polders en boezems tijdens droge perioden kan worden gezien als een (eenvoudige) regeling op waterkwaliteit. De toepassing van meet- en regeltechniek kan een alternatief vormen voor (kostbare) uitbreiding van de infrastructuur van watersystemen. In plaats van grotere gemalen te bouwen kan worden gekeken naar de mogelijkheden van voormalen met de huidige pompen. Tijdens inundaties in het benedenstroomse gebied van een beek is vaak nog bovenstrooms berging beschikbaar. De extra berging in deze voorbeelden kan worden benut wanneer watersystemen niet meer met vaste dimensies en instellingen
26
H2O / 16 - 2007
worden ontworpen, maar een zekere mate van flexibiliteit krijgen. Hierbij wordt met regeltechniek deze flexibiliteit tot het uiterste benut.
Algemene meet- en regeltechniek Een regelkring bestaat uit standaard blokken en verbindingen (zie schema, in blokken met doorgetrokken lijnen zijn de onderdelen getoond die standaard in ieder geregeld systeem worden gebruikt). Van de subsystemen is het belangrijkste onderdeel het watersysteem. Dit blok bevat het dynamische gedrag van een waterloop. Dit wordt voornamelijk gekarakteriseerd door de looptijd, het bergend oppervlak en de mate waarin lange golven reflecteren tegen de uiteinden van de waterloop. De sensor meet de variabelen die van belang zijn voor het operationele beheer. Dit zijn meestal waterstanden, maar kunnen ook debieten of saliniteit zijn. De meest toegepaste sensoren zijn drukopnemers en vlotters voor de waterstanden, akoestische debietsensoren en geleidbaarheidmeters voor de saliniteit. De signaalconditionering haalt uit de geregistreerde data die gegevens die relevant zijn voor de regeling. Het kan zo zijn dat bepaalde meetwaarden foutief zijn gemeten. Dit wordt meestal ondervangen door toepassing van minimum-, maximumen maximale veranderingcontroles. Als een waarde een bepaald maximum overschrijdt, een bepaald minimum onderschrijdt of een te grote verandering ten opzichte van de vorige waarde heeft, wordt de meting afgekeurd en dient deze te worden geschat
door bijvoorbeeld lineaire interpolatie uit aanliggende meetwaarden. Een andere manier van signaalconditionering is filteren. Hierbij wordt naar de frequentie-inhoud van het signaal gekeken. Een filter laat golven met een bepaalde periodetijd niet (minder) door, terwijl andere golven het filter ongemoeid passeren. Als de waterstand van een meer wordt geregeld, zijn golven met een lange periodetijd (bijvoorbeeld een uur of meer) relevant, terwijl golven met een korte periodetijd (bijvoorbeeld een minuut of minder) ten gevolge van wind of scheepvaart worden gezien als ruis. Een voorbeeld van een vaak toegepast softwarematig eerste orde laagdoorlaatfilter wordt gegeven in de volgende formule, waarin de huidige gefilterde waarde afhangt van de huidige meetwaarde en de vorige gefilterde waarde: hf (k) = Tf r If (k-1) + (1-Tf r I L waarbij hf de gefilterde waterstand is, h de gemeten waterstand, k de tijdstapindex en Tf de filterconstante representeert. Deze laatste kan worden berekend met: Tcutoff Tf = –––––––– Tcutoff + Ts waarbij Ts de meettijdstap is en Tcutoff de periodetijd van de golven die de scheiding tussen wel en niet doorlaten aangeeft. In het voorbeeld wordt deze gekozen op een half uur. Wanneer een meettijdstap van één minuut wordt genomen, levert dit een waarde op van 1800/1860 = 0.9677. Overigens dient bij meten altijd een zogeheten anti-aliasing filter te worden toegepast om hoogfrequente ruis te elimineren, maar meestal is dit al in de sensor voorzien. De regelaar is een algoritme in een computer of Programmable Logic Controller (PLC), dat uit de metingen en eventueel voorspellingen bepaalt welke regelacties nodig zijn. In de volgende artikelen in deze reeks worden de verschillende regelmethodieken beschreven. In de praktijk van het Nederlandse beheer van grote watersystemen is de mens vaak de regelaar. Deze waterbeheerders zijn door hun grote ervaring met het systeem moeilijk te vervangen door een computer. Wel kan worden aangetoond dat ze hun acties bepalen, gedreven door dezelfde achterliggende regeltechnische mechanismen. De actuatoren tenslotte zijn de regelkleppen in het watersysteem, te weten de verstelbare kunstwerken. Gemalen kunnen worden aan- of uitgezet of kunnen traploos instelbaar zijn van nul tot maximale capaciteit. De kruinhoogte van stuwen kan worden versteld. De onderlaathoogte van een onderspuier kan worden veranderd. Sluisdeuren kunnen worden geopend of gesloten. Al deze acties hebben een bepaalde manipulatie van de waterstromen in de waterloop tot gevolg. Deze water-
actualiteit stromen hebben een (tijdvariante) maximale capaciteit, bepaald door de dimensies van het kunstwerk. De pijlen tussen de subsystemen in het blokschema zijn de signalen die door worden gegeven in de richting van de pijl. Dit gebeurt bijvoorbeeld via vaste elektriciteitsdraden of met modems via het vaste telefoonnetwerk. Er is sprake van ‘multivariable control’ wanneer meerdere locaties
worden geregeld. De pijlen bestaan dan uit meerdere signalen, bijvoorbeeld metingen op verschillende locaties in een boezemstelsel. Uit deze metingen kan met een gewogen gemiddelde een representatief boezempeil worden berekend. De signalen komen samen in een centrale regelaar. Met deze regelaar kan, per definite, een betere prestatie worden gehaald dan met een lokale regelaar, om de eenvoudige reden dat de regelacties worden gebaseerd op
meer informatie. Het nadeel van centrale regelaars is dat signalen over grote afstand moeten worden verstuurd en in dit traject kunnen worden verstoord. Mobiele telefonie en draadloze netwerken zijn veelbelovend voor dergelijke datacommunicatie in het Nederlandse operationele waterbeheer. Peter-Jules van Overloop (TU Delft)
Nieuw meet- en regelsysteem voor Rijnland Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft eind juni een nieuw geautomatiseerd meet- en besturingssysteem voor het meten van waterstanden, neerslag, waterkwaliteit en de hoeveelheid verpompt water in gebruik genomen. Ook kan het systeem de vier boezemgemalen automatisch aansturen.
Het boezemgemaal Spaarndam, één van de vier boezemgemalen van Rijnland.
R
ijnland kan hierdoor voortaan sneller inspelen op veranderende situaties. Bij hevige regenval bijvoorbeeld krijgt de waterbeheerder eerder in beeld waar de waterstanden te hoog zijn. Het hoogheemraadschap werkt sinds 1995 met een automatiseringssysteem waarmee het peilbeheer van de boezem kon worden uitgevoerd. Na ruim tien jaar is dit systeem aan vervanging toe. Mede door ervaringen
van de afgelopen jaren, waaronder de droogte van 2003, is het systeem uitgebreid
en kunnen volgend jaar álle gemalen in de polders worden toegevoegd.
Normontwerpen monsterneming afvalwater Twee normontwerpen, NEN 6600-1 en NEN 6600-2, voor de monsterneming van afvalwater respectievelijk oppervlaktewater, liggen tot 1 oktober ter kritiek. Het gaat om revisies van de eerste druk uit 2002.
N
a een aantal jaren van praktijkervaring hebben de gebruikers aangegeven een aantal punten in de normtekst te willen wijzigen. Eén van
de punten is dat de huidige normen uit 2002 strikte eisen stellen aan de materiaalkeuze voor de bemonsteringshulpmiddelen, afhankelijk van welke parameters gemeten moeten worden. Voor het onderzoek naar organische verbindingen werd corrosievast staal (RVS) aanbevolen en voor onderzoek naar metalen had polyetheen de voorkeur. In 2006 heeft Waterschap Rivierenland een onderzoek uitgevoerd naar de materiaalkeuze van bemonsteringshulpmiddelen.
Daaruit kon worden geconcludeerd dat hulpmiddelen van RVS nauwelijks metalen absorberen of afgeven. De normcommissie heeft daarop besloten het gebruik van RVS-hulpmiddelen voor alle te meten parameters voortaan toe te staan. Beide normontwerpen zijn te bestellen bij de klantenservice van NEN: (015) 269 03 91. Voor meer informatie: (015) 269 03 03.
Masteropleiding pijpleiding In de pijpleidingbranche speelt onder andere de noodzaak tot verdere professionalisering van leidingbeheer. Sinds het geval Stein is steeds meer druk komen te liggen op de drinkwatersector. Daarnaast kampt ook de waterbranche met vergrijzing. Innovatie is nodig om het vakgebied verder te ontwikkelen. Daarom ontwikkelde de complete keten van pijpleidingtransport (leidingbeheerders, ingenieursbureaus, aannemers, vergunningverleners en toeleveranciers) de opleiding Master of Pipelinetechnology. Deze opleiding, die gegeven wordt door Avans+ in Breda, is niet zo zeer gericht op verdieping in het eigen specialisme, maar meer op kennis en inzicht in de andere ketenonderdelen. Het accent ligt op het persoonlijk functioneren op strategisch niveau, met de eigen werkomgeving als vertrekpunt. Aan bod komen ondergronds transport, ontwerp,
regelgeving, aanleg, beheer, onderhoud, milieu, veiligheid en bedrijfskundige aspecten. Op basis van deze brede kennis van en visie op het vakgebied en maatschappelijke raakpunten, moeten de deelnemers zich ontwikkelen tot een leidend en innoverend pijpleidingprofessional. De totale opleiding duurt drie jaar: drie stappen van elk één jaar waarvoor men zich per jaar moet inschrijven. De eerste twee jaren vindt maandelijke een tweedaagse bijeenkomst plaats. Per jaar ontvangt de deelnemer een branche-erkend diploma; na het derde jaar verkrijgt men de geaccrediteerde graad van Master of Pipeline Technology. De opleiding begint op 28 september. Voor meer informatie en inschrijvingen: 0900 110 10 10 of Leon Pijls (076) 525 88 34.
H2O / 16 - 2007
27
Nieuwe cursussen
Nu de zomervakantie voorbij is, beginnen overal in Nederland weer nieuwe cursussen. Ook op het gebied van watermanagement en -beheer kunnen kennis en vaardigheden weer worden opgefrist en uitgebreid. Onderstaand een beknopt overzicht van deze cursussen.
Ecohydrologie In september en oktober verzorgen Royal Haskoning en de Werkgemeenschap Landschapsecologisch Onderzoek alweer de tiende editie van de cursus Ecohydrologie. De cursist kan kiezen uit drie onderdelen van elk drie uur: twee basiscursussen Ecologie en Hydrologie in combinatie met een integratieonderdeel Ecohydrologie. De cursus leert hydrologen, ecologen en anderen die zich met natuur, water en landschap bezighouden, elkaar te begrijpen en samen te werken aan planvorming en beleid op het gebied van water, natuur en ruimtelijke ordening. Het onderdeel over implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water wordt vlak voor de cursus aangepast aan de nieuwste ontwikkelingen. De cursus vindt plaats in de weken 39, 40 en 41 op de dinsdagen, woensdagen en donderdagen in Den Bosch, vlakbij het Centraal Station. Voor één basiscursus en het integratieonderdeel bedragen de kosten 2150 euro per persoon. Het totaalpakket (twee basiscursussen en het integratieonderdeel) kost 2650 euro. WLO-leden krijgen 150 euro korting. Voor meer informatie: Marja Bouman (043) 356 62 01.
Membraantechnologie in industrieen drinkwaterbehandeling Deze vijfdaagse cursus wordt van 1 tot 5 oktober gegeven door prof. Jan Schippers, prof. Gary Amy en dr. Maria Kennedy van UNESCO-IHE. Het doel is kennis te verschaffen over het ontwerp en het functioneren van membraanprocessen in de waterindustrie. Specifieke onderwerpen, zoals verstoppingen van het membraan en de nieuwste ontwikkelingen op dit gebied, komen uitgebreid aan bod. Ook procesontwerpschema’s voor de behandeling van drinkwater en membraanbioreactoren in de toepassing van de behandeling van afvalwater, worden in de cursus behandeld. Een bezoek aan de membraaninstallatie van PWN maakt tevens deel uit van de cursus. De voertaal van de cursus is Engels. De kosten bedragen 2000 euro. Dit bedrag is inclusief lunch en twee diners, maar exclusief overnachting. De cursus vindt plaats in Delft. Voor meer informatie: Tanny van der Klis (015) 215 18 96.
28
H2O / 16 - 2007
Infiltratiegoot in Egelshoek (foto: Marcel Rob).
Gemeentelijk rioleringsplan De Wet milieubeheer verplicht gemeenten periodiek een gemeentelijk rioleringsplan (GRP) op te stellen. Geoplan heeft hier de afgelopen tien jaar op ingespeeld met de regelmatig geactualiseerde cursus GRP. De afgelopen jaren hebben veel ontwikkelingen plaatsgevonden op het gebied van afkoppelen, waterplannen, ruimtelijke aspecten, volksgezondheid en kostentoedeling. Ook de regels zijn onderhevig aan veranderingen, denk daarbij aan het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Inmiddels is de regelgeving voor de verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken gereed en kan deze spoedig van kracht worden. De cursus is bestemd voor leidinggevenden bij de aanleg en het beheer van riolering, medewerkers waterkwaliteitsbeheer bij de rijksoverheid, de provinciale en gemeentelijke overheid, directeuren openbare werken, hoofden van weg- en waterbouwafdelingen en adviseurs bij particuliere bureaus. De cursus vindt plaats op 30 en 31 oktober en 8 november in Utrecht. De kosten bedragen 1995 euro voor begunstigers van Stichting RIONED en 2495 euro voor overige deelnemers. Voor meer informatie: (020) 671 61 21.
Kennis verzamelen en delen Voor dit najaar heeft Debets in Groningen een groot aantal workshops en themadagen ontwikkeld waarvan veel betrekking hebben op waterthema’s: Op 9 oktober de Wet gemeentelijke watertaken en de veranderende zorgplicht. Wat betekent dit in de praktijk? Op 25 oktober ‘Grondwater in stedelijk gebied’. De praktische uitwerking van de Wet gemeentelijke watertaken. Op 6 november het nieuwe Besluit lozing afvalwater huishoudens. Wat is nieuw? Wat blijft onveranderd? Wat betekent dit besluit in de praktijk?
Op 13 november het beleid voor het beheer en het handhaven van IBA-systemen. Hoe om te gaan met goed beheer en onderhoud? Op 22 november een themadag over water en de stad. Hoe worden onze stedelijke gebieden KRW- en WB21-proof?
Met een nieuwe serie praktische workshops krijgt de deelnemer de mogelijkheid kennis te maken met de praktijk. Kennismaking met de werking van IBA-systemen. Welke IBA-systemen zijn er? Hoe zien ze er uit en hoe werken de verschillende systemen? - 2 oktober en 15 januari - Hasselt (B) - 3 oktober en 16 januari - Ede Vervolgcursus over de behandeling van afvalwater met IBA. Hoe worden IBA-systemen beoordeeld? Welke storingen komen vaak voor en welke onderhoudshandelingen moeten worden gedaan? - 9 oktober en 22 januari - Hasselt (B) - 10 oktober en 23 januari - Ede Het wettelijk kader van de IBA. Hoe ziet dat eruit? Hoe wordt het in de praktijk toegepast en welke veranderingen zijn er op komst? - 29 oktober en 29 januari - Hasselt (B) - 31 oktober en 30 januari - Ede Kennismaken met afkoppelen. Wanneer wordt afkoppelen toegepast? Welke hulpmiddelen zijn er en hoe goed werkt het in de praktijk? - 6 november en 19 februari - Hasselt (B) - 7 november en 20 februari - Ede Drukriolering en telemetrie. Hoe wordt drukriolering bewaakt? Hoe kan je adequaat reageren op storingen en welke rol speelt telemetrie hierbij? - 13 november en 26 februari - Hasselt (B) - 14 november en 27 februari - Ede Voor meer informatie: mevrouw T. Hepping (050) 360 45 55.
Bodemsanering De Wageningen Business School geeft op 6 en 7 november de cursus ‘Verontreinigde bodems.’ De tweedaagse cursus richt zich op het verkrijgen van inzicht in de nieuwste kennis en ontwikkelingen op het gebied van bodemsanering. De cursus is gebaseerd op een college uit het Master of Science programma van de Environmental Science opleiding van Wageningen Universiteit. De doelgroep bestaat uit bodemmedewerkers van gemeenten, provincies en waterschappen. Ook medewerkers van milieuadviesbureaus kunnen de cursus volgen. Een HBO- of BSc-opleiding in het relevante werkveld is vereist. Enige jaren ervaring in het werkveld is een pré. De groepsgrootte is maximaal 30 personen. De kosten bedragen 690 euro. Voor meer informatie: (0317) 48 40 93.
informatie / verenigingsnieuws
Foto’s van symposium op rwzi Horsteremeer Op 21 juni verzorgde programmagroep 3 van de NVA (Afvalwaterbehandeling) samen met STOWA en Waternet het symposium ‘Vergaande zuivering, wat kan en wat wil je ermee’ op de rwzi Horstermeer. Tijdens deze dag zijn foto’s gemaakt door Ronald Tersteeg van Waternet. De foto’s vindt u op de NVA-pagina op internet (www.nva.net).
Themamiddag over klimaatverandering Op 5 september houdt de Commissie Watervoorziening in het Waterhuis in Nieuwegein een themamiddag met als titel ‘Klimaatverandering, meer dan zeespiegelstijging alleen! (het effect van klimaatverandering op de watervoorziening)’. Dat het klimaat verandert, is geen punt van discussie meer. Klimaatverandering manifesteert zich in verschijnselen als zeespiegelstijging, toename van de gemiddelde temperatuur, langdurige droogte (bijvoorbeeld de zomer van 2003), incidentele hoogwaters, etc. Deze verschijnselen kunnen een risico opleveren voor de drinkwatervoorziening. Uit een eerste analyse, uitgevoerd binnen het bedrijfstakonderzoek van de drinkwaterbedrijven, blijkt dat klimaatverandering van grote invloed is op alle aspecten van de drinkwatervoorziening, van bron tot tap. De effecten zijn tot nu toe vooral kwalitatief onderzocht. De vier klimaatscenario’s van het KNMI geven aan dat de effecten van klimaatverandering in Nederland mogelijk groter zullen zijn dan tot op heden werd verondersteld. Maar wat zijn die effecten voor de (drink)watervoorziening en waar manifesteren ze zich? De bijeenkomst begint om 12.30 uur met een eenvoudige lunch. De eerste lezing van Albert Klein Tank (KNMI) over de Nederlandse klimaatscenario’s staat gepland voor 13.05 uur. Om 13.30 uur volgt een lezing van Wim van Vierssen (kwartiermaker van het FES-programma Kennis voor klimaat en directeur van Kiwa Water Research) over de effecten van de klimaatverandering op het Nederlandse waterbeheer. Om 14.10 uur gaat Gert Jan Zwolsman (programmacoördinator BTO Klimaatverandering en secretaris van de IWA-specialist group on climate
change) in op de adaptatie van de analyses over klimaatverandering en drinkwater. Wat zijn de mogelijke effecten op de productie van drinkwater? Om 14.55 uur gaat (onder voorbehoud) Ian Stevens (Water Resources manager van Yorkshire Water) in op de inzet van bronnen bij een gewijzigd klimaat. De laatste spreker is Jan Peter van Hoek van Waternet. Hij gaat in op de klimaatvoetafdruk en laat zien hoe die toegepast wordt op de Amsterdamse waterketen. Om 15.45 uur volgt een discussie aan de hand van stellingen, zoals: Wat verandert klimaatverandering aan de drinkwatervoorziening? U kunt zich al aanmelden via internet (www.kvwn.nl).
Symposium over afkoppelen in optimalisatiestudies Dit symposium stond gepland voor 7 juni en is verzet naar 18 september. Het vindt plaats in de Jaarbeurs in Utrecht. Afkoppelen van verhard oppervlak: duurzaam, doelmatig? Daarover verschillen de meningen. Waar iedereen het over eens lijkt te zijn, is dat het veel geld kost. Wanneer is de keuze voor afkoppelen verstandig en wanneer niet? Wanneer is afkoppelen zijn geld waard? Met behulp van praktijkvoorbeelden en een groepsdiscussie wordt helder gemaakt welke aspecten belangrijk zijn voor de keuze: wel of niet afkoppelen. Niet de keuze op zich staat hierbij centraal, maar vooral het proces en de afwegingen die leiden tot deze keuze. Tenslotte wordt beschouwd of een optimalisatiestudie van het afvalwatersysteem een nuttig instrument kan zijn om deze keuze weloverwogen te onderbouwen of dat wellicht betere instrumenten beschikbaar of te bedenken zijn. Doel van het symposium is inzicht vergroten in de aspecten die bepalend zijn voor de keuze wel of niet afkoppelen en de manier waarop de voor- en nadelen inzichtelijk kunnen worden gemaakt. De doelgroep bestaat uit medewerkers van gemeenten, waterschappen, vergunningverleners en vertegenwoordigers van kennisinstituten en ingenieursbureaus, betrokken bij het afkoppelen van verhard oppervlak. Aanmelden kan t/m 11 september via internet (www.nva.net en www.kvwn.nl). Leden die niet de beschikking hebben over internet, kunnen het bureau verzoeken om een aanmeldingsformulier toe te sturen.
Fotowedstrijd in Neerslag Het inspireert om over techniek te schrijven. Het is ook inspirerend om foto’s te maken van een technische installatie. Het tijdschrift
Neerslag organiseert daarom een fotowedstrijd. U kunt uw foto’s insturen rond een bepaald thema. De foto, samen met een korte toelichting, wordt dan geplaatst in Neerslag. De fotowedstrijd staat ook open voor niet-lezers van Neerslag! Begonnen wordt met het thema ‘vergistingsinstallatie’. Kent u een bepaalde vergistingsinstallatie die er artistiek uitziet of die om een andere reden interessant is om te fotograferen? Stuur dan de foto met korte toelichting naar de redactie van Neerslag (info@nva.net). De foto dient een digitaal bestand te zijn (EPS, JPEG of TIFF) met een resolutie van tenminste 300 dpi. Eventueel kan ook de originele foto worden aangeleverd. De ingezonden foto’s worden beoordeeld op basis van de volgende criteria: technische kwaliteiten als scherpte, gebruik en controle over licht; abstracte kwaliteiten als compositie, vorm en kleur, kleurbalans, dynamiek én sfeer en inhoud (zegt het wat over de installatie, roept het iets op, heeft het ‘een verhaal’?). Voor elk criterium geeft de jury een beoordeling op een schaal van 1 tot 10. De inzending met het meeste aantal punten is de winnaar. Hij of zij krijgt, behalve de eer, het Neerslaghorloge. Ook zal de winnende foto worden uitvergroot (20 x 30) en in een lijst aan de winnaar worden overhandigd.
Workshop over het nut van meten Programmagroep 2 van de NVA (verzameling en transport afvalwater) verzorgt op 3 oktober bij DHV in Amersfoort de workshop ‘Worden we beter van meten?’ Meten aan riolering en stedelijk water wordt door sommigen als vanzelfsprekend beschouwd en door anderen sceptisch bezien. De één meet omdat het in de overstortvergunning verplicht is gesteld en de ander om daar zelf baat bij te hebben. Op de vraag hoe we nu echt beter worden van meten, blijft het echter nog vaak stil. Wat doen gemeenten en waterschappen met de meetgegevens? Leidt meten tot andere investeringen en heeft het invloed op beheer en onderhoud van de afvalwaterketen? Hoe grijp je kansen en wat zijn belemmeringen? Kan je naast de kosten ook de baten van meten expliciet maken? De workshop moet leiden tot handvatten om betere keuzes te maken, opdat partijen als zij meten er ook daadwerkelijk beter van worden. De bijeenkomst begint om 13.00 uur met een lunch en eindigt om 16.30 uur met een borrel. Het adres is: Laan 1914 nr. 35 in Amersfoort. Geïnteresseerden kunnen contact opnemen met Wouter Stapel van DHV (033) 468 20 00. Deelname is gratis.
H2O / 16 - 2007
29
verenigingsnieuws WATERCOLUMN
Baten
E
en oud Indiaans spreekwoord zegt dat wij de aarde niet van onze voorouders hebben geërfd, maar dat we haar lenen van onze kinderen. Die Indianen wisten al dat wij zuinig moeten zijn op de aarde en haar natuurlijke bronnen. Gelukkig zijn er steeds meer initiatieven die ervoor zorgen dat wij zorgvuldiger met rivieren en meren omgaan. Eén daarvan is de Europese Kaderrichtlijn Water. Deze draagt immers bij aan de kwaliteitsverbetering van het grond- en oppervlaktewater. Sommige partijen vrezen hoge kosten van de Kaderrichtlijn Water. Rivieren en meren schoon maken kan natuurlijk ook niet gratis, maar het levert wel veel op. Schonere bronnen zijn gunstig voor de drinkwaterbereiding: grotere betrouwbaarheid bij de winningen van water als grondstof én risicoverlaging in het zuiveringsproces. Investeringen in de kwaliteit van grondstof én productieproces hebben een significante spin-off, zowel wat betreft directe kosten van het drinkwatergebruik als wat betreft indirecte kosten in de vorm van te voorkomen ziektes. In landbouw en veeteelt zijn gezonde koeien, varkens en kippen topprioriteit. Ook andere delen van onze voedselketen kunnen niet zonder schoon water: het brouwen van bier, het bottelen van frisdank, het voorbakken van patatten en het voor de markt gereed maken van groentes en fruit. En: gezonde kinderen kunnen beter leren. Fitte bejaarden gebruiken minder medicijnen. Minder uitval in bedrijven betekent een hogere productiviteit. Meer of minder ziekte scheelt al gauw miljarden euro’s per jaar. Allemaal baten voor de economie, voor ons land. De KRW-decembernota’s moeten deze baten voortaan (2007 en 2008) beter in beeld brengen. Alleen dan kan men in 2009 tot een optimaal, meerjarig KRWmaatregelenpakket besluiten voor de Vijfde Nota Waterhuishouding én het nationale stroomgebiedbeheersplan. Voordat de Kaderrichtlijn Water geïmplementeerd is, zullen er nog heel wat ‘Pow Wows’ plaatsvinden. Laten we de Indiaanse wijsheid goed voor ogen houden. Theo Schmitz (Vewin)
30
H2O / 16 - 2007
Actualisatie van ledengegevens Eind juli hebben alle leden een formulier ontvangen met een overzicht van hun gegevens, zoals deze voorkomen in de ledenadministratie. Veel leden hebben inmiddels hun gegevens, voor zover van toepassing, aangepast. Dat kan, behalve met behulp van dit formulier, ook via internet (www. ledenregistratie.nl/kvwn). Eind november of begin december worden de gegevens weer verzonden naar de drukker voor de uitgave 2008 van de ledenlijst: het Waterboek.
hun onderlinge samenhang wordt binnen bedrijven verwoord in een document (de ‘businesscase’). Het in beeld brengen van risico’s is een integraal onderdeel van assetmanagement, evenals de ontwikkeling en afweging van risicobeheersmaatregelen. In deze cursus ervaart u actief het (communicatie)proces tussen verschillende vakdisciplines. De cursus vindt plaats op 2, 9 en 30 oktober en 6 november met een terugkomdag op 29 januari 2008 in Utrecht. De kosten bedragen 1.325 euro. Voor meer informatie: Gwendy Dirks (030) 606 94 06. Functieopleiding Controle van leidingwaterinstallaties
Cursussen van Wateropleidingen Stichting Wateropleidingen heeft voor de komende maanden weer een zevental deels nieuwe cursussen op het programma staan. Hieronder vindt u een samenvatting van de cursusstof. Functieopleiding Projectleiding bij uitvoering en beheer distributie
Voor projectleiders en (project)medewerkers met een taak binnen de uitvoeringsfase van distributieprojecten verzorgt Wateropleidingen vanaf 3 oktober elf dinsdagen lang in Utrecht een korte opleiding op het gebied van projectleiding bij uitvoering en beheer van distributie. Bij de aanleg en het beheer van het leidingnet is een goede afstemming met interne en externe partijen van groot belang. Met name de wisselwerking tussen enerzijds de beheerder en de ontwerpafdeling en anderzijds de beheerder en de aannemer zijn belangrijk. In deze opleiding leert de cursist op doeltreffende wijze projecten te leiden op het gebied van uitvoering en beheer van drinkwaterdistributie. Na afloop is hij of zij in staat aanpassingen en uitbreidingen op het transport- en distributienet te begeleiden. De cursus kost 2.900 euro. Voor meer informatie: Gwendy Dirks (030) 606 94 06. Assetmanagement
De cursus ‘Assetmanagement’ kan interessant zijn voor leidinggevenden en stafmedewerkers die werkzaam zijn bij waterbedrijven, waterschappen en rioleringsafdelingen van gemeenten. Alle waterbedrijven, waterschappen en rioleringsafdelingen van gemeenten investeren in en beheren bedrijfsmiddelen (assetmanagement). Een zakelijke afweging van risico’s, kosten en baten gedurende de gehele gebruiksperiode van een bedrijfsmiddel vormt de basis binnen assetmanagement voor een gedegen besluitvorming. De beschouwing van kosten en risico’s in
De functieopleiding ‘Controle van leidingwaterinstallaties’ is bedoeld voor adviseurs en medewerkers met uitvoerende taken binnen de wettelijke controletaak van leidingwaterinstallaties. Deze cursus in Utrecht vergt tien dinsdagen en één ochtend, vanaf 6 november. Het werkterrein van de inspecteur is (continu) aan verandering onderhevig door wijzigingen in de Waterleidingwet en het waterleidingbesluit. De aandacht ligt vooral op de controle van industriële leidingwaterinstallaties en minder op die van huishoudelijke installaties. De laatste wijzigingen hebben geleid tot een richtlijn van VROMinspectie, die in augustus 2003 is vastgesteld en invulling geeft aan de controletaak van de inspecteur. Een goede uitoefening van de controletaak vergt niet alleen kennis van de installatie maar ook vaardigheden in de omgang met de klanten en inzicht in het wettelijk kader waarbinnen de inspecteur werkt. Deze opleiding reikt de benodigde kennis en vaardigheden aan om zelfbewust en doelgericht aan de slag te gaan. De kosten van deze cursus bedragen 2.650 euro. Voor meer informatie: Gwendy Dirks (030) 606 94 06.
verenigingsnieuws Functieopleiding Ontwerp van leidingsystemen
De functieopleiding ‘Ontwerp van leidingsystemen’ is interessant voor projectleiders en -medewerkers met een taak binnen de definitie-, ontwerp- en/of voorbereidingsfase van distributieprojecten. De cursus wordt op twaalf donderdagen gegeven vanaf 4 oktober in Utrecht. Bij het ontwerpen van een leidingnet doorloopt de ontwerper in de regel systematisch verschillende ontwerpfasen. Daarbij werkt hij vaak projectmatig. Om tot een goed ontwerp te komen, moet de ontwerper de meest gebruikte methoden en technieken beheersen en op de juiste manier toepassen. De opleiding behandelt uitgebreid de theorie van het ontwerpen van een leidingnet. Via projectopdrachten brengt de cursist de theorie in praktijk. Hij of zij doorloopt hierbij stap voor stap het totale ontwerpproces en verkrijgt inzicht in de totstandkoming van een ontwerp.
en beheerders van collectieve leidingwaterinstallaties bij gemeenten, zwembaden, bedrijven, kantoorgebouwen, vakantieparken, sportscholen, zorginstellingen, onderwijsinstellingen, hotels en wooncoöperaties. Deze korte opleiding vindt plaats op 20 en 27 september, 4 en 11 oktober en 1 november in Utrecht. Eigenaren en beheerders zijn verantwoordelijk voor een goede aanleg en een goed beheer van hun leidingwaterinstallaties. Ontbrekende of niet functionerende beveiligingen kunnen ongewild een besmetting van het openbare waterleidingnet veroorzaken. Tekortkomingen in aanleg of beheer kunnen de gezondheid van derden, die gebruik maken van de installatie, in gevaar brengen. Het risico voor besmetting met Legionella is hiervan een bekend voorbeeld. De cursus reikt technische kennis aan, die relevant is om verantwoordelijkheden uit de wet- en regelgeving te kunnen nemen. De prijs van deze cursus bedraagt 1.750 euro.
Het cursusgeld bedraagt 2.900 euro. Voor meer informatie: Gwendy Dirks (030) 606 94 06. Putmanagement (nieuw)
De nieuwe cursus ‘putmanagament’ is opgezet voor (technisch) medewerkers van waterbedrijven, boorfirma’s, provincies, waterschappen en terreinbeheerders en adviseurs. Wateropleidingen geeft de cursus op 6 en 20 november in Utrecht.
Voor meer informatie: Gwendy Dirks (030) 606 94 06. Monsternemer afvalwater en oppervlaktewater
De cursus ‘Monsternemer afvalwater en oppervlaktewater’ kan interessant zijn voor medewerkers van afdelingen handhaving van milieuwetten, monitoring, waterkwaliteit en heffingen van waterschappen, Rijkswater-
staat, gemeenten of andere organisaties die monsters nemen in het kader van toezicht of opsporing van milieudelicten. De korte opleiding begint op 13 september en krijgt een vervolg op 20 en 27 september. Een herhaling vindt plaats op 10, 17 en 24 april 2008. De locatie is Nieuwegein. In de praktijk worden vele monsters genomen in afval- en oppervlaktewater. Deze monsters zijn nodig voor de handhaving van de Wet verontreiniging oppervlaktewater, het bepalen van heffingen én monitoring. Na het volgen van de cursus weet de cursist waarom monsters genomen worden en in welke hoedanigheid dit wordt gedaan. Hij of zij leert een monster te nemen conform NEN 6600 en heeft inzicht in de meest voorkomende methoden van debietmeting van afvalwaterstromen. Voor de opsporing van een milieudelict moet de cursist in staat zijn conform de ‘Aanwijzing bemonstering en analyse milieudelicten’ van het Openbaar Ministerie te werken. De cursist kent het belang van kwaliteitszorg en is nadien in staat apparatuur te calibreren. Ook moet de cursist na afloop het monster op de juiste wijze kunnen conserveren, verpakken en vervoeren naar een laboratorium, conform NEN-en-ISO 5667-3. De cursuskosten bedragen 1.100 euro. Voor meer informatie: Betty Notenboom (030) 606 94 09.
Overal ter wereld gebruiken waterbedrijven en de industrie putten voor de drinkwatervoorziening en voor de inzet van proces- en koelwater. De wet- en regelgeving voor de aanleg van putten in Nederland is de afgelopen jaren behoorlijk aangescherpt om uitbreiding van het aantal grondwateronttrekkingen te beperken. Bedrijven zijn hierdoor de (bestaande) put gaan beschouwen als een belangrijk bedrijfsmiddel. Een put is tegenwoordig een bedrijfsmiddel dat duurzaam en bedrijfszeker moet zijn. Onverwachte uitval van één of enkele putten kan het productieproces verstoren. Putverstopping is in dit kader een onzekerheidsfactor in het primaire productieproces. De praktische vertaling van resultaten uit onderzoek naar putverstopping is onlangs gepubliceerd in een richtlijnenboekje. Hierin staan richtlijnen voor het ontwerp, de aanleg en de bedrijfsvoering om de bedrijfszekerheid en de levensduur van een put te verlengen. De cursist moet na deze korte opleiding de bedrijfsvoering van putten kunnen optimaliseren. Deze cursus kost 850 euro. Voor meer informatie: Gwendy Dirks (030) 606 94 06. Beveiliging en beheer leidingwaterinstallaties
De cursus ‘Beveiliging en beheer leidingwaterinstallaties’ kent als doelgroep eigenaren
H2O / 16 - 2007
31
All it takes for Water Monitoring and Data Network
Nijverheidsstraat 30, 6987 EM Giesbeek
T +31 313 88 02 00 F +31 313 88 02 99
E info@eijkelkamp.com I www.eijkelkamp.com
L[haef[h 7ff[dZW][i B[_Z_d][d ?d Z[p[ l[[bp_`Z_][ l[haeef\kdYj_[ X[d `[ Z[ iY^Wa[b jkii[d abWdj[d [d%e\ b[l[hWdY_[hi" Z[ Xk_j[dZ_[dij [d Z[ _dj[hd[ eh]Wd_iWj_[$ @[ X[dj X[jheaa[d X_` Wbb[hb[_ Wif[Yj[d lWd ^[j Yecc[hY_ b[ fheY[i [d ^[Xj ZWWh_d [[d _d_j_ h[dZ[ heb$ E:I 8L _i d lWd Z[ ]heejij[ b[l[hWdY_[hi lWd c[jWb[d [d j[Y^d_iY^[ fheZkYj[d _d D[Z[hbWdZ$ M_` b[l[h[d WWd l[hiY^_bb[dZ[ cWhaj[d [d XhWdY^[i mWWhedZ[h Z[ c[jWWbl[hm[ha[dZ[ X[Zh_`l[d" fbWWjl[hm[ha[dZ[ _dZkijh_[" iY^[[fiXekm" [d Z[ YedijhkYj_[# [d _dijWbbWj_[XhWdY^[$ :[ XhWdY^[]he[f DKJI#?d\hWj[Y^d_[a b[l[hj edZ[h WdZ[h[ l[hiY^_bb[dZ[ b[_Z_d]cWj[h_Wb[d" WhcWjkh[d [d aeff[b_d][d WWd Zh_damWj[h#" W\lWbmWj[h#" [d ]WiX[Zh_`l[d$ :[ \kdYj_[0 7bi l[haef[h X_dd[dZ_[dij leeh Z[ XhWdY^[]he[f DKJI#?d\hW # j[Y^d_[a X[d `[ l[hWdjmeehZ[b_`a leeh Z[ l[haeef lWd b[_Z_d] # cWj[h_Wb[d [d Wff[dZW][i WWd Z[ DkjiX[Zh_`l[d [d dWjj[ WWdd[c[h_`$ @[ edZ[h^ekZj p[b\ijWdZ_] YedjWYj c[j Z[ abWdj[d mWWh `[ l[hWdjmeehZ[b_`a leeh X[dj$
C[[h _d\ehcWj_[ [d [[d k_j][Xh[_Z[ fhe\_[bX[iY^h_`l_d] l_dZ `[ ef edp[ m[Xi_j[0 mmm$eZiXl$db
M_` lhW][d0 ;[d CJI efb[_Z_d] X_` leeha[kh m[hajk_]XekmakdZ[ e\ Y_l_[b[ j[Y^d_[a $ C_d_cWWb ( `WWh m[ha[hlWh_d]" X_` leeha[kh X_dd[d [[d XhWdY^[][h[bWj[[hZ[ eh]Wd_iWj_[$ ;[d fhWaj_iY^[ edZ[hd[c[h c[j [[d Yecc[hY_ b[ Zh_l[ [d ]e[Z[ Yecckd_YWj_[l[ lWWhZ_]^[Z[d$ M_` X_[Z[d0 ;[d k_jZW][dZ[ \kdYj_[ c[j l[[b Zeeh]he[_ce][b_`a^[Z[d X_dd[d [[d ZodWc_iY^ X[Zh_`\$ ;[d cWhajYed\ehc iWbWh_i WWd][lkbZ c[j [[d WWdjh[aa[b_`a[ Xedkih[][b_d]$ ?dj[h[ii[5 Ijkkh ZWd `[ iebb_Y_jWj_[Xh_[\ c[j Yl dWWh0 E:I 8L 7\Z[b_d] F[hied[[b [d Eh]Wd_iWj_[ J$W$l$ c[lhekm 8$C$C$ Imkij[ FeijXki ,/ (//& 78 8Wh[dZh[Y^j [#cW_b0 F E6eZiXl$db
c[jWb ceh[
platform
Mathijs van Ledden, Royal Haskoning Mirjam Groot Zwaaftink, Royal Haskoning Karin de Bruijn, WL|Delft Hydraulics Bas Jonkman, TU Delft
Slim compartimenteren biedt perspectief voor New Orleans Twee jaar geleden zette de orkaan Katrina een groot deel van New Orleans onder water. Sindsdien zijn allerlei plannen ontwikkeld om de stad veiliger te maken. EĂŠn ervan is het opdelen van het stadscentrum in compartimenten door het ophogen van bestaande spoorlijnen en wegen en het gebruikmaken van natuurlijke hogergelegen delen in de stad. Royal Haskoning heeft dit plan geanalyseerd met een overstromings- en schademodel. Op basis van een globale vergelijking van kosten en baten voor het Katrina-scenario verdient het plan verdere uitwerking. aantal slachtoffers is nog steeds niet helemaal duidelijk. Wel staat vast dat in de overstroomde delen van New Orleans meer dan 600 slachtoffers zijn gevallen, vooral onder oudere mensen3). Al snel na de ramp rees de vraag: hoe is New Orleans in de toekomst beter te beschermen tegen een dergelijke ramp? Allerlei plannen zijn vervolgens gemaakt voor het versterken en verbeteren van de waterkeringen rondom de stad, het verplaatsen van pompstations en het aanleggen van stormvloedkeringen. De werkgroep Bring New Orleans Back heeft het voorstel gedaan om het centrale deel van New Orleans op te splitsen in kleinere polders om zo de schade bij een eventuele overstroming te beperken4). Dit vormde voor Royal Haskoning aanleiding om de effectiviteit van dit plan te bekijken voor de situatie tijdens orkaan Katrina.
Overstromingssimulaties Afb. 1: New Orleans met de locaties van de dijkdoorbraken en de grootte van het overstroomde gebied in het centrale deel van de stad tijdens Katrina. Het kader geeft de omgeving aan van de foto op de volgende pagina.
I
n augustus 2005 sloeg orkaan Katrina verwoestend toe in New Orleans. Op veel plaatsen brak de waterkering door en binnen korte tijd stond bijna 80 procent van de stad onder water. De overstromingsdiepte in de stad bedroeg op veel plaatsen meer dan drie meter. Vooral het oostelijk deel van de stad werd zwaar getroffen. De beelden van de wijk Lower Ninth Ward met bijna honderd dodelijke slachtoffers zijn de hele wereld overgegaan.
Het heeft weken geduurd voordat de laatste delen van stad weer drooggelegd waren. De gevolgen van Katrina voor New Orleans zijn enorm groot1),2). Hele woonwijken zijn geruĂŻneerd en ook nu nog is de schade in de overstroomde wijken goed zichtbaar (zie foto). Daarnaast is een groot deel van de waterkeringen beschadigd. De directe schade voor de stad New Orleans is geschat op meer dan 20 miljard dollar. Het precieze
Om een beeld te krijgen van de overstroming en de schade in het centrale deel van New Orleans tijdens Katrina is een tweedimensionaal hydrodynamisch model gebruikt5). Dit model berekent de waterstanden en de stroomsnelheden in het overstroomde gebied in de tijd. De invoergegevens voor deze berekeningen zijn de bodemligging en de ruwheid van het oppervlak. Daarnaast zijn de buitenwaterstanden, de locaties en de karakteristieken van de dijkdoorbraken belangrijke invoergegevens. Een beperking van de schematische weergave in dit model voor New Orleans is dat het systeem van ontwatering met
H2O / 16 - 2007
33
Luchtfoto van New Orleans van afgelopen juni met op de voorgrond het Inner Harbor Navigation Canal. Rechts van dit kanaal ligt de overstroomde wijk Lower Ninth Ward.
kanalen en pompen niet is meegenomen. Vanwege de grote hoeveelheid water die in het Katrina-scenario bij de doorbraken naar binnen is gestroomd, mag verwacht worden dat het ontwateringssysteem nauwelijks een rol heeft gespeeld in de uiteindelijke waterstanden, maar wellicht wel in het overstromingsverloop in de tijd5). Ook regenval is niet meegenomen, want naar verwachting heeft dit een beperkt effect op de overstroming. Met het overstromingsmodel zijn berekeningen uitgevoerd voor het Katrina-scenario. Voor de locaties en de karakteristieken van de bressen zijn de gegevens gebruikt uit de IPET-studie1). Vijf doorbraaklocaties zijn in het model doorberekend voor het centrale deel van New Orleans (zie afbeelding 1): Inner Harbor Navigation Canal (noord) 5.00 uur Inner Harbor Navigation Canal (zuid) - 5.30 uur
34
H2O / 16 - 2007
London Avenue Canal (west) - 7.15 uur London Avenue Canal (oost) - 7.30 uur 17th Street Canal - 8.30 uur Bij de doorbraaklocatie van de 17th Street Canal was een aantal uur voor de echte doorbraak al sprake van een beperkte hoeveelheid water die de naastgelegen woonwijk instroomde. Diverse ooggetuigen hebben een hard geluid gehoord rond 8.30 uur, vlak daarna stroomde snel veel meer water de straten in. Waarschijnlijk is op dat moment de damwand in de kanaaldijk gescheurd waarna de bres snel groeide tot een groot gat.
Afbeelding 2a geeft het gesimuleerde overstromingsverloop en de uiteindelijke waterdiepte weer. De resultaten van de overstromingsberekeningen voor Katrina zijn vergeleken met waarnemingen1),5). Allereerst is gekeken naar het verloop van de overstroming in de tijd, op basis van
verslagen van ooggetuigen. Hieruit blijkt dat het model de aankomsttijd van het water op veel plaatsen binnen een half uur nauwkeurig voorspelt. Daarnaast is een vergelijking gemaakt met de waargenomen waterdiepten in de verschillende delen van de stad. De uiteindelijke waterdiepte in het model is circa anderhalve meter boven het gemiddelde zeeniveau voor het gehele gebied. Dit is iets hoger dan de waarnemingen aangeven (circa ĂŠĂŠn tot anderhalve meter boven zeeniveau). Er zijn geen directe waarnemingen beschikbaar voor andere overstromingskenmerken zoals de stroom- en stijgsnelheid van het water in het gebied. Voor verdere analyse en verificatie kunnen de gesimuleerde waarden worden vergeleken met schadepatronen in het overstroomde gebied. Relatief onzekere parameters in het overstromingsmodel zijn de ruwheid van het gebied en de breskarakteristieken. Gevoeligheids-
platform
Afb. 2: Resultaat van de overstromingsberekeningen voor het Katrina-scenario na anderhalve dag zonder (a) en met hoge binnendijken (b).
berekeningen tonen aan dat een variatie in de ruwheid binnen realistische grenzen het verloop in de tijd beperkt beïnvloedt. De maximale waterdiepte is daarentegen ongevoelig voor de keuze van de ruwheid5). De breskarakteristieken (tijd van doorbraak, groei en uiteindelijke grootte van de bres) zijn zeer bepalend voor het overstromingsverloop en de maximale waterdiepte in het gebied. Voor deze instellingen in het model zijn weinig gegevens beschikbaar. Ondanks de beperkingen en onzekerheden in het model laat de vergelijking met de waarnemingen zien dat het model het verloop en de uiteindelijke waterdiepte goed kan simuleren.
Van badkuip naar poffertjespan Na orkaan Katrina heeft burgemeester Ray Nagin van New Orleans de werkgroep Bring New Orleans Back in het leven geroepen. Het doel van deze werkgroep was om advies
te geven over het herstel van de stad. Deze werkgroep heeft allerlei plannen gepresenteerd op sociaal, cultureel en technisch vlak. Eén van de technische adviezen is het opsplitsen van het centrale deel van de stad in diverse subpolders (compartimentering). De gebruikte beeldspraak bij dit plan is: ‘From bowl to muffinpan’ ofwel: de enorme badkuip veranderen in een poffertjespan om zodoende bij een eventuele overstroming de schade te beperken. Het plan met compartimenten voor het centrale deel van New Orleans maakt gebruik van de bestaande hooggelegen structuren in het gebied (zie afbeelding 1). Eén van deze structuren - de Gentilly Ridge - is een oude, hooggelegen zandrug die loopt van oost naar west. Tijdens Katrina was de waterdiepte op deze zandrug slechts gering (minder dan een halve meter). In het plan wordt ook gebruikgemaakt van de aanwezige
spoorlijnen en snelwegen. Onderdoorgangen van deze infrastructurele elementen worden afgesloten en de infrastructuur zelf wordt versterkt, zodat geen falen optreedt tijdens een overstroming. Om een eerste inschatting te krijgen van de effectiviteit van een dergelijke compartimentering zijn twee alternatieven - lage en hoge binnendijken - doorgerekend voor de situatie tijdens Katrina. Voor beide alternatieven is een binnendijk aangebracht die het bestaande spoortraject volgt (zie afbeelding 2b). In het lage alternatief is deze op een hoogte van circa anderhalve meter boven zeeniveau gebracht, bij het hoge alternatief op vier meter. Dit komt ongeveer overeen met de hoogte van de bestaande waterkeringen van de uitwateringskanalen langs de 17th Street Canal en de London Avenue Canal. De overstromingsberekeningen voor de situatie tijdens Katrina laten zien dat beide
H2O / 16 - 2007
35
Afb. 3: Verwachte schade als gevolg van de waterstand voor de verschillende deelgebieden in het centrale gedeelte van New Orleans op basis van pre-Katrina schadegetallen.
Verwachte directe schade in miljarden dollars voor het Katrina-scenario op basis van pre-Katrina schadegetallen. Zie voor de ligging van de economische deelgebieden afbeelding 1.
economisch deelgebied
OM01 OM02 OM03 OM04 OM05 totaal
alternatieven een duidelijk effect hebben op het verloop van de overstroming. Afbeelding 2b toont het overstroomde gebied vóór het alternatief met hoge binnendijken.
Significante verlaging van de schade Voor een vergelijking van de situatie met én zonder compartimentering is de directe schade bepaald. Hierbij is gebruikgemaakt van de schadefuncties uit de IPET-studie1) (zie afbeelding 3). Belangrijk daarbij is dat deze schadefuncties de pre-Katrina situatie weergeven. Als eerste stap is de schade berekend voor de situatie zonder compartimentering op basis van het Katrina-scenario. Hierbij is gebruikgemaakt van de waterstanden uit het overstromingsmodel en de schadefuncties in de IPET-studie. Het resultaat voor de verschillende subgebieden staat in tabel 1. De berekende schade is circa 10,4 miljard dollar op basis van het hier gebruikte overstromingsmodel. Dit komt goed overeen met de geschatte directe schade van 9,4 miljard dollar tijdens Katrina in dit gebied1). Vervolgens is voor beide alternatieven van compartimentering (lage en hoge binnendijken) de schade bepaald in de verschillende deelgebieden (zie tabel 1). De schadegetallen laten zien dat de compartimentering vooral de schade in de gebieden OM4 en OM5 reduceert. Dit is logisch aangezien deze gebieden ver van de doorbraken en ‘achter’ de binnendijken liggen. Door de compartimenten kan het water deze gebieden veel moeilijker bereiken. In de gebieden die direct grenzen aan de waterkering, stijgt bij het lage alternatief de waterdiepte, maar neemt de schade niet toe, omdat die in deze gebieden al maximaal is. Bij het hoge alternatief neemt de schade zelfs af, omdat een deel van het gebied niet onder water komt te staan. Over het geheel bedraagt de reductie van de directe schade ongeveer anderhalf tot zes miljard dollar voor respectievelijk het lage en hoge alternatief in het Katrina-scenario.
36
H2O / 16 - 2007
Naast voordelen, zoals de reductie van de directe schade, zijn er allerlei positieve neveneffecten van compartimentering. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan minder ontwrichting van de samenleving tijdens een dergelijk rampscenario, omdat het totale oppervlak aan overstroomd gebied drastisch verminderd wordt. Natuurlijk zijn er ook mogelijk negatieve effecten. De compartimenten leiden tot kleinere polders, waardoor de stijgsnelheid van het water in de polders grenzend aan de waterkering toeneemt. Uit historische gegevens blijkt dat het sterftecijfer mede samenhangt met de stijgsnelheid van het water3). Het voorkomen van slachtoffers moet het uitgangspunt zijn bij de verdere uitwerking van een plan met compartimenten.
Aanleg van subpolders De vraag is of de afname in de directe schade van anderhalf tot zes miljard dollar opweegt tegen de kosten die gemoeid zijn met de aanleg van de compartimenten. Op basis van een zeer globale kostenschatting zouden volgens de werkgroep Bring New Orleans Back4) de investeringen voor de aanleg van compartimenten 75 à 150 miljoen dollar bedragen. Om dit bedrag met reductie van de schade te vergelijken, moet de kans om een Katrina-scenario te voorkomen, meegenomen worden. De kans op een orkaan met vergelijkbare karakteristieken als Katrina is 1/400 per jaar6). Uitgaande van een rentevoet van vier procent mag de investering maximaal in de orde van 100 tot 400 miljoen dollar bedragen, wil een dergelijk plan kosteneffectief zijn. Het uitwerken van één of meerdere alternatieven voor het compartimenteren van het centrale deel van New Orleans biedt daarom zeker perspectief op basis van het Katrina-scenario. Om het plan verder te onderbouwen, is een gedetailleerde kostenschatting nodig van de infrastructurele ingrepen. Daarnaast moet bekeken worden hoe de kosteneffectiviteit van compartimen-
bestaande situatie
met lage binnendijken
met hoge binnendijken
2,5 1,8 2,3 0,4 3,4 10,4
2,5 1,8 2,4 geen schade 2,2 8,8
1,8 1,5 1,0 geen schade geen schade 4,2
tering zich verhoudt tot een verhoging van de buitenwaterkering. Tenslotte moet beter in kaart gebracht worden wat de reductie is van het risico voor verschillende orkaanscenario’s, gelet op de toekomstige aanpassingen aan het waterkeringsysteem. Ook in Nederland wordt nagedacht over mogelijkheden tot compartimentering van bestaande dijkringen. De resultaten van de studie voor New Orleans kunnen dus ook voor de Nederlandse praktijk van belang zijn, omdat ze laten zien onder welke condities compartimentering een effectieve maatregel is.
LITERATUUR 1) IPET (2007). Performance evaluation of the New Orleans and Southeast Louisiana Hurricane Protection System. L. Link (editor). 2) Kok M., R. Theunissen, B. Jonkman en H. Vrijling (2006). Schade door overstroming. Ervaringen uit New Orleans. TU Delft en HKV Lijn in Water. 3) Jonkman S. (2006). Loss of life estimation in flood risk assessment. PhD thesis TU Delft. 4) Flood Protection Alliance (2006). Technical note from Bring New Orleans Back committee. 5) De Bruijn K. (2006). Improvement of casualty functions based on data of the flooding of New Orleans in 2005. WL|Delft Hydraulics. Project Q3668. 6) Resio D. (2007). White paper on estimating hurricane inundation (2007). US Army Corps of Engineers. ERDC-CHL.
platform
Stijn Reinhard, Landbouw Economisch Instituut Maria Witmer, Milieu- en Natuurplanbureau Thomas Ietswaart, Provincie Fryslân
MKBA Kaderrichtlijn Water in het Friese merengebied Uit een proef met een maatschappelijke kosten-batenanalyse voor het Friese merengebied blijkt de waardestijging van woningen aan het water de meeste baten op te leveren als gevolg van de verbetering van de waterkwaliteit door KRW-maatregelen. Op de tweede plaats staan de baten uit recreatie. Natuur, landschap, visserij, vastlegging van de emissie van kooldioxide en de afname van kosten voor Natura 2000-gebieden leveren eveneens baten op. De totale kosten zijn echter hoger dan de totale baten: voor een tussenvariant van het maatregelenpakket respectievelijk 159 en 42 miljoen euro en voor een maximumvariant 770 en 325 miljoen euro. De onzekerheid in deze bedragen is groot en de baten zijn meestal minder ‘hard’ dan de kosten. De kosten-batenbalans kan gunstiger worden door het schrappen van enkele niet-kosteneffectieve maatregelen. Instituut (LEI) heeft een proef-MKBA opgesteld voor het Friese merengebied, in opdracht van het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) en in samenwerking met Provincie Fryslân4). Deze MKBA had de volgende doelen: uitwerken hoe in samenwerking met de regio op een interactieve manier een MKBA op regionale schaal opgesteld kan worden, de baten van de KRW beter in beeld krijgen én bezien of extra maatschappelijke baten kunnen worden gegenereerd door maatregelen te nemen die meer doelen dienen, zowel binnen de waterhuishouding als voor andere beleidsterreinen zoals natuur en landschap.
E
en maatschappelijke kostenbatenanalyse (MKBA) uitvoeren met de belanghebbende partijen uit de regio kan het besluitvormingsproces over de maatregelen in het kader van de Kaderrichtlijn Water structureren, doordat systematisch stappen worden doorlopen waarin de informatie over de kosten en baten wordt opgebouwd. De deelnemers krijgen inzicht in de methode en onzekerheden en kunnen daardoor het eindresultaat goed op zijn waarde beoordelen. Kosten en baten zijn afhankelijk van aannames
en zienswijzen en minder ‘hard’ dan veelal wordt gedacht. Daarom is het aan te bevelen om de uitkomsten van een MKBA alleen te publiceren met een transparante toelichting op de aannames én ze een duidelijke plek te geven in het besluitvormingsproces.
Vingeroefening Recent verscheen de strategische MKBA van de voorgenomen maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water op landelijke schaal. Diverse batenposten zijn hierin nog niet uitgewerkt5). Het Landbouw Economisch
De MKBA in Friesland volgt de OEIsystematiek2). Het onderzoek beoogt de kosten en baten te bepalen van het uitvoeren van de KRW-maatregelen zélf én de kosten en baten die ontstaan doordat de waterkwaliteit verbetert in de richting van de KRW-doelstellingen. Er is gebruik gemaakt van generieke kennis over kosten en baten; experts zijn geraadpleegd en er is een literatuurstudie uitgevoerd. Aanvullend daarop is de kennis benut die de betrokken partijen uit de regio hebben over het gebied. Daarvoor zijn twee workshops georganiseerd, waarin de deelnemers gevraagd is om de generieke kennis aan te vullen of te verbeteren voor de regio. Deze aanpak geeft enerzijds inzicht in de baten en draagt anderzijds bij aan de ontwikkeling van een methode die breder
H2O / 16 - 2007
37
Tabel 1. Type en omvang van maatregelen voor het huidige beleid en beide pakketten.
maatregel
omvang huidige beleid tussenvariant
verdere terugdringing fosfaatgift sanering overstorten afkoppeling regenwater aanpassingen RWZI oeverbeheer* dynamisch peilbeheer
0 ha 20 102 ha 0 738 km 0 km
0 ha 25 408 ha 10 738 km 0 km
waterberging in polders inrichting van oevers aanleggen vistrappen aanleg paaigebieden vis visstandbeheer (in km oeverlengte) helofytenfilters voorzuivering inlaatwater verhogen peil van polders extra inzamelpunten chemische toiletten afsluiten vaarwater
0 ha 30 km 0 0 ha 15 km 0 0 ha 0 ha 0 0 ha
2.706 ha 111 km 0 204 ha 24 km 0 0 ha 0 ha 0 0 ha
maximaal plus
2.700 ha 50 1.020 ha 20 738 km hele merengebied 6.765 ha 369 km 2 1.020 ha 74 km 1 300 ha 300 ha 40 1.000 ha
* Deze maatregel is hetzelfde voor het huidige beleid als voor beide pakketten en daarom in dit onderzoek verder niet meegenomen.
Tabel 2. Indeling van effecten.
kan worden toegepast dan op het Friese merengebied alleen. Ook wordt beoogd dat de betrokken maatschappelijke partijen de effecten, kosten en baten herkennen.
Stapsgewijze aanpak Bij de proef-MKBA voor de Friese meren zijn de volgende vijf stappen doorlopen: vaststellen van de maatregelenpakketten, inventariseren van (fysieke) effecten, kwantificeren van welvaartseffecten (in fysieke eenheden), bepalen van de prijs van de welvaartseffecten ĂŠn aggregeren van kosten en baten. Vaststellen maatregelenpakketten
Naast het voortzetten van het huidige beleid zijn twee verschillende maatregelenpakketten opgesteld: een pakket dat beoogt om hoge baten te genereren (Maximaal Plus Pakket) en een pakket dat tussen voortzetting van het huidige beleid en het Maximaal Plus Pakket in zit (de tussenvariant). De tussenvariant komt voort uit een studie van Arcadis1). Het Milieu en Natuur Planbureau heeft het Maximaal Plus Pakket opgesteld, op basis van de maximale variant uit de Arcadis-studie en aangevuld met maatregelen die de synergie met andere doelen vergroten, zowel binnen de water-
38
H2O / 16 - 2007
type effect
kosten versus baten
voorbeeld
primair positief primair negatief secundair positief secundair negatief
baten van de KRW-doelen kosten van de KRW-doelen baten van de maatregelen kosten van de maatregelen
meer doorzicht van water minder brasem voor vissers meer terrestrische natuur afname landbouwopbrengst
huishouding als met andere beleidsterreinen. Ook hebben de deelnemers aan de workshops extra maatregelen toegevoegd. Ten opzichte van de tussenvariant is er in het Maximaal Plus Pakket sprake van extra maatregelen (dynamisch peilbeheer, aanleg vistrappen, helofytenfilters, voorzuiveren inlaatwater, extra inzamelpunten voor chemische toiletten en het afsluiten van vaarwater). Bij de meeste maatregelen in het Maximaal Plus Pakket is ook de omvang toegenomen ten opzichte van de tussenvariant (bijvoorbeeld afkoppelen regenwater en aanpassen van rioolwaterzuiveringsinstallaties). De haalbaarheid van beide pakketten is in dit onderzoek niet besproken. De kosten en baten zijn ten opzichte van het huidige beleid bepaald (zie tabel 1).
relevante (fysieke) effecten benoemd van alle maatregelen afzonderlijk. Bij een MKBA maakt men onderscheid tussen primaire en secundaire effecten (zie tabel 2). Met primaire effecten worden effecten bedoeld die samenhangen met de doelen van de KRW, zoals het verbeteren van de waterkwaliteit, een verschuiving in vissoorten (minder brasem en meer snoek) of een verbetering van de zwemwaterkwaliteit. Secundaire effecten zijn de neveneffecten van maatregelen. Een aantrekkelijker landschap door natuurvriendelijke oevers of een verandering van de productiewijze in de landbouw zijn voorbeelden van secundaire effecten. In een workshop hebben de deelnemers de primaire en secundaire effecten ingedeeld (zie tabel 2).
Inventariseren fysieke effecten
Kwantificeren welvaartseffecten
In de tweede stap zijn de fysieke effecten geĂŻdentificeerd die optreden als de maatregelen worden uitgevoerd. Deze zijn van belang om vast te stellen of en in welke mate met de maatregelen de beoogde doelen worden gerealiseerd en als tussenstop tussen maatregel en economische analyse (kosten en baten). Tijdens de eerste workshop zijn de mogelijke
Het LEI heeft de fysieke effecten uit de eerste workshop vertaald in welvaartseffecten. Aangenomen is dat helder water en meer natuur leiden tot een toename van de attractiviteit om aan het water te wonen en te recreĂŤren. In het Friese Merengebied speelt recreatie een belangrijke rol. Een beter doorzicht en mooier landschap hebben een positief effect op de recreatiesector. Ook de
platform Tabel 3. Contante waarden van kosten en baten voor de twee onderzochte maatregelenpakketten: de tussenvariant en maximaal plus variant (in miljoenen euro, 2007-2057).
batenpost
tussenvariant
maximaal plus
11 2 22 6 PM
73 40 89 61 PM
0
42
0 41
20 325
investeringskosten exploitatiekosten scheepvaart, recreatievaart kosten landbouw
112 17
352 97
0 30
249** 72
kosten totaal
159
770
MKBA-saldo
-118
-445
recreatie visserij waarde woningen natuur landschap* vastlegging CO2, N, P, NO2 afname kosten Natura 2000 totaal baten kostenpost
* De baten van de verbeterde landschappelijke kwaliteit zijn al meegenomen in de recreatiebaten en waardestijging van de woningen. Om dubbeltelling te voorkomen is landschap als PM-post opgenomen. ** Kosten zijn het gevolg van een lager waterpeil in de zomer, waardoor een geringere diepgang en belading van de schepen mogelijk zijn en delen van de meren niet meer bereikbaar zijn voor bepaalde recreatievaartuigen.
waarde van woningen aan het water stijgt. Gebiedspecifieke kennis is noodzakelijk om de omvang van deze welvaartseffecten te schatten. In de tweede workshop is de kwantificering van welvaartseffecten behandeld. Vertegenwoordigers van de provincie, het waterschap, de gemeenten, LTO en Staatsbosbeheer namen hieraan deel. De resultaten uit de generieke analyse zijn bediscussieerd door deze regionale belanghebbenden en de witte vlekken zijn ingevuld. Het doorzicht wordt pas echt significant beter als de ecologische waterkwaliteit over een drempel is gegaan, die wordt bereikt in het Maximaal Plus Pakket. De deelnemers aan de workshop verwachten dat vooral een combinatie van brongerichte en inrichtingsmaatregelen, waaronder ingrijpende maatregelen als flexibel peilbeheer en het afsluiten van ondiepe delen voor vaartuigen, de kans op het helder worden van de Friese meren flink doet toenemen. De locatie van maatregelen (van het Maximaal Plus Pakket) bleek van belang om de mogelijke baten op andere beleidsterreinen vast te kunnen stellen; Prijs van de welvaartseffecten
Een positief welvaartseffect (baten) is een toename van de welvaart of een afname van
de kosten. Voor de monetarisering is in eerste instantie gebruik gemaakt van generieke prijskaartjes5). In de tweede workshop is de waardestijging van woningen die aan het water liggen, met de deelnemers geschat op basis van de toename van het areaal riet en het verbeterde doorzicht van het water. Aggregeren van kosten en baten
De kosten en baten zijn vastgesteld als het product van de omvang en prijs van de effecten. De verschillende kosten of baten zijn geaggregeerd via de contante waarde: de waarde van baten in de toekomst is teruggerekend naar het heden. Via de discontovoet zijn de kosten en baten die in verschillende jaren optreden vergelijkbaar gemaakt. EĂŠn euro levert na t jaar bij een discontovoet r een contant bedrag op van (1+r)t euro. Toekomstige kosten en baten worden teruggerekend naar het heden door te delen door dit bedrag. In het kabinet is onlangs een discontovoet van 2,5 procent afgesproken. De intrinsieke waarde van schoon water en de daarin levende planten en dieren kan niet in een MKBA worden meegenomen. Deze intrinsieke waarde valt namelijk buiten het domein van de economie en daarmee buiten het domein van een MKBA.
Resultaten van de MKBA De verdisconteerde kosten en baten zijn in tabel 3 weergegeven. De kosten en baten ten opzichte van het huidige beleid zijn bepaald voor de periode 2007-2057. De baten nemen toe in zowel de tussenvariant als in de Maximaal Plusvariant (met respectievelijk circa 41 en 325 miljoen euro). De baten worden voor een belangrijk deel bepaald door de waardestijging van woningen, recreatiebaten en vermeden kosten voor Natura 2000. In de tussenvariant zijn de baten als gevolg van de stijging van de waarde van woningen ruim de helft van de totale baten. Het Maximaal Plus Pakket draagt bij aan de Natura 2000-doelen. Daardoor hoeven er minder kosten voor Natura 2000 te worden gemaakt. Deze afname van kosten is als batenpost opgenomen in het MKBA-saldo. Vooral de hinder die de scheepvaart ondervindt van dynamisch peilbeheer, vormt een belangrijke kostenpost. Aangezien de kosten groter zijn dan de baten (159 miljoen euro voor de tussenvariant en 770 miljoen euro voor het Maximaal Plus Pakket) is het MKBA-saldo negatief. Op
H2O / 16 - 2007
39
basis van deze MKBA zijn de doorgerekende maatregelpakketten niet aantrekkelijk. Bij de besluitvorming spelen echter ook andere argumenten een rol, zoals het bereiken van natuurdoelen, behoud van cultuur en het voldoen aan internationale afspraken.
Meerwaarde De meerwaarde van dit onderzoek is op de eerste plaats de uitwerking van een methode om een kosten-batenanalyse uit te voeren op regionaal niveau, waarbij expliciet gebruik wordt gemaakt van kennis uit het gebied. Zonder deze kennis zullen locatiespecifieke omstandigheden onderbelicht blijven en is het draagvlak voor de uitkomsten kleiner. Maatregelpakketten kunnen op regionale schaal anders scoren dan landelijk. Voor de Friese meren bijvoorbeeld is dynamisch peilbeheer een invloedrijke maatregel, omdat de gehele Friese boezem uit één peilvak bestaat en de effecten dus in het hele gebied doorwerken. Het voordeel van het betrekken van de lokale partijen bij een MKBA is dat deelnemers gevraagd wordt systematisch na te denken over primaire en secundaire effecten van maatregelen. Dit kan bijdragen aan een structurering van de besluitvorming. Bovendien kunnen de MKBA-uitkomsten beter worden geïnterpreteerd, omdat de betrokken instanties zicht hebben in wat achter de cijfers schuilgaat. Omdat de implementatie van de KRW niet alleen op Europese en nationale schaal wordt uitgevoerd, maar voor een aanzienlijk deel regionaal wordt opgepakt, levert een interactieve regionale analyse een nuttige aanvulling op een nationale MKBA.
Dit geldt ook voor de economische relaties die zijn gebruikt bij het monetariseren, zeker als voor een periode van 50 jaar wordt gerekend. De onzekerheden in het bepalen van de omvang van de effecten en de kosten en baten van de effecten worden met elkaar vermenigvuldigd. In de laatste stap is de keuze van de discontovoet van belang en wordt de onzekerheid uit de voorgaande stappen geaggregeerd. Het voordeel van de interactieve MKBA-aanpak is dat de deelnemers stapsgewijs zicht krijgen op de kosten en baten en daarmee op deze onderliggende onzekerheden. De resultaten van kostenbatenanalyses uitgedrukt in een getal leiden tot schijnzekerheid3). Als in de besluitvorming alleen op het saldo van de MKBA wordt afgegaan, wordt geen recht gedaan aan de informatie die tijdens het proces beschikbaar komt.
40
H2O / 16 - 2007
Conclusies
Onzekerheid In de onderscheiden stappen zijn aannames gemaakt. Aangezien de kosten en baten op basis van deze stappen zijn berekend, werkt onzekerheid in elk van deze stappen door in de resultaten. Dit geldt sterker voor de baten dan voor de kosten. In de eerste stap zijn de maatregelpakketten benoemd. Deze worden vergeleken met het bestaande beleid en dat is voor de komende 50 jaar omgeven met onzekerheid. In de tweede stap zijn de effecten van maatregelen geïdentificeerd. Voor het kwantificeren van de effecten zijn aannames gedaan, omdat de technische en ecologische relaties niet exact bekend zijn.
voor de ene partij kunnen wegvallen tegen nadelen voor een andere. De analyse geeft geen inzicht in de geldstromen die direct of indirect met het waterbeheer zijn gemoeid. Toch is het voor de besluitvorming relevant om te weten wie investeert in maatregelen en wie profiteert van de effecten van die maatregelen. De resultaten van de MKBA krijgen meer betekenis als zij geplaatst worden tegen de achtergrond van de geldstromen; De beoogde slimme combinatie van maatregelen en doelen van de KRW en andere beleidsterreinen vergt gedetailleerde kennis over de locatie van de maatregelen en extra informatie over het effect van deze maatregelen op deze doelen; Effecten op de intrinsieke waarde van schoon water en natuur kunnen niet in geld worden uitgedrukt. Ze kunnen wel op een meer kwalitatieve wijze in de besluitvorming worden meegenomen.
Volgens de uitgevoerde proef-MKBA voor het Friese merengebied zijn de kosten van de twee onderzochte maatregelenpakketten hoger dan de baten; De resultaten van een MKBA zijn minder objectief en ‘hard’ dan veelal wordt gedacht. Het publiceren van alleen eindcijfers suggereert teveel zekerheid. Kosten en baten zijn afhankelijk van aannames en zienswijzen. Baten zijn veelal minder hard dan de kosten; Een interactief proces met belanghebbenden bij het opstellen van een MKBA draagt bij aan een betere benutting van de resultaten. Omdat de deelnemers beter bekend raken met de methode en de onzekerheden die daarmee samenhangen, kunnen ze de resultaten van de MKBA op hun waarde beoordelen; Het uitvoeren van een MKBA is ook nuttig voor het proces, omdat het structureert en inzicht verbreedt. De interactieve aanpak met belanghebbenden via workshops vergroot de acceptatie van de resultaten; MKBA is een hulpmiddel. In het besluitvormingsproces spelen allerlei overwegingen, ook niet-economische, een rol.
Aanbevelingen
In een MKBA worden uitspraken gedaan voor de samenleving als geheel. Voordelen
LITERATUUR 1) Arcadis (2006). Eerste analyse KRW-doelen, maatregelen en waterlichamen in Rijn-Noord en Nedereems. 2) Eijgenraam C. et al. (2000). Evaluatie van infrastructuurprojecten; leidraad voor kostenbatenanalyse. Onderzoeksprogramma Economische Effecten Infrastructuur. Ministerie van Verkeer en Waterstaat en Ministerie van Economische Zaken. 3) Mathijssen J., A. Petersen, P. Besseling, A. Rahman en H. Don (2007). Omgaan met onzekerheden in beleid. Milieu- en Natuurplanbureau. Rapport 550032003. 4) Reinhard S., N. Polman, R. Michels en H. Smit (2007). Baten van de Kaderrichtlijn Water in het Friese merengebied. Een interactieve MKBA vingeroefening. Wettelijke Onderzoekstaken Milieu- en Natuur Rapport. In voorbereiding. 5) Ruijgrok E., R. Nieuwkamer en R. van der Veeren (2007). Baten van KRW hangen af van verandering chemische en ecologische toestand water. H2O nr. 8, pag. 29-32.
platform
Pieter Filius, Waterschap Velt en Vecht Hans ten Kate, Ten Kate-Kool Partner in Watermanagement
Veldkalibratie binnen handbereik? Met het beschikbaar komen van draagbare digitale akoestische en elektromagnetische stroomsnelheidsmeters is een nieuwe snelle manier van veldkalibratie van stuwen, gemalen en inlaten mogelijk geworden. Door veldkalibratie uit te voeren kunnen de peilregulerende kunstwerken op een kostenbesparende manier geschikt worden gemaakt als debietmeetpunt. Bij Velt en Vecht zijn in de afgelopen drie jaar op deze manier 40 objecten gekalibreerd. Hierbij kwam aan het licht dat debietbepaling door toepassing van de standaard afvoerformule voor stuwen, met name bij hoge afvoer, kan leiden tot foutieve uitkomsten.
N
og niet zo lang geleden werden stuwen, die ook functioneerden als meetkunstwerk, geijkt met behulp van een schaalmodellen of door middel van een Ott-molen1). Het op deze wijze kalibreren van stuwen en inlaten is een tijdrovende en daardoor kostbare zaak. De peilregulerende functie van deze kunstwerken sluit een nevenfunctie als meetobject niet uit. Met het beschikbaar komen van draagbare digitale akoestische en elektromagnetische stroomsnelheidsmeters is een nieuwe manier van veldkalibratie van peilregulerende kunstwerken, zoals stuwen, gemalen en inlaten, mogelijk.
theoretisch berekende hoeveelheid doet afwijken van gemeten hoeveelheden (slijtage en ijking in fabriek in plaats van de veldsituatie). Het berekende debiet op een PLC-onderstation of in de telemetriehoofdpost is niet altijd betrouwbaar, omdat in veel gevallen gebruik wordt gemaakt van algemene (standaard) afvoerformules. Dit komt doordat de vorm van de stuwen of inlaten en de toestroom afwijken van de vorm waar de standaard formule voor geldt.
Daarnaast bestaat de noodzaak zo nauwkeurig mogelijke debietmetingen uit te voeren voor toepassing in afvoermodellen. Dit omdat anders de uitkomsten van het afvoermodel te onbetrouwbaar zijn. Dergelijke nauwkeurige metingen zijn door toepassing van nieuwe meettechniek nu ook voor het lagere afvoerbereik mogelijk.
Uitvoering veldkalibratie Door in het veld de relatie tussen het debiet en de overstortende straal (navolgend Q-h-relatie genoemd) te bepalen, is het mogelijk van een normaal peilregelende
Afb. 1.
Door de toenemende vraag naar afvoergegevens ontstaat de noodzaak voor het uitvoeren van debietmetingen op strategische meetpunten in het watersysteem. Nadeel van het inrichten van nieuwe debietmeetpunten is dat naast de investering (30.000-50.000 euro per locatie) het ook een uitbreiding inhoudt van taken betreffende beheer, onderhoud en communicatieverbindingen. Door gebruik te maken van de reeds aanwezige infrastructuur in de vorm van telemetrische, geautomatiseerde stuwen, gemalen en inlaten wordt op een kostenbesparende manier informatie over het watersysteem ingewonnen. Bij een aantal controlemetingen in opdracht van Waterschap Velt en Vecht bleek dat de gebruikte standaard afvoerformules niet geheel overeenkomen met de in het veld gemeten afvoerrelatie voor het betreffende kunstwerk. Bij inlaten speelt hetzelfde probleem. Gemalen hebben dit probleem niet, doch hier spelen andere zaken die de
H2O / 16 - 2007
41
stuw toch een meetpunt te maken. Voorwaarde is dat de veldkalibratie onder alle mogelijke omstandigheden plaatsvinden, dus naast de normale afvoer ook bij hogere en extreme afvoer. Extrapolatie van de Q-h-relatie (die is bepaald onder normale afvoer) naar hogere afvoer is door het optreden van gestuwde afvoer door verdrinking minder betrouwbaar. Bij de laatste hoogwatergolf van afgelopen januari zijn metingen bij stuwen uitgevoerd, waaruit blijkt dat toepassing van de standaard afvoerformule niet tot een goed resultaat leidt (zie afbeelding 1: verschil tussen de berekende (licht blauwe lijn) en gemeten debiet (donker blauwe lijn)). Een bijkomend voordeel van de veldkalibratie bij hoog water is dat de invloed van verdrinking van de stuwen direct meegenomen wordt in de nieuwe afvoerrelatie. Voor het kalibreren van stuwen zijn meerdere methoden beschikbaar. In de afgelopen jaren is het aantal meetprincipen niet uitgebreid, maar het aantal meetapparaten dat voor debietmetingen op de markt beschikbaar is, wel. Bij de ijkingen van kunstwerken wordt hoofdzakelijk gebruik gemaakt van de standaard ‘velocity area’-methode. Door de metingen meerdere keren te herhalen bij verschillende waterstanden en klepstanden wordt de relatie tussen de klep-/schuifstand, de waterpeilen en het debiet bepaald. Voorheen werd dit vooral gedaan met het alom bekende molentje van Ott, waarbij men kan zien wat er gebeurt. Tegenwoordig zijn er meetapparaten op de markt waarbij alles digitaal opgeslagen en verwerkt wordt. Voor het meten van de watersnelheid en eventueel ook het profiel kunnen bij de ‘velocity area’-methode drie meetprincipen worden ingezet2): elektromagnetische stroomsnelheidsbepaling, de zogeheten bewegende bootmethode met behulp van ADCP én ultrasonoor. De nieuwe meetprincipen zijn niet zichtbaar en voelbaar; de uitkomsten zijn puur digitaal en getalsmatig, vaak gebaseerd op de hydraulische snelheidsverdeling. Met deze apparatuur kan sneller gemeten worden. De verwerking is ook minder arbeidsintensief. Op locatie is eenvoudig inzicht te verkrijgen in de passerende hoeveelheid water en de verandering hierin bij statuswijziging. Door de grotere snelheid van meten is het eenvoudiger een groter aantal metingen uit te voeren en zijn per meting de omstandigheden daardoor relatief gelijkmatiger dan voorheen met de Ott-molen. Hierdoor wordt een grotere nauwkeurigheid gerealiseerd. Voor de in-situ meetomstandigheden geldt dat er geen extra water tussen het meetpunt en kunstwerk bijkomt of afgaat, de stroming in het water niet te turbulent is, het stroomprofiel redelijk gelijkmatig verdeeld is (dus niet meten in een bocht of bij asymetrisch dwarsprofiel) en dat er geen inslag van luchtbellen (na een stuw) en niet teveel storende plantengroei aanwezig is.
42
H2O / 16 - 2007
Afb. 2.
Kalibratiemeting bij stuw Hardenberg Stuw Hardenberg maakt onderdeel uit van het watersysteem van de Overijsselse Vecht en bestaat uit drie identieke klepstuwen en een vispassage. De gegevens van de peilen en de klep worden tegenwoordig met behulp van telemetrie automatisch verzameld en opgeslagen met een frequentie van eens per 15 minuten. Het debiet werd tot voor kort met een standaardformule voor klepstuwen berekend. Het totale debiet dat het kunstwerk passeert, is de optelsom van het water dat de drie stuwkleppen en de vispassage passeert. Bij afvoerpieken is de stuw verdronken3). Bij Waterschap Velt en Vecht is voor de klepstuwen de standaard formule ingevoerd: 1,7 x m x breedte stuw x h2/3, waarbij m de stuwconstante is (1,16), de breedte van de stuw negen meter en h de overstortende straal is (waterpeil stuwpand-klepstand). De ijking van de stuw heeft op verschillende dagen plaatsgevonden met behulp van een ADCP (type Nortek - Q-liner). De De stuw bij Hardenberg.
debietmeting gebeurde bovenstrooms in de instroomopening van de stuw. Omdat grote variatie in het bovenpeil tijdens de meting niet wenselijk is, is met de twee andere kleppen het totale debiet dat over de stuw ging en daarmee het waterpeil bovenstrooms ongeveer constant gehouden. Bij de hoogwatermetingen zijn alleen de kleppen geblokkeerd, opdat deze niet van stand veranderen tijdens de meting. Gezien de korte meetduur kan het peil tijdens de metingen als constant worden beschouwd. Iedere meting is minimaal twee keer bij dezelfde klepstand uitgevoerd. Meting van het debiet van een locatie gebeurt door middel van meerdere metingen in een dwarsprofiel. De Q-liner meet nauwkeurig de stroomsnelheid en het diepteprofiel van een meetverticaal. Hieruit wordt per verticaal de debietwaarde berekend. Door de waarden van de meetverticalen bij elkaar op te tellen wordt het debiet van het dwarsprofiel berekend (zie ook afbeelding 2). De Q-liner maakt gebruik van de dopplertechniek. Met behulp van
platform
Afb. 3.
software wordt het debiet berekend. Het systeem bestaat uit een doppler stromingsmeter, een stabiele boot, een PDA, een radioverbinding en bijbehorende software. Door een dwarsprofiel in gelijkwaardige verticalen te verdelen, ontstaat een goed inzicht in de verdeling van de stroomsnelheid in het profiel. De gehele meting is achteraf na te kijken. Van iedere meetverticaal wordt de snelheid en diepte bepaald. Alle metingen worden digitaal opgeslagen en verwerkt. Het debiet is bij zeven gelijkwaardige klepstanden gemeten. Tijdens de eerste meetdag varieerde het peil van het bovenpand tussen 6,66 en 6,73 meter ten opzichte van N.A.P. Tijdens de metingen vond bij de twee laagste stuwstanden beperkte verdrinking plaats. Om een beter inzicht in het verloop van de afvoerrelatie te hebben is op 20 januari, 14 en 16 februari en 2 maart 2007 bij een verdrinkingspercentage van respectievelijk 95, 85, 80 en 93 procent gemeten. Afbeelding 3 toont de resultaten. Bij de stuw worden de voor de berekening gebruikte waterpeilen beneden- en bovenstrooms gemeten, op ruime afstand van de stuw. Middels de kleinste kwadratenmethode zijn regressielijnen berekend voor de gemeten en berekende waarden. Zonder verdrinking is dit een tweedegraads vergelijking en met verdrinking een derdegraads. Afbeelding 1 geeft de regressielijnen weer van de Q-h-relaties op basis van de meetresultaten van de stuw. Tevens zijn hierin de berekende waarden (met behulp van de standaardformule) opgenomen om de verschillen tussen de standaard formule en de gemeten waarden inzichtelijk te maken. In de grafieken, tot een overstorthoogte van 1,5 meter (zonder verdrinking), komen de
huidige formule (paars) en de meetresultaten (blauw) redelijk goed overeen. Bij verdrinking wijkt de praktijkmeting duidelijk af van de berekende hoeveelheid passerend water. Procentueel bedraagt de afwijking onder niet verdronken toestand vijf tot 25 procent. Bij verdrinking is de theoretische berekening aanzienlijk kleiner dan wat gemeten is. Extrapolatie van de meetgegevens naar grotere afvoer is met de standaardformule niet mogelijk. De nieuwe afvoerformule voor de stuw is: Q = -5,3821h^3 + 20,235h^2 +1,2258h, waarbij Q de afvoer is (in kubieke meter per seconde) en h het peil van het stuwpand-klepstand (in meter). Hierbij is R2 0,9711. In perioden met grote afvoerpieken vindt regelmatig afvoer onder verdronken toestand plaats. Bij zo’n situatie dienen op een standaard berekende afvoer correcties (reductiefactor) uitgevoerd te worden op basis van de verdrinkingsgraad en de klepstand. Bij piekafvoeren is bij verschillende verdrinkingsgraden gemeten, met een maximum van ongeveer 95 procent. Verdrinking heeft een remmende werking, maar in afbeelding 1 is te zien dat juist meer afvoer gemeten is dan dat volgens de theoretisch standaardformule wordt berekend bij een dergelijke mate van verdrinking. De reductie is duidelijk minder dan in theorie berekend wordt. In de nieuwe derdegraads polynoomformule is verdrinking inbegrepen.
(staan vaak te dicht op het kunstwerk) of bij afwijkingen in de gebruikte constanten voor de aan- en afvoerleiding, alsook het door lokale omstandigheden anders functioneren van het kunstwerk; Het geschikt maken van een bestaande stuw door veldkalibratie is veel goedkoper dan het inrichten van een nieuw permanent meetpunt. Investeringen zijn niet nodig en extra beheer en onderhoud evenmin; Grote afwijkingen in het functioneren van kunstwerken worden opgemerkt. Er zijn kunstwerken die anders gedimensioneerd zijn dan in eerste instantie is aangegeven; Indien bij de automatisering van de kunstwerken in de telemetrie een standaard formule is ingevoerd, komt dit door in-situ kalibratie aan het licht; Voordeel van de veldijking met een H-ADCP of een elektromagnetische stroomsnelheidsmeter is dat ze redelijk snel uitgevoerd kunnen worden. Afhankelijk van het kunstwerk en de beschikbaarheid van water kost het ijken van een locatie een halve tot een hele dag aan meetwerk en nog één à twee dagen aan het uitwerken en rapporteren van de meetgegevens. Dit biedt dus grote voordelen voor het bepalen van de Q-h onder de meest voorkomende afvoersituatie boven het maken van een schaalmodel van het betreffende kunstwerk of het inrichten van een geheel nieuw debietmeetpunt.
Nadeel van in-situ kalibratie
Extrapolatie naar extreme afvoer is niet mogelijk vanuit de gegevens die onder normale afvoeromstandigheden zijn gemeten. Daarvoor dienen extra maatregelen plaats te vinden bij verhoogde en mogelijk extreme afvoer; Met hysterese (uit- of achterblijven) van hoogwatergolven en verandering van het profiel door sedimentatie of begroeiing rond het kunstwerk wordt geen rekening gehouden.
LITERATUUR 1) STOWA (1994). Handboek debietmetingen in open waterlopen. Rapport 94-13. 2) Voet M., P. Cabus en T. van Hoestenberghe (2004). Ultrasenore snelheidssensoren bij het meten van debieten in onbevaarbare waterlopen. Water nr. 16, pag. 2-12. 3) Ten Kate H. (2006). IJking stuwen van de Vecht: Junne, Marienberg, Hardenberg, De Haandrik.
Conclusies Voordelen van in-situ kalibratie
Het kunstwerk wordt bemeten zoals het in de praktijk functioneert. Alle plaatsspecifieke eigenaardigheden worden meegenomen, bijvoorbeeld bij de onjuiste plaatsing van een waterstandsmeting
H2O / 16 - 2007
43
Johan Oost, HKV Lijn in water Arjen Hoekstra, Universiteit Twente
Schadereductie door compartimentering in een dijkringgebied Compartimentering van dijkringen wordt momenteel gezien als één van de mogelijke opties om het risico van overstromingen te beheersen of te verminderen. Recentelijk zijn verschillende studies verschenen naar de effectiviteit van het opdelen van een dijkringgebied door middel van compartimenteringsdijken. Deze studies wijzen uit dat de totale schade na een overstroming inderdaad kleiner kan zijn, maar dat lokaal deze ook groter kan uitvallen1). De beschikbare studies naar compartimentering beschouwen meestal maar één bepaald patroon van de dijken in het betreffende gebied. Dit artikel doet verslag van een onderzoek naar strategieën die gebaseerd zijn op verschillende configuraties van compartimenteringsdijken. We onderzoeken niet alleen de effecten bij de meest waarschijnlijke overstromingsscenario’s, maar ook bij het slechts denkbare scenario, waarbij het water van alle zijden het dijkringgebied in kan stromen. De inrichting van het gebied bepaalt mede de effectiviteit van de strategie. Dijkring 14, dat delen van Zuid-Holland, Noord-Holland en Utrecht beslaat, is als toepassingsgebied gekozen.
C
ompartimentering is het opdelen van een geheel in afzonderlijke onderdelen (compartimenten). Het doel hiervan is de effecten van een verstoring te verminderen. Bij een calamiteit raakt niet het geheel verloren of beschadigd, maar slechts een deel. Tevens wordt tijd gewonnen om maatregelen te nemen om erger te voorkomen. Het idee van compartimentering is een bekend concept in de veiligheidswereld. In een gebouw worden bijvoorbeeld brandwerende scheidingswanden geplaatst om te voorkomen dat de brand, die in één deel van het gebouw ontstaat, doorslaat naar een ander deel. Schepen worden vaak uitgevoerd met een dubbele wand om te voorkomen dat het ruim volstroomt als een lek in de buitenwand ontstaat. Tegelijk zorgt zo’n dubbele wand ervoor dat een eventueel giftige lading binnenboord blijft. In een bank zijn kluizen aanwezig om waardevolle goederen te beschermen tegen inbrekers of brand. En hulpverleners dragen speciale kleding en zuurstofmaskers als giftige stoffen in het milieu terechtkomen. Uit bovenstaande voorbeelden blijkt dat verschillende strategieën van compartimentering bestaan, waarbij de configuratie van de compartimenten van belang is. Drie fundamenteel verschillende strategieën zijn gedefi-
44
H2O / 16 - 2007
nieerd en toegepast voor de veiligheid van een dijkringgebied tegen overstromingen. De externe bedreiging is het falen van de primaire kering, zodat het water binnenstroomt.
overstroomt. Deze strategie van de waardebescherming is vergelijkbaar met de oude strategie van terpen.
Overstromingsrisico’s De eerste strategie is de partitiestrategie (zoals bij het opdelen van een gebouw voor brandveiligheid). Voor een dijkringgebied betekent dit het opdelen van het gebied in een aantal min of meer even grote compartimenten, waarbij ieder compartiment een ongeveer gelijke kans op overstroming heeft. Welk compartiment zal overstromen, hangt af van de breslocatie in de primaire kering. De tweede strategie is de dubbelwandstrategie, die in het geval van overstromingsveiligheid de vorm krijgt van een secundaire kering achter de primaire. De kans op overstromen is per compartiment verschillend: de kans dat het gebied tussen de primaire en secundaire kering overstroomt, is groter dan die van het gebied achter de secundaire kering. Tenslotte is er de waardebeschermingstrategie (vergelijk met een kluis, veiligheidskleding of zuurstofmasker). In het geval van overstromingsveiligheid worden de meest waardevolle gebieden binnen een dijkring apart omdijkt. De kans dat de omdijkte gebieden overstromen, is kleiner dan de kans dat de rest van het dijkringgebied
In de risicoliteratuur worden verschillende definities van risico gebruikt. Volgens de meest gangbare definitie, die tevens wordt gebruikt in de studie Veiligheid Nederland in Kaart, is risico gelijk aan ‘kans maal gevolg’2). In lijn met de Wet op de Waterkering is het Nederlandse beleid vooral gericht op het beheersen van de kans op overstromen en wordt geen speciale aandacht geschonken aan de mogelijke gevolgen bij een eventuele overstroming. De afgelopen jaren laten echter een toenemende belangstelling zien voor de gevolgenkant. Studies naar de gevolgen richten zich meestal op drie indicatoren: getroffenen, slachtoffers en (directe en indirecte) economische schade. De meeste studies naar mogelijke overstromingsschade in Nederland richten zich voornamelijk op de schatting van de gevolgen bij de meest waarschijnlijke overstromingsscenario’s. Dat is begrijpelijk, omdat de gevolgen bij deze scenario’s over het algemeen de grootste bijdrage leveren aan het totale overstromingsrisico binnen een dijkring. De meer extreme, maar minder waarschijnlijke overstromingen
platform A
B
C
D
Afb. 1: De maximale inundatiediepten in het slechtst denkbare scenario voor de verschillende compartimenteringsstrategieën (rode lijn): a) de nulsituatie, b) de partitiestrategie, c) de dubbelwandstrategie en d) de waardebeschermingstrategie. De punten geven de breslocaties aan.
zullen weliswaar tot grotere schade leiden, maar vanwege de kleine bijbehorende kansen is er nauwelijks invloed op het totale risico2). Toch is het zinvol om deze overstromingsscenario’s mee te nemen. Een overstroming is immers niet uit te sluiten. Net als bij ‘externe risico’s’ (risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen) is het bij overstromingen relevant om gebeurtenissen met grote aantallen slachtoffers te voorzien en te voorkomen3). In dit onderzoek besteden we aandacht aan het ‘systeemrisico’ van een overstroming in dijkring 14. Het begrip systeemrisico komt uit de financiële sector en wordt gebruikt voor gebeurtenissen die een hele financiële markt te gronde kunnen richten in plaats van een beperkt aantal deelnemers4). Grote overstromingen vormen een systeemrisico, omdat het functioneren van een hele regio verstoord kan raken5). Hierbij ligt de nadruk op de potentieel grote gevolgen om de kwets-
baarheid van een systeem te beschrijven. Deze benadering wijkt dus af van de klassieke ‘kans maal gevolg’. Aangezien compartimentering vooral de gevolgen van een overstroming vermindert, staat de reductie van die gevolgen centraal in het onderzoek.
Overstromingsscenario’s dijkring 14 Bij het bepalen van een geschikte compartimenteringsstrategie voor de hele dijkring, is ervoor gekozen om naar de locaties van de potentiële dreiging te kijken. Aangezien het water rondom het gebied hoger ligt dan het gebied zelf, zijn vijf breslocaties gekozen (afbeelding 1a) die liggen aan verschillende zijden van dijkring 14. Zodoende wordt vermeden dat het water via een achterdeur alsnog op locaties komt die niet voorzien zijn. Voor de bresgroei en de overstromingsberekeningen is SOBEK 1D2D van WL|Delft Hydraulics gebruikt, met de dijkring 14 schematisatie van Veiligheid Nederland in Kaart. Zeven overstromingsscenario’s (A t/m
G) zijn bepaald gebaseerd op de breslocaties. Vier scenario’s hebben slechts één breslocatie; twee scenario’s bestaan uit respectievelijk twee en drie breslocaties. In het slechtst denkbare scenario van dit onderzoek stroomt het water door alle vijf breslocaties het dijkringgebied binnen. De breseigenschappen en de hydraulische randvoorwaarden blijven gelijk voor elk overstromingsscenario, alleen worden in het dijkringgebied compartimenteringsdijken geplaatst. Het aantal getroffenen, het aantal slachtoffers en de economische schade zijn berekend met de schade- en slachtoffermodule van het hoogwaterinformatiesysteem (HIS-SSM). In dit artikel kijken we alleen naar de getroffenen, waarbij een getroffene een persoon is die zich in het overstroomde gebied bevindt.
Uitwerking Elk van de drie compartimenteringsstrate-
H2O / 16 - 2007
45
gieën is uitgewerkt voor dijkring 14, waarbij zoveel mogelijk gebruik is gemaakt van bestaande lijnelementen, zoals (spoor)wegen, regionale keringen en boezems. Deze liggen al in het landschap, maar moeten wel op hun nieuwe functie als compartimenteringsdijk worden aangepast. Om tot een goede vergelijking van de strategieën te komen, hebben we aangenomen dat de compartimenteringdijken hoog en sterk genoeg zijn om het water te keren. Aangezien het inzicht in de effecten van verschillende compartimenteringsstrategieën het doel was van het onderzoek, worden er geen uitspraken gedaan over de economische en maatschappelijke haalbaarheid. De partitiestrategie is vormgegeven door in het dijkringgebied twee dijken in een kruisvorm aan te leggen (bij elkaar 120 km). De aangelegde dijk van oost naar west bestaat uit de dijken rond de Oude Rijn, die op dit moment wordt versterkt tot compartimenteringsdijk. Voor de dubbelwandstrategie zijn lijnelementen gezocht die zo dicht mogelijk achter de primaire dijken liggen. De afstand tussen de primaire dijk en de compartimenteringsdijk verschilt en tevens loopt een deel van de dijk door stedelijk gebied, omdat sommige steden (zoals Den Haag en Rotterdam) direct tegen de primaire keringen zijn gebouwd. De lengte van de aangelegde dijken bedraagt 194 km. Voor de waardebeschermingstrategie is de keuze gemaakt om compacte steden met ongeveer 100.000 inwoners en Schiphol extra te beschermen. Bij de implementatie van deze strategie zijn dijken geplaatst in stedelijk gebied. Voor deze strategie is in totaal 247 km aan dijken aangelegd. Deze grote lengte hangt samen met het feit dat de waarde in dijkring 14 is verspreid over een groot aantal kernen, waardoor veel gebieden worden omdijkt.
Resultaten De kaarten laten per strategie de maximale inundatiediepten zien van het slechtst denkbare scenario (zie afbeelding 1). Het overstroomde oppervlak verschilt per strategie. In de nulsituatie (zonder compartimenten) overstroomt in dit scenario ongeveer 40 procent van het dijkringgebied. In het geval van de partitie- en waardebeschermingstrategie is dat ongeveer 30 procent, terwijl dit bij de dubbelwandstrategie slechts 10 procent is. De grootste inundatiedieptes zijn te vinden
in oude droogmakerijen: Haarlemmermeerpolder, Zuidplaspolder en Alexanderpolder. Water, dat bij de bres bij Katwijk of het Noordzeekanaal binnenkomt, stroomt richting de Haarlemmermeerpolder. Water door bressen in het zuidelijke deel van het dijkringgebied loopt naar het laaggelegen deel bij Rotterdam, waardoor er vanaf de kust een stroom loopt van west naar oost. De inundatiedieptes in de oudere (binnen) steden, zoals Haarlem, Delft en Leiden blijven relatief klein en dit geldt ook voor delen van Amsterdam en Rotterdam. Omdat één van de breslocaties in Den Haag ligt, treden daar lokaal grote inundatiedieptes op, maar die in andere delen van de stad blijven relatief klein. In de nulsituatie (afbeelding 1a) verspreidt het water zich over een groot deel van het dijkringgebied, terwijl in de dubbelwandstrategie (afbeelding 1c) het overstroomde oppervlak zich beperkt tot het gebied direct achter de breslocaties. In de dubbelwandstrategie komt minder water het gebied in. Verder is bij de partitiestrategie (afbeelding 1b) te zien dat de stroom van de kust naar de polders bij Rotterdam gestopt wordt. In de nulsituatie en de waardebeschermingstrategie blijft het water tot aan het einde van de simulatie stromen. In de dubbelwandstrategie stopt het water na ongeveer een halve dag met stromen. Wel treden relatief grote waterdieptes op in het overstroomde gebied bij deze strategie (afbeelding 1c). Tabel 1 laat het aantal getroffenen zien per compartimenteringsstrategie voor ieder van de zeven overstromingsscenario’s. De dubbelwandstrategie levert de grootste reductie op: 46 tot 93 procent (afhankelijk van het scenario) ten opzichte van de nulsituatie. De waardebeschermingsstrategie zorgt voor een reductie van 30 tot 84 procent. De partitiestrategie is het minst effectief, met een reductie van maximaal 25 procent ten opzicht van de nulsituatie. Bij de scenario’s met meerdere breslocaties (E t/m G) leiden alle compartimenteringsstrategieën tot een vermindering van het aantal getroffenen6). Interessant is dat nieuwe compartimenteringsdijken voor nieuwe hoogten in het gebied zorgen, waardoor nieuwe evacuatieroutes ontstaan die de evacuatie kunnen bevorderen. Het water wordt ook opgehouden door de dijken, waardoor meer tijd gewonnen kan worden voor evacuatie.
Er ontstaan echter hogere stijgsnelheden, waardoor de kans op verdrinken toeneemt. Aanvullend onderzoek is nodig om het uiteindelijke aantal slachtoffers in het gebied te kunnen inschatten.
Theoretisch onderzoek We hebben een klein aanvullend theoretisch onderzoek uitgevoerd om op een meer systematische manier de effectiviteit van de drie compartimenteringsstrategieën te kunnen testen en vergelijken. We hebben een aantal hypothetische vierkantige dijkringgebieden geschetst die gelijk zijn op één aspect na: de ruimtelijke verdeling van ‘kwetsbare elementen’ (representatief voor mensen of kapitaal) binnen een dijkringgebeid. Bij het eerste dijkringgebied zijn de kwetsbare elementen volkomen homogeen verspreid over het gebied. In de daarop volgende dijkringgebieden neemt de heterogeniteit van de ruimtelijke verdeling stapsgewijs toe. In alle hypothetische dijkringgebieden hebben we de drie compartimenteringsstrategieën geïmplementeerd en daarbij de lengte van de compartimenteringsdijken laten toenemen. We hebben de primaire dijk om de hypothetische dijkringgebieden op willekeurige plaatsen laten bezwijken en het verlies aan kwetsbare elementen bepaald. Uit de theoretische exercitie blijkt dat de effectiviteit van een compartimenteringsstrategie mede afhankelijk is van de bereidheid tot het aanleggen van dijken. Als men bereid is om relatief veel nieuwe compartimenteringsdijken aan te leggen (met een totale lengte die ongeveer gelijk is aan de totale lengte primaire dijk), is de dubbelwandstrategie het meest aantrekkelijk (tabel 2). Als men niet bereid is veel lengte aan compartimenteringsdijken aan te leggen (totale lengte van nieuwe dijk ongeveer gelijk aan de helft van de totale lengte primaire dijk), dan blijkt de waardeverdeling binnen de dijkring van belang. Bij een homogene waardeverdeling blijkt de partitiestrategie het meest aantrekkelijk, terwijl bij een heterogene waardeverdeling de waardebeschermingstrategie de beste resultaten geeft. Dit is tevens exemplarisch voor de waardebeschermingstrategie: een kleine geconcentreerde waarde wordt immers extra beschermd6).
Conclusies In het onderzoek zijn op basis van configu-
Tabel 1: Het totaal aantal getroffen personen in dijkring 14 per overstromingsscenario en compartimenteringsstrategie, met daarbij het percentage t.o.v. de nulsituatie.
overstromingsscenario
46
compartimenteringsstrategieën (getroffenen)
breslocatie
nulsituatie
A B C D E F G
206.574 172.725 664.095 128.905 1.130.151 790.925
207.877 171.746 497.519 129.720 872.370 681.871
(101%) (99%) (75%) (101%) (77%) (86%)
32.960 62.233 43.499 69.694 168.214 93.493
(16%) (36%) (7%) (54%) (15%) (12%)
33.280 120.811 250.969 71.048 480.927 311.258
(16%) (70%) (38%) (55%) (43%) (39%)
1.372.497
1.171.311
(85%)
275.718
(20%)
565.342
(41%)
Scheveningen Kralingen Ter Heijde Haarlem Ter Heijde + Scheveningen + Katwijk Ter Heijde + Kralingen Ter Heijde + Scheveningen + Katwijk + Kralingen + Haarlem
H2O / 16 - 2007
partitie
dubbelwand
waardebescherming
platform raties drie verschillende compartimenteringsstrategieën geïntroduceerd. Elk strategie heeft zijn eigen effect op de overstroming en de getroffenen. De inrichting van het gebied en de lengte van de compartimenteringsdijken bepalen mede de effectiviteit van de strategie. Voor dijkring 14 is de strategie om een tweede dijk (dubbelwandstrategie) achter de primaire dijk te plaatsen de meest aantrekkelijke vorm van compartimentering om de gevolgen van een overstroming op te vangen. De waardebeschermingstrategie is een minder aantrekkelijke oplossing vanwege de (homogene) verstedelijking. Het kan echter een interessante optie zijn voor dijkringgebieden met een geconcentreerde waarde. De partitiestrategie is weinig
effectief in de situatie waarbij het water van alle zijden het dijkringgebied binnen kan stromen, waardoor het water nog steeds op ongewenste plaatsen kan komen. Interessant voor vervolgonderzoek is het bepalen van het effect van een combinatie van compartimenteringsstrategieën in een dijkringgebied. Een combinatie kan de positieve effecten van de afzonderlijke strategieën versterken. Uiteindelijk heeft elke dijkring zijn eigen karakter en moet daarbij de compartimenteringsstrategie passend bij worden gemaakt. Uiteindelijk zou een investering in compartimenteringsdijken moeten worden
Tabel 2: De beste compartimenteringsstrategie als functie van de waardeverdeling binnen de dijkring en de totale lengte van de compartimenteringsdijk.
waardedistributie
totale lengte van de aan te leggen compartimenteringsdijken
weinig compartimenteringsdijk
veel compartimenteringsdijk
(totale lengte = ½ lengte primaire dijk)
(totale lengte = lengte primaire dijk)
homogeen
partitiestrategie
dubbelwandstrategie
heterogeen
waardebeschermingstrategie
dubbelwandstrategie
afgewogen tegen de baten op lange termijn. Bovendien zou een vergelijking moeten worden gemaakt met andere veiligheidsstrategieën, zoals investeren in primaire keringen, betere grootschalige ramp- en evacuatieplannen, lokale strategieën van zelfredzaamheid, het land (deels) verhogen en reallocatie van investeringen naar minder kwetsbare gebieden in het land. LITERATUUR 1) Theunissen R., M. Kok, en H. Vrijling (2006). Compartimentering van dijkringen: niet altijd dé oplossing. H2O nr. 21, pag. 29-31. 2) Kok M. en F. Havinga (2005). Veiligheid Nederland in Kaart: Hoofdrapport onderzoek overstromingsrisico’s. Rijkswaterstaat/DWW. 3) RIVM (2004). Risico’s in bedijkte termen - een evaluatie van het beleid inzake de veiligheid tegen overstromingen. RIVM. 4) OECD (2003). Emerging risks in the 21st Century An agenda for action. 5) Hoekstra A. (2005). Generalisme als specialisme - Waterbeheer in de context van duurzame ontwikkeling, globalisering, onzekerheden en risico’s. Oratie Universiteit Twente. 6) Oost J. (2007). Compartmentalization of dike ring 14 - An investigation into different compartmentalization strategies to reduce the systemic risk of flooding. Afstudeerrapport Universiteit Twente.
advertentie
DynaSand®: het enige echte continu zand lter
Nordic Water Benelux BV Van Heuven Goedhartlaan 121 1181 KK Amstelveen T +31(0)20 5032691 F +31(0)20 6400469 www.nordicwater.nl info@nordicwater.nl
GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT
Wereldwijd zijn er al meer dan 20.000 units geplaatst.
Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.
010 - 4274180
Continu zandfilter voor
Biologisch filter voor
drinkwater proceswater, koelwater oppervlaktewater afvalwater grondwater fosfaatverwijdering
nitrificatie denitrificatie
H2O / 16 - 2007
47
Theo Claassen, Wetterskip Fryslân Jos Spier, Bureau Waardenburg
Visstandbeheer in het Friese boezemmeer de Leijen De visstand in de Leijen wordt gedomineerd door brasem; de biomassa per hectare was groter dan in de andere boezemmeren. Als onderdeel van eutrofiëringbestrijding in de Leijen is in opdracht van Wetterskip Fryslân de visstand onderzocht. De monitoring maakte deel uit van een totaalpakket aan maatregelen voortvloeiend uit twee projecten in en om de Leijen: het EU-Interreg NOLIMP-project en het provinciale Friese merenproject. Het visstandbeheer moet de dominantie van planktivore en benthivore vis doorbreken om daarmee de condities voor helder water te bevorderen. In twee aaneensluitende winters is ongeveer de helft van de biomassa aan brasem verwijderd. Toen bleek dat de doelstelling vooralsnog niet gehaald wordt. Beheersvisserij heeft echter wel degelijk effect op de visstand en de (ecologische) waterkwaliteit. Aanbevolen is daarom om door te gaan met het visstandbeheer, i.c. met een verdere uitdunning van de brasemstand.
I
n opdracht van provincie, waterschap en Staatsbosbeheer stelde Tauw in 2002 een integraal uitvoeringsplan de Leijen1) op. Daarin werd ingezet op een tiental maatregelen, zoals het verbeteren van de rwzi Drachten, verwijderen van slib, baggeren van vaargeulen, aanleggen van eilandjes, zonering van recreatie en instellen van natuurlijker peilbeheer om de waterkwaliteit te verbeteren. In de jaren 2003 tot en met 2006 is een aantal van deze maatregelen uitgevoerd in het kader van het EU-Interregproject
48
H2O / 16 - 2007
NOLIMP en het Friese merenproject2),3) (zie kader). Het natuurlijker peilbeheer is er niet van gekomen. De Leijen vormt immers een onderdeel van en staat in open verbinding met de Friese boezem (zie kaart). Wel zijn maatregelen uitgevoerd om de nutriëntenemissie naar het oppervlaktewater te beperken. In een aanliggende polder is een helofytensloot aangelegd om het uit te malen polderwater te zuiveren voordat het wordt uitgemalen. Rioleringswerken zijn in enkele dorpen geoptimaliseerd en regenwaterafvoer is losgekoppeld van het rioolstelsel3).
In 2002 startte het EU-NOLIMP-project om de implementatie van de Kaderrichtlijn Water zoveel als mogelijk in de praktijk na te komen. NOLIMP-WFD is het acroniem voor ‘North Sea regional and local implementation of the Water Framework Directive’. Regionale organisaties uit zes landen (Denemarken, Noorwegen, Zweden, Schotland, Duitsland en Nederland) kozen ieder een eigen pilotgebied. Voor Nederland werd dat de Leijen, met provincie en waterschap als trekkers. Diverse achtergrondstudies, monitoringprogramma’s en een kosteneffectiviteitsanalyse zijn uitgevoerd. Ook werd een maatregelenprogramma samengesteld en goeddeels uitgevoerd om de KRW-doelen te bereiken. Vrijwel hierop aansluitend zijn in het kader van het provinciale Friese merenproject (bedoeld om de waterrecreatie in Friesland een oppepper te geven) nog enkele maatregelen in de Leijen uitgevoerd. Beide projecten eindigden eind 2006.
De visstand in de Friese boezemmeren én de Leijen wordt al lange tijd gedomineerd door brasem. Visstandmonitoring in 19984) en 20025) duidde op een aandeel brasem van gemiddeld 75 procent voor de meren en circa 85 procent voor de Leijen. Van de Friese boezemmeren spant de Leijen daarmee de kroon. Deze ongewenste situatie voor het eens zo mooie meer6) was al eerder
platform aanleiding om te komen tot een herstelplan voor de Leijen7). Het duurde echter tot 2003 voordat de spa de grond ofwel het net het water inging. Toen in 2003 werd begonnen met een grootschalig herstelproject voor de Leijen vormde visstandbeheer dan ook één van de maatregelen. Verondersteld wordt dat de grote hoeveelheid brasem en andere witvis remmend werken op de ontwikkeling van zoöplankton en de groei van waterplanten. Tevens woelt brasem de bodem om, wat zorgt voor vertroebeling van het water en een stimulering van eutrofiëring. Het visstandbeheer heeft als hoofddoel de dominantie van planktivore en benthivore vis te doorbreken en daarmee de condities voor helder water te bewerkstelligen. Naast de hoofddoelstelling zijn er binnen dit project drie subdoelen: Onderzoeken of door middel van herhaald uitdunnen in een open systeem de planktivore en benthivore vispopulatie (in dit geval brasem) op een dusdanig niveau kan worden gebracht dat een stabiel helder water kan ontstaan; Inzicht krijgen in de ontwikkeling van de visstand in relatie tot maatregelen en waterkwaliteitseisen van de Kaderrichtlijn Water; Inzicht krijgen in de eventuele intrek van brasem uit het Bergumermeer en Smalle Eesterzanding naar de Leijen (zie kaart).
Afb. 1. De Friese boezem met daarin de Leijen, Bergumermeer en Smalle Eesterzanding.
Dit geplande visstandbeheer is beschreven in het integraal uitvoeringsplan en uitgewerkt door Bureau Waardenburg8). Dit bureau zorgde ook voor de verslaglegging van deze eerste fase9) (zie tabel 1). De visserij-inspanning per winter werd verdeeld over vier momenten. Daartussen is steeds enkele weken rust in acht genomen. In de eerste winter (2004-2005) is in totaal tien dagen gevist, in de tweede winter (20052006) negen dagen. Een deel van het meer kon niet bevist worden vanwege aanwezigheid van stobben onder water. In totaal is in de eerste winter bijna 35 ton (116 kg/ha) brasem (natgewicht) gevangen en verwijderd. In de tweede winter is bijna 18 ton (59 kg/ha) brasem (natgewicht) verwijderd. Van de overige vissoorten kwam snoekbaars het meest veelvuldig voor in de trekken, gevolgd door snoek en (schub)karper. Deze bijvangsten zijn teruggezet in de Leijen. Afb. 2. Samenstelling van de visstand (in kg/ha) in de Friese boezemmeren en de Leijen in 1998 en 2002. Tabel 1. Theoretische uitdunningsscenario’s voor brasem8). Na vier winters zou de beoogde doelstelling bereikt zijn. Tevens aangegeven wat in fase 1 bereikt is.
uitdunningsperiode
fase 1 winter 2004-2005 winter 2005-2006 fase 2 winter 2006-2007 winter 2007-2008 winter 2008-2009
reductie brasem maximaal haalbaar
reductie minimaal benodigd
reductie bereikt
250 --> 125 kg/ha 125 --> 63 kg/ha
250 --> 158 kg/ha 158 --> 100 kg/ha
110 kg/ha 165 kg/ha
63 --> 31 kg/ha 31 --> 16 kg/ha
100 --> 63 kg/ha 63 --> 40 kg/ha 40 --> 25 kg/ha
Omdat de Leijen aan de noord- en zijdezijde in open verbinding staat met de rest van de Friese boezem, zijn eind maart 2005 duizend brasems in het Bergumermeer en 500 brasems in de Smalle Eesterzanding van een gebiedseigen merk voorzien. Na het merken zijn deze vissen ter plekke weer losgelaten. Gemerkte vissen zijn echter nauwelijks teruggevonden tijdens de monitoring in de Leijen. Intrek van brasem vanuit de boezem in de Leijen lijkt dus gering.
Monitoring visstand De visstandbemonsteringen zijn uitgevoerd volgens de richtlijnen in het ‘Handboek Visstandbemonstering’10) en in het visplan8) dat ten behoeve van dit project is opgesteld. De monitoring is uitgevoerd in de zomers
H2O / 16 - 2007
49
van 2004, 2005 en 2006 en sluit daarmee aan op de gegevens uit 1998 en 2002. Visstand voor de uitdunning (zomer 2004)
Afbeelding 3 toont de resultaten van de zomermonitoring van 2004. Deze monitoring had specifiek als doel de nulsituatie vast te leggen. In 2004 is de totale visbiomassa op basis van de zomermonitoring geschat op bijna 316 kilo per hectare. De visstand werd gedomineerd door brasem (239 kilo per hectare). Ruim driekwart van het totaalbestand bestond uit deze soort. Het grootste deel van de brasem bestond uit grotere exemplaren. Van de overige vissoorten waren blankvoorn, snoekbaars en baars het meest abundant. Het totaalbestand piscivore vis bedroeg ruim 27 kilo per hectare en werd bijna volledige gevormd door snoekbaars. In totaal werden 14 vissoorten aangetroffen. Ten opzichte van de resultaten van de eerdere monitoring uit 20025) is in 2004 een forse toename te zien van de bestanden blankvoorn, snoekbaars en baars. Het spieringbestand is daarentegen in 2004 bijna volledige verdwenen. Het bestand brasem kwam in 2004 iets hoger uit, maar er was geen sprake van een significant verschil. Na ĂŠĂŠn uitdunningsperiode (zomer 2005)
In 2005 is het totaalvisbestand geschat op ruim 192 kilo p;er hectare. Dit betekent een afname van bijna 39 procent ten opzichte van 2004. Deze daling van het visbestand is bijna volledig toe te schrijven aan de afname van vooral grote brasem. Het brasembestand is in 2005 gedaald tot 110 kilo, een afname van ruim 54 procent ten opzichte van 2004. Brasem was ook in 2005 nog steeds de meest dominante soort in het visbestand, zij het in minder sterke dan daarvoor. Ruim 57 procent van het totaalbestand bestond uit brasem. Voor de overige soorten waren de verschillen ten opzichte van 2004 kleiner en veelal niet significant. Het totaalbestand piscivore vis bedroeg ruim 25 kilo per hectare en werd bijna volledige gevormd door snoekbaars. In 2005 werden in totaal 16 soorten aangetroffen. Na twee uitdunningsperioden (zomer 2006)
In 2006 is het totaalvisbestand geschat op ruim 293 kilo per hectare. Dit betekent een toename van bijna 53 procent ten opzichte van 2005 en weer bijna een vergelijkbare biomassa als in 2004. De stijging is voor een groot deel toe te schrijven aan een toename van brasem (165 kilo per hectare). Ook een aantal andere soorten nam fors in biomassa toe. Dit gold voornamelijk voor pos en blankvoorn, die met respectievelijk 68 en 123 procent toenamen. Ook het totaalbestand piscivore vis nam toe tot ruim 34,5 kilo per hectare en werd bijna volledige gevormd door snoekbaars. In totaal werden 15 soorten aangetroffen.
Ontwikkelingen in de visstand De visstand in de Friese boezemmeren, inclusief in de Leijen, is het laatste decennium nauwelijks veranderd. Brasem is in 19984), 20025) en in 2004 tot en met 20069) voor de Leijen en in 200611) voor de overige boezemmeren (met een aandeel in de biomassa van 60 tot 80 procent) de
50
H2O / 16 - 2007
Afb. 3: Samenstelling van de visstand in de Leijen (in kg/ha) in 2004, 2005 en 20069).
In het kader van het herstelproject van de Leijen zijn enkele ecologische en natuurgerichte inventarisaties uitgevoerd. Samen met overige hydrobiologische data is deze informatie verwerkt tot een integrale rapportage over het ecologisch functioneren van de Leijen6). Het water in de Leijen is zeer eutroof. Er bestaat een grote aanvoer van nutriĂŤnten (vooral stikstof ) vanuit de omringende polders, terwijl de uitstroom niet groot is. In de Leijen is de rol van waterplanten als primaire producent volledig overgenomen door fytoplankton. Het gehalte chlorofyl-a en het doorzicht voldoen in veel gevallen niet aan het maximale toelaatbare risiconiveau. Het doorzicht en het gehalte chlorofyl-a zijn sterk gecorreleerd, maar in de Leijen neemt het doorzicht nauwelijks toe bij lagere gehalten chlorofyl-a. Dit wijst erop dat het doorzicht ook door een andere factor wordt beperkt, zoals opwerveling van bodemdeeltjes. Opwerveling van zwevend stof en slib kan bijvoorbeeld plaatsvinden door vissen, zoals brasem, maar ook door windwerking en tijdelijk door baggerwerkzaamheden.
Tabel 2. Waterkwaliteitsdoelstellingen voor de GET en GET voor meren (KRW type M14) en gevonden waarden in de Leijen9).
parameter
aantal soorten (minimaal) aandeel brasem biomassa (maximaal) baars en blankvoorn (minimaal) aandeel plantenminnende soorten (minimaal) aandeel zuurstoftolerante soorten (minimaal)
doelstelling GET
doelstelling GEP
waarde in de Leijen (2006)
14 8% 30% 40% 10%
17 31% 32% 7% 0,8%
15 56% 19% <1% <1%
platform dominante soort. De totale visbiomassa blijft groot, in de orde van grootte van 130 tot 360 kilo per hectare. Verschillen van jaar tot jaar uiten zich vooral in verschillen in gevonden totale biomassaâ&#x20AC;&#x2122;s, niet in verschillen in het procentueel aandeel van de soorten. Hoewel gedurende de afgelopen periode de eutrofiĂŤring terugloopt, wat zich weerspiegelt in onder meer de nutriĂŤntengehalten en de samenstelling van de fytoplankton, is die trend nog niet waarneembaar in de visstand. Uitzondering op vorenstaande vormt de Leijen in 2005, toen de visstand aanzienlijk daalde door het visstandbeheer. Deze beheersvisserij duurde echter nog tekort om een structurele verlaging van de biomassa te bewerkstelligen. In 2006 leek die biomassa weer op het niveau te komen van voor deze kortdurende beheersvisserij. Wel heeft een duidelijke verschuiving van de verdeling van de biomassa binnen de brasempopulatie plaatsgevonden. De lengteklassen 0-15 en 16-25 cm hebben kunnen profiteren van de afname van de grotere lengteklassen. Deze verschuivingen naar kleinere exemplaren zijn nog veel groter wanneer gekeken wordt naar de aantallen vissen. Verder bleek dat pos, blankvoorn, kolblei en snoekbaars zowel in kiloâ&#x20AC;&#x2122;s als aantallen per hectare hebben kunnen profiteren van de afvissingen van brasem.
KRW-doelen In KRW-termen behoort de Leijen tot type M14 oftewel ondiepe matig grote gebufferde plassen. Vanwege ontstaanswijze en peilbeheer is het een sterk veranderd water. In tabel 2 zijn de KRW-doelen (GET: goede ecologische toestand, GEP: goede ecologische potentie) afgezet tegen de waarden van enkele waterkwaliteitsparameters in de Leijen. Hieruit blijkt dat de doelstellingen vanuit de KRW bij lange na niet worden gehaald (zie ook het kader). De GEP voor de Leijen moet nog definitief vastgesteld worden; in tabel 2 zijn voorlopige (deels default-)waarden ingevuld.
Conclusies en vervolg Uit deze studie blijkt dat de doelstelling om de huidige situatie in de Leijen te
doorbreken, vooralsnog niet is gehaald, maar dat beheersvisserij wel degelijk effect heeft op de visstand en de (ecologische) waterkwaliteit. Andere vissoorten dan de brasem en dan vooral pos kunnen profiteren van de afwezigheid van grotere brasems. Uit de resultaten blijkt dat de visdoelstellingen vanuit de KRW voor vier van de vijf parameters niet worden gehaald. Alleen het aantal soorten in de Leijen scoort voldoende. Naast dit feit zijn de reductiedoelstellingen vanuit actief biologisch beheer deels gehaald. In de zomer van 2005 bedroeg de biomassa brasem circa 110 kilo per hectare. Dit bleek ruim onder de doelstelling van 158 kilo. De biomassa brasem in 2006 was echter opgelopen tot bijna 165 kilo. Dit is ruim boven de toen gewenste brasemstand van 100 kilo per hectare. Waarschijnlijk is de beheersvisserij van twee aaneensluitende winters te kort om een omslag in de visstand en helderheid van het water te bewerkstelligen. Voor een viertal waterkwaliteitsparameters (stikstof, fosfaat, chlorofyl-a en doorzicht) is gedurende de looptijd van het project nog weinig verbetering geconstateerd. Zoals al genoemd in het integraal uitvoeringsplan en op basis van de resultaten wordt aanbevolen, zou fase 2 van de beheersvisserij (zie tabel 1) spoedig moeten worden opgepakt: De waterkwaliteit vertoont immers nog weinig verbeteringen, maar er zijn wel hoopvolle signalen (lichte daling zomerwaarden van stikstoftotaal, kortdurender pieken voor fosfaattotaal en lagere zomermaxima voor chlorofyl); De visstand (planktivore en benthivore vis) is nog steeds (opnieuw) hoog; Beheersvisserij is op zich goed mogelijk; Intrek van brasem uit overige boezemwateren lijkt gering; Met het verwijderen van brasem vermindert graas op zoĂśplankton, de bodemomwoeling en interne eutrofiĂŤring en wordt een nutriĂŤntenpool afgevoerd; De overige maatregelen (NOLIMP/Friese merenproject) en werkzaamheden in en
om de Leijen zijn afgerond, waarmee de rust in het meer is teruggekeerd. Na de afgelopen winter 2006/2007 zonder actief biologisch beheer zou dan vanaf de komende winter 2007/2008 fase 2 kunnen beginnen. De situatie lijkt er kansrijk voor. LITERATUUR 1) Tauw (2002). Integraal uitvoeringsplan De Leijen. 2) Claassen T. en E. Uibel (2005). Niet mank gaan met de KRW, het NOLIMP-project de Leijen. H2O nr. 8, pag. 37-39. 3) Claassen T. (2006). Implementation of the EU Water Framework Directive in Lake Leijen, The Netherlands. Wetterskip Fryslân. 4) Witteveen+Bos (1999). Monitoring van de visstand in de Friese boezem en in de wateren voor karperachtigen in 1998. In opdracht van Wetterskip Fryslân. 5) OVB (2003). Monitoring visstand Friese wateren 2002. In opdracht van Visplatform Fryslân. OVBproject OND00153. 6) Wessels Y., M. Maessen en T. Claassen (2006). De Leijen. Integrale rapportage over het ecologisch functioneren. Rapport 06.2454bb. 7) Grontmij (1997). Specifiek ecologisch beheersprogramma de Leijen. 8) Bonhof G. en H. Waardenburg (2004). Visplan de Leijen. Plan van aanpak voor de visstandmonitoring en beheervisserij. Bureau Waardenburg. Rapport 04-222. 9) Bonhof G., J. Spier en H. Waardenburg (2007). Visstandbeheer en -monitoring in de Leijen in het kader van het Interreg NOLIMP-project. Bureau Waardenburg. Rapport 07-037. 10) STOWA (2003). Handboek visstandbemonstering. Voorbereiding, bemonstering en beoordeling. 11) Vernooij S. en J. Kampen (2007). Monitoring van de visstand in een aantal wateren binnen het beheersgebied van Wetterskip Fryslân in 2006. AquaTerra. Rapport 20060289.
advertentie
),%(5 ),/75$7,21 â&#x20AC;&#x153;De specialist in filtratieâ&#x20AC;?
ook voor IBA Systemen
sDE ENIGE LEVERANCIER VAN DE ORIGINELE FILTOMATÂŽ s!54/-!4)3#(% &),42!4)% -%4 &)"%24%#(./,/')% 4/4 3 MICRON s:%,&$%.+%.$% ROBOTFILTER MCFM $)3 #/.4).5 2%).)'%.$ 4/4 15 MICRON s'2/& !54/#,%!. &),4%23 42/--%,&),4%23 %. :%%&$%++%. s+!!23%. :!++%. %. &),4%2-%$)!
!,,%3 6).$4 5 /0 777 &)"%2&),42!4)/. #/-
H2O / 16 - 2007
51
agenda 28-31 augustus, Delft Rioolprocessen en netwerken vijfde internationale conferentie over rioolprocessen en netwerken, met presentaties van recente resultaten en ervaringen van rioolspecialisten. Organisatie: UNESCO-IHE, TU Delft, IWA en Stichting RIONED. Informatie: (015) 278 33 47.
31 augustus, Delft Nanofiltration for drinking water with zero liquid discharge afstudeercolloquium met een lezing van Hanning Guo over nanofiltratie. Organisatie: TU Delft, faculteit civiele techniek en geowetenschappen. Informatie: (015) 278 33 47.
5 september, Rotterdam CO2-reductie tiende editie van dit jaarcongres met als ondertitel: 20 procent minder uitstoot in 2020, met aandacht voor het Europese en nationale klimaatbeleid en de gevolgen van de doelstelling, de haalbaarheid en de kosten van de daling van de kooldioxide-uitstoot. Organisatie: Euroforum. Informatie: (040) 297 49 77.
11 september, Oosterwolde Grondwateroverlast Oosterwolde-Zuid excursie naar Oosterwolde-Zuid, waar een geïntegreerde aanpak van (grond)wateroverlast in het kleileemgebied plaatsvond. Organisatie: Werkgroep Stedelijk Grondwater, gemeente Ooststellingwerf en Wetterskip Fryslân. Informatie: Bram Bot (010) 220 08 83.
11 september, Den Haag Waterexportdag bijeenkomst waarop ondernemers uit de watersector informatie krijgen over de mogelijkheden en ontwikkelingen in de belangrijkste internationale markten voor de sector en de ondersteuning die zij daarbij kunnen ontvangen van de overheid, met aandacht voor onder andere China, India, Indonesië, Vietname, Brazilië, Egypte en Zuid-Afrika. Organisatie: EVD en NWP. Informatie: Anita Jainandan (070) 778 84 14.
12-13 september, Rotterdam Nationale conferentie waterbeheer tiende editie van de tweedaagse conferentie over alle actuele aspecten van het waterbeheer in Nederland. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
13 september, Amersfoort Kostencalculaties in de watersector jaarlijkse bijeenkomst van deskundigen die zich bezighouden met kostencalculaties in de watersector. Organisatie: DHV. Informatie: Jan-Hendrik Vos (033) 468 22 48.
52
H2O / 16 - 2007
13 september, Zeist Vergezichten op water, aarde en samenleven tweede bijeenkomst waar maximaal 35 (top) bestuurders uit de watersector debatteren over een transitie naar een klimaatbestendige samenleving aan de hand van een lezing over de toekomstige inrichting van Nederland. De uitslag van de discussie vormt de basis van een nationaal debat op 20 september. Organisatie: BlomBerg Instituut. Informatie: (073) 684 25 25.
20 september, Zeist Transitie naar de eerste klimaatbestendige samenleving ter wereld?! slotconferentie voor een breed publiek van deskundigen over de omschakeling van de Nederlandse samenleving naar de eerste klimaatbestendige ter wereld, aan de hand van twee debatsessies van (top)bestuurders uit de watersector. Dit debat stond oorspronkelijk gepland voor 7 juni. Organisatie: BlomBerg Instituut. Informatie: (073) 684 25 25.
24 september, Amsterdam Leven met zout water symposium over de stand van zaken rond verzilting, met aandacht voor de vraag hoe hiermee omgegaan moet worden: bestrijden of aanpassen? Organisatie: Vrije Universiteit Amsterdam. Informatie: hooe@geo.vu.nl.
24 september, Nieuwegein Keramische membranen workshop over de laatste ontwikkelingen op het gebied van keramische membranen. Organisatie: Kiwa Water Research, IWA en Techneau. Informatie: Marieke van der Kamp (030) 606 95 69.
27 september, Gouda Nationale Sluizendag studiedag over de cultuurhistorische waarde van sluizen en andere waterwerken, met een officiële presentatie van de Stichting Historische Sluizen en Stuwen. Organisatie: STOWA, Stichting Historische Sluizen Nederland en de gemeente Gouda. Informatie: stowa@stowa.nl.
wachten staan op het gebied van waterkwaliteit en -kwantiteit, met onder andere een bijdrage van minister Jacqueline Cramer van VROM. Informatie: Froukje Rienks (0294) 23 93 03.
4 oktober, Amsterdam Trenddag voor de watersector bijeenkomst over mondiale trends die mogelijkheden bieden voor de watersector, met name de drinkwaterbedrijven. De bijeenkomst bouwt voort op het BTO-project Horizonscanning. Organisatie: Kiwa Water Research. Informatie: Dieuwke Voorhoeve (030) 606 97 24.
9-12 oktober, ‘s-Hertogenbosch Riolering en stedelijk watermanagement zesde editie van de tweejaarlijkse vakbeurs Riolering, met enkele belangrijke vernieuwingen, zoals speciale aandacht voor stedelijk waterbeheer, een aparte hal voor bedrijven met grote apparaten, (vracht)auto’s en machinewagens en zaaltjes voor themapresentaties. Organisatie: HoLaPress. Informatie: Claire de Natris (040) 208 60 43.
12 oktober, Tiel Vanuit water doordacht bijeenkomst over de regionale en landelijke ervaringen met de watertoets. Organisatie: Platform Waterpraktijk, Waterschap Rivierenland en Rijkswaterstaat. Informatie: wdr@waterpraktijk.nl.
15-16 oktober, Amsterdam Remediatie, karakterisatie en monitoring van grondwatervervuiling internationaal congres dat alle facetten van remediatie, karakterisatie en monitoring van bodem- en grondwatervervuiling belicht. Organisatie: TNO. Informatie: Niels Hartog (030) 256 47 46.
16-17 oktober, Leeuwarden TTIW het openingscongres van het nieuwe Technologisch Top Instituut Watertechnologie. Informatie: Heleen Sombekke (058) 284 62 00.
27 september, Capelle a/d IJssel Bouwen en wonen bij hoge grondwaterstand
18 oktober, Driebergen Af en toe een bui, in de middag kans op onweer
discussiemiddag over het bouwen van woningen en de aanleg van infrastructuur in gebieden met hoge grondwaterstanden. Organisatie: Werkgroep Stedelijk Grondwater. Informatie: Bram Bot (010) 220 08 83.
symposium over regenwater, met aandacht voor onderzoek naar onder meer de kwaliteit van regenwater, het effect van afkoppelen op de rwzi en het functioneren van randvoorzieningen. Organisatie: STOWA. Informatie: Bert Palsma (030) 232 11 99.
27 september, Groenekan Wat(er) is het probleem? Wat(er) is de oplossing? symposium ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van het Centrum voor Limnologie en het Centrum voor Estuariene en Mariene Ecologie én het 15-jarig bestaan van het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO) over welke bedreigingen Nederland te
18-19 oktober, Utrecht Water wegen: op zoek naar de rol van water in de ruimtelijke ordening congres over de belangen die schuilgaan achter de waterproblematiek en de rol die geografen kunnen spelen in dit werkveld.
agenda Organisatie: Vereniging van Utrechtse Geografiestudenten. Informatie: (030) 253 27 89.
24 oktober, Delft Leven met water in de stad symposium over de stand van zaken rond het bouwen op en met water, met name in de steden. Organisatie: NIROV, BNA en SBR. Informatie: Sandra Broekhof (0182) 54 06 50.
25 oktober, Rotterdam Halen de beide waterwetten ongeschonden de Staatscourant? congres dat oorspronkelijk op 31 mei gepland stond over de Waterwet en de Wet gemeentelijk watertaken. Brengen de nieuwgekozen Eerste Kamerleden nog wijzigingen in één van beide wetsvoorstellen aan? Organisatie: HolaPress Congresbureau. Informatie: www.riolering-congressen.nl.
30 oktober, Breda Waterbouwdag 2007: de nieuwe waterbouw bijeenkomst over de nieuwe richting waarin waterbouw zich wellicht gaat ontwikkelen, met zeer geavanceerde technieken die een evenwichtige ontwikkeling van het gewenste ecosysteem niet in de weg mogen staan. Organisatie: CUR. Informatie: Cora Hoogeveen of Sandra Broekhof (0182) 54 06 50.
30 oktober, Arnhem - Nationale conferentie baggerspecie zevende editie van de landelijke conferentie over de stand van zaken rond baggerspecie, met dit jaar aandacht voor het nieuwe Besluit bodemkwaliteit en de beëindiging van de Subbied-regeling. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
8 november, Utrecht Ontwikkelingen in de waterwetgeving studiedag over alle ontwikkelingen rond de nieuwe Waterwet, met aandacht voor de milieu- en ruimtelijke ordeningsaspecten, en een uitstapje naar de besluitvorming volgend jaar rond de Kaderrichtlijn Water en de Waterschapswet. ‘s Middags worden aan de hand van drie casussen de diverse wetten met elkaarin verband gebracht. Organisatie: Kluwer. Informatie: Anne-Marie van Koeverden (0172) 46 69 95.
20 november, Gouda Baggernet themabijeenkomst over innovatieve contractvorming rond de sanering van de Hollandsche IJssel, met aansluitend een boottocht over de rivier. Organisatie: Stichting Baggernet. Informatie: www.baggernet.info.
25-28 november, Maastricht World Water Sustainability & Renewable Energy eerste editie van een vijfdaags congres waarbij kennis en ervaring op het gebied van duurzaam watergebruik en hergebruik van energie wordt uitgewisseld. Organisatie: WREN en InterExpo Caribbean NV. Informatie: www.wrenuk.co.uk of www. interexpo.biz.
29 november, Apeldoorn De nieuwe Waterwet studiedag over de gevolgen van de nieuwe Waterwet voor de provincies, gemeenten en waterschappen. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
Buitenland
3-6 september, Belo Horizonte (Brazilië) FITABES 24e editie van de belangrijkste Braziliaanse beurs met parallel lopend congresprogramma op het gebied van (drink)water en riolering, met een Nederlands-Belgisch paviljoen. Organisatie: ABES en AIDIS. Informatie: Sebas van den Ende +55 21 2537 4338 of www.real-alliance.com.
3-6 september, Brisbane (Australië) Riversymposium tiende editie van het internationale rivierensymposium. Informatie: Emily Smigrod +61 7 3034 8230 of emily@riverfestival.com.au.
5-7 september, Gent Automation in Water Quality Monitoring driedaagse conferentie over automatisering in het waterbeheer, met aandacht voor zowel kwantiteits- als kwaliteitsbeheer. Organisatie: IWA. Informatie: www.biomath.ugent.be/autmonet2007.
26 september, Antwerpen afvalwater semiinar over kostenbeheersing en waterkwaliteit en de rol van automatisering daarin. Organisatie: Novotek en Aquafin. Informatie: (076) 587 10 10.
9-12 oktober, Antwerpen Wastewater reclamation and reuse for sustainability zesde IWA-congres over duurzaam hergebruik van water. Informatie: Aquafin 0032 3 450 49 72 of eev.breugelmans@aquafin.be.
30 oktober - 1 november, Tel Aviv Watec vierde editie van deze vakbeurs waarin de Israëlische watertechnologie centraal staat. Tijdens de tegelijk gehouden conferentie staan (water)ontwikkelingslanden in Afrika, Azië en Zuid-Amerika centraal. Organisatie: Kenes Exhibitions. Informatie: www.watec-israel.com.
20-21 november, Antwerpen Industrie & Milieu eerste Belgische editie van de vakbeurs voor milieutechnische oplossingen op het gebied van waterbehandeling, afvalwaterzuivering, riooltechnieken, meet- en regeltechniek, laboratoria en emissiebehandeling. Organisatie: easyFairs. Informatie: Moïra Lens 0032 3/280 53 39 of moira.lens@easyfairs.com.
27-30 november, Parijs Pollutec Horizons vakbeurs over actuele milieuvraagstukken met een breed scala aan mogelijke oplossingen. met symposia en een drietal debatten, onder meer over de klimaatverandering. Informatie: Promosalons (020) 462 00 20.
29-30 november, Salzburg Aqua alta alpina eerste internationale vakbeurs en congres op het gebied van natuurgevaar, bescherming tegen catastrofes en klimaat in wintersportgebieden, met name de Alpen. Aan de orde komen de gevolgen van de klimaatverandering, maar ook wat te doen om bijvoorbeeld overstromingen te voorkomen. En tenslotte: wat te doen om de schade bij een natuurramp zoveel mogelijk te beperken? Organisatie: Messezentrum Salzburg. Informatie: www.aqua-alta-alpina.at.
2008
14 november, Delft Microtunneling middagbijeenkomst over microtunneling: een sleufloze techniek om leidingen met een grote diameter (tot drie of vier meter) over grote afstand aan te leggen. De techniek is interessant voor rioolpersleidingen. Organisatie: GeoDelft en de Nederlandse Vereniging voor Sleufloze Technieken en Toepassingen. Informatie: (015) 269 36 85.
25-27 september, Brussel European research input to river basin management slotconferentie van het Harmoni-CA-project over gebruik en overdracht van Europese onderzoeksproducten die gericht zijn op harmonisering en verspreiding van kennis en ervaringen op het gebied van de implementatie van de KRW in de lidstaten. Organisatie: Rijkswaterstaat RIZA. Informatie: Saskia Vos (0320) 29 83 46.
18-20 maart, Gorinchem Aqua Nederland tweede editie van de vakbeurs voor de Nederlandse watersector. Organisatie: Aqua Nederland en Evenementenhal Gorinchem. Informatie: (0183) 68 06 80.
H2O / 16 - 2007
53
handel & industrie Presentatie op vakbeurs Hardenberg Lubron Waterbehandeling uit Oosterhout, producent van onder andere volautomatische waterbehandelingsapparatuur, introduceert op de installatievakbeurs Hardenberg van 11 tot 13 september drie van haar nieuwste ontwikkelingen.
HET Instrument 2008, het grootste technologie-evenement voor industrie en wetenschap van de Benelux, draait volgend jaar al in de week van 20 tot en met 23 mei, in de Jaarbeurs Utrecht. Een andere ‘nieuwigheid’ is dat de beurs komend jaar geen vijf maar vier dagen zal duren, van dinsdag tot en met vrijdag. De wens van driekwart van de exposanten wordt hiermee gehonoreerd.
De DV-ontharder is een waterontharder uitgevoerd met een microprocessorbesturing, waardoor er drie besturingsmogelijkheden zijn, namelijk op basis van watervolume, tijd of een combinatie van watervolume en tijd. Het systeem voldoet daarmee aan de nieuwste VEWIN-voorschriften. SALTO is een volledig automatisch werkend elektronisch zoutbijvulsignalering voor waterontharders. Deze ‘verklikker’ alarmeert gebruikers tijdig om regeneratiezout bij te vullen via een Led-signaal en een potentiaal vrij contact. Vanaf afgelopen maart beschikt Lubron over een nieuw eigen merk zouttablet: PURO-SEL. Dit regeneratiezout onderscheidt zich door de hoge mate van zuiverheid (99,9%), hetgeen optimale bescherming biedt aan de waterontharder en een langere levensduur garandeert. Lubron staat op stand 181. Voor meer informatie: (0162) 42 69 31.
De DV-waterontharder.
Nieuwe dompelpompen op vakbeurs Riolering & Stedelijk watermanagement KSB te Zwanenburg heeft haar productserie dompelpompen van het type AmarexKRT in zowel natte als droge opstelling fors uitgebreid. Het bedrijf laat ze zien op de vakbeurs Riolering & Stedelijk watermanagement van 9 tot en met 12 oktober in de Brabanthallen in Den Bosch. De hele grote pompen kon KSB al vele jaren in mantelgekoelde uitvoering leveren. Nu zijn ook de dompelpompen met vierpolige motoren vanaf 32 kW, met zes- en achtpolige motoren vanaf 24 kW en met tienpolige motoren vanaf 40 kW leverbaar. De mantelgekoelde pompen kunnen worden geleverd met vortexwaaier en met één-, twee- en driekanaalwaaier voor pompen vanaf de grootte 100-400.
Met de uitbreiding van de serie biedt KSB voor zowel overstroombare droge pompstations als voor natte pompputten waarbij de waterstand in continubedrijf op een zeer laag niveau kan staan, de juiste pomp. KSB staat op de rioleringsbeurs in stand 35. Voor meer informatie: (020) 407 98 00.
Aquatech nu ook in China Ook China kan volgend jaar Aquatech bezoeken. Van 28 tot en met 30 mei verzorgt Amsterdam RAI samen met CHC Exhibition Service de eerste Aquatech op Chinese bodem, in Shanghai om precies te zijn. De beurs wordt ondersteund door de Water Quality Association, de International Water Association en de China Council for Promotion of International Trade. Behalve de gebruikelijke beursactiviteiten vindt ook een IWA-congres plaats. De beurs in het Shanghai Exhibition Centre, in het centrum van de
54
H2O / 16 - 2007
HET Instrument 2008 als vierdaagse voorjaarsbeurs
stad, heeft in ieder geval 150 deelnemers en een beursvloer van 3.000 vierkante meter. In 2008 vindt ook in Nederland de vakbeurs Aquatech plaats, in Amsterdam van 30 september tot en met 3 oktober. Voor meer informatie: (020) 549 23 27.
Voor HET Instrument 2008 is gekozen voor een thema dat inspeelt op de trend naar meer beleving in marketing: ‘mensen maken kennis’. Mensen maken kennis met behulp van de technologie op HET Instrument. HET Instrument 2008 biedt ruimte aan ongeveer 550 stands waarop circa vierduizend bedrijven zullen zijn vertegenwoordigd uit de branches industriële elektronica, industriële automatisering en laboratoriumtechnologie. De beursvloer trekt elke twee jaar tussen de 23.000 en 25.000 professionele, hoogopgeleide bezoekers uit industrie en wetenschap. Het conferentieprogramma omvat tien tot 15 onderdelen en trok in 2006 1500 deelnemers. Voor meer informatie: Linda Dekker of Petra Bronsema (033) 465 75 07.
Aqua Nederland Vakbeurs krijgt vervolg in 2008 Na de eerste succesvolle editie van de Aqua Nederland Vakbeurs heeft Evenementenhal Gorinchem in overleg met de branchevereniging Aqua Nederland besloten om deze vakbeurs jaarlijks te gaan organiseren. De eerstvolgende vindt plaats op 18, 19 en 20 maart 2008. De Aqua Nederland Vakbeurs heeft tijdens de eerste editie dit voorjaar meer dan 3600 bezoekers getrokken. Tijdens de vakbeurs presenteren zich bedrijven die zich richten op legionellapreventie, desinfectie, meet- en regeltechniek, pompen, filters, flowmeters, leidingssystemen, waterbouw, drinkwaterleveranciers, membraanbioreactoren en afvalwaterbehandeling: een representatief beeld voor de waterbranche op nationaal niveau. Voor meer informatie: (0183) 68 06 80 of www.evenementenhalgorinchem.nl.
8[d `_` WcX_j_[ki ][de[]5 M[ha[d X_` Z[ fhel_dY_[ El[h_`ii[b X[j[a[dj m[ha[d _d [[d ZodWc_iY^[ ec][l_d]$ @[ akdj [h c[j Z[ c[[ij k_j[[d# bef[dZ[ pWa[d j[ cWa[d ah_`][d$ 9kbjkkh" X[ijkkhb_`a[ WWd][b[][d^[Z[d" h[Yh[Wj_[" bWdZXekm" m[ha[d" [Yedec_[" ij[Z[d" l[_b_]^[_Z" _d\hWijhkYjkkh [d c_b_[k$ :[ fhel_dY_[ pe[aj leeh ^[j j[Wc ?dj[]hWWb MWj[hX[b[_Z lWd Z[ [[d^[_Z MWj[h [d 8eZ[c [[d ][Zh[l[d ][e^oZhebee]$ =[e^oZhebee] c%l @[ X[dj [[d kd_l[hi_jW_h W\][ijkZ[[hZ[ ][e^oZhebee] c[j [da[b[
?d\ehcWj_[ [d iebb_Y_jWj_[0 `[ akdj jej ' i[fj[cX[h (&&-
`Wh[d m[ha[hlWh_d]$ @[ \kd][[hj Wbi WWdifh[[afkdj leeh Wbb[
h[W][h[d ef Z[p[ WZl[hj[dj_[$ Leeh c[[h \kdYj_[#_d\ehcWj_[ [d Z[
É]hedZmWj[hpWa[dÊ [d `[ edjm_aa[bj X[b[_Z" WZl_i[[hj [d Ye hZ_d[[hj
iebb_Y_jWj_[fheY[Zkh[ akd `[ a_`a[d ef mmm$el[h_`ii[b$db%lWYWjkh[i$
[d h[Wb_i[[hj fhe`[Yj[d$ ;dj^eki_Wij" ][Zh[l[d [d Yecckd_YWj_[\
@[ akdj eea YedjWYj efd[c[d c[j @Wdj_d[ 9bWi_[
lWWhZ_] ][[\ `[ _d^ekZ WWd edp[ mWj[hc_ii_[0 ÉlebZe[dZ[ mWj[h lWd
j[b[\eed &). *// -. *( $
Z[ `k_ij[ amWb_j[_j ef Z[ `k_ij[ fb[a ef ^[j `k_ij[ cec[djÊ$ @[ m[haj ]hWW] _d j[Wcl[hXWdZ mWWhX_` `[ ÉamWb_j[_jÊ Wbj_`Z _d ^[j ee] ^ekZj$
7Ygk_i_j_[ dWWh WWdb[_Z_d] lWd Z[p[ WZl[hj[dj_[ mehZj d_[j ef fh_`i ][ij[bZ$
A[hdmeehZ[d0 _d_j_Wj_[\h_`a feb_j_[a#X[ijkkhb_`a[ W\Ó d_j[_j h[ikbjWWj][h_Y^j Yecckd_YWj_[\ lWWhZ_] Ô [n_X[b$ IWbWh_i0 cWn_cWWb Ð )$*./"&+ Xhkje f[h cWWdZ ), kkh f[h m[[a $ Iebb_Y_jWj_[dh$ M8$(&&-$&'$
Werken bij de gemeente Breda is werken aan een inspirerende stad. In Breda is het goed wonen, werken, ontspannen en genieten. Om onze ambities waar te maken hebben we nieuwe mensen nodig. Mensen die willen werken in een inspirerende omgeving. Die van nature samenwerken, verantwoordelijkheid nemen, resultaat boeken en aandacht hebben voor de burgers van Breda. Wij bieden een aantrekkelijk arbeidsvoorwaardenpakket. Ben jij de persoon die inspireert?
Breda inspireert Solliciteer via www.breda.nl
Adviseur Riolering en Waterhuishouding 36 uur schaal 11 maximaal 4.192,-- bruto per maand hbo/wo-niveau
Technisch Medewerker Riolering en Waterhuishouding 36 uur schaal 9 maximaal 3.273,-- bruto per maand mbo-niveau Acquisitie naar aanleiding van deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
U wilt de Nederlandse watersector bereiken?
25 oktober: themanummer Grondwater
In het themanummer o.a.:
Reserveer uiterlijk vóór 21 september advertentieruimte Onze accountmanagers informeren u graag: Roelien Voshol, tel. 010 – 427 41 54 Brigitte Laban, tel. 010 – 427 41 52 Of mail naar adv.h2o@nijgh.nl
r (SPOEXBUFSQSPCMFNFO JO TUFEFO NFU HSPUF CFESJKWFO r /PPE[BBL WBO TUFEFMJKLF HSPOEXBUFSNFFUOFUUFO r ,XBMJUFJU WBO POEJFQ HSPOEXBUFS POEFS TUFEFO r (FWPMHFO WBO EF [FFTQJFHFMTUJKHJOH WPPS HSPOEXBUFS 0PL XPSEU FS BBOEBDIU CFTUFFEU BBO EF CFVST 3JPMFSJOH JO %FO #PTDI
Kunt u zich in dit thema vinden? Dan kunt u niet ontbreken met uw advertentie in het themanummer Grondwater. Het tijdschrift H2O wordt bovendien gelezen door ruim 5.000 kaderleden van de Nederlandse watersector.