20071005085449

Page 1

nยบ

40ste jaargang / 05 oktober 2007

19 /

2007

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

thema grondwater PEILBEHEER EN ONTWATERING IN DE STAD METHAANWINNING UIT GRONDWATER DUURZAAM ALTERNATIEF EFFECT ZEESPIEGELSTIJGING OP GRONDWATER IN KUSTGEBIED


Topprestaties Houd het leven in beweging met onze afvalwateroplossingen Uw afvalwaterhuishouding dag in dag uit in beweging houden - dat is onze missie. Wij delen graag onze grondige kennis en uitgebreide ervaring, zodat we oplossingen kunnen garanderen die uiterst betrouwbaar zijn. Een solide techniek, ondersteund door onze lokale aanwezigheid in de hele wereld en de belofte van deskundige ondersteuning - altijd, waar ook ter wereld, is de garantie voor uw gemoedsrust. Door toegewijde service en technische innovaties zoals de revolutionaire N-hydraulica, zorgen de afvalwateroplossingen van Flygt voor een normale gang van zaken boven de grond. Voor afvalwateroplossingen waarop u kunt vertrouwen, gaat u naar: www.ygt.nl


Deltacommissie

V

oormalig minister van Landbouw Cees Veerman mag de Deltacommissie gaan leiden. Een belangrijke taak wacht hem, want hij moet met zijn commissieleden binnen een jaar met aanbevelingen komen voor de bescherming en ontwikkeling van de Nederlandse kust én het achterland op de lange termijn. De commissie gaat niet alleen de te verwachten zeespiegelstijging en andere klimatologische ontwikkelingen onderzoeken, maar ook de maatschappelijke, ecologische en economische ontwikkelingen die van belang zijn voor de inrichting van het kustgebied en het achterland. Daarom zitten naast de hoogleraren klimaathydrologie P. Kabat en kustwaterbouwkunde M. Stive ook onder andere de burgemeester van Delft, een lid van de Raad voor het Landelijke Gebied en een vertegenwoordiger van Robeco in de Deltacommissie. H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Gerda Pieters Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 telefax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Suzanne Klüver (010) 427 41 40 telefax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos Tini van Schijndel telefoon (010) 427 41 08 telefax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 95,- per jaar excl. 6% BTW € 126,- per jaar voor buitenland € 8,- losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2007 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

De termijn waarvoor aanbevelingen opgesteld moeten worden, is inderdaad lang. De commissie mag doordenken tot in de volgende eeuw. De rapportage in 2008 vormt de basis voor het eerste Nationale Waterplan, dat het kabinet in 2009 wil presenteren. Dat deze commissie ingesteld is en dat ze zo ver vooruit mag kijken, geeft aan dat in ‘Den Haag’ het belang van een langetermijnvisie op de veiligheid van Nederland ingezien wordt. De klimaatverandering door het versterkte broeikaseffect en de voortschrijdende bodemdaling in het westen van het land maken deze aanpak noodzakelijk. Het is nu aan Veerman en zijn commissieleden om doordachte en haalbare aanbevelingen op papier te zetten, waar onder andere de waterbeheerders mee aan de slag kunnen. Peter Bielars

inhoud nº 19 / 2007 / *thema 4

/ Cramer: oorzaken prijsverschillen in drinkwaterprijs duidelijker maken

6

/ Grootschalige veiligheidsoefeningen van waterschappen

10 / Interview met Jan Willem Rodenburg Maarten Gast

13* / Peilbeheer en ontwatering in de stad

6

Leo van Wee, David Biron, Mario Hartog en Frans van de Ven

16* / Het nieuwe polderen in de stad Jos Peters, Sef Philips, Frank van Swol, Jan Eerhart en Eric Hendrickx

20* / Grondwaterproblemen in Leidschenveen opgelost

23* / Biologische ontijzering in Dalen: nieuw

10

licht op oude technologie Henk Brink, Simon Dost en Marcel Boorsma

26* / Schoon water voor Brabant Yvonne Gooijer, Peter Leendertse, Sarie Buijze, Sandra Verheijden, Bert Aasman en Bart Bardoel

30* / Doelmatiger grondwater monitoren in stedelijk gebied

13

Roelof Stuurman en Jelle Bouma

49* / Nog zeker 30 jaar toename van zware metalen in het oppervlaktewater Ruth Heerdink, Hans-Peter Broers, Bas van der Grift en Adrie Geerts

52* / Methaanwinning uit grondwater duurzaam alternatief met economisch perspectief Benno Drijver, Joost Kappelhof, Erik Polman en Boris van Breukelen

56* / Verzilting boven zeeniveau op de Friese waddeneilanden Arjen Kok en Jan Siem Rus

60* / Effect zeespiegelstijging op het grondwatersysteem in het kustgebied Gualbert Oude Essink

65* / Hydrologie op basis van karteerbare kenmerken Jaco van der Gaast, Harry Massop, Henk Vroon en Igor Staritsky

Bij de omslagfoto: Voor een betere ontwatering van nieuwbouwwijken kunnen onder meer grindbedden gebruikt worden (foto: David Biron) (zie pagina 13 e.v.).


Cramer: oorzaken verschillen in drinkwaterprijs duidelijker maken Drinkwaterbedrijven moeten de oorzaken van de verschillen in drinkwaterprijs in Nederland duidelijker kenbaar maken aan de burger. Die prijs varieert, afhankelijk van het gebruikte grond- of oppervlaktewater, de lengte van het transportstelsel, de vermogenssituatie en de afschrijvingen voor grote investeringen. Maar dat weet de gemiddelde burger niet. Het was minister Jacqueline Cramer van VROM die dit meegaf aan de koepelorganisatie van drinkwaterbedrijven Vewin, nadat ze op 26 september het eerste exemplaar van de benchmark 2006 in ontvangst had genomen in Den Haag. derbrekingen en de efficiency steeg licht. De milieubelasting is nagenoeg nihil. Het hergebruik van reststoffen is vrijwel 100 procent, op waterijzer na dat voor driekwart wordt hergebruikt. De tarieven zijn gemiddeld omlaag gegaan, maar de belastingen zorgen ervoor dat geen sprake is van een reële verlaging. Vooral in gebieden waar grondwater wordt gebruikt, is de belastingdruk hoog. In de afgelopen tien jaar is een efficiencyverbetering van 23 procent bereikt. Het aandeel duurzame energie steeg van vijf procent in 1997 tot 34 procent vorig jaar. Volgens minister Cramer die deze verbeteringen toejuichte, is desondanks toch nog steeds efficiënter te werken. Vooral door beter samen te werken is volgens haar op kosten te besparen. Ze verwees naar het Bestuursakkoord Waterketen, waarin samenwerking tussen de verschillende onderdelen van de watersector centraal staat.

Jacqueline Cramer.

‘W

ater in zicht 2006’ is de vierde bedrijfsvergelijking van de drinkwaterbedrijven in Nederland. Tien jaar geleden deed een deel van de drinkwaterbedrijven mee, afgelopen jaar allemaal, op Bronwaterleiding Doorn na. De benchmark is nu nog vrijwillig, maar het kabinet wil deze verplicht stellen. Daarop vooruitlopend heeft Vewin met het ministerie van VROM een protocol opgesteld waarin staat wat, waar en hoe gemeten moet worden. Daarmee is nu voor de eerste maal gewerkt. Opnieuw zijn de drinkwaterbedrijven beoordeeld op waterkwaliteit, dienstverlening, milieubelasting en de tarieven. De waterkwaliteit is ten opzichte van de vorige vergelijking in 2003 nog iets verbeterd. Dat geldt ook voor de dienstverlening; er waren minder leveringson-

4

H2O / 19 - 2007

Sinds 1997 zijn de kosten per aansluiting met 17 procent gedaald en de kosten per kubieke meter met bijna 5,5 procent. Het verschil hangt samen met het afnemende drinkwatergebruik per aansluiting. Het gemiddelde drinkwatertarief voor een huishouden met een gebruik van 130 kubieke meter per jaar, is, na correctie voor inflatie, gedaald met iets meer dan tien procent. De gemiddelde kosten per aansluiting bedragen 200 euro. Daarbij loopt de spreiding tussen de waterbedrijven van 167 tot 245 euro. Dit verschil van 78 euro is kleiner dan in 1997, toen het verschil tussen de goedkoopste en duurste drinkwatermaatschappij 104 euro bedroeg. De gemiddelde kosten per kubieke meter bedragen 1,34 euro, met een spreiding van 0,66 euro. Het drinkwater van Oasen kost nu in totaal 245 euro per aansluiting. Evides volgt op de tweede plaats met 219 euro. Op de derde

plaats staat PWN met 219 euro. De twee goedkoopste bedrijven zijn Waterbedrijf Groningen met 167 euro en Brabant Water met 178 euro. De totale kosten worden nog steeds voor circa 50 procent bepaald door de operationele kosten, voor ongeveer tien procent door belastingen, voor 20 procent door vermogenskosten en eveneens voor 20 procent door afschrijvingen. Per kubieke meter betaalt de klant van DZH nu het meeste: 1,72 euro. Oasen staat op de tweede plaats met 1,68 euro en de PWN-klant 1,54 euro. Waterbedrijf Groningen vraagt 1,06 euro per kubieke meter en Brabant Water 1,10 euro. Overigens zijn de totale kosten per aansluiting sinds 1997 bij DZH én WML het meest gedaald (met 20 euro) en bij WMD het meest gestegen (met 33 euro). Waterleidingbedrijf Noord, Vitens en Waternet zitten hier net onder met +19, +18 en +16 euro. De totale kosten per kubieke meter zijn sinds 1997 het meest gestegen bij WMD (+ 0,37 euro), Vitens (+ 0,28 euro) en Waternet (+ 0,25 euro). Alleen bij Duinwaterbedrijf ZuidHolland daalden de kosten per kubieke meter in de afgelopen tien jaar met 0,04 euro. Foto’s: Michelle Muus De minister ontving het eerste exemplaar van ‘Water in zicht 2006’ van voorzitter Hendrikx van de Vewin.


actualiteit Jubileumproject Aqua for All richt zich op alternatieve sanitaire voorzieningen Het eerste lustrum van Aqua for All is op 26 september gevierd met zo’n 130 mensen die betrokken zijn bij drinkwater- en rioleringsprojecten in ontwikkelingslanden. Voor een nieuw project, waarbij de nadruk ligt op de aanleg van alternatieve sanitaire voorzieningen, is inmiddels al 300.000 euro binnen.

D

e huidige directeur van Aqua for All, Sjef Ernes, hoopt volgend jaar in Accra en Nairobi te kunnen beginnen met dit lustrumproject. Omdat de aanleg van ‘normale’ riolering te veel water vergt waaraan het bovendien in sommige Afrikaanse landen ontbreekt, wordt gekozen voor alternatieven die hier in Nederland door met name professor Lettinga in Wageningen gepropageerd worden. Vijf jaar geleden ontstond Aqua for All uit het project ‘Water overbrugt wereldwijd’ bij het 100-jarig bestaan van wat toen nog de VWN heette. Bjørn Hoogwout, de geestelijk vader van zowel dit project als Aqua for All, werd tijdens de feestelijke relatiedag bij Kiwa in Nieuwegein dan ook in de bloemetjes gezet. De oud-directeuren van Aqua for All, Ed Zuidam en Wim Langendijk, hebben evenals Sjef Ernes nooit de intentie gehad een nieuwe organisatie op te richten. “We laten iedereen in zijn waarde. Strategische allianties, daar draait het om. Kennis en ervaring bij elkaar brengen om zo zoveel mogelijk mensen in ontwikkelingslanden te helpen aan schoon drinkwater en goede sanitaire voorzieningen.”

Bestaande projecten van bijvoorbeeld Waterleidingmaatschappij Drenthe in Kenia zijn ingebracht bij Aqua for All. De meeste drinkwaterbedrijven ‘financieren’ nu Aqua for All met een opslag van 0,2 eurocent per kubieke meter. De omzet is in de afgelopen vijf jaar gestegen naar 4,5 miljoen euro, maar de potentie is nog veel groter, aldus Ernes. “We helpen nu jaarlijks ongeveer 200.000 mensen aan schoon drinkwater en 150.000 mensen aan sanitaire voorzieningen.” Aqua for All werd vooral een succes toen het directoraat-generaal Internationale Samenwerking ging meehelpen. Het verdubbelde iedere geldbijdrage van de stichting. Volgens Peter Letitre van Igrac, die tijdens de jubileumbijeenkomst een lans brak voor zijn plan om te investeren in autarkische (zelfvoorzienende) gemeenschappen in de ontwikkelingslanden (zie kader), is er sprake van een ‘markt’ van zo’n vier miljard mensen aan de onderkant van de samenleving. Alle investeringen in drinkwater en sanitaire voorzieningen betalen zich volgens hem terug. Voor meer informatie: (030) 606 96 21.

V.l.n.r. Sjef Ernes (directeur Aqua for All), Wim Langendijk (oud-directeur), Ed Zuidam (oud-directeur) en Wim van Gelder (bestuurslid).

Koninklijke opening TTIW De officiële opening van het Technologisch Topinstituut Watertechnologie (TTIW) op 16 oktober krijgt een koninklijk tintje. Kroonprins Willem-Alexander houdt een toespraak aan het begin van het tweedaagse congres ‘Water Werkt’ in De Harmonie in Leeuwarden. Hij zal ingaan op het belang van innovatieve watertechnologie als bijdrage aan een oplossing voor het tekort aan schoon drinkwater en goede sanitaire voorzieningen (in ontwikkelingslanden).

H

et belangrijkste doel van het TTIW is het bundelen van technologische krachten in de Nederlandse watersector. Het gaat daarbij met name om lonende innovaties op waterbehandelingsgebied. In 2004 begon Wetsus in Leeuwarden met een multidisciplinair onderzoeksprogramma waarin 40 bedrijven en de universiteiten van Delft, Wageningen en Twente met elkaar samenwerken. Zowel het instituut Wetsus als het onderzoeksprogramma worden voortgezet onder de vlag van TTIW. De rijksoverheid verdubbelt de bijdragen van de circa 50 betrokken bedrijven en tien kennisinstellingen die zich aan het TTIW hebben gecommiteerd. Hierdoor komt voor de komende vijf jaar een budget van 14 miljoen euro beschikbaar. De watersector, zowel het bedrijfsleven als de drinkwaterbedrijven en waterschappen, bepaalt de onderzoeksonderwerpen en - in samenspraak met de kennisinstellingen - de inhoud van het onderzoek. Nu al staat vast dat de circa 70 onderzoekers binnen het TTIW onder meer gaan werken aan de terugwinning van energie en grondstoffen uit afvalwater, de bereiding van veilig drink- en proceswater, interactie met natuurlijke systemen, ontzilting van zeewater, het herstellen van natuurlijke (grondstof) kringlopen, sensoring en technologie om te kunnen voldoen aan nieuwe eisen van bijvoorbeeld de Kaderrichtlijn Water. Begin 2008 zal nóg een nieuw samenwerkingsinstituut de watermarkt betreden: Deltaris. Hier ligt de nadruk op de bundeling van kennis, ervaring en specialisten op het gebied van water en ondergrond. Vooral waterkwantiteit krijgt daarbij aandacht, terwijl in het TTIW de nadruk ligt op de beïnvloeding van de waterkwaliteit.

In Eindhoven zijn Brabant Water en Waterschap De Dommel samen met Philips Research, TNO, Kiwa Water Research en EIM, het project ‘Water en gezondheid’ begonnen, dat in de komende jaren enkele innovaties moet gaan opleveren voor een veilige, duurzame en gezonde watervoorziening. Het gaat concreet om vijf producten van evenveel coalities van partijen: de autarkische gemeenschap, kleinschalige ontzilting, afvalwaterzuivering met UV en oxidanten, urinemonitoring en -scheiding en op de doelgroep afgestemde informatie over water bij een watertap, bijvoorbeeld via een beeldscherm boven de tap.

De eerste dag van het congres staat in het teken van het innovatieprogramma Watertechnologie. De tweede dag belicht de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen binnen de onderzoeksthema’s van het TTIW. De voertaal is die dag Engels. Deelname aan de eerste dag is gratis. De kosten voor deelname aan de tweede dag bedragen 175 euro. Voor meer informatie: Heleen Sombekke (058) 284 62 00. Voor aanmelding: www.wetsus.nl.

H2O / 19 - 2007

5


Grootschalige oefeningen van waterschappen De waterschappen Groot Salland, Noorderzijlvest, Hunze en Aa’s, Zeeuwse Eilanden en Hollandse Delta hielden afgelopen week verschillende soorten veiligheidsoefeningen. Hiermee bereidden zij zich voor op mogelijk hoge waterstanden tijdens het nieuwe stormseizoen dat loopt van 1 oktober tot 1 april.

V

orig jaar veroorzaakte een najaarsstorm extreem hoge waterstanden in Delfzijl. Bij waterstanden hoger dan drie meter boven NAP worden de vier coupures in de dijk bij Delfzijl gesloten. Tijdens de oefeningen op 20 september jl. bleek dat de coupures en schuifdeuren in goede conditie zijn. Voor het personeel van Waterschap Noorderzijlvest was de oefening meteen een goede gelegenheid de procedures van de coupuresluiting weer eens te trainen. De deuren in het dijklichaam moeten automatisch dichtschuiven. De dijkdoorgang is dan hermetisch afgesloten. Bij een mankement aan de deuren kan het waterschap ook nog de noodsluiting, in de vorm van schotbalken, plaatsen.

Kampense stadsmuur als waterkering Waterschap Groot Salland zette een hoogwaterbrigade in bij de jaarlijkse oefening met de sluiting van de waterkering Kampen-Midden. Daarbij werden de klepkeringen omhoog gezet, waterkerende muren van aluminium schotbalken gebouwd en hefschuiven in de stegen handmatig omhoog gehesen. Daarnaast oefende de hoogwaterbrigade in het aanbrengen van vloedplanken en afdichtplaten van ventilatieroosters en kelderruimtes. Zo’n anderhalve kilometer van de oude stadsmuur van Kampen is als waterkering geschikt gemaakt. Op plaatsen waar straten en pleinen de muur onderbreken, bestaat de kering uit losse elementen die bij prognoses van hoog water worden afgesloten. In totaal telt de kering 84 beweegbare elementen. Daarnaast moeten op 220 plaatsen waterkerende voorzieningen in of aan woningen worden geplaatst om een geheel sluitende waterkering te realiseren.

Dordrecht (foto: Niels Robbemont).

Coupures en vloedschotten

Arnemuiden (foto: Waterschap Zeeuwse Eilanden).

Ook Waterschap Zeeuwse Eilanden oefent jaarlijks met het sluiten van de coupures bij ‘s-Heer Arendskerke en Arnemuiden. Beide coupures moeten met houten balken worden afgesloten. De oefening diende onder andere om te bepalen hoeveel tijd er moet zitten tussen de beslissing dat de coupures gesloten moeten worden en de uitvoering daarvan. In praktijk worden de coupures pas gesloten als de verwachte waterstand hoger dan 4.10 meter boven NAP bij Vlissingen is. In Dordrecht maken niet alleen dijken deel uit van de primaire waterkering. Zo wordt het Eiland van Dordrecht deels ‘bewaakt’ door een aantal straten en wegen. Deze liggen echter een halve meter lager dan de overige primaire waterkeringen op het Eiland. Bij hoog water worden Dordrecht en de achterliggende polder beschermd door een systeem van vloedschotten. Bij de

6

Kampen (foto: Rudy Visser).

H2O / 19 - 2007


actualiteit Naar een klimaatbestendige samenleving?! jaarlijkse inspectie werden de vloedschotten ingepast aan de gevels van de panden aan de betreffende straten, terwijl ook geoefend werd met het sluiten van de coupures.

Golven meten Ook Rijkswaterstaat toetste afgelopen week de veiligheid van een deel van de waterkeringen. Zo sloot de dienst eind september het sluitstuk van de Deltawerken - de Maeslantkering - om te testen of deze nog goed functioneert. In het recente verleden verliep de sluiting niet altijd even goed, waardoor de veiligheid van het achterland alsnog in gevaar kan komen. Daarnaast meet Rijkswaterstaat de golven en waterstanden tijdens stormen in de Waddenzee. De meetcampagne, die sinds 2004 plaatsvindt, moet informatie opleveren over de krachten die waterkeringen moeten weerstaan tijdens een extreme storm. De afgelopen jaren is het meetnet uitgebreid tot 20 golfmeetboeien. Bij Nes op Ameland staat een meetpaal met extra sensoren. Het programma Sterkte en Belastingen van het ministerie van Verkeer en Waterstaat gebruikt de meetresultaten om de nauwkeurigheid van het bestaande rekenmodel voor de golven in de Waddenzee te verbeteren.

Nooddrinkwatervoorziening Van een hele andere orde waren de oefeningen die waterbedrijf Evides samen met de Koninklijke Landmacht op het Noordereiland in Rotterdam hield voor de levering van nooddrinkwater. Hoewel de kans niet zo heel groot is dat er een calamiteit plaatsvindt waardoor Rotterdam helemaal zonder drinkwater komt te zitten, is Evides maar liever goed voorbereid. Het waterbedrijf is namelijk verplicht alle inwoners van een ‘getroffen’ gebied binnen 24 uur van minimaal drie liter drinkwater per dag te voorzien. De gemeente is daarbij verantwoordelijk voor de verdeling van het water. Deze heeft daarom distributiepunten aangewezen in het verzorgingsgebied. De oefening op het Noordereiland bestond uit het aanleggen van een tijdelijk leidingnet vanaf Rotterdam-Zuid, met een lengte van twee kilometer. Vrachtwagens met waterzakken moesten naar het ‘noodgebied’ komen. Ook werd een waterboot, die normaliter drinkwater aan de binnenvaart levert, bij de oefening ingezet. De Koninklijke Landmacht had de taak de benodigde materialen aan- en af te voeren en deze ‘s avonds en ‘s nachts te bewaken.

Het doel was en is ambitieus: een transitie naar de eerste klimaatbestendige samenleving ter wereld. Het Blomberg Instituut probeert dit jaar, aanvankelijk via enkele brainstormsessies met topbestuurders, en op 20 september jl. met een groep waterbeheerders en ingenieurs, ‘de kloof tussen voorziene en doorberekende gevolgen op de lange termijn en de beleving van de belangen op de korte termijn bestuurlijk en praktisch werkbaar te maken’. Die vraag kon natuurlijk niemand op die dag in Slot Zeist beantwoorden, maar er is in ieder geval weer hardop nagedacht over de toekomst en de eigen inbreng daarin.

D

agvoorzitter Jan Terlouw concludeerde aan het einde van de dag dat het inzicht over de gevolgen van de klimaatverandering voor de ruimtelijke inrichting van Nederland weer iets groter geworden is. De inbreng van publieke en private bedrijven en sommige samenwerkingsverbanden tussen deze twee vond hij bemoedigend. Dat het om een buitengewoon belangrijk probleem gaat, is volgens Terlouw inmiddels ook doorgedrongen, in ieder geval bij de aanwezigen op de slotconferentie. “We weten wat er door de klimaatverandering op ons afkomt. Of we daar adequaat op reageren, is nu nog niet te zeggen. Maar er wordt tenminste wel iets ondernomen”. Vanwege de vele verschillende partijen op de conferentie ontstond de gebruikelijke discussie over de daadkracht van overheden en de regierol van het Rijk. Hoogleraar bestuur en beleid aan de Universiteit van Amsterdam en lid van de VROM Raad Maarten Hajer begreep op een gegeven ogenblik die discussie niet meer. Aan de ene kant wordt een sterke regierol geëist van het Rijk, aan de andere kant wil men geen centralisme, maar juist decentralisme. Die twee zijn niet met elkaar te rijmen. “Het Rijk staat niet gelijk aan centralisme”, aldus Hajer. De Provincie Fryslân en de gemeente Delft lieten de aanwezigen weten graag hun eigen gang te willen gaan. Zij lieten voorbeelden horen van een aanpak van de ruimtelijke ordening die voorlopig water de ruimte zal bieden. De Zuid-Hollandse gedeputeerde Lenie Dwarshuis vindt een centrale sturing niet echt nodig, maar verlangt wel deelname van de rijksoverheid. Zonder rode contouren was het Groene Hart niet behouden gebleven, aldus de gedeputeerde. Maar de meeste aanwezigen bekritiseerden ‘Den Haag’ wel. “Het kabinet is niet sterk genoeg. Premier Balkeneinde roept op tot innovaties, maar heeft daarvoor maar 40 miljoen euro over. Dat is veel te weinig”, aldus gedeputeerde Dwarshuis. Algemene kritiek bestaat ook op het gebrek aan goede RO-ambtenaren in de top van de overheidsorganen. Een rijksvisie op de ruimtelijke inrichting van Nederland ontbreekt momenteel, zo was de teneur. De watervisie van staatssecretaris Huizinga werd positief ontvangen, maar liever zagen de aanwezigen in Zeist een visie op de ruimtelijke ordening van een coördinerend minister op dit gebied of de minister van VROM.

Mark Dierikx (DG Water) legde bij de uitleg van de genoemde watervisie de nadruk op de nieuwe Deltacommissie, het nationale waterplan 2009 en een nieuwe beoordeling van investeringen in de ruimtelijke ordening. “De waterschappen zijn hierbij cruciale partners. Zij worden op drie manieren uitgedaagd: niet langer volgt het peil automatisch op de functie van een gebied, water komt centraler te staan in de besluitvorming op het gebied van verstedelijking, natuur, economie en recreatie én steeds vaker zal gebiedsontwikkeling toegepast worden om (tegenstrijdige) belangen en geldstromen met elkaar te verbinden.” Wat dat laatste betreft, gaat Dierikx wel uit van een meer ondernemende rol van de overheid: het Rijk stelt de nationale kaders en de provincies de regionale. In een debat tussen Mark Dierikx en Kees Plug (directeur Bodem, Water en Landelijk Gebied van VROM) over de ‘bestuurlijke verbreding van de integrale ontwikkeling van de klimaatbestendigheid van Nederland’ ging de eerste uit van een centrale regie en een decentrale uitvoering. Dierikx zei vertrouwen te hebben in de betrokken partijen. Hij verwees daarbij naar ‘Ruimte voor de Rivier’, waar in feite voor de eerste maal aan gebiedsontwikkeling gedaan wordt in combinatie met meer ruimte geven aan water. Hij wilde weerspreken dat over gebiedsontwikkeling te gemakkelijk gedacht wordt. Sommige aanwezigen vonden dat een groot verschil bestaat tussen de waan van de dag en een langetermijnvisie op dit punt. “Natuurlijk zal het niet eenvoudig zijn, ook niet met de landbouwers”, aldus Dierikx. Plug riep op niet nodeloos te discussiëren over verantwoordelijkheden van de verschillende overheden. “We moeten accepteren hoe dat in Nederland gaat en iedere partij laten doen waar hij of zij goed in is.” Eén van de grootste belemmeringen ten aanzien van innovatie in Nederland is het aanbestedingsbeleid van de overheid, aldus de aanwezige vertegenwoordigers van ingenieursbureaus. Dierikx gaf toe daarmee ook grote moeite te hebben. “Het is inderdaad zo dat Rijkswaterstaat aanbesteedt op grond van alleen de prijs en niet de prijs/ kwaliteitverhouding.” Ex-gedeputeerde in Noord-Holland Ada Wildekamp pleitte ervoor in het nationale waterplan 2009 alleen die zaken te melden die toegevoegd zijn aan het huidige beleid en het waterplan als een uitvoeringsplan te zien.

H2O / 19 - 2007

7


Limburgse Neerbeek krijgt Maasmonding

Beekherstel in Limburg

De Limburgse Neerbeek in de gemeente Leudal heeft deze zomer een nieuwe, natuurlijke Maasmonding gekregen waar vissen goed kunnen optrekken om te paaien. De in de nabijheid gelegen gedempte ontgrondingsplas is ingericht als natuurgebied; het nieuw gegraven deel van de Neerbeek stroomt hier doorheen.

Afgelopen maand is het definitieve inrichtingsplan voor het landbouwgebied Beesel-Meerlebroek tussen de A73 (in aanleg) en de Duitse grens aangeboden aan de Gedeputeerde Staten van Limburg. Het plan is de eerste integrale gebiedsuitwerking in de provincie Limburg dat door de partijen gezamenlijk is opgepakt en gereed gemaakt voor uitvoering. Inmiddels zijn in de hele provincie Limburg bijna 20 van dergelijke gebiedsprojecten in voorbereiding.

D

e Neerbeek mondde in het verleden uit in een jachthaven, maar door verzanding ontstonden problemen bij het gebruik hiervan. Toen in 2003 de jachthaven opnieuw werd aangelegd, is ook de Neerbeek meteen omgeleid. Ten zuiden van de jachthaven vond tussen 2000 en 2002 een ontgronding en herinrichting plaats. De ontgrondingsplas die ontstond, is opgevuld met grond en heringericht voor natuurrecreatie. De nieuwe Neerbeek is in dit natuurgebied uitgegraven, waarbij deze een natuurlijke meanderende loop kreeg. De beek is onlangs eigendom geworden van het Waterschap Peel en Maasvallei; de omliggende grond behoort toe aan de gemeente Leudal. Direct bovenstrooms van de nieuwe uitmonding van de beek in de Maas heeft zich onlangs een bever gevestigd. Deze

heeft zelfs een echte beverburcht op de oever gebouwd. Het is nog niet duidelijk of de bever afkomstig is van het bovenstrooms gelegen Leudal of vanuit de Swalm de Maas over gezwommen is. Het nieuwe stukje beek sluit aan op dat deel van de Neerbeek dat naar verwachting in 2009 bij de vierde fase van de herinrichting en sanering van de Tungelroyse Beek onderhanden wordt genomen. Dan zullen ook enkele tuinen in de kern van Neer worden gesaneerd. Deze zijn in het verleden tijdens hoogwater vervuild geraakt met cadmium en zink. Deze verontreiniging is afkomstig van de zinkertsverwerkende industrie in België. Het waterschap zal in het kader van een samenwerkingsproject met Rijkswaterstaat de komende jaren meer beekmondingen langs de Maas onderhanden gaan nemen.

De monding van de Neerbeek in de Maas.

Regionale Verdringingsreeks Limburg De landelijke Verdringingsreeks, die de verdeling van oppervlaktewater in perioden van schaarste regelt, is voor de provincie Limburg vertaald naar een regionale Verdringingsreeks. Veiligheid krijgt de eerste prioriteit, daarna volgen drinkwater en de energievoorziening.

D

e reeks is vastgesteld door Gedeputeerde Staten, de waterschappen Peel en Maasvallei en Roer en Overmaas en Rijkswaterstaat Directie Limburg. Voor het stroomgebied van de Maas in Limburg gelden nu in volgorde van prioriteiten: veiligheid en natuur, drinkwater- en energievoorziening, de teelt van dure gewassen en tenslotte de kwaliteit van het oppervlaktewater. Drinkwater staat niet bovenaan de lijst, omdat in Limburg grote watervoorraden aanwezig zijn en bovendien voldoende grondwater.

8

H2O / 19 - 2007

I

n heel Limburg moet een nieuw grondwaterpeil vastgelegd worden (het ‘Nieuw Limburgs Peil’). Dit nieuwe peil moet afgestemd worden op de soms strijdige wensen vanuit natuur en landbouw. Zo moet in het project Beesel-Meerlebroek, dat een gebied van 1000 hectare omvat, onder andere twee kilometer beek hersteld en 100 hectare natuur ontwikkeld, terwijl het aangrenzende landbouwgebied optimaal geschikt gemaakt moet worden voor de landbouw. De ‘natte’ natuur kan gerealiseerd worden door het kwelwater langer vast te houden. Het waterschap gaat uit van het verondiepen van één van de twee beken in het gebied, het aanpassen van het profiel of een kleine meandering. Als het aangrenzende landbouwgebied aangewezen kan worden als grasland, dan biedt dit de mogelijkheid om andere droogleggingsnormen te hanteren en kan het aanpassen van de watergang zinvol zijn. De kosten voor de uitvoering van het plan worden beraamd op ruim 7,5 miljoen euro, die grotendeels uit het Investeringsbudget Landelijk Gebied worden betaald. Als de Provincie Limburg akkoord gaat met het inrichtingsplan, kan nog dit najaar met de vrijwillige kavelruil begonnen worden. Die is nodig om de benodigde grond voor de gewenste natuurontwikkeling en het beekherstel in handen te krijgen.

Meer themanummers Dit najaar volgen nog drie themanummers: nummer 22 staat in het teken van het klimaat, in nummer 23 besteedt de redactie extra aandacht aan proceswater en het laatste nummer van dit jaar is een jubileumnummer. H2O viert dan haar 40-jarig bestaan. Als u een bijdrage wilt leveren aan één van deze nummers, gelden de volgende kopijsluitingsdata: voor het themanummer over het klimaat voor niet-wetenschappelijke artikelen 2 november en voor Platformartikelen 19 oktober, voor het themanummer proceswater respectievelijk 16 en 2 november en voor het jubileumnummer 14 december. Voor meer informatie: (010) 427 41 65.


9; 0):)6%2'-)6 :336 6ITEVEXMIOPIQQIR %JXEOOPIQQIR 8 WXYOOIR %ERFSSV^EHIPW /STTIPMRKIR *PIRWEHETXSVW -R[IRHMKI VITEVEXMIOPIQQIR IXG :336()0)2 )MKIR JEFVMGEKI [IVOTPEEXW FMRRIR YYV PIZIVFEEV 1EEX[IVO QSKIPMNO :SSV EPPI EJXEOOIR µIR^IR PIRKXIW IXG 463&))6 327 9-8

,9;% MRXIVREXMSREP TMTIPMRI TVSHYGXW FZ &SWOERXWI[IK E &: 7MRX 3IHIRVSHI 2IHIVPERH 8IP *E\ 1EMP LY[E$LY[E GSQ ;IF [[[ LY[E GSQ

Een doordachte kijk op water

Grondwater. Onzichtbaar, maar altijd aanwezig. Soms te veel, soms te weinig. Van beleid tot onderzoek, van ontwerp tot uitvoering. Een mooi vak, immer boeiend. Met deskundigheid, betrokkenheid en passie. Grontmij, zichtbaar resultaat. www.grontmij.nl


JAN WILLEM RODENBURG, VOORZITTER ILOW:

“Waterlaboratoria zoeken verankering in Unie” Drinkwaterbedrijven en waterkwaliteitsbeheerders hebben vanouds hun eigen laboratoria. Noodzakelijk om over de kwaliteit van water uitspraken te kunnen doen die op méér gebaseerd zijn dan op de zintuiglijke waarneming. Het traditionele werkterrein vormt fysisch, chemisch en microbiologisch onderzoek; hydrobiologisch en ecologisch onderzoek zijn daar recent in vele gevallen bijgekomen. Een laboratorium roept regelmatig bestuurlijke vragen op. Zijn de gegevens van een eigen lab wel geloofwaardig, zeker bij fouten of calamiteiten? Zijn kwaliteit en betrouwbaarheid voldoende gewaarborgd? Zijn de kosten niet te hoog? Daarbij komt nog de vraag wie de beheerders vertegenwoordigt in het sectoroverleg met Europese - en rijksoverheden over normen, wetten en protocollen. Het Integraal Laboratorium Overleg Waterkwaliteitsbeheerders (ILOW) steekt voor dat laatste zijn vinger op. Onderstaand het verslag van een gesprek met Jan Willem Rodenburg, directeur van het Gemeenschappelijk WaterschapsLaboratorium van de waterschappen De Dommel en Aa en Maas in Boxtel, in zijn rol van voorzitter van het ILOW.

Wat is het ILOW? “Het ILOW is de koepel van de Nederlandse waterschapslaboratoria. We hebben in Nederland 27 waterschappen en 13 waterschapslaboratoria (inclusief het laboratorium van het RIZA). Gemiddeld heeft dus de helft van de waterschappen zijn laboratoriumtaak ondergebracht bij een collega. Maar de werkelijkheid is complexer. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en Waternet hebben inderdaad samen één waterlab, maar het waterschap Groot Salland doet bijvoorbeeld het analysewerk voor vijf collega-waterschappen. Het Hoogheemraadschap van Rijnland en het Wetterskip Fryslân hebben ieder hun eigen lab. Waterschap Zeeuws-Vlaanderen heeft zijn laboratoriumwerkzaamheden weggehaald bij Waterschap Zeeuwse Eilanden en op de markt gezet. Inmiddels hebben ook de waterschappen Brabantse Delta en Hollands Delta besloten hun laboratoria samen te voegen. En in Limburg zullen de waterschappen Roer en Overmaas en Peel en Maasvallei naar alle waarschijnlijkheid hun labactiviteiten laten overnemen door een particulier labora-

CV 1964 geboren in Heerenveen 1983-1988 Hogeschool Larenstein, cultuurtechniek en hydrologie 1992-1994 adviesbureau Oranjewoud, Heerenveen 1995-2003 diverse Friese waterschappen, eerst als beleidsmedewerker of hydroloog, vanaf 1998 als sectorhoofd Onderzoek en Plannen 2004-heden directeur Gemeenschappelijk WaterschapsLaboratorium, Boxtel, voorzitter ILOW

10

H2O / 19 - 2007

torium. Als ILOW willen we de krachten van de waterschapslaboratoria bundelen.”

Moet het waterschap een eigen lab hebben? “Dat vind ik wel. Als ILOW hebben we de meerwaarde van een eigen laboratorium ook aangegeven in het stuk ‘Missie en visie ILOW’, dat we recent hebben opgesteld. Die meerwaarde zit hem vooral in de specifieke kennis die een waterschapslab heeft en die een commercieel laboratorium nooit zal hebben: bijvoorbeeld de kennis van het gebied en de meethistorie van een punt. Als onze mensen bij het nemen of analyseren van het monster iets vreemds zien, gaan ze zoeken naar oorzaken en nemen ze contact op met de opdrachtgever. Hetzelfde gebeurt als we een opvallende analyse-uitkomst hebben. Wij denken mee, wij zijn geen getallenfabriek.”

Zijn er veel commerciële laboratoria? “We hebben te maken met een handvol grote multinationale bedrijven. Echte fabrieken waar duizenden monsters geanalyseerd worden, waar men in ploegendienst werkt, ook ‘s nachts, vaak met lager opgeleid personeel of studenten. Deze bedrijven hebben ieder één of twee vestigingen in Nederland, waar een hoge productiviteit bereikt wordt. Deze bedrijven produceren getallen, geen informatie. Daarnaast kennen we kleine bedrijven met één of twee medewerkers, die bemiddelen in het onderbrengen van laboratoriumwerkzaamheden. Dit soort bedrijven sluit gunstige raamcontracten met de grote labs, waardoor ze deze bemiddelaarsrol kunnen spelen.”

“Wat is het belang van het bundelen van de krachten van de laboratoria?” “Er komen voortdurend nieuwe wetten en voorschriften. Voor de waterschappen is

het van groot belang dat de normen die men wil hanteren, realistisch zijn en de uitvoeringsprotocollen werkbaar. Bij het totstandkomen van het ‘Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer’ zaten we als ILOW al snel met de mensen van VROM om tafel, die dit besluit aan het voorbereiden waren. Men wilde bijvoorbeeld het principe van de functiescheiding hanteren. Dat zou betekend hebben dat een waterschap geen onderzoek zou mogen doen op zijn eigen grondgebied. Dat het niet zelf had mogen vaststellen of bagger schoon genoeg was om op het land te zetten. Nu ben ik het ook wel eens met het principe dat je een bakker niet zijn eigen brood moet laten keuren, maar hier praten we over overheidsorganisaties met een publieke taak.” “Nu is, mede onder invloed van het ILOW, gekozen voor een interne functiescheiding. Op bestuurlijk niveau moet de portefeuillehouder waaronder het lab valt, een andere zijn dan die waaronder het betreffende waterbeheer valt. Binnen de dienst moet het laboratorium een aparte plek in de organisatie hebben.” “Een ander voorbeeld is het vaststellen van de criteria die gehanteerd worden bij het lozen van gezuiverd afvalwater op rijkswater. Deze staan model voor de lozingen op waterschapswater. Deze criteria worden met een zekere regelmaat herzien. Bij het overleg over die herziening zitten wij aan tafel zonder een duidelijk mandaat van de Unie van Waterschappen. Dat zouden wij graag veranderd zien. Verder zijn we vertegenwoordigd in diverse NEN-commissies, en ook hier ontbreekt elk mandaat.”

Kunnen jullie verdere outsourcing tegenhouden? “Tegenhouden misschien niet, maar we willen onze krachten bundelen om onze besturen te wijzen op de grote meerwaarde van het eigen lab. Wij kennen niet alleen het gebied en de historie, wij kennen ook de werkprocessen en zijn de ogen en oren in het gebied en de beherende afdelingen. Onze monsternemers zijn veldwerkers. Op het nemen van de monsters zijn wij geaccrediteerd. Als ze naast de gewone waarnemingen - zoals geur, doorzicht en pH - iets bijzonders zien, vermelden ze dat. We gaan hier bij het Gemeenschappelijk WaterschapsLaboratorium een dienst voor blauwalgenonderzoek opzetten om op afroep onderzoek te kunnen doen, zodat de waterschappen snel maatregelen kunnen nemen en berichten kunnen publiceren. In zoiets is een marktpartij niet geïnteresseerd.” “Als gevolg van de KRW schuiven chemie en ecologie steeds meer naar elkaar toe en wordt steeds meer biologisch wateronderzoek gevraagd. Wij rapporteren integraal: we kijken naar de morfologie, de macrofauna, de waterplanten, de diatomeeën en het fytoplankton. Of we in de toekomst ook onderzoek naar vissen


interview

in het pakket opnemen, is nog een punt van bedrijfseconomische afweging. Er zijn gespecialiseerde bureaus ontstaan uit de vroegere Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij in Lelystad, die dat werk doen. In de Nederlandse wateren leven 60 à 70 soorten zoetwatervissen, wat een routinematige telling goed mogelijk maakt. Het probleem zit hem in de vangsttechniek en het verkrijgen van representatieve gegevens. Daarvoor missen we nog de veldervaring, maar anderzijds hebben wij meer verstand van het opzetten van gevalideerde meetmethoden.”

Hoe gaat het overigens met de visstand in jullie gebied? “De waterschappen doen hier veel aan herinrichting en morfologische aanpassing, maar het duurt lang voordat je de effecten in het ecosysteem ziet. Natuurlijk speelt ook mee dat de waterlopen nog teveel gestuwd zijn.” “Zulke vragen betekenen ook dat je interesse verschuift van de stoffen naar de effecten. Dat is ook logisch, want je onderzoekt al die stoffen om uiteindelijk de toestand van het ecosysteem te verbeteren. Dat te zien is ook een kwestie van bewustwording, waaraan het ILOW een bijdrage wil leveren. Je ziet ook het ecologisch onderzoek groeien; dit jaar met zo’n 25 procent, terwijl het chemisch onderzoek veel gematigder groeit.”

Jan Willem Rodenburg.

Kennen jullie ontwikkelingen op chemisch gebied? “We worden geconfronteerd met nieuwe stoffen, ook wel de ‘vergeten stoffen’ genoemd, zoals geneesmiddelen, hormoonactieve stoffen, steroïden, brandvertragers en dergelijke. Het meten start voorzichtig; routine is er nog niet. Het zelf meten van dergelijke stoffen vraagt relatief grote investeringen. Omdat onze laboratoria niet echt groot zijn, is het kosteneffect dat wel. Anderzijds vind ik dat als je als waterschap de ambitie hebt om jezelf waterautoriteit te noemen, je ook de kennis op dit soort specifieke punten in huis moet hebben. Die moet je dan niet buiten de deur plaatsen. Het rendement van de apparatuur mag soms ook wel eens op de tweede plaats komen.”

Is dit een impuls tot verdere fusies? “Het ILOW ziet fusies niet als doel op zich, maar het kan wel een middel zijn om je innovatiekracht te versterken, je efficiency te verbeteren en investeringen in deze apparaten mogelijk te maken. “Binnen het ILOW denken we daarover niet hetzelfde. Persoonlijk denk ik dat we op termijn aan een handvol afvalwaterlaboratoria genoeg hebben, maar anderen zien meer in het maken van afspraken over het

verdelen van specialismen en de daarbij behorende apparatuur.” “Laat ik vooropstellen dat elk model werkt, maar dat elk model ook beperkingen heeft. Als je opschaalt, kom je verder van je klant af te zitten en moet je meer aandacht besteden aan het onderhouden van dat contact. Als je specialismen verdeelt, is de coördinatie een punt van zorg. Wat het optimum is, is geen vraag van wetenschap, maar een keuze.”

Leeft jullie wens om als ILOW een positie binnen de Unie te krijgen? “Binnen het ILOW leeft die wens zeker. Daarom hebben we ook dit missie- en visiedocument opgesteld. Ook al gaat er in relatieve zin niet zoveel geld om in de laboratoria, de positie van de waterschappen in het overleg met het Rijk en anderen zou veel sterker zijn als we onze krachten bundelen. Via onze bestuurders zullen we dit document binnen het Uniebestuur aan de orde stellen. Als ILOW willen wij graag een steun in de rug in onze rol van belangenbehartiger van de waterschappen. Omgekeerd kan ook de Unie hiervan veel voordeel hebben.”

“ILOW is belangenhartiger waterschappen, maar mist mandaat” Zouden waterschapslaboratoria kunnen uitgroeien tot regionale milieulabs? “Ik zie vooral kansen voor een integraal monitoringsbedrijf voor de watersector dat niet alleen monsters neemt maar ook meetnetten inricht en onderhoudt en zorgt voor juiste meetwaarden. Zo’n bedrijf zou een hoogwaardig kwaliteitsprofiel moeten krijgen en dus niet teveel meekleuren met de commerciële markt. Vervolgens kan je denken aan dienstverlening aan Rijk, provincies en gemeenten, maar de vraag is of provincies en gemeenten daarop zitten te wachten.”

Hoe zie je de toekomst over tien jaar? “We gaan nu van 13 naar elf laboratoria en daar zal het vast niet bij blijven. De ontwikkeling zal gefaseerd zijn, waarbij ik eerder samenvoeging van bestaande laboratoria verwacht dan uitbesteding aan marktpartijen, zoals in Zeeuws-Vlaanderen of Limburg.” “Daarnaast zal de interesse verschuiven naar de effecten van het waterbeheer en daarmee naar de ecologie. ILOW zal op zijn gebied de prominente belangenbehartiger blijven en tegelijk een samenwerkingsplatform van hoogwaardige specialisten.” Maarten Gast

H2O / 19 - 2007

11


Landustrie succesvol met Decentrale Afvalwaterzuivering De pilot te Sneek, waar in een woonwijk het toiletwater en grijswater gescheiden worden ingezameld en behandeld, blijkt een succes. De behaalde resultaten op het gebied van energieproductie en waterbesparing zijn veel hoger dan eerst verwacht.

www.landustrie.nl

Kenmerkend ten opzichte van conventionele afvalwaterzuivering is de afwezigheid van slibproductie. Verder voordeel voor de bewoners is, dat door gebruik van een keukenvermaler, een GFT container overbodig is. De positieve resultaten van deze pilot hebben geleid tot een nieuw project van 200 woningen, eveneens in Sneek, waar het afvalwater ook decentraal zal worden gezuiverd.


achtergrond *thema

Peilbeheer en ontwatering in de stad gaan samen Helaas komt grondwateroverlast door te hoge grondwaterstanden nog steeds voor, ook in net opgeleverde nieuwbouwwijken. Grondwateroverlast ontstaat door water in de kruipruimte, een vochtige woning, muffe lucht en/of een drassige tuin. Deze overlast kan toenemen als gevolg van de effecten van klimaatverandering. Om hier iets aan te doen, is de publicatie ‘Ontwatering in stedelijk gebied’ uitgebracht. Kan uitgekiend peilbeheer overlast als gevolg van hoge grondwaterstanden helpen voorkomen? oefent het waterschap immers invloed uit op de ontwateringsdiepte. Tenslotte bepaalt het peilbeheer de mogelijkheden van het wel of niet onder vrij verval kunnen laten afwateren van een drainagestelsel.

Waar gaat het mis met ontwatering?

Water op een bouwterrein.

O

ver grondwateroverlast is al veel geschreven en gepubliceerd. Toch is het een aspect waarmee gemeenten, waterschappen (en vervolgens adviesbureaus) nog steeds regelmatig worden geconfronteerd, ondanks de toegenomen theoretische kennis op het gebied van ontwatering in stedelijk gebied en (praktijk)ervaringen bij het bouwrijp maken van terreinen. Een te hoge grondwaterstand betekent niet alleen overlast, maar kan ook leiden tot aanzienlijke economische en maatschappelijke schade. Zo bedragen de herstelkosten soms het drievoudige van de kosten van het bouwrijp maken van de locatie. Een voorbeeld van maatschappelijk schade zijn cara-klachten bij kinderen. Uit onderzoek door de GGD Amsterdam bleken deze Afb. 1: Ontwatering en drooglegging.

klachten door te hoge grondwaterstanden (en daarmee een te hoge luchtvochtigheid in de woning) met circa 35 procent te zijn toegenomen.

Ontwatering en drooglegging Eén van de geconstateerde knelpunten is de gebruikte terminologie van ontwatering bij bouw- en woonrijp maken. Een bekend voorbeeld is drooglegging versus ontwateringsdiepte. Deze worden vaak door elkaar gebruikt. In afbeelding 1 zijn deze begrippen gevisualiseerd. Een ander aandachtspunt is het begrip met betrekking tot de functie van water in het stedelijke gebied. De primaire functie van een watergang in stedelijke gebied is berging en afvoer van het hemelwater. Maar een belangrijke (vaak onderschatte) nevenfunctie is ontwatering. Met het waterpeil

Een goede ontwatering vereist een goed samenspel tussen vele facetten. Dat is lastig te leren en te organiseren. Om zeer uiteenlopende redenen kan het daarom mis gaan met de ontwatering. Kennis en praktijkervaring over ontwatering worden vaak maar beperkt overgedragen, niet goed geregeld en/of onvoldoende met de betrokken partijen (zoals het waterschap en de bouwers/ontwikkelaars) gecommuniceerd. Verder speelt ontwatering onvoldoende een rol bij het ontwerp en de (voorbereiding van) de aanleg van woonwijken. Al in de bouwfase treedt wateroverlast op door ontwerp- of aanlegfouten (bijvoorbeeld een te laag vloerpeil of door te weinig drains en greppels aan te leggen). Zo vindt nog steeds ontwatering plaats waarbij vooraf vrijwel geen onderbouwende geohydrologische berekeningen zijn gemaakt of waarbij soms geen of één enkele grondwaterstandsmeting is gebruikt. In veel gevallen wordt het oorspronkelijke ontwerp maar gedeeltelijk uitgevoerd (de drainage blijft bijvoorbeeld uiteindelijk achterwege). Verkeerd of onvoldoende bouwen woonrijp maken is een belangrijke oorzaak voor problemen op een later tijdstip. Deze problemen kunnen verergeren als niet tijdig wordt ingespeeld op veranderende omstandigheden in de toekomst. Behalve effecten van klimaatverandering wordt het grondwaterpeil ook beïnvloed door het reduceren of stopzetten van (grotere) grondwateronttrekkingen en peilwijzigingen in het oppervlaktewater. Om bovengenoemde redenen zijn de nieuwe regels, inzichten en (vernieuwende) methoden en werkwijzen inzake ontwatering bijeengebracht in een nieuwe publicatie. Naast de techniek (het ontwerp en de aanleg) geeft deze publicatie vooral aandacht aan het beleid, de juridische aspecten, het (bouw)proces en de organisatie van de ontwatering. De publicatie kan als handvat en richtlijn worden gebruikt voor het voorkomen van grondwateroverlast nu én in de toekomst. De initiatiefnemer is het consortium Beter Bouw- en Woonrijp Maken (SBR, Sterk Consulting, Witteveen+Bos, Grontmij, TNO, GeoDelft en TU Delft). Om de publicatie goed te laten aansluiten op de

H2O / 19 - 2007

13


Afb. 2: Ontwateringsdieptekaart.

kennisbehoefte van de praktijk, is gekozen om te werken volgens het zogeheten Rotterdamse model. Interactie tussen kennishouders en de eindgebruikers van de publicatie vormt de kern van dit model. De interactie vond plaats via bijeenkomsten, workshops en werksessies (ontsluiting praktische ervaring) en kenniscellen (aansluiting van innovatie en kennis). Stichting Bouw Research presenteerde de publicatie op 27 september jl. Ze is te bestellen (gedrukt exemplaar), maar ook digitaal beschikbaar (www.bouwrijp.nl).

Gevolgen grondwateroverlast Op een bouwterrein leidt een te hoge grondwaterstand tot een afname van de draagkracht van de bodem. Hierdoor wordt de begaanbaarheid van het terrein beperkt voor zowel machines als de werknemers. Dit leidt tot een afname van de productiviteit. Daarnaast leiden hoge grondwaterstanden bij bestaande woningen tot grondwater en vocht in de kruipruimten en daardoor tot optrekkend vocht in de woningen. Hierdoor kunnen gezondheidsproblemen ontstaan. Dit alles leidt tot onnodige economische en maatschappelijke (herstel)kosten. Volgens de Nieuwe Kaart van Nederland zullen tot 2020 circa 900.000 nieuwe huizen worden gebouwd. Voor diezelfde periode geldt een herstructureringsopgave van ongeveer dezelfde orde van grootte. Als het ontwerp en de aanleg (bouw- en woonrijp maken) op een goede manier worden uitgevoerd (en grondwateroverlast wordt voorkomen), kan dat een forse besparing opleveren van miljarden euro’s.

14

H2O / 19 - 2007

Rol van het waterschap Kort geleden is door de Eerste Kamer de nieuwe Waterwet goedgekeurd. In deze wet krijgen overheden (provincies, waterschappen en gemeenten) per 1 januari 2008 bevoegdheden om te komen tot een verbetering van het grondwaterbeheer. Provincies behouden het strategisch grondwaterbeheer (grondwaterbeleid en vergunningverlening van grote grondwateronttrekkingen). De waterschappen worden bevoegd gezag voor het operationele grondwaterbeheer (vergunningverlening voor kleine grondwateronttrekkingen). De gemeenten krijgen de zorgplicht voor het stedelijk grondwaterbeheer. Ze worden verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen in het openbare gemeentelijke gebied om structurele grondwateroverlast zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Voor de particuliere percelen is de perceelseigenaar verantwoordelijk. Het waterschap is ook het bevoegd gezag voor het oppervlaktewater in het stedelijk gebied. Zij hebben de afgelopen jaren deze beheerstaak overgenomen van de gemeente. Hiermee kan het waterschap (mede) bijdragen aan het realiseren van de gewenste ontwateringsdiepte. Het waterschap heeft ook veel gebiedskennis in huis en kan toezien op het tot stand komen van een juist ontwerp van de ontwatering en waterhuishouding.

Verbeteringen in bouwproces Naast de Waterwet zijn ook organisatorische, procesmatige en technische verbeteringen nodig. Zonder overleg of initiatief van de betrokken actoren in het bouwproces

worden met deze nieuwe Waterwet de grondwaterproblemen niet voorkomen of opgelost. Ter verbeteringen van de organisatorische en procesmatige aspecten (en voor het vaststellen van de hoofdlijnen van een maatregelenpakket) wordt in de publicatie voorgesteld om bij elk project een ‘masterplan grondwater’ of een ‘ontwateringsplan’ op te stellen. In een masterplan kunnen taken en verantwoordelijkheden ten aanzien van het grondwater vooraf worden bepaald en vastgelegd. Het accorderen van het plan door de deelnemende partijen (waterschap, gemeente, ontwikkelaars, etc.) creëert bewustwording, borgt het belang van grondwater in het gehele bouw- en beheerproces en verplicht hen tot het naleven ervan. De eisen uit het masterplan kunnen vervolgens worden opgenomen in de contracten met bijvoorbeeld de ontwikkelaars en woningbouwcorporaties. Grondwateroverlast in stedelijk gebied ontstaat doordat de ontwatering niet voldoet aan de ontwateringscriteria die bij een bepaalde gebruiksfunctie en bouwkundige inrichting hoort. Een goed, integraal ontwerp van een ontwateringssysteem is essentieel. In zo’n ontwerp wordt bijvoorbeeld rekening houden met afkoppelen en met infiltratie van hemelwater in combinatie met de gewenste ontwatering, de oppervlaktewaterstructuur, drooglegging, peilfluctuaties, toekomstige ontwikkelingen (klimaat, stopzetten onttrekkingen), bodemeigenschappen én het geohydrologisch systeem waarop de stad of de wijk is of wordt ontwikkeld.


achtergrond *thema Conclusie Om te (blijven) voldoen aan de ontwateringscriteria, zijn verschillende methoden beschikbaar om de grondwaterstanden in een stedelijk gebied te beheersen: het oppervlaktewaterpeil aanpassen, ontwateringsmiddelen aanleggen, ophogen of meestal een combinatie van deze methoden. Voor de ontwatering van het stedelijk gebied wordt over het algemeen de voorkeur gegeven aan een uitgekiend peilbeheer in combinatie met drainage. Het voordeel van drainage is dat dit niet ten koste gaat van de hoeveelheid uitgeefbare grond en het onderhoud goedkoop is. De keuze voor een uitgekiend peilbeheer in de stad zal dus worden gebaseerd op een groot aantal aspecten zoals de ontwateringssituatie, drooglegging, de hoogte van riooloverstorten, beschoeiing, het beheersen van de zettingen, waterkwaliteit (waterdiepte, bufferend vermogen), waterberging en aansluiting op andere peilgebieden.

Drainage achteraf bij nieuwbouw.

Integraal ontwerp Het ontwerp van het ontwateringssysteem is onderdeel van een uitgebreid proces. Het bestaat globaal uit de volgende stappen: • vaststellen uitgangspunten; • uitvoeren van geohydrologisch onderzoek voor het bepalen van het actuele gronden oppervlaktewaterregime (AGOR) en de huidige ontwateringsdiepte (zie afbeelding 2); • vaststellen van de verschillende gebruiksfuncties in het gebied (bijvoorbeeld woningen met of zonder kruipruimte, wegen, groen, etc.) en de gebruiksfuncties van het grondwater zelf én het bepalen van dynamische ontwateringscriteria (voldoende ontwatering voor een bepaalde gebruiksfunctie), rekening houdend met de ontwikkeling van de zetting; • toetsing van het AGOR aan de ontwateringscriteria; • keuze van een ontwateringssysteem (soort, drainniveau en -diepte, type buizen etc.); • dimensionering van het ontwateringssysteem; • toetsing of wordt voldaan aan de criteria; • wanneer niet wordt voldaan bijstellen van het ontwateringssysteem en/of van de gebruiksfuncties en inrichtingsvormen en/ of het oppervlaktewaterregime.

bij een afvoer van vijf millimeter per dag. Hieraan is dan geen gebruiksfunctie of overschrijdingsfrequentie gekoppeld. Een voorbeeld van een dynamisch ontwateringscriterium is een overschrijdingsfrequentie en -duur. Voor woningen met kruipruimte geldt bijvoorbeeld een ontwateringsdiepte van 0,7 m-mv. Deze mag met een herhalingskans van 0,5 keer per jaar overschreden worden voor de maximale duur van tien kalenderdagen. Ook is het een mogelijkheid de criteria uit te drukken als een gemiddeld hoogste grondwaterstand. Met langjarige metingen kan dan worden getoetst of de praktijk voldoet aan het ontwerp.

Uitgekiend peilbeheer biedt goede kansen voor het waterschap om bij te dragen aan het realiseren van de gewenste ontwateringssituatie in de bebouwde of te bebouwen omgeving. Om die reden is het belangrijk dat het waterschap betrokken is en blijft bij het bouwproces. Een goede samenwerking tussen de betrokken partijen is essentieel voor het waarborgen van een goede ontwatering in het stedelijk gebied. Leo van Wee en David Biron (Witteveen+Bos) Mario Hartog (Grontmij) Frans van de Ven (TU Delft) Zie ook pagina 20.

Vooral het geohydrologisch onderzoek wordt nogal eens summier uitgevoerd of zelfs achterwege gelaten. Voor het ontwerp van de ontwatering is inzicht in het geohydrologisch systeem essentieel (grondwaterregime, relatie grondwater-oppervlaktewater, ligging kwel- en infiltratiegebieden). Het geohydrologisch onderzoek dient te bestaan uit boringen, doorlatendheidsmetingen, sonderingen en langdurige metingen van de fluctuatie van grondwaterstanden en waterpeilen in een voldoende dicht netwerk van meetpunten. Tijdens het ontwerp worden nog vaak statische ontwateringscriteria gehanteerd, bijvoorbeeld een criterium van 0,7 m-mv

H2O / 19 - 2007

15


Het nieuwe polderen in de stad In Eindhoven werken sinds vijf jaar vier partijen samen aan het oplossen van grondwateroverlast en andere waterproblemen: de gemeente, Waterschap De Dommel, Provincie Noord-Brabant en Brabant Water. Met de samenwerking lopen de partijen vooruit op nieuwe regelgeving: de Waterwet, waarvan de parlementaire behandeling waarschijnlijk eind dit jaar afgerond wordt. De gemeenten krijgen per 1 januari 2008 een grondwaterzorgplicht op basis van de Wet op de gemeentelijke watertaken. Gemeenten krijgen daarmee nieuwe taken en mogelijkheden om maatregelen te financieren.

G

enoemde partijen zijn in Eindhoven al enkele jaren bezig met regionaal maatwerk in twee natte proeftuinen: Vredeoord en Aalsterweg. De samenwerking sluit aan op het moderne, integrale denken over water. Partijen zitten in veel verschillende rollen aan tafel: initiatiefnemer, vergunningverlener, probleemeigenaar, regisseur, beleidsmaker, toetser, waterbeheerder, drinkwaterleverancier en als de verantwoordelijke voor de inzameling en zuivering van afvalwater. Tot voor kort lag de nadruk vooral op drainage als curatieve oplossing voor grondwateroverlast. Steeds vaker komen ook andere oplossingen in beeld. Het preventief of correctief pompen met als primair oogmerk het controleren van de grondwaterstand is daar één van. Is het draagvlak voor grondwaterwinning in landelijk gebied soms gering, menig stedelijk gebied in Nederland schreeuwt juist om grondwaterwinning. Want niet élke winning is per definitie ongewenst; sommige winningen verdienen het om in stand te worden gehouden. Voordeel van dit ‘nieuwe polderen’ is dat in of nabij stedelijk gebied grondwater beschikbaar komt dat, als de kwaliteit voldoende is, een nuttige bestemming kan krijgen.

Kelders en kruipruimtes In Eindhoven ervaren bewoners van ongeveer 20 wijken sinds 15 jaar zo nu en dan problemen met water in tuinen, plantsoenen, kelders en kruipruimtes. Deze problemen komen overigens in veel steden voor. Landelijk heeft één op de 20 woningen in Nederland grondwateroverlast. Waar in krimpend landelijk gebied verdroging een belangrijk onderwerp is, zal huistin snel uitdijend stedelijk gebied grondwateroverlast steeds vaker voorkomen. Afkoppelen en infiltreren van regenwater kan de oorzaak zijn, maar ook klimaatverandering, slechte grondslag, verdwenen ontwatering, gebrekkige drainage of tekortkomingen bij de bouw of het bouwrijp maken. In retrospectief is de ruimtelijke ontwikkeling van Eindhoven in het beekdal van de Dommel, in combinatie met een sterke naoorlogse groei in natte beemden en dalen, ook ietwat ongelukkig. Renovatie van riolen

16

H2O / 19 - 2007

kan leiden tot overlast in geval deze vóór renovatie onbedoeld grondwater afvoerden. Verder dreigt een teruggang in de omvang van grondwaterwinningen van industrieën en waterbedrijven te resulteren in grondwateroverlast in veel binnensteden in Nederland. Niet alleen klachten van burgers, ook metingen en berekeningen wijzen op grondwateroverlast. In 2001 was zo’n 30 procent van het water in het stamriool van Eindhoven ‘rioolvreemd’. Dit duidt op instromend grondwater via lekkende riolen, op ingebracht bronneringswater of op ‘negatieve overstort’: oppervlaktewater dat onbedoeld in het riool terechtkomt. Conclusie: Eindhoven is te nat, maar dat geldt voor veel steden in Nederland. Grondwateroverlast kent dus veel oorzaken. Reductie of volledige beëindiging van middeldiepe en ondiepe grondwaterwinningen is er één van. In Eindhoven onttrokken waterbedrijven en industrieën tót de jaren ’90 samen jaarlijks ongeveer 20 miljoen kubieke meter water. In de vijf jaar daarna daalde dat tot minder dan de helft. Deze reductie droeg bij aan grondwateroverlast die manifest werd. De gemeenteraad besloot in april 2000 tot het treffen van curatieve maatregelen: drainage en herstel van watergangen in combinatie met rioolrenovatie en aanleg van gescheiden riolen. Deze maatregelen moesten de problemen oplossen en nieuwe klachten voorkomen. In een aantal wijken zijn de maatregelen inmiddels gerealiseerd.

Bij deze curatieve aanpak dicteren rioolrenovatie, aanpassing van het rioolstelsel en het vrijkomen van budget samen het tempo van de maatregelen die de grondwateroverlast bestrijden. Iedereen die overlast ervaart, wil dit direct verholpen zien, maar gelet op de grote investeringsopgave is een programma uitgezet dat een aantal jaren loopt. Bovendien draagt het lozen van het drainage- en bronneringswater op gemengde riolen bij aan ongewenste riooloverstorten en dun water op de rioolwaterzuivering. Het gevolg daarvan is een minder efficiënte zuivering en hogere emissies naar het oppervlaktewater. De vraag die zich opdrong is of het opnieuw in gebruik nemen van winputten of het weer laten groeien van bestaande grondwaterwinningen soelaas biedt als preventieve maatregel. Uiteraard geldt deze vraag alleen voor ‘overlastgebieden’ waar de beschreven curatieve maatregelen zich nog niet in een ver stadium bevinden of reeds gerealiseerd zijn en waar problemen niet worden veroorzaakt door de bodemgesteldheid met op maaiveld stagnerend regenwater. Tot enkele jaren geleden schreef het NIDO (Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling) jaarlijks de ‘Sprongprijs’ uit voor het beste idee hoe een sprong naar duurzaamheid te maken. De waterpartijen in Eindhoven besloten mee te dingen. Zij waren in 2002 genomineerd met het programma ‘Duurzame bronnen voor watervoorziening’. Onderwerp was de mate waarin het brak en

Vredeoord Philips onttrekt al jaren grondwater op het complex Vredeoord in het centrum van Eindhoven. Door de herstructurering bij het bedrijf daalde de behoefte aan proceswater sterk. Het bedrijf is sinds 2001 in gesprek met gemeente, waterschap en provincie over mogelijke beëindiging van de winning en de gevolgen hiervan. Op verzoek van de drie overheden heeft het bedrijf tot dit jaar de winning in stand gehouden en het water dat niet wordt benut, geloosd op het riool. De drie overheden compenseerden het bedrijf hiervoor financieel. Philips is bovendien in gesprek met de belastinginspecteur over restitutie van reeds afgedragen grondwaterbelasting voor het water dat wél is gewonnen maar niet benut. Sinds 1 januari jl. bedrijft Brabant Water de winning, opnieuw op verzoek van de drie overheden. Het gewonnen water wordt vanaf deze maand niet meer op het riool, maar direct op oppervlaktewater geloosd. Nuttige aanwending van het water (als proces- of industriewater, in het watersysteem of wellicht als bron voor drinkwater) blijft uiteindelijk wél het doel.


achtergrond *thema stedelijk grondwater een bron kunnen zijn voor de watervoorziening. Gebruik van lokale bronnen vermindert transport van water, heeft minder negatieve effecten dan waterwinning in natuur- of kustgebieden en draagt bij aan het bestrijden van grondwateroverlast in bebouwd gebied. ‘De vis is de laatste die het water ontdekt’ luidde het motto dat NIDO aan het programma hing. Het illustreert fraai dat we stedelijk grondwater als bron niet over het hoofd mogen zien waar het in (te) ruime mate en zeer nabij aanwezig is. De waterpartners hebben sindsdien studies uitgevoerd naar haalbaarheid, kwaliteitsrisico’s (in verband met bodemverontreiniging) en duurzaamheid van grondwaterwinningen als ontwatering.

Bevindingen Oriënterend onderzoek wees uit dat ondiepe winningen in ‘overlastwijken’ in Eindhoven in totaal een omvang zouden moeten hebben van ongeveer 300.000 kubieke meter per maand, vooral in de winter. Winning met bestaande middeldiepe putten, onder meer op het Philipscomplex Vredeoord en het wingebied Aalsterweg van Brabant Water, had de voorkeur omdat die snel uit te breiden zijn en omdat de grondwaterstand zich dan ‘herstelt’ en vergelijkbaar wordt met de historische situatie. Dan zal geen schade ontstaan. In de winter van 2004 op 2005 is de proef op de som genomen met een enigszins verhoogde middeldiepe winning Aalsterweg. Dit bleek geen substantiële effecten op de bedrijfsvoering te hebben. Wel moet

rekening gehouden worden met de risico’s van bodemverontreinigingen. Voor de winning Vredeoord loopt nog onderzoek naar de noodzakelijke omvang van de winning, opdat geen verdere overlast optreedt en de bestaande overlast vermindert. Eerder onderzoek wees echter uit dat de mogelijkheid voor het benutten van het water gering is, anders dan voor drinkwater. In de binnenstad is nauwelijks vraag naar industrie-, proces- en koelwater. Hierbij helpt het niet dat de belastinginspecteur een winning voor het bestrijden van grondwateroverlast, aanslaat met grondwaterbelasting (in het kader van de Wet belasting op Milieugrondslag), wanneer het gewonnen water niet wordt geloosd maar benut of doorgeleverd. Het gewonnen water is dan duurder en duurzame inzet hiervan is daardoor niet haalbaar.

De watertorens van Eindhoven, waar Brabant Water grondwater oppompt.

Voortzetting van de winning Vredeoord en uitbreiding van de winning Aalsterweg vereisen kennis van de verwachte kwaliteitsontwikkeling. Daartoe zijn risico’s van nabije bodemverontreinigingen geïnventariseerd en beschreven. Vervolgens zijn deze beoordeeld op basis van de reistijd van de verontreiniging in de bodemlaag tot aan de winning, mobiliteit van de stof, maximale diepte waarop deze is vastgesteld en omvang van het volume van de verontreinigde bodem. Bij beide winningen bestaat een serieuze kans op kwaliteitsverslechtering door bestaande verontreinigingen die nog niet gesaneerd worden. Het betreft ook vervelende stoffen: afbraakproducten van benzine en aardolieproducten (minerale olie) en ontvettings- en oplosmiddelen (tri, per, tetra, benzeen, tolueen). De gevallen rondom de winning Aalsterweg dwingen tot actieve bescherming: daadwerkelijke aanpak en uitvoering van saneringen. Het op deze locatie gewonnen water wordt immers benut voor de drinkwatervoorziening.

Beleid in vier dimensies Waar het gaat over grondwatersaneringen is gebiedsgericht beleid inmiddels een bekend begrip. Verontreiniging van stedelijk grondwater is soms zo omvangrijk en complex dat een aanpak van individuele ‘pluimen’ moeilijk of duur is. Soms ook is de verontreiniging zo oud dat sanering op kosten van de veroorzaker nauwelijks nog mogelijk is. De problematiek kan zo omvangrijk zijn dat beheren en beheersen de voorkeur hebben boven saneren. Soms bestaat echter een dwingende noodzaak tot actief saneren. Als het gebeurt door oppompen, levert dat overigens een bijdrage aan het bestrijden van grondwateroverlast. Ondergetekenden pleiten voor het gebiedsgericht beschouwen van álle watervraagstukken, niet enkel de vraagstukken die samenhangen met bodemverontreiniging. Grondwateroverlast, bescherming van natuurwaarden, veiligstelling van bronnen voor drinkwater, beperking van rioolvreemd water, stedelijke uitbreidingen, ontwikkeling van bedrijventerreinen, koude- en warmteopslag en bemalingen vragen een

H2O / 19 - 2007

17


integrale aanpak waarbij niet alleen het maaiveld, maar ook de ondergrond en de dynamiek in de tijd in beeld zijn. Een aanpak

in vier dimensies: twee daarvan symboliseren het platte vlak (ruimtelijke ordening aan

maaiveld), de andere twee de ondergrond (de diepte) en de factor tijd.

Samen werken in de cyclus

Aalsterweg Op de locatie Aalsterweg, in het zuiden van Eindhoven, wint Brabant Water uit diepe en middeldiepe bodemlagen. De middeldiepe winning nam in de loop der tijd af. Op verzoek van de drie overheden houdt het waterbedrijf deze onttrekking sinds enkele jaren op het niveau van vijf miljoen kubieke meter per jaar, omdat dat bijdraagt aan het bestrijden van grondwateroverlast. Het waterbedrijf heeft daaraan wél de voorwaarde verbonden dat alle partijen gezamenlijk werken aan actieve bescherming: daadwerkelijke sanering van urgente gevallen van bodemverontreiniging en veiligstelling van de grondstof. Het waterbedrijf onderzoekt hoe de waterwinning opnieuw in te richten is. De winputten liggen nu namelijk nog verspreid over terreinen met diverse gebruiksfuncties - onder meer sportterreinen -, terwijl rondom de putten sprake hoort te zijn van een waterwingebied met de gebruiksfunctie waterwinning waar enkel natuur als medebestemming is toegestaan. Bij de herinrichting neemt wateroverlast bij voorkeur nergens toe. Ook problemen met de ruwwaterkwaliteit ten gevolge van het aantrekken van verontreiniging mogen niet toenemen. Brabant Water onderzoekt ook de mogelijkheid om een andere middeldiepe winning - op pompstation Budel ongeveer 13 kilometer ten zuiden van Eindhoven - te optimaliseren of te verplaatsen naar Eindhoven, zodat deze winning nog meer bijdraagt aan reductie van de grondwateroverlast in Eindhoven. Voorts maakt verplaatsing de weg vrij voor hydrologisch herstel van de natte natuurparel Buulderbroek nabij de huidige winning Budel.

advertentie

. }{ y } y } }

) { } { }| } )& { }| } } | }z

y } } } } } y { | | } }

z y |z} | } } y |yy | } } y }} } yy |} }

} zyy } } }{ { } } }

. y |yy | ) )& } z } }} z} zyy } |yy |

} y } } { }} } } |} } y } } } } } } } |}

) } )& } } } } y } } }z} y } } } } y

}} |y ðë

18

|~

H2O / 19 - 2007

De gebiedsarrangementen in Eindhoven kwamen anders tot stand dan tot nu toe gebruikelijk. Bestuurders maakten de weg vrij om deze gezamenlijk en integraal te ontwikkelen zonder eindeloze en contraproductieve discussies vooraf over verantwoordelijkheid, aansprakelijkheid en kostenverdeling. Het gaat immers over kosten en baten voor burgers, ingelanden, consumenten en klanten die, terecht, van publieke organisaties en het waterbedrijf samenwerking rond waterthema’s verwachten. Niet enkel in de keten, maar in de hele watercyclus: waterketen én watersysteem. Jos Peters (DHV) Sef Philips (Brabant Water) Frank van Swol (Gemeente Eindhoven) Jan Eerhart (Provincie Noord-Brabant) Eric Hendrickx (Waterschap De Dommel)


DynaSand®: het enige echte continu zandfilter

is digitale communicatie niet beter?

Nordic Water Benelux BV Van Heuven Goedhartlaan 121 1181 KK Amstelveen T +31(0)20 5032691 F +31(0)20 6400469 www.nordicwater.nl info@nordicwater.nl

Wereldwijd zijn er al meer dan 20.000 units geplaatst. Continu zandfilter voor

Biologisch filter voor

drinkwater proceswater, koelwater oppervlaktewater afvalwater grondwater fosfaatverwijdering

nitrificatie denitrificatie

Memosens Intelligente digitale pH-elektrode Volledig vochtbestendig Bij de Memosens vindt de dataoverdracht tussen elektrode en pH-kabel inductief plaats. Het resultaat is een volledig vochtongevoelige pH-meting die zelfs onder water kan worden aangesloten.

s -!!47%2+ ). 0/,9%34%2 "%(5):).'%. s 0OLY 0RODUCTS BIEDT MET HET $%4/3 -/$5,!)2 "/573934%%- TYPE 'ARRISON EEN UNIEK CONCEPT VOOR HET DUURZAAM ONDERBRENGEN VAN UW KOSTBARE APPARATUUR EN INSTALLATIES +%.-%2+%. s FLEXIBELE MAATVOERING s CHEMISCH RESISTENT s ONDERHOUDSARM

Digitale intelligentie De digitale intelligentie van de Memosens geeft ongekende zekerheid. Zo wordt automatisch een foutmelding gegeven als de meetwaardeoverdracht niet tot stand komt. Kalibratiedata worden direct in de elektrode opgeslagen waardoor kalibreren op locatie niet meer nodig is. Maximale beschikbaarheid van het meetpunt is het resultaat.

s GELUIDSISOLEREND s INBOUWMOGELIJKHEDEN VAN VENTILATIE EN ELEKTRAVOORZIENINGEN s IN ALLE 2!, KLEUREN LEVERBAAR

www.endress.nl/memosens

Endress+Hauser BV Tel. +35 695 86 11 www.endress.nl info@nl.endress.com

s %%. 3934%%- 6%,% /0,/33).'%. s 0OLY 0RODUCTS "6 "RUNINGSSTRAAT s ,! 7ERKENDAM 4EL &AX % MAIL INFO POLYPRODUCTS NL

BEZOEK OOK ONZE WEBSITE WWW POLYPRODUCTS NL


Grondwaterproblemen in Leidschenveen opgelost In de Vinex-wijk Leidschenveen in Den Haag zijn de grondwaterproblemen grotendeels opgelost doordat het Ontwikkelingsbedrijf Leidschenveen (OBL) ontbrekende drainage alsnog heeft aangelegd en bestaande drainage heeft gerepareerd. Dat blijkt uit een recent verschenen onderzoeksrapport van de Commissie Wateroverlast/waterschade in Leidschenveen. Het is voor het eerst in Nederland dat een projectorganisatie zich bereid heeft getoond problemen met drainage op te lossen én te betalen. gedeeltelijk aangelegd en diende in de eerste plaats voor een beter werkterrein tijdens de bouw. “Het heeft aan communicatie tussen de projectontwikkelaar en de bouwers ontbroken,” zegt Biron. De bouwers wisten niet waar de drainage precies was aangelegd. Een deel hiervan is dan ook kapot gereden door vrachtwagens en graafmachines.” Met een kapotte of ontbrekende drainage kan het grond- en hemelwater dat zich in de kruipruimtes onder het huis verzamelt, onvoldoende worden afgevoerd. Gevolg hiervan is stank in huis, schimmel en vochtplekken op de muren en ongedierte, zoals zilvervisjes en muggen.

Eigen verantwoordelijkheid

Foto: Eugène Noya.

S

inds het begin van de bouw in 1997 kampten de bewoners van de Haagse nieuwbouwwijk met water in de kruipruimten. Hierdoor daalden de woningen in waarde. Nadat het grondwaterprobleem in Leidschenveen de landelijke publiciteit haalde, werden de woningen steeds moeilijker verkoopbaar. Onder druk van de bewoners, de politiek en de media heeft het OBL - een samenwerkingsverband van de gemeente Den Haag en een aantal projectontwikkelaars - uiteindelijk besloten maatregelen te treffen om het grondwaterprobleem in Leidschenveen op te lossen. Volgens het OBL hebben de werkzaamheden aan de drainages zo’n half miljoen euro gekost. David Biron, adviseur van de watercommissie van Leidschenveen en één van de eerste ingenieurs die onderzoek verrichtte naar wateroverlast in Vinex-wijken (waaronder Leidschenveen), schat dat het in totaal echter om enkele miljoenen euro’s gaat. “Sommige huizen zijn te laag gebouwd. Daar moet nu een muur omheen komen om verdere waterschade te voorkomen. Als je dat soort kosten meerekent, kom je gemakkelijk op een paar miljoen euro uit. Dat is ongeveer evenveel als het gekost zou hebben om meteen bij het begin van de bouw voor alle huizen goede drainage aan te leggen. Dat had een hoop ellende gescheeld.”

Geen watertoets Het grondwaterprobleem in Leidschenveen is in eerste plaats veroorzaakt door een slechte ondergrond. Volgens Biron is Leidschenveen één van de slechtst mogelijk gekozen locaties voor woningbouw. “De

20

H2O / 19 - 2007

grond bestaat voornamelijk uit veen en klei. Grondwater stroomt hier moeilijk doorheen en blijft daardoor erg lang staan. Dat is dus niet bepaald een goede basis voor een nieuwe woonwijk. Bij de voorbereidingen van het bouwrijp maken van de grond heeft het OBL geen watertoets laten uitvoeren. Die had deze problemen absoluut aan het licht gebracht”, aldus Biron. Biron stelt dat het probleem van een slechte bouwgrond goed is op te lossen door het aanleggen van een kwalitatief goed drainagesysteem (zie artikel op pagina 13). In Leidschenveen is die drainage slechts Foto: Eugène Noya.

Volgens de wet is de bouwer niet verplicht een drainagesysteem aan te leggen. Vanaf het moment dat hun huis wordt opgeleverd, zijn de bewoners zelf verantwoordelijk voor de drainage van huis en tuin. Het OBL kan wettelijk gezien dus niet verantwoordelijk worden gehouden voor de grondwaterproblemen in Leidschenveen. Peer van der Woude, secretaris van het Wijkberaad Leidschenveen: “In praktijk is het voor bewoners heel moeilijk het grondwaterprobleem zelf op te lossen. Drainage gaat altijd over meerdere huizen. Als er iets mis is met de drainage, moet het hele blok meewerken. Weigert één buur mee te werken, bijvoorbeeld omdat hij minder last ervaart of de kosten te hoog vindt, dan sta je met lege handen. Daarnaast ontbreekt het bewoners aan technische kennis voor het repareren van drainage. Als blijkt dat helemaal geen


achtergrond * thema

Of de gemeente hierop in zal gaan, is nog niet duidelijk. Tot die tijd blijft het beheer een verantwoordelijkheid van de bewoners. Het OBL verplicht de bouwers voortaan om bij oplevering van de woning de bewoners te informeren dat de drainage eens in de zoveel jaar moet worden doorgespoten, het liefst door een deskundig bedrijf. Van Wijk: “Dat kost geld. Maar geen onderhoud plegen, is een nog veel groter probleem. Tegen verstopte drainage is geen kruid gewassen.” Foto: Andries Sint-Nieklaas.

Juridisch kader drainage onder je huis is aangelegd, sta je met je rug tegen de muur.” Het wijkberaad Leidschenveen heeft jarenlang geprobeerd steun te vinden bij het oplossen van de wateroverlast. “We hebben overleg gevoerd met alle partijen, van OBL tot waterschappen tot gemeente, maar niemand wilde de verantwoordelijkheid op zich nemen.” In 2004 hield de werkgroep Waterbeheer (bestaande uit bewoners van Leidschenveen) een huis-aan-huis enquête in LeidschenveenNoord. De helft van de 1400 respondenten gaf aan wateroverlast te ervaren, waarvan de helft bestond uit water dat in de kruipruimte bleef staan, variërend in hoogte van 10 tot 50 centimeter. Het OBL inventariseerde vervolgens zelf de klachten over wateroverlast en loste van de in totaal 185 er 30 op. Het wijkberaad van Leidschenveen en de werkgroep Waterbeheer waren hier niet tevreden mee. Een PvdA-fractielid ging zich met de zaak bemoeien en stelde vragen in de gemeenteraad van Den Haag over de wateroverlast. Ook bleven klachten over wateroverlast binnenstromen bij het OBL. In 2006 riepen bewoners de Commmissie voor wateroverlast/schade in het leven, in een laatste poging een structurele oplossing voor het grondwaterprobleem te vinden.

Nieuwe drainage Na overleg met de bewoners, waarbij de directeur van het OBL persoonlijk bij de bewoners aan de onderhandelingstafel schoof besloot het OBL uiteindelijk de situatie opnieuw te onderzoeken. Op basis van de uitkomsten hiervan heeft het ontwikkelingsbedrijf verschillende stappen ondernomen om de problemen op te lossen. Zo heeft het de drainage in heel Leidschenveen in kaart gebracht en de bewoners voorzien van de drainagetekeningen voor hun huizen. Ook heeft het OBL kapotte drainage gerepareerd en bij het ontbreken van drainage deze alsnog aangelegd. Daarnaast zijn te laag aangelegde kruipruimtes opgehoogd met zand en schelpen.

Directeur van het OBL, Paul van Wijk, vindt dat het volgens de wet verplicht zou moeten worden om nieuwbouwwoningen alleen op te mogen leveren met een goed functionerende drainage. “De problemen in Leidschenveen bleken zó structureel te zijn dat we het nodig hebben geacht deze zelf op te lossen. Maar we willen dat niet nóg een keer moeten doen.” In De Dijken, het laatste deelgebied van Leidschenveen, waar momenteel druk wordt gebouwd, heeft het OBL in de contracten met de bouwers laten vastleggen dat de woningen bij oplevering een goed functionerende drainage moeten hebben en dat kopers een tekening krijgen met daarop de precieze locatie van de drainage. Van Wijk: “Eigenlijk is het de taak van het ministerie om dit soort zaken te regelen, maar het lijkt erop dat de overheid water niet belangrijk genoeg vindt. Door zelf een contract op te stellen, hopen we grondwaterproblemen zoals die in Leidschenveen in de toekomst te kunnen voorkomen.” De Commissie Wateroverlast/schade concludeerde in haar rapport dat alle klachten volgens de afgesproken aanpak adequaat zijn afgehandeld. Daarnaast beveelt de commissie de gemeente Den Haag aan een waterbeheersplan op te stellen waarin het beheer en onderhoud van het drainagesysteem wordt vastgelegd. Bij het onderhoud van de drainage spelen dezelfde problemen als bij de aanleg: bewoners zijn zelf verantwoordelijk, maar hebben een probleem als hun buren niet willen meebetalen aan het doorspuiten van de drainagebuizen onder het woonblok. De watercommissie stelt daarom voor dat de gemeente het beheer en onderhoud van de drainage coördineert; het onderhoud zou eventueel via een heffing op de gemeentelijke belastingen kunnen worden bekostigd, zo stelt de bewonerscommissie. De nieuwe Waterwet, die 1 januari 2008 in werking treedt, biedt hiertoe de mogelijkheid. De gemeenteraad kan behalve voor riolering ook voor drainage heffingen gaan opleggen.

De grondwaterproblemen in Leidschenveen staan niet op zichzelf. Naar schatting hebben zo’n 250.000 tot 300.000 woningen in Nederland last van grondwater dat in de kruipruimte blijft staan. Omdat de eigenaar van de woning in juridische zin zelf verantwoordelijk is voor de hoogte van de grondwaterstand onder zijn woning, wijzen instanties zoals gemeenten, waterschappen en projectontwikkelaars alle verantwoordelijkheid van de hand. In het kader van de voorbereiding op de nieuwe Waterwet, die negen bestaande waterwetten integreert tot één, is het advies ‘Zicht op grondwater’ uitgebracht. Dit advies van de Commissie Advies inzake de Waterstaatswetgeving gaat onder meer over het instellen van een gemeentelijke zorgplicht voor grondwater. Bij de bestemming en inrichting van nieuwbouwlocaties zullen gemeenten veel meer dan voorheen rekening moeten houden met de waterhuishoudkundige geschiktheid van de grond. De commissie stelt voor om voor alle bebouwde gebieden in Nederland een waterakkoord wettelijk verplicht te stellen. In dit akkoord dienen betrokken overheden onderling afspraken te maken over de manier waarop zij het (grond)water gaan beheren. Ook de Wet gemeentelijke watertaken legt meer verantwoordelijkheid voor grondwater neer bij de gemeente. Zo krijgt de gemeente een zorgplicht voor het afvoeren van overtollig grondwater. Gemeenten krijgen de verantwoordelijkheid voor het treffen van maatregelen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand op openbaar gebied zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Een echte oplossing voor ontbrekende of slechte drainage biedt de wet echter niet, omdat de zorgplicht zich beperkt tot openbaar gebied en niet van toepassing is op het woonperceel.

H2O / 19 - 2007

21


!PPLIKON !NALYTICAL VOOR NAUWKEURIGE EN ROBUUSTE ON LINE MONITORING VAN ALLE WATERSTROMEN OP 4OXISCHE STOFFEN ALS s 4OTAAL #YANIDE s 4OTAAL &ENOL s $IVERSE ZWARE METALEN

"ELASTENDE STOFFEN ALS

s !MMONIA s .ITRAAT s .ITRIET s 4OTAAL &OSFAAT s 4OTAAL 3TIKSTOF

!LERT

"ELANGRIJKE PARAMETERS ALS s (ARDHEID s 6ERZADIGINGSINDEX

!PPLIKON !NALYTICAL ON LINE !NALYZERS

6OOR MEER INFORMATIE EN NOG VEEL MEER APPLICATIES

!NALYSE METHODEN CONFORM DE OFFICIÑLE NORMEN .%. )3/ !34- EN TOEPASSING VAN ANALYTISCHE TECHNIEKEN DIE EEN MEETBEREIK VANAF MICROGRAMMEN PER LITER MOGELIJK MAKEN TITRATIE COLORIMETRIE IONCHROMATOGRAFIE EN VOLTAMMETRIE

!PPLIKON !NALYTICAL "6 /N LINE !NALYZER DIVISIE 4EL WWW APPLIKON ANALYZERS COM


achtergrond *thema

Biologische ontijzering in Dalen: nieuw licht op oude technologie Voor de nieuwbouw van het drinkwaterproductiestation Dalen onderzoekt Waterleidingmaatschappij Drenthe (WMD) samen met Waterlaboratorium Noord (WLN) de mogelijkheden van biologische ontijzering. Deze oude technologie is de afgelopen jaren weer in de belangstelling komen te staan, omdat de investeringen laag zijn, met hoge filtratiesnelheden kan worden gewerkt en het slib goed ontwaterbaar is. Praktijktoepassing is echter tot nu toe in Nederland achterwege gebleven. De biologische ontijzering in de voorfilters wordt in de nieuwe zuivering gecombineerd met nafiltratie over marmer om het waterstofcarbonaatgehalte te verhogen. In de huidige zuivering vindt dit plaats in de voorfilters, waardoor de hardheid toeneemt tot meer dan 2 mmol/l. Met een slimmere inzet van marmerfiltratie kan de toename van de hardheid beperkt blijven en in de praktijk worden bijgeregeld. In een proefinstallatie is de nieuwe zuivering getest. De ontijzering blijkt snel op te starten en bij hoge filtratiesnelheden een goede waterkwaliteit op te leveren. Hiermee wordt de onderbouwing geleverd voor het ontwerp van de nieuwe zuivering.

T

ot 1988 maakte productiestation Dalen deel uit van de gemeentewerken van Coevorden. Bij de overdracht van het station aan WMD was het plan om de grondwaterwinning in Dalen op termijn te stoppen. Dalen is een productiestation met een beperkte capaciteit van twee miljoen kubieke meter per jaar en sterk verouderd. Het zou het einde betekenen van een drinkwaterwinning met een lange geschiedenis. Al in 1911 zijn proefboringen voor een waterwinning uitgevoerd. In 1915 is vanuit Dalen gestart met de centrale drinkwatervoorziening aan Coevorden. De afgelopen jaren is de stopzetting van de winning heroverwogen. Dit heeft geleid tot het besluit een nieuw productiestation

te bouwen op hetzelfde terrein. Belangrijke overweging hierbij was dat het aanvoeren van water van elders hoge investeringen in leidingwerk en hoge energiekosten met zich meebrengt. In de regio kan het stopzetten van Dalen niet voldoende worden opgevangen, zodat het water aangevoerd moet worden vanuit productiestation Annen in het noorden van Drenthe. Overeenkomstig de inrichting van de watervoorziening in de rest van Drenthe is het interessant om een productiestation te hebben dicht bij een stad met een groot waterverbruik. Verder speelde een rol dat in landelijk onderzoek biologische en adsorptieve ontijzering was verkend. Toepassing van deze technologie maakt het mogelijk tegen relatief lage investeringen een nieuwe zuivering te realiseren.

Het drinkwaterproductiestation Dalen na een renovatie in 1952. Verschillende onderdelen van het oorspronkelijke gebouw zijn anno 2007 nog aanwezig.

Biologische ontijzering is een voor Nederland nog relatief onbekende en weinig toegepaste zuiveringstechniek. In het buitenland, met name in BelgiĂŤ, wordt deze techniek wel succesvol toegepast. Biologische ontijzering is de afgelopen jaren meer in de belangstelling gekomen door onderzoek van Waterlaboratorium Noord1), UNESCO-IHE2) en recentelijk Kiwa3). Uit deze onderzoeken bleek dat biologische ontijzering en adsorptieve ontijzering onder vrijwel dezelfde condities optreden en dat moeilijk onderscheid te maken is tussen deze processen. Beide processen bieden de mogelijkheid om ontijzering bij hoge filtratiesnelheden uit te voeren, zodat de investeringen beperkt kunnen blijven. Verder is weinig spoelwater nodig en is het spoelwaterslib goed ontwaterbaar. In BelgiĂŤ blijken verschillende praktijkinstallaties goed te werken op basis van het biologische ontijzeringsproces4). Biologische ontijzering houdt in dat in het zandfilter de bacteriesoort Gallionella ferruginea groeit (zie foto). Deze gebruikt bij de groei tweewaardig ijzer. Hierbij ontstaat een compacte, kristallijne ijzerafzetting. Adsorptieve ontijzering houdt in dat tweewaardig ijzer adsorbeert aan reeds afgezet ijzer op de zandkorrel of op de steel van de bacterie. Dit ijzer wordt op het oppervlak geoxideerd en ingebouwd in een kristallijne ijzerafzetting. Biologische en adsorptieve ontijzering vormen alternatieven voor de normaal optredende vlokvormingsontijzering. Hierbij oxideert tweewaardig ijzer in het water eerst tot driewaardig ijzer, dat vervolgens uitvlokt in de vorm van volumineus ijzerhydroxide. Deze vlokken worden afgevangen door een zandfilter. Door de procesomstandigheden te veranderen, is het mogelijk om te sturen

H2O / 19 - 2007

23


welk ontijzeringsmechanisme optreedt. Voor de veelal in Nederland toegepaste conventionele vlokvorming is een hoog zuurstofgehalte en een relatief hoge pH nodig. Wordt het zuurstofgehalte beperkt gehouden tot 2 à 4 mg/l en kan de pH beperkt worden tot een waarde van maximaal 6,5 à 7,0, dan wordt biologische of adsorptieve ontijzering het dominante proces. Deze condities kunnen worden ingesteld door de beluchting/ontgassing voorafgaand aan de ontijzering aan te passen.

Nieuwe opzet zuivering De huidige drinkwaterzuivering van Dalen kent achtereenvolgens als zuiveringsstappen droogfiltratie voorzien van marmerbed onder druk, ontzuring en zandfiltratie. De functie van de marmerfiltratie is hier tweeledig. In de eerste plaats helpt marmerfiltratie de ontijzering. WMD heeft op verschillende stations de ervaring dat een slecht verlopende ontijzering sterk verbetert als marmer in plaats van zand als filtermedium wordt gebruikt. Marmerfiltratie wordt in Dalen ook toegepast om het waterstofcarbonaatgehalte van het drinkwater te verhogen, om daarmee aantasting van gietijzer beperkt te houden. In het centrum van Coevorden liggen nog op grote schaal oude gietijzeren distributieleidingen. Voordat marmerfiltratie werd toegepast, leverde corrosie van deze leidingen op grote schaal bruinwaterklachten op. Nadeel van dit zuiveringsschema is dat de marmerfiltratie voor een sterke toename van de hardheid van het water zorgt. Het grondwater heeft van nature een hardheid van circa 1,2 mmol/l, dat door de marmerfiltratie wordt verhoogd tot meer dan 2 mmol/l. Oorzaak is de grote hoeveelheid koolstofdioxide in het ruwe water. Nadeel van de relatief hoge hardheid is dat consumenten meer problemen ervaren met kalkafzetting en dat meer wasmiddel moet worden gebruikt. Het streven van de WMD is om de hardheid van het drinkwater te beperken tot maximaal 1,8 mmol/l (10°dH). Onder deze grens kan worden volstaan met de minimale wasmiddeldosering. Het nieuwe zuiveringsschema zet in op biologische ontijzering en een beperkte opharding met marmerfiltratie. Het biologisch ontijzeringsproces is in Dalen goed toepasbaar vanwege het zure karakter van het grondwater. Eén en ander heeft geleid tot de volgende zuiveringsstappen: beperkte beluchting, zandfiltratie (biologische ontijzering met nat bedreven drukfilters), instelbare deelstroomontgassing en marmerfiltratie. Begonnen wordt met een beperkte beluchting om het zuurstofgehalte beperkt te houden tot 2 à 4 mg/l voor de biologische ontijzering in de voorfilters. De beluchting wordt geregeld door het meten van het zuurstofgehalte (maximaal 2 mg/l) en de redoxpotentiaal (ten minste 200 mV) in het filtraat. Na de voorfilters wordt een deel van het water intensief ontgast om koolstofdioxide te verwijderen. Koolstofdioxide leidt namelijk direct tot oplossen van marmer en stijging van de hardheid. Door

24

H2O / 19 - 2007

De ijzerverwijdering is in korte tijd op gang gekomen. Binnen tien dagen lag het ijzergehalte in het voorfiltraat onder 0,1 mg/l. Inmiddels is het verder gedaald tot onder 0,05 mg/l.

In het midden van de foto is de typerende ijzeren steel te zien, die wordt gemaakt door de bacterie Gallionella ferruginea. De bacterie zelf is zo klein dat deze niet op de foto te onderscheiden is. De proefinstallatie: v.l.n.r. de container met bedieningsapparatuur, het voorfilter, de ontgassingstoren en het nafilter.


achtergrond *thema het deelstroompercentage te regelen, kan de hardheid van het reine water precies op de gewenste waarde worden ingesteld. Als laatste stap in de zuivering is gebruik van marmer gehandhaafd, met een verblijftijd van 20 minuten. Hiermee wordt waterstofcarbonaat in het water gebracht om corrosie van gietijzer tegen te gaan en daarmee klachten over bruin water te voorkomen. Tevens dienen de ontgassing en de filtratie over marmer voor een pH-verhoging, waardoor de ontmanganing en nitrificatieprocessen volledig verlopen. De pH van het reine water komt uit op een waarde van tenminste 7,5. Alternatieven voor marmer zijn overwogen, zoals dosering van natronloog of soda, maar de robuustheid en kosten van marmerfiltratie hebben de doorslag voor deze optie gegeven.

Snel op gang Waterleidingmaatschappij Drenthe wil voorkomen dat zij na realisatie van de nieuwbouw geconfronteerd wordt met een slecht verlopende ontijzering of conditionering. Waterlaboratorium Noord voert daarom onderzoek uit met een proefinstallatie om het nieuwe zuiveringsproces te testen. De resultaten van dit onderzoek zijn veelbelovend. De ontijzering in het voorfilter is snel op gang gekomen en de ijzerverwijdering is uitstekend. Bij een pH lager dan

6,5 en een zuurstofgehalte in het filtraat van ongeveer 1,5 mg/l wordt meer dan 99 procent van het ijzer verwijderd. Mangaan en ammonium worden volledig in het nafilter (marmer) verwijderd. Het proefinstallatieonderzoek is tot nu toe uitgevoerd bij een filtratiesnelheid in de voorfilters van 12 m/h. De verwachting is dat bij 18 m/h ook nog een goede ontijzering plaats kan vinden. Volgens verwachting is de hardheid van het water uit de proefinstallatie duidelijk lager dan die van het huidige drinkwater. De hardheid blijkt bij te sturen door het percentage deelstroom dat wordt ontgast voor de nafilters, te regelen. Hiermee kan de optimale instelling worden bereikt, waarbij voldoende waterstofcarbonaat in het water komt (tenminste 120 mg/l) terwijl de hardheid niet hoger wordt dan noodzakelijk (maximaal 1,8 mmol/l). In vervolgonderzoek worden de filtratiesnelheidsgrenzen opgezocht. Daarnaast worden het effect van stilstand en plotselinge debietwijzigingen nader onder de loep genomen. Tevens vindt nog verdere optimalisatie van de conditionering en de performance van het marmerfilter plaats.

Overeenkomstig de verwachting wordt een uitstekende ijzerverwijdering behaald bij een hoge filtratiesnelheid. Na afronding van het proefinstallatieonderzoek zal de definitieve besluitvorming over productiestation Dalen plaatsvinden, maar duidelijk is dat biologische ontijzering nieuwe mogelijkheden biedt voor een kosteneffectieve en kwalitatief hoogwaardige drinkwaterzuivering. Henk Brink en Simon Dost (Waterleidingmaatschappij Drenthe) Marcel Boorsma (Waterlaboratorium Noord)

NOTEN 1) Bruins J. et al. (1998). Gallionella ferruginea: ‘lust of last’? WLN/Milieulaboratorium De Punt. H2O nr. 7. 2) Sharma S. (2001). Adsorptive iron removal from groundwater. PhD dissertation IHE Delft. 3) Kappelhof J. et al. (2006). Biologische ontijzering: een literatuurscreening. Kiwa. Rapport BTO 2006.074. 4) Huysman K. (2007). Mondelinge informatie. PidPa.

Conclusie Het onderzoek bevestigt de potentie van biologische adsorptieve ontijzering.

advertentie

W A T E R Mensen met ambitie werken bij Grontmij De toenemende aandacht voor vraagstukken over water vraagt om hoogwaardige adviezen en integrale oplossingen. Wil jij in ons team van deskundigen meewerken aan innovaties die we verder kunnen ontwikkelen? Vind je mooie en complexe projecten een uitdaging? En kun je omgaan met vele uiteenlopende opdrachtgevers?

De afdeling Water & Energie (De Bilt) is op zoek naar: o Beleidsadviseur Water en Technologie o Afvalwatertechnoloog o Ontwerper Afvalwaterzuiveringen

Grontmij zoekt ambitieuze medewerkers die met deskundigheid, betrokkenheid en passie werken aan oplossingen.

Geïnteresseerd? Kijk op www.werkenbijgrontmij.nl of neem contact op met Jelle Roorda, T 06 - 51 78 55 01.

H2O / 19 - 2007

25


‘Schoon Water voor Brabant’: waarom werkt het? In Noord-Brabant loopt sinds 2001 het project ‘Schoon Water voor Brabant’. In totaal 350 agrariërs en loonwerkers hebben de milieubelasting van het grondwater met tweederde verminderd op een areaal van 7.000 hectare. Ook steeds meer gemeenten en bedrijven gaan het belang van schoon grondwater inzien en passen hun onkruidbestrijding aan. Het project levert hierdoor een belangrijke bijdrage aan het behalen van de normen van de Kaderrichtlijn Water en Grondwaterrichtlijn in 2015. ‘Schoon Water voor Brabant’ werkt dus, maar waarom?

I

n Noord-Brabant wordt drinkwater bereid uit grondwater. Brabant Water pompt grondwater op uit diepe zandlagen in de bodem. Bij de winningen in de zeer kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden in Waalwijk, Helvoirt, Macharen, Nuland, Vessem, Budel, Boxmeer en Vierlingsbeek (zie kaart) ontbreekt een beschermende kleilaag boven het zandpakket. Eind jaren ‘90 bleek dat zowel het aantal bestrijdingsmiddelen als de concentratie ervan in het grondwater in deze gebieden was toegenomen. Reden voor de provincie en Brabant Water om samen met de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) en de Duinboeren in 2001 het project ‘Schoon Water voor Brabant’ te beginnen. Vorig jaar sloten ook de Brabantse waterschappen zich bij het project aan. CLM Onderzoek en Advies, DLV-Plant en Eco Consult verzorgen de uitvoering ervan. In Noord-Brabant is gekozen voor een preventieve aanpak van de bestrijdingsmiddelenproblemen. Doel is het voorkomen van de uitspoeling van schadelijke stoffen naar het grondwater in de kwestbare grondwaterbeschermingsgebieden. Daardoor hoeven later geen hoge kosten te worden gemaakt om het water te zuiveren. Om dit doel te bereiken, worden alle grondgebruikers binnen de genoemde gebieden gestimuleerd om grondwatervriendelijk te werken. Dit gebeurt op vrijwillige basis, maar is niet vrijblijvend. Bij een te lage inspanning kan de provincie haar bevoegdheid gebruiken om risicovolle bestrijdingsmiddelen te verbieden. Het project begon in 2001 met 30 agrariërs in twee gebieden. Ook de gemeente Waalwijk was hierbij betrokken. Vervolgens is het project ieder jaar opgeschaald naar meer gebieden en meer agrariërs. Vanaf vorig jaar doen 350 agrariërs en loonwerkers mee aan het project in zes kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden (Waalwijk, Budel, Nuland, Vessem, Macharen en Helvoirt). Ook Afb 2.: Milieubelasting in de grondwaterbeschermingsgebieden.

26

H2O / 19 - 2007

de aanpak in stedelijk gebied is vanaf 2001 verder doorgezet.

bedraagt het oppervlak waar maatregelen worden uitgevoerd, ongeveer 7000 hectare.

Resultaten

Over de jaren is de milieubelasting in de verschillende zeer kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden sterk gedaald. In 2006 is in bijna alle gebieden zelfs de grondwaternorm van 500 milieubelastingspunten (mbp) gehaald (zie afbeelding 2). Alleen in Helvoirt is sinds het startjaar in 2003 de milieubelasting gestegen, doordat veel nieuwe deelnemers gewassen als prei en asperges telen. Hoewel de milieubelasting in deze teelten is gedaald, blijkt het lastig om de norm van 500 mbp te bereiken. In de meeste gewassen is de norm gehaald. Voorbeelden hiervan zijn gras, maïs en boomteelt. Voor gewassen als aardappelen, asperges en prei is dit lastiger vanwege de hoge ziekte- en plaagdruk1). In de komende periode (tot en met 2009) wordt via

Agrariërs en loonwerkers

Vorig jaar voerden 350 agrariërs en loonwerkers grondwatervriendelijke maatregelen uit, waardoor ruim 80 procent van het totale agrarische areaal binnen de gebieden op een grondwatervriendelijke manier beheerd wordt (tabel 1). Omdat de maatregelen praktisch werkbaar zijn, passen met name loonwerkers deze ook toe op een groot areaal buiten de gebieden. De loonwerkers zijn met nieuwe technieken als het sleepdoek aan de slag gegaan en boeken op die manier grote milieuwinst. Binnen de gebieden wordt ruim 2450 hectare op ‘Schoon Water wijze’ bewerkt; buiten de gebieden is dat bijna het dubbele. In totaal

Afb 1.: Zeer kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden in Noord-Brabant.

Tabel 1: Deelnemend areaal in en buiten de grondwaterbeschermingsgebieden aan project ‘Schoon Water voor Brabant’ in 2006.

gebieden

deelnemend areaal 2006 (ha)

% van het totale landbouwareaal

gewassen met het grootste areaal

Waalwijk Budel Nuland Vessem Macharen Helvoirt

117 532 516 668 533 136

96% 80% 74% 72% 96% 100%

gras, boomteelt, maïs maïs, gras, aardappel, gerst maïs, gras, suikerbiet maïs, gras, suikerbiet, bonen maïs, gras maïs, gras

totaal in

2502

81%

totaal buiten

4500

totaal ‘Schoon Water’

7002


achtergrond * thema

De ‘Kvik-up’.

De ‘Wave’.

innovaties het bestrijdingsmiddelengebruik in deze gewassen verder verminderd.

zetten voor schoner grondwater. Doel is de komende periode de complete bedrijventerreinen onder duurzaam beheer te brengen.

Gemeenten

De gemeenten Oss, Waalwijk en ‘s-Hertogenbosch hebben het convenant ‘Schoon Water’ ondertekend. Deze gemeenten zijn bezig met duurzaam terreinbeheer. In de gemeente Waalwijk vindt sinds 2001 chemievrije onkruidbestrijding plaats in het grondwaterbeschermingsgebied. Oss en ‘s-Hertogenbosch voeren een combinatie van niet-chemische en chemische onkruidbestrijding uit. Chemische onkruidbestrijding vindt plaats volgens het DOB-systeem. Aansluitend gaan de gemeenten zich de komende jaren certificeren voor niveau Zilver van de Barometer Duurzaam Terreinbeheer.

Bewoners

Bedrijven

Succesfactoren

Bedrijven hebben duurzaam onkruidbeheer vaak niet hoog op hun prioriteitenlijst staan. De interesse voor het project Schoon Water was de afgelopen jaren laag. Momenteel zijn een zestal bedrijven actief. VBI in Oss en Kempen Airport in Budel hebben verschillende methoden van onkruidbestrijding getest en passen een combinatie van nietchemische en chemische onkruidbestrijding toe. In het project worden nieuwe technieken (zoals hete lucht) getest en worden ook de andere bedrijven benaderd om zich in te

Het project heeft geleid tot een goed resultaat. De in het project gevolgde aanpak bleek, zeker voor de landbouw, succesvol. Maar welke aspecten uit deze aanpak zijn daar nu de oorzaak van?

De bewoners binnen de gebieden worden door middel van een jaarlijkse campagne bewust gemaakt van het feit dat zij wonen in een grondwaterbeschermingsgebied. Zij krijgen ook concrete tips voor het bestrijden van onkruid en plagen in de tuin. Uit een enquête onder 400 bewoners bleek dat driekwart nooit bestrijdingsmiddelen gebruikt. Bijna alle respondenten passen alternatieve methoden voor onkruidbestrijding toe. En een ruime meerderheid van de bewoners weet dat ze in een grondwaterbeschermingsgebied woont2).

Iedereen doet mee

Naast de agrariërs en loonwerkers (die het grootste oppervlak binnen de kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden beheren), doen ook andere grondgebruikers mee (zie tabel 2). Ook gemeenten willen hun

Tabel 2: Aantal grondgebruikers per groep en oppervlak van zes zeer kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden.

gemeenten

bewoners

agrariërs

bedrijven

oppervlakte(ha)

Waalwijk Budel Nuland Vessem Macharen Helvoirt

1 1 2 3 2 1

3.324 3.144 1.715 789 1.991 1.743

46 146 99 113 70 13

35 60 9 13 30 0

1.013 1.465 1.387 1.856 823 309

totaal

10

12.706

487

119

6.853

verhardingen en plantsoenen vrij houden van onkruid. Bedrijven hebben op hun terreinen te maken met onkruidbeheer. En bewoners houden hun erf en oprit ook graag schoon. Als ze hiervoor bestrijdingsmiddelen gebruiken, is dat van invloed op de kwaliteit van het grondwater. Het project Schoon Water betrekt daarom alle partijen en stimuleert hen om bovenwettelijke maatregelen te nemen. Omdat alle partijen een stap zetten, wordt voorkomen dat men elkaar de zwarte piet toespeelt. Van probleem naar belang

Om alle partijen te motiveren aan ‘Schoon Water’ mee te doen, is het nodig hun belang bij schoon water duidelijk te maken. De agrariërs binnen de de kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden kunnen een verbod op bepaalde middelen of gewassen voorkomen door te laten zien dat zij op een grondwatervriendelijke manier hun gewassen kunnen beschermen. ‘Een goed imago van de sector’ is ook een belangrijke reden voor agrariërs om mee te doen aan het project3). Ook verbeteren ze de gewasbescherming door praktische bedrijfsadviezen en het aanbod van nieuwe technieken vanuit het project. Gemeenten vervullen een voorbeeldfunctie door het onkruid op een grondwatervriendelijke manier aan te pakken. Zowel gemeenten als bedrijven hebben belang bij een positieve uitstraling naar hun burgers respectievelijk klanten. Bij de bewoners is het ‘eigen belang’ minder duidelijk. Voor deze doelgroep blijft het project gericht op bewustwording en het bieden van alternatieven voor chemische middelen. Praktische maatregelen

Een belangrijke uitdaging binnen ‘Schoon Water’ is beklijving van de resultaten. De maatregelen (zie kader op pagina 28) moeten een blijvende verandering veroorzaken. Deze moeten daarom niet alleen gunstig zijn voor het grondwater, maar ook voor degene die ze

H2O / 19 - 2007

27


De deelnemers binnen het project krijgen begeleiding bij de gewasbescherming op hun bedrijf. Samen met een adviseur stellen ze aan het begin van het groeiseizoen een plan op met maatregelen die een goede gewasbescherming combineren met verminderde milieubelasting voor het grondwater. Voorbeelden hiervan zijn: • keuze voor bestrijdingsmiddelen met een lagere milieubelasting • mechanische bestrijding van onkruid door eggen en schoffelen • verlaging van de dosering • gebruik van beslissingsondersteunende systemen in combinatie met een weerstation • inzet van efficiëntere spuittechnieken (sleepdoek) • combinatie van niet-chemische technieken en chemische onkruidbestrijding via DOB.

toepast4). Agrariërs, gemeenten en bedrijven binnen het project streven een goed financieel rendement na met zo min mogelijk belasting van het grondwater. Door in te zetten op praktisch werkbare maatregelen en nieuwe technieken, is de verwachting dat grondgebruikers ook na het project op dezelfde manier doorwerken. Uitspoeling van middelen naar het grondwater wordt hiermee blijvend verminderd. Stimuleren van innovatie

Ook innovatie is een belangrijke succesfactor binnen het project. Om agrariërs en loonwerkers te stimuleren zelf maatregelen te bedenken die hun gewasbescherming grondwatervriendelijker maken, wordt elke twee jaar een innovatieprijs uitgeschreven. Inzendingen variëren van zelfgebouwde, verstelbare schoffelmachines tot innovatieve technieken als sleepdoek en GPS. Naast het stimuleren van anderen om met goede ideeën te komen, wordt vanuit het project ook actief gezocht naar innovatieve technieken. Vervolgens wordt het gebruik van deze technieken ook vanuit het project gefaciliteerd. Voorbeelden hiervan zijn de introductie en aanschaf van het sleepdoek en de Kvik-up (zie foto). Meetbaar eindresultaat

Om aan te kunnen tonen dat ‘Schoon Water’ werkt, is een meetbaar eindresultaat van groot belang. Binnen het project houden alle agrariërs daarom per jaar en per perceel hun bestrijdingsmiddelengebruik bij. Aan het einde van het teeltseizoen wordt met behulp van de CLM-milieumeetlat de milieubelasting van alle bespuitingen berekend. Hierbij wordt de wettelijke norm voor drinkwater gevolgd. Die is 0,1 μg/l (voor individuele stoffen), wat overeenkomt met 100 mbp per hectare per bespuiting. Voor alle bespuitingen samen ligt de norm op 0,5 μg/l, dus 500 mbp per hectare per jaar. Het doel van het project is om per gewas per grondwaterbeschermingsgebied onder de norm van 500 mbp te blijven en voor individuele stoffen onder de 100 mbp.

28

H2O / 19 - 2007

De milieubelasting kan op verschillende niveaus berekend worden: voor het hele grondwaterbeschermingsgebied, per teelt, per agrariër en per perceel. Elke agrariër krijgt jaarlijks terugkoppeling van de resultaten, zodat hij of zij zelf inzicht krijgt in de milieuprestatie. Veel agrariërs vragen ook om de resultaten van collega’s, zodat ze onderling kunnen vergelijken. En tussen de gebieden heerst gezonde concurrentie. Dit jaar wordt ook het bestrijdingsmiddelengebruik van de aan het project deelnemende gemeenten en bedrijven geregistreerd. Betrokkenheid op bestuurlijk niveau

Naast de praktijk worden ook op bestuurlijk niveau stappen gezet. De bestuurders van de verschillende partijen (provincie, Brabant Water, ZLTO, Duinboeren, waterschappen en gemeenten) hebben afgesproken om gezamenlijk invulling te geven aan voldoende bescherming van het grondwater voor de drinkwatervoorziening en hebben dit ook in een convenant vastgelegd. Maar ook afspraken tussen bovenstaande partijen en de deelnemers aan het project zijn van belang. Agrariërs hebben een overeenkomst gesloten met Brabant Water over hun (inspannings)verplichtingen ten aanzien van de grondwaterkwaliteit. Begin dit jaar hebben de gemeenten Oss, Waalwijk en ‘s-Hertogenbosch samen met de projectpartners het convenant ‘Schoon Water voor Brabant’ ondertekend. Zij zullen het gebruik van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen binnen het grondgebied van hun gemeente gaan verminderen. De gemeenten werken toe naar het certificeringsniveau Zilver op de Barometer Duurzaam Terreinbeheer. De andere zeven gemeenten in de zeer kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden doen nog niet mee. De mensen

Een laatste belangrijke succesfactor vormen de mensen die bij het project betrokken zijn. Agrariërs die in het begin heel kritisch zijn maar open de discussie aangaan, blijken later de belangrijkste ambassadeurs van het project. Beleidsmedewerkers die luisteren naar de praktijk en erkennen dat bepaalde maatregelen niet werkbaar zijn. Bedrijfsadviseurs die voldoende vertrouwen genieten om hun klanten op het scherpst van de snede te laten werken. Loonwerkers die de maatregelen niet alleen binnen de grondwaterbeschermingsgebieden uitvoeren, maar ook daarbuiten. Gemeenten die een groot deel van hun terrein al chemievrij behandelen en als voorbeeld dienen voor anderen. Werknemers van bedrijven die verder kijken dan hun eigen terrein. Bewoners die tips aanleveren, waardoor het gebruik van bestrijdingsmiddelen overbodig wordt.

Toekomst ‘Schoon Water voor Brabant’ loopt nog tot eind 2009. Vanaf dit jaar is de opdracht de maatregelen en resultaten te laten beklijven. Het Schoon Waterloket is gestart: via de computer of telefoon kunnen alle partijen in de kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden hun vragen stellen.

Praktische maatregelen en innovaties worden ondersteund, de maatregelen worden overgedragen aan de gewasbeschermingshandel en voor lastige teelten worden oplossingen ontwikkeld. De komende twee jaar staat het project voor de uitdaging om ervoor te zorgen dat ook na 2009 de schoon watermaatregelen worden uitgevoerd en dat uitspoeling van bestrijdingsmiddelen naar het grondwater blijvend wordt voorkomen.

Conclusie ‘Schoon Water voor Brabant’ pakt vervuiling van het grondwater preventief aan. Door alle grondgebruikers te betrekken en het eigen belang duidelijk te maken, worden goede resultaten behaald. Ze zijn kwantitatief meetbaar. Hierdoor is het duidelijk dat de aanpak succesvol is. Ook de bestuurders laten zien de oplossing van het probleem belangrijk te vinden en leggen dit ook vast. Al deze aspecten dragen eraan bij dat de aanpak in Brabant succesvol is. De uitdaging voor de toekomst is om te zorgen dat ook na het project de uitspoeling naar het grondwater minimaal blijft. Door de schoon watermaatregelen onderdeel te maken van de normale bedrijfsvoering en advies op vraag te introduceren, verwachten de betrokkenen dit doel te realiseren. ‘Schoon Water voor Brabant’ kan hiermee een belangrijke bijdrage leveren aan het behalen van de normen van de Kaderrichtlijn Water en de Grondwaterrichtlijn in 2015. NOTEN 1) Leendertse P., Y. Gooijer, A. Visser en B. Aasman (2007). Schoon Water - Brabantse telers laten zien dat ‘t kan. CLM Onderzoek en Advies. 2) Actorion Communicatie Adviseurs (2006). Helder of troebel: evaluatieonderzoek naar campagne ‘Schoon Water voor Brabant’, periode 2003-2006. 3) HAS KennisTransfer (2007). Deelnemersonderzoek project Schoon Water: Brabantse telers laten zien dat ‘t kan! 4) Gooijer Y., P. Leendertse en B. Aasman (2006). Winwinmaatregelen voor schoon water en landbouw. CLM Onderzoek en Advies.

Yvonne Gooijer en Peter Leendertse (CLM Onderzoek en Advies) Sarie Buijze (Provincie Noord-Brabant) Sandra Verheijden (Brabant Water) Bert Aasman (DLV Plant) Bart Bardoel (ZLTO-Projecten) Foto’s: Anneloes Visser en Yvonne Gooijer


Betrouwbaar Nivo Meten? De ATM/N in RVS316, voor agressieve vloeistoffen in PVDF,

...brengt al 10 jaar mensen bij elkaar In ATEX uitvoering, met PE, PUR of Teflon kabel. Als PTM/N met programmeerbaar meetbereik.

1997 199 97

Tanknivo sensoren voor ballast, drinkwater, smeer- en dieselolie.

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

Korbee & Hovelynck is een bureau voor communicatieadvies en -onderzoek, gespecialiseerd in het creĂŤren van samenwerking tussen partijen die nodig zijn voor het maken en uitvoeren van beleid. Wij verzorgen de communicatiemiddelen die nodig zijn om de samenwerking te stroomlijnen en we doen sociaal-wetenschappelijk onderzoek waarmee beleidskeuzes onderbouwd kunnen worden. Rijks- en regionale overheden zijn onze belangrijkste opdrachtgevers; mobiliteit, water- en milieubeleid onze belangrijkste markten.

2007 2008 2009

Nivologger DL/N

Dorpsstraat 10 3732 HJ De Bilt tel 030 - 22 50 101 www.korbee-hovelynck.nl

Dataloggers voor grondwaterstanden, riool-overstorten en waterbeheer Geheugen tot 500.000 metingen. Inclusief temperatuur en geleidbaarheid. Met GSM module voor uitlezing op afstand.

Beurs Aqua Nederland in Gorinchem 20 t/m 22 maart 2007 - Stand 115

w w w. a e s e n s o r s . n l AE Sensors levert sensoren voor: Druk, Verschildruk, Nivo, Diepte, Lengte, Positie, Trilling, Versnelling, Inclinatie, Hoek, Kracht, Gewicht, Flow, Hoeveelheid, Moment, Snelheid, Gasconcentraties, Displays, Controllers

AE SENSORS B.V. Postbus 9084 3301 AB Dordrecht Tel. (078) 6213152 Fax (078) 6213146 E-mail: aesensors@aesensors.nl


Doelmatig grondwater monitoren in stedelijk gebied Een doelmatige invulling van de grondwaterzorgplicht vraagt om een goed georganiseerd en voor de burger goed zichtbaar klachtenloket, in combinatie met een stappenplan voor de aanpak van grondwateroverlast. Een stedelijk grondwatermeetnet kan hierop een waardevolle aanvulling zijn. Toch zijn veel waterbeheerders er huiverig voor. Zij zien het als een grote investering die weinig méér oplevert dan een verzameling metingen waar men nauwelijks raad mee weet. Met dit beeld wordt het stedelijk grondwatermeetnet onrecht aangedaan: dit soort teleurstellingen is niet te wijten aan het meetnet zelf, maar aan het feit dat er van te voren onvoldoende over is nagedacht. In de praktijk blijkt bovendien dat veel meetpunten op de verkeerde plek staan. De boodschap is dan ook: investeer eerst in visievorming omtrent meetdoelen en eindproducten en ga daarna pas peilbuizen intekenen en plaatsen.

B

ij het vormgeven van stedelijke grondwatermeetnetten moet men achteraan het proces beginnen: naar welk eindproduct wordt gestreefd? Het gaat daarbij om een doelmatige invulling van vier aspecten: opslag, analyse, actieplan en presentatie. Kostbare gegevens vragen om zorgvuldige opslag. Juist de beschikbaarheid van lange en consistente meetreeksen levert veel informatie op. De centrale DINO-databank bij TNO omvat alle grondwaterstandsmetingen van provincies, waterleidingbedrijven en een groot aantal gemeenten. De metingen worden uniform opgeslagen, gecontroleerd, verwerkt en gepresenteerd, zodat de dataset immuun is voor bijvoorbeeld gemeentelijke herindelingen. De analysemethode hangt af van het meetdoel en het type signalering waarop men wil reageren: een verandering in de grondwaterstand of een overschrijding van een bepaalde waarde? De effectiviteit van de monitoring staat of valt vervolgens met het vastleggen van een actieplan: bij welke signalering moet actie ondernomen worden, waaruit bestaat de actie en welke partij is daarvoor verantwoordelijk? Een loketfunctie vraagt om meer dan een dataset voor intern gebruik: de resultaten zullen periodiek moeten worden gepresenteerd. Een grondwaterjaarverslag is hiervoor bruikbaar. Het is een probaat middel om ‘grondwaterbewustzijn’ te kweken én op peil te houden. En dat is cruciaal voor de invulling van de grondwaterzorgplicht, maar ook voor het begrip dat bij burgers nodig is om meetpunten op particulier terrein in te richten. Het weergeven van de resultaten via internet vergroot de zichtbaarheid. Ook het exploiteren van een publieksgrondwatermeetpunt kan helpen bij het zichtbaar maken van grondwater. De grondwaterstand is dan bovengronds af te lezen met behulp van een vlotter die op het grondwater drijft. Voor een goed functionerend grondwatermeetnet zijn duidelijke meetdoelen nodig evenals een hypothese van het grondwatersysteem en een idee van de gewenste betrouwbaarheid1). Deze aspecten tezamen bepalen de meetlocaties, -dichtheid en -frequentie. Dit klinkt trivialer dan de praktijk uitwijst.

30

H2O / 19 - 2007

Meetdoel en hypothese Vaak worden projectgerelateerde redenen aangevoerd om een permanent meetnet op te zetten. Maar projectmeetnetten zijn bijna altijd clusters van peilbuizen. Het heeft weinig zin om het hele cluster op te nemen in een permanent meetnet. Op basis van de meetdoelen kan al een keuze worden gemaakt tussen een tijdelijk of permanent meetnet. Meetfrequentie en -periode kunnen op hoofdlijnen worden afgeleid (zie afbeelding 1). Deze zijn voorts afhankelijk van de reactiesnelheid van het grondwatersysteem. Hier komt het belang van het formuleren van een hypothese naar voren. In het rivierengebied bijvoorbeeld heeft het grondwatersysteem een sterkere dynamiek dan op de Veluwe, zodat voor veel meetdoelen een frequenter meetinterval gewenst is. Uit afbeelding 1 kan worden geconcludeerd dat de ‘bruto’ meetperiode van tevoren niet goed in te schatten is, omdat men het geluk moet hebben een representatieve tijdspanne te bemeten. Het is immers zinloos om bijvoorbeeld de ontwaterings-

diepte te toetsen in een droog seizoen. Een meetperiode van meerdere jaren is dan ook eerder regel dan uitzondering. Voor effecten die snel zullen optreden, wordt een dagelijkse meetfrequentie aanbevolen, maar ook wanneer het verwachte effect klein is in vergelijking met de natuurlijke fluctuatie. Statistische analyses waarmee dan toch binnen redelijke termijn effecten kunnen worden opgespoord, zijn betrouwbaarder naarmate het aantal beschikbare metingen groter is.

Betrouwbaarheid De betrouwbaarheid is afhankelijk van de meetfrequentie en het aantal meetpunten. De meetpunten moeten daarbij wel onderling vergelijkbaar zijn en niet bijvoorbeeld voor de helft in zandige straatcunetten liggen en voor de andere helft in kleiïge of lemige binnenterreinen. Stratificatie van de meetpunten naar homogene gebiedstypen is dan ook noodzakelijk, op basis van ont- en afwateringssituatie, gebruiksfunctie, bodemgesteldheid, wijze van bouwrijp maken, kwel of infiltratie, etc. Het aantal meetpunten kan na elke meetronde per gebiedstype

Tien geboden bij het plaatsen van peilbuizen •

• •

• •

• •

Een peilbuis bestaat uit een geperforeerd deel (het filter) en een blinde stijgbuis. Hoe groter de buisdiameter, des te beter: 36 millimeter is gebruikelijk. De bovenkant van het filter moet overeenkomen met de gemiddeld hoogste grondwaterstand; de onderkant komt minimaal een halve meter onder de gemiddeld laagste grondwaterstand; De gemiddeld hoogste en laagste grondwaterstanden kunnen vaak worden bepaald aan de hand van bodemkenmerken. De zone onder de gemiddeld laagste grondwaterstand is altijd grijs, bij veen bruin. Tussen de hoogste en laagste waterstanden zijn vaak roestvlekken waarneembaar. Helaas worden deze kenmerken niet standaard gedocumenteerd bij boringen; Plaatsing van peilbuizen in augustus/september verkleint de kans op droogvallen; Bedenk in geval van klei- of veenlagen goed waar de meting het meest zinvol is: onder of boven de storende laag of beide. Maak in het laatste geval twee afzonderlijke boorgaten; Herstel perforaties van storende lagen met zwelklei (bentoniet). Rond het filter moeten filtergrind en -kous worden aangebracht; Voorkom inloop van regenwater langs de buis door ook aan maaiveld zwelklei aan te brengen; De bovenkant van de buis moet worden afgesloten met een doorboorde dop en een robuuste beschermkoker; Werk het meetpunt bij voorkeur boven maaiveld af, maar zorg dat het niet te veel opvalt; Plaats het meetpunt niet naast een boom of dicht bij oppervlaktewater, tenzij het meetdoel daar specifiek om vraagt; Heeft de aannemer het meetpunt conform het ontwerp geplaatst? Een verplaatsing van enkele meters kan het behalen van het meetdoel al ernstig frustreren.


achtergrond / opinie *thema

A

B

verlangt de rechter bewijsmateriaal op het niveau van bouwblok of zelfs woning. De particuliere investering in twee peilbuizen valt in het niet bij de enorme financiële risico’s die daarmee vermeden worden: herstelkosten van 60.000 tot 100.000 euro zijn gangbaar. Vanuit de zorgplicht ligt hier een coördinerende taak voor de gemeente. Bij gesignaleerde droogstand moet het meetnet tijdelijk worden uitgebreid met verklarende meetpunten (afbeelding 2b) om doelmatige maatregelen te kunnen nemen. Deze uitbreiding moet in ieder geval bestaan uit een stijghoogtemeetpunt in het diepe grondwater, meetpunten langs het straatriool en een oppervlaktewatermeetpunt. Omdat de diepe stijghoogte ruimtelijk meestal weinig varieert, kan de meetdichtheid laag blijven; één meetpunt per stadswijk zal in de regel wel voldoen, mits er geen grondwaterwinningen liggen (zie meetdoel 3). Het is overigens aan te raden om deze diepe, dus dure meetpunten een permanente status te geven. De oorzaak van droogstand kan ook op het perceel zelf liggen, bijvoorbeeld een pomp in de kelder of verdamping door een grote kastanjeboom. Deze oorzaken kunnen met de particuliere meetpunten worden opgespoord. Volgen van effecten van ingrepen

Afb. 1a: Indicaties voor de gewenste meetperiode bij projectmeetnetten, als functie van meetdoel en grondwatersysteem. De weergegeven meetperiode is exclusief de voorwaarnemingsperode, die bijna altijd even lang is. Afb. 1b: Indicaaties voor het gewenste meetinterval (dagen; klok = uren) als functie van meetdoel en grondwatersysteem.

worden aangepast op basis van een vergelijking tussen waargenomen en gewenste betrouwbaarheid. Het meetnet wordt groter naarmate de eisen hoger worden en het systeem heterogener. Men moet sowieso niet verwachten dat een meetnet gebiedsdekkende informatie oplevert. De meetpunten hebben een signalerende functie. Lange meetreeksen kunnen gebruikt worden om korte beter te begrijpen, zoals het effect van droge en natte jaren.

Bestaand stedelijk gebied Verschillende meetdoelen stellen individueel specifieke randvoorwaarden aan het meetnet. Voor elk meetpunt moet bekend zijn wat het meetdoel is. Het is daarbij zeldzaam dat alle meetdoelen gediend kunnen worden met één universeel meetnet. Ter illustratie een representatief voorbeeld in laag Nederland. Een oudere stadswijk vormt een risicogebied voor paalrot als gevolg van lage grondwaterstanden. Meetdoel 1 is dan ook het tijdig vaststellen van droogstand. Binnenkort wordt het riool, dat vermoedelijk lekt, vernieuwd. Men overweegt afkoppeling van regenwater met behulp van infiltratie-

riolen of aanleg van reguliere horizontale drainage. Meetdoel 2 is het volgen van de effecten van deze ingrepen. Meetdoel 3 hangt samen met een naburige grondwaterwinning in het watervoerend pakket onder de deklaag. Het is denkbaar dat deze winning in de toekomst wordt afgebouwd of stopgezet. Afbeelding 2 geeft de resulterende meetnetten weer. Tijdig vaststellen droogstand

Aantasting van funderingen door paalrot wordt pas na vele jaren zichtbaar, maar dan is het al te laat: de fundering is bezweken, het pand verzakt en scheurt. De schade kan alleen worden voorkomen als droogstand op tijd wordt gesignaleerd. Omdat de grondwaterstand in stedelijk gebied zeer lokaal kan variëren, moet de meetdichtheid groot zijn. Door aan de voor- en achtergevel van elke woning permanent te monitoren, wordt ruimschoots voldaan aan deze eis. Bovendien kan de perceeleigenaar zo zijn eigen verantwoordelijkheid voor de grondwaterhuishouding nakomen door problemen tijdig te signaleren en aan te pakken. En als het tot een schaderechtzaak zou komen,

Om mogelijke relaties tussen de ingreep en grondwateroverlast vast te stellen, worden projectmeetpunten langs de voorgevels geplaatst. De meetdichtheid is veel lager dan bij het vorige meetdoel. De metingen moeten al ruim vóór de ingreep aanvangen en kunnen worden beëindigd wanneer ná de ingreep wordt vastgesteld dat er geen negatief effect is. Verder worden in hetzelfde homogene gebiedstype enkele referentiemeetpunten geplaatst, waarvan aannemelijk moet zijn dat ze niet beïnvloed worden door de ingreep. Voor controle van de aangelegde voorziening zijn in principe geen grondwatermeetpunten nodig. Met visuele inspecties kan worden beoordeeld of de drainagestrengen water afvoeren tijdens neerslagperioden. Met dataloggers kan worden gemeten of de waterstand in de inspectieputten daalt na regen, dus of de infiltrerende werking goed is. Reductie winning

Een reductie van de diepe grondwaterwinning kan doorwerken naar de freatische grondwaterstand. Bij overlast kunnen monitoringsgegevens de waterbeheerder dan argumenten verschaffen om aan te tonen dat zijn eigen beheer doelmatig is geweest. Daartoe moet zowel het diepe als het freatische grondwater worden gemeten. Door aanwezigheid van de deklaag is de reactie van het freatisch grondwater misschien pas na jaren merkbaar. De waarnemingsperiode moet dan ook navenant lang zijn, waarschijnlijk veel langer dan de opzegtermijn in de onttrekkingsvergunning, áls deze al geformuleerd is. De facto zal rond de winning een semi-permanent meetnet moeten worden ingericht, met een levensduur tot een aantal jaren na een toekomstige stopzetting. Het meetnet voor de diepe stijghoogte moet zodanig worden

H2O / 19 - 2007

31


verdicht dat de huidige verlaging goed in beeld kan worden gebracht. Van groot belang is de positionering van freatische meetpunten. Het is welhaast zinloos om voor dit doel te monitoren naast peilbeheerste oppervlaktewateren, maar ook in zandige straatcunetten die daarmee in verbinding staan, kan demping van de grondwaterdynamiek een rol spelen. Daarentegen kan in de vaak kleiïge of lemige binnenterreinen het effect zich veel sterker doen gelden. Met freatische meetpunten bij de voorgevel en op de binnenterreinen kunnen zowel het maximale effect van de reductie als de eventuele relatie met grondwateroverlast worden vastgesteld. De gewenste meetdichtheid is sterk afhankelijk van de heterogeniteit van het grondwatersysteem en vergt enig gissen. Uit afbeelding 2a blijkt dat er niet zoiets bestaat als een universeel basismeetnet. Toch bestaat wel degelijk overlap en kan door slim meetpunten te kiezen alsnog voor meerdere meetdoelen tegelijk gemonitord worden. Hierbij valt wel op dat meetpunten op straathoeken weinig zinvol zijn. Dit terwijl veel permanente meetnetten juist een groot aandeel straathoekmeetpunten omvatten.

A

B

Nieuwbouw Ontwatering is nauwelijks juridisch verankerd in het bouwproces. Gezien het aantal nieuwbouwlocaties met wateroverlast direct na oplevering zou een ontwateringszorgplicht echter geen overbodige luxe zijn. Daarbij zijn de volgende stappen te onderscheiden: het vaststellen van het gewenste grondwaterregime, het opstellen van het ontwateringsontwerp, toetsing van het ontwerp met een gevoeligheidsanalyse en het ontwerp afstemmen op de meest ongunstige situatie (maaivelddaling, reductie van grondwaterwinningen), de uitvoering controleren (drainagestrengen blijven soms achterwege, ophoging met minder doorlatend zand), controle van het functioneren van de voorzieningen door visuele inspectie (buisdrainage raakt na aanleg vaak ernstig beschadigd door zware voertuigen of tijdens installatie van kabels en leidingen), toetsing van de gerealiseerde ontwateringsdiepte en tenslotte het beheer en onderhoud van de drainage en de waterpartijen. Projectgrondwatermeetnetten zijn nodig in de eerste twee stappen bij het vooronderzoek en bij de voorlaatste stap om de gerealiseerde ontwateringsdiepte aan de norm te toetsen. Hiervoor moeten de meetpunten niet naast de drainagestrengen komen, maar er midden tussenin. Ook dit lijkt trivialer dan het in de praktijk is. Is eenmaal vastgesteld dat de grondwatersituatie voldoet, dan kan in de laatste stap een beperkte selectie meetpunten overgeheveld worden naar het permanente meetnet. Of dit ook daadwerkelijk gebeurt, hangt grotendeels af van de gemeentelijke ambities.

Beheer en onderhoud Ook bij het installeren en beheren van meetpunten verdienen allerlei praktische aspecten meer aandacht dan ze nu krijgen (zie kader). Men onderschat de benodigde onderhoudsinspanning vaak. Tegelijk met

32

H2O / 19 - 2007

Afb. 2a: Meetnetontwerpen bij verscchillende meetdoelen. Afb. 2b: Optimale meeetnetconfiguratie voor het meedel ‘preventie van paalrot’.

het uitlezen van divers of het handmatig peilen kunnen de meetpunten worden geïnspecteerd. Schade aan afwerking of labelling kan dan direct of naderhand worden hersteld. De peilfilters moeten eens in de paar jaar worden schoongespoten en afgepompt. En elke vijf jaar moet een waterpassing plaatsvinden om de NAP-hoogte van de buis te actualiseren.

Discussie Hoewel de zorgplicht nog veel ruimte laat voor invulling, zal het grondwaterbeheer in stedelijk gebied serieuzer worden aangepakt. Geen overbodige luxe, gezien de omvang van het grondwaterprobleem in Nederland en al helemaal als je de toekomst in ogenschouw neemt: klimaatverandering, maar ook het toenemende ondergrondse ruimtegebruik zoals tunnels en warmte-

koudeopslag. Doelmatig grondwaterbeheer vraagt om een goed doordacht, maar niet onnodig dik aangezet grondwatermeetnet. Zo kunnen datakerkhoven worden voorkomen en betekent een meetnetoptimalisatie niet automatisch het uit kostenoverwegingen wegstrepen van meetpunten. Een meetnet zoals hier beschreven, zal voortdurend zijn bestaansrecht bewijzen en daardoor bestand blijven tegen bezuinigingsronden. Roelof Stuurman en Jelle Buma (TNO Bouw en Ondergrond, Deltares i.o.) NOTEN 1) Baggelaar P. en C. van Beek (1995) Suggesties voor optimalisatie van grootschalige grondwatermeetnetten grondwaterkwaliteit. KIA-rapport nr. 300085.016.


Wavin Nederland B.V.

Wavin Apollo De volstrekt superieure waterleidingbuis Eigenschappen en voordelen: Toepasbaar bij hoge druk. Bestand tegen langzame scheurgroei. Slagvast. Goede krasvastheid.

0 MM ! 0 4 IN R A A B R E V NU OOK LE

www.wavin.nl

Wavin Nederland B.V.

Postbus 5, 7770 AA HARDENBERG

DĂŠ innovatieve oplossing voor

Telefoon 0523-288165 Telefax 0523-288587

Internet www.wavin.nl E-mail info@wavin.nl

Drukleidingen Water


Vakbeurs Riolering en stedelijk watermanagement De vakbeurs Riolering vindt dit jaar plaats van 9 tot en met 12 oktober in de Brabanthallen in ‘s-Hertogenbosch en is uitgebreid met het segment stedelijk waterbeheer. De beurs heet nu dan ook voluit ‘Vakbeurs Riolering en Stedelijk watermanagement’. De uitbreiding is het gevolg van de nieuwe technologische ontwikkelingen en de verbreding van de gemeentelijke zorgplicht, waarbij de gemeente behalve voor riolering nu ook verantwoordelijk wordt voor grondwater.

H

et tweejaarlijkse evenement wordt voor de zesde keer gehouden en viert daarmee haar tienjarig bestaan. Net als voorgaande jaren biedt de beurs een ruim aanbod van producten en diensten, zoals pompen, buizen, renovatie, bergbezinkbassins, infiltratie- en hemelwatersystemen. Ook vinden verschillende symposia over beide vakgebieden plaats. De vakbeurs is bedoeld voor rioleurs, watermanagers, technologen, bestuurders en kennisinstituten. De toevoeging van het onderdeel stedelijk watermanagement sluit ook aan bij de praktijk van de beurs. De afgelopen jaren groeide de vraag naar informatie van bedrijven die meer met stedelijk watermanagement dan met riolering van doen hadden. Dat heeft geleid tot een groot aantal nieuwe deelnemers. HoLaPress Communicatie, organisator van de vakbeurs, hoopt door de uitbreiding meer noviteiten te bieden op beide vakgebieden.

Symposia De beurs biedt een uitgebreid programma aan symposia met uiteenlopende thema’s. Op 9 oktober vindt de aftrap plaats met ‘Afvoer en behandeling van hemel- en grondwater’. Hierin worden de gevolgen behandeld van de verbreding van de gemeentelijke zorgplicht met betrekking tot de afvoer van hemel- en grondwater. Eén van de voordelen van de nieuwe gemeentelijke verantwoordelijkheden is dat gemeenten

34

H2O / 19 - 2007

eenvoudiger gecombineerde maatregelen kunnen nemen om deze taken in te vullen. Zo kunnen overlast en (beheer)kosten worden beperkt en tegelijkertijd de natuurwaarden worden versterkt. Aan de hand van praktijkvoorbeelden worden verschillende aspecten van dit onderwerp nader belicht.

‘Optimalisatie van vervangingstrategie met afkoppelen’ is de titel van het symposium op 10 oktober. Kosten van afkoppelen zouden aanzienlijk worden gereduceerd als afkoppeling wordt gecombineerd met reguliere vervanging van ‘oude’ riolen. Het symposium gaat onder meer in op de vraag hoe je het optimale moment van vervangen


informatie

bepaalt en wat de invloed is van bepaalde afkoppelingsmaatregelen. Het derde en laatste symposium vindt plaats op 11 oktober en is getiteld ‘Renovatie gemalen met telemetrie en monitoring’. Een noodzakelijke renovatie van rioolgemalen of pompputten is op dit moment vaak de aanleiding om het totale afvoerconcept kritisch te evalueren. Het symposium gaat in op de rol en effectiviteit die nieuwe telecommunicatietechnieken hierbij kunnen spelen. Zo bieden deze technieken de mogelijkheid om de dienstverlening te verbeteren en tegelijk aan kostenbesparing te doen. Aan de hand van praktijkvoorbeelden worden actuele mogelijkheden getoond en toegelicht. De symposia beginnen om 10.00 uur en duren tot 12.45 uur. De beurs is open van 10.00 tot 17.00 uur, op donderdag tot 21.00 uur.

advertentie

0WFSTUPSU PG CFSHJOHTQSPCMFNFO %F HFN (SPOJOHFO IFFGU EF WPMHFOEF PQMPTTJOH

) + 8JFGGFSJOL # 7 5FYUJFMTUSBBU $" 0MEFO[BBM 1PTUCVT ") 0MEFO[BBM )PMMBOE 5FMFGPPO 'BY & NBJM JOGP!XJFGGFSJOL OM *OUFSOFU XXX XJFGGFSJOL OM

H2O / 19 - 2007

35


Ruimte voor ontwikkeling Ter versterking van het team is de divisie Macro- en Sectorbeleid op zoek naar een

Senior Consultant Watereconomie ECORYS is een van de grootste kennis-

Je werkomgeving

bedrijven in Europa op het gebied van

‘Milieu en Natuurlijke Hulpbronnen’ is onderdeel van de divisie Macro- en Sectorbeleid van ECORYS. Deze groep richt zich op economische aspecten van met name water- en energiegerelateerde projecten. Op het gebied van water speelt de implementatie van projecten die gerelateerd zijn aan de Kaderrichtlijn Water - met name in Centraal en Oost-Europa - een belangrijke rol. Een ander specialisme van deze groep is het uitvoeren van haalbaarheidsstudies, met name kosten-effectiviteitsanalyses en financiële en economische kosten-batenanalyses voor politieke maatregelen, maar ook voor (grootschalige) investeringsvoorstellen wereldwijd op het vlak van water en energie. Onze belangrijkste opdrachtgevers zijn Nederlandse ministeries, de EVD en de Europese Commissie.

economisch en sociaal beleid en ruimtelijke ontwikkeling. In 2006 bedroeg onze omzet € 86 miljoen. We leveren onze bijdrage aan de maatschappij met circa 550 hooggekwalificeerde medewerkers, die wereldwijd vanuit twintig kantoren in elf landen voor opdrachtgevers uit de private en publieke sector werken. Voortgekomen uit de fusie tussen het Nederlands Economisch Instituut (NEI), Kolpron Consultants en ECOTEC (UK) is ECORYS al 78 jaar succesvol in het slaan van bruggen tussen wetenschap en praktijk. We zijn er trots op dat we met iedere opdracht toegevoegde waarde creëren. Wij staan voor gedegen kennis, kwaliteit en vernieuwing, zowel in onze aanpak als in de oplossingen die wij bieden voor complexe markt-, beleiden managementvraagstukken. ECORYS is financieel, commercieel en professioneel onafhankelijk doordat onze medewerkers de meerderheid van de ECORYS-aandelen bezitten. ECORYS

Je functie De senior consultant is verantwoordelijk voor het in teamverband uitvoeren van projecten, ontwikkelen van nieuwe markten en klantenrelaties en het schrijven van projectvoorstellen voor de groep Milieu en Natuurlijke Hulpbronnen. Wij verwachten dat onze nieuwe collega een belangrijke bijdrage te levert aan de kennis(ontwikkeling) van de groep op het gebied van integraal waterbeheer en financieel-economische analyses op het gebied van milieu en natuurlijke hulpbronnen.

Je kwalificaties • Je bent een (milieu/ruimtelijk) econoom. • Je hebt minimaal 10 jaar relevante ervaring (in Integrated Water Resource management en de implementatie van financiële en economische haalbaarheidstudies). • Je hebt ervaring met de implementatie van Europese Richtlijnen op het gebied van waterbeheer. • Je bent een echte people person en teamplayer met project- of vergelijkbare ervaring in institutionele ontwikkeling en capacity building in de watersector. • Je hebt talent voor het identificeren en openen van nieuwe markten. • Je hebt ervaring in Oost-Europa (additionele ervaring ontwikkelingslanden is een pré). • Je beheerst uitstekend de Engelse taal in woord en geschrift (beheersing van de Franse taal is een pré);

Wij bieden ECORYS biedt zijn medewerkers een professionele, stimulerende en lerende omgeving en de ruimte voor ontwikkeling. Wij creëren een omgeving waarin onze medewerkers kunnen excelleren. Getalenteerde mensen die voor ECORYS kiezen, willen een verschil maken en streven naar verandering en vooruitgang. ECORYS biedt uitstekende flexibele arbeidsvoorwaarden, waaronder een concurrerend salaris, veel ruimte voor flexibele werktijden en werken in deeltijd, de mogelijkheid tot de aankoop van ECORYS-aandelen, aankoop van vakantiedagen en deelname aan het eigen pensioenfonds.

Dit zijn met name economen, econometristen,

ECORYS kent een informele werksfeer. Je werkt veelal in teamverband met professionele en enthousiaste collega’s. Je krijgt een grote mate van vrijheid en verantwoordelijkheid en ruimte voor persoonlijke ontwikkeling.

sociologen, planologen en bestuurskundigen

Een assessment kan deel uitmaken van de procedure.

maar ook juristen, historici, psychologen,

Meer informatie

ingenieurs en wiskundigen. Ons hoofd-

Voor aanvullende informatie over de vacature kun je contact opnemen met: • Dr. Nick van der Lijn (directeur MSB), T 010 453 86 52, E nick.vanderlijn@ecorys.com • Leo Beumer (hoofd Milieu en Natuurlijke Hulpbronnen), T 010 453 88 22, E leo.beumer@ecorys.com

Nederland telt momenteel 270 professionals.

kantoor is gevestigd in Rotterdam.

Sollicitatie Stuur of e-mail je sollicitatiebrief en CV onder vermelding van “Senior Consultant Watereconomie, divisie MSB” binnen 14 dagen naar:

ECORYS Nederland BV Afdeling HRM Postbus 4175 3006 AD Rotterdam

T F E W

010 453 85 67 010 453 86 20 werken@ecorys.com www.ecorys.nl

Sound analysis, inspiring ideas Kijk voor meer vacatures op www.ecorys.nl


Werken bij Grontmij Grontmij, opgericht in 1915, is een multidisciplinair advies- en ingenieursbureau. Met ruim 7.000 professionals actief op het gebied van bouw, infrastructuur, milieu, water, energie en industrie. Wij willen de beste lokale dienstverlener zijn in Noordwest-Europa en meerwaarde leveren op het hele traject van advies, ontwerp, engineering, contracting en management van multidisciplinaire projecten. Wij ontwerpen en realiseren plannen voor de toekomst door mensen en partijen in regio’s bij elkaar te brengen en met elkaar te verbinden. Wij doen dat met respect voor de omgeving, voor onze klanten en voor elkaar. Grontmij heeft een notering aan de Effectenbeurs van Euronext Amsterdam. De rol van ingenieursbureaus in complexe projecten verandert razendsnel. Opdrachtgevers richten zich op de eindgebruiker en laten steeds meer over aan de markt. Met onze inhoudelijke kennis enerzijds en onze advies- en managementkwaliteiten anderzijds is Grontmij prima geoutilleerd voor ‘het nieuwe bouwen’ en ‘de nieuwe klant’. www.grontmij.nl Het team Water van Grontmij Nederland bv, cluster Noordwest, verricht werkzaamheden op het gebied van beleid-, kwantiteit- en kwaliteitaspecten van grond- en oppervlaktewater. We adviseren bij het duurzaam inrichten en beheren van de waterhuishouding, in de provincies Noord-Holland en Flevoland. Onze belangrijkste opdrachtgevers zijn waterschappen, gemeenten en provincies. Speerpunten voor onze advisering zijn de wijzingen in het waterbeheer als gevolg van klimaatsverandering, de plaats van water in gebiedsontwikkeling en water als beelddrager van ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de onderbouwing van ons advies maken wij gebruik van geavanceerde rekenprogramma’s. Voor het team Water ziijn we op naar een:

Medior/Senior adviseur Geohydrologie (32-40 uur) Alkmaar Wat doet een Adviseur Geohydrologie? Als adviseur voer je geohydrologische studies uit voor civiel technische, milieutechnische, cultuurtechnische en beleidsondersteunende projecten. Je maakt daarbij gebruik van geohydrologisch model- en veldonderzoek. Met je advies lever je een bijdrage aan integrale ruimtelijke projecten (stedelijke ontwikkeling, aanpak verdroging, natuurontwikkeling etc.). Wie ben jij? Je hebt een afgeronde academische opleiding met specialisatie in de grondwaterhydrologie. Je beschikt over kennis van en ervaring met numerieke grondwatermodellen en GIS. Daarnaast ben je in staat zelfstandig te adviseren en een eigen klantennetwerk op te bouwen. Je bent een teamspeler, proactief, leergierig en sociaal vaardig. Je bent flexibel en je organiseert je zaken goed en efficiënt. Daarnaast bezit je goede mondelinge en schriftelijke vaardigheden.

Ons aanbod Naast een goed pakket van primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden, bieden wij je ruimte voor ontwikkeling, eigen initiatief en zelfstandigheid om jezelf en onze onderneming verder te professionaliseren. Grontmij is een praktische organisatie met een informele en collegiale bedrijfscultuur. Geïnteresseerd? Voor nadere informatie kun je contact opnemen met de heer Alex Hekman, Teamleider Water, bereikbaar op telefoonnummer 072-5475477 of 06-22792439. Sollicitatie Je schriftelijke sollicitatie met curriculum vitae zien we graag, uiterlijk binnen 2 weken na publicatie, tegemoet. Grontmij Nederland bv Afdeling P&O T.a.v. mevrouw S. Stadegaard Postbus 214 1800 AE ALKMAAR E-mail: sandra.stadegaard@grontmij.nl www.werkenbijgrontmij.nl


Woudagemaal Lemmer Gewoonlijk doet het Woudagemaal dienst als museum. Bij langdurige regenval echter, zoals in januari van dit jaar toen de grond van de Friese polders verzadigd raakte, wordt het 87 jaar oude stoomgemaal in Lemmer weer in werking gesteld.

I

n januari bewees het Woudagemaal zijn dienst weer eens: tot twee keer toe moest het dagen achtereen overtollig water uit de Friese boezem afvoeren. Technici van het Wetterskip Fryslân waren dag en nacht in de weer om de machines draaiende te houden. Gerrit van Heerde, beheerder van het Woudagemaal: “Normaal gesproken kan het J.L. Hooglandgemaal van Staveren het overtollig boezemwater afvoeren. Maar door de aanhoudende zware regenval, gecombineerd met een stevige zuidwestenwind, werd het boezemwater het land in gestuwd. Als wij niet gingen pompen, zouden delen van het land onder water komen te staan. Uit voorzorg hadden wij de ketels al op temperatuur en op 11 januari gingen we onder stoom.”

Op vol vermogen voert het ir. D.F. Woudagemaal vier miljoen liter water per minuut af. Het is het grootste, nog werkende stoomgemaal ter wereld. Op 7 oktober 1920 werd het door Koningin Wilhelmina geopend en sinds 1998 staat het op de werelderfgoedlijst van UNESCO en trekt het het hele jaar dagjesmensen.

Stoomwolken De machines in de grote lichthal zien er uit alsof ze gisteren zijn geïnstalleerd. Als het gemaal eenmaal draait, is van buiten niet te zien dat het een stoomgemaal is. Maar bij de opstart is dat wel anders. Dan stoot het gebouw grote stoomwolken uit. De stoommachines worden voorverwarmd met stoom, zodat de temperatuurschok bij het starten

In een serie van tien artikelen laat H2O de komende maanden de daadwerkelijke waterbeheerders aan het woord: mensen die de gemalen laten werken, de dijken versterken, drinkwaterleidingen aanleggen, etc. Dit is de vierde aflevering.

beperkt blijft. Drie enorme stoomketels zijn nodig om de gemalen voldoende capaciteit te geven. De reusachtige vliegwielen van de stoommachines worden met de hand in de juiste stand gezet om ze draaiende te krijgen. Staan de machines eenmaal onder stoom, dan verdwijnen de stoomwolken. De stoom circuleert door het systeem en het condensaat moet regelmatig gefilterd worden.

Training Gerrit van Heerde: “De laatste keer dat we het gemaal functioneel in werking moesten stellen, was in 2002. Tussendoor draaien we enkele dagen per jaar voor een demonstratie, maar vooral om onze technici van het waterschap te trainen zodat we op hen kunnen rekenen als we écht moeten draaien. Als het gemaal in vol bedrijf is, werken we hier met acht tot tien mensen in ploegendienst. Alle bewegende delen moeten regelmatig gesmeerd worden. Dit is nog ouderwets handwerk.” Gerrit van Heerde, die binnenkort met pensioen gaat, is er trots op dat hij al meer dan 29 jaar heeft meegewerkt aan het in stand en draaiend houden van het gemaal. “We blijven een onmisbare schakel in de waterhuishouding van Friesland. Zonder dit gemaal zouden delen van Friesland onder water kunnen komen te staan.” Tekst en foto’s: Johannes Odé

Regelmatig moeten de filters waarmee stoom gereinigd wordt, vervangen worden. De ketels die destijds met kolen werden gestookt, zijn in 1967 omgebouwd voor oliestook.

38

H2O / 19 - 2007

“Dag en nacht moeten we alle bewegende delen regelmatig smeren.”


achtergrond

Het vliegwiel moet met de hand in de juiste stand gesteld worden om het draaiende te krijgen.

Draaien de stoommachines op volle kracht, dan pompt het gemaal vier miljoen liter water per minuut uit de boezem het IJsselmeer in. Gerrit van Heerde brengt de machine onder stoom.

Tijden het opstarten stoot het Woudagemaal stoom uit. Technici van Wetterskip Fryslân krijgen training in onderhoud.

H2O / 19 - 2007

39


Meet en regeltechniek: ‘model predictive control’ In een reeks van vijf artikelen wordt ingegaan op de theoretische achtergrond van meet- en regeltechniek, toegepast op het operationele beheer van de waterlopen in Nederland. In dit vierde artikel staat de regelmethodiek ‘Model based predictive control’ centraal.

I

n de literatuur wordt voornamelijk de benaming ‘Model predictive control’ gebruikt. In feite is dit een verzamelnaam voor een groep van regelmethoden die alle gebruik maken van een model dat geactualiseerd wordt vanuit metingen en waarmee vervolgens in de nabije toekomst wordt gekeken. Door het model te actualiseren met metingen van de actuele variabelen uit het watersysteem en vervolgens dit model naar de referentie te regelen, wordt impliciet ‘Feedback control’ toegepast. Doordat met het model in de toekomst wordt gerekend en hierbij de verstoringen worden meegenomen, werkt ‘Model predictive control’ tevens als ‘Feedforward control’. Daar bovenop zijn er nog twee belangrijke eigenschappen die maken dat ‘Model predictive control’ zeer geschikt is voor toepassing in het operationele beheer van bepaalde watersystemen. De eerste belangrijke eigenschap is de toepassing van een doelfunctie die wordt geoptimaliseerd. De doelfunctie is een optelling van subdoelen die conflicterend zijn, waaraan met weegfactoren een relatief belang wordt gegeven. Dit is in watersystemen aan de orde van de dag. Beschouw twee aangrenzende peilgebieden tijdens een hevige neerslaggebeurtenis. In het ene peilgebied ligt veel stedelijk gebied, terwijl het andere voornamelijk grasland is. Beide peilgebieden dienen water te bergen, maar het is duidelijk dat de waterstanden in de waterlopen van het graslandgebied meer mogen stijgen. Door in de doelfunctie de waterstandstijgingen van beide gebieden op te nemen, deze te wegen met verschillende weegfactoren en vervolgens de doelfunctie te minimaliseren, worden regelacties berekend die rekening houden met de verschillende belangen. De weegfactor op de waterstandstijging van het stedelijke gebied heeft een hogere waarde, om zo een hogere afstraffing te verkrijgen op waterstandstijgingen in dit gebied. Een ander voorbeeld is de afweging die moet worden gemaakt tussen het zo dicht mogelijk bij het streefpeil houden van de waterstand ten opzichte van de energie die hiervoor nodig is in de regelende gemalen. Het Noordzeekanaal wordt op peil gehouden door het spui- en maalcomplex te IJmuiden. De waterstand mag fluctueren in een marge rondom het streefpeil van ongeveer plus en min tien centimeter. Tijdens laagwater op zee kan tegen verwaarloosbare kosten worden gespuid. In de tussenliggende periodes van hoog water dient, indien nodig, te worden gepompt met grote pompinstallaties die veel energie verbruiken. De twee subdoelen, zomin mogelijk waterstandafwijking van streefpeil en zo laag mogelijke energieconsumptie van de pompen, worden tegen elkaar afgewogen in een doelfunctie, die

40

H2O / 19 - 2007

Afb. 1.

wordt geminimaliseerd. Dit levert in gevallen wanneer de aanvoer naar het kanaal niet hoog is, een cyclus op waarin tijdens hoog water de waterstand in het kanaal geleidelijk oploopt en tijdens laag water sterk daalt door de spuimogelijkheden. Alleen wanneer de aanvoer hoog is, wordt gebruik gemaakt van de pompinstallaties. De tweede belangrijke eigenschap die ‘Model predictive control’ bezit, is het kunnen omgaan met limiteringen van de kunstwerken. Met het interne model dat de regelaar gebruikt, kan in de nabij toekomst Afb. 2.

worden gekeken. Over deze voorspelhorizon kunnen ten gevolge van extreme verstoringen grote afwijkingen van de referentie optreden, vooral wanneer het regelbereik gelimiteerd is. ‘Model predictive control’ kan besluiten om al, voordat het maximale regelbereik aan de orde is, extra regelacties te adviseren om problemen op een later moment in de voorspelhorizon te vermijden. Dit kan worden geïllustreerd aan de hand van de toepassing van ‘Model predictive control’ op een boezemsysteem. De totale pompcapaciteit van alle gemalen tezamen bedraagt 60 kubieke meter per seconde. De inloop is bij


achtergrond / informatie

‘Aardgas’ uit rwzi Beverwijk extreme neerslag hoger dan deze maximale capaciteit en er is slechts beperkte bergingscapaciteit doordat de waterstanden in de boezemkanalen maar tien centimeter mogen stijgen. De ‘Model predictive controller’ kijkt 24 uur vooruit en maakt gebruik van een inloopmodel, gevoed door de verwachte neerslag. Wanneer de combinatie van initiële boezemwaterstanden (uit metingen), hoge inloop en de limitering van de pompcapaciteit maakt dat de maximale waterstandstijging over de voorspelhorizon groter wordt dan tien centimeter, adviseert ‘Model predictive control’ om eerder te beginnen met uitmalen. Dit resulteert in het vol aanschakelen van alle pompen, zelfs nog voordat de neerslaggebeurtenis begint. Dit is een bekend verschijnsel in het waterbeheer, namelijk voormalen. Uiteraard wordt niet meer voorgemalen dan nodig is en ook niet meer dan is toegestaan door de limitering aan de waterstanddaling. De grafieken tonen de resultaten van dit voorbeeld bij toepassing van ‘Feedback control’, ‘Feedforward control’ in combinatie met ‘Feedback control’ en ‘Model predictive control’. Te zien is dat ‘Feedback control’ pas reageert wanneer een afwijking optreedt. ‘Feedforward control’ kan, door gebruik te maken van de huidige meting (schatting) van het inloopdebiet, de waterstand iets langer op streefpeil houden. ‘Model predictive control’ kan, door informatie over de voorspelde verstoring en limiteringen van de kunstwerken te gebruiken, de waterstand binnen de toegestane marges houden. De optimalisatie uitgevoerd over de voorspelhorizon is een rekenkundig intensief probleem, waar een moderne computer enkele seconden tot enkele minuten mee bezig is. Omdat gebruik moet worden gemaakt van de meest recente metingen uit het watersysteem en van de meest recente verwachtingen van de randvoorwaarden, wordt de optimalisatie iedere regeltijdstap herhaald. Bij iedere optimalisatie wordt opnieuw in de toekomst gekeken, vandaar de naam voortschrijdende horizon voor deze functionaliteit. Dit maakt dat de interne modellen die worden gebruikt in ‘Model predictive control’ niet zeer nauwkeurig hoeven te zijn. Bij iedere regeltijdstap worden namelijk alleen de berekende regelacties voor het huidige moment gebruikt, die voornamelijk worden beïnvloed door de metingen van de huidige toestand en de verwachtingen op korte termijn. In afbeelding 2 wordt het schema van de ‘Model predictive controller’ getoond. Peter-Jules van Overloop (TU Delft afdeling Watermanagement)

Op het terrein van rwzi Beverwijk is de eerste Nederlandse installatie in gebruik genomen die voor woningen bruikbaar gas levert. De BioGast-installatie produceert het gas uit de rioolslibvergistingsinstallatie van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Dit gas wordt vervolgens in het leidingnet van ENECO gebracht en gebruikt in woningen in Beverwijk.

V

oorheen werd het biogas verbrand in een warmtekrachtkoppeling (WKK). De daarmee opgewekte warmte en elektriciteit werden gebruikt in het zuiveringsproces. Het teveel aan biogas werd afgefakkeld. Deze manier van verwerking is vaak niet meer de meest rendabele en duurzame oplossing. Omdat de WKK-installatie aan vervanging toe was, besloot het hoogheemraadschap een studie te verrichten naar de haalbaarheid van de productie van duurzaam aardgas aan het net. Voordelen ten opzichte van de WKK zijn een hoger milieurendement, minder onderhoud, minder restwarmte en minder uitstoot van kooldioxide (bij volledige productie circa 1.300 ton per jaar). De BioGast-installatie is een samenwerkingsproject van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, ENECO Energie en Biogast Sustainable Energy. Om het biogas op te werken tot aardgaskwaliteit, wordt het biogas eerst met een compressor op druk gebracht. Na de compressie is het gas verzadigd van

vocht. Het wordt opgewarmd en daardoor relatief droog. BioGast perst het vervolgens door een membraan, waardoor het gas gescheiden wordt in een deel met een hoog methaangehalte en een deel met een hoog koolstofdioxidegehalte. Het methaanrijke deel wordt met behulp van een koolstoffilter van eventueel aanwezig zwavelwaterstof (‘rotte-eieren-lucht’) ontdaan. Nadat het op de juiste druk is gebracht, wordt het aan het gasnet geleverd. Het kooldioxide-deel vormt een bijproduct. Het wordt in een aangepaste ketel gestookt om in de continue verwarming van de rioolslibvergisting te voorzien. De installatie draait sinds september vorig jaar op proef. Sindsdien is meer dan 180.000 kubieke meter gas geproduceerd. Gestreefd wordt naar een jaarproductie van 650.000 kubieke meter. Hiermee kunnen 400 woningen van energie worden voorzien. Aan de BioGast-installatie is ook een tankinstallatie toegevoegd, waardoor toekomstige aardgasauto’s van Hollands Noorderkwartier ook met dit ‘groene gas’ kunnen rijden.

Innovatieprijs voor drijvend restaurant Vier studenten van de Academie voor Architectuur, Bouwkunst en Civiele Techniek hebben de tweejaarlijkse Innovatieprijs 2007 van de Hanzehogeschool Groningen gewonnen met een ontwerp van een drijvend restaurant met terras dat zichzelf voorziet van energie, warmte én gezuiverd water.

A

lexander Daems, Rolf Wolters, Sanne Pekelder en Jille Koop besloten hun afstudeerscriptie te wijden aan de klimaatverandering in relatie tot bouwen op het water. De vier studenten

wilden het liefst werken aan een project dat zoveel mogelijk gebruikt maakt van de omgeving om energie op te wekken en water te zuiveren. Architectenbureau Waterstudio.nl stelde een drijvend ontwerp ter beschikking dat oorspronkelijk in de buurt van Dubai zou worden gebouwd. De studenten projecteerden dit ontwerp in de wateren van Noord-Nederland en werkten het verder uit op bouwtechnisch niveau. Ook keken zij welke locatie het meest geschikt was en berekenden de hoofddraag- en onderbouwconstructie. Uiteraard werden ook de kosten en baten uitgerekend. Met dit project wonnen zij de Innovatieprijs, die iedere twee jaar wordt uitgereikt aan studenten die effectieve en vernieuwende oplossingen voor het werkveld hebben onderzocht en uitgevoerd.

H2O / 19 - 2007

41


Natuurvriendelijke inrichting van oevers hoever moeten we gaan (voor de KRW)? Eén van de lastige onderwerpen binnen de Kaderrichtlijn Water is of de inrichtingsmaatregelen op basis van vrijwilligheid moeten worden genomen (zie H2O nr. 17 van 7 september jl.). Een ander onderwerp is: hoe ver moet je gaan? Bijvoorbeeld welke oevers van sloten, vaarten en kanalen komen in aanmerking voor natuurvriendelijke inrichting? Het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht pleit ervoor om daarmee zéér terughoudend om te gaan.

D

e KRW geeft criteria voor de te nemen maatregelen om de ecologische toestand van wateren te verbeteren. Het criterium ‘schade aan functies’ moet er, tezamen met de criteria kosteneffectiviteit en disproportionele kosten, voor zorgen dat maatregelen haalbaar en betaalbaar zijn. Het is oppassen geblazen, omdat op de bij de Europese Unie aangemelde maatregelen een uitvoeringsverplichting rust. Niet uitvoeren kan in 2015 leiden tot boetes.

De kosten van het op grote schaal aankopen of betalen voor waardevermindering, inrichting en onderhoud van grote lengtes natuurvriendelijke oevers zijn disproportioneel hoog. Voor hoofdwatergangen die alleen vanaf de kant onderhouden kunnen worden, is het onmogelijk of extreem duur om het water effectief te kunnen schonen (onderwatermaaien). Hetzelfde geldt voor baggeren als dat over een natuurvriendelijke oever heen moet gebeuren.

Theoretisch of realistisch? Veel waterschappen hanteren als (sub)criterium voor ‘schade aan functies’ een percentage van het land van gebruikers (meestal agrariërs), waarvan de functie verandert door te nemen maatregelen of waarvan het gebruik ernstig wordt belemmerd. Dit percentage vormt de basis om te bepalen hoeveel natuurvriendelijke oevers langs sloten, vaarten en kanalen, mogelijk zijn op particulier terrein. Een andere methode is om schade uit te rekenen als maximaal acceptabel percentage terugval in inkomen door het niet of minder goed kunnen gebruiken van landbouwgrond. De landelijke KRW-werkgroep ‘doelstellingen’ zet in Nederland in op natuurvriendelijke inrichting van maar liefst 50 procent van de genoemde oevers. Is dat wenselijk? Hoe kan van tevoren worden ingeschat of dergelijke ingrijpende maatregelen, vooral als dat op privé-eigendom is, gerealiseerd kunnen worden? Sloten, vaarten en kanalen zijn ‘kunstmatige’ wateren die oorspronkelijk bedoeld zijn om voldoende ont- en afwatering, aan- en afvoer van water en waterberging te garanderen. Ook scheepvaart heeft vaak nog een belangrijke rol op vaarten en kanalen. Schade aan cultuurhistorische en landschappelijke waarden wordt in de KRW ook beschouwd als ‘schade aan functies’. Dat geeft de ruimte om vanuit een ander zwaarwegend perspectief de afweging te maken of natuurvriendelijke inrichting van één kant van een groot deel van de sloten en kanalen in onze ‘open’ poldergebieden en droogmakerijen wel gewenst is.

Realistische doelen Het dagelijks bestuur van Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht stelt de andere waterschappen en provincies in Nederland voor om zéér terughoudend om te gaan met het vaststellen van streefpercentages

42

H2O / 19 - 2007

(KRW-doelen 2027) voor natuurvriendelijke inrichting. Van streefpercentages kan in ieder geval worden afgeweken in situaties waar ‘van nature’ veel vegetatie in en langs het water groeit. Dit is het geval in bredere sloten die ruim genoeg zijn om het onderhoud te beperken tot één kant. Daar hoeven geen natuurvriendelijke oevers te worden aangelegd. Minder frequent onderhoud, zeker in combinatie met het niet bemesten van randen en afvoer van maaisel en bagger, leidt al tot ‘natuurlijke’ natuurvriendelijke oevers. De stelling van het dagelijks bestuur is dat in intensief agrarisch gebruikt polderlandschap geen grote lengtes natuurvriendelijke oevers thuishoren. Landbouwsloten hebben vaak grasoevers met weinig vegetatie. Een grote oeverlengte natuurvriendelijke oevers vormt een extra belasting voor agrariërs wat betreft kosten en bereikbaarheid van water en oevers voor onderhoud en legt daarom beslag op een deel van de landbouwproductie. In hoofdwatergangen en kanalen met beschoeiing - vooral met veel scheepvaart - horen ook ‘van nature’ geen natuurvriendelijke oevers thuis. Deze kunnen zelfs een aantasting vormen van cultuurhistorische en landschappelijke waarden, bijvoorbeeld in voormalige trekvaarten.

Het dagelijks bestuur van Amstel, Gooi en Vecht is op basis van deze filosofie tot de volgende uitgangspunten gekomen: • alleen aanleg van natuurvriendelijke oevers in (smalle) kanalen met harde beschoeiing en intensieve beroeps- of recreatievaart langs oevers waar zich kansen en mogelijkheden voordoen: streven vijf procent; • alleen aanleg van natuurvriendelijke oevers in primaire (hoofd)watergangen in polders waar zich mogelijkheden voordoen en onderhoud van het water goed mogelijk blijft: streven tien procent; • alleen natuurvriendelijke oevers in overige watergangen in veenweidegebieden met veeteelt waar zich mogelijkheden voordoen: streven tien procent; • alleen natuurvriendelijke oevers in overige watergangen in polders met een agrarische functie anders dan veeteelt en in kleipolders waar zich mogelijkheden voordoen: streven vijf procent. Voor watergangen die deel uitmaken van ecologische verbindingszones is het streven 50 procent natuur(vriende)lijke oevers (ofwel één kant: voorzover realiseerbaar). Dit zijn géén harde criteria. Per waterlichaam of polder wordt nagegaan wat gewenst, haalbaar en betaalbaar is, mede op basis van het gebruik en de huidige inrichting van de polder en de wateren (breedte, variatie in diepte, aanwezige plantengroei etc.). Randvoorwaarde is dat er voldoende vrijwillige medewerking is van grondeigenaren om hun land ter beschikking te stellen en het bijbehorende natuurvriendelijke onderhoud uit te voeren. We hopen binnen Waternet het maximaal haalbare te kunnen realiseren, zonder dat we verplichtingen aangaan die we niet kunnen nakomen. Nico Broodbakker (senior beleidsadviseur Waternet)


opinie / reactie “Structuur is juist de sleutel tot succes” In H2O nr. 17 van 7 september jl. schreef Wim van Vierssen van Kiwa een column met als titel ‘Heilige huizen’. Daarop reageert directeur Jeroen van der Sommen van NWP.

W

aar Nederland enige jaren geleden over de grenzen vooral werd geassocieerd met melkmeisjes, totaalvoetbal en culturele losbandigheid, wordt ons land de laatste jaren meer en meer gezien als Nederland Waterland. Het Nederlandse bedrijfsleven krijgt steeds meer voet aan de grond om internationaal een rol van betekenis te spelen. Nederlandse leveranciers en ingenieurs leveren nu al substantiële bijdragen aan grootse projecten op het gebied van waterbeheer, drinkwatervoorziening en sanitatie en het ziet er naar uit dat dit nog maar een klein begin is van een omvangrijke exportportefeuille. Nederland heeft wat te bieden op watergebied en we slagen er steeds beter in om dat internationaal over het voetlicht te brengen. Dat was jaren geleden nog wel even anders. Bedrijfsleven, onderzoekers en overheden deden toen ook hun stinkende best om een positie op te bouwen, maar slaagden daarin slechts mondjesmaat. Dat kwam, omdat iedereen dat op zijn eigen houtje deed. De bevordering van onze exportpositie was een individuele sport. We wisten van elkaar niet eens wat we uitspookten, laat staan dat we van elkaars kracht gebruik maakten om er samen beter van te worden. In de jaren ’90 kwam bij alle partijen het besef dat we op deze wijze als BV Nederland geen deuk in een pakje boter zouden

slaan. We concludeerden dat je voor ‘echte’ exportbevordering teamsport moet spelen, met de aanvoerdersband om de arm van de spits, het bedrijfsleven. Onderzoekers en overheid zorgden voor de verdediging en de voorzetten. Departementen vertaalden deze conclusie in samenwerkingsverbanden, zoals ‘Partners voor Water’ en de innovatieprogramma’s Water en Deltatechnologie. Er kwam één dikke stroom subsidiewater voor de hele keten van onderzoek tot export in plaats van vijf druppelende straaltjes. Onze bedrijven gingen met elkaar om tafel om samen op te trekken en ieder voor zich de synergetische voordelen daarvan te gelde te maken. Als laatste bundelen nu ook de onderzoekers zich: na jarenlange discussies komen nu eindelijk samenwerkingsverbanden als Deltares en de TTI Watertechnologie van de grond. We hebben het eindelijk ook voor elkaar gekregen dat bovengenoemde samenwerkingsverbanden ook met elkaar in communicatie raakten. Bedrijven, overheden en onderzoekers zitten tegenwoordig geregeld allemaal samen aan tafel om gelden, onderzoeksbehoeften en marktkansen met elkaar in evenwicht te brengen en de krachten te bundelen in het verkoopapparaat over de grenzen. De successen daarvan zijn duidelijk zichtbaar in New Orleans, in de Verenigde Arabische Emiraten en in Indonesië.

waterhuis aan het bouwen met voegen tussen de stenen. En die voegen, dat zijn de structuren die we hebben gemaakt om alle partijen met elkaar in verbinding te brengen. Nu roept Wim van Vierssen ons in zijn watercolumn ‘Heilige huizen’ opeens op om met suggesties te komen om deze structuren te voorkomen, zodat onderzoeksinstituten “snelle en efficiënte wegen vinden om onszelf en elkaar te beoordelen op de kwaliteit en de impact van de resultaten”. Mijn suggestie is om deze beoordeling niet als onderzoeksinstituten zelf te doen, maar dit vooral over te laten aan de klanten die wereldwijd onze innovatieve producten en diensten willen afnemen en het bedrijfsleven dat deze producten en diensten vormgeeft. Onderzoek is daarbij geen doel, maar een middel en alleen in onderling overleg kunnen we met elkaar vaststellen hoe we dit voor onze innovatie uitermate belangrijke en onmisbare middel zo optimaal mogelijk kunnen inzetten. Structuren zijn daarin geen zonde Wim, maar juist de sleutel tot het succes van Nederland Waterland. Mijn suggestie is dan ook om deze te verbeteren en te intensiveren, want alleen dan bevorderen we onze exportpositie, realiseren we millenniumdoelen en stellen we tevens onze eigen toekomst veilig. Jeroen van der Sommen (NWP)

Waar we vroeger losse steentjes op elkaar stapelden, zijn we nu dus een Nederlands

advertentie

H2O / 19 - 2007

43


recensie Standaardwerk in een nieuw Frans jasje De zevende editie van het ‘Water treatment handbook’ van Dégremont is onlangs verschenen in twee lijvige delen. De nieuwste editie telt 1928 bladzijden en is in vergelijking met de vorige edite met name qua opmaak geheel herzien. Deel 1 met bijna 800 pagina’s vormt een algemeen deel met achtergronden en theorie. Deel 2 met meer dan 900 pagina’s gaat in op specifieke technieken die gebruikt worden bij de behandeling van afvalwater en de bereiding van drinkwater. De recensie van deze boekwerken volgt deze indeling, zodat deze eerste bijdrage ingaat op deel 1. In de uitgave van 2 november wordt deel 2 besproken.

H

et eerste dat opvalt, is dat de auteurs veel energie gestoken hebben in het leesbaar maken van het boek. Er zijn veel plaatjes, tabellen en grafieken opgenomen. Vaak levert dit meerwaarde op. Veel figuren zijn echter niet goed leesbaar of slecht vormgegeven. Inhoudelijk zijn ten opzichte van de vorige editie weinig grote wijzigingen doorgevoerd. Het eerste deel is opgebouwd uit acht hoofdstukken rondom algemene waterchemie en de fundamentele processen die ten grondslag liggen aan de zuiveringsprocessen, beginnend met een inleiding over de fysische en chemische eigenschappen van water en de elementen die in natuurlijke waters in oplossing aangetroffen worden. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de verschillende soorten water (grondwater, oppervlaktewater, maar ook industrieel afvalwater) en de verontreinigingen die daarin aangetroffen kunnen worden. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van de fysisch chemische processen die toegepast worden voor de behandeling van (afval)water. Een ideaal hoofdstuk om na te lezen ‘hoe het ook alweer zat’ met heel vaak net dat ene tabelletje of die formule waar je naar op zoek was. In het

volgende hoofdstuk worden op analoge wijze de biologische behandeltechnieken besproken. Wat duidelijk wordt bij deze hoofdstukken, is dat er een wereld aan praktijkervaring achter zit, waardoor alle informatie strak en ‘to the point’ gepresenteerd wordt. Het lijkt erop dat de grote hoeveelheid eigen ervaring de auteurs wat overmoedig maakt, want verwijzingen naar andere bronnen zijn nauwelijks in het boek te vinden. Hier en daar worden wel andere auteurs genoemd, maar een echte referentie ontbreekt. Hierdoor bekruipt je als lezer het gevoel dat een eenzijdige blik op waterzuiveren wordt gegeven, namelijk een Franse blik. Hoofdstuk 5 beschrijft alle mogelijke analyses van stoffen in water, inclusief testen om de behandelbaarheid van water te beoordelen. Ook in dit hoofdstuk is een aantal zeer uitgebreide en nuttige tabellen opgenomen. Hoofdstuk 6 is vervolgens een beetje een op zichzelf staand hoofdstuk met een beschrijving van organismen in water. Het is ons niet helemaal duidelijk voor wie dit hoofdstuk precies bedoeld is; het bevat weliswaar interessante informatie, maar de directe toepasbaarheid ontgaat ons enigszins. Hoofdstuk 7 gaat zeer uitgebreid

Een groep jonge, gepromoveerde watertechnologen geeft in dit vaktijdschrift een kritisch oordeel over internationale vakliteratuur. De recensenten zijn Jelle Roorda, Arjen van Nieuwenhuijzen, Bas Meijer, Adriaan Mels, Herman Evenblij, Jeroen Langeveld, Jasper Verberk en Merle de Kreuk.

in op corrosie in metaal en beton. Het eerste deel sluit af met het hoofdstuk ‘Formulary’ waarin alle mogelijke formules en tabellen opgenomen zijn. Dit varieert van de uitleg van de stelling van Pythagoras, berekening van annuïteiten, wrijvingscoëfficiënten en weerstandsverliezen, tot grafische symbolen die gebruikt worden in P&ID’s. Veel van de tabellen in dit hoofdstuk zijn uitermate praktisch en bevatten direct bruikbare informatie, zoals de oplosbaarheid van gassen in water onder verschillende omstandigheden. Verder presenteren de auteurs een kort overzicht van de meest relevante hydraulicatheorie.

Tussenoordeel Dit eerste deel van het ‘Water Treatment Handbook’ bevat een immense hoeveelheid informatie, die heel praktisch bruikbaar is. Het vormt een echt naslagwerk dat er frequent even bij gepakt zal worden om een eerste aanzet te geven of juist nog als de tweede controle. Een zeer nuttig boek om op je bureau te hebben staan. Eén belangrijk nadeel is het vrijwel volledig ontbreken van ordentelijke referenties. Hierdoor is het voor een ontwerper goed bruikbaar, maar voor de wetenschappelijk georiënteerde lezer blijft het daardoor onbevredigend en wekt het de schijn van eenzijdigheid. In de uitgave van 2 november wordt zoals gezegd ingegaan op deel 2, waarin de verschillende zuiveringsprocessen aan de orde komen. Jasper Verberk (TU Delft) Herman Evenblij (Witteveen+Bos) ‘Water Treatment Handbook - 7th edition’ wordt uitgegeven door Lavoisier (ISBN: 1845850050). Het tweedelige boek kost 390 euro. Voor meer informatie: www.wth.lavoisier.net.

44

H2O / 19 - 2007


verenigingsnieuws Verslag workshop over klimaatverandering ‘Klimaatverandering: meer dan zeespiegelstijging alleen!’ luidde de titel van de bijeenkomst op 5 september in Nieuwegein van de KVWN-commissie Watervoorziening. Wat is het effect van klimaatverandering op de watervoorziening in Nederland?

CSW-bijeenkomst week opgeschoven Niet op donderdag 11 oktober, maar een week later, dus op 18 oktober vindt vanaf 13.30 uur bij Royal Haskoning in Nijmegen de CSW-bijeenkomst plaats met als titel ‘Water in de stad en stedelijke vernieuwing’. Omdat er op de oorspronkelijke datum al enkele andere watersymposia gepland staan, is besloten om de bijeenkomst van de contactgroep een week later te houden. Deelname is zoals altijd gratis, maar u wordt wel verzocht zich vooraf aan te melden (via csw@arcadis.nl.).

Openingscongres Technologisch TopInstituut Watertechnologie Op 16 en 17 oktober vindt in de Harmonie in Leeuwarden het openingscongres van het Technologisch TopInstituut voor Watertechnologie (TTIW) plaats. Wetsus zal dan versmelten met het TTIW. Het thema van het congres is: Water Werkt! De NVA en KVWN hebben geholpen bij het samenstellen van het programma voor dit congres.

Blauwalgen, opwarming van drinkwater in het leidingnet (tot boven 25°C), stijging van de vraag naar water en een ‘gevecht’ om grondwater. Dat zijn de dreigingen die de drinkwatersector op zich af ziet komen bij een veranderend klimaat. Oplossingen hiervoor moeten gezocht worden in een actievere betrokkenheid bij de ruimtelijke inrichting van Nederland en het aanspreken van de waterbeheerder op zijn verantwoordelijkheid. ‘We moeten het niet alleen zoeken in technische oplossingen’ was het advies van de ruim 70 aanwezige KVWN’ers. De bijeenkomst ging van start met een introductie door Albert Klein Tank (KNMI). Hij leidde de aanwezigen door de klimaatscenario’s. De huidige klimaatverandering houdt niet alleen een stijging van de temperatuur in, maar ook een verandering in luchtstromen. Daardoor zal het in Nederland waarschijnlijk gemiddeld droger worden, maar de buien die vallen zullen wel zwaarder zijn. De temperatuur zal stijgen evenals de zeespiegel. Wim van Vierssen (kwartiermaker ‘Kennis voor klimaat’, Kiwa Water Research) plaatste klimaatverandering in een breed perspectief. Klimaatverandering heeft ook een sociaal aspect, vindt hij. Het aanpassingsvermogen van de drinkwatervoorziening is klein, terwijl de impact van klimaatverandering groot is; hoe gaan we daar als sector mee om? Onlangs heeft het kabinet het programma Kennis voor klimaat een subsidie van 50 miljoen euro toegekend. Doel van dit

programma is om de schade door klimaatverandering beperkt te houden. De sector zou meer aansluiting moeten zoeken bij dit programma, onder andere door actief te participeren. Hij wees er op dat het niet om kennis alleen gaat; acceptatie en vermogen om te veranderen spelen ook een cruciale rol. Quizmaster Marc Balemans (KVWNprogrammacommissie watervoorziening) verkende het kennisniveau ten aanzien van klimaatverandering bij de aanwezigen. Al na acht pittige vragen bleek Judith Klosterman (Wageningen Universiteit, Alterra) over de meest actuele kennis te beschikken. Zelf weet ze haar goede kennisniveau aan de betrokkenheid bij zowel klimaatverandering als de drinkwatervoorziening. Gertjan Zwolsman (trekker van het BTO-programma klimaatverandering, Kiwa Water Research) hield de aanwezigen een spiegel voor: Wat weten we nu echt van klimaatverandering? Aan de hand van twee voorbeelden (Roosteren en Onnen) liet hij zien wat de gevolgen van overstroming zijn; de foto van een pompstation dat onder water staat, sprak boekdelen. De drinkwatersector krijgt niet alleen te maken met wateroverlast, maar ook met droogte. Dit heeft gevolgen voor de beschikbaarheid van de grondstof én voor de waterkwaliteit. De warme zomers (van 2002 tot en met 2006) lieten verhogingen zien van het chloridegehalte en de temperatuur van het water. Ook de toename van blauwalgen kan tot problemen leiden. De WHO heeft de cyanobacterie Cylindrospermopsis al als gevaarlijke stof bestempeld. Microbiologisch kunnen problemen optreden, omdat ook het drinkwater in de transport- en distributieleidingen warmer wordt en de grens van 25°C kan naderen. De risico’s van klimaatverandering voor de drinkwatersector zijn legio. In het bedrijfstakonderzoek van de drinkwaterbedrijven besteed Kiwa Water Research daar ruimschoots aandacht aan. Zwolsman

De deelnemers aan de klimaatbijeenkomst.

Logo Waternetwerk In het bestuur van de Waterfederatie is het logo van de nieuwe organisatie Waternetwerk vastgesteld. Het koos uit vier voorstellen van een ontwerpbureau. De presentatie van het beeldmerk vindt plaats tijdens de NVA/KVWN-najaarsvergadering op 30 november in Amsterdam.

Waterboek 2008 Alle leden hebben in augustus een fomulier ontvangen met de persoonsgegevens zoals deze voorkomen in de ledenadministratie van NVA en KVWN. Deze gegevens komen ook in het Waterboek 2008 te staan. Tot 5 november bestaat nog de mogelijkheid om wijzigingen door te geven.

H2O / 19 - 2007

45


verenigingsnieuws WATERCOLUMN

Om 11 uur in Californië

V

ierhonderd jaar geleden trokken de Pelgrim Fathers Amerika binnen. Van oost tot west troffen zij een continent aan met welhaast onbegrensde mogelijkheden. Bergen, meren, prairies en rivieren in méér dan honderdvoud. En ook nu nog overheerst de massale natuur in Noord-Amerika dat veel dunner bevolkt is dan het oude Europa. Alleen al de nationale parken zijn er groter dan menig Europees land. In zijn eentje bevat een meer als Lake Tahoe voldoende water om de hele Verenigde Staten vijf jaren lang van het zo onmisbare vocht te voorzien. Sinds kort echter begint het grenzeloze karakter aan de andere kant van de oceaan te kraken, van oost tot west. Drinkwater leveren zonder zuivering is er tegenwoordig niet meer bij. En er moet fors geïnvesteerd worden in nieuwe infrastructuur. Zo wordt in New York op meer dan honderd meter diepte een drinkwatertunnel aangelegd van bijna twintig meter doorsnee! En de Verenigde Staten kennen ook droogte en waterschaarste aan de westkust: in Californië waar de Colorado en American River zienderogen in omvang slinken. Wijnboeren uit Napa Valley vrezen het versterkte broeikaseffect intussen al net zo hard als de beruchte bosbranden. Door rechters werden deze zomer voor het eerst reducties opgelegd van het ‘aftappen’ van rivieren en meren. En gouverneur Schwarzenegger lanceerde onlangs een miljarden dollars kostend dammenplan om sneeuwwater hoog in de Sierras beter vast te houden. Klimaatverandering in Noord-Amerika. Van niks op weg naar hype. Na Al Gore vervult nu ook Leonardo di Caprio een hoofdrol in een semidocumentaire ‘11th Hour’ die begin september in Stanford zijn wereldpremière beleefde. ‘Wie durft nu nog in zijn 4 wheel drive te stappen ?’, zo kopte de Stanford Chronicle in. The Cardinals go green. Apart, dat Californië: zon, optimisme, technologiegeloof: 11th Hour. In Europa is het dan al uren later.... Theo Schmitz (Vewin)

46

H2O / 19 - 2007

sloot zijn betoog af met een oproep aan de bedrijven om zich actief te bemoeien met de landelijke en regionale initiatieven die genomen worden ten behoeve van de adaptatie van klimaatverandering. In 2005 heeft Brabant Water verkend welke effecten klimaatverandering zou kunnen hebben. Sef Philips gaf aan dat de watervraag toeneemt, evenals de grondwaterdynamiek. In uitzonderlijke situaties kan dit tot significante problemen leiden. Brabant Water heeft daarop een strategie ingezet die een intern en een extern spoor bevat. Het interne spoor is gericht op regionaal flexibel beheer met mogelijk een gedifferentieerd watertarief en een flexibele inzet van bronnen en koppeling van regio’s. Daarin passen ook nieuwe technieken als berging van drinkwater in de ondergrond en brakwaterwinning. Beide technieken worden De Nederlandse klimaatscenario’s (bron: KNMI).

bij Brabant Water nu uitgewerkt. Wat het externe spoor betreft, denkt het drinkwaterbedrijf aan de aanleg van bekkens, onder andere voor de toenemende watervraag vanuit de landbouw. Uit de discussie bleek dat deze gecombineerde aanpak de aanwezigen aansprak. De ‘klimaatvoetafdruk’ werd toegelicht door Jan Peter van de Hoek (Waternet). Ze geeft inzicht in de bijdrage die (in dit geval) de waterketen levert aan klimaatverandering en biedt op die manier inzicht in de mogelijkheden om de uitstoot van broeikasgassen te reduceren (mitigatie). De bijdrage van de waterketen in de hoofdstad aan de totale kooldioxideuitstoot bedraagt twee procent. Mogelijkheden om te komen tot klimaatneutraal ondernemen zijn het gebruik van groene stroom en het terugdringen van materiaal- en chemicaliëngebruik.


verenigingsnieuws De bijdrage van de drinkwatervoorziening is dus nog kleiner dan twee procent. Dagvoorzitter Ria Doedel (WML) prikkelde de zaal door te vragen of je wel inspanning moet plegen om je bijdrage te reduceren? Hierop antwoordde de zaal volmondig ‘ja, want alle kleine beetjes helpen’. Ria Doedel wees op de attitudeverandering die de watersector moet doormaken om bij te dragen aan mitigatie, want twee procent is zeker significant in de Nederlandse situatie. Veel aanwezigen vonden dat de watersector op landelijk niveau te weinig laat zien op het gebied van klimaatverandering. Zij riepen Vewin op om namens de sector aan te sluiten bij het ‘Adaptatieprogramma Ruimte voor Klimaat.’ Natuurlijk moeten technische oplossingen verkend worden, maar deze bieden niet dé oplossing. Samen met actoren de klimaatverandering in je regio oppakken, leidt tot betere en integrale oplossingen, waarbij technische innovaties een rol kunnen spelen, aldus de meerderheid van de 70 geïnteresseerden. Gaat de trots van de sector verloren door klimaatverandering? Moet er gechloreerd worden bij hogere temperaturen in het leidingnet? Voor de aanwezigen was onduidelijk waarop de grens van 25°C voor drinkwater gestoeld is: op de smaak van het water of op de bacteriologische betrouwbaarheid? Dit leverde aan het einde van de middag dan toch een onderzoeksvraag op. Maar bovenal werden de aanwezigen met die ene opdracht op pad gestuurd: maak van klimaatverandering een mogelijkheid om iets te ondernemen. Marc Balemans (Kiwa Water Research) Leo de Waal (Brabant Water) Rob Visser (DZH)

Cursussen van Stichting Wateropleidingen Tot het einde van het jaar geeft Stichting Wateropleidingen weer een aantal cursussen die interessant zijn voor verschillende sectoren van de watersector. Bestemmen van de baggerspecie

Bij het baggeren van kleinschalige baggerwerken in stedelijk en landelijk gebied komen vele miljoenen kubieke meters baggerspecie vrij. Voor de specie zijn uiteenlopende bestemmingen mogelijk: verspreiden, opslag in een depot, toepassen en/of hergebruik of storten. Aan het begin van een nieuw baggerproject moet de opdrachtgever van een baggerwerk al nadenken waar hij of zij de bagger naartoe wil brengen. De keuze hiervan bepaalt voor een groot deel het verdere verloop van de baggerwerkzaamheden. Een eindbestemming voor de baggerspecie, in welke

vorm dan ook, is noodzakelijk om te kunnen blijven baggeren.

woningtoezicht, stedenbouwkundigen of projectontwikkelaars zijn.

De cursus behandelt de verschillende bestemmingen van de baggerspecie en het keuzeproces om voor een bepaalde afhandelingroute te kiezen. Na het volgen van deze cursus kan de deelnemer een afgewogen keuze maken voor de bestemming van de baggerspecie. De cursus is bedoeld voor beleids- en technisch medewerkers van waterschappen, provincies en gemeenten, aannemers, grondbanken, adviesbureaus op het gebied van baggeren, beheer baggerdepots en afzet baggerspecie. Belangstellenden kunnen op 7 en 14 november in Utrecht terecht. De deelnamekosten bedragen 920 euro.

De cursus wordt op 8 en 15 november in Utrecht gegeven en op 10 en 17 april 2008 herhaald. De deelnamekosten bedragen 875 euro.

Monsternemer waterbedrijf

De kwaliteit van een wateranalyse is in belangrijke mate afhankelijk van de kwaliteit en representativiteit van het genomen watermonster. Het is daarom noodzakelijk dat de monsternemer de regels kent voor het op een juiste wijze nemen van verschillende typen watermonsters. Basiskennis van chemie, biologie en bacteriologie zijn hierbij noodzakelijk om besmettingsmogelijkheden te onderkennen en besmettingen te voorkomen. In deze opleiding komen zowel de theoretische achtergronden als de praktische vaardigheden aan bod voor het nemen van verschillende typen watermonsters. Daarnaast leert de cursist op een juiste manier met de klant te communiceren. Dit is van belang omdat hij of zij als representant van het waterbedrijf bij de klant over de vloer komt en daar soms lastige vragen krijgt. De cursus is dan ook bedoeld voor monsternemers van waterbedrijven en laboratoria die verantwoordelijk zijn voor het nemen van grond- en oppervlaktewatermonsters ten behoeve van drinkwaterproductie, drinkwater- en zwembadwatermonsters. Deze cursus wordt op 7, 14, 21 en 28 november en 5 en 19 december in Nieuwegein en Utrecht gegeven. Deelname kost 1.850 euro. Grondwateroverlast in de stad

Grondwateroverlast komt steeds vaker voor in het stedelijke gebied. Water in kruipruimten, vocht en schimmels in kelders, funderingsschade en drassige tuinen zijn enkele voorbeelden waar bewoners, bedrijven en gemeenten mee te maken hebben. Wie aansprakelijk is voor de schade of verantwoordelijk voor de oplossing van het probleem, is vaak moeilijk te zeggen. De oorzaak van het probleem is niet eenduidig aan te wijzen en de rolverdeling is complex. De Wet gemeentelijke watertaken legt met name een aanvullende rol bij de gemeente. Deze cursus helpt met de vraag: ‘Hoe pak ik grondwateroverlast stapsgewijs aan?’ Na het volgen van deze cursus kan de deelnemer direct aan de slag met een plan van aanpak. De cursus houdt rekening met problemen uit zowel hoog als laag Nederland. Deelnemers kunnen gemeenteambtenaren, beleidsmedewerkers waterbeheer, medewerkers van woningbouwverenigingen, bouw- en

Handhaving van de keur

Strengere wetgeving heeft ertoe geleid dat de milieuhandhaving bij alle waterschappen is geprofessionaliseerd. Daarnaast is bij veel waterschappen, bijvoorbeeld als gevolg van fusies, onlangs de organisatie van vergunningverlening en handhaving veranderd. Meer en meer wordt van de handhaver van de keur verwacht dat hij de wet- en regelgeving kent en de handhavingprocedures niet alleen kan toepassen, maar ook daadwerkelijk uitvoert. In deze cursus komt het vooral aan op de basiskennis die een handhaver moet hebben om goed te kunnen handhaven, zoals de relevante wet- en regelgeving, de bevoegdheden van een handhaver, de procedures die hij moet volgen en de instrumenten die hij daarbij in kan zetten. Ook komt de handhaving in de praktijk aan de orde. De cursus is vooral bedoeld voor beginnende handhavers van de keur. Zij kunnen op 21 en 28 november in Utrecht terecht. De cursuskosten bedragen 920 euro. Schoner effluent

Deze cursus is gericht op het actualiseren van de parate kennis met betrekking tot nieuwe(re) ontwikkelingen in het zuiveren van afvalwater. Aan bod komen technieken die al in beperkte mate op praktijkschaal worden toegepast. Na afloop van deze cursus heeft de deelnemer zicht op de relatie tussen de nieuwe ontwikkelingen en zijn of haar eigen werk. De cursus draagt bij aan een betere processturing op moderne rwzi’s en awzi’s. De cursus is bedoeld voor klaarmeesters, operators, medewerkers huishoudelijke en industriële afvalwaterzuivering. De cursus wordt op 1 en 14 november gegeven in Leiden (dag 1) en Utrecht (dag 2). De kosten voor deelname bedragen 875 euro. Voor meer informatie: Gwendy Dirks (030) 606 94 06 of Betty Notenboom (030) 606 94 09 of via internet: www.wateropleidingen.nl.

Kopijsluiting

A

ls u een bijdrage wilt leveren aan H2O, dan moet deze minimaal twee weken voor eventuele plaatsing op de redactie binnen zijn. De kopijsluiting voor een volgend nummer is dus altijd op de dag dat H2O uitkomt.

H2O / 19 - 2007

47


NU BESSC CHIKBA BA AA AR R::

ÂŽ

beschermt uw

WATERBRON POMPTECHNIEK

046 - 452 66 62

055 - 533 54 66

VOOR MIKOLITÂŽ AFDICHTPELLETS

info@terratech.nl

info@vrm.nl

BOODE 0180 - 63 27 44 info@boode.com

Nooit meer problemen met de voordruk in uw waterdistributienet. De Watts EU 116 voordrukhandhaver is een eigenmedium gestuurd drukregeltoestel voor water dat een minimale voordruk handhaaft op de ingestelde waarde. Zo voorkomt u bijvoorbeeld dat er onderdruk onstaat in een retourleiding. Ook bij onverwacht grote waterafname blijft de voordruk goed op peil. De Watts EU 116 is eenvoudig te bedienen en heeft weinig onderhoud nodig. De Watts eigenmedium gestuurde regeltoestellen zijn in ruim 400 verschillende uitvoeringsvormen leverbaar.

Watts Industries Netherlands B.V. Kollergang 14, 6961 LZ Eerbeek, Postbus 98, 6960 AB Eerbeek, Nederland Tel. +31 (0)313 67 37 00 Fax. +31 (0)313 65 20 73 E-mail info@wattsindustries.nl Internet www.wattsindustries.com

Watts Industries Netherlands B.V. is onderdeel van Watts Industries Europe B.V.


platform *thema

Ruth Heerdink, TNO Bouw en Ondergrond Hans-Peter Broers, TNO Bouw en Ondergrond Bas van der Grift, TNO Bouw en Ondergrond Adrie Geerts, Provincie Noord-Brabant

Nog zeker 30 jaar toename van zware metalen in het oppervlaktewater Van oudsher worden bodem en grond- en oppervlaktewater door verschillende specialisten bestudeerd en door verschillende overheden gecoĂśrdineerd. Tegenwoordig vraagt de Kaderrichtlijn Water om een integrale aanpak van het gehele hydrologische systeem in stroomgebieden. Deze aanpak vereist ook kennis van het hydrologische systeem als geheel. In deze studie is onderzoek verricht naar de bijdrage van het grondwater aan de kwaliteit van het oppervlaktewater (ook in de komende decennia). Daarnaast is gekeken naar het effect van een aantal kansrijke maatregelen op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Hiervoor is een regionaal geĂŻntegreerd model voor het bodem- en grondwatersysteem ontwikkeld. Met dit model kan de belasting van het oppervlaktewater berekend worden. Als pilotgebied dient het stroomgebied van de Dommel. Uit het onderzoek blijkt dat de belasting van het oppervlaktewater met zware metalen in de toekomst zal toenemen. Geen van de doorgerekende maatregelen kan hieraan wezenlijk iets veranderen. Wel zullen de concentraties nitraat en sulfaat in het oppervlaktewater afnemen als de bemesting wordt gereduceerd.

I

n het kader van het zesde kaderprogramma van de Europese Unie speelt TNO een rol in het project Aquaterra. Aquaterra streeft naar een beter begrip van het functioneren van het rivier-sedimentbodem-grondwatersysteem. Het huidige Afb. 1: Stroming van het grondwater door de ondergrond.

onderzoek maakt deel uit van dit project. Een belangrijke doelstelling van het onderzoek is het vaststellen van de relaties tussen gronden oppervlaktewaterkwaliteit in het stroomgebied van de Dommel en het verkrijgen van generiek inzicht in de effectiviteit van

maatregelen op de oppervlaktewaterkwaliteit. De provincie Noord-Brabant en de waterschappen de Dommel, Aa en Maas en Brabantse Delta participeren in dit onderzoek.

Vervuilende stoffen van bodem naar oppervlaktewater In de benadering van bron-pad-object is het grondwater de verbinding tussen de verontreinigde bodem en het oppervlaktewater. Stoffen zoals nitraat en zware metalen zullen immers uit de bodem uitspoelen naar het bovenste grondwater en vervolgens door middel van drainbuizen of met stroombanen door de iets diepere ondergrond in het oppervlaktewater terechtkomen. De reistijd van een stof door de ondergrond zal variĂŤren (zie afbeelding 1). Een stof die in een infiltratiegebied in de bodem komt, zal een lange weg afleggen door het grondwatersysteem naar sloten en beken. Deze reis door het grondwatersysteem kan vele tientallen jaren duren. Een stof die in een kwelgebied in de bodem terechtkomt, zal een korte weg afleggen door het grondwatersysteem en kan binnen een jaar of enkele jaren het oppervlaktewater bereiken.

H2O / 19 - 2007

49


Plakker of niet? Vervuilende stoffen gedragen zich niet hetzelfde. Sommige stoffen plakken (adsorberen) aan bodemdeeltjes; andere stoffen doen dit niet. Zware metalen zoals cadmium, zink en koper adsorberen aan bodemdeeltjes en verplaatsen zich daarom traag. Nitraat en sulfaat doen dit niet en bewegen daarom gewoon met het grondwater mee. Nitraat kan wel worden afgebroken als zich in de bodem organisch materiaal of pyriet bevindt. Metalen die in de jaren ‘70 met mest in de bodem terechtkwamen, zitten vaak nu nog in de bovenste meter van de bodem. Nitraat en sulfaat uit de jaren ‘70 hebben zich al tot een diepte van ruim 30 meter verplaatst.

Stroomgebied de Dommel zwaar vervuild De rivier de Dommel begint in België ten zuiden van de plaats Peer in de moerassen en vennen van de Donderslagse Heide. Bij Borkel en Schaft komt de Dommel Nederland binnen. De Dommel stroomt door de zandgronden van de streken Kempen en Meierij. In het stroomgebied komt veel landbouw voor. Omdat de grond langs de rivier weinig voedingstoffen bevat (‘arme’ zandgrond) wordt er veel bemest. Op de grens van Nederland en België staan zinkfabrieken. Tot het midden van de jaren ‘70 zijn via de schoorstenen van deze fabrieken grote hoeveelheden zink en cadmium in de atmosfeer en in de omgeving op de bodem terechtgekomen. Het gebied is daardoor zwaar vervuild geraakt.

De vervuilde bodem De belasting van de bodem bestaat in het stroomgebied van de Dommel vooral uit atmosferische depositie, mest en uitspoeling van zware metalen uit zinkassenwegen. Atmosferische depositie is iets wat overal en altijd plaatsvindt. Zware metalen, stikstof en zwavel zitten in bepaalde concentraties in de lucht en slaan vanuit de lucht neer op het aardoppervlak. De atmosferische depositie van stikstof en zwavel is tussen begin jaren ‘50 en medio jaren ‘80 toegenomen door industrialisatie, het gebruik van de auto en als gevolg van bemesting. Dankzij wetgeving neemt de atmosferische depositie van deze stoffen sinds enkele decennia weer af. Vervuilende stoffen kunnen ook direct via de mest in de bodem terechtkomen. Ook voor meststoffen geldt dat de belasting van de bodem met deze stoffen tussen 1950 en

1985 is toegenomen en daarna als gevolg van wetgeving weer is afgenomen. In het stroomgebied van de Dommel zijn zinkassen (afvalstoffen van de zinkfabrieken) verwerkt in wegen. Het zink en cadmium uit deze wegen komen langzaam vrij en verdwijnen in de bodem en het grondwater.

Modelbenadering Een stof die op het maaiveld terechtkomt, zal een langere of kortere weg door de bodem volgen vóór het de grondwaterspiegel bereikt. Afhankelijk van de chemische eigenschappen van een stof kan deze zich snel of langzaam door de bodem bewegen. Hoe stevig een adsorberende stof aan bodemdeeltjes ‘plakt’, is afhankelijk van eigenschappen van de bodem, zoals de zuurgraad, het organisch stofgehalte en het kleigehalte. In het stroomgebied van de Dommel komen veel verschillende bodemsoorten voor. Hoe zuurder de bodem, des te minder stevig een stof aan de bodem adsorbeert en des te sneller de stof kan bewegen. In de berekeningen is met de zuurgraad, het organisch stofgehalte en kleigehalte rekening gehouden.

factoren als de zuurgraad, het organisch stofgehalte en het kleigehalte. Na een lange of korte weg door de ondergrond bereikt een stof ergens een waterloop (sloot, greppel, drainagebuis, beek). Het water hierin is eigenlijk een mengvorm van water dat al lang onderweg is en water dat nog maar kort onderweg is, of anders gezegd: van water dat van verderweg komt of water dat van dichtbij de waterloop komt. Deze processen zijn gesimuleerd in een stoftransportmodel. Het model is uitgebreid getest. De resultaten zijn vergeleken met meetgegevens2). Het stroomgebied van de Dommel is in deze studie opgedeeld in zes substroomgebieden: Run, Keersop-Beekloop, Dommel, Tongelreep, Kleine Aa en Strabeekse Aa. Hierna worden de resultaten voor het substroomgebied van de Run gepresenteerd. Telkens worden de effecten van bepaalde maatregelen besproken in vergelijking met het basisscenario (het scenario waarin de bemesting en de hydrologische situatie gelijk blijven aan hoe het nu is).

Meer zink, cadmium en koper Afbeelding 2 laat de concentratie cadmium zien in het bovenste grondwater (net onder de grondwaterspiegel) in 1950, 2000 en 2050. Door de ruimtelijke variatie van bodemeigenschappen varieert de snelheid waarmee stoffen de grondwaterspiegel bereiken en dus de concentratie in het bovenste grondwater. In 2000 is de uitspoeling het grootst in de relatief kwetsbare, zure zandbodems onder bosgebieden. In 2050 neemt de uitspoeling daar al weer af, maar vindt juist de vertraagde uitspoeling uit de minder kwetsbare landbouwgebieden plaats. Voor niet-adsorberende stoffen zoals nitraat zijn ook de zuurgraad, het organisch stofgehalte, het kleigehalte en de vochtigheid van de bodem belangrijk. Nitraat wordt namelijk afgebroken onder natte omstandigheden met een hoog organisch stofgehalte. Nadat een stof via de bodem de grondwaterspiegel heeft bereikt, speelt de grondwaterstroming een belangrijke rol. Deze bepaalt in welke richting en met welke snelheid een stof zich door het grondwatersysteem kan bewegen. Net als in de bodem wordt onder de grondwaterspiegel de snelheid van cadmium, koper en zink en de afbraak van nitraat (mede)bepaald door

In afbeelding 3 geeft de zwarte lijn de belasting van het oppervlaktewater aan in het basisscenario. De concentraties cadmium, zink en koper zullen nog zeker met een factor twee stijgen. Deze metalen bewegen traag door het bodem-grondwatersysteem; grote hoeveelheden zware metalen hebben zich de afgelopen decennia opgehoopt in de bodem. De hoeveelheden die momenteel het oppervlaktewater belasten, zijn maar een fractie van de in de bodem aanwezige zware metalen. De in de bodem aanwezig zware metalen zullen in de loop van de jaren uitspoelen naar het grondwater en daarmee op den duur het oppervlaktewater meer en meer belasten. Van de zware metalen beweegt koper het traagst en daarom zal de belasting van het oppervlaktewater met deze stof het langst blijven stijgen.

Reduceren bemesting heeft wisselende effecten Het effect van een reductie van de bemesting (tot nul) vanaf 2005 is voor nitraat erg groot (zie afbeelding 3). Nitraat reageert vrijwel direct: de belasting van het oppervlaktewater gaat binnen enkele jaren richting nul. Omdat nitraat kan worden afgebroken in de bodem en het grondwater, zit in water dat

Afb. 2: Concentraties cadmium in het bovenste grondwater in het stroomgebied van de Dommel in 1959 (links), 2000 (midden) en 2050 (rechts). In 1950 is de concentratie in het hele stroomgebied relatief laag (blauw). In 2000 is de concentratie ruimtelijk gevarieerd: onder de bosgebieden worden hoge concentraties berekend (rood) en onder landbouwgebieden nog lage concentraties (blauw). In 2050 voorspellen we in grote delen van het landbouwgebied middelhoge concentraties (groen en oranje) in het bovenste grondwater.

50

H2O / 19 - 2007


platform *thema

Afb. 3: De belasting van het oppervlaktewater met sulfaat, nitraat, koper en zink in de periode 1950-2050 in het substroomgebied van de Run als gevolg van het reduceren van de bemesting (blauw) en ‘niet ingrijpen’ (zwart). De rode lijn geeft de MTR-waarde aan.

lang onderweg is naar een waterloop, geen nitraat. Als er geen nitraat meer in de bodem terechtkomt omdat de bemesting stopt, zal nitraat na verloop van tijd uit het grondwatersysteem verdwijnen. De belasting van het oppervlaktewater is dan nul. De belasting van het oppervlaktewater met sulfaat neemt ook erg duidelijk af; echter niet zo abrupt als voor nitraat. Omdat sulfaat niet wordt afgebroken in bodem en grondwater, verdwijnt sulfaat niet uit het water dat lang onderweg is naar een waterloop. Het water dat een lange weg aflegt door het grondwatersysteem, geeft nog tot lange tijd na het moment dat er geen sulfaat meer uit mest in de bodem komt, sulfaat aan het oppervlaktewater af. Voor koper is een licht effect van deze mestreductiemaatregel zichtbaar. Van al het koper in de bodem is een groot deel afkomstig uit mest. Veranderingen in bemesting zullen daarom effect hebben op de koperverontreiniging van de bodem en daarmee op de uitspoeling naar het gronden oppervlaktewater. Voor cadmium en zink is een vergelijkbaar effect te zien. In gebieden waar echter veel cadmium en zink uit de zinkfabrieken in de bodem terechtkwam, is het effect van de mestreductiemaatregel vrijwel nihil. In deze gebieden bevat de bodem zoveel cadmium en zink, dat een vermindering van de aanvoer van cadmium en zink vanuit mest nauwelijks verschil maakt.

sulfaat en koper in de afgelopen decennia in het stroomgebied van de Dommel is vergelijkbaar met die in andere zandgebieden in Nederland. De berekende belasting van het oppervlaktewater met nitraat, sulfaat en koper is dan ook representatief voor kalkarme zandgronden in Nederland. Voor cadmium en zink geldt dit niet. De belasting van de bodem met cadmium en zink is in het stroomgebied van de Dommel tot de jaren ‘70 significant hoger geweest dan op andere zandgronden in Nederland. Om toch inzicht te krijgen in de belasting van het oppervlaktewater met cadmium en zink en het effect van de mestreductiemaatregel hierop in andere kalkarme zandgebieden in Nederland, is een scenario doorgerekend zonder de zinkfabrieken. De belasting van het oppervlaktewater met cadmium en zink is dan vele malen lager (zie afbeelding 3). Ook is meer effect zichtbaar van de mestreductiemaatregel. Het cadmium en zink dat in de bodem aanwezig is in het scenario zonder zinkfabrieken, is vooral uit mest afkomstig. Mestreductie zal dus gevolgen hebben voor het zinkgehalte in de bodem en op lange termijn op het zinkgehalte in het grond- en oppervlaktewater. Duidelijk wordt echter ook dat de belasting van het oppervlaktewater met cadmium en zink, evenals al eerder aangetoond voor koper, de komende 50 jaar fors zal stijgen in de kalkarme zandgebieden van Nederland.

Effect bufferstroken Representatief voor zandgronden De belasting van de bodem met nitraat,

Om het effect van mestreductie in bufferstroken te berekenen, zijn rond waterlopen

bufferstroken van 50 meter gesimuleerd. In deze bufferstroken is vanaf 2005 geen mest meer aangebracht. Buiten deze 50 meter vanaf de waterlopen is wel bemest. Het effect van deze maatregel is vergelijkbaar met het effect van een totale mestreductie, maar wel minder sterk2).

Conclusies Naar aanleiding van dit onderzoek kunnen we concluderen dat het mogelijk is om met het ontwikkelde model het stoftransport in het bodem-grondwater-oppervlaktewatersysteem op regionale schaal goed te simuleren. Effecten van maatregelen voor stoffen met verschillende eigenschappen kunnen hiermee berekend worden. Met betrekking tot cadmium, koper en zink zien we dat alle gesimuleerde maatregelen de komende 50 jaar nog weinig positief effect hebben. Effecten van de huidige maatregelen zullen voor de zware metalen echter op de lange termijn wèl positief uitvallen. Een mestreductie zal leiden tot een afname van nitraat en sulfaat in het oppervlaktewater. LITERATUUR 1) Rozemeijer J., H-P. Broers, H. Passier en B. van der Grift (2005). Een quickscan inventarisatie van de bijdrage van het grondwater aan de oppervlaktewaterkwaliteit in Noord-Brabant. Concept-deelrapport I. Aquaterra/STROMON. NITG 05-186-A. 2) Heerdink R., B. van der Grift, H-P. Broers, A. Marsman en F. Roelofsen (2007). Concept-deelrapport II. Aquaterra/STROMON. Pilot modelstudie in Zuidoost-Brabant.

H2O / 19 - 2007

51


Benno Drijver, IF Technology Joost Kappelhof, Kiwa Water Research, thans Waternet Erik Polman, Kiwa Gas Technology Boris van Breukelen, Vrije Universiteit Amsterdam

Methaanwinning uit grondwater duurzaam alternatief met economisch perspectief In het verleden is met behulp van brongasinstallaties op grote schaal methaan uit grondwater gewonnen. Vanwege de komst van aardgas en bezwaren vanuit de waterschappen wordt deze techniek tegenwoordig nog maar weinig toegepast. Juist nu lijkt methaanwinning uit grondwater echter weer interessanter te worden vanwege de steeds verder oplopende energieprijzen en de wens het broeikaseffect tegen te gaan. In opdracht van SenterNovem is een onderzoek uitgevoerd naar de haalbaarheid van methaanwinning uit grondwater1). Uit het onderzoek blijkt dat het economisch haalbaar kan zijn om methaanwinning toe te passen, met name als dit kan worden gecombineerd met winning van grondwater voor een ander doel, zoals drinkwaterwinning of bemaling van polders.

I

n het ondiepe grondwater van NoordHolland, Zuid-Holland, Friesland, het grensgebied van Drenthe en Overijssel en het gebied van de centrale slenk (zie kaart) komen relatief hoge methaangehaltes voor (regelmatig tot 30-50 mg/l). De hoogste methaanconcentratie (65 mg/l) is gemeten in de kop van Noord-Holland bij Schagen. Methaan in het ondiepe grondwater is en wordt nog steeds gevormd door langzame biologische afbraak van organisch materiaal onder sterk gereduceerde condities in de ondergrond. In veel polders in Noord-Holland en in mindere mate in andere provincies wordt dit methaan vanaf het einde van de 19e eeuw gewonnen met behulp van brongasinstallaties en gebruikt voor verwarming en verlichting2),3),4 (zie afbeelding 2). Brongaswinning werd vooral toegepast in diepe polders, zoals de Beemster en de Purmer. Door een put te maken, stroomde het grondwater door de kweldruk vanzelf toe. Bij het opkwellen neemt de druk in het methaanrijke grondwater af, waardoor (methaan)gasbellen ontstaan. Aan de bovenzijde van de put werd een ketel geplaatst waarmee het vrijkomende gas werd opgevangen. Het kwelwater werd geloosd op het oppervlaktewater. Volgens berekeningen uit de gas- en waterlevering komen bij gasbronnen methaangehaltes van 60-90 mg/l voor5). In de hoogtijdagen van

52

H2O / 19 - 2007

de brongaswinning zijn in Noord-Holland vermoedelijk meer dan 4.000 gasbronnen in bedrijf geweest. Tegenwoordig zijn nog maar 150-200 brongasinstallaties in gebruik in deze provincie2). Deze terugloop heeft vooral te maken met de komst van aardgas en het aan banden leggen van brongaswinning door de waterschappen in verband met de kwaliteit van het geloosde water.

Methaanvoorraad Op basis van de beschikbare metingen is ingeschat dat het gemiddelde methaan-

gehalte in het Nederlandse grondwater 12 mg/l bedraagt. De totale hoeveelheid grondwater tussen maaiveld en de hydrologische basis bedraagt ongeveer 2.000 miljard kubieke meter. De totale geschatte methaanvoorraad in het Nederlandse grondwater komt daarmee op 24.000 kiloton. Qua verbrandingswaarde is dit gelijk aan 42 miljard kubieke meter aardgas, bijna evenveel als de totale jaarlijkse binnenlandse afzet van aardgas in Nederland (tussen 45 en 50 miljard kubieke meter in de periode 1992-2003, cijfers CBS). Dit geeft aan dat

Methaan en het broeikaseffect Na kooldioxide is methaan het belangrijkste gas dat bijdraagt aan de versterking van het broeikaseffect door de mens. Methaan is een veel sterker broeikasgas dan kooldioxide. Aangezien methaan in de atmosfeer wordt omgezet in kooldioxide, neemt de invloed op het broeikaseffect in de loop van de tijd af. De uitstoot van de broeikasgassen wordt vaak uitgedrukt in CO2-equivalenten. Internationaal is afgesproken dat hierbij wordt uitgegaan van een periode van 100 jaar. Voor methaan geldt voor die periode een waarde van 21 CO2-equivalenten. Dat betekent dat één kilo methaan over een periode van 100 jaar 21 maal zoveel bijdraagt aan het broeikaseffect als één kilo kooldioxide. Omdat methaan in de eerste jaren nog niet of nauwelijks is afgebroken, is het effect in de eerste jaren het sterkst. Over een periode van 20 jaar geldt voor methaan een waarde van 56 CO2-equivalenten. Als bij een grondwateronttrekking het methaan niet wordt afgevoerd naar de atmosfeer maar wordt gewonnen en nuttig ingezet, levert dat naast een energiebesparing ook een beperking op van de emissie van het broeikasgas methaan. Niet alleen de economische haalbaarheid maar ook het milieu kan daarom een belangrijk argument zijn voor methaanwinning.


platform *thema Membraanontgassing

Membraanontgassing wordt gebruikt in de halfgeleiderindustrie waar met deze techniek ultra puur water zuurstofloos wordt gemaakt (zie afbeelding 3). Het water wordt langs membranen geleid die alleen voor gassen doorlaatbaar zijn. Aan de gaszijde van de membranen wordt een onderdruk aangebracht. De installatie heeft een pompfase minder dan vacuümontgassing, omdat de druk in de waterfase niet wordt verlaagd. Het energieverbruik bij membraanontgassing zal daardoor lager zijn dan dat voor vacuümontgassing. De investeringskosten liggen echter hoger. Met de toepassing van membraanontgassing op anaëroob ruw grondwater zijn nog geen ervaringen opgedaan. Leveranciers schrijven een uitgebreide voorbehandeling voor. Wij zijn echter van mening dat de techniek mogelijk zonder vervuiling direct op ruw anaëroob grondwater kan worden toegepast. Bellenkolom

Afb1.: Gemeten methaangehaltes in het grondwater.

methaanwinning uit grondwater tegenwoordig ook interessant kan zijn voor de energievoorziening. Bijkomend voordeel is dat het sterke broeikasgas methaan in dat geval niet in de atmosfeer terechtkomt.

Duurzaamheid winning In hoeverre methaanwinning uit grondwater op de lange termijn volgehouden kan worden, hangt vooral af van de hoeveelheid methaan die jaarlijks wordt gevormd in de ondergrond. Naar de vormingssnelheid van methaan is nog maar weinig onderzoek gedaan. Op basis van onderzoek door Hanssen e.a.6) is de vormingssnelheid voor zandige pakketten in Nederland voorzichtig ingeschat op 0,1 mmol/l/jaar, onder voorwaarde dat geen zuurstof of nitraat aanwezig is en het sulfaatgehalte laag is (< 25 mg/l). Voor klei- en veenlagen zal de vormingssnelheid duidelijk hoger liggen, vanwege een hoger gehalte aan organische stof. Een eerste schatting is dat jaarlijks tussen 160 en 450 kiloton methaan wordt gevormd in het Nederlandse grondwater (komt overeen met 280 tot 790 miljoen kubieke meter aardgas). Tot op zekere hoogte kan hierdoor ‘duurzaam’ methaan worden gewonnen en kan dit bijdragen aan de energievoorziening. Om de potenties voor langdurige energievoorziening beter te kunnen inschatten, is nader onderzoek naar de werkelijke mate van methaanaanvulling in grondwater noodzakelijk.

vacuümontgassing, membraanontgassing en via een bellenkolom. Vacuümontgassing

Een vacuümontgasser is een vat waarin onderdruk wordt gecreëerd met een vacuümpomp. Het te ontgassen water wordt in het vat (meestal een gepakte kolom) verdeeld, zodat een groot uitwisselingsoppervlak ontstaat en de evenwichtssituatie zo veel mogelijk wordt benaderd. Vanwege het vacuüm zal het merendeel van de opgeloste gassen naar de gasfase gaan en via de vacuümpomp worden afgevoerd. Hierbij moet worden gezocht naar het optimum tussen de mate van onderdruk (energieverbruik vacuümpomp) en de extra gasopbrengst.

In een bellenkolom wordt het vrijgekomen gas gerecirculeerd om een groot uitwisselingsoppervlak te creëren. Vooralsnog is aangenomen dat de druk in de bellenkolom gelijk is aan de atmosferische druk. Omdat de gasdruk in methaanrijk grondwater veel hoger is dan de atmosferische druk, zal gas ontwijken uit het grondwater dat door de kolom wordt gevoerd. Het vrijgekomen gas wordt via een gasrecirculatieblower aan de onderzijde van de kolom opnieuw ingebracht. De ingebrachte gasbellen bevorderen de uitwisseling van gassen, waardoor de evenwichtssituatie tussen de vloeistof- en gasfase bij de heersende druk wordt benaderd. De overmaat aan gas wordt afgevoerd. Om de waarde van het methaanrijke gas te benutten en om emissie van broeikasgas naar de atmosfeer te voorkomen, zijn drie gangbare technieken geëvalueerd: opwerking naar aardgas- en gasmotorkwaliteit en verbranding in een fakkelinstallatie. Om het methaan te mogen leveren aan het gasnet, moet worden voldaan aan de eisen van de Gasunie en de leveringbedrijven. Die gaan echter niet over aardgasvreemde componenten. Wel wordt op Europees

Tabel 1: Kostenraming mei 2007 (verkooptarieven, in duizend euro).

Spannenburg gasnet gasmotor

sloot micromotor

monobron gasmotor

investeringen

1565

1340

30

157

jaarlijkse kosten afschrijvingen verbruikskosten

157 125

134 90

3,0 2,9

15,7 7,9

jaarlijkse opbrengsten elektriciteit (gas) MEP 2,5*

(778) 133

423 133

1,0 0,3

10,6 3,3

balans

629

332

-4,6

-9,7

Wintechnieken Voor het winnen van methaan uit grondwater zijn drie technieken beschouwd:

* = bij toepassing vergoeding Wkk-installaties (0,022 euro per kWh).

H2O / 19 - 2007

53


niveau gewerkt aan uniforme kwaliteitseisen voor biogas. Op basis hiervan zijn specificaties opgesteld die een goede indicatie geven voor de gewenste gaskwaliteit. In een gasmotor kan de energetische waarde van het methaan worden benut voor het opwekken van elektriciteit. Bij gebruik van het gas in een gasmotor kan ook voorzuivering nodig zijn, om bijvoorbeeld corrosie of neerslag van siliciumverbindingen in de gasstraat te voorkomen. Door het methaanhoudende gas in een fakkelinstallatie te verbranden, wordt het sterke broeikasgas methaan omgezet naar het veel minder schadelijke kooldioxide. Een belangrijke beperking van deze optie is dat de energetische waarde van het methaan niet wordt benut.

Concepten Oriënterende berekeningen geven aan dat het inrichten van een grondwateronttrekking met als enige doel methaanwinning, voorlopig niet haalbaar zal zijn. Daarom is gezocht naar concepten waarbij het grondwater op een andere manier beschikbaar komt en de eventuele kosten van onttrekking niet hoeven worden meegewogen bij de methaanwinning. Methaanwinning + grondwateronttrekking

Spannenburg is een bestaande grondwaterwinning van Vitens in Friesland met een totale grondwateronttrekking van 4.000 kubieke meter per uur en een methaangehalte in het grondwater van 45 mg/l. De meest interessante wintechniek blijkt hier membraanontgassing te zijn. Bij membraanontgassing tot 0,1 bar absoluut ontstaat een gasstroom van 450 kubieke meter per uur die voor 60 procent uit methaan bestaat. Voor de inzet van het gas is gekeken naar levering aan het gasnet en omzetting in elektriciteit via een gasmotor. Methaanwinning + beperking verzilting en eutrofiëring

Uitgangspunt voor dit concept is dat de oppervlaktewaterbeheerder in een polder in west-Nederland een monobron aanlegt (één boorgat waarin twee bronfilters worden aangebracht op verschillende diepte: één voor de onttrekking en één voor infiltratie) en exploiteert om de brakke of zoute, eutrofe en methaanhoudende kwel af te vangen en op grote diepte te retourneren. De investerings- en exploitatiekosten voor het verpompen van het grondwater komen niet voor rekening van de methaanwinning. Er is dus alleen gekeken naar de haalbaarheid van methaanwinning uit grondwater dat toch al wordt verpompt voor een ander doel. Uitgangspunt is een monobron van 100 kubieke meter per uur en een methaangehalte in het grondwater van 40 mg/l. Het onttrokken grondwater wordt ontgast tot 0,1 bar absoluut via membraanontgassing (conform Spannenburg), waarbij elf kubieke meter gas per uur vrijkomt met 60 procent methaan. Het gas wordt met een gasmotor omgezet in elektriciteit.

Afb 2.: Schematische weergave van een brongasinstallatie.

Door in de bodem van een kwelsloot een membraanslang aan te brengen (waar het kwelwater langs wordt geleid) en hierop een onderdruk aan te brengen, kunnen de opgeloste gassen worden gewonnen. Bij een kwel van 10 cm/d en een methaanconcentratie van 40 mg/l in het kwelwater, is bij een twee meter brede sloot van een kilometer lengte, een gaswinning van circa 0,8 kubieke meter per uur mogelijk met een methaanfractie van 60 procent. Het gas wordt gebruikt voor de opwekking van elektriciteit met behulp van een micro-gasmotor.

Kostenramingen Voor de concepten is ten tijde van de studie een raming gemaakt van de kosten en de opbrengsten. Bij de opbrengsten is de geproduceerde warmte in de gasmotor niet meegenomen. Wel is rekening gehouden met subsidie vanuit de MEP-regeling (tarief na 1/7/2006). Omdat de tarieven voor elektriciteit en gas inmiddels hoger liggen, is de kostenraming nogmaals uitgevoerd voor dit jaar (mei 2007) (zie tabel 1). Door de sterk gestegen gasprijs (elf eurocent per kubieke meter in 2005 en 23 eurocent

nu) zijn de opbrengsten van het concept met levering aan het gasnet aanzienlijk hoger. Het effect van de prijsstijging van elektriciteit (zes eurocent per kWh in 2005 en zeven eurocent nu) is veel kleiner, waardoor levering aan het gasnet op dit moment gunstiger is dan het opwekken van elektriciteit. Dit geeft de gevoeligheid voor de tarieven aan. Het gehanteerde tarief geldt voor levering aan het gas-/elektriciteitsnet. Wanneer gas of elektriciteit moet worden ingekocht, liggen de tarieven aanzienlijk hoger (50 eurocent per kubieke meter en twaalf eurocent per kWh). Als wordt aangenomen dat de opbrengst aan gas of elektriciteit voor eigen gebruik kan worden ingezet, wordt afname voorkomen en zijn de opbrengsten veel hoger (zie tabel 2). Ook zou in dat geval het gewonnen gas direct ingezet kunnen worden voor verwarming. Bij de monobron zijn de kosten ook in dit geval nog iets hoger dan de opbrengsten. Aanvullend is voor de monobron nog een berekening gedaan voor de situatie dat het gewonnen gas met behulp van een (speciale) gasketel wordt omgezet in warmte. Veiligheidshalve is aangenomen dat de

Tabel 2: Kostenraming mei 2007 (inkooptarieven).

Spannenburg gasnet gasmotor

54

H2O / 19 - 2007

monobron gasmotor

investeringen

1565

1340

30

157

jaarlijkse kosten afschrijvingen verbruikskosten

157 125

134 90

3,0 2,9

15,7 7,9

jaarlijkse opbrengsten elektriciteit (gas) MEP 2,5*

(1691) 133

725 133

1,7 0,3

18,2 3,3

balans

1542

634

-3,9

-2,1

Afvangen van methaan

Het water dat in de polders in west-Nederland opkwelt, kan veel methaan bevatten.

sloot micromotor

* = verwachtte vergoeding Wkk-installaties (0,022 euro per kWh).


platform geĂŻncasseerd. Wel heeft de voorkomen methaanemissie een zekere waarde. Projecten op dit gebied kunnen daarom waarschijnlijk in aanmerking komen voor subsidie.

Conclusie

Afb 3.: Schematische weergave van membraanontgassing.

afschrijvingen en verbruikskosten gelijk zijn aan die van de combinatie monobron/ gasmotor. Uitgaande van de huidige inkooptarieven voor gas zijn de totale opbrengsten in dat geval 45.600 euro per joule en is deze combinatie economisch haalbaar (balans 22.000 euro per joule). De methaanuitstoot die wordt voorkomen, zou nog kunnen worden omgerekend in kooldioxide-equivalenten en vervolgens gekapitaliseerd via de prijs voor kooldioxideemissierechten. Uitgaande van een tarief van 20 euro per ton kooldioxide-equivalent gaat het om forse bedragen. Omdat methaanemissie geen stelsel van emissierechten kent, kunnen deze baten echter niet worden

De casus van drinkwaterwinning Spannenburg valt positief uit vanwege de grote hoeveelheid grondwater die wordt gewonnen, het hoge methaangehalte en het feit dat sprake is van een permanente onttrekking. Belangrijk aspect is ook dat het grondwater toch al wordt onttrokken, zodat de investerings- en exploitatiekosten voor het onttrekken van grondwater niet voor rekening van de methaanwinning komen. Ook bij andere grootschalige permanente grondwateronttrekkingen, waarbij sprake is van een hoog methaangehalte, kan het interessant zijn het methaan te gaan winnen. Bij lagere methaangehaltes en/of kleinere onttrokken hoeveelheden neemt de winst af en kan de haalbaarheid in het geding komen. De monobron in combinatie met de opwekking van elektriciteit pakt daardoor bij de huidige tarieven negatief uit. De monobron in combinatie met de productie van gas voor eigen gebruik is wel haalbaar. Bij het concept met membranen in de slootbodem zijn de kosten bijna vijf keer zo

hoog als de opbrengsten. Dit concept lijkt daarom voorlopig niet realistisch. Ten opzichte van anderhalf jaar geleden hebben de stijgende energieprijzen de haalbaarheid van methaanwinning uit grondwater sterk verbeterd, vooral bij levering aan het gasnet. De verwachting is dat methaanwinning uit grondwater in de toekomst ook voor minder grootschalige onttrekkingen haalbaar wordt. LITERATUUR 1) SenterNovem (2006). Methaanwinning uit grondwater om methaanemissie te voorkomen, haalbaarheidsstudie. Kiwa Water Research, Vrije Universiteit en IF Technology. 2) Bartstra D. (2003) Gasbronnen in Noord-Holland van 1895 tot heden. Drukkerij Keizer en van Straten. 3) Stuurman R. (2001). Brongaswinning op traditionele wijze. TNO-NITG. 4) Obdam A. en P. Cleveringa (2001). Gas in de ondiepe ondergrond. Stromingen nr. 2, pag. 35-46. 5) Stuyfzand P., F. LĂźers en G. Reijnen (1994). Geohydrochemische aspecten van methaan in grondwater in Nederland. H2O nr. 17, pag. 500-506. 6) Hansen L., R. Jakobsen en D. Postma (2001). Methanogenesis in a shallow sandy aquifer, Romo, Denmark. Geochimica et Cosmochimica Acta nr. 65, pag. 2925-2935.

advertentie

H2O / 19 - 2007

55


Arjen Kok, Vitens Jan Siem Rus, Royal Haskoning

Verzilting boven zeeniveau op de Friese waddeneilanden De verdeling van zoet en zout grondwater op de waddeneilanden is een complex geheel. Geohydrologisch onderzoek van de afgelopen 15 jaar op de Friese eilanden, onder andere op Vlieland en Terschelling, toonde dit aan. Met dit onderzoek is meer inzicht ontstaan in de verticale ontwikkeling van de zoetwaterbel en de horizontale verbreiding ervan. Daarnaast speelt een meer oppervlakkig verziltingsmechanisme een rol in de verdeling van zoet en zout grondwater op de eilanden. Het betreft het invangen van zeezouten door het aanwezige bos, het zogeheten saltspray-effect. Lokaal worden door dit fenomeen hoge chloridegehalten aangetroffen in het ondiepe, freatische grondwater.

A

ls gevolg van het heersende neerslagoverschot en het verschil in soortelijk gewicht tussen zoet (regen)water en zout (zee)water is onder de waddeneilanden voor de kust van Nederland, Duitsland en Denemarken een zoetwaterbel ontstaan.

enkele tientallen meters boven zeeniveau. Als gevolg van het heersende neerslagoverschot kan het grondwater in het duinmassief uitstijgen (opbollen) tot boven het zeeniveau. De hierdoor gevormde hydrostatische druk is in staat het zoute grondwater weg te drukken.

De verticale zoet-zoutverdeling

In het Ghijben/Herzberg-principe wordt er van uitgegaan dat de verticale stroming van het grondwater te verwaarlozen is en dat het duinmassief uit een homogeen zandpakket bestaat (zie afbeelding 1).

Dit fenomeen is niet nieuw en werd reeds ontdekt en beschreven door de Nederlander Badon Ghijben in 1888 en later door de Duitser Herzberg (in 1901). Aanvullend hydrologisch onderzoek, boringen en metingen de afgelopen 50 jaar hebben het Ghijben/Herzberg-principe verder gedetailleerd en genuanceerd. De duinen langs de Nederlandse, Duitse en Deense kust verheffen zich tot maximaal

In een evenwichtssituatie geldt de volgende formule van Ghijben-Herzberg: H = ρf / ρs - ρf * h. Uitgaande van een dichtheid van 1.025 kilo per kubieke meter voor zeewater en 1.000

Afb. 1: Het Ghijben/Herzberg-principe.

kilo per kubieke meter voor zoet water, betekent dit dat H gelijk is aan 40h. In de praktijk wordt voor de waarden van H en h slechts zelden de theoretische verhouding van 40:1 gevonden. In de ondergrond van de duinen op de eilanden komen vaak slecht doorlatende klei-, leem- of veenlagen voor. Deze verstoren het hierboven beschreven principe van Ghijben-Herzberg. Op de Friese waddeneilanden wordt een verhouding aangetroffen van maximaal 25:1 (zie tabel 1). Hoe scheidende lagen de zoetwaterbel kunnen opdelen toont een dwarsdoorsnede van het eiland Vlieland (zie afbeelding 2).

De horizontale zoet-zoutverdeling Algemeen wordt aangenomen dat de zoetwaterbel richting kustlijn (de randen van het eiland) uitwigt en in diepte afneemt. In zijn algemeenheid is dat natuurlijk ook zo. Boringen en geleidbaarheidssonderingen tonen echter aan dat de diepte van de zoetwaterbel aan de rand van het eiland toch groter is dan verwacht op basis van bijvoorbeeld TNO-grondwaterkaarten. Zo Tabel 1: De verhouding tussen de diepte van de zoetwaterbel (H) en de hoogte van de grondwaterstand (h) in het midden van het duingebied.

eiland

Vlieland Terschelling Ameland Schiermonnikoog H = diepte van de zoetwaterbel h = grootte van de zoetwateropbolling ρs = dichtheid van zout grondwater ρf = dichtheid van zoet grondwater

56

H2O / 19 - 2007

h (m)

H (m)

H/h

4 5/3 2,5 3

60 95/80 60 85

15 19/27 27 28


platform *thema wordt op het strand van Vlieland tot zeker 24 meter diepte zoet grondwater aangetroffen. En bij de strandopgang van Formerum op Terschelling is de zoetwaterbel nog zo’n 60 meter diep. Hiermee kan geconcludeerd worden dat op Terschelling geen sprake is van twee zoetwaterbellen met in het midden een depressie, zoals eerder werd aangenomen, maar van één grote zoetwaterbel. De aanwezigheid van zoet water tot buiten de huidige kustlijn is een interessant fenomeen. De vraag is of dit systeem is ontstaan door het huidige hydrostatische evenwicht onder scheidende lagen, waardoor de zoetwatertong ‘zeewaarts’ wordt weggedrukt. Eén en ander kan ook een gevolg zijn van het verplaatsen van de kern van het duinmassief door de eeuwen heen (wandelende eilanden) naar het zuiden, waardoor ‘fossiel’ zoet grondwater is achtergebleven aan de noordzijde van het eiland.

Brak freatisch grondwater boven de zeespiegel Voor de drinkwatervoorziening op de eilanden wordt het zoete grondwater uit de zoetwaterbel gebruikt. De jaarlijkse onttrekking op Vlieland bedraagt circa 200.000 kubieke meter per jaar. Winning vindt, van oudsher, plaats uit het eerste watervoerende pakket (zie afbeelding 2). De filters van de pompputten bevinden zich in het midden van dit watervoerende pakket. Aangezien veel minder water wordt onttrokken dan via het neerslagoverschot wordt aangevoerd, is verzilting door laterale aantrekking van het zoet-zoutgrensvlak niet logisch. Ook ‘upconing’ is uitgesloten. De onderzijde van het eerste watervoerende pakket wordt immers begrensd door een weerstandbiedende keileemlaag, met daaronder weer een zoet watervoerend pakket. Toch is in alle afzonderlijke pompputten een lichte verzilting te constateren. Vanaf de start van de winning is het chloridegehalte van het onttrokken grondwater gemiddeld toegenomen van 40 mg/l in 1953 naar 100 mg/l in 2004. Uit oogpunt van de drinkwatervoorziening vormt deze toename geen direct probleem. Toch is reeds in 1987 een eerste onderzoek uitgevoerd naar de oorzaak van deze verzilting. Toen bracht een chloridebepaling van het freatische en diepere grondwater aan het licht dat vooral in het freatische, ondiepe grondwater in het bosgebied hogere chlorideconcentraties werden aangetroffen. Als mogelijke oorzaak werd toen aangegeven het invangen van zeezouten door het aanwezige naaldbos op Vlieland: het zogeheten saltspray-effect. Later is bij aanvullend geohydrologisch onderzoek naar alternatieve winlocaties, in het kader van het Project Integraal Waterbeheer Vlieland, het fenomeen van verhoogde chlorideconcentraties van het ondiepe grondwater in het bosgebied wederom geconstateerd. Voor Vitens was dit een aanleiding om meer in detail aandacht te schenken aan de werking van dit verziltingmechanisme, niet alleen op Vlieland, maar ook op Terschelling.

Afb. 2: Geohydrologische dwarsdoorsnede van Vlieland.

Het ‘saltspray’-effect Het ‘saltspray’-effect gaat uit van het principe dat door de algemeen westelijke zeewinden een continue aanvoer van zout plaatsvindt. De zeewind komt in contact met het op de duinen aanwezige naaldbos, waardoor afzetting van zout plaatsvindt. Dit proces gaat bij naaldhout het gehele jaar door. Bovendien is het contactoppervlak groot

door het relatief grote bladoppervlak van het naaldbos. Als gevolg van de neerslag lost het afgezette zout gedeeltelijk op en spoelt af, infiltreert in de bodem en bereikt het grondwater. Daar vooral sprake is van verticale grondwaterstroming (neergaande infiltratie) treedt zeer langzaam vermenging op met het onderliggende zoete grondwater. Resultaat is een licht brakke zone in het

Afb. 3: Het ‘saltspray’-principe.

H2O / 19 - 2007

57


van brak grondwater van het zoete naar het zoute grondwater wordt niet aangetroffen. Deze overgang is vrij scherp, hetgeen wordt ondersteund door resultaten van uitgevoerde fysische boorgatmetingen. Bovenin het profiel worden in het freatische waarnemingsfilter hogere chlorideconcentraties aangetroffen dan meer naar onderen. Dit is het gevolg van het ‘saltspray’-effect.

‘Saltspray’ en de freatische grondwaterkwaliteit op Vlieland In aanvulling op het onderzoek van 1987 verrichtte Vitens in 2004 nieuw onderzoek naar het effect van ‘saltspray’ op Vlieland. Hiervoor zijn 33 filters van verschillende waarnemingsputten bemonsterd en geanalyseerd. Met de analysegegevens uit het verleden stonden in totaal 220 chlorideanalyses ter beschikking. Voor drie verschillende tijdvakken (1985-1990, 1990-2000 en 2000-2004) is de chlorideverdeling in het open duingebied en het bosgebied onderzocht. Door middel van interpolatie zijn de resultaten vertaald naar een ruimtelijk beeld. Het resultaat van de periode 1990-2000 is weergegeven in afbeelding 5.

Afb. 4: Verticale verdeling chloride in waarnemingsput 04FP0044.

freatische pakket, direct onder de grondwaterspiegel. Meer naar de diepte toe neemt het chloridegehalte geleidelijk af tot ‘normale’ waarden van zoet grondwater op de eilanden. Afbeelding 3 geeft het principe van de werking van het ‘saltspray’-effect weer. In werkelijkheid ligt de oorzaak van het toenemen van het chloridegehalte onder het bos waarschijnlijk nog wat complexer. Ook

de verdamping- en interceptieverschillen tussen bos en open duinvegetatie spelen een rol in de uiteindelijke kwaliteit van het ondiepe grondwater. Meer in detail komt de verticale zoetzoutverdeling tot uiting bij diepe waarnemingsputten met filters tot in het zoute grondwater (zie afbeelding 4). Hier bevindt zich het zoet-zoutgrensvlak op circa 60 meter beneden NAP. Een brede overgangszone

Afb. 5: Chlorideverdeling freatisch grondwater Vlieland in de periode 1990-2000.

De algemene conclusie die getrokken kan worden uit dit onderzoek, is dat het chloridegehalte van het freatische grondwater in het bos voor alle tijdvakken hoger is dan in het open duingebied. Dit wordt veroorzaakt door het ‘saltspray’-effect. Het neerslagwater op Vlieland had tijdens de meetperiode in 2004 een chloridegehalte van 33 milligram per liter. Dus ook in het open duingebied vangt de lagere vegetatie zeezouten in en is sprake van een geringe mate van ‘saltspray’. Wanneer de tijdvakken onderling worden vergeleken, zijn er wel verschillen te constateren. Deze verschillen zijn niet bij alle meetpunten consistent en eenduidig. Ook de hoeveelheid neerslag zal zijn invloed hebben op de mate van uitspoeling en verdunning van de ingevangen zeezouten én dus op de concentratie chloride van het freatische grondwater. Daarnaast speelt het uitdunnen van het naaldbos een rol. Er kan echter wel gesteld worden dat in het tijdvak 1990-2000 gemiddeld genomen de hoogste chloridegehalten werden aangetroffen. In deze periode trof men een maximumconcentratie aan van 340 milligram chloride per liter op vier meter diepte. Tabel 2: Gemiddelde chlorideconcentraties van het freatische grondwater op Vlieland, binnen en buiten het bosgebied.

periode

1985-1990 1990-2000 2000-2004

gemiddelde chlorideconcentratie (mg/l) in het bos

gemiddelde chlorideconcentratie (mg/l) in het duin

194* 182 125

57 66 50

* In de periode 1985-1990 waren in het bos slechts vijf monsters ter beschikking.

58

H2O / 19 - 2007


platform *thema

‘saltspray’ in de tijd en welke externe factoren, zoals wind en neerslaghoeveelheden, hierop van invloed zijn; Het zich uitstrekken van de zoetwaterbel tot buiten de huidige kustlijn is slechts ten dele bekend. Het mechanisme van het ontstaan ervan is eveneens nog niet duidelijk. Aanvullend onderzoek hiernaar is vooral uit wetenschappelijk oogpunt wenselijk.

LITERATUUR Bakker T. (1981). Nederlandse kustduinen, Geohydrologie. PUDOC. Beukeboom Th. (1976). The hydrology of the Frisian Islands. Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam. Hoogervorst G. (1973). Geo-electrisch onderzoek op Vlieland. Afdeling geofysica-hydrogeologie Universiteit Leiden. Kok A. (2006). Salanization above sea level on the Dutch Wadden islands. Paper SWIM-SWICA conference Sardinia (Italy). Royal Haskoning (2005). Onderzoeksprogramma Integraal Waterbeheer Vlieland. Royal Haskoning (2002). Watersysteemanalyse Terschelling. Royal Haskoning (2005). Hydrochemische systeemanalyse grondwaterwinning Terschelling. Sternitzke V. (2004). Monitoringsplan meetnet Vlieland. ‘Salt-spray’-bemonstering. Stuyfzand P. (1991). Samenstelling, genese en kwaliteitsvariaties van ondiep grondwater in kustduinen. Kiwa. Rapport SWE 91.008. Stuyfzand P. (1991). De samenstelling van regenwater langs de Hollandse kust. Kiwa. Rapport SWE 91.010.

Een puttenveld in het duin van Vlieland. Afb. 6: Chlorideverdeling freatisch grondwater Terschelling in 2006.

Opmerkelijk is dat in deze periode tevens sprake is van geringere neerslaghoeveelheden.

Terschelling heeft ‘saltspray’ in het naaldbos dus een duidelijk effect.

Aanbevelingen ‘Saltspray’ en de freatische grondwaterkwaliteit op Terschelling In aanvulling op het onderzoek op Vlieland is door Vitens in 2006 ook onderzoek verricht naar het effect van ‘saltspray’ op Terschelling. Hiervoor zijn aanvullend 20 freatische filters binnen en buiten het bos van West-Terschelling bemonsterd. Het geïnterpoleerde resultaat is weergegeven in afbeelding 6. Het resultaat van dit onderzoek is, op basis van deze eenmalige bemonstering, dat in het bos sprake is van een gemiddelde chlorideconcentratie van 144 milligram per liter. Daarbuiten in het open duingebied bedraagt de concentratie 41 miligram per liter. Ook op

Het huidige beeld van het ‘saltspray’-effect is gebaseerd op chloridebepalingen van grondwatermonsters die op drie of vier verschillende tijdstippen genomen zijn in de afgelopen 20 jaar. Een gedetailleerder temporeel beeld is wenselijk. Dit kan door een frequentere bemonstering (jaarlijks of tweejaarlijks) van het grondwater in specifieke, representatieve waarnemingsputten, maar ook door het hoogfrequent meten van de geleidbaarheid van het grondwater in verschillende waarnemingsputten middels CTD-divers. Een proef daarmee loopt. Deze aanvullende metingen zullen meer duidelijkheid moeten verschaffen in de werking van

H2O / 19 - 2007

59


Gualbert Oude Essink, TNO

Effect zeespiegelstijging op het grondwatersysteem in het kustgebied In dit artikel wordt getracht de effecten van zeespiegelstijging op het Nederlandse grondwatersysteem boven water te krijgen. Deze directe gevolgen krijgen over het algemeen weinig aandacht in klimaatstudies die het zwaartepunt vaak hebben liggen bij adaptieve en/of mitigatieve oplossingsrichtingen. Gekeken wordt naar de invloedssfeer van een zeespiegelstijging in de vorm van een stijghoogteverhoging in het grondwatersysteem, de toename van de kwel in poldergebieden én de toename van het opbarstingsgevaar van de Holocene deklaag. Daarnaast wordt met het ontwikkelde numerieke modelinstrumentarium een inschatting gegeven van de toename van het zoutflux vanuit het grondwater- naar het oppervlaktewatersysteem.

T

oenemende menselijke activiteiten in de Nederlandse delta, zowel aan het oppervlak als ondergronds, leiden tot intensivering van het waterbeheer. Daarnaast wordt de druk op het watersysteem vergroot door fysische processen als bodemdaling, zeespiegelstijging en klimaatverandering in de vorm van een veranderd neerslag- en verdampingspatroon.

In Nederland is al veel gezegd en geschreven over de gevolgen van klimaatverandering voor het watersysteem. In de toekomst zullen we niet verschoond blijven van nieuwe inzichten, wetenswaardigheden en mogelijke oplossingen.

Bouw en Ondergrond en GeoDelft) recent in opdracht van het Milieu- en Natuur Planbureau (MNP) een verkennende studie1) uitgevoerd naar de klimaatbestendigheid voor de lange termijn van de Nederlandse waterhuishouding.

Hierop vooruitlopend hebben drie partijen in Deltares i.o. (WL|Delft Hydraulics, TNO

Om een eerste beoordeling van de ernst van de problemen te geven, is gekeken naar de veiligheid met betrekking tot overstroming vanuit de zee, hogere rivierafvoeren en de toenemende kweldruk in vooral laag Nederland met de daaraan gerelateerde opbarstings- en verziltingsproblemen.

Afb 1: Vereenvoudiging van het regionale grondwatersysteem in het Hoogheemraadschap van Delfland: a. huidige situatie, inclusief de DSM onttrekking en b. toekomstige situatie. Zoutwater intrusie vindt op regionale schaal plaats omdat het gemiddeld polderpeil enkele meters lager ligt dan het gemiddeld zeeniveau, terwijl op lokale schaal verzoeting kan optreden op de overgang van hooggelegen gebieden waar infiltratie plaatsvindt en laaggelegen droogmakerijen.

In de MNP-studie is ervoor gekozen alleen scenario’s te bekijken waarbij het waterpeil in de rivieren, het IJsselmeer en de Zeeuwse wateren meestijgen met het zeeniveau. Grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen, zoals landaanwinning voor de kust of inundaties van (laaggelegen) polders, zijn niet meegenomen. Er wordt ook geen aandacht gegeven aan de voorspelde veranderingen in neerslag- en verdampingspatronen. Hoewel een groot aantal scenario’s voor zeespiegelstijging is doorgerekend in de MNP-studie, wordt hier slechts één scenario nader bekeken: een zeespiegelstijging van één meter in 100 jaar.

Kwantitatieve beschrijving effecten Het directe effect van een zeespiegelstijging op het grondwatersysteem is de verhoging van de stijghoogte (afbeelding 1). Deze

60

H2O / 19 - 2007


platform *thema Globale inschatting stijghoogteverandering Om een idee te krijgen hoe ver de invloedssfeer van een zeespiegelstijging reikt in het grondwatersysteem, is een simpele analytische benadering voorhanden: de Formule van Mazure2) (afbeelding 2). Deze schat op grove wijze de stijghoogteverandering in een watervoerend pakket en de verandering in kwel naar het oppervlaktewatersysteem. De formule is in eerste instantie toegepast voor het Holland-profiel: één homogeen watervoerend pakket met een doorlaatvermogen kD en één deklaag met een hydraulische weerstand c. De verhoging van het waterpeil in de Noordzee leidt tot een verhoging van de stijghoogte in het watervoerend pakket. De verhoging heeft de vorm van een exponentiële functie ΔΦ(x)=Φ0e-x/λ. De karakteristieke lengte oftewel de spreidingslengte λ (m) is gelijk aan √(kDc) en bepaalt de lengte van de invloedssfeer van een stijghoogteverhoging. Op een afstand van drie keer de karakteristieke lengte λ is nog maar vijf procent over van de verhoging van het waterpeil in de Noordzee. Als voorbeeld zijn de invloedssfeer van een zeespiegelstijging en de toename in kwelintensiteit berekend voor vier Holland-profielen (afbeelding 3). De invloedssfeer van een zeespiegelstijging is over het algemeen beperkt (afbeelding 3a). Hoe groter de spreidingslengte, des te groter de invloedssfeer van een zeespiegelstijging. Op tien kilometer afstand van de kust is de stijghoogte alleen nog verhoogd bij het geohydrologisch profiel waar het doorlaatvermogen vrij groot is én de deklaag een hoge hydraulische weerstand heeft. De toename in kwel

verhoging vindt op de tijdschaal van een zeespiegelstijging nagenoeg direct plaats3).

is ook afhankelijk van de hydraulische weerstand van de deklaag: hoe kleiner de weerstand, des te kleiner de spreidingslengte (donkerblauwe lijn in afbeelding 3a), maar des te groter de kweltoename in de eerste kilometers vanaf de kust (donkerblauwe lijn in afbeelding 3b). In werkelijkheid is de geologische bodemopbouw in Nederland niet te benaderen met het geïdealiseerde Holland-profiel. Watervoerende pakketten in het kustgebied nemen naar het noordwesten over het algemeen in dikte toe en worden doorsneden door vele klei-, leem- en veenlagen. Daarnaast is ook de Holocene deklaag geen aaneengesloten geheel; deze formatie kent van nature, maar ook door antropogene redenen (bijvoorbeeld inpolderingen) grote ruimtelijke verschillen (zie afbeelding 4). De grote variatie in bodemopbouw beïnvloedt in sterke mate de invloedssfeer. Zo zorgen ‘gaten’ in de deklaag ervoor dat de invloedssfeer van een zeespiegelstijging kleiner is dan men in eerste instantie zou verwachten. Dit concept wordt geïllustreerd in afbeelding 5, waar het effect van een goeddoorlatend segment in een verder continue Holocene deklaag zichtbaar wordt. Twee geohydrologische profielen worden vergeleken, waarbij 1000 meter uit de kust over een lengte van 400 meter de hydraulische weerstand van de deklaag flink afneemt. De invloedssfeer neemt sterk af in het profiel met het goeddoorlatende segment (rode lijn in afbeelding 5). Het segment ontlast als het ware de druk van het grondwatersysteem. Ter plaatse neemt de kwelintensiteit overigens sterk toe.

De kweldruk in het kustgebied binnen de invloedssfeer zal toenemen. Infiltra-

Afb. 2: Schematische weergave van de stijghoogteverandering in het Nederlandse poldergebied door een stijging van het waterpeil in de Noordzee. Het waterpeil dempt uit in de richting van het poldergebied. Er wordt hier uitgegaan van het superpositiebeginsel: de zeespiegelstijging in de Noordzee veroorzaakt een aparte verandering in de stijghoogte en de kwel, onafhankelijk van het bestaande stijghoogtepatroon.

tiegebieden kunnen daarbij omslaan in kwelgebieden. Nutriëntenrijk kwelwater kan aanleiding geven tot verslechtering van de waterkwaliteit van het oppervlaktewater. Een hogere zoutbelasting naar het oppervlaktewatersysteem, veroorzaakt door de combinatie van kweltoename én het autonome verziltingproces4), zou ertoe kunnen leiden dat de huidige doorspoelcapaciteit van het oppervlaktewater niet meer voldoende is. Het risico van opbarsten van de Holocene deklaag kan toenemen door een significante verhoging van de stijghoogte, vooral in gebieden waar de deklaag dun is en zandbanen veelvuldig voorkomen. Ook het aantal wellen, dat waarschijnlijk een grote bijdrage levert aan de waterkwaliteit van het oppervlaktewatersysteem10), kan toenemen. In bestaand stedelijk kustgebied worden funderingsrisico’s verwacht, doordat de drukverandering zou kunnen leiden tot zettingverschillen in de veen- en kleilagen

Afb. 3: De verhoging in stijghoogte en toename in kwelintensiteit als een functie van de afstand tot de Noordzee voor vier verschillende realistische geohydrologische profielen. Er wordt uitgegaan van een zeespiegelstijging van één meter. Het doorlaatvermogen kD en de hydraulische weerstand [dag] zijn per geval constant, waarmee de spreidingslengte is bepaald.

H2O / 19 - 2007

61


terstromings- en gekoppeld stoftransportmodel ontwikkeld. Het model is gebaseerd op de, binnen TNO veel gebruikte, softwarecodes MODFLOW5) en MOCDENS3D6). Het ‘vullen’ van het model met geohydrologische parameters is gedaan met bestaande landsdekkende bronnen, zoals REGIS, en met data uit MIPWA7). Het model is in het horizontale vlak opgedeeld in grove cellen van 1.000 x 1.000 m2, hetgeen voor het verkennende karakter van de studie in eerste instantie voldoende leek. In het verticaal zijn 31 modellagen gebruikt om de complexe geologie tot -280m NAP enigszins mee te nemen. Twee van de in totaal elf MNP-scenario’s1) worden hier beschreven: een referentievariant (zonder zeespiegelstijging) en een zeespiegelstijgingvariant van +1 meter inclusief bodemdaling conform het hoge scenario van WB218). In totaal wordt een simulatieperiode van 100 jaar doorgerekend, waarbij transport van zoet, brak en zout grondwater plaatsvindt. Daarnaast zijn ook stijgingen van de gemiddelde rivierstanden meegenomen, conform recente voorspellingen van WL|Delft Hydraulics1). Het IJsselmeerpeil stijgt in deze analyse mee met het zeeniveau in de Noordzee en op de Wadden. Het numerieke model is in deelgebieden globaal geverifieerd met verscheidene verziltingsstudies van Texel, Wieringermeerpolder, Rijnland en Provincie Zuid Holland. Het model is uitwisselbaar met het Nationaal Hydrologisch Instrumentarium dat op dit moment ontwikkeld wordt.

Verhoging van de stijghoogte Afb. 4: De hydraulische weerstand c van de Holocene deklaag varieert.

waarop gefundeerd is. De stabiliteit van waterkeringen kan mogelijkerwijs in gevaar komen met consequenties voor de veiligheid van het achterliggende gebied, zeker in die gebieden waar een significante bodemdaling leidt tot grote stijghoogtegradiënten en wegzakkende dijkfundamenten. Daarnaast krijgt ondergrondse infrastructuur (tunnels, garages, kelders) een hogere druk te verwerken met lekkages en opdrijven tot gevolg. Het effect van zeespiegelstijging op het

grondwatersysteem kan niet los worden gezien van antropogene ontwikkelingen. Zo zal bijvoorbeeld de stopzetting van de grondwateronttrekkingen door DSM te Delft in het omliggende gebied relatief grote gevolgen hebben.

Landsdekkende modelanalyse Voor de kwantificering van de effecten van zeespiegelstijging op het grondwatersysteem voor geheel Nederland is voor de MNP-studie een driedimensionaal grondwa-

De invloedssfeer van een zeespiegelstijging lijkt in eerste instantie mee te vallen (afbeelding 6). Dit zou wel eens het gevolg kunnen zijn van de geologische condities in het kustgebied. Zandbanen doorkruizen het gebied en slechtdoorlatende weerstandlagen die een beperkte verspreiding hebben, sterk variëren in dikte. Het gevolg is dat de verhoging van de stijghoogte minder ver reikt dan in eerste instantie wordt gedacht (zie het tweede voorbeeld in het kader). Zo lijken de diepe polders in Zuid-Holland niet onderhevig te zijn aan een stijghoogteverhoging door zeespiegelstijging. Gebieden direct langs het open water, zoals Zeeland,

Afb 5: De verhoging in stijghoogte en toename in kwelintensiteit als een functie van de afstand tot de Noordzee voor twee geohydrologische profielen. Het Holland profiel heeft in beide gevallen een doorlaatvermogen kD van 5.000 m2/dag. De hydraulische weerstand is gelijk aan 5.000 dagen, behalve dat één bodemprofiel (rood) een goeddoorlatend segment heeft (vanaf 1.000 meter uit de kustlijn is over een lengte van 400 meter de weerstand c gelijk aan slechts 50 dagen).

62

H2O / 19 - 2007


platform *thema de IJsselmeerpolders en stedelijk gebied in de duinrand, krijgen wel te maken met een sterke verhoging van de stijghoogte. Indirect zie je de geologie ook terug in dit kaartbeeld: hoe dunner de deklaag, des te sneller de invloed uitdempt (bijvoorbeeld de duinranden van Zuid-Holland, zie afbeeldingen 4 en 6); hoe groter het doorlaatvermogen van de watervoerende pakketten, des te groter de invloedssfeer (bijvoorbeeld in de Kop van Noord-Holland) en hoe kleiner de dikte van het watervoerend pakket, des te kleiner de invloedssfeer (bijvoorbeeld in Zeeuws-Vlaanderen).

Kwelintensiteit Met het model is ook de kwel te bepalen naar het oppervlaktewatersysteem. De hoeveelheid extra kwel lijkt ook beperkt te zijn. Landelijk gezien blijkt dat de toename van de hoeveelheid uit te malen kwel door een zeespiegelstijging van één meter over 100 jaar minder dan vijf procent. Door drainage en onderbemaling kunnen we bestaande bebouwing en infrastructuur droog houden en de diverse (wateroverlast) risico’s beperken. De gebieden waar lokaal wel grotere effecten zijn te verwachten, beperken zich tot dezelfde zones waar de stijghoogteverhoging aanmerkelijk toeneemt, zoals Flevoland, SchouwenDuiveland (Zeeland), Texel9) en langs de mondingen van de grote rivieren (Biesbosch, Kampereiland, Rotterdam, etc.). In de gehele kustzone slaat in een aantal gebieden (zo’n 500 km2 over 100 jaar) de infiltratiesituatie om in een kwelsituatie.

met name op risicolocaties als de dijkvoet langs rivieren en polders. De uitkomsten van de modellering (op een schaal van 1000 x 1000 m2) zijn vooralsnog te grof om echte risicoschattingen aan te kunnen hangen; lokaal zal het opbarstingsrisico waarschijnlijk hoger zijn dan nu berekend.

Zoutgehaltes in het grondwater Het zoutgehalte in het grondwater zal de komende 100 jaar over het algemeen toenemen (afbeelding 8). Het kaartbeeld laat zien dat in delen van de Kop van NoordHolland, Texel en de Friese kust de zoutgehaltes in het grondwater gaan lijken op de gehaltes die vandaag de dag in Zeeland te vinden zijn. De waterbeheerders in deze gebieden doen er goed aan het huidige waterbeheer in Zeeland te bestuderen. De zoutbelasting lijkt flink toe te nemen door drie factoren: de toename in kwel, maar in het bijzonder het autonome proces van verzilten én de extra bijdrage vanuit de gebieden die omslaan van infiltratie naar kwel. Voor de zoetwatervoorziening bestaat het risico van opkegeling van brak tot zout grondwater in opbarstingsgevoelige gebieden en het inlaten van brak tot zout oppervlaktewater via de rivieren. Daarnaast is vooralsnog niet duidelijk hoe de waterkwaliteit van het grote zoetwaterbekken het IJsselmeer zal veranderen. Verhoging van de doorspoelcapaciteit is misschien

noodzakelijk om de extra hoeveelheid zout en nutriënten te verwijderen uit het landelijk gebied. De bijbehorende vragen zullen dan zijn: is dat nodig, zo ja, hoe vaak, en ten koste van wat?

Regionale langjarige versus lokale dynamische processen De MNP-studie geeft inzicht in de regionale aspecten van een zeespiegelstijging voor de lange termijn. Lokale dynamische (geo) hydrologische processen, zoals dynamische regenwaterlenzen in het topsysteem of de toestroming van zout grondwater naar het oppervlaktewatersysteem bij zandbanen en wellen, zijn hierin niet meegenomen. TNO verricht wel onderzoek naar deze processen10),11). Daarnaast zou voor een gedetailleerde risicoanalyse van het opbarstingsgevaar rondom waterkeringen gekeken moeten worden naar bijzondere (extreme) hydrologische situaties als droogtes en hoogwaters op de rivieren. Een numeriek deelmodel met fijne discretisatie zou uitsluiting kunnen geven over het lokale grondwatersysteem.

Conclusies In de MNP-studie komt naar voren dat de effecten van een zeespiegelstijging op het Nederlandse grondwatersysteem zich ruimtelijk lijken te beperken tot de eerste kilometers vanaf het open water.

Afb 6: Verhoging van de stijghoogte in het watervoerend pakket op -10 meter N.A.P. door een zeespiegelstijging van één meter.

Opbarstingsrisico De opbarstingsindex is een maat voor de kans dat de weerstandslaag opbarst, doordat de kweldruk groter is dan de tegendruk die de bodemlagen erboven inclusief de weerstandslaag kunnen leveren. Bij opbarsting ontstaat een ‘open’ verbinding in de weerstandslaag en is het gemakkelijker voor grondwater in het onderliggende watervoerend pakket door de weerstandslaag omhoog te stromen naar het oppervlaktewatersysteem. Dit kan leiden tot een grote kwelstroom met vaak zout en nutriëntenrijk grondwater van grote diepte bij de scheur of zogenaamde wel, met verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit als gevolg10). De opbarstingsindex is gedefinieerd als de verhouding tussen de lithostatische druk die door de weerstandslaag (bestaande uit veen, zand en klei met verschillende dichtheden) wordt uitgeoefend op het watervoerende pakket en de waterspanning die door het grondwater in het watervoerende pakket op de weerstandslaag wordt uitgeoefend. Hoe hoger de opbarstingsindex, des te kleiner de kans dat de weerstandslaag opbarst. In de praktijk blijkt dat opbarsting kan plaatsvinden indien de verhouding tussen de lithostatische druk en de waterspanning kleiner is dan 1.1 (volgens NEN 6740 uit 1991). Gevaar voor opbarsten is aanwezig in die gebieden waar de hydraulische weerstand van de Holocene deklaag relatief dun is (afbeeldingen 4 en 7a). Dit risico neemt toe bij zeespiegelstijging (afbeelding 7b). Het heeft gevolgen voor de stabiliteit van dijken,

H2O / 19 - 2007

63


teverhoging, toename van kwel en met name zoutbelasting zijn Zeeland, de Biesbosch, Zeeland, de Kop van Noord-Holland en Noord-Nederland. De effecten kunnen lokaal aanmerkelijk zijn. Om het opbarstingsgevaar van waterkeringen nauwkeurig in kaart te brengen, moet meer detail worden aangebracht in het, voor de MNP-studie ontwikkelde, model. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met extreme afvoeren in de rivieren en met extreme weersituaties.

Afb 7: a. Opbarstingsrisico van de Holocene deklaag; b. verandering in opbarstingsrisico van de Holocene deklaag bij een zeespiegelstijging van ĂŠĂŠn meter.

De geologische bodemopbouw speelt een belangrijke rol bij het vaststellen van de invloedssfeer. De analyse van het opbarstingsgevaar geeft aan dat de dikte van de Holocene deklaag doorslaggevend is bij

de bepaling van het risico. Het autonome verziltingsproces van de ondergrond in het kustgebied zal over het algemeen leiden tot hogere zoutgehaltes naar het oppervlaktewatersysteem. Risicogebieden qua stijghoog-

Afb 8: Zoutgehalte (chlorideconcentratie in mg Cl-/l) op -10 meter N.A.P. voor 2005 en 2105, inclusief een zeespiegelstijging van ĂŠĂŠn meter, bodemdaling conform WB21 Hoog scenario en verhoging rivierwaterstand.

LITERATUUR 1) Kwadijk et al. (2007). Gevolgen van grote zeespiegelstijging op de Nederlandse zoetwaterhuishouding. In opdracht van het Milieu en Natuurplan Bureau. Deltares. 2) Huisman L. (1972). Groundwater recovery. MacMillan Press, London. 3) Oude Essink G. (1996). Impact of sea level rise on groundwater flow regimes. A sensitivity analysis for the Netherlands. TU Delft. 4) Stuurman R., G. Oude Essink et al. (2006). Monitoring zoutwaterintrusie naar aanleiding van de Kaderrichtlijn Water ‘Verzilting door zoutwaterintrusie en chloridevervuiling’. TNO Bouw en Ondergrond. Rapport 2006-U-R0080/A. 5) McDonald M. en A. Harbaugh (1988). A modular three-dimensional finite-difference ground-water flow model. U.S.G.S. Techniques of Water-Resources Investigations, Book 6, Chapter A1. 6) Minnema B., B. Kuijper en G. Oude Essink (2004). Bepaling van de toekomstige verzilting van het grondwater in Zuid-Holland. TNO Bouw en Ondergrond. Rapport NITG 04-189-B. 7) Snepvangers J. en W. Berendrecht (2007). Methodiekontwikkeling voor interactieve planvorming ten behoeve van waterbeheer. TNO. Rapport in concept. 8) Haasnoot M., J. Vermulst en H. Middelkoop (1999). Impacts of climate change and land subsidence on the water systems in the Netherlands. Terrestrial areas. RIZA. 9) Van Vugt A., G. Oude Essink en A. Biesheuvel (2003). Modelleren van het zoet-zout grondwatersysteem op Texel. Stromingen nr. 1, pag. 33-46. 10) De Louw P., G. Oude Essink en P. Maljaars (2007). Achtergrondstudie kwelreductietechnieken. TNO. Rapport 2007-U-R0357/B.

advertentie

! )' # )* % , % *! $ % $ % ( % )"+% *&* # /&( ,&&( & $ - * (,&&(/ % % % - * (- % %)* ## * , % + &' &%) % &+ % / ,&&( + % % (&% &&( ( ! *! $ ) )' # ) ( % 0 ' &( % % 0 - * (- %'+** % 0 &% ( &+

0 % ( &')# 0 & $&% (/& " 0 (&% $ # %

)) # % &)* +) $), (* * # . $ # % & *! $ %# %* (% * --- *! $ %#

64

H2O / 19 - 2007


platform *thema

Jaco van der Gaast, Alterra Harry Massop, Alterra Henk Vroon, Alterra Igor Staritsky, Alterra

Hydrologie op basis van karteerbare kenmerken Het onderzoek van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft onder andere geresulteerd in een wateropgave. Deze kan gezien worden als het (hydrologische) verlanglijstje van de waterschappen. Vaak zijn waterhuishoudkundige ingrepen nodig om aan de wateropgaven te kunnen voldoen. Om te kunnen bepalen in hoeverre ingrepen bijdragen aan de gestelde wateropgave, is kwantificering van de effecten van waterhuishoudkundige ingrepen noodzakelijk. Bij Alterra is onlangs een project afgerond waarin een methode is ontwikkeld waarmee de hydrologie van Nederland landsdekkend kwantitatief in beeld is gebracht. De methode is zodanig opgezet dat hiermee in de toekomst de effectiviteit van maatregelen kan worden berekend.

V

oor het landsdekkend in beeld brengen van de hydrologie van Nederland is uitgegaan van een specifiek benaderingsprincipe, waarbij het grondwaterstandsverloop wordt gezien als de resultante van de op die locatie geldende (geo)hydrologische, bodemfysische, meteorologische en de hiermee samenhangende waterhuishoudkundige omstandigheden5). Het grondwaterstandsverloop kan worden samengevat in een grondwatertrap (Gt). Uitgaande van deze benaderingswijze kunnen, na het modelmatig doorrekenen van een groot aantal combinaties van (geo)hydrologische/bodemfysische, meteorologische eigenschappen en Gt, indien rekening wordt gehouden met de gehele parameterruimte, de verkregen modelresultaten worden geïnterpoleerd. Op deze manier is het mogelijk om hydrologische eigenschappen zoals afvoer, grondwateraanvulling, kwel, enz. landsdekkend te karakteriseren en in kaart te brengen. Nederland is geschematiseerd tot 437 unieke eenheden. Bij de opzet van deze ruimtelijke schematisatie is er voor gekozen om zoveel mogelijk gebruik te maken van tijdsonafhankelijke gegevens in de vorm van klimaatregio’s, hydrotypen voor de geohydrologische situatie en bodemfysische eenheden voor de bodemkundige situatie (afbeelding 4). Hierdoor is het, naast het modelleren van de huidige situatie, mogelijk om de effectiviteit van maatregelen door te rekenen, waarbij hydrologisch gezien nieuwe situaties kunnen ontstaan. Vervolgens is het model SWAP

geparametriseerd op basis van karteerbare kenmerken en analytische oplossingen. SWAP is een ééndimensionaal onverzadigde zonemodel2) dat kan worden gezien als een perceelsmodel. Hiermee kan een verticale grondkolom, die een koppeling heeft met het oppervlaktewatersysteem en representatief is voor een gemiddelde locatie in een perceel, worden gemodelleerd. De koppeling met het oppervlaktewatersysteem is in het model zodanig aangepast dat ieder oppervlaktewatersysteem wordt gemodelleerd in de vorm van een reservoir met een eigen drempel en een Q(h)-relatie (aanpassing in SWAP versie 2.07d). Hierdoor sluit het model beter aan bij de praktijk, aangezien berging op het maaiveld en opstuwing in het tertiaire oppervlaktewatersysteem kunnen worden meegenomen. Voor de parametrisering van de drainageweerstand is gebruik gemaakt van een groot aantal peilbuislocaties (circa 2000). Voor deze peilbuislocaties is de drainageweerstand in de vorm van een factor maal de slootafstand gekalibreerd. De relevante slootafstand is voor grids met een resolutie van 25 bij 25 meter bepaald op basis van het Top10vectorbestand. Om de afname van de relatie tussen grondwater en oppervlaktewater bij toename van de afstand tot een waterloop in rekening te brengen, is gebruik gemaakt van de freatische spreidingslengte4). Hierdoor is het mogelijk om een weegfactor, in de vorm van een exponentieel uitdovingsverloop met de afstand, mee te nemen. Aangezien de freatische spreidingslengte

mede afhankelijk is van de drainageweerstand, zou eigenlijk gebruik moeten worden gemaakt van een iteratieve procedure. Deze is dankzij een goede initiële schatting van de drainageweerstand om praktische redenen achterwege gebleven. Op deze manier zijn landsdekkende gridbestanden met gemiddelde slootafstanden en drainageweerstanden per oppervlaktewatersysteem bepaald.

Kalibratie Na voltooiing van de parametrisatie zijn de modellen voor combinaties van schematisatie-eenheiden (437) en Gt’s (IIa, IIIb, VIo, VIId) gekalibreerd. De meeste invoergegevens en eigenschappen die hierbij een rol spelen, Afb. 1: Schematische weergave van de gevolgde werkwijze.

H2O / 19 - 2007

65


zoals bijvoorbeeld neerslag, verdamping, drainageweerstanden en bodemberging, zijn direct of indirect te beschouwen als karteerbare kenmerken. De kwel is echter niet direct meet- en karteerbaar, daarom is besloten deze variabele te kalibreren. Hierbij is de onderrand van het model, de kwel/ wegzijging, in de vorm van een constante diepe stijghoogte en een weerstandswaarde, gekalibreerd op de GHG, GVG en GLG (tezamen GxG). Hierbij wordt een systeemweerstand gekalibreerd welke evenals de drainageweerstand kan worden gedefinieerd als het quotiënt van het stijghoogteverschil en de daardoor geïnduceerde regionale kwelflux. Door deze benadering is de kwel/ wegzijging afhankelijk gemaakt van de freatische grondwaterstand, waardoor het mogelijk is om de effectiviteit van maatregelen door te rekenen. In afbeelding 2 is een kalibratieresultaat, waarbij gekalibreerd is op de drie GxG getallen, weergegeven. De resultaten geven aan dat de Gt-parameters het grondwaterstandsverloop goed samenvatten.

Afb. 2: Vergelijking van gemeten en berekende grondwaterstanden op een peilbuislocatie, waarbij het model SWAP is gekalibreerd op de GHG, GVG en GLG.

Bij de gehanteerde benaderingswijze wordt kwel of wegzijging gezien als een waterflux, welke, uitgaande van de meteorologische, de fysische en de waterhuishoudkundige omstandigheden van een locatie, nodig is voor het realiseren van het gewenste grondwaterstandsverloop.

Resultaten Nadat de kalibratie is voltooid, zijn per schematisatie-eenheid verschillende type resultaten beschikbaar. Het SWAP-model genereert uitvoer op dagbasis, welke kan worden omgezet naar daggemiddelde regimecurves of duurlijnen. Deze bewerkingen kunnen worden gedaan voor grondwaterstanden, kwel/wegzijging, afvoer en waterfluxen (bijvoorbeeld grondwateraanvulling) of berging. In afbeelding 3 is een voorbeeld gegeven van een daggemiddelde regimecurve van de afvoer voor twee verschillende Gt’s in een schematisatieeenheid. Uit de figuur blijkt dat de afvoer afhankelijk van de Gt in meer of mindere mate in de tijd kan variëren. De berekende afvoer is zoals verwacht in de zomerperiode lager dan in de winterperiode. Daarnaast blijkt de afvoer voor de nattere Gt IIIb over het algemeen hoger dan voor de drogere Gt VI.

Kartering van kenmerken Om een vertaling naar kaarten mogelijk te maken, moet gebruik worden gemaakt van relevante parameters in plaats van tijdreeksen, daggemiddelde regimecurves of duurlijnen. Het gaat hierbij om samenvattende parameters die kenmerkend en relevant zijn voor bepaalde toepassingen. De maatgevende afvoer is een voorbeeld van een hydrologisch kenmerk die gebruikt wordt voor het dimensioneren van waterlopen. De maatgevende afvoer is de afvoer van een gebied welke één à twee dagen per jaar wordt overschreden. Hieraan ten grondslag ligt de specifieke afvoer, welke is gedefinieerd als de afvoer per oppervlakteeenheid van het beschouwde gebied (met

66

H2O / 19 - 2007

Afb. 3: Daggemiddelde afvoerregimecurve voor een schematisatieeenheid voor Gt IIIb en Gt VI. De dikke lijn is het gemiddelde. De dunne lijnen geven het 90%-betrouwbaarheidsgebied weer, gebaseerd op een rekenperiode van 30 jaar.

Afb. 4: Afvoerduurlijn voor een schematisatie-eenheid voor de landbouwkundige situatie voor Gt IIIb en Gt VI gebaseerd op een rekenperiode van 30 jaar.


platform *thema

Afb. 5: Metamodel voor de relatie tussen de GHG en de specifieke afvoer met een herhalingstijd van één maal per jaar voor een schematisatie-eenheid in een beekdal (links) en een schematisatie-eenheid in een dekzandrug (rechts).

een gekozen overschrijdingsfrequentie). In afbeelding 4 zijn voor één schematisatieeenheid voor twee Gt’s de duurlijnen van de specifieke afvoer weergegeven. Voor het vervaardigen van een kaart van de specifieke afvoer met een overschrijdingsfrequentie van één dag per jaar, kan de afvoer uit de duurlijn worden afgeleid.

Metamodellen Voor het vertalen van rekenresultaten naar een vlakdekkende kaart is gebruik gemaakt van metamodellen. Een metamodel is een model van een model, waarbij in de meeste gevallen modeluitkomsten van een complex model worden gereproduceerd door een eenvoudiger model. Aangezien gebruik wordt gemaakt van metamodellen, is het

van belang de gehele parameterruimte door te rekenen, teneinde extrapolatie bij het gebruik van metamodellen te minimaliseren. Hierdoor zijn ook hydrologische combinaties doorgerekend die in werkelijkheid niet of nauwelijks voorkomen. Enkele duidelijke voorbeelden hiervan zijn een Gt IIa op een stuifzandgrond of een Gt VII in een laagveengebied. Samenvattend kan gesteld worden dat er feitelijk niet voor werkelijke locaties wordt gerekend, maar voor combinaties die de parameterruimte zo volledig mogelijk beschrijven. Hierdoor wordt het mogelijk om metamodellen af te leiden die, in combinatie met verklarende vlakdekkend beschikbare hulpinformatie, kunnen worden gebruikt voor het vlakdekkend invullen van hydrologische eigenschappen.

Er is voor gekozen om gebruik te maken van één metamodel per schematisatie-eenheid. Hierdoor is het mogelijk gebruik te maken van metamodellen die eenvoudig van opzet zijn, waardoor de metamodelrelaties herleidbaar en herkenbaar zijn. Door de eenvoud van de metamodellen blijft het voor een hydroloog mogelijk de uitkomsten te beredeneren en kunnen deze bijdragen aan de vergroting van het hydrologisch inzicht. In afbeelding 5 zijn metamodellen voor twee schematisatie-eenheden weergegeven. De metamodellen beschrijven de relatie tussen enerzijds de GHG, welke vlakdekkend beschikbaar is, en anderzijds de specifieke afvoer met een herhalingstijd van één dag per jaar. Uit de afbeelding blijkt dat, zoals verwacht mag worden, de afvoer in een

Afb. 6: Specifieke afvoer met een herhalingstijd van één maal per jaar (maatgevende situatie in millimeter per dag) en kwel/wegzijging (millimeter per dag).

H2O / 19 - 2007

67


beekdalgrond groter is bij dezelfde GHG dan de afvoer in een dekzandrug. Nadat een metamodel voor iedere schematisatie-eenheid is vastgesteld, kunnen deze in combinatie met de in hoge resolutie (25 x 25 meter) beschikbare verklarende variabele worden gebruikt voor het genereren van kaarten. In afbeelding 6 zijn de specifieke afvoer met een herhalingstijd van één maal per jaar en de kwel/wegzijging weergegeven. De afvoergegevens zijn voor verschillende herhalingstijden voor een aantal kleine stroomgebieden vergeleken met meetgegevens. Uit deze vergelijking blijkt dat de afvoeren goed overeenkomen (afwijkingen tot circa 10 procent) voor zowel gebieden met een hoge specifieke afvoer als voor gebieden met een lage specifieke afvoer5). Voor de kwelkaart is gekeken naar de plausibiliteit, waarbij de resultaten op basis van expertjudgement zijn gecontroleerd. Hieruit blijkt dat de gegevens voor het zandgebied redelijk plausibel zijn, maar voor het Holocene deel van Nederland niet van voldoende kwaliteit zijn, aangezien de waterhuishoudkundige situatie onvoldoende in de schematisering is meegenomen. Daarom zijn deze gegevens niet weergegeven in afbeelding 6. Momenteel wordt bij Alterra gewerkt aan het verbeteren van de gegevens over het Holocene deel van Nederland. In tabel 1 zijn enkele grondwaterkarakteristieken in de vorm van gemiddelden voor Nederland, exclusief het stedelijk gebied, voor de gemiddeld hoogste (GHx), laagste (GLx) en voorjaarssituatie (GLx), weergegeven. In de winterperiode (rond GHG) en het voorjaar (rond GVG) is de afvoer iets hoger dan de neergaande flux en de kwel. In de zomerperiode is de afvoer zeer gering en vindt een opwaartse flux plaats die voor een groot deel via kwel wordt aangevoerd. De gemiddelde kwel blijkt het laagst op GHG-moment. Dit kan worden verklaard door de tegendruk van de freatische grondwaterstand in natte perioden. Voor gebieden met een deklaag zoals in West-Nederland, is het duidelijk dat de kwe,l als gevolg van een relatief geringe fluctuatie van de stijghoogte in het diepe watervoerende pakket, ten opzichte van de freatische grondwaterstand in een natte periode (winter), lager is dan in een droge periode (zomer)1),3). Ook in het zandgebied van Nederland is in een kwelgebied de fluctuatie van de diepere grondwaterstand

als gevolg van anisotropie hoog in het bodemprofiel (onder andere als gevolg van beekafzettingen) gering ten opzichte van de freatische grondwaterstand, mits het beekdal landbouwkundig ontwaterd is. Indien de fluctuatie van de freatische grondwaterstand als gevolg van een ondiepe ontwatering wordt begrensd door het maaiveld, kan de fluctuatie in de diepe stijghoogte relatief gezien groter zijn, waardoor de kwel voornamelijk wordt gestuurd door de diepe stijghoogte en derhalve in natte periode groter kan zijn. Ook faseverschillen kunnen hierbij een belangrijke rol spelen. Aangezien om praktische redenen een constante diepe stijghoogte is gehanteerd, is de fluctuatie in de kwel, afhankelijk van faseverschillen, in meer of mindere mate overschat. Ook bij lokale kwelsystemen die in de loop van de zomer uitgeput raken, kan de kwel in de winter hoger zijn dan in de zomer. Nader onderzoek naar de fluctuatie van de kwel in de tijd is wenselijk.

Toepassingsmogelijkheden Het landsdekkend beschikbaar komen van tijdreeksen van grondwaterstanden, kwel/ wegzijging, afvoeren en fluxen, geeft de mogelijkheid om allerlei kenmerkende hydrologische eigenschappen af te leiden. Zoals eerder aangegeven, is het voor het vervaardigen van een vlakdekkend beeld van belang om relevante parameters van deze eigenschappen uit tijdreeksinformatie te genereren. Voorbeelden van dergelijke parameters zijn gemiddelden, waarden voor verschillende herhalingstijden (bijvoorbeeld maatgevende afvoer) of somoverschrijdingswaarden. Deze waarden geven de som weer van de duur vermenigvuldigd met de grootte van de overschrijding van een bepaald niveau in een bepaalde periode zoals winter, voorjaar, zomer of maand. Daarnaast kunnen ook vergelijkbaar met de GHG-, GVG- en GLG-waarden voor de gemiddeld hoogste, voorjaars- en laagste afvoer, kwel of fluxen op een bepaald niveau worden bepaald. Voor bijvoorbeeld kwel kunnen de gemiddeld hoogste en laagste kwel gebruikt worden voor toekomstig onderzoek naar de relatie tussen kwel, waterkwaliteit en de potenties voor natuur. Ook de somoverschrijdingswaarden kunnen bijvoorbeeld worden gebruikt om in de toekomst onderzoek te doen naar de mate waarin het adsorptiecomplex van de bodem kan worden opgeladen in relatie tot het voorkomen van en de duur van kalkrijke kwel in ondiepe

Tabel 1: Grondwaterkarakteristieken gemiddeld over heel Nederland in millimeter per dag afgerond op tien millimeter.

dag van voorkomen

GHx GVx GLx fluctuatie maatgevend

3 februari 1 april 2 september 153/212 dagen

afvoer

flux*/**

kwel*

3.0 1.2 0.1 2.9 8.3

-2.9 -0.9 0.4 3.3 -

-0.1 0.1 0.4 -0.5 -

* De gemiddelde waarden voor Nederland kunnen enigszins beïnvloed zijn door resultaten in West-Nederland die voorlopig als minder plausibel beoordeeld zijn en binnenkort worden aangepast. ** De flux is de grondwaterflux door het grondwatervlak, welke overeenkomt met de grondwateraanvulling.

68

H2O / 19 - 2007

bodemlagen. De gemiddeld hoogste en laagste afvoer kan bijvoorbeeld in de toekomst worden gebruikt voor het herdimensioneren van waterlopen, waarbij naast hoge afvoeren ook naar de lage afvoeren kan worden gekeken. Recent is op basis van de methode van het project ‘karteerbare kenmerken’ getracht om voor een proefgebied de historische situatie te reconstrueren. Op deze manier is het mogelijk om het historische grond- en oppervlaktewaterregime vast te stellen6). Aangezien de schematisering heeft plaatsgevonden op basis van tijdsonafhankelijke variabelen en bij de modellering geen gebruik is gemaakt van fluxrandvoorwaarden is het in de toekomst ook mogelijk om de effectiviteit van maatregelen te bepalen. Hierbij kan de effectiviteit van maatregelen worden uitgedrukt in zowel een verandering in het grond- en oppervlaktewaterregime als een verandering in het afvoer-, kwel- of fluxregime in termen van een veranderde gemiddeld hoogste, voorjaars- en laagste afvoer of kwel). Naast veranderingen als gevolg van ingrepen in de waterhuishouding, vinden ook andere ontwikkelingen plaats. Klimaatverandering bijvoorbeeld zorgt voor een nieuwe situatie met een bijbehorend nieuw grond- en oppervlaktewaterregime. Ook de effecten van klimaatverandering kunnen op deze manier worden omgezet naar toekomstige grondwaterstands-, afvoeren kwelsituaties. LITERATUUR 1) Bier G., D. van der Hoek, S. van der Schaaf en T. Spek (1992). Kwel en natuurontwikkeling in het Binnenveld tussen de Nederrijn en Veenendaal. 2) Van Dam J., J. Huygen, J. Wesseling, R. Feddes, P. Kabat, P. van Walsum, P. Groenendijk en C. van Diepen (1997). SWAP version 2.0, Theory. Simulation of water flow, solute transport and plant growth in the Soil-Water-Atmosphere-Plant environment. Technical Document 45. DLO Staring Centrum. 3) Van der Gaast J. en J. Peerboom (1996). Geohydrologisch veldonderzoek in het Purmerbos. Uitwerking en interpretatie van doorlatendheidsmetingen en pompproeven. Rapport 437. DLO Staring Centrum. 4) Van der Gaast, J. en H. Massop (2003). Spreidingslengte voor het beheersgebied van Waterschap Veluwe. Alterra. Rapport 653. 5) Van der Gaast, J., H. Massop, H. Vroon en I. Staritsky (2006). Hydrologie op basis van karteerbare kenmerken. Alterra. Rapport 1339. 6) Van der Gaast, J. en H. Massop (2007). Reconstructie van de historische hydrologie. H2O nr. 7, pag. 36-40.


MONTI VALVES BV Ampèrestraat 56-58, 1446 TS Purmerend The Netherlands Tel.: +31(0)299 641 118 Fax: +31(0)299 644 999 www.montivalves.com


agenda 9 oktober, Arnhem Nationaal hydrologisch modelinstrumentarium middagbijeenkomst waarop geïnteresseerde waterbeheerders nader geïnformeerd worden over de ontwikkeling van een nationaal hydrologisch modelinstrumentarium, dat onder andere geschikt is voor gezamenlijke plannen als stroomgebiedsvisies. Organisatie: STOWA. Informatie: Michelle Talsma (030) 232 11 99.

9 oktober, Den Haag Coastal defence and flood management: the effect of climate change on water management internationaal symposium met wetenschappers uit Nederland en Groot-Brittannië over de gevolgen van een warmer en natter klimaat op het waterbeheer in het algemeen en de kustbescherming in het bijzonder. Organisatie: Britse ambassade en NWP. Informatie: Rene Perey 06 13 64 76 72.

9-12 oktober, ‘s-Hertogenbosch Riolering en stedelijk watermanagement zesde editie van de tweejaarlijkse vakbeurs Riolering, met enkele belangrijke vernieuwingen, zoals speciale aandacht voor stedelijk waterbeheer, een aparte hal voor bedrijven met grote apparaten, (vracht)auto’s en machinewagens en zaaltjes voor themapresentaties. Organisatie: HoLaPress. Informatie: Claire de Natris (040) 208 60 43.

12 oktober, Tiel Vanuit water doordacht bijeenkomst over de regionale en landelijke ervaringen met de watertoets. Organisatie: Platform Waterpraktijk, Waterschap Rivierenland en Rijkswaterstaat. Informatie: wdr@waterpraktijk.nl.

15 oktober, Scheveningen Duurzaam, natuurlijk! symposium over duurzaam terreinbeheer en de effecten daarvan op onder andere de drinkwaterwinning. Organisatie: Duinwaterbedrijf Zuid-Holland, Vewin en Stichting Milieukeur. Informatie: Caroline Montanus (DZH).

15-16 oktober, Amsterdam Remediatie, karakterisatie en monitoring van grondwatervervuiling internationaal congres dat alle facetten van remediatie, karakterisatie en monitoring van bodem- en grondwatervervuiling belicht. Organisatie: TNO. Informatie: Niels Hartog (030) 256 47 46.

16-17 oktober, Leeuwarden TTIW het openingscongres van het nieuwe Technologisch Top Instituut Watertechnologie. Informatie: Heleen Sombekke (058) 284 62 00.

70

H2O / 19 - 2007

18 oktober, Driebergen Af en toe een bui, in de middag kans op onweer symposium over regenwater, met aandacht voor onderzoek naar onder meer de kwaliteit van regenwater, het effect van afkoppelen op de rwzi en het functioneren van randvoorzieningen. Organisatie: STOWA. Informatie: Bert Palsma (030) 232 11 99.

18-19 oktober, Utrecht Water wegen: op zoek naar de rol van water in de ruimtelijke ordening congres over de belangen die schuilgaan achter de waterproblematiek en de rol die geografen kunnen spelen in dit werkveld. Organisatie: Vereniging van Utrechtse Geografiestudenten. Informatie: (030) 253 27 89.

24 oktober, Delft Leven met water in de stad symposium over de stand van zaken rond het bouwen op en met water, met name in de steden. Organisatie: NIROV, BNA en SBR. Informatie: Sandra Broekhof (0182) 54 06 50.

25 oktober, Rotterdam Halen de beide waterwetten ongeschonden de Staatscourant? congres dat oorspronkelijk op 31 mei gepland stond over de Waterwet en de Wet gemeentelijk watertaken. Brengen de nieuwgekozen Eerste Kamerleden nog wijzigingen in één van beide wetsvoorstellen aan? Organisatie: HolaPress Congresbureau. Informatie: www.riolering-congressen.nl.

30 oktober, Breda Waterbouwdag 2007: de nieuwe waterbouw bijeenkomst over de nieuwe richting waarin waterbouw zich wellicht gaat ontwikkelen, met zeer geavanceerde technieken die een evenwichtige ontwikkeling van het gewenste ecosysteem niet in de weg mogen staan. Organisatie: CUR. Informatie: Cora Hoogeveen of Sandra Broekhof (0182) 54 06 50.

30 oktober, Arnhem Nationale conferentie baggerspecie zevende editie van de landelijke conferentie over de stand van zaken rond baggerspecie, met dit jaar aandacht voor het nieuwe Besluit bodemkwaliteit en de beëindiging van de Subbied-regeling. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.

31 oktober, Zwolle De ontdekking van de ondergrond symposium over een gebiedsgerichte aanpak van de ondergrond, waardoor problemen door grondwatervervuiling, verdroging en vernatting effectiever kunnen worden bestreden.

Organisatie: Gemeente Zwolle, ingenieursbureau TTE en Sdu. Informatie: Martine de Haan (038) 498 20 10.

6 november, Amsterdam CAPWAT tweede bijeenkomst waarop de eindresultaten gepresenteerd worden van het onderzoeksproject CAPWAT (capaciteitsverliezen in afvalwaterpersleidingen) en nieuwe ontwerpregels voor transport van lucht en/of gas in hellende persleidingen. Organisatie: WL|Delft Hydraulics. Informatie: Kees Kooij (015) 285 85 29.

6 november, Assen Geld als water congres waarop de vraag centraal staat of het waterbeheer goedkoper kan en bekeken wordt of het Investeringsbudget Landelijk Gebied mogelijk een oplossing biedt voor de financiering van een deel van het waterbeheer. Organisatie: ARCADIS. Informatie: Niek de Boer 06 27 06 08 23 of Paulien Zijlstra 06 27 06 01 02.

8 november, Arnhem Professionalisering vergunningverlening bijeenkomst over het project Professionalisering vergunningverlening, waaraan de afgelopen jaren 14 waterschappen deelnamen, Organisatie: STOWA en de Vereniging van Directeuren van Waterschappen. Informatie: Suzan Roubroeks (024) 328 47 46.

8 november, Utrecht Ontwikkelingen in de waterwetgeving studiedag over alle ontwikkelingen rond de nieuwe Waterwet, met aandacht voor de milieu- en ruimtelijke ordeningsaspecten, en een uitstapje naar de besluitvorming volgend jaar rond de Kaderrichtlijn Water en de Waterschapswet. ‘s Middags worden aan de hand van drie casussen de diverse wetten met elkaar in verband gebracht. Organisatie: Kluwer. Informatie: Anne-Marie van Koeverden (0172) 46 69 95.

14 november, Delft Microtunneling middagbijeenkomst over microtunneling: een sleufloze techniek om leidingen met een grote diameter (tot drie of vier meter) over grote afstand aan te leggen. De techniek is interessant voor rioolpersleidingen. Organisatie: GeoDelft en de Nederlandse Vereniging voor Sleufloze Technieken en Toepassingen. Informatie: (015) 269 36 85.

20 november, Gouda Baggernet themabijeenkomst over innovatieve contractvorming rond de sanering van de Hollandsche IJssel, met aansluitend een boottocht over de rivier. Organisatie: Stichting Baggernet. Informatie: www.baggernet.info.


$OOR WATER GEDREVEN

7ATER DAAGT UIT $OOR SCHAARS TE ZIJN WAAR HET NODIG IS $OOR TE VEEL TE ZIJN WAAR HET GENOEG IS $OOR WILD TE ZIJN WAAR HET GETEMD MOET WORDEN %N DOOR ONZUIVER TE ZIJN WAAR HET GEDRONKEN MOET WORDEN )EDERE UITDAGING VRAAGT OM EEN EIGEN OPLOSSING /M BREDE KENNIS EN MULTIDISCIPLINAIRE VAARDIGHEDEN /M TEAMWORK

2OYAL (ASKONING GAAT AL DECENNIALANG DE UITDAGING VAN ALLE DENKBARE WATERVRAGEN AAN EN MAAKT OOK UW WATERPROJECT TOT EEN WINNER -ET OP STUURBOORD PROFESSIONALS GEVESTIGD IN MEER DAN LANDEN EN OP BAKBOORD ONUITPUTTELIJKE LOKALE KENNIS EN INTERNATIONALE DESKUNDIGHEID

"EN JIJ OOK DOOR WATER GEDREVEN EN WORD JE GRAAG LID VAN ONS TEAM (EB JE EEN TECHNISCHE ("/ OF ACADEMISCHE OPLEIDING EN TOT JAAR WERKERVARING NEEM DAN CONTACT MET ONS OP

WWW ROYALHASKONING COM


Disdrometer de optimale neerslagmeter met laser ! Toepassingen: Verkeersveiligheid Meteorologie (Lucht) haven Wetenschappelijk onderzoek

tanks en silo’s type: toepassing: afmeting: situering: bouwtijd: ervaring:

Gewapend betonnen tanks; monoliet gestort Drinkwater, afvalwater, slib, enz. Diameter en hoogte tot 40 m. Bovengronds of ingegraven; ook in grondwater Zeer korte bouwtijd (speciale bekisting) Al meer dan 60.000 tanks gebouwd

Monostore® b.v. Goudplevier 107 (NL) 8271 GB IJsselmuiden Tel.: +31(0)38 - 33 707 00

Monostore® n.v. Hortensiastraat 12 (B) 2020 Antwerpen Tel.: +32(0)3 - 232 73 21

WWW.MONOSTORE.COM

Deze state of the art neerslagmonitor van Thies werkt met een optische laser waarmee zeer nauwkeurig neerslag analyses gemaakt kunnen worden. De sensor detecteert en onderscheidt verschillende vormen van neerslag zoals motregen, regen, hagel en sneeuw.

OPSLAG

MILIEUZEKER

Zo wordt: De intensiteit (0,005...250mm/h, De grootte van de neerslagdeeltjes (0,16...7mm), De snelheid (0,2...20m/s) van de neerslag gemeten. De disdrometer is in RVS uitgevoerd, onderhoudsarm en kan t.b.v. extreme omstandigheden (-60...+70°C) uitgerust worden met verwarmingselementen.

www.catec.nl - info@catec.nl tel : 0174 272330 - fax : 0174 272340

Tankbouw in beton en staal

Drijvende kracht Le Pooleweg 9 2314 XT Leiden Tel.: 071 - 581 40 40 Fax: 071 - 581 40 49 E-mail: office@benelux.auma.com

Aandrijvingen voor afsluiters van Auma staan wereldwijd bekend als zeer veilig en betrouwbaar. Maar ze zijn ook en vooral klaar voor een toekomst waarin procesbeheersing, meer nog dan vandaag, draait om geïntegreerde automatische besturing. Om de productie te waarborgen en maintenance veiliger, eenvoudiger en goedkoper te maken, is Auma de logische keuze. Want de aandrijvingen van Auma zijn doeners én denkers tegelijk, die gemakkelijk te integreren zijn in elk gangbaar geautomatiseerd procesbesturingssysteem. Auma bekleedt al ruim 40 jaar een toppositie als ontwerper en producent van innovatieve aandrijvingen voor afsluiters. Conventionele, non-intrusive en explosieveilige aandrijvingen die toegepast worden in veeleisende omgevingen als waterbeheer en (petro-)chemie. Onze salesengineers werken graag met u mee aan de beste configuratie voor uw installaties. Maak eens een afspraak, en ontdek ons oplossend vermogen.

AUMA, SOLUTIONS FOR A WORLD IN MOTION


handel & industrie Afvoergeulen met voordelen Arnomij Leidingsystemen uit Noordwijkerhout introduceert de Nicoll Kenadrain afvoergeulen voor de professionele markt.

Kunststof afvoergeul langs een snelweg.

Deze afvoergeulen worden gefabriceerd van spuitgegoten kunststof en zijn ontwikkeld voor parkeerterreinen, bedrijfsterreinen, winkelstraten en snelwegen. De voordelen van deze kunststof ten opzichte van traditionele materialen, zoals beton en polysterbeton, zijn het lichtere gewicht, de breukvastheid en de zelfreinigende werking door het supergladde oppervlak. De lijnafwatering is leverbaar in de breedtes 100, 150, 200 en 300 mm met een afdekking in alle gewenste kwaliteiten: van klasse A tot en met klasse D (400 kN). Het programma voldoet aan de Europese norm EN 1433. Voor meer informatie: mevrouw Pot-Willer (0252) 41 69 50.

Dijkversterking met elastocoast BASF-dochter Elastogran verricht sinds enkele weken op twee plaatsen in Nederland een proef op het gebied van dijkversterking met het materiaal Elastocoast. Het is ontwikkeld ter versterking van primaire waterkeringen. De proeflocaties zijn Ouwerkerk (Zeeland) en Petten (Noord-Holland). In het voorjaar van 2008 volgt de evaluatie. Bij de proef worden de proefstroken met kleine breukstenen voorzien van een transparante laag van twee componenten kunststof. Hierdoor worden de steentjes deels met elkaar verbonden. Zo ontstaat een sterke elastische deklaag op de zeewering

met een open structuur. Die zorgt ervoor dat de golven in sterkte afnemen voordat deze de dijk bereiken. De proefvakken worden ter beschikking gesteld door het Projectbureau Zeeweringen, een samenwerkingsverband van Rijkswaterstaat en twee Zeeuwse waterschappen. De proefstroken worden aangebracht door Arcadis. In Duitsland zijn al met succes pilotprojecten met Elastocoast uitgevoerd. In Nederland heeft de TU Delft het product uitvoerig vergeleken met ‘open stone’ asfalt. Elastocoast scoorde hierbij goed.

De proefstrook met het nieuwe materiaal elastocoast bij Ouwerkerk.

Bijeenkomsten over drainage in steden Pipelife Nederland BV verzorgt op 18 oktober in Arnhem en op 25 oktober in Alphen a/d Rijn bijeenkomsten over drainage in bebouwd gebied. Met de invoering van de Wet gemeentelijke watertaken worden gemeenten verantwoordelijk voor het beheer van het afval- en regenwater en het verwerken van overtollig grondwater. Om met name dit laatste te verzamelen en af te voeren, is drainage een voor de hand liggende oplossing. Om een beter inzicht te krijgen in het ontwerp, de aanleg en het beheer en onderhoud van drainages, houdt Pipelife samen met Wareco Ingenieurs en Horman Drainagefilter twee informatiebijeenkomsten, die beide om 13.00 uur beginnen en om 17.00 uur eindigen. Voor meer informatie: (0228) 35 55 55.

Digitale foto’s

A

ls u foto’s digitaal wilt doorsturen naar de redactie, neem dan eerst contact op. De resolutie van de foto’s moet namelijk minimaal 300 dpi bedragen op de ware grootte in het tijdschrift. Foto’s doorsturen met een lagere resolutie heeft geen zin. De beeldschermresolutie van foto’s bedraagt meestal slechts 72 dpi. Gebruik van het programma Powerpoint voor grafisch materiaal wordt afgeraden!

H2O / 19 - 2007

73


Wa l l i n g f o r d S o f t w a r e smarter solutions for the water industry -RJS;SVOW (I [IVIPHPIMHIRHI JEQMPMI ZER L]HVEYPMWGLI QSHIPPIVMRKWSJX[EVI -RJS;SVOW ;7 JSV ;EXIV 7YTTP]

ˆ 1MRMQEPMWIIV HI VMWMGS«W FMN LIX RIQIR ZER FIWPMWWMRKIR SQXVIRX Y[ XI FILIVIR RIX[IVOIR ˆ &ILEEP IIR QE\MQYQ EER IJ´GMIRXMI IR FITIVO HI XSXEPI TVSNIGXOSWXIR ˆ 3TXMQEPMWIIV HI O[EPMXIMX ZER HI VIWYPXEXIR HERO^MN IIR ^IIV YMXKIFVIMHI IR HSIPXVIJJIRHI WIX ZER ZEPMHEXMIW IR WRIPPI IR REY[OIYVMKI WMQYPEXSVIR

-RJS;SVOW '7 JSV 'SPPIGXMSR 7]WXIQW

ˆ 1E\MQEPMWIIV HI TVSHYGXMZMXIMX HERO^MN HI KIFVYMOWZVMIRHIPMNOLIMH LIX KVSXI EERXEP KIVIIHWGLETTIR ZSSV MQTSVX IR QSHIPSTFSY[ HI OVEGLXMKI EREP]WIQSKIPMNOLIHIR IR HI ^IIV XSIKEROIPMNOI VETTSVXIVMRK ˆ -RJS;SVOW MRXIKVIIVX ^MGL ^IIV QEOOIPMNO QIX FILIIVW]WXIQIR +-7 TPEXJSVQIR '%( QEEV SSO QIX ERHIVI L]HVEYPMWGLI QSHIPPIVMRKWWSJX[EVI -R HI^I FVERGLI FIWGLMOX ;EPPMRKJSVH 7SJX[EVI [IVIPH[MNH SZIV LIX KVSSXWXI XIEQ WSJX[EVISRX[MOOIPEEVW (MX IR IIR KIVITYXIIVHI SRHIVWXIYRMRK WXEER FSVK ZSSV GSRXMRYxXIMX MR TVSHYGXSRX[MOOIPMRK IR WYTTSVX

-RJS;SVOW 67 JSV 6MZIV 7]WXIQW

-RJS;SVOW ¦ TVSZIR L]HVEYPMG QSHIPPMRK WSJX[EVI JVSQ ;EPPMRKJSVH 7SJX[EVI PIEHMRK XLI [SVPH MR TVSZMHMRK WQEVXIV WSPYXMSRW JSV XLI [EXIV MRHYWXV] -RJS;SVOW (

8

/&

-RJS;SVOW MW E VIKMWXIVIH XVEHIQEVO SJ ;EPPMRKJSVH 7SJX[EVI 0MQMXIH

+MPFIVX .SRGLIIVI ;EPPMRKJSVH 7SJX[EVI &IRIPY\ 7EPIW (I 7GLEKKIPIR ;IWXQEPPI &IPKMt 8IP )QEMP KMPFIVX NSRGLIIVI$[EPPMRKJSVHWSJX[EVI GSQ

[[[ [EPPMRKJSVHWSJX[EVI GSQ


Garantie Als u een rioolbuis in de grond stopt, wilt u die waarschijnlijk uw leven lang niet meer terugzien. Toch graaft Nederland jaarlijks tientallen kilometers riolering op. Wegens reconstructies, lekkages, aantasting en ander ‘onvoorzien’ ongerief. EuroCeramic-producten zijn gemaakt van keramiek: 100% natuurlijk en bestand tegen alles wat in het riool wordt geloosd. Zo sterk dat we durven garanderen dat de komende honderd jaar geen spade de grond in hoeft. En dat is prettig. Ook voor generaties na u.

EuroCeramic – Stationstraat 9 – 5951 AW Belfeld (NL) Tel: 077-4751456 – Fax: 077-4751419 E-mail: info@euroceramic.nl – www.euroceramic.nl


Kennis krijgt pas waarde als je er iets mee doet Daarom ondersteunt Kiwa Water Research u ook bij toepassing en onderhoud van kennis Kiwa Water Research Kiwa Water Research is hét kennisinstituut op het gebied van water en aanverwante milieuen natuuraspecten voor waterbedrijven, overheden en andere spelers in de watersector. Het voert het gezamenlijke onderzoeksprogramma BTO uit voor de drinkwaterbedrijven en hun (internationale) partners en werkt daarbij samen met diverse kennisorganisaties en advies- en ingenieursbureaus – een garantie voor innovatie en voortdurend actuele kennis. Blauw, groen, waterketen Kiwa Water Research biedt ministeries, provincies, waterschappen en terreinbeheerders oplossingen op maat voor watergerelateerde vraagstukken rond watersysteem en waterketen, waterkwaliteit en –kwantiteit, natuur, afvalwaterbehandeling en asset management. Kiwa Industrie & Water Industriële partners krijgen via Kiwa Industrie & Water efficiënt toegang tot waterkennis voor hún praktijk met ondersteuning bij dagelijkse watervraagstukken, implementatietrajecten, troubleshooting en kwaliteitsborging. Binnen het onderzoeksprogramma OPIW en met individuele bedrijven, brancheorganisaties en waterbedrijven ontwikkelt en implementeert Kiwa Industrie & Water innovatieve watertechnologie.

Bedrijfstakonderzoek van de waterbedrijven

Kiwa Water Research Kiwa Industrie & Water telefoon (030) 606 95 11

BTO

e-mail

info@kiwawaterresearch.eu

www.kiwawaterresearch.eu


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.