20071019010130

Page 1

nยบ

40ste jaargang / 19 oktober 2007

20 /

2007

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

UITDAGINGEN VOOR DE NEDERLANDSE DRINKWATERSECTOR INTERVIEWS MET ONNO HOES EN KAJETAN HETZER DE NEDERLANDS-VLAAMSE SAMENWERKING ROND DE KRW INTEGRALE ECOLOGISCHE AANPAK VAN DE WATERKWALITEIT



Technologisch topinstituut

D

eze week is het technologisch topinstituut op het gebied van watertechnologie officieel begonnen. De aanwezigheid van kroonprins Willem-Alexander onderstreepte het belang van deze gebeurtenis. Het werk kan nu aanvangen. De totstandkoming van het instituut ging niet vanzelf. Lange tijd beheerste de kwestie wie welke rol zou gaan spelen, de discussie. Wetsus begon in 2004 een onderzoeksprogramma op het gebied van watertechnologie en bouwt daar nu op voort. Maar ook een kennisinstituut als Kiwa was daarmee bezig. Kiwa heeft uiteindelijk ook een belangrijke rol gekregen in het TTI Watertechnologie. Economische Zaken wilde Wetsus graag uitbouwen tot een technologisch topinstituut. De helft van het onderzoeksprogramma wordt dan ook door EZ betaald. De andere helft wordt betaald door de deelnemende 50 bedrijven, enkele overheden en tien

kennisinstellingen, waaronder Kiwa. De nadruk ligt voorlopig op technologie voor de drink- en industriewatervoorziening, de behandeling van afvalwater, de toepassing van sensoren, de ontwikkeling van aan water gekoppelde nieuwe energiebronnen en de interactie met het natuurlijke watersysteem. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is duurzaamheid. De naam wekt hoge verwachtingen. Iedereen hoopt natuurlijk dat die uitkomen, want dan is het geld goed besteed en kan de Nederlandse watersector (nog) wat meer invloed uitoefenen in binnen- en buitenland. Het is aan de onderzoekers om die verwachtingen in te lossen. Peter Bielars

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Gerda Pieters Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 telefax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Suzanne Klüver (010) 427 41 40 telefax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos Tini van Schijndel telefoon (010) 427 41 08 telefax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 95,- per jaar excl. 6% BTW € 126,- per jaar voor buitenland € 8,- losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2007 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

inhoud nº 20 / 2007 4

/ Trenddag Nederlandse drinkwatersector: handvatten voor actie rond uitdagingen voor de toekomst

6

/ De gevolgen van klimaatverandering voor het drinkwater Michael van der Valk

8 / Interview met Onno Hoes Maarten Gast

8

10 / Interview met Kajetan Hetzer Hidde Tangerman

12 / Water krijgt grotere rol in Rotterdam John Jacobs, Arnoud Molenaar en Pieter de Greef

15 / Kennismanagement voor betere projectresultaten in het waterbeheer Leanne Reichard en Anja Bos

10

18 / De KRW en de Vlaams-Nederlandse samenwerking Leo Santbergen en Ann Crabbé

22 / Vergroting capaciteit afvoer afvalwater in Amsterdam Johannes Odé

29 / Integrale ecologische aanpak Waterkwaliteitsspoor Moordrecht

22

Aniel Balla, Nico Jaarsma, Marieke Fennema en Marit Meier

32 / Maaien of niet? Wilgert Veldman, Denie Augustijn, Marijke Visser en Fredrik Huthoff

35 / Natuurlijke uitgangspunten voor een dynamische beek Mardy Treurniet, Daan Besselink, Hans van Sluis en Michelle Berg

38 / Kwaliteitsverbetering op meerdere fronten door ontkleuring via ionenwisseling Doeke Schippers en Peter Sjoerdsma

41 / Zelfsturing door monitoring in de Noordelijke Friese wouden Martin Knotters, Bram de Vos, Martijn Sonneveld en Hanneke Keizer-Vlek

Bij de omslagfoto: Het beeldmerk van Kiwa voor de trenddag van de Nederlandse drinkwatersector.


Trenddag Nederlandse drinkwatersector: handvatten voor actie rond uitdagingen voor de toekomst Deskundigen uit de drinkwatersector en een aantal externe experts analyseerden op 4 oktober in het ‘Huis van de toekomst’ in Amsterdam de consequenties en mogelijkheden van verschillende trends en veranderingen die in de nabije toekomst de sector gaan raken. De aanwezigen discussieerden over de acties die de drinkwatersector zelf én samen met andere sectoren moet ondernemen om slagvaardig om te gaan met veranderingen die voortkomen uit klimaatverandering, vergrijzing, nanotechnologie, GIS/ICT, energiescenario’s en terroristische dreiging. Flexibel blijven leren vormde het motto, bijvoorbeeld door de eigen kennisinfrastructuur van het bedrijfstakonderzoek en Kiwa Water Research nog sterker op deze trends aan te sturen en in te zetten. Daarnaast werd ervoor gepleit nauwer aan te sluiten bij activiteiten van de overheid en andere sectoren om tijdig bedreigingen te keren. selectie van deze trends is onder meer geput uit de resultaten van het Europese onderzoeksprogramma TECHNEAU.

Scenarioplanning

T

rends vormen de scheringdraden op het weefgetouw van de toekomst; ze bepalen niet alles, maar geven de richting aan. Gesignaleerde trends geven eenieder de kans zich op een zinvolle manier te verdiepen in mogelijke toekomstbeelden, zodat de drinkwatersector voorbereid is op wat op haar af komt. Vanuit deze gedachte organiseerde Kiwa Water Research een trenddag voor de drinkwatersector. Circa 50 deskundigen en strategische managers uit de drinkwaterwereld kwamen bijeen in het Amsterdamse ‘Huis van de Toekomst’ om met een half dozijn externe deskundigen te praten over wat de toekomst kan brengen en daarover advies uit te brengen aan de eigen sector. Directeur Wim van Vierssen van Kiwa Water Research introduceerde de zes trends die een hoofdrol speelden op de trenddag, vanwege hun te verwachten impact op de Nederlandse (drink)watersector. Bij de

4

H2O / 20 - 2007

In de eerste plenaire sessie lichtte Ewald Breunesse, hoofd energietransities bij Shell Nederland, de scenario’s van dit bedrijf toe. Shell is een voorloper in scenarioplanning. Het bedrijf voorziet onder meer een toenemende globalisering, een grotere rol voor China, een groeiende claimcultuur én grenzen aan duurzaamheid op wereldschaal. De meeste economische groei is te verwachten in China, India en Zuid-Amerika, waardoor het energieverbruik daar fors zal stijgen. Wereldwijd is in 2030 waarschijnlijk anderhalf keer zoveel olie nodig als nu; dat is maar deels te ondervangen met winning uit moeilijk bereikbare oliebronnen. Biobrandstoffen zullen (te) veel beslag leggen op de ruimte. Ook de (energie)kosten voor transport van energiedragers gaan steeds zwaarder wegen. Shell richt zich daarom in de toekomst sterker op gas en energiebesparing en verzilvert intussen opties in biobrandstoffen.

Terrorisme In de tweede plenaire sessie besprak nationaal coördinator terrorismebestrijding Tjibbe Joustra de toenemende aandacht voor bestrijding van terrorisme, ook in de watersector. Hij constateerde dat in de watersector op dit gebied al veel langer goed wordt samengewerkt. Vanuit Joustra’s NTCb komt informatie vrij over mogelijke en actuele dreigingen naar relevante sectoren. Met hen worden maatregelenpakketten afgesproken en bijgesteld. Terrorismedreiging blijft de komende jaren realiteit, volgens Joustra. De beste bescherming daartegen is vooral veel oefenen, zoals onlangs gebeurde in Rotterdam.

Analyse van en advies over trends In parallelsessies gingen de deelnemers aan de trenddag zelf aan het werk met vier belangrijke trends. Na een inleiding door een expert analyseerden zij de belangrijkste kansen en risico’s en formuleerden op basis daarvan een advies aan de gezamenlijke directies. Ontwikkelingen in nano- en biotechnologie

Bart Walhout van het Rathenau Instituut hield een presentatie over sleuteltechnologieën als nano-, informatie- en biotechnologie die elkaar versterken. Nanotechnologie is de studie en manipulatie van materie op nanoschaal, waardoor niet alleen nieuwe toepassingen maar ook nieuwe toekomstbeelden mogelijk worden. De combinatie van nano-elektronica en goedkope biosensoren bijvoorbeeld maakt een integratie van zorg in de persoonlijke leefomgeving mogelijk. Werken op nanoschaal brengt ook nieuwe potentiële bedreigingen met zich mee. Tegelijkertijd biedt de nieuwe technologie ook nieuwe mogelijkheden die in de watersector toe te passen zijn, zoals gegevensverzameling via nieuwe sensortechnieken of het lab-on-achip. De recente kabinetsvisie op nanotechnologie omschrijft vijf onderzoeksgebieden waar de aandacht zich op richt, waaronder waterzuivering. Deze onderzoeksagenda wordt nu ingevuld binnen het Nederlands Nano Initiatief (NNI). De uitdaging voor de watersector is om een adequate manier te vinden om daarbij aan te sluiten. De deelnemers adviseerden om zo snel mogelijk een breed oriënterend onderzoek te beginnen naar de risico’s en de toepassingen van nanotechnologie voor de watersector, vooral op het gebied van lokale kringloopsluiting, het meten van de waterkwaliteit bij huishoudens en/of op kritische plaatsen in het net en slimmere materialen,


verslag grote rivieren beïnvloeden. Het verleden kan niet meer dienen om vandaaruit de toekomst te extrapoleren: we moeten naar betere voorspellingsmethodes om bijvoorbeeld op tijd klaar te kunnen zijn voor droge zomers. Verder zal de roep om meer bio-energie de watervraag in die sector fors doen vergroten. Vellinga raadde de aanwezigen aan om klimaatbeleid vooral te koppelen aan meer kortetermijnvraagstukken die eerder voordeel opleveren. Een uitgebreidere versie van Vellinga’s analyse van de impact van klimaatverandering in de drinkwatersector zal worden opgenomen in het themanummer klimaat van H2O van 16 november aanstaande.

bijvoorbeeld zelfreinigende leidingen. Aansluiting bij het NNI en leren van andere sectoren bieden wellicht mogelijkheden om prioritaire stoffen te verwijderen, bronnen schoon te krijgen, de leveringszekerheid te verbeteren en sneller normoverschrijdingen te detecteren. Vergrijzing

Frans Willekens, directeur van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI), gaf aan dat Nederland in grote lijnen te maken krijgt met drie soorten vergrijzing: Nederlanders krijgen minder kinderen en leven langer waardoor het percentage 65-plussers in de komende 20 jaar zal stijgen van rond 15 naar circa 20 procent van de bevolking, het aandeel allochtone Nederlanders neemt toe én er komen steeds meer huishoudens die gemiddeld kleiner van omvang zijn. Het aandeel van Europeanen in de wereldbevolking daalt relatief. Maar: de ouderen worden wel jonger in hun gedrag, ze blijven actiever en gezonder en werken langer door. De deelnemers pleitten ervoor in te spelen op de vergrijzingstrend door de Arboomstandigheden voor ouder personeel binnen de bedrijven aan te passen, jong personeel binnen te halen en te zorgen voor een goede kennisoverdracht en verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd te overwegen. Overigens verwachten zij van vergrijzing geen grote gevolgen voor de waterlevering. Wel is het zaak goed te kijken hoe de jongere klant van nu omgaat met water: die vormt immers de blauwdruk voor de oudere klant van de toekomst. GIS en ICT

Henk Scholten, directeur van Geodan en hoogleraar Ruimtelijke Informatica aan de VU, gaf een toelichting op de ontwikkelingen op geo-ICT-vlak, de ‘tomtom water’ als ultieme vorm van beslissingondersteuning in de watersector. Goed organiseren van data is daarbij belangrijker dan specifieke applicaties hebben: het is nu mogelijk ten allen tijde geïnformeerd te zijn over de plaats van mensen en middelen. Toch wordt dit nog onvoldoende ingezet; zo bleek bij de recente rampenoefening in Rotterdam dat

die informatie nauwelijks wordt gebruikt of begrepen. De watersector moet nu van andere sectoren leren hoe om te gaan met geo-ICT, bijvoorbeeld door pilots op te zetten, aldus de deelnemers aan de trenddag. De technologie biedt mogelijkheden om calamiteiten beter af te handelen en de maatschappij van betereen duidelijkere informatie te voorzien. Bovendien draagt de technologie potentieel bij aan een grote efficiency in de dagelijkse bedrijfsvoering, mits koppeling en uitwisseling van gegevens voldoende aandacht krijgt, bijvoorbeeld in de eisen die worden gesteld aan leveranciers van de technologie. Klimaatverandering

Inleider op de trend klimaatverandering was Pier Vellinga, hoogleraar Environmental Management and Global Change aan de VU en voorzitter van de Raad van Bestuur van het programma Kennis voor Klimaat, het onderzoeksprogramma voor een klimaatbestendig Nederland. Hij gaf aan dat de menselijke invloed op de huidige verandering van het klimaat vrij zeker is. Om desastreuze klimaatverandering te voorkomen, moet de uitstoot van broeikasgassen in de komende 30 tot 40 jaar met 50 tot 80 procent worden beperkt (mitigatie). Tegelijkertijd moet ook de drinkwatersector zich aanpassen om schade als gevolg van klimaatverandering te voorkomen of te beperken (adaptatie). Voor mitigatie hebben we nog maar beperkte tijd; ingrijpen in de dagelijkse acties is urgent. Vellinga pleit ervoor een prijskaartje te hangen aan de uitstoot van kooldioxide van 30 tot 50 euro per ton; ook de watersector zou deze factor vanaf nu moeten meewegen bij investeringen.

Het advies uit de klimaatsessie was om nú scenariostudies uit te voeren naar de invloed van klimaatverandering op capaciteit, piekvraag en gemiddelde vraag en waterkwaliteit in bron en leidingnet en het BTO-klimaatonderzoek versterkt voort te zetten. Ook de impact op de omringende en beïnvloedende sectoren moet goed in beeld worden gebracht. Daarnaast is het vanuit het collectieve belang en om de eigen verantwoordelijkheid te nemen op het gebied van duurzaamheid belangrijk dat de drinkwatersector zelf CO2-neutraal gaat produceren. Een dialoog met watergebruikers en de afvalwatersector kan bijdragen aan verlaging van het piekgebruik, dat in de komende jaren een steeds groter probleem zal worden.

Flexibiliteit In het avondprogramma bespraken de directeuren met de experts de opgestelde adviezen. Zij verwachten veranderingen op basis van de gesignaleerde trends, deels geleidelijk maar zeker ook schoksgewijs. Om daarmee adequaat om te gaan, moet de sector flexibel blijven, blijven leren en kennis vergaren - zeker ook in samenwerking met andere sectoren. Dat kan met name via het bedrijfstakonderzoek van Kiwa Water Research. De gesignaleerde trends bieden mogelijkheden én verantwoordelijkheden op de korte en de lange termijn: meer dan ooit tevoren zal (toegang) hebben tot de beste kennis bepalen hoe slagvaardig drinkwaterbedrijven hun bedreigingen keren en kansen benutten in een veranderende wereld. Voor meer informatie: Dieuwke Voorhoeve (030) 606 97 24.

Wat betreft adaptatie heeft de drinkwatersector onder meer rekening te houden met een temperatuurstijging van 2 tot 4°C in de komende (halve) eeuw, bovenop de temperatuurstijging van 0,5 tot 1°C die intussen al optreedt. Mildere, nattere winters en warmere, drogere zomers met vaker intense regenval, zullen onder meer de afvoer in de

H2O / 20 - 2007

5


De gevolgen van klimaatverandering voor het drinkwater Ongeveer 75 geïnteresseerden, waaronder veel directeuren van waterleidingbedrijven van alle continenten, maar ook vertegenwoordigers van VN-organisaties, zoals het World Meteorological Organization, discussieerden op 5 oktober in Amsterdam over de gevolgen van de klimaatverandering op de drinkwatervoorziening. Het thema leeft ook duidelijk binnen de International Water Association (IWA), die het internationale seminar samen met NVA en KVWN organiseerde. Het Co-operative Programme on Water and Climate (CPWC) verzorgde het dagprogramma.

D

uidelijk is dat een temperatuurstijging vooral veranderingen in de hydrologische cyclus tot gevolg heeft, met repercussies voor alle sectoren die met water te maken hebben. Bart van den Hurk (KNMI) benadrukte dat klimaatwetenschappers de risico’s weliswaar niet kunnen verkleinen, maar ze wel beter in kaart kunnen brengen. Casey Brown (International Research Institute on Climate and Society, VS) vertelde hoe waterbeheerders voorop lopen bij aanpassing aan klimaatverandering. Opeens is niets meer zeker. Verwachtingen over het toekomstige klimaat kunnen worden gebruikt om de onzekerheid af te laten nemen - of in elk geval het gevoel van onzekerheid. Brown noemde het belang van adaptatie voor de watersector groot. Hiervoor is duidelijker leiderschap nodig dan nu vaak het geval is. “Water managers want to stay invisible”, meende Brown, maar zouden dat minder moeten doen. In het licht van de veranderingen in de hydrologische cyclus stelde hij dat “Whatever the design, it will be wrong”. Henk van Schaik (CPWC) maakte duidelijk dat mitigatie van klimaatverandering (het voorkomen ervan) vooral een kwestie van energiebeheer is. Nederland is daarin een relatief kleine speler. Adaptatie daarentegen, het aanpassen aan klimaatverandering, is met name een kwestie van waterbeheer. En daarin is Nederland van oudsher sterk. Ook Pavel Kabat (Universiteit van Wageningen) kwam met duidelijke boodschappen. “Mitigatie is minder duur dan niets doen. De kosten zijn marginaal wanneer we het als percentage van het bruto nationaal product beschouwen. Hetzelfde geldt voor de kosten van adaptatie.” William Keene (Sonoma County Water Agency, VS) beschreef hoe zijn agentschap zorg tracht te dragen voor reductie van de ‘koolstofvoetafdruk’ van het bedrijf. Op alle mogelijke terreinen - thuis werken, elektrische vervoersmiddelen - wordt getracht het kooldioxidegebruik te minimaliseren. Ook zonne- en windenergie en biobrandstoffen krijgen veel aandacht.

6

H2O / 20 - 2007

Steve Gillham (Umgeni Water, Zuid-Afrika) vertelde dat voor hem duidelijk was dat de lokale gevolgen van klimaatverandering groter zijn dan de nationale en mondiale. Dit heeft consequenties voor de wijze waarop gehandeld moet worden. Tijdens de discussie die hierop volgde, werd duidelijk dat geen van de aanwezige waterleidingbedrijven op dit moment rekening houdt met klimaatverandering in de strategische planning. De deelnemers uit onder meer Japan en Australië meenden echter dat dit wel serieus overwogen moet worden. Volgens Gertjan Zwolsman (Kiwa) kunnen de risico’s voor de beschikbaarheid van drinkwater zich gaan uiten in waterkwantiteit (droogte) en -kwaliteit (verslechtering), maar ook in de fysieke bereikbaarheid van een pompstation, zoals een foto van een ondergelopen pompstation illustreerde. Vervolgens werd een concept voor een Position Paper van de IWA-specialistengroep over klimaatverandering en adaptatie gepresenteerd. De groep is een Nederlands initiatief en telt inmiddels zo’n 200 deelnemers. Het stuk vormt de basis voor een discussie over adaptatie binnen IWA. Het IWA-bestuur wil de discussie afronden met een eigen document.

“The government went into absolute panic when Brisbane had water left for only 5 days.” Opmerkelijk en vrij onverwacht is ook dat enerzijds de bevolking vaak tegen desalinisatie is en anderzijds graag beperkingen op het gebruik van water accepteert, verwacht en soms zelfs stimuleert of eist. Het verhaal over Australië illustreerde dat de neerslag zo snel afneemt dat de ontwerpnormen elk jaar bijgesteld dienen te worden. Maar Garman illustreerde dat ondanks deze drastische veranderingen, de reputatie van de waterbedrijven alleen maar is verbeterd, omdat de (veelal niet-technische) maatregelen afdoende blijken. Paul Reiter (directeur IWA) sloot de dag af met een verhaal over de oorzaak van de problemen: bevolkingsgroei. Eigenlijk zou daaraan iets moeten gebeuren, meende hij. Hij liet grafieken zien van bevolkingstoename (momenteel met name in steden in ontwikkelingslanden) en gelijk stijgende temperatuur, kooldioxide-uitstoot en stikstofemissie. Urbanisatie, verbetering van gezondheid en milieu en klimaatverandering zorgen in de watersector voor een steeds grotere onzekerheid. Reiter pleitte voor portfoliomanagement, waarbij de risico’s meer expliciet worden bekeken. Michael van der Valk

Australië David Garman (voorzitter van IWA, Australië) ging op persoonlijke titel in op de reactie van Australië op klimaatverandering. Nationale data laten zien dat de neerslag gemiddeld is, maar dat is niet het meest scherpe beeld. Wie beter kijkt, ziet een toename van zo’n 25 procent in het noorden en een vergelijkbare afname in het zuiden. Wie daarbij ook de dimensie tijd beschouwt, ziet een beeld van mogelijk grote problemen. Een afname van 20 procent in de hoeveelheid neerslag heeft hier en daar reeds geleid tot een afname van 50 procent in de afvoer. Terwijl de nationale overheid het Kyoto-protocol nog niet heeft ondertekend, hebben de aparte staten in dit werelddeel veel goed werk gedaan. Problematisch bij de implementatie van ideeën is dat in de ene staat de overheid voorloopt op de beleving van de bevolking en in de andere staat de bevolking juist het voortouw neemt en de overheid achterloopt.

Themanummer klimaat De uitgave van 16 november staat voor een belangrijk deel in het teken van het klimaat. Als u hieraan een bijdrage wilt leveren, gelden als kopijsluitingsdata: voor nietwetenschappelijke artikelen 2 november en voor Platformartikelen 19 oktober. Voor meer informatie: (010) 427 41 65.


verslag / actualiteit Vitens Evides Internationaal ondersteunt Mongolië Vitens Evides Internationaal (VEI) gaat het Mongoolse waterketenbedrijf USUG ondersteunen. Het bedrijf moet financieel gezond gemaakt worden en de bedrijfsvoering in zowel de drinkwatervoorziening als de afvalwaterzuivering moet op orde gebracht worden. Aan de Nederlandse ambassade in China is gevraagd het project voor de komende drie jaar te financieren.

O

m kennis en ervaring uit te wisselen wilde het Mongoolse waterbedrijf graag met een Europees collegabedrijf samenwerken. “In het verleden hebben we al eens eerder contact met elkaar gehad. Zo kwam USUG bij ons terecht”, vertelt Siemen Veenstra, projectmanager van VEI.

niumdoelen van de Verenigde Naties. Zo moeten wereldwijd 50 miljoen mensen vóór 2015 toegang hebben tot schoon en veilig drinkwater. Vitens en Evides hebben inmiddels projecten lopen die ruim tien miljoen mensen in ontwikkelingslanden veilig drinkwater moeten leveren, onder andere in Ghana, Mozambique, Suriname, Jemen, Zuid-Afrika, Roemenië, India en Vietnam.

Een delegatie van drie waterspecialisten en een financieel deskundige is kort geleden afgereisd naar Ulaan Bataar, de hoofdstad van Mongolië, om een inventarisatie te maken van de huidige gang van zaken en de financiële middelen van het bedrijf. In Mongolië spelen met name de hoge lekverliezen een grote rol. Ook de extreem koude winters vergen veel van het leidingnet. Het concept van een totaalketen waarbij één bedrijf de drinkwatervoorziening en afvalwaterzuivering verzorgt, is in Mongolië heel gewoon. Om ook kennis op het gebied van afvalwaterzuivering te kunnen bieden, is een afgevaardige van Waterschap Groot Salland met de delegatie meegereisd. Hij heeft de staat van dienst en de huidige bedrijfsvoering van enkele oude Russische afvalwaterzuiveringsinstallaties geïnventariseerd en aanbevelingen gedaan voor verbetering.

Waterkiosken zorgen voor schoon drinkwater voor de plattelandsbevolking van Mongolië.

Vitens en Evides hebben eind vorig jaar hun krachten gebundeld in VEI, onder meer om met hun kennis en kunde op drinkwatergebied bij te dragen aan de millen-

“De samenwerking met USUG in Mongolië past prima in onze doelstelling om meer en betere drinkwater- en afvalwatervoorzieningen te realiseren in landen waar de aanwezigheid daarvan nog niet vanzelfsprekend is”, aldus Siemen Veenstra. De kosten van de inventarisatie (circa 25.000 euro) zijn door VEI betaald, terwijl de projectkosten à 1,5 miljoen euro voor rekening van de Nederlandse ambassade in China komen. Veenstra: “Daarnaast hebben we nog een fonds waaraan onze klanten vrijwillig bijdragen door extra te betalen voor hun drinkwater. In de randstedelijke omgeving in Mongolië ontbreekt nog vrijwel overal riolering. Het is de bedoeling dat we het fonds inzetten om wc-blokken te bouwen voor openbaar gebruik. We willen immers zoveel mogelijk mensen bereiken.”

Laag water én droogte vaker problematisch in toekomst Naast hoog water zullen ook laag water en droogte vaker tot problemen gaan leiden. Dit concludeerden de deelnemers aan de workshop ‘Low flows and droughts’, die op 25 en 26 september in Würzburg (D) plaatsvond. De bijeenkomst werd verzorgd door de Commissie voor Hydrologie van de Rijn (CHR) samen met het nationale comité IHP/HWRP en met ondersteuning van UNESCO.

D

e workshop was onderverdeeld in drie blokken. De keynote spreker, Lena Tallaksen (N), ging in op de verschillende soorten droogte. Droogte is een natuurlijke waterbeschikbaarheid die beneden gemiddeld is. Droogte kan in alle regio’s voorkomen, is van lange duur en komt voor in een groot gebied. Onderscheid bestaat tussen een meteorologische droogte en bodemwater- grondwater- en oppervlaktewaterdroogte. In de discussie kwamen vragen naar voren over mogelijk subjectieve criteria: Wat is lange duur? Hoe groot moet het getroffen gebied zijn? En niet in de laatste plaats: Kan verkeerd watergebruik gegeven de definitie (natuurlijke beschikbaarheid) dan niet tot droogte leiden?

De sprekers uit meerdere Rijnstaten verhaalden hoe in hun land wordt omgegaan met lage afvoeren en droogte. De meesten lichtten dit toe aan de hand van het droge jaar 2003 en de consequenties van die droogte. In alle landen heeft dit geleid tot het genereren van een overzichtrapport over droogte: Hoe vaak zal het kunnen optreden? Welke gevolgen heeft het en hoe kan hier op worden ingespeeld? Vervolgens kwamen de wetenschappers aan het woord, die aan de hand van modellen en getallen lieten zien hoe zij voorspellingen maken van klimaatveranderingen en hoe deze al dan niet te vertalen zijn naar veranderingen in met name rivierafvoerregime. Grofweg wordt verwacht dat er ‘s zomers lagere en ‘s winters hogere

afvoeren zullen zijn in de Rijn. Verder modelleren zal waarschijnlijk weinig aan dit beeld veranderen. De meest recente ontwikkelingen hebben vooral geleid tot een beter beeld van de onzekerheid (die is groter geworden) en niet tot andere voorspellingen. Ook was er aandacht voor schaalproblemen: een groot meer zal bijvoorbeeld op mondiale schaal (denk aan klimaatmodellen) weinig invloed hebben op de verwachtingen, maar zal lokaal waarschijnlijk van grote invloed zijn op de uitwerkingen van een mondiale klimaatverandering. Hierover is meestal nog weinig bekend. Tijdens de laatste sessie werd ingegaan op een aantal essentiële vragen die leidden tot enige zelfreflectie: Waarom zijn lage afvoeren belangrijk? Waarom willen we zo precies mogelijk modeleren? En leidt een beter model of een nauwkeuriger antwoord wel tot betere uitvoering of beleid? Zo niet, welke processen spelen dan nog meer een rol en hoe hebben we daar invloed op? Michael van der Valk

H2O / 20 - 2007

7


ONNO HOES, MILLIEUGEDEPUTEERDE NOORD-BRABANT:

“Grondwatersituatie in afgelopen tien jaar niet verbeterd” Sinds de inwerkingtreding van de Grondwaterwet in 1981 is de provincie verantwoordelijk voor het beheer van het grondwater. Afhankelijk van de aard van het gebied, de bodemsamenstelling, de hoogteligging en de bebouwingsdichtheid, verschilt het accent van de problematiek van deze beheertaak. In een klein land als Nederland kunnen zowel verdroging als vernatting en verzilting een hoofdprobleem vormen. Voor Noord-Brabant is de verdroging belangrijk. In 1998 meldde H2O dat 42.500 hectare in deze provincie als ernstig verdroogd waren aangemerkt, dat het provinciebestuur het voornemen had binnen twee jaar de verdroging met 25 procent terug te dringen en dat een Actieprogramma Verdrogingbestrijding Natuurgebieden was opgesteld. Inmiddels zijn we bijna tien jaar verder. De vraag hoe de situatie daar nu is, was aanleiding voor een gesprek met Onno Hoes, binnen het huidige college van Gedeputeerde Staten belast met de portefeuille Milieubeheer. Het gesprek vond plaats in het Provinciehuis aan de A2 in ‘s-Hertogenbosch.

Hoe staat het met het grondwater in Noord-Brabant? “Grondwaterbeheer is een spannende aangelegenheid. Iedereen wil gebruik maken van het grondwater: Brabant Water, de boeren, de industrie en de natuurbeheerders. En iedereen heeft er in zekere zin ook recht op.” “Onder de portefeuille Milieu vallen bij ons de zorg voor water, bodem, lucht en ecologie. Waterveiligheid niet, dat aspect is met klimaaten energieproblematiek bij Economische Zaken ondergebracht. In het vorige college had ik de portefeuille van EZ. Nu kijk ik dus van de andere kant tegen het grondwater aan, niet als gebruiker maar als beheerder. Omdat er zoveel gebruikers zijn, is het een kwestie van goed verdelen en vooral niet alles gebruiken; niet méér dan verantwoord is. Dat is bij grondwater ingewikkeld. Een boom zie je. Het landschap zie je. Of het er goed meegaat, zie je dus ook. Het grondwater zie je niet.” “We beschermen onze waterwingebieden en we geven beschermingszones aan. Daarbij kom je soms grote problemen tegen. In Oss bijvoorbeeld blijkt een 100-jaars beschermingszone midden door een industrieterrein te lopen. Bij de inrichting van dat terrein en bij de vestiging van bedrijven was daarmee geen rekening gehouden. Bedrijven worden daardoor achteraf in hun mogelijkheden beperkt. Het alternatief is dat Brabant Water zijn winning verplaatst. Pompstations zijn vroeger natuurlijk ook niet geplaatst met het inzicht van nu. Maar aan alles zijn kosten verbonden en de vraag is wie die betaalt. Daarnaast is ook hier het traditionele spanningsveld tussen natuurbeheer en landbouw aanwezig.”

Wat heeft u in tien jaar bereikt? “Hoofdprobleem in deze provincie is dat de grond hier heel intensief gebruikt wordt.

8

H2O / 20 - 2007

Gevolg is dat we met de bestrijding van de verdroging niet veel opgeschoten zijn. Het is eigenlijk nog slechter geworden. Er moet dus echt wat gebeuren. We hebben dit jaar voor het eerst een beregeningsverbod ingesteld, een verbod op het beregenen met grondwater. De afgelopen acht jaar is steeds ontheffing gegeven. De agrarische sector begrijpt ook wel dat er wat moet gebeuren, door water op te slaan, door het gebruik van water te spreiden en door water efficiënter te gebruiken. Door beek- en kreekherstel willen we water vasthouden in het gebied. Maar het is moeilijk om de balans te vinden.”

Speelt de drinkwaterwinning hierbij een rol? “Doordat industriële bedrijven verdwenen zijn of veel minder grondwater zijn gaan gebruiken, hebben we nu in sommige steden te maken met overlast van grondwater. Dat speelt bijvoorbeeld in Eindhoven waar een heleboel Philipsbedrijven uit het centrum verdwenen zijn, maar ook in Bergen op Zoom en Tilburg. Met Brabant Water zijn we in discussie om te zien of het mogelijk is om winningen te verplaatsen naar deze steden, waardoor we de wateroverlast daar zouden kunnen bestrijden en wellicht de verdroging elders verminderen. Daar kunnen we met het bedrijf goed over praten. Ieder voelt zeker zijn verantwoordelijkheid, maar de vraag blijft natuurlijk bij wie de rekening komt te liggen.” “Oudere mensen herinneren zich hoe je vroeger op de vennen onder aan de Brabantse Wal bij Bergen op Zoom kon schaatsen. Die vennen zijn verdwenen en de vraag is of je de vroegere situatie

kunt herstellen, of je de disbalans die is ontstaan weer ongedaan kunt maken en welke planten en vogels je dan weer terug krijgt. Het waterbedrijf Evides staat open voor die vraag, maar moet als nutsbedrijf drinkwater van goede kwaliteit tegen een zo laag mogelijke prijs leveren. Brabant Water levert in Noord-Braabnt verreweg het meeste leidingwater. Ook dit bedrijf maakt winst. Als aandeelhouder van Brabant Water - de provincie heeft 30 procent van de aandelen - hebben we ons op het standpunt gesteld dat wij geen behoefte hebben aan winstuitkering. We hebben liever dat het bedrijf zijn maatschappelijke rol oppakt en dat geld investeert in voorzieningen die de Brabantse samenleving ten goede komen.”

Welke rol speelt de industrie? “De rol van de industrie is veranderd. De bedrijven gebruiken veel minder water dan vroeger en hebben grote investeringen gedaan in hergebruik en in waterbesparing. Voor een aantal bedrijven is de kwaliteit van het grondwater van groot belang. We discussiëren op het ogenblik over de wenselijkheid ook voor industriële winningen een beschermingszone in te stellen. Heineken in Den Bosch bijvoorbeeld heeft zich met kracht verzet tegen de vestiging van afvalbedrijven in zijn nabijheid. Dat zou een onaanvaardbaar imagoprobleem in het buitenland veroorzaken.” “Schoon en duurzaam produceren is van groot belang. Het aanwijzen van een beschermingszone speelt ook nog voor tien andere grote bedrijven die voedingsmiddelen produceren, zoals Coca Cola, Campina en Hak. Bij een aantal kleinere bedrijven heeft het alleen consequenties op eigen terrein. We zijn nu in overleg met de Vereniging Industriewater waarin Brabantse bedrijven vertegenwoordigd zijn. We onderkennen het probleem, we zien ook het belang ervan in, maar moeten eerst alle gevolgen van het instellen van dergelijke beschermingszones goed in beeld hebben. Want je doet wel een aantal bedrijventerreinen op slot en confronteert gevestigde bedrijven met beperkingen. Maar ik neig ernaar om het wel te doen.”

Loopt het grondwatergebruik van de agrarische sector terug door de afname van het aantal bedrijven? “Nee, dat is niet het geval. Het aantal bedrijven neemt wel af, maar de resterende bedrijven worden steeds groter. Het karakter van het watergebruik in de landbouw is ook anders. Met Heineken praat je over een langetermijnvisie op duurzaam produceren. Bij boeren is het denken veel meer seizoensgebonden. Als het nu droog is, moet er vandaag water zijn. Daarnaast moeten de afspraken die je maakt ook nagekomen worden. Als wij een beregeningsverbod uitvaardigen, moet dat ook nageleefd worden. De afspraken kunnen in het kader van het waterhuishoudingplan nog wel wat innovatiever.”


interview Wat wordt de grote lijn van het nieuwe waterhuishoudingplan van de provincie Noord-Brabant? “We gaan daarin 36 natte ‘natuurparels’ aanwijzen. Dat zijn gebieden waarin in 2015 de natte structuur hersteld moet zijn. Met de natuurbeheerders en de waterschappen kijken we hoe we dat kunnen gaan doen. Bijvoorbeeld als grond verworven moet worden, wie dat dan gaat doen en op welk geschikt moment. Eén agrarisch perceel waarin een diepe ontwateringsloot ligt, kan een grote omgeving als het ware leegtrekken. In de Peel heb je zulke situaties. Het kan dan noodzakelijk zijn om zo’n perceel aan te kopen, in het uiterste geval zelfs te onteigenen. Vraag is ook welke invloed zo’n ingreep op de omgeving heeft. Leiden boeren in de omgeving schade door vernatting die bij hen optreedt? Blijft het boeren voor hen interessant? Hebben zij recht op schadevergoeding en zo ja, van wie? Al dat soort vragen goed beantwoorden, vraagt heel veel coördinatie.”

Leeft de grondwaterproblematiek bij het publiek? “Natuur- en waterbeleid leven heel sterk, in de politiek van uiterst links tot uiterst rechts. Het is ook echt een taak van de provincie. De problematiek heeft iets sacraals, is boven de partijen verheven. De VVD benadert het misschien wat nuchterder, wat minder bevlogen dan de anderen, maar heeft geen

ander standpunt. Politiek zijn er geen grote geschilpunten.” “Voor een goed vestigingsklimaat voor bedrijven, zeker voor internationale, heb je een mooi landschap nodig. Mensen willen namelijk in een mooi gebied wonen, willen vanuit hun kantoor tussen de middag een wandeling kunnen maken. Mensen presteren ook beter in een mooie omgeving.” “De overgang van stad naar natuur krijgt steeds meer aandacht. Dat is ook vastgelegd in het programma-akkoord van het college. In de driehoek Den Bosch - Eindhoven Tilburg ligt het Groene Woud. We onderscheiden daar drie schillen. De eerste schil bestaat uit de beschermende natuur in het midden. De tweede schil is het gebied voor recreatie, landbouw en toerisme. De derde schil omvat de stedelijke omgeving. Die drie kunnen niet zonder elkaar, maar vragen ieder hun eigen aandacht en een onderlinge afstemming.”

Hoe is uw relatie met de natuurbeheerders? We hebben te maken met Brabants Landschap, Staatbosbeheer, Natuurmonumenten en particuliere natuurbeheerders. Met name de eerste drie trekken altijd samen op, spreken als één persoon. Er zit ook geen verschil tussen de beleidskeuzes die ieder van hen maakt. Vooral

de terreinbeheerders hechten veel belang aan het realiseren van natte ‘natuurparels’. We hebben bij de reconstructieplannen in overleg met de terreinbeheerders en de landbouw een lijst samengesteld van 36 natte ‘natuurparels’. De Commissaris van de Koningin, mevrouw Maij-Weggen, steunt dit werk ook met kracht. Dat maakt het een boven-politiek item. De politiek komt pas om de hoek kijken bij de financiële afweging. Gelukkig is de provincie Noord-Brabant niet armlastig. Er is ruimte om geld aan natuur en landschap te besteden.”

Heeft uw provincie ook met verzilting te maken? “West-Brabant maakt deel uit van het deltagebied. Er liggen plannen om de negatieve effecten van de deltawerken op te vangen. Het Krammer-Volkerakmeer heeft veel last van blauwalgen sinds het volledig zoet is geworden. Door weer zout water toe te laten, zullen die verdwijnen. Ook zijn veel zoutwaterplanten verdwenen. Tegenover het belang van de natuur staan de belangen van de landbouw. Gedacht wordt aan andere teelten, aan compensatieregelingen en aanvoer van zoet water van elders. Het overleg loopt nog. Ook wij nemen daaraan

“Afspraken met de landbouw kunnen innovatiever”

Onno Hoes

deel. Uiteindelijk ligt Noord-Brabant bij Moerdijk aan zee.” “De huidige staatssecretaris maakt gelukkig heldere keuzes. Over de consequentie daarvan en het opvangen van de nadelige gevolgen zijn we samen nog volop in gesprek. Dit gaat natuurlijk wel over oppervlaktewater, de invloed op het grondwater is minimaal.”

Wat is uw achtergrond? “Ik ben geboren en getogen in Den Bosch, in 1961. Ik ben de zesde generatie uit een geslacht dat een textielbedrijf had. Twee van mijn voorvaderen hangen hier aan de muur. Mijn ouders waren beide actief in de VVD, ook als bestuurder. Mijn grootvader is wethouder en loco-burgemeester geweest. Zelf ben ik ook altijd politiek actief geweest náást mijn ondernemerschap. Toen ik gedeputeerde werd, ben ik echter volledig de politiek ingegaan. Het politieke bedrijf zit bij mij zogezegd in de genen.” “Vanuit mijn achtergrond begrijp ik het bedrijfsleven goed. Ik kan bruggen slaan. Maar ik zie ook dat je taak als bestuurder bij de overheid veel complexer is, minder eendimensionaal dan in het bedrijfsleven. Dat maakt dit werk zo interessant.” Maarten Gast

H2O / 20 - 2007

9


KAJETAN HETZER, MEDE-INITIATIEFNEMER VAN HET SNS-REAAL WATERFONDS:

“Nog steeds te weinig aandacht voor de financiering van water” Investeerders hebben water ontdekt als beleggingsproduct. In financiële kringen wordt gesproken over het ‘blauwe goud’. De waterfondsen schieten dan ook als paddestoelen uit de grond. Maar waar de meeste waterfondsen vooral investeren in grote en beursgenoteerde bedrijven, heeft het waterfonds van SNS-REAAL 50 miljoen dollar beschikbaar gesteld voor niet-beursgenoteerde bedrijven, kleinschalige projecten en eindgebruikers in ontwikkelingslanden. Kajetan Hetzer is duurzaamheidsanalist en mede-initiator van dit waterfonds. Tijdens de World Water Week in Stockholm half augustus was hij te gast als één van de weinige vertegenwoordigers van de financiële sector. Een gesprek met hem over de huidige problematiek, waterfinanciering en zijn visie op de toekomst.

Wat kwam er uit de World Water Week naar voren? “Ik vond het resultaat toch wel ontnuchterend. Er wordt nog steeds te weinig aandacht besteed aan het financieringsaspect van water. Dat komt pas aan het einde van de rit aan bod als men plotseling opmerkt ‘hoe moeten we dat eigenlijk betalen?’ In de twee paneldiscussies waarin ik zitting had, zijn daar weinig vragen over gesteld. Ik had verwacht dat de moderator en het publiek daar wat alerter over zouden zijn.” “Ik zag nog twee andere punten die verbeterd kunnen worden. Volgend jaar is het jaar van de sanitatie. Dat kwam veel te weinig aan bod. Het andere punt is communicatie. Het is allemaal erg veel ‘ons kent ons’. De techneuten blijven onder elkaar en begrijpen de sociale organisaties nog steeds onvoldoende en vice versa. Ook de politiek is er niet genoeg bij betrokken. De politici die waren uitgenodigd, hadden en masse afgezegd. Maar je moet de politiek er wel bij hebben. Ook het grote publiek weet nog te weinig van de waterproblematiek af. Die desinteresse heeft te maken met een gebrek aan goede communicatie vanuit de watersector. Je moet van water een actueel onderwerp weten te maken. Je mag best wat Hollywoodtrucs gebruiken, à la Al Gore, zolang het inhoudelijke verhaal maar blijft kloppen.”

Wat voor rol speelt financiering in die problematiek? “Zonder financiering gaat er gewoon helemaal niets gebeuren. Als je kijkt naar de huidige problemen en je ziet dat in 2025 tweederde van de mensen in grotere waterschaarste terechtkomt, dan heb je ongeveer een verdubbeling van de huidige financieringen nodig. Het gaat niet alleen

10

H2O / 20 - 2007

over de kwantiteit, maar ook over het type financiering. Je ziet nu dat het toch vaak politiek gekleurd is. Tegen de tijd dat verkiezingen plaatsvinden, worden er allerlei toezeggingen gedaan. Watervoorzieningen worden verbeterd en mensen hoeven er niet voor te betalen. Maar dat is juist het punt. Als mensen ergens niet voor hoeven te betalen, wordt de waarde van het water niet erkend en ook niet gewaardeerd. Juist dan kunnen banken een rol spelen, omdat die veel meer kijken naar de waardeketen en welke projecten ‘bankable’ gemaakt kunnen worden. Je geeft bijvoorbeeld een microkrediet om een stuk land te irrigeren of schoon drinkwater te faciliteren. Tegelijkertijd realiseer je zo ook een terugbetalingmechanisme en is de financiële duurzaamheid veilig gesteld. Het is een gesloten geldstroom. Omdat mensen ervoor betalen, gaan ze zuiniger met het water om, waardoor ook het onderhoud van het water gewaarborgd wordt.”

Hebben mensen dit opgepikt in Stockholm? “Ja, het onderwerp is besproken. Ik werd niet weggehoond. Maar de prikkelende discussie waarop ik hoopte, kwam ook niet op gang. Dat mensen voor water moeten betalen, is een gevoelig onderwerp. Het is tenslotte een sociaal recht. Je moet die financiële bereidheid én de betaalbaarheid kraakhelder voor ogen hebben.” “Je moet het hele plaatje zien. Naast het feit dat wij ook in kleinere projecten investeren - tussen een ton en twee miljoen euro onderscheidt het SNS REAAL Waterfonds zich van veel andere organisaties doordat wij het probleem vanuit een geïntegreerde benadering oppakken ten aanzien van ‘people, planet en profit’-aspecten benaderen. We pakken alle delen van

de keten aan: sociale en milieuaspecten, management, het politieke aspect, maar dus ook de financieel-economische randvoorwaarden en haalbaarheid.”

In welke projecten investeert uw waterfonds nu? “We hebben op dit moment vier projecten die goedgekeurd zijn. Het eerste is een irrigatieproject in Kenia voor kleine boeren. We financieren het verbeteren van het irrigatiesysteem, maar ook de landbouwpraktijken, het logistieke systeem en de administratie.” “Een tweede project in Madagaskar - er is daar een nijpend tekort aan schoon drinkwater - is een financiering van een een onderneming die technologie op maat aanbiedt. Technologie die te high-tech is, geeft namelijk meteen een probleem als het stuk gaat. We financieren niet alleen het aanschaffen van de uitrusting, maar ook de transportmogelijkheden en de verbetering van de capaciteit van het bedrijf.” “Ten derde hebben we geïnvesteerd in de rehabilitatie van het Indonesische drinkwaterbedrijf Manado, dat een joint venture is aangegaan met de Waterleidingmaatschappij Drenthe. Zij verbeteren het lokale management en bestrijden het ‘non-revenu water’: het lekverlies in de waterleidingen, maar ook het administratief lekverlies en wanbetalingen. Fysiek lekverlies in de leidingen bedraagt in ontwikkelingslanden vaak 40 tot 70 procent. Daar is dus een slag te maken. Tegelijkertijd moet je ook kijken naar de kwaliteit van het management, anders heb je zo weer lekverlies.” “Het vierde project tenslotte is ook gekoppeld aan een waterleidingsbedrijf in Indonesië. Samen met DHV wordt een leaseconstructie opgezet die Indonesische waterleidingbedrijven een efficiëntere technologie aanbiedt. Ze verbeteren de energievoorzieningen door het vervangen van een technische component. Daardoor wordt aanzienlijk op de kosten bespaard.”

Wat is de toekomst van water als beleggingsproduct? “Je moet oppassen geen dollartekens in je ogen te krijgen als je het hebt over het ‘blauwe goud’ of ‘de olie van de 21e eeuw’. Water levert geld op, maar je moet over het algemeen wel je winstmarge naar beneden toe bijstellen. De


interview

eindgebruiker werd er dus onvoldoende en te laat bij betrokken.” “Vaak ook wordt een technologische oplossing aangereikt die mensen niet kunnen betalen. Dan zien bedrijven zich weer gedwongen zich terug te trekken en krijgt water een slechte naam als investeringsproduct, vooral in ontwikkelingslanden. De investeerder kan beter de eindgebruiker vanaf het begin van het project erbij betrekken en goed met hem communiceren. Dat is tot nu toe onvoldoende gebeurd.”

Laatste vraag: hoe doet Nederland het op de internationale watermarkt? “Nederland heeft qua export van technologie en kennis een aandeel van iets meer dan één procent op de wereldmarkt en men wil doorgroeien naar twee procent. Maar de Nederlandse watersector is vaak nog te versnipperd. Iedereen is een beetje met zijn eigen dingetje bezig. Daardoor mis je slagkracht om gezamenlijk integrale oplossingen aan te bieden. Dus minder elkaar beconcurreren en meer met die holistische oplossingen aan de gang.” “Nederland heeft een goede reputatie qua kennis, wat natuurlijk ook komt door ons overstromings- en polderverleden en de intensieve landbouwoplossingen. Maar soms zijn we te high-tech georiënteerd. De Nederlandse kennis is niet per definitie geschikt om één op één over te dragen naar ontwikkelingslanden. De toepassing van de kennis kan ook beter. Er is veel potentie die naar mijn idee nog niet voor de volle honderd Kajetan Hetzer

winst zit hem er vooral in dat je een enorme markt ontsluit die niet tijdelijk is, geen hype is, maar blijvend en duurzaam. Je kunt niet om water heen. Het levert dus een heel stabiele investering op met een relatief laag risico. Tot nu toe heeft water de reputatie van een hoge risico-investering gehad, omdat het niet goed is aangepakt. Er is onvoldoende naar de sociale component gekeken. Maar als je dat goed afstemt met alle belanghebbenden en naar win-win situaties streeft, heb je een heel stevig concept.”

De risico’s vallen dus wel mee? “Nou, die risico’s zijn er wel, omdat er tot nog toe vaak niet zorgvuldig genoeg

“Stabiele investering met een relatief laag risico”

in water is geïnvesteerd. Dus niet op een holistische manier, maar te technocratisch, te politiek gekleurd en überhaupt te eenzijdig. Een heel bekend voorbeeld is Cochabamba in Bolivia. Een consortium van buitenlandse bedrijven had van de Boliviaanse regering een concessie gekregen om daar de watervoorziening te regelen. Ze verhoogden de tarieven veel te snel en het volk kwam in opstand. Uiteindelijk werd de overheid gedwongen het contract weer terug te draaien om een nationale escalatie te voorkomen. De

procent benut wordt. Dat ligt aan het feit dat kansen worden weggegeven door minder goed samen te werken. Via het waterfonds kunnen wij door financieringsconstructies proberen om het pakket compleet te maken.” Hidde Tangerman

H2O / 20 - 2007

11


Water krijgt grotere rol in Rotterdam Hoe kunnen de wateropgaven een bijdrage leveren aan een aantrekkelijker Rotterdam? Klimaatverandering, een stijgende zeespiegel, meer en heviger regenval en droogte: is het mogelijk om water niet als een vijand te zien maar als een vriend? Of scherper geformuleerd: is het mogelijk de bedreigingen van het water zodanig in te zetten dat het een bijdrage levert aan het oplossen van de problemen van de stad? En op welke manier kan en moet nu al voorgesorteerd worden op de, in het licht van de wateropgave, noodzakelijke ingrepen? En wel op een zodanige manier dat die ingrepen een positieve bijdrage leveren aan de kwaliteit van de stad. Dit vormde de uitdaging waar Rotterdam en de waterschappen voor stonden. Het resultaat staat in het tweede waterplan.

H

et is inmiddels goedgekeurd door het college van B&W en de besturen van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, het Hoogheemraadschap van Delfland en Waterschap Hollandse Delta. Deze week, op 17 oktober, is het tweede waterplan van Rotterdam officieel gepresenteerd. Met de ondertekening van een convenant onderstreepten de bestuurders de intentie om gezamenlijk te werken aan het water in de stad. Het eerste waterplan liep van 2000 tot 2005. Nieuwe inzichten en wetgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en waterbeheer noodzaakten een tweede waterplan. Bovendien wordt het steeds duidelijker dat een veranderend klimaat grote gevolgen kan hebben voor Rotterdam. Daarom is volgens het stadsbestuur een nieuwe omgang met het water noodzakelijk. Conventionele oplossingen schieten daarbij tekort. Rotterdam en water kunnen niet los van elkaar worden gezien. Water vormt een wezenlijk onderdeel van de stad en heeft een cruciale rol gespeeld bij de ontwikkeling ervan. De Maas, de Schie, de Rotte, de vele singels en plassen en de havens zijn (nog steeds) kenmerkende kwaliteiten van Rotterdam. Maar de watersystemen staan onder druk en de grenzen zijn inmiddels bereikt. Een nieuwe aanpak en nieuwe investeringen zijn nodig om Rotterdam ook voor de toekomst ‘waterproof’ te maken. De drie hoofdthema’s hierbij zijn: veiligheid, waterberging en een goede waterkwaliteit.

Ambities Hoe kan water bijdragen aan de ambities van de stad? Delen van de stad staan aan de vooravond van een ingrijpende herstructurering. Rotterdam heeft recent de Stadsvisie Rotterdam gepresenteerd. De missie van de stad is om verder te bouwen aan een aantrekkelijke stad en een sterke economie. De centrale vraag waarop het waterplan een antwoord probeert te geven, is hoe het water een bijdrage kan leveren aan deze doelstellingen. Alleen wanneer de wateropgaven gekoppeld worden aan zinvolle oplossingen die betekenis hebben voor Rotterdam en de

12

H2O / 20 - 2007

Rotterdammers, heeft het waterbeleid draagvlak en kan het succesvol gerealiseerd worden. En andersom: de wateropgaven kunnen niet worden opgelost zonder de ruimtelijke ontwikkeling hierbij te betrekken. Het inzetten van de wateropgaven ten behoeve van de ontwikkeling van de stad is geen nieuw idee. Rotterdam heeft hierin een traditie. Bij het opstellen van het waterplan heeft de gemeente zich laten inspireren door plannen uit het verleden, zoals het Singelplan van stadsarchitect ir. W.N. Rose (1801-1877). Hij bracht destijds water en ruimtelijke ordening al in samenhang (zie kader). Een ander voorbeeld van de synergie tussen water en stedelijke ontwikkeling is de prijswinnende inzending voor de tweede internationale architectuurbiënnale: Rotterdam Waterstad 2035.

De afgelopen jaren is al het nodige werk verzet. In het vernieuwde Zuiderpark is 14 hectare extra open water aangelegd, waardoor de bergingscapaciteit is vergroot. De oevers zijn opnieuw ingericht, de ecologie is verbeterd en er is meer ruimte gekomen voor recreatie. Singels en vlieten in Noord en op Zuid zijn opgeknapt. De kwaliteit van het water is hier enorm vooruitgegaan. Het water in de Bergse Plassen is weer schoon en helder.

Gezamenlijk en integraal In 2006 is in een aantal werkgroepen en zes ontwerpateliers het gedachtengoed van het tweede waterplan ontwikkeld. Stedenbouwkundigen, landschapsarchitecten, rioleurs, specialisten op het gebied van waterbeheer, ecologie en waterkwaliteit, veiligheid, inrichting en beheer en anderen werkten intensief samen. Het doel was een integraal

Groene daken Groene daken bestaan al sinds mensenheugenis, maar om ze specifiek in te zetten om de wateropgaven te helpen oplossen, is in Nederland nog niet gebruikelijk. Groene daken zijn niets anders dan begroeide dakoppervlakken, extensief (beplanting met sedum) of intensief (daktuinen). In de binnenstad is ruimte zeer schaars, maar op daken is ruimte in overvloed aanwezig. Dit gegeven, gecombineerd met het feit dat groene daken niet alleen regenwater (beperkt) kunnen vasthouden en vertraagd afvoeren, maar ook een isolerende werking hebben, fijnstof kunnen binden en daarbij ook nog de ecologische en belevingswaarde in de stad verbeteren, maakt ze bij uitstek geschikt om grootschalig toe te passen.


actualiteit Het Singelplan van Rose In de 19e eeuw was de hygiënische situatie in Rotterdam zeer slecht, onder meer omdat open water niet alleen als open riool werd gebruikt maar ook voor het produceren van drinkwater. Hierdoor heersten cholera-epidemieën en overleden vele duizenden mensen. Stadsarchitect Willem Nicolaas Rose ontwierp in 1854 een betaalbaar plan dat zowel de hygiëne als de ruimtelijke inrichting van de stad ten goede kwam. Daarbij zorgde een systeem van gemalen, sluizen, duikers en een 30 kilometer lang singeltracé om de oude stad voor regelmatige verversing van het oppervlaktewater. Men kon wonen aan het water en er ontstond een aantrekkelijke groenstructuur. In feite was dit het eerste plan waarin water, ruimtelijke ordening en verbetering van de leefbaarheid van de stad hand in hand gingen. Het Singelplan van Rose.

zogeheten waterkwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen. Met een juiste combinatie van maatregelen is het mogelijk om voor de Rotterdamse wateren deze doelstelling te bereiken. Wel zal dat enige tijd vergen. Om Rotterdam aantrekkelijker te maken om in te wonen, werken, studeren en uitgaan, en tegelijkertijd de waterproblemen op te lossen, zijn conventionele oplossingen niet voldoende. In het dichtbebouwde stadscentrum en in de oude wijken is het bijvoorbeeld niet mogelijk de problemen van waterberging aan te pakken door extra berging te graven. De kosten zijn buitensporig hoog en bestaande bebouwing kan niet zomaar gesloopt worden. Innovaties als groene daken, waterpleinen, alternatieve vormen van waterberging en dergelijke, zijn dan ook essentieel voor de verdere ontwikkeling van de stad (zie kaders). De oplossing voor de bergingsopgave kenmerkt zich door de leuze ‘Nieuw water waar het kan en innovatief waar het moet’.

Riolering

waterplan. Uiteindelijk is het Waterplan 2 Rotterdam in een jaar tijd geschreven.

Perspectief Het tweede waterplan schetst een perspectief van Rotterdam in 2030. Hoe ontwikkelt de stad zich op de lange termijn op het gebied van water en waterkeringen, rekening houdend met de ambities van de stad? Om dit perspectief te bereiken, moet nú al gehandeld worden en moeten nú fundamentele keuzes gemaakt worden. Rotterdam krijgt de komende tijd wellicht te maken met drie cruciale ontwikkelingen: •

hogere waterstanden door de stijging van de zeespiegel en een veranderend rivierafvoerregime. In buitendijkse gebieden ontstaan risico’s op overstromingen; wateroverlast door toenemende neerslag. Door verandering van het klimaat kan vaker in korte tijd veel regen vallen. Om dat water te verwerken, is opvang en berging nodig. Op dit moment bestaat al een tekort aan zo’n 600.000 kubieke meter berging. Minimaal 80 hectare aan extra plassen en singels is nodig om dat tekort in open water op te vangen;

strenge eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil schoon, helder en plantenrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan Europese eisen (de Kaderrichtlijn Water).

Bescherming Rotterdam moet beschermd zijn tegen overstroming, zowel binnendijks als buitendijks. Alle kaden en dijken die volgens de huidige normen nog niet op hoogte zijn, worden in de komende jaren versterkt. Maar ook op langere termijn moet de stad beschermd zijn. Daarom moet nu al ruimte gereserveerd worden om mettertijd de waterkeringen te versterken. Dat betekent niet dat die dijken enorme barrières gaan vormen tussen gebieden. Waterbeheerders en stedenbouwkundigen gaan samenwerken om ze, waar mogelijk, als verbindend element te gebruiken, bijvoorbeeld als wandel- en fietsroute.

Schoon water De algemene doelstelling voor het water in Rotterdam is kort samen te vatten in ‘helder plantenrijk water’ en voldoen aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Inmiddels worden voor alle wateren in de stad

Het uitgangspunt op het gebied van riolering is dat het afvalwater snel en efficiënt afgevoerd wordt naar een zuiveringsinstallatie en dat schoon hemelwater op grote schaal vastgehouden wordt of vertraagd afgevoerd naar ruim oppervlaktewater. Scheiding van schoon hemelwater van de vuile afvalwaterstroom is het uitgangspunt om overstorten van vuil afvalwater op oppervlaktewater zoveel mogelijk te voorkomen. Die scheiding mag echter de volksgezondheid, de kwaliteit van het grondwater en de grondwaterstand niet negatief beïnvloeden. Het ombouwen van het Rotterdamse rioolstelsel is geen sinecure. Rioolbuizen gaan zo’n 50 jaar mee; de ombouw zal dus ook tientallen jaren beslaan. Volgens een recente maatschappelijke kosten-batenanalyse is volledige scheiding in heel Rotterdam niet de beste oplossing, gezien bovenstaande. Daarom wordt een aanpak per type gebied voorgesteld. Naast de uitvoeringstechnische maatregelen zal veel meer ingezet worden op communicatie, de waarde van water in de stad, maar ook de opgaven die de stad kent. Bewoners moeten zich bewust worden van de verantwoordelijkheden van de overheden, maar ook hun eigen verantwoordelijkheid kennen. En leren leven met het water (en incidenteel ook wateroverlast).

Hoofdgebieden De plannen voor Rotterdam Waterstad 2030 bestaan uit het versterken van bestaande kwaliteiten en slim inspelen op nieuwe ontwikkelingen, verdeeld over drie hoofdgebieden. Rivierstad

Rivierstad bestaat grofweg uit het buitendijks gelegen gebied. Het kenmerk van Rivierstad is de Maas. De rivier vormt de verbinding tussen de haven en het achterland. Het waterfront is karakteristiek voor Rotterdam. Wanneer Rotterdam buitendijks gaat bouwen, zal bij het ontwerp ook rekening

H2O / 20 - 2007

13


gehouden worden met mogelijk hogere waterstanden in de toekomst. Rotterdam-Noord

Op de noordoever bevinden zich veel woonen werkgebieden. Het water levert daaraan een grote bijdrage; wonen aan de plas of een singel is zeer geliefd. Rotterdam-Noord heeft boezems en singels die dienst doen als waterberging, maar een groot deel van de berging loopt via het rioleringsstelsel. De strategie is de singels en boezems te versterken en uit te breiden waar dat kan en innovatieve oplossingen te gebruiken waar de ruimte schaars is, zoals in de binnenstad en de oude stadswijken. Rotterdam-Zuid

Op Zuid is een niet-alledaagse aanpak nodig. De problemen zijn namelijk ook niet alledaags. Zuid is een waterrijk gebied, met zijn (binnen)havens en mogelijke waterverbindingen. Het water kan nog beter gebruikt worden, maar dat betekent wel fundamenteel ingrijpen in stedelijk gebied. Mogelijkheden zijn het versterken en

14

H2O / 20 - 2007

uitbreiden van de waterstructuur vanuit het Zuiderpark, nieuwe waternetwerken maken van bestaande en nieuwe singels, waterlopen in het Zuiderpark en de herstructureringswijken en tenslotte Zuid verbinden met het eiland van IJsselmonde door een nieuwe (vaar)verbinding. Uiteraard schetst het Waterplan 2 Rotterdam slechts de hoofdlijnen van wat in afgelopen jaar is uitgewerkt. De nadruk ligt op het geven van een visie en een perspectief.

Ook is getracht de samenhang tussen de stadsvisie en de wateropgaven in beeld te brengen, met uiteraard een bijbehorend uitvoeringsprogramma. Het gaat daarbij om doorlopende projecten uit het eerste waterplan, nieuwe projecten en onderzoeken die nu al verricht worden om na 2012 verder te kunnen gaan. John Jacobs, Arnoud Molenaar en Pieter de Greef (Gemeente Rotterdam)

Waterpleinen Het waterplein is een centrale plek in de openbare ruimte waarin regenwater wordt verzameld en vastgehouden. Na de regenbui wordt het water vertraagd afgegeven aan het bestaande stedelijke watersysteem (riolering, oppervlaktewater of grondwater). Waterpleinen staan het grootste deel van het jaar droog, maar zodra het regent, wisselen ze drastisch van gedaante. In plaats van openbare ruimte op te offeren voor het graven van traditioneel open water, bieden waterpleinen de kans om bijzondere openbare ruimte te creĂŤren, waar verblijfskwaliteit wordt gekoppeld aan waterberging. Waterpleinen zijn plaatsen die zodanig zijn ontworpen dat de omgeving interessant en leuk wordt als het regent.


actualiteit / achtergrond

Kennismanagement voor betere projectresultaten in het waterbeheer Bij het begrip kennismanagement wordt vaak alleen gedacht aan het beheer van kennis in organisaties, maar ook binnen het waterbeheer wordt kennis opgedaan en verwerkt. De praktijk laat zien dat meer resultaat kan worden behaald door kennismanagementmethoden en -technieken bewust af te stemmen op het doel van een bijeenkomst en de deelnemers. meer resultaat kan worden gehaald. Toch blijft kennismanagement voor velen een vaag begrip1), omdat nauwelijks wordt ingegaan op voorbeelden uit de praktijk. Met dit artikel willen ondergetekenden aan de hand van onderzoek van de Universiteit van Amsterdam en praktijkervaring van HydroLogic de toepassing van kennismanagement in het waterbeheer concreter maken.

K

ennismanagement in het waterbeheer speelt niet alleen een rol tijdens bijeenkomsten. Zo werken in Europese projecten vaak organisaties uit verschillende landen samen in multidisciplinaire teams. In deze projecten is het een uitdaging om ondanks de fysieke afstand tussen teamleden en verschillen in cultuur, taal, organisatiestructuur en projectvisies, een goede samenwerking tot stand te brengen. Binnen het Interregproject FLOWS (Floodplain Land use Optimising Workable Sustainability) werkten meer dan 100 experts uit vijf landen in Noord-Europa samen aan een robuust watersysteem dat opgewassen is tegen de effecten van klimaatverandering. Zij ontwikkelden twee systemen om de kennisuitwisseling te bevorderen, namelijk een kennisdatabank en een samenwerkingsplatform. Het platform bevatte gemeenschappelijke verslagen, een agenda en werkdocumenten van de projecten. Alle relevante documenten over FLOWS, de deelnemende landen en organisaties, zijn gestructureerd opgeslagen en voor iedereen toegankelijk gemaakt in de databank. In het waterbeheer kan kennismanagement ook bij technische aangelegenheden toegevoegde waarde hebben. Bij het kalibreren en valideren van hydrologische modellen bezit de modelleur lang niet Afb. 1: Kenniscyclus die ook van toepassing is op het waterbeheer2),3),4).

altijd de gebiedskennis die nodig is om de betrouwbaarheid van het model te bepalen. Door de kennis van gebiedsexperts op een actieve manier in het ontwikkeltraject te betrekken, kunnen onvolkomenheden in het model tijdig worden gesignaleerd en sluit het model beter aan bij de werkelijkheid.

Ontwikkeling van kennis Kennis wordt gevormd als mensen informatie in een bepaalde context plaatsen. Daarbij bestaat onderscheid tussen expliciete en impliciete kennis. Expliciete kennis is vastgelegd in documenten, op internet, in rapporten en verslagen en is vrij toegankelijk. Impliciete kennis is alleen aanwezig in hoofden van mensen en is daardoor niet direct bereikbaar. Deze impliciete kennis wordt bepaald door onder andere opvoeding, opleiding, ervaring, interesses en interpretaties van mensen. De ontwikkeling van kennis kan worden gezien als een cyclus waarbij impliciete en expliciete kennis worden uitgewisseld (zie afbeelding 1). Tijdens bijeenkomsten en cursussen vindt interactie en kennisoverdracht plaats tussen de deelnemers (socialiseren: impliciet naar impliciet). Zodra deze kennis wordt vastgelegd in bijvoorbeeld verslagen of rapporten, wordt de impliciete kennis expliciet en voor iedereen toegankelijk gemaakt (externaliseren: impliciet naar expliciet). Tijdens een inventarisatie of onderzoek kan alle expliciete kennis over een onderwerp of gebied worden verzameld en gecombineerd tot nieuwe inzichten. De resultaten hiervan kunnen bijvoorbeeld worden weergegeven in een artikel (combineren: expliciet naar expliciet). Door documenten te lezen, worden nieuwe inzichten verkregen en wordt nieuwe kennis opgedaan. Dit kan worden gezien als een leerproces waarbij nieuwe opgedane kennis in een eigen context wordt geplaatst en vervolgens zelf kan worden toepast (internaliseren: expliciet naar impliciet). Kennismanagement gaat over het controleren van de factoren die deze processen van de kenniscyclus beĂŻnvloeden met als doel om de aanwezige impliciete en

expliciete kennis optimaal mee te nemen in werkzaamheden of een project.

Van theorie naar praktijk Omdat binnen het waterbeheer het grootste deel van de kennisuitwisseling plaatsvindt tijdens overleg (het proces van socialiseren in afbeelding 1), gaat het in dit artikel om kennismanagement voor bijeenkomsten. Als de uitwisseling van kennis door de gekozen technieken en methoden goed heeft plaatsgevonden en de doelen van de bijeenkomst zijn bereikt, is sprake van effectief kennismanagement. Uit het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam en HydroLogic bleek dat hiervoor aan een aantal voorwaarden moet worden voldaan: een goede groepssamenstelling, een veilige omgeving, betrokken deelnemers en het toepassen van geschikte technieken die interactie tussen de deelnemers mogelijk maakt. Afbeelding 2 geeft een overzicht van de voorwaarden en de factoren die daarop invloed hebben. De top van de piramide, effectief kennismanagement in het waterbeheer, is alleen te bereiken als men alle onderliggende procestreden doorloopt. Zo kan alleen goede interactie en kennisuitwisseling plaatsvinden bij een goede groepssamenstelling en een veilige omgeving waarin de deelnemers zich betrokken voelen. Voor alle treden van de piramide geldt dat externe begeleiding, vakkennis, creativiteit, flexibiliteit en maatwerk de effectiviteit van kennismanagement versterken. Een externe begeleiding zorgt voor een neutrale en objectieve benadering van het proces en de deelnemers. Vakkennis betreft inhoudelijke kennis van zowel het watersysteem als de rol van betrokken belangenorganisaties. Deze kennis is relevant om goed inzicht te hebben in knelpunten en mogelijkheden van het (gebiedsgerichte) proces dat wordt doorlopen. Daarnaast vraagt de organisatie en begeleiding van het proces om creativiteit, flexibiliteit en maatwerk, zodat de methoden en technieken optimaal aansluiten bij de projectdoelen en de betrokken deelnemers.

H2O / 20 - 2007

15


Groepssamenstelling

Het is voor een bijeenkomst zinvol om binnen de context van het project aandacht te besteden aan de groepsamenstelling (eerste trede van afbeelding 2). Een belangrijke vraag die hierbij gesteld dient te worden, is of de uit te nodigen personen de benodigde kennis en het mandaat hebben om het gewenste doel te bereiken. Een praktijkvoorbeeld waarin de groepssamenstelling bepalend is geweest voor een gedragen resultaat, is het project ‘Technische automatisering van de waterbeheersing’ van het Hoogheemraadschap van Delfland. In dit project is een visie opgesteld voor de technische automatisering van het watersysteem. Voor het bepalen van die visie is een projectgroep samengesteld met mensen uit de betrokken afdelingen, zoals operationeel waterbeheer, beleid en onderzoek en ICT. Eerst zijn interviews gehouden met betrokken medewerkers uit alle geledingen van de organisatie, variërend van een bestuurder en directeur tot een gemaalmachinist. Gedurende het project zijn bijeenkomsten georganiseerd om kennis

uit te wisselen en hardop na te denken over de gewenste situatie. Door deze mensen intensief bij het project te betrekken, kon een breed gedragen visie worden opgesteld voor de toekomstige ontwikkeling van een belangrijk primair proces van het hoogheemraadschap. Veilige omgeving

Het creëren van een veilige omgeving waarin deelnemers elkaar vertrouwen en respecteren2), gebeurt door op een open manier met elkaar te praten, naar elkaar te luisteren én door de locatie. Een voorbeeld is het project ‘Samenwerken voor water’, waarin Waterschap Hunze en Aa’s samen met agrariërs onderzoek verricht naar de kansen van detailwaterbeheer. De bijeenkomsten vinden plaats bij de agrariërs thuis, waardoor voor hen een ontspannen sfeer ontstaat. Verder kunnen de wensen en ideeën direct in het veld worden bekeken en besproken. Door actieve sessies in een bijeenkomst af te wisselen met ontspannen activiteiten, zoals

Afb. 2: Proces van effectief kennismanagement in het waterbeheer en begeleidende handvatten.

een lunch of borrel, zal eerder een omgeving worden gecreëerd waarin deelnemers zich veilig en op hun gemak voelen. Een voorbeeldbijeenkomst waarin dit duidelijk werd, is de Netwerkdag die in het kader van het project ‘Water zonder grenzen’ plaatsvond5). Deze bijeenkomst werd gehouden voor Nederlandse en Vlaamse waterbeheerders van de Dommel en Mark om elkaar te leren kennen en om de samenwerking te analyseren en te verbeteren. De sessies legden de kansen en uitdagingen van de samenwerking bloot en vormden zo de basis voor een verbeterde samenwerking. Betrokkenheid

Om tijdens een bijeenkomst goede resultaten te behalen, is het wenselijk dat deelnemers zich betrokken voelen bij het project. Dit kan worden bereikt door alle deelnemers vanaf het begin bij het proces te betrekken, met de aanwezigen samen te werken en te streven naar een oplossing waaraan iedereen een steentje bijdraagt. Dit vormde ook één van de succesfactoren van het project ‘Normenstudie’ van Waterschap Rivierenland. Tijdens dit project is het watersysteem getoetst aan de NBW-werknormen voor inundatie en is in een aantal bijeenkomsten gezamenlijk met de streek gezocht naar een gedragen maatregelenpakket. Door te laten zien wat met de inbreng van de deelnemers na een vorige bijeenkomst werd gedaan en te onderbouwen waarom bepaalde wensen en ideeën wel of niet konden worden meegenomen, werd de betrokkenheid bij het project vergroot. Interactie

Door bewust kennismanagementmethoden en -technieken af te stemmen op het doel en de deelnemers, kan meer worden gehaald uit een bijeenkomst. Dit vraagt om maatwerk en creativiteit van de organisatie en begeleiding. Er zijn tientallen ondersteunende technieken voor kennismaking, discussie, visualisatie, prioritering, brainstorm en evaluatie. Welke techniek de beste ondersteuning biedt tijdens de bijeenkomst, hangt sterk af van de situatie (Kennen de aanwezigen elkaar? Bestaan er conflicten?). Algemene leidraad voor een goede bijeenkomst is dat het werken in kleine groepen en het communiceren op een voor iedereen begrijpelijk kennisniveau, de interactie bevordert. Een belangrijke rol van de voorzitter is ervoor te zorgen dat alle deelnemers de gelegenheid krijgen om voldoende inbreng te leveren. Een project waarin een interactieve en enthousiaste samenwerking heeft geleid tot een gedragen eindproduct, is de ‘Landelijke kaart NBW-toetsing’, die met alle waterschappen is ontwikkeld. In dit project zijn eerst de ideeën en wensen van de waterschappen over de inhoud en vormgeving van de kaart geïnventariseerd. Vervolgens zijn deze gezamenlijk geprioriteerd op basis van haalbaarheid en wenselijkheid en zijn de 26 verschillende resultaatkaarten samengevoegd tot een uniform en gedragen, landelijk beeld met NBW-toetsingsresultaten6).

De kennismanagementkoffer Tijdens een bijeenkomst kunnen zich altijd onverwachte situaties voordoen. Zo

16

H2O / 20 - 2007


achtergrond / opinie kunnen dominante deelnemers het proces te veel beïnvloeden of kan een interessante discussie ertoe leiden dat het geplande tijdschema niet meer kan worden gehaald. De kunst is dan om tijdig het programma of de technieken aan te passen en niet te blijven hangen in de eerder vastgestelde aanpak. Dit vraagt om flexibiliteit. Het meenemen van een ‘koffer’ met vakkennis, creativiteit, flexibiliteit en voldoende ervaring met het begeleiden van processen, maar ook kennis van methoden, technieken en werkmateriaal, zorgt voor alle benodigde ingrediënten voor een succesvolle bijeenkomst.

Conclusie Uit verschillende projecten blijkt dat door bewust met kennismanagement om te gaan, veel kan worden bereikt. Uit de koppeling tussen theorie en praktijk komt naar voren dat voor effectief kennismanagement in projecten en bijeenkomsten voldoende rekening moet worden gehouden met de procestreden en voorwaarden uit afbeelding 2, namelijk het weldoordacht samenstellen van de groep deelnemers, het creëren van een veilige omgeving, het zorgen voor betrokken deelnemers en het gebruik van op maat gemaakte technieken voor interactie tijdens de bijeenkomst. Door gebruik te maken van creativiteit en inhoudelijke kennis voor het bedenken en toepassen van technieken die optimaal aansluiten bij de deelnemers en de doelen van het project, is kennismanagement niet langer een vaag begrip, maar een concrete aanpak die wezenlijk bijdraagt aan betere resultaten. Voor meer informatie: (033) 475 35 35.

Leanne Reichard (HydroLogic) Anja Bos (Universiteit van Amsterdam) NOTEN 1) Weggeman M. (1997). Kennismanagement: de praktijk. Scriptum: Schiedam 2000. 2) Bos A. (2007). A steered flow of knowledge: relations between social and cognitive factors and knowledge management techniques in water management projects. HydroLogic en de Universiteit van Amsterdam. 3) Nonaka I. en H. Tackeuchi (1995). The knowledgecreating company: How Japanese companies create the dynamics of innovation. Oxford University Press. 4) Price R. (2001). Knowledge management for the watersector. XXIX IAHR congress Beijing. 5) Van Loenen A., L. Reichard, P. van Iersel en J. Slikker (2006). Transnational cooperation possibilities - Results of the Interreg IIIb Transboundary Studies. Scaldit conference on international water management issues for the river Scheldt, Mechelen (B.). 6) Reichard L., M. Spijker, G. Tromp en B. Pijpers (2006). Totstandkoming eerste landelijke toetsingskaart NBW-werknormen. H2O nr. 16, pag. 6-7. 7) Reichard L., A. Lobbrecht en H. ter Veen (2004). Waterkennis in overvloed. STOWA. Rapport 2004-19.

KRW-doelstellingen en maatregelen: een ‘echt’ pragmatische aanpak Welke werkwijze hanteert Waternet namens het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht bij het bepalen van ecologische doelstellingen voor kunstmatige en sterk veranderde waterlichamen voor de KRW en het opstellen van bijbehorende maatregelpakketten? Het is dezelfde werkwijze die KRW-deelstroomgebied Rijn-West hanteert als theoretische basis voor het afleiden van ecologische doelen. De ecologische maatlatten voor planten, dieren en stoffen die door een landelijke werkgroep per watertype zijn opgesteld, spelen hierin een grote rol.

O

ver de manier waarop ecologische doelen moeten worden bepaald voor de KRW bestaat zowel verwarring als verschil van inzicht. Dit speelt met name voor kunstmatige en sterk veranderde wateren: het leeuwendeel van de wateren in Nederland. De oorzaak zit in onduidelijkheden over de interpretatie van KRW-begrippen als ‘significante schade aan functies’ (door mitigerende maatregelen), ‘onomkeerbaarheid van ingrepen in het verleden’ en ‘disproportionele kosten’. Daarnaast bestaat gebrek aan referenties voor de ‘natuurlijke toestand’ van deze wateren en onzekerheid over wat men bereikt met het nemen van maatregelen om deze toestand te bereiken. De KRW schrijft voor dat, uitgaande van een hypothetische natuurlijke situatie, moet worden ‘berekend’ welke soorten in kunstmatige en veranderde wateren thuishoren. Ook moet worden nagegaan of het mogelijk is om de ‘veranderingen’ teniet te doen om zo het water meer natuurlijk te maken. Uiteindelijk wordt hiermee het ‘goede ecologisch potentieel’ (GEP) bepaald. Dit mag in principe niet teveel afwijken van de ‘goede ecologische toestand’ van de meest vergelijkbare natuurlijke wateren. De grootschalige veranderingen van de Nederlandse wateren hebben direct te maken met de functie van deze wateren voor waterafvoer, peilbeheer, scheepvaart, veiligheid, etc. Deze zijn meestal niet zonder vergaande gevolgen ongedaan te maken. Indien de functionele ingrepen onomkeerbaar blijken te zijn, mogen de ecologische doelstellingen (het GEP) voor het betreffende waterlichaam daarop aangepast worden. Een ander criterium om het GEP te verlagen, is het niet uitvoeren van mitigerende maatregelen die te veel ‘schade aan functies’ veroorzaken. Bij het vaststellen van het GEP mag echter géén rekening worden gehouden met belasting met verontreinigende stoffen door de wijze van gebruik van water en het omringende land. Daarnaast is er het, door vele interpretaties geplaagde, criterium ‘disproportionele kosten’. Dit mag uitsluitend in enge zin gebruikt worden voor verlaging van het

formele GEP. Enge zin betekent hier disproportionele kosten die samenhangen met schade aan functies en onomkeerbaarheid. Dat zijn geldige criteria. Als de ecologische doelstellingen zijn bepaald, is de volgende stap te bepalen welke maatregelen nodig zijn om de doelstellingen te bereiken. Het kan zijn dat de maatschappelijke kosten van de benodigde maatregelen bij elkaar genomen te hoog zijn. Dan is het mogelijk de doelstellingen te verlagen of te faseren. Dit kan pas nadat de ‘theoretische’ doelstellingen (GEP) zijn uitgewerkt en maatregelenprogramma’s zijn geformuleerd om deze te halen.

Formele doelverlaging en faseren Het begrip ‘disproportionele kosten’ in ruime zin mag niet direct gebruikt worden om het GEP zelf te verlagen, maar alleen voor formele doelverlaging tot een doelstelling lager dan het GEP. Dit mag alleen als blijkt dat een maatregel of maatregelenpakket niet uitvoerbaar is vóór 2027 vanwege te hoge kosten voor de maatschappij of voor bepaalde verantwoordelijke partijen. Als met voor 2015 te nemen andere (haalbare) maatregelen het doel al in 2015 bijna is bereikt en de overblijvende maatregelen ook op de lange termijn (2027) niet realiseerbaar zijn, kan op die grond het doel voor 2015 ook nu al formeel worden verlaagd. De staatssecretaris heeft in de decembernota van 2006 aangegeven dat Nederland zoveel mogelijk de doelen (GEP) moet proberen te halen in 2015. Als dat niet kan vervolgens zoveel mogelijk te faseren en niet over te gaan tot doelverlaging. Formeel faseren van maatregelen in de tijd (tot 2021 respectievelijk 2027) is namelijk de andere weg die in de KRW is toegestaan als de doelen niet in 2015 kunnen worden bereikt. Het begrip ‘disproportionele kosten’ komt wel in beeld bij het bepalen van het Beleidsdoel 2015. De uitleg is dan: maximaal toelaatbare lastenstijging voor het maatregelenpakket 2015.

De ‘Pra(a)gmatische’ aanpak Veel waterschappen en provincies vonden de strikte interpretatie voor het vaststellen van doelstellingen ongewenst. Daarom is vaak de

H2O / 20 - 2007

17


‘Praagmatische’ aanpak gevolgd. Dit is een in Praag met vertegenwoordigers van de EU besproken aanpak. Daarbij wordt gekeken hoever je ecologisch denkt te komen bij uitvoering van een maximaal maatregelenpakket per waterlichaam. De verwachting was dat dat uiteindelijk leidt tot dezelfde doelen als bij een theoretische benadering van de natuurlijke toestand na enkele verzachtende ingrepen. In kunstmatige en sterk veranderde wateren liggen in de praktijk de doelen altijd lager dan wat theoretisch haalbaar is. De beperkingen aan deze wateren vanuit hun omgeving, gebruik en functies, zijn bepalend voor de beperkte uitvoerbaarheid van ecologische doelen. Dijken, peilbeheer, scheepvaart, harde oevers, kwel, wegzijging, bemaling en waterinlaat en -afvoer zijn allemaal functioneel noodzakelijk en in grote mate onomkeerbaar. Scheepvaart leidt tot golfslag. Veiligheid, waterafvoer en scheepvaart vereisen, zeker bij geringe waterbreedtes, op veel plaatsen harde beschoeiing. Het benodigde onderhoud zoals één of meerdere keren per jaar wegmaaien van vegetatie en regelmatig

baggeren geven sterke functionele beperkingen aan ecologische doelen. Daarom kunnen voor de meeste kunstmatige en sterk veranderde functioneel gebruikte wateren (die niet in natuurgebieden liggen) theoretische GEP-doelen die dichtbij de doelen voor natuurlijke wateren liggen, onmogelijk worden gehaald. De doelen voor functionele wateren zullen doorgaans veel lager zijn dan die voor vergelijkbare natuurlijke watertypen waaraan geen zware functionele eisen gesteld worden. Voornoemde argumenten zijn volgens de tekst van de richtlijn wel criteria die meegenomen mogen worden bij de GEP-bepaling. Formele doelverlaging (lager dan het GEP) is pas aan de orde als de belasting met vervuilende stoffen niet voldoende teruggebracht kan worden of als blijkt dat het fysiek of financieel onmogelijk is om alle andere benodigde maatregelen voor 2015 respectievelijk 2027 uit te voeren.

Beleidsdoel 2015 Het is in ieder geval verplicht om aan te geven welke maatregelen realistisch, uitvoerbaar en betaalbaar zijn in de periode

In het KRW-werkplan van deelstroomgebied Rijn-West is de in dit artikel beschreven aanpak vereenvoudigd: het GEP geeft de richting aan voor het opstellen van het maatregelenpakket 2015. A) Er wordt gewerkt met een groslijst aan mogelijke maatregelen. Sommige functionele ingrepen in het watersysteem zijn ‘onomkeerbaar’. Maatregelen die deze ingrepen teniet doen, kunnen beargumenteerd achterwege worden gelaten. Ook de maatregelen met significant te veel schade aan functies (zie landelijke denklijn) worden beargumenteerd achterwege gelaten; B) Vervolgens worden de maatregelen met een geringe of (nog) niet goed in te schatten effectiviteit, gemotiveerd achterwege gelaten. Resultaat van stap A + B = het ‘praagmatisch’ afgeleide langetermijndoel: theoretisch gezien gelijk aan het GEP; C) De fysieke uitvoerbaarheid van maatregelen op korte termijn, de disproportionaliteit van kosten (bestuurlijk maximaal toelaatbaar geachte lastenstijging) en de prioriteitstelling naar maatregelen en / of gebieden geven de argumenten voor eventuele fasering van de uitvoering van het maatregelenpakket. Resultaat van C = uitvoerbaar en betaalbaar beleidsdoel in 2015

tot 2015. Randvoorwaarde is dat tijdige uitvoering en financiële dekking zeker zijn en dat er geen instrumentele, procedurele en andere beperkingen zijn om de maatregelen tijdig te kunnen realiseren. Vervolgens wordt geschat welke doelen daarmee worden bereikt, als ‘streepjes’ op de van de landelijke watertype-maatlatten afgeleide GEP-maatlatten voor het betreffende waterlichaam. Deze inschatting wordt als Beleidsdoel 2015 aangegeven in de waterbeheerplannen van de waterschappen, bij voorkeur zonder hogere formele status ofwel géén opname in een provinciale milieuverordening.

GEP wel formeel vastleggen In die provinciale milieuverordening of, als dat juridisch niet noodzakelijk blijkt, in het provinciale plan of het waterbeheerplan, worden de GEP’s vastgelegd. Bij voorkeur als richtwaarden met een zware inspanningsverplichting, met een resultaatsverplichting voor uitvoering van het maatregelenpakket 2010-2015 en voor uitvoering van de in 2015 en 2021 op te voeren pakketten voor de perioden daarna; vooralsnog niet met een keiharde resultaatsverplichting voor het GEP zelf. Ook moet een inschatting worden gemaakt welke maatregelen van het maximale pakket uitvoerbaar zijn vóór 2027. Als de inschatting is dat het maximale pakket ook in 2027 niet uitvoerbaar is, kan nu al een voorbehoud richting Brussel worden gemaakt. Er kunnen maatregelen zijn waarvan de uitvoerbaarheid, betaalbaarheid en/of effectiviteit nu, en ook in 2009, nog niet zeker zijn: potentiële maatregelen waarvoor nader onderzoek nog noodzakelijk is. Ook voor deze potentiële maatregelen kan een zo realistisch mogelijke inschatting van uitvoerbaarheid, betaalbaarheid en effecten worden gegeven. Op basis daarvan ontstaat een grofstoffelijke inschatting of het GEP voor het desbetreffende waterlichaam in 2027 met het maximaal mogelijke pakket, inclusief potentiële maatregelen, kan worden gehaald. Door het GEP hoog te houden, blijkt voldoende inzet en ambitie voor de gevraagde maatregelen richting Brussel en de inwoners van Nederland. Maar we blijven ook realistisch door aan te geven wat qua maatregelen bij de huidige kennis en inzichten uitvoerbaar en betaalbaar is in 2027. Pas in 2015 en in 2021 kan richting Brussel worden aangegeven wat op basis van voortschrijdend inzicht en grotere kennis van de effectiviteit van maatregelen en ecologische haalbaarheid kan worden bereikt in 2021 respectievelijk 2027. Nico Broodbakker (senior beleidsadviseur Waternet) Steven Visser (projectleider KRW-deelstroomgebied Rijn-West)

18

H2O / 20 - 2007


opinie

De KRW en de VlaamsNederlandse samenwerking: doen wat niet verboden is De Kaderrichtlijn Water richt zich op duurzaam beheer van stroomgebieden, maar laat internationale afstemming over aan de politieke bereidheid van de lidstaten. Mede als gevolg van een gevoelig en complex Europees onderhandelingsproces biedt de officiĂŤle tekst geen waterdichte definities van spelregels, begrippen en principes. Gegeven de vrijheidsgraden in interpretatie en internationale afstemming is de vraag in hoeverre de kaderrichtlijn een stimulans zal vormen voor samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland.

V

laanderen en Nederland zijn wellicht het beste te karakteriseren als twee naaste buren die geleidelijk uit elkaar zijn gegroeid. Zo worden aan beide zijden van de grens andere taalkundige accenten gelegd. Lastiger zijn de deels andere spelregels, omgangsvormen en definities die Vlaanderen en Nederland in de loop van de geschiedenis hebben ontwikkeld voor begrippen en principes van grensoverschrijdend rivierbeheer. De verschillen in politiek-bestuurlijke organisatie en de verdeling van macht en middelen maken de samenwerking niet vanzelfsprekend. Maar er zijn ook opvallende overeenkomsten. In zowel Vlaanderen als Nederland heeft in de loop der eeuwen in het waterbeheer een evolutie plaatsgevonden van het bekijken en beoordelen van alleen de waterkwantiteit of waterkwaliteit naar een watersysteembenadering waarbij water, bodems, oevers en grond- en oppervlaktewater in hun onderlinge samenhang worden beschouwd. Met de Kaderrichtlijn Water wordt de evolutie van (nationale) watersysteembenadering naar (internationale) stroomge-

biedbenadering versterkt. De kaderrichtlijn is overigens geen deus ex machina: de Noordzeeministersconferenties in de jaren 80 hebben al belangrijk sensibiliserend werk verricht. En voor Nederland was ook het internationale beheer van de Rijn een belangrijke ervaring. In beide oeverstaten bestaat, in de bredere context van politieke en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen, een tendens van een grotendeels introvert, van boven opgelegd bestuur naar een mix met meer gedecentraliseerde en extroverte, interactieve planvormingsprocessen waarbij verschillende belanghebbenden worden betrokken. Zowel Vlaanderen als Nederland zijn druk doende met het informeren en consulteren van maatschappelijke belangenorganisaties via respectievelijk bekkenwerking en klankbordgroepen. Lastig voor de Nederlandse partners in het stroomgebied van de Maas is dat Vlaanderen meer prioriteit legt bij de Schelde (hetgeen te verklaren valt uit het geografisch gegeven dat Vlaanderen voor het grootste deel in het stroomgebied van de Schelde ligt en deze rivier een centrale sociaal-economische motor vormt).

Het concept integraal waterbeheer is in beide staten in woord en geschrift omarmd en vertaald in beleidsdocumenten. Vlaanderen heeft het concept het meest expliciet uitgewerkt in het Decreet Integraal Waterbeleid (vastgesteld in 2003). Nederland, dat last lijkt te hebben van de wet van de remmende voorsprong, volgt de zuiderbuur met de nieuwe Waterwet (die in 2008 in werking treedt).

De Vlaamse context Vlaanderen heeft lange tijd geworsteld met de bestuurlijke vertaling van de stroomgebiedbenadering. Na meerdere pogingen van opeenvolgende ministers voor leefmilieu in de jaren 90 tot het opstellen van regelgeving, werd uiteindelijk in 2003 een Decreet Integraal Waterbeleid vastgesteld. Het biedt nieuwe organisaties in het waterbeheer een juridische onderbouwing en een duidelijke taakopdracht; het decreet zet ook de Kaderrichtlijn Water om in intern recht. Vlaanderen heeft met de indeling in twee stroomgebieddistricten (Maas en Schelde), elf bekkens en 103 deelbekkens (een drievoudige afbakening van stroomgebieden) een goede eerste slag geslagen naar stroomge-

Het Merkske, een zijbeek van de Mark op de grens van Vlaanderen en Nederland

H2O / 20 - 2007

19


bieden conform natuurlijke, hydrografische grenzen. Elk bekken kent een bekkenbestuur (de overheden), een bekkenraad (maatschappelijke belangenorganisaties) en een bekkensecretariaat (ambtelijke ondersteuning). Daarnaast zijn waterschappen in oprichting die dienen als overlegfora voor het maken van afspraken over uitvoering van maatregelen uit de deelbekkenbeheerplannen. Deze waterschappen zijn qua statuut niet vergelijkbaar met de Nederlandse organisaties die een democratisch gekozen bestuur en eigen financiële middelen hebben (via een heffingenstelsel). Vlaanderen heeft ervoor gekozen de bevoegdheden van de verantwoordelijke diensten niet samen te voegen in de nieuwe structuren, maar te investeren in vergaande afstemming in het kader van beleidsplanning. Het resultaat is een cascade aan planfiguren: twee stroomgebiedbeheerplannen, elf bekkenbeheerplannen en een 80-tal deelbekkenbeheerplannen. De procedure van openbaar onderzoek voor de bekken- en deelbekkenbeheerplannen is afgelopen zomer de laatste fase ingegaan (verwerking van ingediende bezwaarschriften). De ontwikkeling van stroomgebiedbeheerplannen wordt gezien als een logische volgende stap.

De Nederlandse context In vergelijking met Vlaanderen worstelt Nederland nog erg met de bestuurlijke vertaling van de stroomgebiedbenadering. De historie van kleine afwateringseenheden met waterschappen als hun talrijke hoeders, is hier deels debet aan. Een geleidelijke opschaling heeft het aantal doen afnemen tot 27. Nederland kent nu een indeling in vier stroomgebieddistricten (Rijn, Maas, Eems en Schelde; een indeling gemaakt vanwege de kaderrichtlijn) en 17 deelstroomgebieden (indeling in het kader van de aanpak van wateroverlast). De Vlaamse bestuurlijke vertaling van de stroomgebiedbenadering is net weer iets anders als het Nederlandse ‘kaderrichtlijncircus’ met regionale adviserende bestuurlijke overleggen op stroomgebieddistrictsniveau. Nederland lijkt gevangen in de watersector en zichzelf te verliezen in een tijdrovend en ingewikkeld ambtelijk en bestuurlijk proces waarin discussies over rollen, posities en bevoegdheden de boventoon voeren. Een spanningsveld tussen het rijk en de regionale en lokale partijen (provincies, waterschappen, gemeenten) komt daarbij boven water: de verschillende bestuurslagen lijken zich vooral te concentreren op wat men van de ander verwacht in plaats van te zoeken naar gedeelde belangen. Nederland slaapt slecht vanwege de (vermeende) resultaatsverplichting van de kaderrichtlijn. Een vaak gehoorde opmerking van Nederlanders is dat ‘de Vlamingen meer ontspannen en pragmatisch met de resultaatverplichting omgaan’.

Belemmeringen en stimulatoren Vlaanderen en Nederland kiezen voor een andere bestuurlijke organisatie. Vlaanderen benadrukt hydrografische (deel)stroomgebieden

20

H2O / 20 - 2007

en ontwikkelt overlegplatforms voor het gecoördineerd plannen en uitvoeren van maatregelenprogramma’s. Deze nieuwe overlegplatforms ontberen de financiële middelen en de bestuurskracht voor het voeren van slagkrachtig waterbeleid. De Nederlandse functionele waterschappen hebben vooral af te rekenen met hun afhankelijkheid van andere overheden (denk bijvoorbeeld aan grondverwerving en zaken van ruimtelijke ordening). Vlaanderen verkeert overigens net als Nederland in een positie van een benedenstrooms gelegen oeverstaat. Zo geldt de moeilijke afstemming tussen Vlaanderen en Nederland ook tussen Vlaanderen enerzijds en Wallonië en Frankrijk anderzijds. Nederland opereert behoedzaam vanuit het vertrouwde Huis van Thorbecke en poldert verder in additionele regionale bestuurlijke en ambtelijke overleggen voor stroomgebieden waarin de overheden en waterbeheerders zichzelf adviseren. De bijkomende structuren veroorzaken nieuwe afstemmingvragen. De bilaterale stroomgebiedcomités (bijvoorbeeld voor Mark en Dommel) functioneren als informele, ambtelijke netwerkplatforms voor uitwisseling van informatie. De

vergaderfrequentie is echter laag. De comités hebben last van een onduidelijk mandaat en het ontbreken van een bestuurlijke pijler. Vlaanderen en Nederland verkeren in een andere fase. Voor Vlaanderen is de kaderrichtlijn een stimulans voor een versterking van de positie van waterkwaliteit op de politieke agenda. Verplichtingen uit eerdere Europese richtlijnen worden nu met meer prioriteit ter hand genomen (waaronder de nitraatrichtlijn en de richtlijn voor de zuivering van stedelijk afvalwater). Nederland lijkt verder te zijn met deze basismaatregelen en ervaart de grensoverschrijdende belasting als barrière voor het treffen van aanvullende, kosten-effectieve maatregelen. Gezien dit faseverschil zal Nederland vooral de vragende partij zijn voor het opstarten van een dialoog over samenwerking, terwijl Vlaanderen zich eerst wil richten op het eigen huiswerk. De drievoudige afbakening van stroomgebieden in Vlaanderen is een vernieuwende vorm van integraal stroomgebiedbeheer, waar (niettegenstaande de inflatie van structuren) positief tegenaan wordt gekeken:


opinie problemen kunnen worden aangepakt op het daartoe meest geschikte schaalniveau (subsidiariteit). Helaas houdt deze veelbelovende benadering op bij de grens met Nederland. Voorts krijgt het binnenlandse werk in Vlaanderen voorrang op internationaal overleg. Ambtenaren hebben weinig tijd voor extra initiatief. Ze laten zich ook tegenhouden door een gebrek aan een mandaat: ‘kan ik hier wel afspraken maken voor mijn bestuur?’ Zowel in Vlaanderen als Nederland bestaan schotten tussen de lokale werkvloer en de bilaterale en multinationale stroomgebiedcommissies. Wederzijdse terugkoppeling en informatie-uitwisseling is (te) beperkt. Tenslotte speelt de vraag hoe grensoverschrijdende samenwerking zich verhoudt tot publieke participatie en de resultaatsverplichting van de kaderrichtlijn. Zoals eerder in dit artikel is geconstateerd, sluiten bestuurlijke indelingen van Vlaanderen en Nederland niet eenvoudig op elkaar aan. Participeren in elkaars processen is daardoor lastig, omdat het onduidelijk is in wat voor proces men participeert. Wie is verantwoordelijk? Welke regels en gebruiken gelden? En hoe wordt je als belanghebbende op de hoogte gesteld van ontwikkelingen aan de andere zijde van de grens? Een complicerende factor is verder dat landen erg gericht zijn op de eigen resultaatsverplichting. Men vreest dat grensoverschrijdende participatie (of anders gezegd: bemoeienis van over de grens) leidt tot vertraging in het proces. De bereidheid om het proces open te stellen neemt hierdoor af, hoewel beide landen wel de noodzaak van overleg erkennen om tot effectief beleid te komen. Gegeven alle verschillen kan de vraag gesteld worden of een internationaal stroomgebiedbestuur wenselijk is. Napoleon was zijn tijd ver vooruit: Hij introduceerde een bestuurlijke indeling van departementen conform grenzen van natuurlijke deelstroomgebieden. Zo betrof het departement van de twee Netes een deel van de huidige provincie Antwerpen en het beheergebied van waterschap Brabantse Delta (met

Antwerpen als hoofdstad). Volgens gedeputeerde Geuens (provincie Antwerpen) wil het feit dat de kaderrichtlijn niet spreekt over dergelijke grensoverschrijdende bestuursorganen niet zeggen dat we deze niet mogen organiseren. Aan een bestuurlijke samenwerking kleven echter voor- en nadelen. Ook als gekozen zou worden voor een variant ‘à la Napoleon’ blijft samenhang en afstemming nodig tussen regionale deelstroomgebieden en hogere bestuurlijke schaalniveaus. Meer macht zou de afstemming van doelen, maatregelen en meetnetten kunnen bevorderen. Daartegenover staat de vraag van de democratische legitimiteit van een dergelijk bestuur. Gegeven het soevereiniteitbeginsel, politiekbestuurlijke en culturele verschillen, zal het lastig zijn om multinationale en bilaterale riviercommissies uit te rusten met supranationale bevoegdheden. Daarom pleiten wij voor een pragmatische benadering die ruimte en middelen biedt voor lokale en regionale initiatieven van onderaf. Belangrijk is daarbij te voorzien in flexibel aanwendbare overlegstructuren en in regelmatige afstemming. Frequent overleg in functionele werkgroepen zal leiden tot ‘vertrouwdheid’ met elkaar en elkaars politiek-bestuurlijke organisatie, waarmee een belangrijke barrière voor internationale samenwerking kan worden opgeheven.

Aanbevelingen voor samenwerking Door te rigide vast te houden aan het soevereiniteitbeginsel kunnen kansen worden gemist voor een pragmatische, grensoverschrijdende aanpak. Als een eerste belangrijke stap nodigen waterschappen aan beide zijden van de grens elkaar uit (zowel ambtelijk als bestuurlijk) voor deelname aan hun organisatie (niet-bindend adviserend, zonder stemrecht). Dit is een eerste belangrijke stap die wellicht de opmaat is voor grensoverschrijdende werkgroepen. Omdat de waterschappen ‘laagdrempelige organen’ zijn, is het - vanuit Nederlands oogpunt - ook belangrijk dat Vlaanderen blijvend investeert in de werking van waterschappen. Als onderzoekers pleiten we

Een veldexcursie van het stroomgebiedscomité voor de Mark.

ervoor om in aanvulling hierop de bilaterale stroomgebiedcomités een helder mandaat te geven, de samenstelling te verbreden (integratie van beleidssectoren, deelname van nationale/gewestelijke, provinciale en lokale overheden) en de wenselijkheid van een bestuurlijke pijler te onderzoeken. Wellicht kunnen de (Nederlandse) regionale bestuurlijke overleggen en de (Vlaamse) bekkenbesturen hierin een rol vervullen. Belangrijk is dat er voldoende middelen (personeel en financieel) worden vrijgemaakt voor lokale en regionale initiatieven waarbij Europese subsidiestromen kunnen worden benut. Organiseer ook voldoende internationale afstemmingsmomenten en samenhang tussen stroomgebiedcommissies op verschillende hydrografische schaalniveaus. En duidt zowel in Vlaanderen als Nederland sleutelpersonen aan die de verbindingen leggen tussen de verschillende niveaus. Ons voorstel is om bestaande maatregelprogramma’s aan beide zijden van de grens naast elkaar te leggen en op basis daarvan te onderzoeken of (met inachtneming van de principes van de vervuiler en de gebruiker betaalt) Nederland en Vlaanderen over en weer op elkaars grondgebied kunnen investeren in maatregelen als dat kosteneffectiever en/of duurzamer is. Het lijkt verstandig daarbij ruilmiddelen te zoeken in een bredere context van de waterdossiers. Ontwikkel een ‘modelproces’ voor afstemming van doelen, maatregelen en meetnetten. Kies bijvoorbeeld een grensoverschrijdende beek als proefaquarium. Op deze wijze kunnen goede praktijken ontspruiten en gezamenlijk worden uitgedragen als een voorbeeld van Europese samenwerking. Mogelijk is de Franse uitvinding van riviercontracten een goede optie. Het arrangeren van publieke participatie hoeft niet altijd vanuit een overheid te komen. Belanghebbenden kunnen zelf zoeken naar medebelanghebbenden aan de andere zijde van de grens om zo de positie in het beleidsproces te verstevigen. Dergelijke coalities benadrukken het grensoverschrijdende belang en kunnen er bovendien toe leiden dat ook overheden uit beide landen elkaar opzoeken. Het zou goed zijn als Vlaamse en Nederlandse universiteiten en kennisinstellingen de krachten bundelen om initiatieven voor grensoverschrijdend stroomgebiedbeheer - vanuit verschillende disciplines en samen met beleidmakers en waterbeheerders - te ontwikkelen, analyseren en evalueren. Op deze manier kunnen levendige informele netwerken ontstaan die de formele beleid- en beheerarena’s kunnen voeden en versterken met actuele kennis en informatie. Tevens kunnen studenten via deze netwerken kennismaken met de praktijk van integraal stroomgebiedbeheer. Waterschap Brabantse Delta begon eind 2005 een samenwerkingsverband met de Radboud Universiteit Nijmegen en wil graag Vlaamse partners uitnodigen voor vergelijkbare initiatieven en uitbreiding van het netwerk. Leo Santbergen (Waterschap Brabantse Delta) en Ann Crabbé (Universiteit Antwerpen)

H2O / 20 - 2007

21


Vergroting capaciteit afvoer afvalwater in Amsterdam Monteurs leiden de waterleiding om, kabels worden verplaatst, rioolbuizen van 1,6 meter worden neergelaten in de bouwput en waar het werk gedaan is, wordt de bestrating weer aangelegd. Op 44 plaatsen in het noorden van Amsterdam vergroot Waternet de capaciteit van de riolering.

N

a de gigantische klus van het aanleggen van de nieuwe 4o kilometer persleidingen wordt nu op verschillende plaatsen in de hoofdstad de capaciteit van de afvoer van afvalwater aanzienlijk vergroot. In het noorden van de stad worden buizen van 300 millimeter vervangen door buizen met een inwendige diameter van 1,2 tot 1,6 meter. Martin Bogaard, opzichter van Waternet: “Dankzij de vergroting van de capaciteit zijn we straks niet meer gedwongen om bij een hoog aanbod van afvalwater op het oppervlaktewater te lozen.”

Beperken overlast In de Papaverstraat gaapt een diep gat. Stalen damwanden zijn geslagen en rondom de talloze buizen en leidingen hebben grondwerkers de grond deels met de hand weggegraven voordat de graafmachine een gat tot een diepte van zo’n vijf meter heeft

uitgegraven. “We moeten bij zo’n ingreep zo min mogelijk overlast veroorzaken,” zegt Bogaard. “We moeten rekening houden met de bereikbaarheid, de verkeersdoorstroming en denken aan de leefbaarheid en veiligheid. We hebben daarover contact met het gemeentelijk vervoerbedrijf (GVB), de politie en de stadsdeelraad.”

Honderd meter in acht à tien weken Op het project zijn rond de tien man aan het werk: water- en gasbuizen en kabels worden omgeleid, zodat ruimte vrij komt om de circa twee meter brede buizen te plaatsen. Op houten heipalen zijn betonnen draagconstructies (kespen) geconstrueerd, waarop de rioolbuizen vastgezet zullen worden. Het werk wordt uitgevoerd door aannemerij Heijmans. Arie van Amersfoort is de uitvoerder. Hij is opgegroeid in het grondwerk, net zoals veel mannen op

Voor het omleiden van de waterleiding worden mensen van buitenaf ingehuurd.

Jan Borst .

22

H2O / 20 - 2007

dit project: “Je leert het vak op het werk. Grondwerker moet je van nature zijn, anders ben je gauw weg. Het is nooit routinewerk, maar dat maakt het juist ook avontuurlijk.” Intussen zijn twee buizen aangevoerd. Machinist Jan Borst begint een buis behendig tussen de stalen binten het gat in te manoeuvreren. Beneden verplaatsen twee grondwerkers de kabels om de buis, zodat die op zijn plaats geschoven kan worden. In acht tot tien weken tijd leggen de mannen een lengte van honderd meter rioolbuis aan. “We werken heel efficiënt,” zegt Martin Bogaard van Waternet: “Wij hebben controle over het hele werktraject: vanaf het voorbereiden, de aanleg van nieuwe buizen tot de herbestrating. Onze kracht is dat we binnen Waternet alles in huis hebben: voorbereiding, engineering en uitvoering.” Tekst en foto’s: Johannes Odé Graven moet heel secuur gebeuren om te voorkomen dat leidingen worden geraakt.

In de bodem moet voldoende ruimte vrijgemaakt worden om de 1,6 meter brede rioolbuizen te kunnen laten afzakken.


achtergrond Het kost veel behendigheid om de zes meter lange rioolbuis in de put te laten zakken en op zijn plaats te krijgen.

De rioolbuis wordt geplaatst op betonnen kespen die dragen op houten palen.

Met het verplaatsen van de kabels wordt de rioolbuis langzaam op zijn plaats geschoven.

Martin Bogaard.

Zo snel mogelijk na het plaatsen van de rioolbuizen moet de straat gedicht worden en herbestraat.

Arie van Amersfoort.

H2O / 20 - 2007

23


Minder algemene regeltechnieken in Nederlands waterbeheer In een reeks van vijf artikelen wordt ingegaan op de theoretische achtergrond van meet- en regeltechniek, toegepast op het operationele beheer van de waterlopen in Nederland. In dit vijfde en laatste artikel staan de regelaars centraal die in vergelijking met de eerder beschreven regelaars minder algemeen zijn. Dit kan zijn omdat ze geschikt zijn voor één bepaald regelprobleem of omdat ze specifiek zijn voor één bepaald watersysteem zijn bedacht.

H

euristische regelaars zijn watersysteemspecifieke regelaars, die niet herbruikbaar zijn voor andere systemen. Ze zijn gebaseerd op hydraulica en niet op regeltheorie. De historische ontwikkeling van dergelijke regelaars verloopt in veel gevallen als volgt: In eerste instantie wordt het watersysteem geregeld door een ervaren operator. Door problemen met de overdracht van kennis bij afwezigheid of afscheid van deze operator wil de organisatie diens taak formaliseren. Dit resulteert in vuistregels die op papier zijn vastgelegd. Na verloop van tijd kan de organisatie besluiten het waterbeheer te operationaliseren. Het automatiseren van de vuistregels is dan een logische stap. In het Nederlandse waterbeheer wordt de volgende heuristische regelaar regelmatig gebruikt: Uit metingen en verwachtingen van de neerslag wordt een waterbezwaarvolume berekend. Dit volume representeert de hoeveelheid inloop die over de komende 24 uur wordt verwacht. De waterschijf boven het streefpeil wordt hierbij opgeteld. Deze waterschijf wordt berekend uit het verschil tussen een gewogen gemiddelde waterstand (bepaald uit metingen van de waterstanden in verschillende kanalen) en het streefpeil, vermenigvuldigd met het openwateroppervlak van de kanalen. Vervolgens wordt het afvoerdebiet van de kunstwerken bepaald, door te stellen dat dit totale waterbezwaarvolume over 24 uur moet zijn afgevoerd. In het ideale geval van perfecte metingen, verwachtingen en modellen, resulteert dit na 24 uur in een gemiddelde waterstand gelijk aan het streefpeil. Overigens zijn (eenvoudige vormen van) de regelmethodieken ‘Feedback control’ (gemiddelde waterstand terugbrengen naar streefpeil) en ‘Feedforward control’ (opheffen van het effect van de inloop op de waterstand) terug te vinden in deze regeling. Bij complexere regelproblemen volstaan eenvoudige vuistregels niet meer. Bij veranderingen aan het systeem, zoals gemaaluitbreiding of de aanleg van noodberging, dient de beslisboom te worden herzien. Een ander aspect waarom heuristische regelaars in veel gevallen niet voldoen, is het integrale karakter van het operationele waterbeheer; het is moeilijk om het regelprobleem in dergelijke concrete beslissingen en prioriteringen te vertalen. Wanneer een peilgebied met voornamelijk weidegrond minder belangrijk wordt gevonden dan een stedelijk peilgebied, wil dit niet zeggen dat de regelaar bij extreme neerslag eerst het weidegebied volledig onder water moet zetten, terwijl het stedelijk peilgebied op streefpeil blijft. In werkelijkheid is sprake van conflicterende belangen, namelijk dat beiden zo min mogelijk schade hebben opgelopen na afloop van de neerslaggebeur-

24

H2O / 20 - 2007

tenis. In zo’n geval is een optimale regelaar, die conflicterende subdoelen combineert in een doelfuntie, aan te bevelen. Het verschil in belang tussen weidegrond en stedelijk gebied kan in de doelfunctie worden aangegeven met verschillende weegfactoren voor beide subdoelen. Voorbeelden van optimale regelaars zijn ‘Model predictive control’ en regelaars ontworpen met de ‘Linear-quadratic regulator theory’. Geconcludeerd kan worden, dat heuristische regelaars prima kunnen functioneren voor specifieke watersystemen, maar ze zijn niet herbruikbaar, moeilijk uitbreidbaar en minder geschikt voor complexe regelproblemen. Voor complexe regelproblemen wordt, buiten de regeltechnische wereld, regelmatig de toepassing van neurale netwerken gesuggereerd. Neurale netwerken zijn een uitvoeringsvorm van kunstmatige intelligentie, waarin in een aantal neuronenlagen

kan worden aangeleerd om een bepaald ingangssignaal te laten resulteren in een bepaald uitgangssignaal. Dit leren (trainen) wordt gedaan aan de hand van grote hoeveelheden meetdata uit het verleden. Bij toepassing van een neuraal netwerk als regelaar, wordt het neuraal netwerk geleerd hoe in het verleden bij bepaalde situaties, zoals hoogwater of extreme neerslag, de regelacties zijn geweest. Het neuraal netwerk kan dan bij een vergelijkbare situatie in de toekomst vergelijkbare regelacties nemen. Het is echter niet gezegd dat bij nog hogere waterstanden of nog extremere neerslag het neurale netwerk de juiste beslissingen neemt. Het neurale netwerk heeft die situatie namelijk nog nooit ‘meegemaakt’. Er zijn geen toepassingen in de literatuur beschreven van succesvol toegepaste neurale netwerkregelaars. Tot slot wordt nog een regelaar beschreven, die vergelijkbaar werkt met een middeling


achtergrond van het functioneren van meerdere operators. De fuzzy logic-regelaar maakt gebruik van vage (fuzzy) beschrijvingen van toestanden en situaties, maar vertaald deze vage informatie in concrete regelacties in harde getallen. De regelaar kan worden opgebouwd uit interviews met operators. De ingangssignalen waarmee de operators werken, zoals gemeten waterstanden of verwachte neerslag, kunnen worden vertaald in vage termen als ‘weinig of veel neerslag’. Omdat verschillende operators verschillende ideeën hebben over wat nou precies ‘veel of weinig neerslag’ is, wordt een lidmaatschapfunctie opgesteld van de waarden die ze gezamenlijk ‘veel neerslag’ noemen. Dit wordt gedaan voor alle termen van alle ingangssignalen. Vervolgens worden van de uitgangssignalen van de regelaar, de regelacties, ook lidmaatschapfuncties opgebouwd uit de informatie verstrekt door de operators. Dit kan zijn ‘weinig afvoeren’ en ‘veel afvoeren’. Tot slot moeten een aantal logische regels worden opgesteld: als er ‘weinig neerslag’ valt, valt er ‘weinig af te voeren’, als er ‘veel

neerslag’ valt, valt er ‘veel af te voeren’. De regelaar gebruikt de vage verzamelingen en de logische regels om bij een bepaalde hoeveelheid neerslag te bepalen wat het afvoerdebiet moet zijn. In de grafieken wordt de procedure gevisualiseerd. Stel dat 15 millimeter neerslag wordt gemeten. In de lidmaatschapfuncties betekent dit 55 procent ‘weinig neerslag’ en 8 procent ‘veel neerslag’. Deze waarden worden per logische regel in de vage lidmaatschapfuncties van de regelacties geprojecteerd en het oppervlak onder de betreffende waarden wordt bepaald. Het zwaartepunt van de twee oppervlakken resulteert in een afvoerdebiet van 6,64 kubieke meter per seconde. Deze regelaar is eenvoudig uit te breiden met andere ingangssignalen, zoals de gemeten waterstand, het weer van de afgelopen dagen, etc. en andere regelacties, zoals een pompdebiet, de opening van een onderspuier of het inlaatdebiet. Peter-Jules van Overloop (TU Delft afdeling Watermanagement)

Dit artikel is het laatste deel van een reeks waarin een introductie is gegeven in de toepassing van meet- en regeltechniek in het Nederlandse waterbeheer. Meet- en regeltechniek is onlosmakelijk verbonden met modern waterbeheer. Het biedt perspectief als één van de oplossingrichtingen voor de uitdagingen waar het waterbeheer in Nederland in de komende decennia voor staat.

advertentie

Uw bron voor online hardheids-, ijzer-, chromaat-, chloor- en alkaliteitsmeting en besturingen voor onthardings- en RO installaties.

GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.

010 - 4274180

Postbus 960_ 7550 AZ Hengelo Telefoon 074-29 15 150_Telefax 074-29 15 350 info@prowater.nl_www.prowater.nl

H2O / 20 - 2007

25


Naam : Ton Oudhuis Leeftijd : 57 jaar Functie : ass. uitvoeringsmanager Stadsbeheer

Gezocht: mens m/v De sector Stadsbeheer levert een belangrijke bijdrage aan het woonklimaat in Heerhugowaard. Zo draagt zij zorg voor de bouw en het onderhoud van openbare gebouwen, buitenruimten en andere publieke voorzieningen. De activiteiten variëren van het ontwerpen van een rioleringssysteem, onderhoud van gymzalen en de zorg voor het openbaar groen, tot het schoonhouden van de straat. De taken van de sector Stadsbeheer worden uitgevoerd door de afdelingen Wijkbeheer, Ingenieursbureau en Stadsbedrijf, en een kleine ondersteunende staf. De afdeling Wijkbeheer zorgt er door middel van integraal beheer voor dat inwoners van Heerhugowaard op een comfortabele en plezierige manier gebruik kunnen maken van de gemeentelijke gebouwen, buitenruimten, riolering, wegen, groen en straatmeubilair. Wijkbeheer treedt op als opdrachtgever richting het Stadsbedrijf en Ingenieursbureau. Via het onderdeel ‘wijkaanpak’ (voorheen Wijkgericht Werken) worden inwoners nauw betrokken bij het leefbaar houden en maken van hun wijk. De wijkbeheerders van de gemeente overleggen regelmatig met uit wijkbewoners geformeerde wijkpanels. Voor de afdeling Wijkbeheer zijn wij op zoek naar een

JUNIOR BELEIDSMEDEWERKER (RIOLERINGEN & WATERHUISHOUDING) voor 36 uur per week. Als beleidsmedewerker lever je een bijdrage aan de zorg voor het grond-, hemel- en afvalwater binnen de gemeente, zet je ontwikkelingen in gang om de gemeentelijke visie op de waterhuishouding te realiseren en bewaak je de voortgang hiervan. Je zorgt voor inhoudelijke inbreng op het gebied van de riolering en waterhuishouding bij verschillende gemeentelijke projecten. Jouw werkzaamheden zijn van invloed op het milieu in het algemeen en dragen bij aan een veilige en schone woon- en leefomgeving. Je maakt deel uit van een team beleidsmedewerkers van de afdeling Wijkbeheer en werkt samen aan een Integrale Beleidsvisie Openbare Ruimte. Jouw werkzaamheden bestaan verder uit het bijdragen aan financiële, plannings- en managementrapportages. In de functie als beleidsmedewerker ben je op de hoogte van ontwikkelingen in je beleidsveld en vertaal je dit waar nodig naar beleid voor de gemeente. Je hebt een opleiding op minimaal hbo-niveau afgerond, richting Civiele Techniek (gezondheidstechniek/waterhuishouding) en hierin aantoonbare werkervaring opgedaan. Mogelijk maak je een groei door naar een academisch werk- en denkniveau. Je bent analytisch sterk en kunt inhoudelijke kennis combineren met beleidsmatig inzicht. Zowel mondeling als schriftelijk kun je ideeën overbrengen en hierover adviseren. Je hebt kennis van geautomatiseerde systemen, bent initiatiefrijk en bereid aanvullende kennis te verwerven door opleidingen te volgen. Financiële en juridische affiniteit is een pre. Wil je meer weten over de inhoud van de functie, de arbeidsvoorwaarden of heb je andere vragen, bel dan gerust Ben Schuijt, hoofd van de afdeling Wijkbeheer, telefoonnummer (072) 575 53 50. Salariëring is op basis van een proefwaardering vastgesteld op maximaal € 3.273,- bruto per maand, schaal 9 CAR/UWO. Je kunt direct online solliciteren. Reageer je liever schriftelijk, dan kan dat door je sollicitatiebrief, met cv en onder vermelding van vacaturenummer 07.SB.1.21, te sturen naar de afdeling Advies, of per e-mail: post@heerhugowaard.nl. Solliciteren kan tot 1 november a.s.


verenigingsnieuws kunnen doen om klaar te zijn voor het wassende water. ‘s Middags kunnen in workshops geïnteresseerden op een inspirerende manier met deze vragen aan de slag, om tot slot verrast te worden met een bijdrage van een marketingdeskundige die vertelt hoe men op een verfrissende manier de aandacht van de Nederlander voor de problematiek kan krijgen én vasthouden.

Symposium ‘Levende watersystemen, innovatie in waterbeheer?’ Op maandag 29 oktober vindt bij de TU Delft het symposium ‘Levende watersystemen, innovatie in waterbeheer?’ plaats. De organisatie ligt in handen van NVA-programmagroep 6 (Grondwater en hydrologie) en de faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen van de TU Delft.

Voorafgaand aan het symposium vindt de algemene ledenvergadering van de KVWN plaats, van 09.00 tot 09.45 uur.

Digitale nieuwsbrief De NVA en KVWN versturen eens per 14 dagen een digitale nieuwsbrief (in principe op woensdag) aan ruim 2.000 abonnees. U kunt het bureau laten weten dat u ook geïnteresseerd bent. U kunt ook uzelf aanmelden op de internetpagina’s van de verenigingen (www.kvwn.nl en www.nva.net).

Watersystemen veranderen continue. Is het niet vanwege klimaatverandering, dan is het wel vanwege gebruik van andere materialen, door het stellen van andere voorkeuren of doordat we zelf andere zaken gaan waarderen. Met hun vaak lange geschiedenis leiden Nederlandse watersystemen als het ware hun eigen leven. De sectie Water Resources Management van de TU Delft wil dit waterleven in beeld brengen. Tot welke verbeelding spreekt het levende watersysteem? Op welke manier ziet u innovatie in het waterbeheer dit beeld beïnvloeden? Wat houdt die verbeelding in voor de te ondernemen stappen binnen het waterbeheer?

Logo Waternetwerk

Aanmelden is mogelijk tot en met 26 oktober (alleen via www.nva.net).

Alle leden hebben in augustus een formulier ontvangen met daarin hun gegevens zoals die voorkomen in de ledenadministratie. Deze gegevens komen ook in het Waterboek 2008. U heeft nog tot 5 november de gelegenheid wijzigingen door te geven. Wijzigingen die later bij het bureau binnenkomen, kunnen niet meer in het Waterboek 2008 worden opgenomen.

Hét WaterSymposium Op vrijdag 30 november staat het watersymposium op het programma. Plaats van het gebeuren is wederom het Planetarium Gaasperplas in Amsterdam. De gevolgen van klimaatverandering voor de inwoners van Nederland zullen voelbaar worden. Het aanpassingsvermogen van de burger zal worden aangesproken en de burger zal dieper in de buidel moeten tasten om de noodzakelijke maatregelen te kunnen betalen. Hoe zorgen we ervoor dat de Nederlander dit accepteert? De organisatie van deze dag heeft een gastspreker uit Engeland gevraagd om te vertellen over de gevolgen van de overstromingen van deze zomer, de ervaringen van getroffenen en de reacties van het waterbedrijf daarop. De directeur van het programma ‘Leven met Water’ zal ingaan op hetgeen Nederlanders

In het bestuur van de Waterfederatie is het logo van Waternetwerk vastgesteld. Er lagen vier voorstellen van een ontwerpbureau op tafel. De presentatie van het logo en de huisstijl van de nieuwe organisatie zal tijdens het watersymposium op 30 november plaatsvinden. Dan zal ook meer nieuws beschikbaar zijn over de festiviteiten die volgend jaar zullen plaatsvinden in het kader van het samengaan van de verenigingen én het 50-jarig bestaan van de NVA.

Waterboek 2008

WATERCOLUMN

Fusiekoorts of 1+1=3

I

k voel me vereerd omdat ik in onze bonte verzameling van waterprofessionals mee mag denken over de fusie tussen NVA en KVWN tot Waternetwerk in 2008. Van nature optimistisch bloei ik op bij spannende veranderingen. Voor mijn ogen dansen verwachtingen en vragen over al dat moois dat de nieuwe vereniging in zich zal dragen. Regionale bijeenkomsten voor de drinkwaterprofessionals, waarmee de secties van de NVA al jaren succesvol inhoud en plezier combineren. Waterschapsdirecteuren en hun besturen die tijdens het Watersymposium samen met hun collega’s uit de drinkwaterbedrijven komen netwerken. Prikkelende bijeenkomsten waar nieuwe inzichten en verschillende meningen met elkaar gedeeld worden. Jonge honden en oude rotten die elkaar vinden in inhoudelijke workshops, symposia en brede watercongressen. De bijna onbegrensde mogelijkheden die de digitale technologie kent. De internetpagina’s van Waternetwerk waarmee ik met één druk op de knop juist die persoon vind die alles weet over alles waar ik niets van weet. Met al het goede van NVA en KVWN hebben we hiervoor een solide basis. Met water als verbindende schakel kunnen we een mooie koppeling maken tussen inhoud én plezier, virtueel en in levende lijve, drinkwater én afvalwater, brengen en halen, focus én diversiteit en vooral tussen alle waterprofessionals in Nederland en de rest van Europa. Enthousiasme, creativiteit en daadkracht van alle Waternetwerkleden zie ik als de bezielende motor. Hèt Watersymposium op 30 november vormt het startsein voor het fusietraject. Laten we er met z’n allen iets moois van maken, zodat we trots kunnen zijn op het grootste waternetwerk in Nederland! Carleen Mesters (KVWN)

Bindendverklaring beoordelingsrichtlijn Met ingang van de datum van deze uitgave, 19 oktober, is voor de verlening van het Kiwa-keur de beoordelingsrichtlijn BRL-K 628/02 ‘beluchters familie D type A, B en C’ bindend verklaard. De beoordelingsrichtlijn kan besteld worden per fax bij mevrouw J. Bakker: (070) 414 44 22. Voor meer informatie: (070) 414 44 75.

H2O / 20 - 2007

27


3)+" LEGT TER KRITIEK

.IEUW 6+" PROTOCOL 6ELDWERK BIJ WATERBODEM ONDERZOEK EN NIEUW 6+" PROTOCOL -ECHANISCH BOREN

ALTIJD ZUIVER DRINKWATER

(ET #ENTRAAL #OLLEGE VAN $ESKUNDIGEN "ODEMBEHEER HEEFT HET ONTWERP VAN TWEE NIEUWE PROTOCOLLEN VRIJGEGEVEN VOOR EEN PUBLIEKE KRITIEKRONDE 3)+" 3TICHTING )NFRASTRUCTUUR +WALITEITSBORGING "ODEMBEHEER NODIGT ALLE BELANGHEBBENDE PARTIJEN UIT OM TE REAGEREN OP HET ONTWERP (ET #OLLEGE BETREKT DE INGEKOMEN REACTIES BIJ DE VASTSTELLING VAN DE DElNITIEVE DOCU MENTEN "EIDE DOCUMENTEN ZIJN ONTWIKKELD TER INVULLING VAN EEN DEEL VAN DE +WALIBOREGELING (ET BETREFT DE VOLGENDE PROTOCOLLEN HET REVOLUTIONAIRE AIR COMPREX SPOELSYSTEEM

6+" PROTOCOL 6ELDWERK BIJ MILIEUHYGIÑNISCH WATERBODEMONDERZOEK $IT PROTOCOL BESCHRIJFT VELDWERKMETHODEN VOOR MILIEUHYGIÑNISCH WATER BODEMONDERZOEK OM WATERBODEMMONSTERS TE VERKRIJGEN DIE REPRESEN TATIEF ZIJN VOOR DE TE BEMONSTEREN LAGEN VAN DE NATTE WATERBODEM (ET PROTOCOL BESCHRIJFT OOK HET INMETEN VAN BOORPUNTEN EN HET PEILEN VAN DE WATERBODEM $E REIKWIJDTE VAN DIT PROTOCOL BESLAAT DE HELE .EDERLANDSE WATERBODEM OOK DE TERRITORIALE WATEREN MIJLSZONE #ERTIlCATIE WORDT MOGELIJK GEMAAKT DOOR HET PROTOCOL IN TE BOUWEN IN HET CERTIl CATIESCHEMA VOOR VELDWERK ONDER "2, 3)+" !CCREDITATIE WORDT MOGELIJK GEMAAKT DOOR HET PROTOCOL OOK IN TE BOUWEN IN HET ACCREDITATIE SCHEMA VOOR VELDWERK ONDER !3 3)+" 6OOR HET UITVOEREN VAN DEZE WERKZAAMHEDEN WORDT NAAR VERWACHTING EEN ERKENNING VERPLICHT MO GELIJK VANAF BEGIN %EN CERTIlCAAT OF EEN ACCREDITATIE VOOR PROTOCOL VORMT DAN DE INHOUDELIJKE GRONDSLAG VOOR DIE ERKENNING

6+" PROTOCOL -ECHANISCH BOREN

Reiniging van transport- en distributieleidingen m.b.v. luchtcompressie en -expansie bij lage watersnelheden? Het Aquador Air Comprex Spoelsysteem staat garant voor een ongekend goed reinigingsresultaat!

B E Z O E K W W W. A Q U A D O R . N L V O O R M E E R I N F O R M AT I E

DynaSand®: het enige echte continu zandfilter

6005542 AQUADOR adv H2O.indd 2

8/9/06 3:32:23 PM

$IT PROTOCOL BEOOGT DE KWALITEIT TE BORGEN VAN MECHANISCHE BORINGEN UITGEVOERD IN HET KADER VAN MILIEUHYGIÑNISCH BODEMONDERZOEK MAAR OOK DIE TEN BEHOEVE VAN DE AANLEG VAN INSTALLATIES VOOR DE OPSLAG VAN WARMTE EN KOUDE IN DE BODEM #ERTIlCATIE WORDT MOGELIJK GEMAAKT DOOR HET PROTOCOL IN TE BOUWEN IN HET CERTIlCATIESCHEMA VOOR VELDWERK ONDER "2, 3)+" 6OOR HET UITVOEREN VAN DEZE WERKZAAMHEDEN WORDT NAAR VERWACHTING EEN ERKENNING VERPLICHT MOGELIJK VANAF BEGIN %EN CERTIlCAAT VOOR PROTOCOL VORMT DAN DE INHOUDELIJKE GRONDSLAG VOOR DIE ERKENNING $E VOOR DE UITBREIDING VAN DE REIKWIJDTE BENODIGDE AANPASSINGEN AAN "2, 3)+" EN !3 3)+" LIGGEN NU EVENEENS TER KRITIEK (ET #ENTRAAL #OLLEGE VAN $ESKUNDIGEN ##V$ EN HET !CCREDITATIECOLLEGE !# "ODEMBEHEER ZIJN ONDERDEEL VAN 3)+" EN ONTWIKKELEN EN BEHEREN BEOORDELINGSRICHTLIJNEN PROTOCOLLEN EN NORMBLADEN ##V$ RESPECTIE VELIJK HET ACCREDITATIESCHEMA !3 EN HET ACCREDITATIEPROGRAMMA !0 !# $E VOLLEDIGE TEKST VAN DE ONTWERP DOCUMENTEN IS TE VINDEN OP DE WEBSITE VAN 3)+" WWW SIKB NL (ET ONTWERP KAN U OOK TEGEN BE TALING WORDEN TOEGEZONDEN 5 KUNT UW COMMENTAAR VØØR NOVEMBER STUREN AAN 3)+" BIJ VOORKEUR PER E MAIL NAAR INFO SIKB NL OF AN DERS PER POST T A V DE SECRETARIS VAN HET #ENTRAAL #OLLEGE VAN $ESKUN DIGEN !CCREDITATIECOLLEGE "ODEMBEHEER 0OSTBUS !+ 'OUDA )K VERZOEK U DRINGEND OM VOOR UW REACTIE GEBRUIK TE MAKEN VAN HET DAARTOE ONTWIKKELDE FORMAT OP DE WEBSITE TE VINDEN BIJ DE ONTWERP DOCUMENTEN /P DIE MANIER HELPT U DE KOSTEN VAN HET DOCUMENTBEHEER SIGNIlCANT TE BEHEERSEN 3)+" BIEDT INSTRUMENTEN VOOR EENVOUDIGER EN BETER BODEMBEHEER

Nordic Water Benelux BV Van Heuven Goedhartlaan 121 1181 KK Amstelveen T +31(0)20 5032691 F +31(0)20 6400469 www.nordicwater.nl info@nordicwater.nl

Wereldwijd zijn er al meer dan 20.000 units geplaatst. Continu zandfilter voor

Biologisch filter voor

drinkwater proceswater, koelwater oppervlaktewater afvalwater grondwater fosfaatverwijdering

nitrificatie denitrificatie


platform

Aniel Balla, Witteveen+Bos Nico Jaarsma, Witteveen+Bos Marieke Fennema, Witteveen+Bos Marit Meier, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Integrale ecologische aanpak Waterkwaliteitsspoor Moordrecht Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard laat studies naar het waterkwaliteitsspoor voortaan ‘breed en integraal’ uitvoeren. Hiermee moeten ze KRW-bestendig worden. Bij een breed onderzoek staat het ecologische streefbeeld centraal. Niet alleen de directe effecten van de rioolwateroverstorten worden onderzocht, maar ook de effecten van andere bronnen op de waterkwaliteit en ecologie, alsmede de overige kenmerken die van invloed zijn op het ecologisch functioneren van het watersysteem. De methodiek is met succes uitgevoerd bij de waterkwaliteitsspoortoetsing in Moordrecht.

H

et Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard heeft met het project ‘waterkwaliteitsbeelden’ ambitieniveaus gedefinieerd voor de waterkwaliteit en de ecologische

kwaliteit van de oppervlaktewateren in Schieland. Een waterkwaliteitsbeeld is een weergave van de ecologische toestand van een water aan de hand van een schets of tekening en de factoren die deze kwaliteit

Stabiel helder water in een geïsoleerde vijver in Moordrecht.

bepalen. Het geeft een overzicht van de huidige en gewenste ecologische toestand en de manier om die gewenste toestand te bereiken. Het ambitieniveau van het waterkwaliteitsbeeld is gebaseerd op gebiedsspecifieke kennis van de relatie tussen de sturende factoren en de ecologische en fysisch-chemische kwaliteit én de mate waarin deze factoren beïnvloed kunnen worden. Het ambitieniveau is daardoor een haalbaar doel geworden. Uit het onderzoek naar de waterkwaliteit in Moordrecht blijkt dat de gemeente uiteindelijk overal helder water kan krijgen (zie tabellen). In de ecologische aanpak van het waterkwaliteitsspoor wordt het waterkwaliteitsbeeld op het veel kleinere schaalniveau van peilvakken getoetst en zonodig bijgesteld. Bij de waterkwaliteitsbeelden worden de sturende factoren voor de ecologie onderscheiden uit het van stromende wateren bekende 5-S-model. Dit model gaat uit van vier sturende factoren (systeemvoorwaarden, stroming, structuren en stoffen) die gezamenlijk sturend zijn voor de vijfde factor: de soorten. Het model is voor de waterkwaliteitsbeeldenstudie uitgebreid met een zesde S, die in het waterbeheer veelal onderbelicht is, maar die voor de ecologie erg belangrijk is: de S van schonen. Voor de ecologische aanpak van het water-

H2O / 20 - 2007

29


Het waterkwaliteitsbeeld voor Moordrecht. Weergave van de sturende factoren voor de ecologie.

kwaliteitsspooronderzoek is bovendien de S van ‘sewer’ meegenomen om het effect van de overstorten in beeld te brengen. Voor het vaststellen van dit effect is een TEWORtoetsing (zuurstoftoetsing) uitgevoerd. De methodiek die bij de waterkwaliteitsspoortoetsing van Moordrecht is gebruikt, ligt op het niveau van de peilgebieden in het stedelijk gebied. Hiermee ontstaat op lokaal niveau inzicht in de sturende factoren voor het ecologisch functioneren van het watersysteem van Moordrecht. Een veldbezoek, waarbij gelet werd op alle mogelijke bepalende factoren (waterplanten, helderheid, diepte, slib, aanwezigheid van bomen in verband met bladafval, uitwerpselen van honden, watervogels), maakte deel uit van de studie. Door het toepassen van de methode is tevens duidelijk geworden in welke ecologische toestand

30

H2O / 20 - 2007


platform

Tabel 2: Toetsing Moordrecht aan het waterkwaliteitsbeeld.

de verschillende peilgebieden en waterpartijen zich bevinden en wat het haalbare ambitieniveau is: stabiel helder (plantenrijk) of troebel (plantenarm).

Analyseresultaten In tabel 2 worden de analyseresultaten voor Moordrecht samengevat. Uit de analyse blijkt het volgende: • De belasting met stikstof en fosfaat is veel te hoog: de streefwaarden voor Moordrecht in 2015 worden met een factor 3 tot 10 overschreden; • De oeverkwaliteit (beschoeiing) scoort overal slecht, omdat in het verleden veelal gekozen is voor beschoeiing vanwege de aanwezigheid van steile veenoevers; • De helderheid van het stedelijke water in Moordrecht is redelijk tot goed. In de laagste delen zorgt voedselrijk kwelwater voor troebel water; • Het aandeel emergente vegetatie (zoals riet) is veelal gering en hierdoor beperkend voor de ecologie; • In waterpartijen die niet beïnvloed worden door inlaatwater of riooloverstorten, komt massale ‘submerse’ en ‘emerse’ waterplantenbegroeiing voor. Hier is sprake van een stabiel heldere toestand; • Vanuit ecologisch oogpunt is de waterdiepte in een aantal watergangen aan de lage kant. De watergangen in de gemeente Moordrecht zijn veelal van nature ondiep. Dit heeft te maken met de veenbodem en het dichtslibben van de watergangen kort na het baggeren; • In Moordrecht komen geen overstorten voor die leiden tot acute zuurstofproblemen (vastgesteld met de TEWORtoetsing).

heldere toestand zit. Hier wordt een hoog ecologische ambitieniveau nagestreefd: een stabiel helder plantenrijk water met de vistypen ruisvoorn - snoek/zeelt kroeskarper of snoek - blankvoorn. Bij deze pareltjes wordt de inrichting (diepte, oeverinrichting) verder verbeterd, zodat een optimale ecologische kwaliteit ontstaat; Naast maatregelen bij de ‘pareltjes’ wordt ook elders in Moordrecht een natuurvriendelijke oeverinrichting toegepast, zodat de groei van emergente vegetatie wordt gestimuleerd. Hierbij is gekeken naar de praktische inpasbaarheid van natuurvriendelijke oevers in het gebied; Het doorspoelen door waterinlaat wordt, voor zover het peilbeheer dit toelaat, gereduceerd, zodat de nutriëntenbelasting verlaagd wordt. In de kwelgebieden zal desondanks sprake zijn van een hoge nutriëntenbelasting door nutriëntrijke kwel. Handhaven van het doorspoelregime is hier nodig, zodat eventuele krooslagen weggespoeld worden. Bovendien wordt met het inlaten voorkomen dat acute zuurstofproblemen ontstaan door lozingen vanuit het gemengde rioolstelsel. Doorspoelen zorgt voor een verdunning van het overstortwater. Een verlaging van het doorspoeldebiet kan daarom zorgen voor een verhoging van de zuurstofproblemen; Een verdere verlaging van de nutriëntenbelasting is in sommige peilgebieden mogelijk door verhoging van de baggerfrequentie naar éénmaal per vijf jaar en extra bladvissen.

Door het doorlopen van het proces met een analyse van de sturende en bepalende factoren voor de ecologie en het vaststellen van het ambitieniveau op basis van de lokale systeemkenmerken, is in Moordrecht een integraal pakket maatregelen uitgewerkt dat is toegesneden op de lokale situatie. Hiermee is een nieuwe methodiek uitgewerkt, die door het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard voortaan ook gebruikt zal worden bij nog op te stellen waterkwaliteitsspooronderzoeken. De methodiek blijkt ook toepasbaar bij het afleiden van ambitieniveaus en maatregelpakketten voor waterplannen.

Nieuwe standaard Maatregelen Op basis van de ecologische analyse van Moordrecht is door de gemeente en het hoogheemraadschap een pakket aan maatregelen uitgewerkt. Bij de uitwerking hiervan is rekening gehouden met de gebiedsspecifieke watersysteemkenmerken: • In het gebied zijn enkele ‘pareltjes’ aangetroffen waar het watersysteem (gezien het heldere water en de vele onderwaterplanten) al in een (instabiel)

Bij waterkwaliteitsspoortoetsen wordt meestal gekeken naar de belasting vanuit overstorten op het oppervlaktewater. De KRW noopt tot het anders omgaan met stedelijk waterbeheer met een integrale aanpak, waarbij de ecologie een belangrijk onderdeel is. Voor het ecologisch functioneren van het stedelijke water spelen meerdere factoren een rol. Bij de toetsing van het waterkwaliteitsspoor in Moordrecht is een brede ecologische analyse uitgevoerd.

H2O / 20 - 2007

31


Wilgert Veldman, Universiteit Twente, thans DHV Oost-Nederland Denie Augustijn, Universiteit Twente Marijke Visser, Waterschap Veluwe Fredrik Huthoff, Universiteit Twente, HKV Lijn in Water

Maaien of niet? In 2002 is in Nederland de Flora- en faunawet aangenomen. Deze wet moet de flora en fauna in Nederland beschermen en legt onder andere beperkingen op voor het maaibeheer van sloten. Om de invloed van vegetatiegroei op de afvoer door sloten te onderzoeken, voerden het Waterschap Veluwe en de Universiteit Twente vorig jaar een veldexperiment en een modelstudie uit. Om te zien hoe de vegetatie zich ontwikkelt als niet wordt gemaaid, is in de Fliert nabij Twello over een lengte van circa 100 meter geen onderhoud gepleegd. Voor de modelstudie zijn voor hetzelfde gebied berekeningen gemaakt met SOBEK Rural voor verschillende neerslag- en begroeiingscenario’s. Het veldexperiment laat zien dat in de Fliert aanzienlijke vegetatiegroei optreedt als niet wordt gemaaid. De modelberekeningen geven aan dat een hogere ruwheid van de watergang sneller en meer wateroverlast op kan leveren. Indien sloten in het voorjaar niet meer mogen worden gemaaid, zal rekening gehouden moeten worden met wateroverlast of zullen maatregelen moeten worden genomen.

O

m te voldoen aan de Europese wetgeving is in april 2002 de Flora- en faunawet van kracht geworden die toeziet op een duurzame instandhouding van plant- en diersoorten in Nederland. EĂŠn van de gevolgen van deze wet is dat het maaien van bermen en schonen van sloten alleen nog onder strikte

voorwaarden mag worden uitgevoerd. Om hieraan praktische invulling te geven, heeft STOWA in 2005 een gedragscode opgesteld1). Hierin staat dat in principe van 15 maart tot 15 juli niet gemaaid mag worden en van 1 november tot 15 juli niet geschoond1). Zo krijgen planten en dieren rust en tijd om zich voort te planten. Als er dringende

Ontwikkeling van de vegetatie in de Fliert. Foto’s genomen op 13 en 18 april, 18 mei en 7 en 30 juni 2006.

32

H2O / 20 - 2007

redenen zijn om in deze periode toch te maaien (bijvoorbeeld te verwachten wateroverlast), moet hiervoor ontheffing worden aangevraagd en moet worden aangetoond dat dit onderhoud noodzakelijk is.

Veldexperiment De Fliert ontspringt iets ten zuiden van de


platform recreatieplas Bussloo en mondt 9,5 kilometer noordwaarts uit in de Terwoldse Wetering, die op zijn beurt uitmondt in het Toevoerkanaal van waaruit overtollig water via een gemaal de IJssel wordt ingepompt. De Fliert stroomt voornamelijk door agrarisch gebied, met grasland als belangrijkste landgebruik. Ten zuidoosten van Twello is de Fliert over een lengte van ongeveer 100 meter niet gemaaid. Deze locatie is gekozen omdat het vlak achter een splitsingspunt ligt en eventueel overtollig water bij verminderde doorstroming via een gemaal omgeleid kan worden. In opdracht van Waterschap Veluwe is van 23 maart tot en met 17 augustus elke drie weken de vegetatie van een regulier gemaaid en het niet-gemaaide traject langs de Fliert geïnventariseerd2). De foto’s laten de ontwikkeling van de begroeiing zien in de loop van het groeiseizoen. Hieruit blijkt duidelijk dat wanneer niet gemaaid wordt een dichte vegetatie ontstaat op de oevers en in de watergang. Dit is te verklaren uit de goede vochtbeschikbaarheid en toevoer van voedingsstoffen uit de omliggende landbouwgronden. Qua vegetatie zijn geen Rode lijst- of beschermde soorten gevonden.

Afb. 1: Verdeling van neerslag voor diverse neerslagscenario’s.

wordt de ruwheid veroorzaakt door vegetatie beter beschreven dan met een constante Manningcoëfficiënt die bedoeld is voor de beschrijving van een wandruwheid.

Modelstudie Voor de modelstudie is de Fliert gemodelleerd in SOBEK Rural. Dit model bestaat uit een hydrologische module waarin de afvoer van neerslag wordt berekend en een hydraulische module die de stroming door de watergangen beschrijft. De berekeningen zijn uitgevoerd voor verschillende vegetatieen neerslagscenario’s. Voor de beschrijving van de vegetatieruwheid is gekozen voor de methode van De Bos en Bijkerk3). Deze methode is gebaseerd op de Manningvergelijking, waarbij de Manningcoëfficiënt vervangen is door γh 1/3 met h de waterdiepte en γ een ruwheidconstante, waarvoor in de ontwerppraktijk vaak de anders gebruikte waarde voor de Manningcoëfficiënt genomen wordt. Door de Manningcoëfficiënt afhankelijk te maken van de waterdiepte,

Voor de neerslag zijn de volgende scenario’s gehanteerd: een constante neerslag van twee millimeter per dag, vier achtdaagse neerslaggebeurtenissen met een herhalingstijd van één, tien, 25 en 100 jaar en een bui gebaseerd op een extreme neerslaggebeurtenis waargenomen in Eerbeek, in de omgeving van het studiegebied, in november 2005. De statistische neerslaggebeurtenissen zijn afgeleid van4). Afbeelding 1 geeft de gebruikte neerslagverdelingen over de tijd weer. Voor de ruwheid zijn vijf scenario’s gebruikt met verschillende waarden voor γ uit de De Bos en Bijkerk-methode: γ = 30 s-1 voor een schone watergang, representatief voor onderhoud zoals dat nu gebruikelijk is,

γ = 25 s-1 voor lichte begroeiing van de watergang, γ = 20 s-1 voor matige begroeiing, γ = 10 s-1 voor aanzienlijke begroeiing en γ = 5 s-1 voor extreme begroeiing. Deze ruwheid is toegepast voor de hele Fliert. Elke simulatie is uitgevoerd met dezelfde initiële situatie voor een periode van 14 dagen. Voor de scenario’s van twee millimeter regen per dag en T=1 blijkt de Fliert voldoende afvoercapaciteit te hebben, zelfs in het scenario met extreme begroeiing. De problemen beginnen bij het T=10-scenario. Afbeelding 2 geeft de maximale waterstand die berekend is voor de T=10-neerslaggebeurtenis en de vijf ruwheidscenario’s. In deze grafiek zijn ook de hoogte van het maaiveld en de waterbodem aangegeven. Abrupte veranderingen in de waterstand zijn een gevolg van kunstwerken en veranderingen in het profiel van de Fliert. Na 9,5 kilometer mondt de Fliert uit in de Terwoldse Wetering die onder invloed staat van het

H2O / 20 - 2007

33


gemaal mr. A.C. Baron van der Feltz in Terwolde, dat de waterstand op een constant niveau van drie meter boven NAP houdt. Uit de grafiek is af te lezen dat voor de situaties met extreme en aanzienlijke begroeiing (γ = 5 en 10 s-1) inundatie plaatsvindt op een afstand van ongeveer 6,5 kilometer vanaf recreatieplas Bussloo. Deze locatie staat bij Waterschap Veluwe bekend als gevoelig voor wateroverlast. Voor een T=100neerslaggebeurtenis treedt op deze plaats inundatie op voor alle ruwheidscenario’s, behalve die waar de watergang goed wordt onderhouden (γ = 30 s-1). De hoeveelheid neerslag zoals die in 2005 bij Eerbeek is gemeten, zou op verschillende plaatsen tot wateroverlast leiden voor alle ruwheidscenario’s. Hoewel de totale neerslag voor Eerbeek in 2005 en de T=100-gebeurtenis ongeveer overeenkomen (133 versus 125 millimeter), zijn de inundatieproblemen in het eerste geval groter. Dit kan verklaard worden door de verschillen in de afvoerverdeling. De T=100-neerslaggebeurtenis heeft in het eerste uur wel een hoge piek, maar is verder redelijk gelijkmatig verdeeld over een periode van acht dagen (zie afbeelding 1). De neerslag in Eerbeek viel volledig in de eerste drie dagen, waardoor de afvoer in de Fliert leidt tot een scherpe afvoerpiek en corresponderende verhoging van de waterstand (zie afbeelding 3). Met toenemende begroeiing neemt de maximale waarde van de afvoer af, maar houden hogere afvoeren langer aan. De waterstand daarentegen neemt toe met toenemende ruwheid (zie afbeelding 3). De gemiddelde verhoging van de maximale waterstand als gevolg van extreme begroeiing, bedraagt ongeveer 30 centimeter voor alle statistische neerslaggebeurtenissen. Lokaal kan de maximale waterstand wel met 50 centimeter toenemen. Hoewel de maximale waterstand in Eerbeek in 2005 in absolute zin hoger was dan voor de statistische neerslaggebeurtenissen, is de toename in waterstand als gevolg van extreme vegetatie geringer, namelijk 15 centimeter. Deze toename is vergelijkbaar met het verschil in de maximale waterstand tussen de schone watergang en die met extreme begroeiing in het nagenoeg stationaire geval, waar een constante neerslag valt van twee millimeter per dag.

Maaien of niet? Uit de begroeiingproef blijkt dat wanneer niet gemaaid wordt, dichte begroeiing kan ontstaan in de sloten en op de oevers en bermen. De modelstudie laat zien dat deze ontwikkeling tot waterstandverhoging leidt die op kan lopen tot enkele tientallen centimeters. Dit kan een onwenselijke situatie zijn als het peilbesluit dit niet toestaat. Dat wil zeggen dat het naleven van de Flora- en faunawet problemen kan opleveren voor het waterbeheer in polders. In plaats van dan maar ontheffing aan te vragen voor het maaien van de watergangen, kan ook gezocht worden naar andere manieren om de stijging van de waterstand als gevolg van vegetatie te beperken. Zo

34

H2O / 20 - 2007

Afb. 2: Maximale waterstanden bij T=10-neerslaggebeurtenis en verschillende ruwheidscenario’s.

Afb. 3: Waterstanden als functie van de tijd voor geen (γ = 30 s-1) en extreme (γ = 5 s-1) begroeiing en de T=10 en Eerbeek 2005 neerslaggebeurtenis op 6.9 kilometer van het begin van de Fliert.

is met SOBEK Rural onderzocht of met het vergroten of verwijderen van duikers of het verbreden van watergangen de waterstandstijging als gevolg van begroeiing voor de T=10-neerslaggebeurtenis teniet kan worden gedaan. Het blijkt dat het vergroten of verwijderen van duikers weinig effect heeft. Het verbreden van watergangen is wel effectief, maar dan is een verdubbeling van de breedte of meer nodig om het benodigde effect te bereiken. Dit is geen realistische oplossing. Ook andere mogelijkheden, zoals het vasthouden en bergen van water, zullen meegenomen moeten worden in de beslissing om wel of niet te maaien. Indien extra maatregelen niet haalbaar zijn of als daarmee niet aan het gewenste peilbeheer voldaan kan worden, kan overwogen worden om gezoneerd te maaien, waarbij bepaalde plaatsen waarvan bekend is dat er beschermde soorten voorkomen, ontzien worden.

LITERATUUR 1) STOWA (2005). Gedragscode Flora en faunawet voor waterschappen. 2) Buro Bakker (2006). Vegetatieonderzoek de Fliert 2006. 3) De Bos W. en C. Bijkerk (1963). Een nieuw monogram voor het berekenen van waterlopen. Cultuurtechnisch Tijdschrift nr. 3, pag. 149-155. 4) Smits A., J. Wijngaard, R. Versteeg en M. Kok (2006). Statistiek van extreme neerslag in Nederland. HKV Lijn in water en KNMI.


platform

Mardy Treurniet, DHV Daan Besselink, DHV Hans van Sluis, DHV Michelle Berg, Waterschap De Dommel

Natuurlijke uitgangspunten voor een dynamische beek Beekherstel beperkt zich vaak tot het ophalen van de historisch beekloop en het doorrekenen ervan met een hydraulisch model. Het bepalen van de toekomstige erosie en sedimentatie is daarbij veelal een ondergeschoven kindje. Juist deze morfodynamiek vormt een belangrijke voorwaarde voor herstel van het leven in de beek. Samen met Waterschap De Dommel heeft DHV een nieuwe, snelle werkwijze voor het ontwerpen van beekherstel ontwikkeld. Deze is gericht op het creëren van een evenwichtige en natuurlijke morfodynamiek. Nieuw is dat naast de geulvormende afvoer óók gebruik gemaakt wordt van gegevens over de aanvoer van sediment. Het risico van onder- of overdimensionering wordt daardoor vergaand ingeperkt. De werkwijze levert beekdimensies op, zoals maximale (boven)breedte, maximale diepte, meanderlengte, helling en de sinuositeit. De nieuwe werkwijze is getoetst aan de ervaringen met de Keersop en de Tongelreep: twee heringerichte beken in Noord-Brabant. De morfologische ontwikkelingen die na de herinrichting optraden, blijken correct voorspeld. De uitkomsten van de nieuwe methode kunnen als basis dienen voor het verdere ontwerp, waarbij ook andere randvoorwaarden getoetst worden, zoals de invloed op grondwaterstanden en de overstromingsdynamiek.

H

et doel van beekherstel is het verhogen van de ecologische kwaliteit en vaak ook het afvlakken van de piekafvoer. Hermeandering is een essentieel onderdeel van beekherstel. Door een beek te laten meanderen, wordt een dynamisch systeem gecreëerd. Hierdoor ontstaat variatie in morfologie en substraat (bodemmateriaal), waarvan soorten die karakteristiek zijn voor stromende wateren, zo afhankelijk zijn. Uiteraard spelen ook waterkwaliteit en beheer en onderhoud een belangrijke rol bij herstel. In dit artikel richten we ons vooral op het ontwerp van de geulgeometrie (het dwarsprofiel) en meandertopografie (het lengteprofiel).

essentieel voor succesvol beekherstel. Het is dan ook van groot belang om ze al in de ontwerpfase mee te nemen. Het niet meenemen van deze processen kan leiden tot zowel over- als onderdimensionering van de beek. Bij overdimensionering ontstaat een nagenoeg statische beek, omdat door een tekort aan energetische condities de morfodynamische processen achterwege blijven. Door onderdimensionering kan een beek zich (grootschalig) gaan verleggen of inundeert een beek vaker dan wenselijk, waardoor wateroverlast kan ontstaan. In beide gevallen is de kans groot dat de beoogde ecologische kwaliteit niet gehaald wordt.

Nieuwe beekdimensies worden meestal bepaald met een hydraulisch model. Via een iteratief proces wordt gevarieerd met de geuldimensies totdat men de gewenste condities bereikt. Als lengteprofiel wordt vaak de historische loop ingevoerd. Deze loop was destijds echter afgestemd op de historische afvoer en niet op de huidige. Hierdoor wordt geen rekening gehouden met de relatie die bestaat tussen afvoer en morfodynamische processen, zoals erosie en sedimentatie. Deze processen zijn echter

Doel en aanpak Het doel van het onderzoek was het opzetten van een toegankelijke rekenmethodiek voor het ontwerpen van beken. Het onderzoek omvatte drie subdoelen: • inventarisatie van de processen en formules die op het vlak van hydrologie en morfodynamiek een rol spelen, • op basis hiervan in een stappenplan de processen koppelen tot een geautomatiseerde methode die de dimensies van de te ontwerpen beek berekent

én om de werking van de methode aan de werkelijkheid te toetsen deze tot slot toepassen op twee beeksystemen die circa tien jaar geleden heringericht zijn.

Via een literatuurstudie (doel 1) is een overzicht gegenereerd van de relevante processen en mathematische relaties. Zo is de geulvormende afvoer bepalend voor het beekprofiel. Opvallend genoeg worden in plaats van ervaringscijfers vaak vuistregels toegepast. Verder valt op dat weliswaar veel informatie over hydrologie beschikbaar is, maar veel minder over morfodynamische processen, terwijl dezelfde literatuur vermeldt dat deze processen zo belangrijk zijn in beeksystemen. Vervolgens (doel 2) is op basis van de verzamelde informatie een stappenplan opgesteld om tot een ontwerp van beken te komen waarbij rekening is gehouden is met morfodynamische processen. Het stappenplan bestaat uit drie overzichtelijke stappen: • toetsen meanderpotentie Op basis van de dalhelling en de mate van aanvoer van sediment wordt door middel van ‘expert judgement’ ingeschat of potentie bestaat voor meandering;

H2O / 20 - 2007

35


De Tongelreep.

berekenen geulvormende afvoer Zoals gezegd is het beeksysteem het meest gevoelig voor de afvoer. Daarom worden met de nieuwe werkwijze, bij hermeandering de geuldimensies onder andere berekend met behulp van de geulvormende afvoer. In de tweede stap worden dan ook de actuele afvoerdata of de verwachte afvoer voor het komende decennium (in het geval van een beheerste afvoer) meegenomen. Uit deze stap resulteert de geulvormende afvoer; • berekenen dwars- en lengteprofiel Op basis van de geulvormende afvoer en substraatgegevens (korrelmediaan) worden in de derde stap geuldimensies bepaald, zoals de maximale (boven)breedte, maximale diepte, meanderlengte, helling en sinuositeit van de geul. Door de koppeling van afvoer met substraatgegevens leiden de berekende dimensies tot een natuurlijke en dynamische beek. •

Tenslotte dienen dwars- en lengteprofiel doorvertaald te worden naar een volwaardige beek die in het landschap is ingepast. Een ecoloog, een hydroloog, een morfoloog en een landschapsarchitect zijn daarbij onmisbaar, maar ook de gebiedsmakelaars en economen zijn van belang om tot een maatschappelijk aanvaardbaar en uitvoerbaar plan te komen.

36

tien jaar voldoende is om te bepalen of de beek een morfodynamisch evenwicht heeft bereikt. Keersop - Gagelvelden

Daar waar volgens de historische kaart ooit de oude loop van de Keersop lag, is het traject Gagelvelden gerealiseerd. Op basis van de gegevens2),3) zijn de drie stappen doorlopen. De resultaten hiervan zijn in tabel 1 weergegeven. De beek is de afgelopen jaren kleiner (0,9 meter ondieper) geworden en lijkt daarom bij realisatie te zijn overgedimensioneerd. De beek zoekt als het ware een betere afstemming tussen afvoer en morfodynamiek. De praktijkdiepte is na tien jaar bijna gelijk aan de berekende diepte. Naast de afnemende diepte neemt de bovenbreedte enigszins toe en beweegt daarmee ook richting de berekende waarde.

Meetgegevens ontbreken echter om dit nader te onderbouwen. Samengevat wijst bovenstaande erop dat de methode goed houvast biedt bij het ontwerpen. De beek is inmiddels meer in evenwicht en de ecologische doelstellingen worden nu gehaald. De meanderlengte en sinuositeit zijn niet gemonitord. Op basis van de berekeningen is de verwachting dat deze zich richting de berekende waarden zullen aanpassen. De verwachting wordt ondersteund door het feit dat een groot deel van de oevers (65 procent) ondergraven is en de beek migreert (0,2 meter per jaar). Tongelreep - Achelse Kluis

Het herstelde traject van de Tongelreep ligt niet op de historische loop, in tegenstelling tot het genoemde traject van de Keersop. De gegevens van deze casus zijn in tabel 2 weergegeven.

Tabel 1: Gerealiseerde en berekende geuldimensies van de Keersop.

parameters

gerealiseerd bij berekend met herstel nieuwe methode

stap 1

dalhelling maximaal 15 m op 1 km diameter aangevoerd sediment < 6 mm?

6,7 ja

9,0 ja

De praktijk: toetsing aan meanderende beken

stap 2

geulvormende afvoer (m3/s)

4,4

3,2

De werking en betrouwbaarheid van de opgestelde methode is bepaald aan de hand van monitoringsgegevens van twee beken die zo’n tien jaar geleden zijn heringericht (doel 3): de Keersop en de Tongelreep. Verwacht mag worden dat een periode van

stap 3

maximale (boven)breedte (m) maximale diepte (m) meanderlengte (m) sinuositeit

8,1 1,6 96 1,4

9,6 0,76 114 1,8

H2O / 20 - 2007


platform

De Keersop.

Ook bij de Tongelreep blijkt een significant verschil te bestaan tussen de aangelegde en berekende diepte. Uit de monitoring volgt dat de diepte zich inmiddels daadwerkelijk heeft aangepast in de richting van de berekende waarde. Ook hier lijkt de methode een goede voorspelling te geven. Aangezien de sinuositeit niet gemonitord is, kan hierover geen uitspraak gedaan worden. Op basis van de berekende waarde is de verwachting dat de sinuositeit zich zal aanpassen. Dit wordt ondersteund door de ondergraven oevers (tien procent) en het feit dat de beek zich verlegt (0,9 meter per jaar). Uit de gevoeligheidsanalyse die naast de praktijktoetsing is uitgevoerd, blijkt dat de ontwerpdimensies het meest gevoelig zijn voor het type substraat dat ingevoerd wordt. Een orde groter zelfs dan van het ontwerpdebiet. Daarom is het van groot belang om

voor het gebruik van de nieuwe werkwijze het sediment (het materiaal dat aangevoerd wordt) van het te herstellen traject te bepalen. Daarnaast verdient het de voorkeur om de te herstellen beek zoveel mogelijk in de oude loop terug te leggen. De oude loop bevat een grote substraatdiversiteit (het materiaal dat er al ligt), wat essentieel is voor ecologisch herstel.

herstel. De werkwijze is dan ook een goede aanvulling op de huidige werkwijze: het gebruik van een hydraulisch model voor de geulmorfologie en de historische loop voor de beektopografie. De praktijkresultaten van de nieuwe aanpak voor het ontwerp zijn veelbelovend. Hieruit blijkt dat de beken zich inmiddels verlegd hebben richting de berekende dimensies en dat de ecologische doelstellingen nu (grotendeels) gehaald zijn.

Conclusie De nieuwe, toegankelijke aanpak geeft de gebruiker snel inzicht in het ontwerp bij beekherstel (hermeandering): geuldimensies zoals dwars- en lengteprofiel, sinuositeit en meanderlengte worden bepaald. Omdat hierbij ook rekening gehouden wordt met het substraat, mag een morfologisch evenwichtig- en natuurlijk beeksysteem verwacht worden waarbinnen optimaal ruimte is voor erosie en sedimentatie; belangrijke voorwaarden voor ecologisch

Tabel 2: Gerealiseerde en berekende geuldimensies van de Tongelreep.

parameters

gerealiseerd bij berekend met herstel nieuwe methode

stap 1

dalhelling maximaal 15 m op 1 km diameter aangevoerd sediment < 6 mm?

6,6 ja

2,8 ja

stap 2

geulvormende afvoer (m3/s)

3,4

3,1

stap 3

maximale (boven)breedte (m) maximale diepte (m) meanderlengte (m) sinuositeit

9,6 1,6 114 1,8

9,4 1,1 112 2,0

LITERATUUR 1) Treurniet M. (2006). Handleiding bij hermeanderen. Huidige stand van zaken en stap voor stap handleiding bij hermeandering. Intern rapport DHV. 2) Koomen A., G. Maas, H. Wolfert en C. Beljaars (1998). Monitoring beekherstel. Ontwikkeling van de beekmorfologie en het aquatisch-ecologisch herstel in de beekherstelprojecten de Aa, KeersopGagelvelden en Tongelreep-Achelse Kluis. Dienst Landbouwkundig Onderzoek. Staring Centrum, Instituut voor Onderzoek van het Landelijk Gebied. 3) Bierens B. (2005). Herstel van de meanderende beekloop. Evaluatie van het rendement na 10 jaar. Alterra. Foto’s: Peter Voorn (Waterschap De Dommel)

H2O / 20 - 2007

37


Doeke Schippers, Vitens Peter Sjoerdsma, Vitens

Kwaliteitsverbetering op meerdere fronten door ontkleuring via ionenwisseling Sinds maart 2006 produceert productiebedrijf Oldeholtpade in het zuidwesten van Friesland drinkwater met een hardheid van ongeveer 1,2 mmol/l en een kleur van ongeveer 2 mg Pt/Co/l. De ontharding geschiedt door middel van pelletontharding. De ontkleuring vindt plaats door middel van ionenwisseling. Deze is niet vergelijkbaar met de conventionele ionenwisseling. De filtersnelheden, verblijftijden, regeneraathoeveelheden, de behandeling van het regeneraat en de belasting van de hars, verschillen enorm met de gebruikelijke vorm van ionenwisseling. De nieuwbouw van Oldeholtpade is afgerond. Na evaluatie van de eerste anderhalf jaar zijn de resultaten nog beter dan verwacht.

D

e regeneraathoeveelheid van de ionenwisseling moet erg beperkt zijn omdat lozen in de omgeving van Oldeholtpade onmogelijk is. Daarom is gezocht naar een concept waarbij zeer weinig regeneraat ontstaat. Proefonderzoek heeft aangetoond dat, in tegenstelling tot conventionele ionenwisseling, het op een andere wijze bedrijven van de ionenwisseling een reductie van regeneraat kan opleveren van 99 procent1).

behandelen water met het harsbed veel korter dan gewoonlijk en wordt het regeneratiemiddel meermalen gebruikt totdat het is uitgeput. Het regeneratiemiddel is een keukenzoutoplossing waarbij gestart wordt met een oplossing van tien procent, die men vier maal gebruikt.

Op basis van het proefonderzoek dat in 2003 en 2004 is uitgevoerd op het productiebedrijf Spannenburg, is in 2005 een full scale ionenwisselaar gebouwd te Oldeholtpade. Naast ionenwisseling ter verwijdering van de in het grondwater aanwezige humuszuren, waren in dit project onder andere de implementatie van ontharding in het zuiveringsproces en de renovatie van de distributiepompen en -leidingen onderdeel van de investeringen.

Tabel 1: De dimensionering van de ionenwisselingketels.

Zoals vermeld is tijdens het proefonderzoek onderzocht of het mogelijk is ionenwisseling hoogbelast te bedrijven. Dat houdt in dat de hars niet wordt geregenereerd bij de geringste mate van doorslag, maar wanneer het harsbed volledig doorslaat. Dat wil zeggen dat voor een willekeurige parameter die verwijderd moet worden (in het geval van Oldeholtpade de kleur uitgedrukt in mg Pt/ Co/l), pas regeneratie plaatsvindt wanneer de concentratie in het product van de ionenwisselaar gelijk is aan de voeding daarvan. Daarnaast is de contacttijd van het te

38

H2O / 20 - 2007

Een regeneratie van een ionenwisselaar begint met een spoeling met drinkwater in tegenstroom. Dit moet de compactie van

item

waarde

drinkwaterproductie (m3/jr) 6 miljoen aantal ketels 6 materiaal RVS-316L maximaal debiet per ketel (m3/uur) 180 aantal spoeldoppen per m2 (n/m2) 75 totaal spoeldoppen 243 hars Purolite A860S harstype sterk basisch anion bedoppervlak (m2) 3,25 beddikte (m) 0,81 bedvolume (m3) 2,67 maximale drukval over harsbed (kPa) 100

het harsbed teniet doen en de zwevende stof uit de voorgaande zuiveringsprocessen verwijderen. Gedurende de productiecyclus wordt een bepaalde druk op het harsbed uitgeoefend, waardoor compactie ontstaat. Hierdoor neemt de drukval over de harskolom toe. Door nu het bed in tegenstroom enigszins op te spoelen, wordt dit opgeheven. Na de terugspoeling vindt de eerste fase van de regeneratie plaats. Hiervoor wordt regeneratiemiddel ingezet dat driemaal gebruikt is. Na passage van het bed wordt dit als afvalstof naar de reststroom verwerking afgevoerd. Vervolgens wordt de hars geregenereerd met tweemaal gebruikt regeneratiemiddel. Na gebruik is dit dus driemaal gebruikt en wordt dan ook als zodanig opgeslagen en bij een volgende regeneratie toegepast. Op dezelfde wijze wordt eenmaal gebruikt regeneraat en verse zoutoplossing gebruikt en als zodanig als tweemaal respectievelijk eenmaal gebruikt regeneraat opgeslagen. Tabel 1 geeft een overzicht van de dimensionering van de ionenwisseling en de regeneratievoorziening. In maart 2006 is de ontharding volledig in bedrijf genomen en sindsdien wordt het drinkwater van productiebedrijf Oldeholtpade met een hardheid van 1,2 mmol/l gedistribueerd. Kort daarna is de ontkleuring in bedrijf gesteld. Om zo snel mogelijk in het juiste regeneratieschema te komen, is besloten na iedere 60 uur een volgende ketel in bedrijf te nemen tot na


platform compactie van het bed en het verwijderen van deeltjes die uit de voorgaande processtappen op het harsbed terecht zijn gekomen. Vanwege het feit dat de nafilters van productiebedrijf Oldeholtpade relatief grof materiaal bevatten, slaan wat ijzerverbindingen door en komen op de hars terecht. Indien niet in tegenstroom zou worden teruggespoeld, zou dit in het harsbed cumuleren en een verhoging van de weerstand en dus een verhoging van de drukval veroorzaken. Dit spoelwater wordt verder verwerkt in de spoelwaterhergebruikinstallatie. Na het opspoelen van de ionenwisselaar wordt de regeneratie uitgevoerd (zie tabel 3).

Ionenwisseling op productiebedrijf Oldeholtpade.

14 dagen de gehele ontkleuring in bedrijf is gesteld.

terecht, waardoor deze geen verstopping van filterdoppen kunnen veroorzaken.

Gedurende de eerste weken na de inbedrijfstelling is naast de kleur van het effluent van de ionenwisseling continu de drukval over het harsbed gemeten. Bij een maximale productie (180 kubieke meter per uur per ionenwisselingketel) blijkt de drukval ten hoogste 99 kPa te bedragen. Dit viel net binnen de norm van 100 kPa. De kleur van het geproduceerde water is voortdurend kleiner dan 5 mg Pt/Co/l. Inmiddels is de ontkleuring ruim anderhalf jaar volledig in bedrijf en kan een tussenbalans worden opgemaakt van de resultaten (zie tabel 2).

Uit de resultaten komt duidelijk de sterke ontkleuring van het water naar voren, evenals de vermindering van het kaliumpermanganaatgetal. Wat tevens opvalt, is de relatief geringe afname van het totaal opgelost koolstof (TOC) in het ontkleurde water. Blijkbaar nemen de voor de kleur van het water verantwoordelijke verbindingen slechts een gering deel van het organische koolstof voor hun rekening. Tot dusver is geen doorbraak van het ionenwisselaarbed vastgesteld, waardoor enige verhoging van de kleur in het productwater van een ionenwisselingketel gemeten zou moeten worden. Dit gegeven resulteert dan ook in een kleur die veel lager is dan het uitgangspunt (kleur <8 mg Pt/Co/l). Hierbij is uitgegaan van een volledige doorbraak van de ionenwisselaar met de langste looptijd.

Tijdens de warme periode in juli 2006 is de ontkleuring regelmatig maximaal belast. Hierbij viel op dat de maximale drukval over het harsbed 95 kPa bedroeg, terwijl deze in eerste instantie 99 kPa is geweest. De (positieve) oorzaak hiervan ligt bij het terugspoelen van de ketel, waarbij door fluĂŻdisatie een gestratificeerd bed ontstaat. Kleinere deeltjes komen zo bovenin het bed

Regeneratie De regeneratie van een ionenwisselingketel start met het opspoelen van het harsbed. Dit heeft twee functies: het opheffen van de

gemiddeld

minimummaximum

120 15 1,7 14 5 6 4 44.000

90-180 13-16 0-2,5 12-17 3-7 5-7 2-5 40.00055.000 28-55 53-104 132-180

Nadat het driemaal gebruikte regeneraat nogmaals is gebruikt, is het uitgeput (de zoutconcentratie is dan gedaald tot circa 30 g/l). Dit wordt opgevangen en dient als voeding van een capillaire nanofiltratie2),3). Deze installatie dient ervoor om het regeneraat en het water van de langzame spoeling te verwerken. Door toepassing van nanofiltratie vindt een scheiding plaats tussen enerzijds het permeaat wat grotendeels is ontdaan van de kleur en anderszijds het concentraat met een zeer hoge concentratie kleur. In beide stromen is de zoutconcentratie nagenoeg gelijk aan die in de voeding van de capillaire nanofiltratie. Het permeaat wordt weer gebruikt als grondstof voor de aanmaak van vers regeneratiemiddel, terwijl het concentraat wordt afgevoerd als reststroom naar de rioolwaterzuiveringinstallatie. De totale stroom die deze installatie moet verwerken,

Tabel 2: Meetresultaten van de ionenwisselaar.

item

De langzame spoeling moet het restant regeneratiemiddel uitspoelen. Hierna volgt een snelle spoeling om het bed weer gereed te maken voor productie. Dit moet voorkomen dat het bed na een regeneratie direct wordt blootgesteld aan de drukken en debieten van de volledige productie. Overigens wordt de langzame spoeling na passage van de ionenwisseling toegevoegd aan het afgewerkte regeneratiemiddel en verder als reststroom verwerkt. De ervaring met de regeneratie tot dusver is dat deze conform de uitgangspunten en probleemloos functioneert. Analyses geven aan dat het NaCl-gehalte in het viermaal gebruikte regeneraat daalt tot ongeveer drie procent, terwijl vers regeneratiemiddel een zoutconcentratie heeft van tien procent. Daarbij is de kleurconcentratie ruim 30.000 mg Pt/Co/l.

Tabel 3: Het regeneratieschema.

debiet per ketel (m3/uur) kleur voeding (mg Pt/Co/l) kleur productwater (mg Pt/Co/l) permanganaatgetal voeding (mg KMnO4/l) permanganaatgetal product (mg KMnO4/l) TOC voeding (mg/l) TOC productwater (mg/l) productie per ketel (m3)’ snelheid door bed (m/uur) contacttijd (seconde) belading van hars (g KMnO4/l hars)

37 78 140

regeneratiestap

opspoelen 3* geregenereerd 2* geregenereerd 1* geregenereerd vers regeneratiemiddel langzame spoeling snelle spoeling

bedvolumes

volume (m3)

snelheid (m/uur)

2 1,8 1,8 1,8 1,8 2,4 7

5,3 4,8 4,8 4,8 4,8 6,4 18,7

6 4 4 4 4 4 12

H2O / 20 - 2007

39


zijn afgenomen tot 0,6 pg ATP/(cm2/dag). Aanpassing van de zuivering heeft dus geleid tot een reductie van de biofilmvormingssnelheid met een factor 25. Metingen hebben aangetoond dat voornamelijk de laag-moleculaire aromatische geladen NOM-fracties worden verwijderd. De hoog-moleculaire hydrofobe componenten blijven in het uiteindelijke drinkwater aanwezig. Deze laatste componenten zijn ook minder belangrijk bij biodegradatie in het distributienet. Nagroei wordt voor een belangrijk gedeelte bepaald door de laagmoleculaire geladen componenten. Door het toepassen van ionenwisseling worden deze componenten nagenoeg geheel verwijderd. In tabel 4 zijn de parameters vermeld die door de investeringen te Oldeholtpade zijn verbeterd.

Capillaire nanofiltratie.

bedraagt ongeveer 1.700 kubieke meter per jaar. De ervaringen tot dusver geven aan dat de opbrengst van de installatie ongeveer 70 procent is, waarbij de beperking vooral ligt in de hoge ijzerconcentratie in het uitgeputte regeneraat. Dit betekent dus dat jaarlijks ongeveer 500 kubieke meter naar de rioolwaterzuivering afgevoerd dient te worden. Verbetering van de nafiltratie van Oldeholtpade zal de ijzerlast doen verminderen, waardoor de nanofiltratie een hoger rendement zal behalen.

derde filtratiestap met heel fijn korrelmateriaal (0,5-0,8 mm). Door deze extra stap is de ijzerconcentratie gereduceerd tot onder de rapportagegrens van het laboratorium (<0,02 mg/l). Dit geldt ook voor de troebelheid (<0,20 FTE). Een belangrijk voordeel is ook dat de pieken in ijzerconcentratie en troebelheid die vaak na een filterspoeling ontstaan, worden gereduceerd tot onder de rapportagegrens. Hiermee wordt voorkomen dat deeltjes worden uitgespoeld naar het distributienet. Deze deeltjes kunnen samen met biologie leiden tot nagroei in het distributienet4).

Overige kwaliteitsverbeteringen In eerste instantie is uitgegaan van een kwaliteitsverbetering ten aanzien van hardheid en kleur. Door toepassing van ionenwisseling aan het eind van het gehele zuiveringstraject traden echter ook andere verbeteringen op. Voor de aanpassingen op het productiebedrijf Oldeholtpade was de uitgaande ijzerconcentratie gemiddeld 0,05 mg/l (met uitschieters naar 0,10 mg/l). Door deze hoge concentratie aan ijzer lag de troebelheid ook hoger dan de door Vitens gestelde streefwaarde van < 0,4 FTE. Ionenwisseling fungeert nu als

Naast de anorganische parameters is ook gekeken naar de biologische stabiliteit van het water na ionenwisseling met behulp van de biofilmmonitor. Deze monitor is geplaatst na de nafilters en na de ionenwisseling. Voorheen lag de waarde van de biofilmvormingssnelheid op ongeveer 15 pg ATP/ (cm2/dag)5). Na aanpassing van de zuivering (ontzuring, ontharding en vervangen filtermateriaal nafilters) is de waarde gedaald tot ongeveer 4 pg ATP/(cm2/dag). Deze waarde blijkt na ionenwisseling nog een factor 6 te

Tabel 4: Samenstelling van het drinkwater op Oldeholtpade in 2005 en 2007.

40

parameter

2005

2007

troebelheid (FTE) zuurgraad (pH) EGV (mS/m) chloride (mg/l) hardheid (mmol/l) S.I. ijzer (mg/l) kleurintensiteit (mg Pt/Co/l) UV-extinctie (m-1) TOC (mg/l) waterkwaliteitsindex BVS (pg ATP/cm2/dag) AOC (μg C/l) ijzerafzettingssnelheid (mg Fe/m2/dag) mangaanafzettingssnelheid (mg Mn/m2/dag)

0,45 7,46 42 28 2,1 0,30 0,06 15 16 6,2 0,10 15 12,5 0,76 0,04

<0,20 7,75 36 29 1,2 0,0 <0,02 <5 7 3,8 0,002 0,6 7,5 0,0 0,02

H2O / 20 - 2007

Deze zeer lage biofilmvormingssnelheid heeft ertoe geleid dat ook een afname van biologische activiteit in het distributienet zichtbaar is. Aeromonas en koloniegetal bij 22°C zijn aanmerkelijk lager dan een jaar geleden. Uitschieters voor Aeromonas tot waarden van 1000 KVE/100 ml worden niet meer waargenomen. De huidige waarden liggen lager dan 200 KVE/100 ml. Voor het koloniegetal bij 22°C ligt de maximale waarde nu rond de 20 KVE/ml (in 2005 nog waarden tot 250 KVE/ml). Deze waarden zullen waarschijnlijk nog verder afnemen vanwege het grote naijleffect in het distributienet.

Conclusie Ionenwisseling heeft ervoor gezorgd dat niet alleen de kleur aanzienlijk wordt gereduceerd, maar ook dat ijzer en troebelheid sterk zijn afgenomen. Met behulp van de biofilmmonitor is ook de ijzerafzetsnelheid bepaald. Deze is verlaagd van 0,76 mg Fe/(m2/dag) naar 0 na aanpassing van de gehele zuivering. Ook de biologische stabiliteit is met behulp van ionenwisseling sterk te verbeteren. De gehele investering te Oldeholtpade heeft geleid tot een daling van de waterkwaliteitsindex van 0,10 naar 0,002. Kosten voor de ionenwisseling inclusief regeneraatverwerking en afvoer bedragen ongeveer vijf eurocent per kubieke meter. LITERATUUR 1) Schippers D. e.a. (2004). Vitens Fryslân gaat drinkwater ontkleuren via ionenwisseling. H2O nr. 20, pag. 34. 2) Wessels L. e.a. (2000). Dead-end nanofiltratie voor hergebruik regeneraat ionenwisselaars. H2O nr. 6, pag. 22. 3) Post J. e.a. (2001). Capillaire nanofiltratie, proces van de toekomst. H2O nr. 10, pag. 22. 4) Vreeburg J. (2007). Discolouration in drinking water systems: a particular approach. Proefschrift TU Delft. 5) Kooij D. van der (1996). De biologische stabiliteit van het drinkwater van pompstation Spannenburg. Kiwa-rapportage.


platform

Martin Knotters, Alterra Bram de Vos, Alterra Marthijn Sonneveld, Wageningen Universiteit Hanneke Keizer-Vlek, Alterra

Zelfsturing door monitoring in de noordelijke Friese wouden ‘Wij willen graag op resultaten worden beoordeeld’ moeten de leden van de vereniging ‘Noardlike Fryske Wâlden’ eensgezind hebben gezegd, maar dan in het Fries. Dit nam niet weg dat de boodschap goed overkwam in Leeuwarden, Den Haag en Wageningen. Een uniek project ging van start, waarin de boeren van de noordelijke Friese wouden zich gezamenlijk inspannen om een streek met een bijzonder fraai landschap in stand te houden. Het halen van milieudoelen is daarbij belangrijker dan het voldoen aan generieke, wettelijke voorschriften over productie en aanwending van mest. De leden van de vereniging ‘Noardlike Fryske Wâlden’ willen zélf bepalen hoe zij samen een goede milieukwaliteit bereiken. Cruciaal bij deze zelfsturing is dat door monitoring wordt vastgesteld of de milieudoelen voor bodem, grond- en oppervlaktewater en lucht worden gehaald: de proef wordt op de som genomen.

D

e noordelijke Friese wouden (60.000 hectare) liggen tussen Drachten en Dokkum (zie kaart). Het gebied is aangemerkt als nationaal landschap vanwege het kleinschalige karakter met houtwallen en elzensingels (zie foto). De landbouw, met name grondgebonden melkveehouderij, is er een belangrijke sector. De weilanden liggen overwegend op matig hoge dekzanden afgewisseld met kleine poelen, ook wel pingoruïnes genoemd. De vereniging ‘Noardlike Fryske Wâlden’, waarbij zo’n 80 procent van de landbouwbedrijven in het gebied is aangesloten, wil dat het gebied aan de milieudoelen voldoet, maar dan niet via wetgeving met strikte middelvoorschriften voor de afzonderlijke bedrijven. Die benadering levert in de boerenpraktijk veel frustratie op: er is sprake van administratieve lasten, van een te nadrukkelijk aanwezig controleapparaat en van soms ongewenste neveneffecten, zoals afname van de weidevogelpopulatie of een verhoogde uitstoot van broeikasgassen. Bovendien worden innovatieve alternatieve maatregelen in de bedrijfsvoering die ook effectief kunnen zijn, niet gestimuleerd. De

V.l.n.r. de pilotgebieden voor monitoring: het veengebied bij Rinsumageest, een zandgebied bij Oostermeer, overgang van zand naar veen bij Augustinusga en een kleigebied bij Gerkesklooster.

H2O / 20 - 2007

41


vereniging wil met zelfsturing bereiken dat de milieudoelen worden gehaald, waarbij het gebied landbouwkundig als één groot bedrijf wordt beschouwd en door de overheid ook als zodanig wordt benaderd. Individuele boeren besteden veel aandacht aan de mineralenkringloop, met als doel dat zo weinig mogelijk meststoffen in grond- en oppervlaktewater en atmosfeer terechtkomen en er een goede bodemkwaliteit wordt bereikt. Een stelsel van certificaten moet een efficiënt mineralengebruik op bedrijfsniveau waarborgen. Toenemend inzicht in de complexe relaties tussen bedrijfsvoering en waterkwaliteit kunnen dergelijke certificaten inhoudelijk onderbouwen en verdere ontwikkeling mogelijk maken. Houtwallen in de noordelijke Friese wouden (foto: Marthijn Sonneveld).

Met zelfsturing of zelfregulering op gebiedsniveau is nog weinig ervaring opgedaan. Ook de rol daarin van de vereniging ‘Noardlike Fryske Wâlden’ moet nog verder worden uitgewerkt. In april 2005 is echter in Burgum een gebiedsconvenant ondertekend waarbij de volgende partijen zich uitspraken voor verwezenlijking van de zelfsturing: de ministeries van LNV en VROM, de provincie Fryslân, de gemeenten Achtkarspelen, Dantumadeel, Kollumerland, Smallingerland en Tytsjerksteradiel, het Wetterskip Fryslân, de vereniging ‘Noardlike Fryske Wâlden’, LTO-Noord, Wageningen Universiteit en Researchcentrum, de Friese Milieufederatie, Landschapsbeheer Friesland en de Bond van Friese Vogelbeschermingswachten. De noordelijke Friese wouden kunnen dus gezien worden als een nationale pilot voor zelfsturing in Nederland.

Monitoring Een belangrijke voorwaarde voor zelfsturing is dat wordt vastgesteld of de milieudoelen worden gehaald. Daarom kan zelfsturing niet zonder metingen van de kwaliteit van het oppervlaktewater op een aantal locaties en tijdstippen. Allereerst moeten de milieudoelen worden bepaald. Zijn dit landelijke of internationale normen óf normen die zijn afgestemd op de ecosystemen die typerend zijn voor de noordelijke Friese wouden? Ook binnen het gebied kunnen de normen variëren, afhankelijk van het watertype. Moet worden gekozen voor ecologische doelen, zoals aantallen van waterorganismen, of voor chemische doelen, zoals concentraties van stoffen, of beide? Een volgende vraag is of alle oppervlaktewateren in de noordelijke Friese wouden moeten worden gemonitord of slechts een deel. Een deel van het oppervlaktewater in het gebied komt uit het Prinses Margrietkanaal. De samenstelling hiervan wordt nauwelijks beïnvloed door de landbouw in de noordelijke Friese wouden. Daarom zou monitoring kunnen worden beperkt tot het deel van de wouden waar de kwaliteit van het oppervlaktewater grotendeels wordt beïnvloed door de landbouw. Toetsing aan normen is een belangrijk middel bij de beantwoording van de vraag of de milieudoelen zijn gehaald. Behalve

42

H2O / 20 - 2007

het doel is echter ook de richting belangrijk. Blijkt immers dat de doelen nog niet zijn gehaald, dan moet goed in de gaten worden gehouden of maatregelen effect hebben en de milieukwaliteit de goede richting uitgaat. Ook de bronnen zelf, de bedrijfsvoering en de doorgevoerde maatregelen, moeten dan worden gemonitord. De informatie die monitoring oplevert, vormt de basis voor het nemen van bestuurlijke beslissingen. Deze beslissingen kunnen verstrekkende gevolgen hebben: worden milieudoelen niet gehaald en ontwikkelt de waterkwaliteit zich niet in de richting van deze doelen, dan kan een streep worden gezet door de zelfsturing. Onjuiste informatie door onnauwkeurige monitoring kan leiden tot verkeerde beslissingen. Het is belangrijk om de kosten van monitoring af te wegen tegen de gevolgen van verkeerde beslissingen. Je wilt tenslotte enerzijds verantwoorde conclusies kunnen trekken over het resultaat van zelfsturing, maar anderzijds mag zelfsturing niet ten onder gaan aan hoge kosten van intensieve monitoring. Monitoring voor zelfsturing, waarbij wordt getoetst aan normen, kan worden gezien als een vorm van operationele monitoring die de Kaderrichtlijn Water voorschrijft1). De noordelijke Friese wouden kunnen daarom dienen als voorbeeld voor deze operationele monitoring voor beleidsmakers rond de KRW.

Chemische waterkwaliteit Bemesting beïnvloedt de chemische samenstelling van het oppervlaktewater, omdat stikstof en fosfor direct of via de bodem naar de sloten afspoelen. Hoge concentraties meststoffen in het oppervlaktewater zijn ongewenst; sloten kunnen dichtgroeien met kroos en flab, waardoor allerlei waterorganismen en waterplanten zich niet meer kunnen handhaven. Landelijk gelden MTR-waarden voor concentraties N-totaal (2,2 mg/l in de zomer) en P-totaal (0,15 mg/l). Bij het opleggen van normen zou echter rekening gehouden kunnen worden met variaties tussen milieus; voor het ene ecosysteem zouden andere normen kunnen gelden dan voor het andere. Ook binnen de noordelijke Friese wouden kunnen uiteenlopende watertypen worden

onderscheiden, waarvoor verschillende normen zouden kunnen gelden. De kwaliteit van het oppervlaktewater wordt niet uitsluitend beïnvloed door de landbouw. De invloed van de landbouw aan oppervlaktewaterkwaliteit in het gebied, kan variëren in tijd en plaats. Bij het vaststellen van normen dient hiermee rekening te worden gehouden. Eind deze maand begint een proefmonitoring van de chemische waterkwaliteit in vier gebiedjes (zie kaart op pagina 41): Rinsumageest (veenpolder), Eastermar (zandgebied), Augustinusga (overgangsgebied tussen zand en veen) en Gerkesklooster (kleipolder). De waterkwaliteit in deze vier gebiedjes wordt grotendeels door de landbouw beïnvloed. Jaarlijks zal worden getoetst of de chemische waterkwaliteit voldoet aan de normen. Hierbij gaan we voorlopig nog uit van de landelijke MTR-waarden; op basis van de verzamelde informatie over chemie en ecologie kunnen later echter gebiedsspecifieke normen worden vastgesteld. Bij toetsing is objectiviteit heel belangrijk. De uitslag moet bij voorkeur niet afhangen van modellen en veronderstellingen; de proef wordt immers op de som genomen. Om objectiviteit te bereiken, is de monitoring gebaseerd op een kanssteekproef: locaties en tijdstippen worden geloot. De grafiek op pagina 43 geeft schematisch de (synchrone) steekproefopzet weer, die wordt gevolgd in de proefmonitoring. Eerst worden per twee maanden twee bemonsteringstijdstippen geloot. Vervolgens wordt voor elk tijdstip een aantal locaties geloot, evenredig verdeeld over sloten breder en smaller dan drie meter. Dit geeft een goede spreiding over ruimte en tijd. Bovendien is het mogelijk om uitspraken te doen per watertype en voor deelperioden, zoals het zomer- en winterhalfjaar. Tenslotte draagt de spreiding over ruimte en tijd bij aan de opsporing van oorzaken, indien mocht blijken dat de milieudoelen niet worden bereikt.

Ecologische waterkwaliteit Een gezond milieu uit zich in een goede ecologische toestand. Om te beoordelen


platform Toch kan het nuttig zijn om de uitkomsten van chemische monitoring te bezien in relatie tot de uitkomsten van ecologische monitoring. De chemische kwaliteit kan voldoen aan de normen, terwijl de ecologische doelen niet worden gehaald, en andersom. Dit kan meer inzicht geven in de ecosystemen en leiden tot formulering van gebiedsspecifieke milieudoelen.

Zelfsturing en monitoring

Voorbeeld van een steekproef voor één van de vier pilotgebieden in de noordelijke Friese wouden. Hierin is uitgegaan van acht locaties per tijdstip en van een watervolume van de sloten (smaller dan drie meter) dat driemaal zo groot is dan het watervolume van de sloten die breder zijn dan drie meter.

of de milieudoelen in de noordelijke Friese wouden worden bereikt, zou daarom naast de chemische kwaliteit ook de ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater moeten worden gemonitord. De KRW formuleert de doelen voor oppervlaktewateren zelfs uitdrukkelijk in termen van ecologie. Daarnaast kan ecologische monitoring een instrument zijn voor boeren om te bepalen wat het effect is van bedrijfsvoering op ecologie, waardoor draagvlak en betrokkenheid worden vergroot. Bovendien kan ecologische monitoring een interessant middel zijn bij voorlichting en communicatie over zelfsturing in de noordelijke Friese wouden. Voor de beoordeling van de ecologische kwaliteit van de watertypen die in het gebied voorkomen, kwamen recent voor de sloten ‘maatlatten’ beschikbaar2). De betrouwbaarheid hiervan moet echter nog nader worden onderzocht. De maatlatten voldoen aan de eisen die de KRW stelt aan de beoordeling van de ecologische oppervlaktewaterkwaliteit. Voor pingo’s en dobben zijn geen maatlatten beschikbaar. Om te komen tot monitoring van de ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater moet allereerst de meest geschikte organismegroep worden geselecteerd. De KRW stelt dat bij operationele monitoring minimaal één van de volgende organismegroepen (ook wel kwaliteitselementen genoemd) moet worden meegenomen: macrofauna, waterplanten, vissen, fytobenthos of fytoplankton. Ieder kwaliteitselement heeft zijn voor- en nadelen. Deze hangen samen met het gemak waarmee soorten zijn te herkennen, de kosten van bemonsteringen en inventarisaties, de snelheid waarmee de organismegroep reageert op veranderingen in het milieu en de kennis die beschikbaar is over de betreffende organismegroep. Van Splunder et al.3) beschrijven enkele voor- en nadelen en geven een handreiking voor het selecteren van het meest geschikte kwaliteitselement. Is eenmaal voor een kwaliteitselement gekozen, dan geeft het Wetterskip Fryslân de gewenste situatie aan in termen van

maximaal en gewenst ecologisch potentieel (MEP/GEP). Vervolgens kunnen monitoringplannen worden ontworpen om te beoordelen of ecologische doelen worden gehaald en/of om te beoordelen of ingrepen in de landbouwbedrijfsvoering effect hebben op de ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater. Naast monitoring die erop gericht is te beoordelen of milieudoelen zijn gehaald, kunnen boeren mogelijk zelf aan de hand van eenvoudige ecologische indicatoren waarnemen wat de effecten zijn van de bedrijfsvoering op de ecologische toestand van het oppervlaktewater. In 2008 zal in Friesland een proef op het gebied van ecologische monitoring beginnen.

De proef op de som, en dan? Na een jaar monitoring kan de chemische kwaliteit van het oppervlaktewater in de vier proefgebiedjes worden beoordeeld. Allereerst kan op basis van de resultaten worden geschat wat de meetinspanning moet zijn in het volgende jaar. Zijn de variaties in gemeten concentraties klein, dan kan het aantal monsters worden teruggebracht, terwijl bij grote variatie het aantal monsters moet worden uitgebreid. De resultaten kunnen ook een indicatie geven voor de meetinspanning die nodig is als de monitoring wordt uitgebreid naar grotere delen van de noordelijke Friese wouden. Worden de MTR-waarden in één of meerdere proefgebiedjes overschreden, dan leidt dat tot verschillende stappen. Allereerst moet de aandacht worden gericht op het watertype en de periode waarin de concentraties hoog zijn. Bovendien moet een verklaring worden gezocht voor mogelijke oorzaken. Deze analyse kan leiden tot maatregelen ter verbetering van de chemische kwaliteit van het oppervlaktewater. Daarnaast moet worden beoordeeld welke concentraties N-totaal en P-totaal karakteristiek zijn voor een goede ecologische toestand van het betreffende watertype. Mogelijk kan dit leiden tot bijstelling of differentiatie van de normen. Als de MTR-waarden niet worden overschreden, is in principe geen actie nodig.

Zelfsturing vraagt om nieuwe vormen van bestuur en regelgeving. Essentieel hierbij is dat moet worden vastgesteld of doelen wel of niet zijn gehaald: zijn de bodem, het water en de lucht schoon? Om deze vraag te kunnen beantwoorden, dient ze nauwkeuriger te worden gesteld. Over welke stoffen hebben we het? Moet het gebied op elk tijdstip en elke locatie aan dezelfde normen voldoen of zijn verschillende normen mogelijk? Het definiëren van deze doelen en normen is een gebiedsproces op zich. Allerlei bestaande Europese en nationale regelgeving moet hierbij worden vertaald naar doelen voor de noordelijke Friese wouden. Met behulp van een goed opgezet monitoringplan kan objectief worden beoordeeld of milieunormen worden gehaald, binnen randvoorwaarden ten aanzien van nauwkeurigheid. Monitoring hangt sterk samen met de bestuurlijke en juridische aspecten van zelfsturing, met name de definitie van normen en de nauwkeurigheid waarmee moet worden aangetoond dat de normen worden gehaald. Inmiddels zijn concepten ontwikkeld voor de monitoring van water- en luchtkwaliteit ten behoeve van zelfsturing in de noordelijke Friese wouden4). Deze concepten kunnen worden geoperationaliseerd nadat overheden, boeren en natuurorganisaties samen hebben besloten welke vorm van monitoring haalbaar en betaalbaar is voor zelfsturing in het gebied. Op basis van de ervaringen met monitoring in de proefgebiedjes worden de bestuurlijke en juridische beslissingen genomen die nodig zijn voor zelfsturing met behulp van een goed onderbouwd, betaalbaar en flexibel monitoringplan. Bovendien zal veel aandacht nodig zijn voor communicatie over de resultaten van monitoring. Tenslotte zullen de randvoorwaarden van monitoring met alle betrokkenen moeten worden afgestemd.

LITERATUUR 1) Water Framework Directive Common Implementation Strategy Working Group 2.7 Monitoring (2003). Guidance on Monitoring for the Water Framework Directive. Final version. 2) Evers C., A. van Broek, R. Buskens, A. van Leerdam (2007). Omschrijving MEP en conceptmaatlatten voor sloten en kanalen voor de Kaderrichtlijn Water. Concept-versie. 3) Van Splunder I., T. Pelsma en A. Bak (2006). Richtlijnen monitoring oppervlaktewater. Europese Kaderrichtlijn Water. Versie 1.3. 4) Knotters M. en J. de Vos (2007). Monitoring van nutriënten in het oppervlaktewater van de Noordelijke Friese Wouden. Ontwikkeling van een monitoringstrategie. Alterra. Rapport 1456.

H2O / 20 - 2007

43


Als Hbo’er Civieltechniek ben je onmisbaar bij de bescherming tegen wateroverlast Waternet is het eerste bedrijf in Nederland voor de gehele watercyclus. Wij zorgen op een integrale, samenhangende en maatschappelijk verantwoorde wijze voor drinkwater, afvalwater en grond- en oppervlaktewater. Het werkgebied omvat de gemeente Amsterdam en een groot deel van de provincies Noord-Holland en Utrecht, in totaal 24 gemeenten en 1,2 miljoen inwoners. Waternet heeft twee opdrachtgevers: de gemeente Amsterdam - waar het de drinkwatervoorziening, de riolering en het grondwater van de gemeente betreft - en het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht voor alle waterschapstaken binnen het gehele gebied. Er werken 1700 mensen bij Waternet. We zijn op zoek naar een nieuwe fulltime collega, die als

Adviseur Waterkeringen onze organisatie wil komen versterken. Je komt te werken bij de afdeling Planvorming van de sector Watersysteem, die zorgt voor schoon oppervlaktewater op het juiste peil, het bevaarbaar houden van watergangen en bescherming tegen overstroming. De sector telt ca. 200 medewerkers, die binnen de afdelingen Beleid, Planvorming, Dagelijks Onderhoud, Beheer & Realisatie, Watersysteembesturing en Managementondersteuning op verschillende locaties werken.

Je werkzaamheden De afdeling Planvorming brengt gewenste en noodzakelijke verbeteringen voor het duurzame watersysteem in kaart en integreert deze in uitvoerbare, gebiedsgerichte plannen, met de gehele watercyclus als uitgangsopunt. Het gaat hierbij om interdisciplinaire, inhoudelijk complexe en/of bestuurlijk gevoelige projecten en vraagstukken. Het accent van jouw taak ligt op de advisering over aspecten van waterkering in watergebiedsplannen, stedelijke waterplannen en grote ruimtelijke (her)inrichtingstrajecten. Verder ben je betrokken bij de planvormingsfase en de programmering van de reconstructie van waterkeringen en ben je bij o.a. toetsing en realisatie

de linking pin naar de andere waterkeringsdeskundigen binnen Waternet. Onze wensen Je bent een enthousiasmerende en overtuigende collega, hebt aantoonbare ervaring met complexe en bestuurlijk gevoelige vraagstukken en je beschikt uiteraard over de daarbij behorende adviesvaardigheden. Je hebt minimaal een afgeronde HBO/WO-opleiding. Je bent resultaatgericht en besluitvaardig, maar ook coachend en teamgericht. Een creatieve man of vrouw, die open staat voor verandering en vernieuwing. Ons aanbod Een verantwoordelijke adviesfunctie binnen een innovatieve duurzame organisatie met volop loopbaanen ontwikkelingsmogelijkheden. Naast een bruto maandsalaris van maximaal 4.153,- en een 37-urige werkweek bieden we je uitstekende secundaire arbeidsvoorwaarden. Geinteresseerd? Als je meer wilt weten over onze organisatie en de vacature kijk dan op www.waternet.nl. Ook kun je bellen met Kees van der Lugt, telefoon (020) 608 34 56. Wil je reageren, mail dan je gemotiveerde reactie met cv aan Cees Eenhoorn, Adviseur Werving, het mailadres luidt sollicitatie@waternet.nl. Acquisitie wordt niet op prijs gesteld.

Het eerste watercyclusbedrijf in Nederland


agenda 24 oktober, Delft Leven met water in de stad symposium over de stand van zaken rond het bouwen op en met water, met name in de steden. Organisatie: NIROV, BNA en SBR. Informatie: Sandra Broekhof (0182) 54 06 50.

25 oktober, Rotterdam Halen de beide waterwetten ongeschonden de Staatscourant? congres dat oorspronkelijk op 31 mei gepland stond over de Waterwet en de Wet gemeentelijk watertaken. Brengen de nieuwgekozen Eerste Kamerleden nog wijzigingen in één van beide wetsvoorstellen aan? Organisatie: HolaPress Congresbureau. Informatie: www.riolering-congressen.nl.

30 oktober, Breda Waterbouwdag 2007: de nieuwe waterbouw bijeenkomst over de nieuwe richting waarin waterbouw zich wellicht gaat ontwikkelen, met zeer geavanceerde technieken die een evenwichtige ontwikkeling van het gewenste ecosysteem niet in de weg mogen staan. Organisatie: CUR. Informatie: Cora Hoogeveen of Sandra Broekhof (0182) 54 06 50.

30 oktober, Arnhem Nationale conferentie baggerspecie zevende editie van de landelijke conferentie over de stand van zaken rond baggerspecie, met dit jaar aandacht voor het nieuwe Besluit bodemkwaliteit en de beëindiging van de Subbied-regeling. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.

31 oktober, Zwolle De ontdekking van de ondergrond symposium over een gebiedsgerichte aanpak van de ondergrond, waardoor problemen door grondwatervervuiling, verdroging en vernatting effectiever kunnen worden bestreden. Organisatie: Gemeente Zwolle, ingenieursbureau TTE en Sdu. Informatie: Martine de Haan (038) 498 20 10.

6 november, Amsterdam CAPWAT tweede bijeenkomst waarop de eindresultaten gepresenteerd worden van het onderzoeksproject CAPWAT (capaciteitsverliezen in afvalwaterpersleidingen) en nieuwe ontwerpregels voor transport van lucht en/of gas in hellende persleidingen. Organisatie: WL|Delft Hydraulics. Informatie: Kees Kooij (015) 285 85 29.

6 november, Assen Geld als water congres waarop de vraag centraal staat of het waterbeheer goedkoper kan en bekeken wordt of het Investeringsbudget Landelijk Gebied mogelijk een oplossing biedt

voor de financiering van een deel van het waterbeheer. Organisatie: ARCADIS. Informatie: Niek de Boer 06 27 06 08 23 of Paulien Zijlstra 06 27 06 01 02.

8 november, Arnhem Professionalisering vergunningverlening bijeenkomst over het project Professionalisering vergunningverlening, waaraan de afgelopen jaren 14 waterschappen deelnamen. Organisatie: STOWA en de Vereniging van Directeuren van Waterschappen. Informatie: Suzan Roubroeks (024) 328 47 46.

8 november, Utrecht Ontwikkelingen in de waterwetgeving studiedag over alle ontwikkelingen rond de nieuwe Waterwet, met aandacht voor de milieu- en ruimtelijke ordeningsaspecten, en een uitstapje naar de besluitvorming volgend jaar rond de Kaderrichtlijn Water en de Waterschapswet. ‘s Middags worden aan de hand van drie casussen de diverse wetten met elkaar in verband gebracht. Organisatie: Kluwer. Informatie: Anne-Marie van Koeverden (0172) 46 69 95.

14 november, Delft Microtunneling middagbijeenkomst over microtunneling: een sleufloze techniek om leidingen met een grote diameter (tot drie of vier meter) over grote afstand aan te leggen. De techniek is interessant voor rioolpersleidingen. Organisatie: GeoDelft en de Nederlandse Vereniging voor Sleufloze Technieken en Toepassingen. Informatie: (015) 269 36 85.

20 november, Gouda Baggernet themabijeenkomst over innovatieve contractvorming rond de sanering van de Hollandsche IJssel, met aansluitend een boottocht over de rivier. Organisatie: Stichting Baggernet. Informatie: www.baggernet.info.

22 november, Amsterdam Uitwisseling van (geo)informatie in 2010 tweede landelijke congres van Geo-Informatie Nederland met een blik vooruit naar de informatievoorziening op het gebied van geologie in 2010 en de ontwikkelingen rond de uitwisselingsstandaarden. Organisatie: IDsW, SIKB en Geonovum. Informatie: (0320) 29 88 12.

25-28 november, Maastricht World Water Sustainability & Renewable Energy eerste editie van een vijfdaags congres waarbij kennis en ervaring op het gebied van duurzaam watergebruik en hergebruik van energie worden uitgewisseld. Organisatie: WREN en InterExpo Caribbean NV. Informatie: www.wrenuk.co.uk of www.interexpo.biz.

27 november, Leiden Juridische actualiteiten kabels en leidingen studiedag over actuele ontwikkelingen op het gebied van kabels en leidingen. Organisatie: Elsevier Congressen. Informatie: Bastiaan van Heerveld (070) 441 57 95.

28 november, Zwolle Prestatiemanagement in het waterbeheer symposium over de ervaringen van de waterbeheerders in Nederland met prestatiemanagament. Organisatie: STOWA en KIvi-NIRIA afdeling Waterbeheer. Informatie: (030) 232 11 99.

29 november, Apeldoorn De nieuwe Waterwet studiedag over de gevolgen van de nieuwe Waterwet voor de provincies, gemeenten en waterschappen. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.

29 november, Zeist Kwaliteit voor altijd symposium over kwaliteitsbeheersing bij de aanleg van waterleidingen. Waterleidingbedrijven en de aannemerswereld hebben hiertoe onlangs een gezamenlijke richtlijn opgesteld. Organisatie: Bouwend Nederland en Kiwa Water Research. Informatie: kwaliteitvooraltijd@kiwa.nl.

19-20 december, Apeldoorn Stedelijk water: Op de juiste koers of roeien tegen de stroom in? congres over de aanpak van vraagstukken met betrekking tot stedelijk water. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.

Buitenland

30 oktober - 1 november, Tel Aviv Watec vierde editie van deze vakbeurs waarin de Israëlische watertechnologie centraal staat. Tijdens de tegelijk gehouden conferentie komen de (water)ontwikkelingslanden in Afrika, Azië en Zuid-Amerika aan bod. Organisatie: Kenes Exhibitions. Informatie: www.watec-israel.com.

5 november, Brussels European Water Management and Climate Change conferentie over de gevolgen van veranderingen in het klimaat op het waterbeheer. Organisatie: European Water Association (EWA). Informatie: Nadine Schulte (0049) 2242 872 189 of www.ewaonline.de.

H2O / 20 - 2007

45


handel & industrie Eerste Nederlandse IBA met CE-certificaat Afmitech Friesland toonde afgelopen week op de vakbeurs Riolering in ’s Hertogenbosch een tweetal primeurs: de eerste in Nederland uitgevonden IBA klasse II met een CE-certificaat en een spinselvanger, die rwzi’s vrijhoudt van allerlei soorten klein vuil. De Bever Combi Compact IBA is volgens de CE-richtlijnen getest bij Van Hall-Larenstein. Ook de behuizing voldoet aan de normering. Op 11 oktober, tijdens de vakbeurs, heeft het bedrijf daarom het CE-certificaat ontvangen voor deze IBA. De Bever Combi Compact is een aeroob actiefslibsysteem dat werkt zonder filters. Het bijzondere aan dit systeem is dat ook intern vergisting plaatsvindt. Hierdoor verdwijnt een groot gedeelte van het slib als gas. Daardoor blijft alleen secundair slib over in de vorm van een slibkoek, dat snel met bijvoorbeeld een schep kan worden verwijderd. Daardoor wordt aanzienlijk bespaard op de kosten van slibverwijdering. Het systeem bestaat uit één kleine tank met een inhoud van 175 liter. De IBA kan rechtstreeks vanuit de woning worden aangesloten, zonder voortank. Door de compacte afmetingen en het lichte gewicht kan de tank op moeilijk bereikbare plekken geplaatst worden. Ook het onderhoud is eenvoudig omdat de tank van boven toegankelijk is.

textielvezel, bladeren en verpakkingsmateriaal dat door de vuilroosters is gekomen. De standaard uitvoering bestaat uit een mechanisme om de spinselvanger uit het water te halen en boven een container te lossen. Ook is de vanger standaard voorzien van een mechanisme om de spinselvanger te ontgrendelen, zodat het vuil direct loslaat. De luxe versie is voorzien van een elektrisch takelmechanisme. Voor meer informatie: (0513) 54 10 22. De Bever Combi Compact IBA klasse II.

Dow wint prijs voor hergebruik afvalwater Dow in Terneuzen heeft de Europese Responsible Care-prijs 2007 gewonnen voor het innovatief industrieel hergebruik van huishoudelijk afvalwater. Het innovatieve eraan is dat huishoudelijk afvalwater voor het eerst op zo’n grote schaal in de industrie wordt hergebruikt. Niet eerder wist een Nederlands bedrijf de prijs in de wacht te slepen.

De nieuwe werkwijze biedt zowel milieuals economische voordelen. Zo ging het

46

H2O / 20 - 2007

GMB heeft een mobiele installatie voor het reinigen van riolen op de markt gebracht met de naam Tankloos Reinigen Concept (TRC). De installatie is niet alleen in staat water meerdere malen te hergebruiken, maar verwijdert ook het zand en slib uit het riool. De installatie werd op 26 september voor het eerst getoond tijdens de innovatiedag van GMB in Groningen. Afgelopen week was het TRC-concept te zien op de beurs Riolering in ‘s Hertogenbosch. Op 1 november is de wagen aanwezig op de Dag van Maarssen. Het betreft een vrachtwagen met daarop een container met een atmosferische omgeving. Het rioolwater loopt door de container, waarbij zand en slib verwijderd worden. Het gereinigde water kan worden hergebruikt voor een volgende reiniging. Dit voorkomt aanvoer en gebruik van extra water in het riool. Traditionele rioolreinigingswagens verwijderen voornamelijk zand uit de riolering. Met het spoelwater wordt ook het fijne rioolslib weer geloosd in het rioolstelsel en kan vervolgens opnieuw tot bezinking komen. Het slib kan tijdens reinigingsacties en tijdens neerslag voor piekbelasting zorgen op de rioolwaterzuiveringsinrichting. Ook is opgewoeld rioolslib een belangrijke bron van vervuiling in overstortend rioolwater tijdens hevige neerslag.

De andere primeur is de Spinselvanger, een speciaal gevormde haak die aan een takelmechanisme in het stromende water van een rwzi wordt gehangen, bijvoorbeeld beluchtingscircuits en gemengde tanks. Hij vangt klein én grof vuil, zoals haren,

Het gaat om het hergebruik van gedemineraliseerd afvalwater van 55.000 inwoners uit Terneuzen voor de stroomopwekking en koeling van de fabrieken van Dow Benelux. Waterschap Zeeuws-Vlaanderen reinigt het huishoudelijk afvalwater in zijn biologische zuiveringsinstallatie, waarna drinkwaterbedrijf Evides het water demineraliseert en vervolgens aan Dow levert. De vestiging in Terneuzen gebruikt 60.000 kubieke meter water per dag. Ongeveer de helft hiervan is hergebruikt water: industriewater, regenwater en nu dus ook huishoudelijk afvalwater (circa 7.500 kubieke meter).

Nieuwe rioolreinigingstechniek: TRC

afvalwater voorheen verloren, omdat het in de Westerschelde werd geloosd. Ook moesten tot voor kort veel chemicaliën worden gebruikt om de zouten uit het water te halen. Dit kostte veel energie. Voor het winnende project hoefden geen grote investeringen te worden gedaan, doordat de bestaande leidinginfrastructuur en installaties werden ingezet. Het afvalwaterproject heeft eerder dit jaar de Zeeuwse Milieuprijs en de VNCI Responsible Care Prijs 2007 gewonnen. Voor meer informatie: Erik van Oosten (0115) 67 40 70.

Het concept heet ‘tankloos reinigen’, omdat hiermee een einde komt aan het heen en weer rijden van tankwagens met het vervuilde rioolwater. Behalve minder watergebruik, wordt ook bespaard op transportkilometers, energieverbruik en kooldioxideuitstoot. GMB heeft tijdens de innovatiedag op 26 september een nieuwe afdeling opgezet: GMB Watertechnologie. Hier zijn alle activiteiten en kennis over watertechnologie ondergebracht. De afdeling opereert vanuit het kantoor van GMB in Zutphen. Buiten TRC houdt ze zich onder meer bezig met het Flexfilter voor de vierdetrapsreiniging binnen waterzuiveringen en de waterbehandeling binnen het saneringsproject rond de persleiding Groningen-Delfzijl. De mobiele rioolreiniging.


AQUATECH Leading trade exhibitions for process, drinking and waste water

WQA AQUATECH USA CONFERENCE EXHIBITION

25-28 MAR 26-28 MAR

2008

AQUATECH CHINA NE

W EXHIBITION 21-23 MAY

2008 AQUATECH AMSTERDAM

EXHIBITION 30 SEP - 03 OCT

www.aquatechtrade.com Organised by

Supported by

2008


ZODRA ER NIEUWE WETTEN KOMEN, KOMEN WIJ MET NIEUWE KANSEN. De wetgeving verandert voortdurend. En dat zal dit jaar niet minder worden. Dat heeft gevolgen voor uw bedrijfsvoering. Processen moeten worden aangepast. Nu zien sommige ondernemers dat als een probleem. Terwijl het een kans kan zijn. Want een nieuwe wet vereist wel aanpassingen, maar met de juiste kennis en ervaring kan elke aanpassing een voorsprong op de concurrent opleveren. Zo gaat compliance in uw voordeel werken. Of het nu SEPA, Solvency II of de Splitsingswet betreft. Wij adviseren u over de kansen en implementeren dat advies vervolgens in uw bedrijfsprocessen. En dan maakt het niet uit wat ze in Den Haag bedenken. Wij zorgen er in Arnhem voor dat u er wijzer van wordt.

WWW.EIFFEL.NL


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.