Ziet u de vissen? Wij zien ook een uitdaging om duurzaam met het water op aarde om te gaan. Veolia Water zuivert en levert wereldwijd elke dag meer dan 17 miljard liter drinkwater. We recyclen daarnaast afvalwater voor de industrie en landbouw en zijn voortdurend op zoek naar oplossingen om uitputting van natuurlijke bronnen tegen te gaan. In Nederland zijn we betrokken in het eerste Publiek Private Samenwerkingsproject in de afvalwater sector, de Harnaschpolder. We zijn trots om als hoofdaannemer samen met onze partners aan dit project te werken.
Milieubescherming is een industriĂŤle uitdaging.
www.veoliawater.com
40 jaar H2O
E
igenlijk is het in januari pas zover. Dan bestaat H2O 40 jaar. Met enige trots presenteer ik namens de redactie nu dit jubileumnummer met daarin bijdragen van de oud-hoofdredacteuren Jur Lieffering, Geert Vinke en ondergetekende, professor Koot als één van de weinigen die in het eerste nummer schreef en nu nog in leven is én Harry Tolkamp, de voorzitter van de redactiecommissie. Wat is er in 40 jaar veranderd? Water is en blijft een eerste levensbehoefte. Het drinkwater in Nederland is en blijft van uitstekende kwaliteit. De zuiveringsinstallaties zijn verbeterd en uitgebreid. De techniek is verfijnd (denk aan de membraaninstallaties). De schaalgrootte is aangepast aan de toegenomen bevolking. De gescheiden werelden van de drinkwater- en afvalwatersector zijn nog wel steeds enigszins gescheiden. NVA- en KVWN-leden zijn nog
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Gerda Pieters Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 telefax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Suzanne Klüver (010) 427 41 40 telefax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos Tini van Schijndel telefoon (010) 427 41 08 telefax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 95,- per jaar excl. 6% BTW € 126,- per jaar voor buitenland € 8,- losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2007 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
steeds te herkennen. Samenwerking in de waterwereld is nog niet vanzelfsprekend. Over het integrale waterbeheer wordt veel gesproken en geschreven, maar de praktische uitwerking ervan blijft beperkt. Hetzelfde geldt voor de experimenten met bijvoorbeeld afkoppelen. De kruisbestuiving met heel andere disciplines in de maatschappij begint wel zo langzamerhand op gang te komen. En die kan nog interessante ontwikkelingen tot gevolg hebben. De ruimtelijke inrichting van een groot deel van Nederland hangt namelijk sterk af van water, in de vorm van rivieren, maar meer en meer ook in de vorm van waterberging. Het lukrake bouwen op plekken waar de toekomstige bewoners wel natte voeten moeten krijgen, begint op zijn einde te lopen. Dit soort kwesties speelde 40 jaar geleden niet. Er is dus wel degelijk wat veranderd. Peter Bielars
inhoud nº 25/26 / 2007 / 4
/ Universiteit Twente wil plaats op de waterkaart
6 / Betere zuivering bij dezelfde kosten 10 / Beveiliging drinkwaterbedrijven tegen terrorisme Eric Adamse
16 / BTO-onderzoeksbijeenkomst 2007: van trend naar toepassing
20
Anne Hummelen
18 / Adaptief en integraal waterbeheer: omgaan met complexiteit en onzekerheid Leo Santbergen
20 / Waterhuishouding in Uruzgan Willem van Dijk
24 / Interview met professor Koot
24
26
Maarten Gast
26 / Interview met Harry Tolkamp Maarten Gast
28 / Gesprek met de drie (oud-)hoofdredacteuren van H2O Maarten Gast en Michiel van Zaane
34 / 40 jaar H O 38 / Vijf jaar Aqua for All: de resultaten
28
2
Sjef Ernes
41 / Eutrofiëring: oplossing in zicht? 44 / Laatste aflevering veldwerkers in het waterbeheer Johannes Odé
44
51 / Kansen voor compartimentering in de Randstad Erik de Bruine, Annika Hesselink en Bas Jonkman
54 / Financiële onderbouwing robuust ontwerp dijken Jasper Fiselier, Jarl Kind en Siemen Prins
57 / Herkenning van kunstmatig geïnfiltreerd water Susanne Groot, Pieter Stuyfzand, Jet Lebbink en Harry Rolf
57 Bij de omslagfoto: Het omslag van de eerste H2O
Universiteit Twente wil plaats op de waterkaart De Universiteit Twente en het International Institute for geo-Information Science and Earth Observation ITC zijn op 11 december een samenwerking aangegaan in het Twente Water Centre, die het mogelijk moet maken om vraagstukken op het gebied van watermanagement te combineren met bestuursvraagstukken. Binnen twee jaar zal het ITC integreren in de universiteit. In Enschede zullen ongeveer 100 wetenschappers zich bezig gaan houden met maatschappelijke vragen op het gebied van water, zowel regionaal als landelijk en internationaal. Vier disciplines komen in het nieuwe centrum bijeen: de civiele techniek, bestuurs- en bedrijfskunde, geo-informatie en aardobservatie.
B
ij de officiële start gingen vier sprekers in op de grote vraagstukken die met water te maken hebben. Mark Dierikx (DG Water) zette uiteen hoe moeilijk het soms is vanuit het ministerie van Verkeer en Waterstaat om waterbeheer
uit te voeren. Hij verwees naar het hevige verzet in Zeeland tegen de ontpoldering van enkele gebieden langs de Westerschelde. Die plannen zijn uitgesteld. Johan van de Gronden (directeur Wereld Natuur Fonds) maakte zich kwaad over
het misbruik van het begrip ‘duurzaam’: “In Nederland is nu zeer weinig duurzaams te ontdekken”. Hij sloot later op de dag een overeenkomst met de Universiteit Twente en vroeg aandacht voor de watervoetafdruk van de gemiddelde Nederlander (zie kader).
Ruim 80 procent Nederlands waterverbruik vindt plaats in buitenland Tijdens de bijeenkomst bracht het Wereld Natuur Fonds een bestaand onderzoek naar virtueel water van Arjen Hoekstra (één van de vijf hoogleraren van het Twente Water Centre) opnieuw onder de aandacht. Hoeveel water is nodig om één kop koffie te produceren of een bruine boterham met kaas of een reep chocola? Heel veel levensmiddelen en grondstoffen bevatten zelf nauwelijks water, maar verbruiken veel water tijdens de groei en het productieproces. Op verzoek van het Wereld Natuur Fonds onderzocht de Universiteit Twente dit onzichtbare ‘virtuele’ waterverbruik van Nederland. De belangrijkste uitkomst: ruim 80 procent van het Nederlandse waterverbruik vindt plaats buiten Nederland, ook in landen waar (schoon) water een schaars goed is. Arjen Hoekstra bracht het virtueel watervraagstuk al in 2003 in H2O te berde (zie nummer 20 van dat jaar en de kaarten bij dit artikel). Op basis van het onderzoek ‘The Water Footprint of the Netherlands; analysis of international impacts and options for change’ van de Universiteit Twente stelde het Wereld Natuur Fonds nu een top 5 samen van dagelijkse producten en het water dat nodig is om ze te produceren. Daarbij is het waterverbruik tijdens het gehele groei- en productieproces meegerekend: 1. katoenen T-shirt (korte mouw) 2.700 liter 2. reep chocola (puur) 2.400 liter 3. 100 gram rundvlees 1.550 liter 4. kop koffie 140 liter 5. boterham 40 liter De watervoetafdruk Het watergebruik van de Nederlander ligt op gemiddeld 3.400 liter water per dag. Dit bestaat uit 100 liter direct huishoudelijk gebruik (wassen, drinken, koken) en 3.300 indirect water. Indirect water of virtueel water is water dat in de productie van voedsel, kleding en industriële producten verscholen zit. Een blikje cola bevat
4
H2O / 25/26 - 2007
0,35 liter water, maar om suiker (een belangrijk bestanddeel van cola) te laten groeien en te verwerken is 200 liter water nodig. Ook het maken van een katoenen T-shirt kost ruwweg 2.700 liter water, inclusief al het water dat nodig is om katoen te laten groeien.
grootste watervoetafdruk hebben en waar die vandaan komen. De universiteit heeft daarbij gebruik gemaakt van gegevens in de periode van 1997 tot 2001. Vervolgens is het de vraag of het verbruik van water in die gebieden overmatig is en leidt tot verdroging van natuur.
Nederlanders zijn grootverbruikers als het om extern watergebruik gaat. Van het watergebruik (de watervoetafdruk) vindt 82 procent buiten Nederland plaats door de import van producten en goederen. Nederland als grootimporteur van waterintensieve producten, zoals katoen, suiker en koffie, heeft dus een grote voetafdruk op de landen en gebieden waar deze producten vandaan komen. Nederland neemt de derde plaats in op de wereldranglijst van landen die het meest afhankelijk zijn van virtueel water uit het buitenland. De belangrijkste reden hiervoor is dat Nederland een klein land is met een grote bevolkingsdichtheid en er wel veel geïmporteerd moet worden. Daarnaast is het gebruik van ‘dorstige gewassen’ als koffie, soja en katoen in Nederland relatief hoog. Hier is weinig tot geen bewustzijn over, omdat deze virtuele waterstromen tot op heden onzichtbaar zijn. Het Wereld Natuur Fonds heeft de Universiteit van Twente gevraagd om de Nederlandse watervoetafdruk te onderzoeken. Allereerst is de vraag welke producten de
Hoe wordt de watervoetafdruk berekend? De hoeveelheid virtueel water die een product gebruikt, gaat over het totale watergebruik in de verschillende fases van de keten. Dat begint bij water voor het groeien van de plant tot en met verkoop in de supermarkt. Het gaat dus om veel meer water dan het water dat nog fysiek in het product zit. De berekeningen voor het groeien van de plant zijn gebaseerd op dagelijkse verdamping (evapotranspiratie). Dat water komt later en elders via neerslag weer het systeem in, maar komt niet meer benedenstrooms. Het virtuele water bestaat uit drie componenten: groen, blauw en grijs. Groen water refereert aan regenwater dat met name tijdens groei van de plant is verdampt. Blauw water is door middel van irrigatie uit oppervlakte- en grondwater getrokken en vervolgens verdampt tijdens de groei van de plant. Grijs water gaat over het water dat vervuild wordt tijdens productie, gedefinieerd als de hoeveelheid water die nodig is om de kwaliteit weer binnen de normen te brengen.
aandeel watergebruik per Nederlander (in m3 per jaar)
koffie katoen cassave en soja (grotendeels voor veevoer) tarwe cacaobonen
aantal liters per relavent product
158 145
1 kop koffie verbruikt 140 liter water 1 T-shirt verbruikt 2.700 liter water
178 64 62
100 gram rundvlees verbruikt 1.550 liter water 1 boterham verbruikt 40 liter water 1 reep chocola verbruikt 2.400 liter water
actualiteit
Arie Kraaijeveld (voorzitter Netherlands Water Partnership) was erg ingenomen met de samenwerking tussen de Universiteit Twente en het ITC. “Door zowel bezig te zijn met de techniek als met de bestuurlijke organisatie in de watersector is de besluit-
vorming rond en uitvoering van waterplannen eerder gegarandeerd.” Huib de Vriend (directeur Kennis en Klimaat van Deltares i.o.) gaat in januari ook een overeenkomst tekenen met de Universiteit Twente. De Vriend wil een gezamenlijk
onderzoeksprogramma beginnen met de universiteit en eventueel zelfs personeel uitwisselen.
De watervoetafdruk van een land is het totale volume water, in kubieke meter per jaar, dat direct of indirect nodig is voor productie van de goederen die in dat land geconsumeerd worden. Een deel daarvan is intern, een ander deel extern. Het interne deel slaat op het gebruik van lokale/nationale waterbronnen, het externe deel komt van bronnen buiten het land. Vaak wordt de watervoetafdruk omgerekend per hoofd van de bevolking. Je krijgt dan een gemiddeld aantal kubieke meters water per hoofd van de bevolking. De Universiteit Twente maakt bij de berekeningen gebruik van informatie van de VN-wereldvoedselorganisatie FAO, met informatie over gebruik van goederen per hoofd van de bevolking en handelsstromen tussen landen. Nationale balansen van virtueel water. Rood staat voor netto import, groen voor netto export.
Samen vormen deze producten bijna 70 procent van de totale Nederlandse watervoetafdruk in het buitenland.
Balansen van virtueel water voor 13 regio’s in de wereld. De pijlen tonen de grootste netto stromen van virtueel water tussen de regio’s.
Als een land haar waterhuishouding, inclusief export van virtueel water, volledig op orde heeft zonder dat de natuur tekort komt, is de watervoetafdruk geen probleem. Er bestaan verschillende kaarten wereldwijd die aangeven waar tekorten zijn aan water. Deze houden echter zelden de behoeftes van ecosystemen bij. In 2004 is een kaart gepubliceerd die dat wel doet. Daarop is te zien dat het gaat om gebieden in landen als Egypte, Israel, Turkije, Uzbekistan, Pakistan, China, Australië en de VS. Nederland importeert producten uit al deze landen. In hoeverre die import bijdraagt aan uitdroging van natuur hangt af van verschillende factoren. Belangrijk is vooral waar het water wordt onttrokken en wanneer. Duidelijk is dat import van dorstige gewassen uit gebieden met weinig water grote risico’s oplevert, zoals katoen uit Centraal Azië of bloemen uit Kenia.
H2O / 25/26 - 2007
5
Betere zuivering bij dezelfde kosten De zuiveringsprestatie van de waterschappen is gestegen van 79 procent in 2002 tot 84 procent in 2006. De kosten voor die verbeterde prestatie zijn, gecorrigeerd met de inflatie, vrijwel gelijk gebleven. Verder daalde het gebruik van fossiele energiebronnen met drie procent ten opzichte van 2002. Dat blijkt uit de Bedrijfsvergelijking Zuiveringsbeheer, waarvan de uitkomsten beschreven staan in het rapport ‘Zuiver Afvalwater 2006’. Staatssecretaris Huizinga van Verkeer en Waterstaat nam het rapport op 12 december in ontvangst.
I
n de bedrijfsvergelijking worden de prestaties van alle 26 waterschappen met een zuiveringstaak met elkaar vergeleken. De eerste vergelijking vond plaats in 1999, de tweede in 2002. Nu de derde vergelijking een feit is, kunnen ook landelijke trends van het zuiveringsbeheer worden gepresenteerd. De prestaties van de schappen worden op een vijftal punten met elkaar vergeleken: het functioneren van de zuiveringsinstallaties, de kosten, het milieu, innovatie en wat de belanghebbenden van de prestaties van de schappen vinden. De gemiddelde zuiveringsprestatie, de mate waarin afvalstoffen uit het afvalwater worden verwijderd, steeg van 79 procent in 1999 naar 84 procent in deze vergelijking. De stikstofverwijdering bedroeg in 2006 78 procent tegen 67 procent in 2002. De fosfaatverwijdering is gestegen van 78 naar 82 procent. Met die stijging voldoen de waterschappen aan de wettelijke eisen van (minimaal) 75 procent stikstof- en fosfaatverwijdering. Ondanks deze mooie cijfers voldoen niet alle rwzi’s aan de lozingseisen. Van alle zuiveringen voldeed 72 procent aan de eisen: een flinke verbetering ten opzichte van 2002, toen 57 procent aan de eisen voldeed. Toch zijn er ook nu nog enkele waterschappen waar bijna geen van de zuiveringen aan
de eisen voldoet. Dat is minder ernstig dan het klinkt: om aan de eisen te voldoen, mogen de normen op geen enkel moment overschreden worden. Een incidentele slibuitspoeling door hevige regenval kan al voor overschrijding zorgen. De kosten voor het zuiveringsbeheer stegen van 816 miljoen (in 2002) naar 876 miljoen (in 2006): een stijging met 1,8 procent per jaar. Gecorrigeerd met de inflatie bedraagt de stijging 0,2 procent per jaar. De verschillen tussen de waterschappen zijn kleiner geworden. Een aantal waterschappen moest in 2002 nog investeringen doen. Die zijn nu gedaan of lopen nog. Toch zijn de kosten voor de huishoudens wel gestegen door de stijging van het Wvo-tarief. Dat tarief ging gemiddeld met 3,7 procent per jaar omhoog (twee procent na inflatiecorrectie). Naar verwachting zullen de waterschappen de komende jaren meer moeten investeren om de doelen uit de Kaderrichtlijn Water te halen. Hoewel de schappen proberen deze extra kosten voor een deel via een hogere doelmatigheid te bekostigen, bestaat de kans dat de tarieven zullen stijgen. Het fossiele energieverbruik daalde vergeleken met 2002 met drie procent. Het huidige regeerakkoord wil een reductie twee
procent per jaar. Daar voldoen de waterschappen (nog) niet aan. Om tot een verdere verbetering te komen, wordt een landelijk project gestart waarin nieuwe en energiezuinige technieken worden toegepast en ander hulpbronnen. Ook wordt ingezet op het (terug)winnen van energie, zoals op een rwzi in Beverwijk waar gas wordt gewonnen dat 400 huishoudens van energie kan voorzien (zie ook H2O nummer 19, pag. 41 van dit jaar). Behalve voor energiebesparing wordt ook op andere gebieden naar innovatie gezocht.
Minder stank awzi Harnaschpolder Uit recente geurmetingen bij awzi Harnaschpolder in Den Haag blijkt dat de getroffen maatregelen tegen de stankoverlast werken. Sinds 5 december is een nieuw geplaatst actief koolfilter in werking. Al eerder waren andere geurbeperkende maatregelen genomen. De metingen geven aan dat bouwer en beheerder Delfluent bijna aan de geureisen van de milieuvergunning voldoet. Sinds de ingebruikname van Harnaschpolder is sprake van stankoverlast in de directe omgeving (zie H2O nr. 17). Vanaf september 2006 tot maart 2007 draaide de enorme zuivering op proef. Uit metingen daarna bleek dat de installatie niet aan de vergunningvereisten van de provincie ZuidHolland voldeed. Delfluent heeft grondig onderzocht wat precies de oorzaak was en vervolgens een aantal scenario’s uitgewerkt voor te nemen maatregelen. In samenspraak met opdrachtgever Hoogheemraadschap Delfland en de provincie Zuid-Holland is uiteindelijk gekozen voor de installatie van een extra actief koolfilter. Een kostbare investering, maar volgens Delfluent de meest effectieve oplossing. Sinds de ingebruikname van Harnaschpolder is een aantal verbeteringen aangebracht in het zuiveringsproces. Zo zijn onder andere de vier voorbezinktanks afgedicht, zodat daaruit geen geuren meer vrij kunnen komen. Dit afdichten is een tijdelijke maatregel. Volgend jaar mei zijn alle voorbezinktanks permanent afgedekt.
6
H2O / 25/26 - 2007
actualiteit
laten wel verschillen zien. Enkele waterschappen scoren veel beter dan in 2002, andere juist minder.
In de bedrijfsvergelijking is gekeken naar innovatie op technisch en organisatorisch gebied. Het technische aspect is beoordeeld door een jury van medewerkers van adviesbureaus onder leiding van STOWA. Zij concludeerden dat vergeleken met 2002 meer en bredere innovaties worden doorgevoerd. De belangrijkste innovaties worden uitgevoerd op het gebied van lokaal maatwerk, zoals hergebruik van effluent. Opvallend vond de jury het gebrek aan innovaties op energiegebied. Innovaties op organisatorisch gebied zijn gemeten aan de hand van een vragenlijst van
de stichting INK. Dit is voor het eerst dat naar deze vorm van innovatie wordt gekeken. Een vergelijking met voorgaande jaren is dus niet mogelijk. Tussen de waterschappen bestaan op dit terrein onderling grote verschillen. Maar waarderen de belanghebbenden de inspanningen van de waterschappen? In de Bedrijfsvergelijking Zuiveringsbeheer 2002 is voor het eerst een directe tevredenheidsmeting van klanten en relaties uitgevoerd. De uitkomsten van 2002 en 2006 ontlopen elkaar niet veel: 7,1 in 2002 en 7,3 in 2006. De deelscores per onderdeel en per waterschap
De volgende landelijke bedrijfsvergelijking zuiveringsbeheer vindt in 2010 plaats, het peiljaar is dan 2009. De waterschappen werken ook aan andere bedrijfsvergelijkingen. Volgend jaar presenteert de Unie van Waterschappen een nieuwe landelijke vergelijking voor het waterbeheer die vooral over de uitvoering van het waterbeleid en de kosten gaat. Daarnaast zijn in september van dit jaar de resultaten van de ‘Haalbaarheidsstudie benchmark afvalwaterketen’ naar buiten gebracht. Enkele waterschappen en gemeenten hebben de meerwaarde onderzocht van een benchmark waarbij de relatie tussen riolering en afvalwaterzuivering wordt vergeleken met de bestaande, losse benchmarks voor deze disciplines. Uit het onderzoek blijkt zo’n nieuwe benchmark meerwaarde te hebben. Daarom wordt deze vergelijking in de toekomst breder toegepast. (foto’s: Waterschap Groot Salland)
Meest recente verbeteringen De meest recente verbouwingen en uitbreidingen aan zuiveringsinstallaties speelden zich af in Tiel en Garmerwolde. Beide zijn vergroot en ingrijpend verbeterd. De gemoderniseerde zuiveringsinstallatie in Tiel kan voortaan het afvalwater van 85.000 personen verwerken. Waterschap Rivierenland verwacht dat deze capaciteit voldoende is voor de komende 15 tot 20 jaar. De zuiveringsinstallatie Tiel dateert uit 1983. Groei van de bevolking en de industrie en verscherpte eisen aan gezuiverd water, vormden de noodzaak tot uitbreiding en verbetering van de Tielse installatie. De vernieuwde zuiveringsinstallatie is beter in staat om vervuilende stoffen als fosfaat en stikstof uit het afvalwater te halen. Na zuivering wordt het water in het AmsterdamRijnkanaal geloosd. De modernisering kostte 15,4 miljoen euro.
Themanummer over riolering
De rwzi in het Groningse Garmerwolde gebruikt sinds de recente vernieuwing eind september een nieuwe manier om afvalwater te zuiveren van stikstof en fosfaat. Dit gebeurt met behulp van een tweetraps slibzuiveringssysteem en een aparte deelstroominstallatie voor het biologisch zuiveren van de geconcentreerde stikstofstroom. Hiermee voldoet de rwzi aan de Europese normen. De installatie in Garmerwolde dateert uit 1979 en was niet ingericht om te voldoen aan de huidige milieu-eisen en lozingsnormen. Daarom werd de rwzi in Garmerwolde vanaf 2005 op verschillende gebieden uitgebreid, geïnnoveerd en gerenoveerd. Zo werd in 2005 de deelstroominstallatie voor de zuivering van de geconcentreerde stikstofstroom geopend. Vervolgens zijn de drie verschillende ‘zuiveringsstraten’ geoptimaliseerd. Alle maatregelen samen zorgen voor een hoger zuiveringsrendement en een lagere belasting van het milieu. Het overtollige slib uit de bezinktanks wordt apart verwerkt tot slibkorrels die als brandstof kunnen worden gebruikt. Het biogas dat vrijkomt bij de slibgisting, wordt omgezet in warmte en elektrische energie. Een deel van de stroom wordt gebruikt door de zuiveringsinstallatie, de rest gaat naar het elektriciteitsnet. Daarmee is de rwzi een energieproducerende installatie geworden.
Het eerste themanummer in 2008 staat in het teken van de riolering. Deze uitgave van H2O komt uit op vrijdag 25 januari. Als u een bijdrage voor dit nummer wilt aanleveren, is dat mogelijk tot uiterlijk 11 januari. Artikelen voor de (semi-)wetenschappelijke rubriek Platform moeten binnen zijn op 4 januari, inclusief pasfoto’s en ander illustratiemateriaal. Foto’s en grafieken moeten een hoge resolutie (300 dpi) hebben en minimaal over twee kolommen (10 x 15 cm) af te drukken zijn én natuurlijk als grafische bestanden (jpg, excell of eps) opgestuurd worden, los van de tekst.
H2O / 25/26 - 2007
7
Lake Peipsi referentie voor het IJsselmeer Lake Peipsi, het op drie na grootste meer van Europa op de grens tussen Estland en Rusland, kan uitstekend als referentie dienen bij de duurzame ontwikkeling van het IJsselmeer. Met name met betrekking tot de Kaderrichtlijn Water en de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn uit Lake Peipsi referentiewaarden af te leiden voor het IJsselmeer. Dat maakte Rijkswaterstaat onlangs bekend bij de presentatie van de resultaten van een vergelijkende studie naar beide meren.
N
ederland, Estland en Rusland werken in het project samen op het gebied van het beheer en de ontwikkeling van grote ondiepe meren. Als onderdeel van het project bracht een Nederlandse delegatie vorig jaar zomer een bezoek aan Estland en Rusland (zie H2O nr. 22 uit 2006). De twee tot de grootste behorende ondiepe zoetwatermeren van Europa lijken veel op elkaar qua schaal, waterdiepte en ecologie. Het IJsselmeer biedt
diepte (m) oppervlakte (km2) verblijftijd (jaar) fosfaatbelasting (kg/km2) stikstofbelasting (kg/km2) peilbeheer land-waterovergangen commerciële vissoorten watervogels
veel informatie over de gevolgen en mogelijke oplossingen van een toenemend menselijk gebruik voor het waterbeheer en de ontwikkeling van Lake Peipsi. Lake Peipsi heeft veel van de oorspronkelijke kenmerken behouden van een natuurlijk binnenmeer met een rijke biodiversiteit. Dit maakt het meer zeer geschikt om als referentie te dienen voor het IJsselmeer. De ecologische
IJsselmeer (incl. Markermeer)
Lake Peipsi
4,5 1.800 0,33 2.600 70.000 sterk gereguleerd zeer uniform met scherpe overgangen paling, snoekbaars, baars, spiering kleine zwaan, smient, kuifeend, tafeleend, topper, zwarte stern
7,1 3.550 1 327 15.570 min of meer natuurlijk peilverloop zeer gevarieerd en veel brede rietzones spiering, baars, brasem, snoek, kwabaal, snoekbaars kleine zwaan, kraanvogel, smient, topper, kuifeend
waarde van Lake Peipsi is onder meer te zien aan de complete gradiënt van landschappen. De oevermorfologie, de gradiënten, de schaal en de verbondenheid tussen de landschappen geven een indruk van de oorspronkelijke situatie waaruit het IJsselmeer zich heeft ontwikkeld. De twee meren hebben tevens een grote overeenkomst in het aantal vissen en in de soorten vogels die de meren als voedsel- en rustgebieden gebruiken.
‘Waterprofessionals voor Waterprofessionals’ De Derde Kamer heeft, samen met studenten en docenten van UNESCO-IHE en andere organisaties en watermanagers, het programma ‘Waterprofessionals voor Waterprofessionals’ ontwikkeld. Hiermee worden buitenlandse watermanagers die in Nederland hun masterdiploma hebben gehaald, gestimuleerd in hun eigen land aan de slag te gaan met eventuele (drink) waterproblemen. Daarmee komt het realiseren van de millenniumdoelen weer een stapje dichterbij. De Derde Kamer heeft het ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking om beleidsmatige en financiële steun gevraagd.
J
aarlijks studeren in Nederland ongeveer 400 buitenlandse watermanagers af. Vaak lopen deze bij terugkeer in hun eigen land tegen aanzienlijke hindernissen aan, zoals onbegrip voor westerse oplossingen, gebrek aan status en daarmee aan beslissingskracht, gebrek aan middelen voor projecten en praktische lokale water- en managementvragen. Dit frustreert veel afgestudeerden en maakt de aanzienlijke investering van Nederland in deze professionals minder effectief. Bij veel instituten verliest men de afgestudeerde masterstudenten bovendien uit het oog. Daarmee gaat voor de masterstudenten, voor de landen waarin zij werkzaam zijn én voor Nederland, een belangrijk netwerk verloren. Om die problemen op te lossen en te zorgen dat watermanagers na hun masteropleiding direct aan de slag kunnen met de verworven kennis en ervaring, heeft de Derde Kamer het
8
H2O / 25/26 - 2007
programma ‘Waterprofessionals voor Waterprofessionals’ ontwikkeld. Het programma bestaat uit: •
•
•
•
opleiding en training op het gebied van het overwinnen van maatschappelijke, financiële en juridische hindernissen, als onderdeel van de masteropleiding waterbeheer in Nederland; professionele ondersteuning, een half jaar tot een jaar na afronding van de masteropleiding; ondersteuning bij het besturen van een lokaal waterproject op basis van een concreet voorstel van de afgestudeerde masterstudent; waar nodig financiële ondersteuning voor een waterproject (in het land van herkomst), dat direct bijdraagt aan het realiseren van de millenniumdoelstellingen;
•
het opzetten van een internationaal netwerk van ‘WaterMasters’ ten behoeve van (regionale en mondiale) kennisuitwisseling over techniek en organisatie.
De Derde Kamer stelt voor het programma stapsgewijs uit te voeren. Eerst moet de programma-organisatie worden opgezet en een proefjaar met 20 deelnemers worden gehouden. In de uitvoeringsfase staan maximaal 400 projecten gepland. De kosten hiervoor worden voorlopig geraamd op zeven miljoen euro per jaar. Per project is een budget van 15.000 euro beschikbaar. Dit geld wordt direct aangewend voor het lokale project, niet aan instanties of aan personen. Als uitvoeringsorganisatie kan gedacht worden aan het IHE als spil, met ondersteuning van overheden, bedrijfsleven en NGO’s.
Waterprojecten Nederlandse Antillen In Delft is op 15 november een samenwerkingsovereenkomst getekend tussen de Universiteit Nederlandse Antillen, Caribbean Water Technology Research Institute, Vereniging van Waterbedrijven in Nederland, de Surinaamse Waterleiding Maatschappij en de Technische Universiteit Delft. De overeenkomst betreft verregaande samenwerking op het gebied van onderwijs en onderzoek voor de drinkwatervoorziening.
D
e partijen hebben de ambitie om een hoogwaardige kennisinfrastructuur op het gebied van water op te bouwen voor de Nederlandse Antillen, Aruba en Suriname. De eerste projecten vinden plaats vanaf begin 2008. Het gaat hierbij om zeewaterontzouting met behulp van windmolens en zonnecellen, het tegengaan van biofouling van membranen, opharding van drinkwater door middel van kalkkorrels, decentrale microbiologische desinfectie in het distributienet en de invloed van de nieuwe staatkundige verhoudingen op de beleidsmatige aspecten van drinkwater. Daarnaast worden in 2008 op de Antillen verschillende colleges en workshops op het gebied van watertechnologie verzorgd.
De overeenkomst is de afgelopen maanden vanuit de Nederlandse drinkwaterbedrijfstak voorbereid door directeur Alexander Vos de Wael van drinkwaterbedrijf Oasen en Ben Statia vanuit het Waterplatform Aruba en Nederlandse Antillen. De ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst met de Nederlandse Antillen en Aruba.
Het UNESCO-IHE gaat in 2008 en 2009 in totaal 2.100 Iraanse waterprofessionals opleiden. Met de opleiding moeten de Iraniërs beter in staat zijn de huidige en toekomstige uitdagingen op watergebied aan te kunnen.
D
Waterschap Rivierenland verzorgde op 21 november een forum over de ontwikkelingen in het stroomgebied van de rivier de Senegal. Een hoge delegatie uit Mali, Mauritanië, Senegal en Guinee heeft met Nederlandse experts mogelijkheden verkend op het gebied van waterbeheer, landbouw, milieu en transport over water. Tijdens het forum zijn goede resultaten geboekt, waardoor de betrokken Afrikaanse landen kunnen profiteren van Nederlandse kennis en ervaring.
N
UNESCO-IHE traint Iraanse waterprofessionals e opleiding wordt gegeven samen met de Power and Water University of Technology of Tehran. De partijen ontwikkelen en voeren 59 trainingen van één week uit in Iran, gericht op watervoorziening en afvalwater, uitvoering en onderhoud, management en financiën. Aanvullend worden 20 studiereizen naar Europese drinkwater- en afvalwaterbedrijven
actualiteit Nederlandse kennis en ervaring ingezet voor Senegal
voor het hogere management en technici georganiseerd. De Iraanse overheid betaalt het project. De training zal zich vooral richten op onderwerpen als het reguleren van de waterbehoefte, het ontwerpen van innovatieve water- en afvalwatersystemen, integraal waterbeheer en het omgaan met calamiteiten.
ederlandse vertegenwoordigers van diverse overheden, universiteiten en andere kennisinstellingen hebben samen met de leden van de delegatie in een aantal workshops de problematiek uit het stroomgebied van de Senegal onder de loep genomen. Daarin kwamen onderwerpen aan de orde als transport over water, waterbeheer, havenontwikkeling, geïrrigeerde landbouw, milieu en beheer van natuurlijke hulpbronnen. Aan het eind van de dag gaf dijkgraaf Kok aan dat er actieplannen komen voor de rivier voor de komende vier jaar. Waterschap Rivierenland is al enige jaren betrokken bij het waterbeheer rond de rivier de Senegal. Tijdens een bezoek van de dijkgraaf aan Senegal in 2006 kreeg hij het verzoek om ook andere partijen bij de problematiek van het stroomgebied te betrekken. De lijnen zijn nu gelegd tussen de overheden daar en de Nederlandse organisaties die vanuit hun expertise bij kunnen dragen aan duurzame, sociale ontwikkeling voor het stroomgebied van de Senegal. De heer Merzoug spreekt als leider van de Afrikaanse delegatie de aanwezigen toe.
Vakantiecursus Tijdens de 60e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening, Riolering en Afvalwaterbehandeling op vrijdag 11 januari in Delft staan duurzame oplossingen voor het drinkwaterprobleem in Afrika centraal. Het thema van deze jubileumeditie luidt ‘Water and Sanitation for All’. Technische primeurs als zeewaterontzilting met windmolens en zonnecellen, maar ook eenvoudige aardewerken filters die vuil water kunnen zuiveren, komen aan de orde. Ook laten Nederlandse drinkwaterbedrijven zien wat ze nu al doen om de waterproblemen in Afrika te bestrijden en wat nog meer mogelijk is als de overheid dit ondersteunt. Eerder dit jaar opende premier Balkende het lustrumcongres van de TU Delft ‘Sustainable solutions for Africa’ met de wrange constatering dat de levensverwachting in Andorra 83 jaar is en in Swaziland 29. Tijdens de slotsessie van dat congres concludeerde bestuursvoorzitter Van Luijk dat de TU Delft de opdracht heeft om duurzame oplossingen te ontwikkelen om het leven in arme landen daadwerkelijk te verbeteren. Wat de studenten en onderzoekers van de TU al bereikt hebben tijdens hun zoektocht naar duurzame oplossingen komt aan de orde in de Vakantiecursus. Tijdens de slotsessie van de Vakantiecursus zal dr. Bartram van de VN-wereldgezondheidsorganisatie WHO ingaan op de vraag wat er in internationaal verband nog meer moet gebeuren om kindersterfte en armoede uit te bannen. Tenslotte zal een ‘mystery guest’ een inspirerend voorbeeld geven hoe Afrikaans ondernemerschap werkgelegenheid kan creëren en de ‘hulpverslaving’ kan doorbreken.
H2O / 25/26 - 2007
9
Beveiliging drinkwaterbedrijven tegen terrorisme De Nederlandse drinkwaterbedrijven nemen een koppositie in als het gaat om beveiliging tegen terrorisme. Deze conclusie trok de organisatie van het symposium ‘Drinkwater, goed beveiligd’ dat 4 december jl. plaatsvond in de Beurs van Berlage in Amsterdam. Op dit goed bezochte symposium, waarvan de organisatie in handen lag van RIVM, VROM, Vewin, Kiwa Water Research en Vitens, troffen mensen elkaar vanuit de overheids-, drinkwater- en de gezondheidssector en vanuit kennisinstituten en adviesbedrijven. Onder leiding van Victor Deconinck werden de vorderingen op gebied van beveiliging en zekerstelling van de drinkwatervoorziening in Nederland besproken. door verlies van consumentvertrouwen een ernstig gevolg. Veel drinkwaterstations in Nederland krijgen vanuit de NCTb in geval van dreiging een verhoogd niveau van beveiliging.
Dit maakt de noodzaak tot beveiliging steeds groter. Het risico van aanslagen met CBRN-agentia (chemisch, biologisch, radiologisch en nucleair materiaal) moet worden geminimaliseerd. Het vakdepartement VROM blijft met de drinkwatersector samenwerken om deze risico’s ook de komende jaren het hoofd te bieden. Daartoe zijn initiatieven genomen als de oprichting van het Landelijk Laboratorium Netwerk Terroristische Aanslagen (LLN-TA) en de Eenheid Planning en Advies-drinkwater (EPA-d). De inspecteurgeneraal riep de drinkwatersector op om haar leidende positie binnen de groep van 13 vitale sectoren vast te blijven houden. “De sector heeft een voorbeeldfunctie en bevindt zich in de kopgroep”, stelde hij vast.
Vewin-directeur Theo Schmitz lichtte de All Hazard Approach - de crisismanagementbenadering in de drinkwatersector - toe. Continuïteit van de vitale infastructuur is van essentieel belang voor het functioneren van de samenleving. “Een incident kan uitgroeien tot ramp en een ramp kan evolueren tot een crisis als vitale infrastructuur onbegrepen is”. De overheid heeft daarbij de bestuurlijke eindverantwoordelijkheid en de vitale bedrijven hun eigen verantwoordelijkheid voor de dienstverlening. Een effectieve samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven op basis van heldere publiek-private contracten is essentieel. Continuïteit van energieleverantie en telecommunicatie zijn van wezenlijk belang voor de drinkwatervoorziening. Een grote calamiteit in die sectoren is eveneens een directe bedreiging voor de drinkwatervoorziening. Binnen de drinkwatersector ligt de nadruk intern op veiligheid en extern op beveiliging. Hierbij wordt bijvoorbeeld naast terrorisme ook rekening gehouden met een pandemie, overstromingsscenario’s en verlies van grondstof als gevolg van klimaatverandering. Crisismanagement is geïmplementeerd, leveringszekerheid is gereguleerd, er zijn draaiboeken voor storingen en crises opgesteld, er wordt frequent geoefend en bij langdurige uitval hebben de bedrijven hun nooddrinkwatervoorziening goed op orde. De inspanningen verleggen zich momenteel naar het functioneren van de externe crisisorganisatie (zoals de samenwerking met de veiligheidsregio’s en NCTb) en het risicobewustzijn van management en medewerkers.
Lidewijde Ongering (plaatsvervangend Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding) legde de rol en werkwijze van de NCTb uit. De organisatie heeft in samenwerking met het RIVM een scala aan dreigingssecenario’s geanalyseerd. Zo zijn voor drinkwaterverontreiniging van bronnen en het distributiesysteem mogelijke scenario’s opgesteld en ook een aanslag via het procesbesturingssysteem is in een scenario vastgelegd. Naast het directe effect van getroffenen bij een terroristische aanslag via drinkwater is de ontwrichting van de watervoorziening
Reinout Woittiez (directeur Milieu en Veiligheid RIVM) zette de rol van kennisinstituten centraal waar het gaat om de potentiële dreiging van CBRN-agentia. In de veiligheidsketen (pro-actie, preventie, preparatie, respons en herstel) hebben kennisinstituten in elke fase hun toegevoegde waarde. Kennis van stoffen en organismen waarmee aanslagen kunnen worden uitgevoerd, wordt door hen vergaard en verspreid, analysemethoden worden verbeterd en de beschikbaarheid en logistiek van deze stoffen worden in
Overheid, kennisinstituten en waterbedrijven bijeen: v.l.n.r. Reinout Woittiez (RIVM), Ger Ardon (VROM), Martien den Blanken (PWN) en Chris Bruggink (Vitens).
H
et algemene beeld is dat de drinkwatersector na de realisatie van het BeNeWater-project (Beveiliging Nederlandse Waterbedrijven), de invoering van het ‘goed huisvaderschap’ en daarmee de implementatie van een basisbeveiligingsniveau, haar zaken goed op orde heeft. Belangrijke uitdagingen blijven er echter ook. In het geval van een grote calamiteit is het belangrijk dat de opschaling binnen het drinkwaterbedrijf naadloos aansluit bij die van de veiligheidsregio’s (politie, brandweer) en het duidelijk is wie in welke situatie regie voert. Een goede afstemming in de preparatiefase, regelmatige oefening van procedures en goed communicerende leiders zijn daarbij van belang. Daarnaast is verdere ontwikkeling van de zogeheten early warning- en beslissingsondersteunende systemen en kennis van toxiciteit van potentiële bedreigende stoffen in drinkwater van belang. Openingsspreker Gerard Wolters (inspecteurgeneraal VROM-inspectie) ging in op de rol van de overheid op het gebied van de veiligheid van drinkwater. In het bijzonder de beveiliging tegen terroristische aanslagen en het snel kunnen reageren in crisissituaties ziet VROM als één van haar kerntaken. De dreiging van moedwillige verstoring door terroristen is de laatste jaren toegenomen.
10
H2O / 25/26 - 2007
verslag / actualiteit WMD en Waterbedrijf Groningen ontwikkelen masterplan
Lidewijde Ongering (NCTb)
beeld gebracht. Met een simulatie liet hij zien hoe een gevaarlijke stof zich binnen enkele uren over een drinkwaternet kan verspreiden. En als er werkelijk wat aan de hand is, kunnen kennisinstituten optreden met monsterneming, analyse en risicobeoordeling. Hij memoreerde nog even het ‘kaaimannen-incident’ in Hoogeveen, waar het RIVM na een paar uur helderheid kon geven over mogelijke gezondheidsgevaren. Voor de drinkwatersector ziet hij nog wel een aantal uitdagingen. Zo beschikt de sector nog steeds over weinig kennis om een verontreinigd net effectief schoon te maken, omdat stoffen vaak langdurig binden aan de leidingwand. Communicatie-expert Dig Ishta maakte de aanwezigen duidelijk dat bij crises communicatie onbeheersbaar is en dat het daarbij nooit lukt een ‘gecontroleerde’ boodschap over te brengen. Met veel voorbeelden liet hij zien dat nieuwe communicatiemiddelen de aloude persconferenties en persberichten inhalen. Weblogs en open netwerken hebben een enorme impact op de nieuwsvoorziening. Wat belangrijk is voor waterbedrijven en overheden in geval van crises is het hebben van zichtbare leiders die snel ‘act de presence’ geven. En het gaat volgens Istha dan niet om de inhoud, maar vooral om het overbrengen van beeld en gevoel aan de media en bevolking. Hij haalde als goede voorbeelden Ronald Reagan, burgemeester Guilliani van New York, gouverneur Schwarzenegger van Californië en in Nederland de burgemeesters Job Cohen, Jan Mans en Ivo Opstelten aan. In zijn slotwoord stelt Victor Deconinck vast dat wat op papier goed geregeld lijkt, in de praktijk toch vaak ernstig mis kan gaan. Er is ook nog een aantal grote onzekerheden: Herstelt het consumentenvertrouwen wel nadat tóch een aanslag plaatsvindt? Van veel stoffen weten we niet hoe ze reageren in drinkwater. Welke risico’s zijn aanvaardbaar, wat doet de politiek hiermee? Politici kiezen voor oplossingen vaak voor de korte termijn. Na incidenten volgt eerst ‘ferm’ beleid waarop later teruggekomen wordt. Eric Adamse (Vitens)
Waterleidingmaatschappij Drenthe en Waterbedrijf Groningen hebben gezamenlijk een masterplan opgesteld voor de drinkwatervoorziening tot 2020 in beide provincies. Uitgangspunt is duurzame leveringszekerheid, ook in droge zomers. Bij beide waterbedrijven is al een jaar of tien sprake van een stagnerende drinkwatervraag. De prognose voor de planperiode tot 2020 laat weer een lichte stijging zien. Belangrijkste gezamenlijke maatregel is dat WMD via een nieuwe transportleiding 1,5 miljoen kubieke meter water per jaar aan Waterbedrijf Groningen gaat leveren.
D
e nieuwe transportleiding moet tussen de productielocatie Annen van de WMD en De Punt van Groningen komen. Door de leiding neemt het winnen van grondwater in De Punt af, wat de bijzondere natuur in het gebied ten goede komt. De winning van oppervlaktewater in De Punt wordt uitgebreid. Ook het Drentse Annen gaat meer water winnen. Bij de inrichting van de waterwingebieden De Bulten en Breevenen en de bouw van winstation Annen heeft WMD al rekening gehouden met uitbreiding van de capaciteit. Voor het productiestation wordt gekeken of een nieuw waterwingebied ten westen van Assen kan worden ontwikkeld. Hierdoor moet de verdroging van het Drentsche Aa-gebied flink verminderen. Nu wordt in dit gebied nog acht miljoen kubieke meter water per jaar gewonnen: dit moet vier miljoen kubieke meter worden. Ook komt er een uitbreiding van het bronnenveld van het wingebied Holtien om de leveringszekerheid van productiestation Hoogeveen te garanderen. Nu levert Groningen vanaf de drinkwaterproductiestations Nietap en De Punt drinkwater aan de WMD. Vanwege de verwachte lichte groei zal Groningen haar eigen capaciteit gaan benutten. Om die weggevallen capaciteit te compenseren en om te voorzien in lichte groei, verhoogt WMD de capaciteit op het drinkwaterproductiestation Annen. Per saldo zullen de leveringen vanaf Annen naar WBG en vanaf Nietap naar WMD elkaar compenseren. Beide bedrijven gaan ook investeren in renovatie en modernisering van hun drinkwaterproductiestations. De komende vijf jaar worden de stations in Groningen gerenoveerd om duurzamer te werken. In Onnen moeten de waterwinputten en het productiestation beschermd worden tegen overstroming, omdat het waterschap daar een noodberging inricht. WMD vervangt drinkwaterstation Dalen. Hier wordt biologische ontijzering toegepast, een voor Nederland nieuwe techniek. Het station in Beilen krijgt
een opknapbeurt. Van Annen wordt ook een nieuwe transportleiding naar Beilen getrokken. Door het harde water van Beilen te mengen met het zachte water uit Annen gaat de hardheid van het water omlaag. De kosten bedragen voor Groningen ongeveer 50 miljoen euro, in Drenthe is ongeveer 12 miljoen euro nodig.
Overname TWM door Brabant Water juridisch rond De Tilburgsche WaterleidingMaatschappij is met terugwerkende kracht overgenomen door Brabant Water. Brabant Water is nu vanaf 1 juni jl. formeel verantwoordelijk voor de drinkwatervoorziening in Tilburg en Goirle.
A
an de overname is lange tijd gewerkt. Alle operationele activiteiten die verband houden met de drinkwatervoorziening, zoals het beheer en het onderhoud van het leidingnet, werden al door Brabant water uitgevoerd vanaf 1 januari 2006. Wel gaf de directie van TWM opdracht voor die werkzaamheden. Nu valt TWM dus ook formeel onder Brabant Water. De klanten van TWM kunnen voor de dienstverlening nu bij Brabant Water terecht. Vanaf 1 januari 2008 gelden voor álle klanten de tarieven van Brabant Water. Deze zijn iets hoger dan die van TWM. Met de juridische overgang van TWM naar Brabant Water komt een einde aan meer dan een eeuw (112 jaar) zelfstandige drinkwatervoorziening in Tilburg en Goirle. Het is ook de afronding van het provinciale plan om de drinkwatervoorziening in Noord-Brabant te reorganiseren. Heel Noord-Brabant, met uitzondering van de gemeente Woensdrecht en het kerkdorp Halsteren, krijgen nu drinkwater van Brabant Water. De twee genoemde uitzonderingen krijgen hun drinkwater van Evides.
Veilig graven Waternet heeft een protocol ontwikkeld voor het graven tijdens bouwprojecten. Door het protocol te volgen, neemt de kans op schade door graafwerkzaamheden aanzienlijk af, denkt het waterketenbedrijf. Bouwactiviteiten kunnen door trillingen en vervormingen in de grond schade veroorzaken aan panden, damwanden, dijken, etc. Tijdens het seminar ‘Graven zonder brokken’ dat in november plaatsvond, scherpte Waternet samen met belanghebbende partijen het bouwprotocol aan om schaderisico’s te beperken. Het bouwprotocol is niet alleen een hulpmiddel om maatschappelijk verantwoord te werken, maar bevat ook juridische en verzekeringstechnische aspecten. Voor meer informatie: Ruud Coosen (020) 608 22 71.
H2O / 25/26 - 2007
11
Rheden krijgt diepinfiltratiesysteem De gemeente Rheden heeft onlangs als tweede Nederlandse gemeente in het plaatsje De Steeg een diepinfiltratiesysteem in gebruik genomen. Hiermee scheidt ze de afvoer van schoon regenwater van het vuile afvalwater en bergt ze dit regenwater diep in de grond. Ter gelegenheid van de ingebruikname verzorgden de gemeente en de ontwikkelaar van het systeem een bijeenkomst over de ervaringen met diepinfiltratie tot nu toe.
D
iepinfiltratie is een systeem dat wateroverlast en verdroging voorkomt. Na lozing in het riool gaat het afvalwater naar de afvalwaterzuivering; het regenwater stroomt in een hemelwaterriool en uiteindelijk in een infiltratieriool, dat op het diepste punt ligt en de eerste vier millimeter van iedere regenbui op kan vangen. Dit regenwater zakt via het infiltratieriool weg in de bodem. Het riool is verbonden met drie verzamelputten met een diepte van 120 meter. In iedere verzamelput bevindt zich een overstortmuur. Wanneer er meer dan vier millimeter regen valt, komt het overtollige water in één van de drie diepinfiltratieputten. Dit water is schoner. Rheden koos voor diepinfiltratie omdat voor bovengrondse berging te weinig ruimte was. Voor ondiepe infiltratie was de ondergrond niet doorlatend genoeg. Afvoer naar de IJssel was ook geen optie vanwege een spoorlijn en een omvangrijk ondergronds leidingentracé. Het voordeel van het diepinfiltratiesysteem is dat er minder hemelwater in het riool komt, waardoor het riool niet alleen minder belast wordt maar het oppervlaktewater ook minder vervuild raakt. Bovendien werkt de rwzi efficiënter. De gemeente Rheden heeft maatregelen genomen om te voldoen aan de zorgplicht ter voorkoming van bodemvervuiling. Er is een meet- en monitoringsplan voor het
Wethouder Tiemens van de gemeente Rheden neemt het diepinfiltratiesysteem officieel in gebruik.
infiltratieriool en de diepe infiltratieputten. Dit monitoringssysteem biedt informatie over de kwaliteit en de kwantiteit van het geïnfiltreerde water en maakt calamiteitenbewaking mogelijk. Bij calamiteiten wordt het infiltratieriool afgesloten. De putten zijn voorzien van afsluiters waarmee bijvoorbeeld de brandweer de infiltratiebuizen tijdens bluswerkzaamheden kan afsluiten. Het water gaat dan tijdelijk via het vuilwaterriool naar
Provincie Gelderland, die al in een vroeg stadium bij de plannen werd betrokken, heeft een deel van de kosten betaald. Ook Waterschap Rijn en IJssel droeg bij in de kosten van de aanleg van het systeem.
In Hilversum is op 10 december de honderdste educatieve grondwatermeter in Nederland onthuld. De plaatsing van de meter maakt deel uit van het project ‘Water in de peiling’ van de provinciale milieufederaties en IVN Consultschappen. In het Gooi en de Vechtstreek zijn vier grondwatermeters geplaatst.
Merendeel Noord-Hollandse gemeenten kent grondwaterproblemen
Dijkgraaf De Bondt (AGV) en gedeputeerde Kruisinga (Provincie Noord-Holland). (Foto: Erna Krommendijk).
Meer dan driekwart van de Noord-Hollandse gemeenten kampt met overlast door te hoge of te lage grondwaterstanden. In totaal gaat het om circa 42.000 woningen. Dit staat in een recent onderzoek van Grontmij dat uitgevoerd werd in opdracht van de Provincie Noord-Holland. Van de 61 Noord-Hollandse gemeenten deden 44 mee aan het onderzoek.
V
rijwel overal bestaat de overlast uit water of vocht in kruipruimtes. Maar ook natte tuinen, vochtoptrek of schimmelvorming in de woning komen vaak voor. Uit het onderzoek blijkt dat gemeenten de overlast aanpakken door extra drainagesystemen aan te leggen. Bij 14 procent van de gevallen hebben de maatregelen geleid tot een structurele oplossing. In 54 procent lukt dat slechts gedeeltelijk. Eén van de conclusies uit het onderzoek is dat vooral bij kleinere gemeenten bestuurlijke aandacht en technische en juridische
12
de waterzuivering. Ook wordt de ondergrond beschermd door de bodempassage. Rondom de ondiepe infiltratierioolbuis is de grond verrijkt met humus wat vuil opneemt.
H2O / 25/26 - 2007
kennis ontbreekt om tot een doeltreffende aanpak te komen. Grotere gemeenten hebben al veel ervaring met de aanpak van grondwaterproblemen. Naar aanleiding van de resultaten verzorgde de provincie op 3 december samen met de Vereniging van Noord-Hollandse Gemeenten een symposium over de aanpak van stedelijk grondwaterover- en onderlast. Gedeputeerde Kruisinga zei toe het initiatief te willen nemen om een ‘Platform Grondwaterbeheer’ op te richten om kennisuitwisseling tussen alle partijen te stimuleren.
actualiteit Grondwaterplan Grootscheepse aanpak verdroging Utrecht Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht hebben het Grondwaterplan 2008-2013 vastgesteld. Provinciale Staten zullen het plan op 18 februari a.s. behandelen.
H
et grondwaterplan beschrijft hoe de beschikbare voorraad zoet grondwater wordt beheerd en beschermd, wat de provincie doet tot 2013 op dat gebied en wat eventuele partners moeten doen op het gebied van grondwater. Uitgangspunt van het plan is dat de hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater duurzaam gebruikt en beschermd wordt. Het plan houdt rekening met (nieuwe) wet- en regelgeving, zoals de KRW, de Grondwaterrichtlijn en Natura 2000. Een opvallend punt in het plan is dat van een waterwinning die ongewenst is de vergunning (na een schadeloosstelling) kan worden ingetrokken. Ook worden bodemwarmtewisselaars rondom drinkwaterwinningen verboden om risico’s voor de grondwaterkwaliteit te beperken.
In 287 gebieden, ongeveer 40 procent van de verdroogde natuur in Nederland, moeten in 2015 de grondwaterstanden zijn hersteld. De Tweede Kamer is akkoord gegaan met deze plannen van de Taskforce Verdroging. De minister van LNV heeft in totaal 390 miljoen euro uitgetrokken om de verdroging aan te pakken. Het Dwingelderveld is het eerste gebied waar de antiverdrogingsmaatregelen beginnen.
A
l in de jaren 80 werd verdroging gezien als één van de grootste bedreigingen van de natuur in Nederland. Veel natuurgebieden kampen met een te lage grondwaterstand, omdat zij bijvoorbeeld worden ontwaterd om landbouwkundig gebruik mogelijk te maken. In de jaren 80 en 90 is veel gepraat over dit probleem, maar weinig gedaan. Met de Taskforce Verdroging is nu aan belangrijke randvoorwaarden voldaan. De natuurorganisaties roepen de provincies op de plannen uit te gaan voeren met betrokken partijen. Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten zullen de voortgang van de aanpak van de verdroging nauwlettend volgen door jaarlijks een zogeheten quick scan uit te voeren die inzicht geeft in de stand van het water in de betreffende natuurgebieden.
Het Dwingelderveld, dat als eerste natuurgebied in het kader van deze grootschalige aanpak op de schop gaat, is het grootste aaneengesloten natte heidegebied in het noordwesten van Europa. Het maakt deel uit van het nationaal park Dwingelderveld, dat jaarlijks bijna twee miljoen bezoekers uit binnen- en buitenland trekt. Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer hebben onlangs het laatste stukje landbouwgrond van 17 hectare verworven. Als de grondwaterstand op een natuurlijk peil is gebracht, zullen soorten als zonnedauw, klokjesgentiaan en moeraswolfsklauw hier weer volop bloeien, die op hun beurt belangrijk zijn voor soorten als het gentiaanblauwtje, wulp en veldleeuwerik.
Kennisnetwerk diep grondwater en diepe ondergrond Rijkswaterstaat brengt sinds afgelopen zomer het kennisnetwerk rond diep grondwater en de diepe ondergrond van Nederland in kaart. Dat is nodig, want Nederland gaat steeds vaker ondergronds. Tunnels, waterwinning, natuur, koude- en warmteopslag en opslag van kooldioxide beconcurreren elkaar. Daarnaast beïnvloeden externe factoren zoals klimaatverandering, zeespiegelstijging en bodemdaling het diepere grondwater. De eerste contouren van het kennisnetwerk tekenen zich inmiddels af op de Netwerkkaart op internet. De Netwerkkaart ontsluit bestaande kennis. De internettoepassing brengt personen of organisaties in kaart die zich bezighouden met een specifiek onderwerp, in dit geval grondwater en de ruimtelijke ordening van de diepere ondergrond. Gebruikers kunnen op de betreffende internetpagina op allerlei aspecten zoeken: personen binnen bedrijven, personen met bepaalde kennis, organisatietypes (bijvoorbeeld adviesbureau of gemeente) of een bepaalde functie. Om een start te maken met de Netwerkkaart vroeg Rijkswaterstaat afgelopen zomer een aantal sleutelpersonen in het netwerk om e-mailadressen aan te leveren van personen die zij in het netwerk kenden. Ook zijn oproepen geplaatst in onder meer dit vaktijdschrift. Het resultaat was een lijst van 150 namen die allemaal een uitnodiging kregen om zich bekend te maken op de Netwerkkaart. Het principe van de Netwerkkaart is dat deelnemers andere personen met veel kennis uitnodigen om zich eveneens bekend te maken. Dat heeft nog niet iedereen gedaan (de vermeldingen zonder naam). Toch staan inmiddels 230 personen in het databestand, waarvan 44 procent zich bekend maakte op de Netwerkkaart. Het resultaat is te zien op www.netwerkkaart.net, onder de knop ‘netwerkkaart grondwater’. Het netwerk vormt nog geen geheel. Er zijn nog veel losse plukjes mensen die elkaar kennen, maar geen contact lijken te hebben met anderen in het netwerk. De vraag is of men elkaar wel voldoende kent? Vooral kennisinstituten, provincies, waterleidingbedrijven en adviesbureaus meldden zich aan. Als organisatie ontbreken nog bijna alle waterschappen. En ook gemeenten zitten nauwelijks in het netwerk. Inhoudelijk zijn de kennisvelden grondwater en ondergrond goed vertegenwoordigd. Maar vooral kennishouders in de hoek geotechniek of hydrogeochemie ontbreken nog in het netwerk. Rijkswaterstaat roept deskundigen op via de Netwerkkaart kenbaar te maken welke kennis zij in huis hebben. Zo wordt het netwerk stap voor stap groter.
Landelijk Steunpunt Verdroging opgericht Onder het motto ‘herstel van verdroogde natuur gaat lukken’ is onlangs in Utrecht het Landelijk Steunpunt Verdroging opgericht. Tijdens de eerste officiële bijeenkomst werd gezocht naar ideeën voor een aanpak op maat.
H
et steunpunt staat onder voorzitterschap van de Utrechtse gedeputeerde Joop Binnekamp en ondersteunt alle organisaties die actief bezig zijn met de bestrijding van verdroging. Het steunpunt wil onder meer zorgen dat er een goede informatie-uitwisseling komt tussen alle betrokkenen. Het steunpunt is een samenwerking tussen de provincies en het ministerie van LNV. De provincies zijn opdrachtgever. Tijdens de eerste bijeenkomst werd onder de loep genomen op welke manier de verschillende provincies omgaan met vedrogingsbestrijding. De voor- en nadelen van de verschillende werkwijzes werden geïnventariseerd om ideeën op te doen voor een aanpak op maat per provincie.
H2O / 25/26 - 2007
13
actualiteit Schoner water in het rivierengebied Ruiten Aa gaat weer meanderen De bestuurders uit het rivierengebied plaatsten op 12 december symbolisch hun handtekening voor schoner water in deze regio. Hiermee willen zij hun betrokkenheid bij de verbetering van de waterkwaliteit in sloten en watergangen bevestigen.
M
aatregelen voor een betere waterkwaliteit zijn nodig om te voldoen aan de eisen uit de Kaderrichtlijn Water. Waterschap Rivierenland heeft als verantwoordelijke voor het oppervlaktewater in het rivierengebied met vertegenwoordigers uit de regio het afgelopen jaar maatregelen in beeld gebracht die moeten leiden tot een betere waterkwaliteit. Het gaat om het verbeteren van de afvoer van rioolwater, het verminderen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen en het creëren van meer ruimte voor het leven in en rond het water. Gemeenten, provincies en
Rijkswaterstaat zijn intensief bij de voorbereidingen betrokken geweest. Daarnaast is volop gebruik gemaakt van de gebiedskennis van lokale en regionale visverenigingen, land- en tuinbouworganisaties en milieugroeperingen. Nu de gewenste maatregelen in beeld zijn gebracht, is het aan de bestuurders om hieraan hun goedkeuring te geven. Bij Waterschap Rivierenland is dat op 23 november jl. gebeurd. De betrokken gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat nemen de komende maanden hierover een beslissing.
Bestuurders uit het rivierengebied plaatsen hun handtekening op een kaart van de regio, waarmee ze zich sterk maken voor een betere waterkwaliteit (foto: Jan Bouwhuis).
Een deel van de Oost-Groningse beek de Ruiten Aa in Westerwolde mag binnenkort weer kronkelen. Onlangs werd begonnen met de werkzaamheden. Het gaat om een traject van 12 kilometer (van Veele tot Vlagtwedde) van de in totaal 30 kilometer lange beek.
D
e Ruiten Aa werd 40 jaar geleden recht getrokken ten behoeve van de landbouw. Al in 1992 werd een klein deel van de beek in haar oorspronkelijke, kronkelige staat teruggebracht. Dit had een positief effect op het leven in de beek. De toekomstige meandering van de Ruiten Aa moeten de beek sneller laten stromen en zo meer dynamiek creëren. Dit leidt tot meer afkalving, wat de beek aantrekkelijker maakt voor planten en vissen. Ook worden stuwen verwijderd en duikers en bruggen aangelegd. De Ruiten Aa maakt deel uit van de ecologische hoofdstructuur, het netwerk van aaneengesloten natuurgebieden in Nederland. Het deel in Westerwolde bestaat uit 2.500 hectare en is halverwege de jaren 90 door de provincie Groningen aangewezen als reservaats- en natuurontwikkelingsgebied.
Spoelwater Brabant Water naar Winkelsven Gebiedsinrichting door Hollandse Delta Waterschap Hollandse Delta gaat twee natuurvriendelijke gebiedsinrichtingsprojecten uitvoeren in de Hoekse Waard en op Goeree-Overflakkee. Het gaat om een uitbreiding van de zogeheten agroranden langs de akkers en de verandering van graslanden langs de Binnenbedijkte Maas in moerasachtig gebied.
H
et waterschap heeft onlangs besloten de lengte aan agroranden uit te breiden tot maximaal 260 kilometer in 2013. Op Goeree-Overflakkee en in de Hoekse Waard liggen nu over deze lengte van 260 kilometer bufferstroken tussen de gewassen op het land en in de sloot. De agroranden zorgen ervoor dat minder gewasbeschermingsmiddelen in de sloot terechtkomen. Omdat de agroranden een onderkomen bieden aan natuurlijke vijanden van luizen en slakken, hoeven agrariërs minder gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken. Op de lange termijn moet dit project zorgen voor sloten die minder onderhoud vragen en uiteindelijk resulteren in een betere waterberging.
Ook de natuurvriendelijke inrichting van een aantal oeverlandjes langs de Binnenbedijkte Maas moet een betere waterberging opleveren, in dit geval van vijf hectare. Waterschap Hollandse Delta voert dit project uit samen met de Commissie Hoeksche Waard en Staatsbosbeheer. Om de graslanden in moerasachtig gebied te veranderen, moet de grond op sommige plaatsen worden afgegraven. Deze grond wordt gebruikt voor de aanleg van een rietgordel langs de oever van de Binnenbedijkte Maas. Ook legt het waterschap een vooroeververdediging aan. Deze bestaat uit bijna 10.000 ton Belgische breukstenen, die boven het water zullen uitsteken.
Brabant Water en Natuurmonumenten gaan samenwerken om het Winkelsven in Oisterwijk te redden. Door het zuurder wordende water is het ecologisch evenwicht verstoord. Brabant Water gaat spoelwater van een nabijgelegen productiebedrijf gebruiken om het evenwicht te herstellen.
H
et spoelwater is niet meer bruikbaar als drinkwater en wordt daarom tot nu geloosd. Maar het water is nog steeds van hoge kwaliteit en daarom geschikt om de verzuring van het Winkelsven te stoppen. Daartoe is een leiding van twee kilometer lengte tussen het productiebedrijf en het ven aangelegd. Zodra de membranen worden gespoeld, pompt Brabant Water het gebruikte water naar het ven. Op jaarbasis gaat het ongeveer 40.000 kubieke meter water. Hoe lang de verbinding blijft bestaan, is nog niet duidelijk. Natuurmonumenten verwacht komend voorjaar al de eerste resultaten van het ‘waterinfuus’ te zien.
H2O / 25/26 - 2007
15
BTO-onderzoeksbijeenkomst 2007: van trend naar toepassing Aanpassingsvermogen is de basis voor succesvol overleven; in een veranderende wereld moet je je ogen openhouden, de trends die opkomen en zich ontwikkelen, signaleren en begrijpen en vervolgens handelen op basis van de verworven kennis door je waar nodig aan te passen. Het bedrijfstakonderzoek BTO legt zich erop toe de drinkwatersector bij deze taak te ondersteunen. De jaarlijkse onderzoeksbijeenkomst, op 14 november in het Waterhuis in Nieuwegein, gaf een overzicht van de trends waarmee de sector te maken heeft en krijgt, hun consequenties en de aanpassingsmogelijkheden.
V
erstedelijking bedreigt de veiligheid van winningen; door meer kennis te vergaren is de sector beter in staat de veiligheidsgrenzen goed te bewaken. Nieuwe modelleringsmethoden bieden inzicht in het gedrag van de consument en de consequenties daarvan vóór de kraan, in het leidingnet: dat geeft de sector de mogelijkheid zich aan te passen aan veranderend consumentengedrag. Klimaatverandering brengt veranderingen mee die de bedrijfsvoering van waterbedrijven onherroepelijk zullen beïnvloeden; onderzoek binnen het BTO en het landelijke programma Kennis voor Klimaat biedt de kennis om de bedrijfsvoering waar nodig aan te passen. Nanotechnologie is een trend in opkomst; nanoproducten zijn al op de markt en zullen het oppervlaktewater bereiken - daarop moet de sector zich voorbereiden. Tegelijkertijd biedt deze nieuwe technologie mogelijkheden tot nieuwe zuiveringsmethoden. De wereld verandert voortdurend: momenteel zijn klimaatverandering, verstedelijking en terreurdreiging belangwekkende trends die ook de drinkwatersector raken. Tegelijkertijd komen ook steeds sneller nieuwe kennis en technische mogelijkheden tot ontwikkeling: van modelleringstechnieken tot nanotechnologie. Het is de taak van het BTO om de drinkwatersector te helpen met optimale middelen een onberispelijke drinkwatervoorziening veilig te stellen, een bijdrage te leveren aan natuur en milieu en het vertrouwen van de consument te behouden. Gertjan Medema verwoordde het als gastheer van de onderzoeksbijeenkomst als volgt: “Een trend moet je zien, vervolgens begrijpen en dan naar de nieuw verworven informatie handelen door je waar dat nodig en zinvol is aan te passen. Darwin’s survival of the fittest slaat immers niet op beste overlevingskansen voor de sterkste of de slimste, maar voor degenen die zich het beste aanpassen aan veranderende omstandigheden.”
Kwetsbare winningen beschermen Microbioloog Paul van der Wielen (Kiwa Water Research) liet de aanwezigen zien hoe verstedelijking waterwingebieden langzaam
16
H2O / 25/26 - 2007
maar zeker onder druk zet: wingebieden worden steeds dichter ingesloten door bebouwing en dus gevoelig voor risico’s als rioleringslekken. Tegelijkertijd wees (model)onderzoek van het RIVM erop dat de richtlijn van 60 dagen verblijftijd in een aantal gevallen wel eens (ruim) onvoldoende bescherming zou kunnen bieden tegen dergelijke risico’s. Daarom is binnen het BTO op het terrein van het Waterhuis - onderzocht hoe goed virussen worden verwijderd in een kwetsbaar watervoerend pakket (zuurstofloos, met relatief hoge pH en geen onverzadigde zone). Van der Wielen gebruikte bacteriofaag MS2 als model voor humaanpathogene virussen en vond een zeer lage verwijdering, die lineair is met de verblijftijd. Om in een dergelijk pakket enterovirussen en reovirussen - afkomstig uit een lekkend riool - in voldoende mate te verwijderen, zouden verblijftijden van respectievelijk 101 en 109 dagen noodzakelijk zijn: de huidige richtlijn van 60 dagen verblijftijd is in die gevallen dus te kort, maar de eerder door het RIVM voorgestelde één tot twee jaar zijn ook niet nodig. Van de 213 grondwaterwinningen in Nederland zijn er elf die een dergelijk kwetsbaar watervoerend pakket hebben en waarvoor de verblijftijd dus beter naar 110 dagen kan worden verlengd. Voor 176 winningen zijn de 60 dagen zeker afdoende. Van 17 zuurstofarme winningen en negen winningen in kalksteen is op basis van de huidige gegevens nog niet duidelijk of verlenging van de verblijftijd nodig is. Mirjam Blokker (Kiwa Water Research) liet vervolgens zien hoe nieuwe trends in modelleren mogelijkheden bieden om effectief met trends in waterverbruik om te gaan. Het binnen het BTO ontwikkelde model SIMDEUM maakt gebruik van technische gegevens over de huisinstallaties, statistische gegevens over verbruik en stochastische afnamepatronen om het gedrag van mensen aan de kraan te modelleren en daaruit conclusies te trekken over wat er daardoor in het leidingnet gebeurt. Wanneer je deze simulaties vergelijkt met (kostbare) daadwerkelijke metingen van afnamepatronen blijken ze uitstekend overeen te komen met de gevonden afnamepatronen en piekverbruiken. Terugmodellerend is te herleiden
wat er daardoor in het leidingnet gebeurt; vroeger was daarvan alleen een beperkt beeld te krijgen op basis van de gegevens van pompstations. SIMDEUM kan zo bijvoorbeeld helpen om de plaatsing van waterkwaliteitssensoren in het leidingnet te optimaliseren en om nauwkeurig de locatie van een eventuele (opzettelijke) besmetting in het net te bepalen. Door mee te werken en bij te dragen aan gebruikersonderzoek dragen de waterbedrijven dus bij aan de bescherming van de veiligheid van de consument. SIMDEUM is ook te gebruiken om de effecten van trends op het gebied van watergebruik te voorspellen: wat gebeurt er met het totale waterverbruik en met het piekverbruik - een belangrijke factor bij het ontwerpen van leidingnetten - als het klimaat verandert (vaker douchen en tuin sproeien), de consument zijn gedrag verandert (waterbesparende maatregelen of juist waterslurpende luxe) of wanneer nieuwe (al dan niet zuinige) technologie zijn weg naar de klant vindt (regendouches of juist superzuinige wasmachines). De gebruikte installatie blijkt daarbij overigens een grotere impact te hebben op het totale watergebruik dan het
verslag Drinkwatertarieven in 2008 gedrag van de consument: met een nieuwe, zuinige installatie daalt het verbruik met tientallen procenten, maar installatie van een regendouche doet dit effect ruim teniet.
Klimaatverandering Gertjan Zwolsman liet zien dat geen enkel waterbedrijf geheel verschoond zal blijven van de gevolgen van klimaatverandering: er zijn al puttenvelden en grondwaterbeschermingsgebieden onder water gelopen, een bedrijf als Waterleiding Maatschappij Limburg houdt in zijn storingsbeheersingsplan al rekening met extreme waterstanden (en voorziet afdichten van waarnemingsputten, verwijderen van apparatuur uit gebouwen die zullen onderlopen, afschakelen van puttenvelden en evacuatie van de paarden die het gebied begrazen). Ook de waterkwaliteit komt in gevaar: slibgolven tijdens hoogwater en troebelheid leiden nu al tot innamestops en de chlorideconcentraties benaderen nu al de grenswaarde: bij afnemende afvoer zullen ze die gaan overschrijden. Eutrofiëring is een gevaar en ook de toenemende watertemperatuur heeft een slechte invloed op de waterkwaliteit: de temperatuur in spaarbekkens en in het leidingnet loopt nu al op tot (te) hoge waarden, wat risico’s meebrengt op bijvoorbeeld het vrijkomen van cyanotoxines uit Cylindrospermopsis. Zwolsman maakte duidelijk dat we nú moeten handelen om het hoofd boven water te houden. Binnen het bedrijfstakonderzoek van de drinkwaterbedrijven is intussen onderzoek gaande naar de gevolgen van klimaatverandering. Binnen het bronnenonderzoek richt dat onderzoek zich op de chemische en microbiologische waterkwaliteit, effecten op grondwaterdynamiek (kwaliteit en kwantiteit) en de haalbaarheid van natuurdoelen in waterwingebieden. In het BTO-programma waterbehandeling wordt gekeken naar de effecten van natuurlijk organisch materiaal op het zuiveringsproces, in het distributieprogramma naar de klimaatbestendigheid van de infrastructuur en bij microbiologie naar de effecten van hoge temperaturen in het leidingnet. Er wordt een duidelijke koppeling gelegd met het landelijke onderzoeksprogramma Kennis voor Klimaat. Vertegenwoordigers van de waterketen (waterbedrijven en waterschappen) zullen voor drie ‘hotspots’ binnen dat programma (hoge zandgronden, ondiepe meren en veenweidegebied en rivierengebied (Biesbosch)) een samenhangende onderzoeksagenda opstellen. ‘Kennis voor Klimaat’ levert zo brede kennisontwikkeling over klimaatverandering en cofinanciering voor het bedrijfstakonderzoek op.
Overigens hebben de BTO-vertegenwoordigers op de Antillen en Aruba al ervaring met de gevolgen van klimaatverandering, zoals hoge temperaturen in het leidingnet. Deze zullen mettertijd ook in Nederland optreden.
Nanotechnologie Trends als aanpassing aan klimaatverandering en verstedelijking staan nu in de belangstelling, maar zijn begonnen als relatief onopvallende veranderingen. Andrew Segrave van Kiwa Water Research bracht een trend over het voetlicht die zich snel ontwikkelt: nanotechnologie. Op nanoschaal - 10 tot 20 nanometer - krijgt materie speciale eigenschappen: koper is doorzichtig, goud een vloeistof en water gedraagt zich als lijm. Nanotechnologie maakt gebruik van die eigenschappen. Dat biedt toepassingsmogelijkheden, maar kan ook gevaren opleveren. Momenteel zijn al ruim 700 producten op de markt op basis van nanotechnologie: van schoonmaakmiddelen en liftknoppen die bacteriedodend nanozilver bevatten tot verven met nanodeeltjes en zonnebrandmiddelen met nano-zinkoxide dat UV-straling tegenhoudt zonder zelf als lelijke witte film zichtbaar te zijn. Door het gebruik vinden deze producten nu ook al hun weg naar het oppervlaktewater en hebben daarmee potentieel een effect op de drinkwatervoorziening. Innovatieve ontwikkelingen op het grensvlak van nanotechnologie en biotechnologie kunnen leiden tot een soort ‘levende’ nanotechnologie, gecombineerd met synthetische biotechnologie: combinaties van organellen, genetisch gemodificeerde virussen of bacteriën met levenloze nanomaterie, bijvoorbeeld voor toepassing in biosensoren. Daarnaast biedt nanotechnologie mogelijkheden voor toepassing in de drinkwatersector: Vitens onderzoekt bijvoorbeeld thin-film-composietmembranen. Ook membranen met nanobuisjes worden onderzocht. In de (nabije) toekomst behoren sensoren op moleculair niveau en bijzondere nieuwe materialen tot de toepassingsmogelijkheden. Zo kan materiaal met extreem hydrofobe en extreem hydrofiele gebieden helpen om water te ‘oogsten’ uit bijvoorbeeld mist. Nanotechnologie is een hype, maar zeker ook nu al een potentiële bedreiging én belofte voor geheel nieuwe toepassingsmogelijkheden. Binnen het bedrijfstakonderzoek is daarom ruimte gemaakt om het komende jaar kennis te ontwikkelen op dit gebied. Anne Hummelen (Kiwa Water Research)
De drinkwaterbedrijven Vitens, Evides, Oasen, Duinwaterbedrijf Zuid-Holland en Waterbedrijf Groningen verlagen per 1 januari aanstaande de drinkwatertarieven voor huishoudens. Het Amsterdamse Waternet verlaagde het tarief afgelopen juli reeds. Bij de meeste andere drinkwaterbedrijven blijft het drinkwatertarief gelijk.
E
vides, Vitens en Oasen voeren de grootste tariefdalingen door. Evides verlaagt de drinkwatertarieven voor huishoudens met vijf procent. Een kubieke meter drinkwater gaat 0,951 euro kosten. Bij Vitens betalen klanten in 2008 1,044 euro voor een kuub drinkwater oftewel drie procent minder dan in 2007. Oasen verlaagt voor het derde achtereenvolgende jaar het drinkwatertarief met tien cent: klanten betalen volgend jaar 1,18 voor een kubieke meter drinkwater. De tariefsverlaging bij Evides is mogelijk doordat de fusie van het Zeeuwse Delta Water en het Rotterdamse Waterbedrijf Europoort de efficiency aanzienlijk heeft verbeterd. Voor de komende vijf jaar verwacht Evides geen verhoging van het watertarief. Het vastrechttarief wordt verlaagd van 62,88 nu naar 59,76 euro in 2008. Vitens, dat ruim 2,4 miljoen huishoudens in de provincies Friesland, Flevoland, Overijssel, Gelderland en Utrecht van drinkwater voorziet, profiteert van de fusie met Hydron. Dankzij een verbeterde financiële positie kan het grootste drinkwaterbedrijf van Nederland de drinkwatertarieven verlagen. Alleen in de provincie Utrecht betalen de klanten op jaarbasis nog twee euro meer voor hun drinkwater. Het vastrecht blijft 25 euro. Het vastrechttarief bij Oasen van 74,15 per jaar blijft ook ongewijzigd. Het is voor de derde keer op rij dat Oasen het drinkwatertarief met een dubbeltje verlaagt. Oasen heeft een kostdekkend tarief en keert geen winst uit aan haar aandeelhouders. Ook is het bedrijf de laatste jaren efficiënter gaan werken. Circa 750.000 huishoudens in het oosten van Zuid-Holland nemen drinkwater af van Oasen. Bij Duinwaterbedrijf Zuid-Holland daalt het drinkwatertarief in 2008 met 0,01 euro, terwijl het vastgoedtarief stijgt van 52,80 euro naar 53,28 euro. Waterbedrijf Groningen verlaagt het tarief voor drinkwater van 0,99 euro in 2007 naar 0,97 euro in 2008 en verhoogt de vastrechttarieven van 16,30 euro naar 21 euro. De drinkwatertarieven voor consumenten van PWN en Waterleidingmaatschappij Drenthe veranderen volgend jaar niet.
H2O / 25/26 - 2007
17
Adaptief en integraal waterbeheer: omgaan met complexiteit en onzekerheid Een internationale conferentie over adaptief en integraal waterbeheer bracht half november circa 250 wetenschappers, beleidsmakers en waterbeheerders samen in Basel om nieuwe wetenschappelijke bevindingen en mogelijke implicaties voor de praktijk van het dagelijkse waterbeheer te bespreken. Een uitgelezen mogelijkheid om onderzoekers van wereldfaam, waaronder Elinor Ostrom, Oran Young, Nigel Watson en Pavel Kabat, te ontmoeten. Belangrijkste conclusies zijn dat adaptatie als een intrinsieke eigenschap mag worden beschouwd van het integraal waterbeheer en dat behoefte bestaat aan meer uitwisseling van ervaringen tussen politici, beleidmakers, waterbeheerders en wetenschappers. Waterbeheerders kunnen hun aanpassend vermogen vergroten door de interactie met andere actoren (binnen en buiten de overheid en op verschillende samenhangende schaalniveaus) op te zoeken en te anticiperen op toekomstige veranderingen en onzekerheden. Informele schaduwnetwerken kunnen daarbij een belangrijke rol vervullen.
S
inds de jaren 70 is integraal waterbeheer veelvuldig onderwerp van debat. Het concept is geboren uit het besef van de schaduwzijden van traditionele praktijken van waterbeheer, waarbij watersystemen worden aangepast aan de wensen van de gebruikers. Geloof in technologische vooruitgang is daarbij een belangrijke drijfveer. De zoektocht naar duurzame ontwikkeling en beheer van watervoorraden, waarbij meer ruimte is voor natuurlijke processen en goederen en diensten die deze opleveren, hebben het denken over integraal waterbeheer gestimuleerd. Sommige sprekers beschouwen het concept als een uitvinding van wetenschappers die een ideale wereld nastreven. Hun uitvinding wordt niet begrepen door politici die niet alleen aan water kunnen denken en wiens besluiten in de regel op korte termijn zaken zijn gericht. Integraal waterbeheer lijkt nog teveel een diffuus containerbegrip dat te allesomvattend is om werkbaar te zijn in de praktijk. Goede voorbeelden zijn nog schaars. Desondanks leert een recente meting van de Verenigde Naties dat integraal waterbeheer al in 90 landen in meer of mindere mate (al dan niet strategisch om bijvoorbeeld geld binnen te halen) wordt toegepast. Vraag is hoe je kunt meten of sprake is van een integrale aanpak en zo ja, of die aanpak dan effectiever is dan alternatieve benaderingen. Een andere vraag is of integraal waterbeheer wel kan werken in een wereld waarin de beschikbare informatie altijd beperkt is en onzekerheden op de loer liggen. Gepleit wordt voor realiteitszin, omdat water deel uitmaakt van een groter politiek spel over sociaal-economische belangen. En water is een kleine sector; het stuurt de ontwikkelingen en menselijke besluiten in de wereld niet automatisch aan. Weerstand tegen verandering speelt mogelijk ook een rol in het verzet tegen het concept. Een voorbeeld is het rechttrekken van waterlopen. Dezelfde mensen die deze
18
H2O / 25/26 - 2007
werken uitvoerden, worden nu gevraagd ze weer te laten meanderen. Het is de nachtmerrie van een olifant die van nature goed is in het bespelen van een trompet, maar zich uiterst ongelukkig voelt als zijn gehoor hem vraagt een piano te bespelen.
Veranderen kun je leren Sommige deelnemers aan de conferentie vonden dat het concept integraal waterbeheer moet worden uitgebreid met ‘adaptief vermogen’. Anderen waren van mening dat aanpassing en anticiperen op veranderingen en onzekerheden intrinsieke eigenschappen zijn van het bestaande concept. De meerderheid deelde de conclusie dat het meer gaat om een filosofie, een manier van leven waarbij je open moet staan voor opvattingen en belangen van andere spelers in het veld. Het is een mythe te veronderstellen dat instituties van nature adaptief van karakter zijn. Het zijn instituties die gefragmenteerde situaties veroorzaken en vaak vasthouden aan in het verleden ontwikkelde praktijken. Routines zijn weerbarstig en lastig te doorbreken. Het is daarom belangrijk mensen te trainen in het toepassen van integraal waterbeheer. Toepassen betekent werken met mensen en dynamische processen. Veranderen kun je leren door samen met andersdenkenden ervaringen op te doen en uit te wisselen en participatieve vormen van planvorming, besluitvorming, monitoring, uitvoering en evaluatie toe te passen. Belangrijke politieke vraag is steeds welke institutionele transactiekosten men acceptabel vindt om veranderingen door te voeren. Ervaringen uit Europese projecten als SLIM (Social Learning for the Integrated Management and sustainable use of water at catchment scale) en HarmoniCOP (Harmonising Collaborative Planning) tonen aan dat het de moeite loont om te investeren in sociale leerprocessen. Een andere manier is het opzetten van informele schaduwnetwerken die een grotere kans van slagen
maken als sleutelpersonen uit de formele besluitvormingscircuits ervan op de hoogte zijn en deze direct of indirect ondersteunen. Schaduwnetwerken kunnen nieuwe ideeën opleveren en zorgen voor het continueren van relaties in conflictueuze tijden waarin onderhandelingen in formele netwerken vastlopen. De kunst bestaat uit het selecteren van relevante factoren en actoren in een gezamenlijk proces met heldere, vooraf geformuleerde spelregels waarbij de opbrengst uiteindelijk meer kan zijn dan de som van de afzonderlijke onderdelen. Investeren in visievorming loont en betaalt zich op de langere termijn uit. Denk aan het kortetermijnuitgangspunt van de Nederlandse aanpak voor het opstellen van de eerste generatie KRW-plannen: geen functiewisselingen anders dan conform bestaand beleid of reeds gemaakte afspraken. De nieuwe (op de lange termijn gerichte) watervisie van het kabinet introduceert een geleidelijke ombuiging van de filosofie ‘peil volgt functie’ naar ‘functie volgt peil’, hetgeen nieuwe kansen biedt voor volgende generaties stroomgebiedsbeheerplannen.
Dilemma’s in de uitvoering Uit de genoemde studie van de Verenigde Naties blijkt dat integraal waterbeheer om verschillende redenen wordt toegepast: voorkomen van conflicten, gelijkwaardigheid van groepen gebruikers, armoedebestrijding, vergroten van het aanpassend vermogen, duurzame ontwikkeling en het delen van informatie. Dilemma’s in de uitvoering zijn onder andere hoe de stroomgebiedbenadering effectief is toe te passen voor verschillende met elkaar samenhangende schaalniveaus en de vraag wanneer een centralistische of een meer decentrale aanpak is gewenst. De stroomgebiedbenadering lijkt werkbaar vanuit hydrologische en
verslag / opinie
Historische foto van de Rijn door Basel met natuurvriendelijke oevers.
De Rijn in Basel, nu met rechtgetrokken oevers.
De Tinguely-fontein in Basel.
ecologische argumenten bezien, maar sluit slecht aan op sociaal-economische systemen die steeds meer mondiaal georganiseerd zijn en stuit vaak op weerstand van anders, in de loop van de historie begrensde politiekbestuurlijke systemen. In sommige situaties kan een meer decentrale aanpak wonderen verrichten, maar wordt deze belemmerd door een (te) centrale aansturing (of vice versa). Wetenschappelijke theorieën houden vaak te weinig rekening met de politieke constructie van schaalniveaus. Meerdere malen wordt goed leiderschap van sterke persoonlijkheden, die het vertrouwen genieten van verschillende partijen, als een belangrijke succesfactor genoemd. Andere stimulatoren zijn openstaan voor veranderingsprocessen, investeren in langetermijnvisies en het overwinnen van koudwatervrees bij het toelaten van andere actoren. Genoemde barrières voor uitvoering zijn de ervaren complexiteit van structuren en problemen, te beperkte macht- en invloedmiddelen, een te gering verantwoordelijkheidsgevoel bij invloedrijke spelers en een gebrek aan bewustzijn en gevoel van noodzaak.
evenwichtige benadering. Voorbeeld is het stroomgebied van de Orange rivier in Afrika, waarbij een benedenstrooms gelegen land een bovenstrooms gelegen land betaalt voor haar watervoorziening. Belangrijke vraag is ook of de machtbalans tussen private en overheidspartijen niet te ver is doorgeschoten te voordele van ondernemingen die zich vaak niet verantwoordelijk voelen voor sociale en ecologische problemen. Veroorzakers van problemen zijn soms zo mobiel dat de achterblijvers blijven zitten met een grote herstelopgave.
De vraag wordt gesteld of grote verwachtingen van Brussel met de kaderrichtlijn niet uiteen zullen spatten op het lagere schaalniveau van de lidstaten. Geworteld in het subsidiariteitbeginsel en een nieuwe wijze van participatief en iteratief (elke zes jaar een nieuw plan) besturen, biedt Brussel alleen een algemeen kader voor milieudoelstellingen. De uitdaging voor de wijze van operationaliseren en institutionaliseren van bijvoorbeeld de reductie van diffuse nitraatbelasting van het grond- en oppervlaktewater komt daarbij op lagere schaalniveaus te liggen. Dit is in het bijzonder een uitdaging voor Duitsland waar autonome staten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering. Vraag is of de federale overheid (de voor Brussel afrekenbare autoriteit) bij machte zal zijn om zowel recht te doen aan de beoogde doelen als aan de soevereine positie van de afzonderlijke staten. Een vergelijkbaar regievraagstuk speelt in de Nederlandse context met het aansturen en harmoniseren door het rijk van de gebiedsprocessen die de waterschappen trekken.
Vraag is in hoeverre principes als de vervuiler en de gebruiker betaalt (om kosten voor waterdiensten terug te verdienen) een integrale stroomgebiedbenadering kunnen hinderen. Hoe ga je bijvoorbeeld om met verschillende sociaal-economische omstandigheden van bevolkingsgroepen? Kun je dan wel werken met uniforme heffingen? Kun je benedenstrooms gelegen profiteurs laten meebetalen aan investeringen bovenstrooms? Of andersom beredeneerd: mogen benedenstroomse oeverstaten (mede) investeren in maatregelen in bovenstrooms gelegen oeverstaten? Wellicht biedt het combineren van de principes met het ontwikkelen van een stroomgebiedbreed solidariteitsgevoel mogelijkheden voor een sociaal
Ervaringen met de KRW Besluiten over waterkwantiteit worden binnen de Europese Unie met unanimiteit van stemmen genomen. De Kaderrichtlijn Water legt de nadruk op waterkwaliteit en ecologie. Het is daarom des te opvallender dat de kaderrichtlijn een belangrijke aanjager is geweest voor de Conventie van Albufeira. Met het ondertekenen van een verdrag (1998) hebben Spanje en Portugal een internationale commissie opgericht als platform voor het maken van afspraken over gevoelige waterbeheerkwesties van alle grensoverschrijdende rivieren die de landen delen. Met de kaderrichtlijn in de hand wordt voornamelijk gesproken over afvoerpatronen en waterverdeling voor de verschillende gebruikers waarbij Spanje als bovenstrooms gelegen land de meeste macht lijkt uit te oefenen. Alhoewel voorspellingen van klimaatverandering wijzen op een toename van verdrogingproblemen, zijn beide landen er nog niet in geslaagd gezamenlijke indicatoren op te stellen. Dat het onderling vertrouwen nog moet groeien, blijkt uit het gegeven dat een internationaal secretariaat ontbreekt (beide landen hebben een eigen secretariaat voor de internationale commissie). De Kaderrichtlijn Water vertaalt zich in deze landen als een uitdaging om de waterbehoefte voor mens en natuur in omstandigheden van schaarste te harmoniseren.
Leo Santbergen (Waterschap Brabantse Delta) De geselecteerde artikelen van de conferentie zijn bijeengebracht in het boek ‘Adaptive and Integrated Water Management. Coping with Complexity and Uncertainty’ uitgebracht door Springer (ISBN 978-3-540-75940-9). Samenstellers: Claudia Pahl-Wostl, Pavel Kabat en Jörn Möltgen.
H2O / 25/26 - 2007
19
Waterhuishouding in Uruzgan Vanwege uitzending als functioneel specialist op het gebied van irrigatie heeft Willem van Dijk, hoofd afdeling waterbeheer van Waterschap Zuiderzeeland, afgelopen jaar kennis kunnen maken met de waterhuishouding in Uruzgan, de provincie in Afghanistan waar ISAF en dus ook het Nederlandse leger hard werkt aan de veiligheid en wederopbouw. Een functioneel specialist is een reserve-officier binnen de eenheid Civil Military Coöperation (CIMIC), die speciaal opgeleid wordt voor uitzending naar gebieden waar wederopbouw nodig is en die vanuit de burgermaatschappij specifieke kennis inbrengt. Dat kan zijn op het gebied van gezondheid, juridische zaken, landbouw, civiele techniek en ook irrigatie. Onderstaand een impressie van enkele maanden werken aan water(systemen) in Uruzgan.
A
fghanistan is een bergachtig land waarin van noordoost naar zuidwest de Hindu Kush, een uitloper van het Himalayagebergte ligt. Aan weerszijden van deze bergketen bevinden zich kleinere bergruggen met daartussen kleine stroompjes. In het noordoosten bereikt de Hindu Kush hoogten tot 7.485 meter bij Naochak, aflopend naar zo’n 1.500 meter in het zuidwesten. In het noorden en zuiden van Afghanistan komen vlakten voor. Het land kenmerkt zich door een landklimaat: droge hete zomers en koude winters. Afghanistan heeft beperkte bodemschatten; zo komt plaatselijk steenkool voor en koper, zink, chroom en tin. Steeds vaker wordt marmer in de bodem ontdekt en na verwerking benut in de bouw. Afghanistan is bekend vanwege de blauwe edelsteen: de lapis lazuli. De neerslaghoeveelheden variëren van 100 millimeter in het zuidwesten tot 1.000 millimeter in het noordoosten. Uruzgan ligt in dat deel van Afghanistan waar jaarlijks tussen de 200 en 400 millimeter neerslag valt. In de zomerperiode valt nagenoeg geen neerslag; de regentijd is van oktober tot en
met april. Boven de 1.500 meter sneeuwt het in de winterperiode. Dat maakt de bergpassen in die periode slecht toegankelijk. De bodem in Uruzgan bestaat voor grote delen uit rotsbodem, maar ook komt veel keileem voor. De keileemlaag is doorgaans een meter dik. Daaronder ligt een soort löss. Omdat nagenoeg geen begroeiing voorkomt buiten de geïrrigeerde gebieden, is er tijdens neerslag veel erosie. Bij hevige regenbuien kunnen forse modderstromen van de bergen naar beneden komen en vruchtbare landbouwgronden maar ook dorpen overstromen. Voor Uruzgan is de Helmand de voornaamste rivier. De Helmand heeft zijn oorsprong in de Hindu Kush en eindigt in het zuidwesten in een stuwmeer, waar elektriciteit wordt opgewekt. Van oost naar west en eindigend in de Helmand stroomt de Tiri Rud, de tweede grote rivier in Uruzgan. Heeft de Helmand een piekafvoer van zo’n 500 kubieke meter water per seconde in april en een gemiddelde afvoer van 140 kubieke meter, de Tiri Rud heeft een veel vlakkere
afvoer met een maximum van zo’n 70 kubieke meter per seconde. Beide rivieren kenmerken zich door een breed rivierbed, zo’n 100 tot 150 meter, waardoorheen de rivier vrijelijk zijn weg zoekt. Praktisch betekent dat meerdere stroomgeulen met variabele diepte en gedurende de zomermaanden een grote verdamping. Het verdient aanbeveling op de lange duur de rivierloop in de hand te krijgen en de rivieren zo in te richten dat één centrale rivierloop ontstaat met daarlangs uiterwaarden voor landbouwkundig gebruik. De Helmand zal bij voorkeur een zomer- en een winterbed moeten krijgen om de verschillen in afvoer op te vangen. Het dicht op de rivier bouwen van huizen zal teruggedrongen moeten worden; ook in Uruzgan is ruimte voor de rivier nodig om overstromingen en schades tegen te gaan. Vanuit deze rivieren vindt veel irrigatie plaats en daarmee is in de geïrrigeerde gebieden landbouw mogelijk. Opvallend in Uruzgan is dat op veel plaatsen bomen groeien in de dalen en dat onder die bomen allerlei gewassen worden verbouwd. Omdat de
Opvallend in Uruzgan is dat op veel plaatsen bomen groeien in de dalen en dat onder die bomen allerlei gewassen worden verbouwd.
20
H2O / 25/26 - 2007
achtergrond worden maar beperkt middelen ter beschikking gesteld om verbeteringen uit te voeren.
De rivieren in Uruzgan kenmerken zich door door een brede bedding (100-150 meter), waardoorheen de rivier vrijeliljk zijn weg zoekt.
gewassen met de hand worden geoogst, is dat een goede werkwijze. De indruk bestaat dat veel rivierwater snel door de te irrigeren gebieden stroomt en dat een ander beheer een beter gebruik van het water mogelijk maakt. Nu bepaalt de Mirab, de waterdeskundige, de verdeling van water in het gebied en moet dat doen met heel eenvoudige middelen, niet echt
afgestemd op zuinig gebruik van water. De verdeling lijkt willekeurig. Een verdeling die beter afgestemd is op de werkelijke vraag, zal meer gebruik van water mogelijk maken en daardoor grotere gebieden om te irrigeren. In de provincie is het departement van Irrigatie verantwoordelijk voor de waterhuishouding. De betrokken medewerkers hebben veel gebiedskennis; vanuit Kabul
Alhoewel op veel plaatsen oppervlaktewater gebruikt wordt voor drinkwater, worden mede door de inspanningen van ISAF vooral in de bebouwde gebieden veel bronnen geslagen. De ervaring leert dat mensen maximaal 500 meter willen lopen naar een bron om water te putten; wordt de afstand groter en is er dichterbij oppervlaktewater, dan wordt dat gebruikt. Drinkwaterbronnen met een handpomp worden doorgaans geslagen tot de eerste watervoerende laag. De afname van water is zo klein dat de grondwaterstand er niet echt door beïnvloed wordt. De kwaliteit van het grondwater is over het algemeen goed. Als in de directe omgeving van een bron een latrine staat of regelmatig veel vee voorbijkomt, dan komen bacteriologische verontreinigingen voor. Problematisch wordt het als bronnen geslagen worden en vervolgens van een motorpomp worden voorzien. Deze onttrekken veel water. Dan gaat de grondwaterstand wel omlaag. Het departement van Irrigatie is daarom voorstander van herstel van de aanwezige ondergrondse irrigatiesystemen (karez). Een karez is een ondergrondse waterloop die vanuit een bron water door de werking van de zwaartekracht over grote afstand kan transporteren. Zo’n karez kan zijn oorsprong hebben in een berg en water leveren aan een dorp op kilometers afstand. Het grote voordeel van een karez is dat geen verdamping optreedt en dat mensen in het dorp niet meer water kunnen afnemen dan het systeem geeft. Om de afvoer van een karez te vergroten, kan een verbinding gemaakt worden met dieper gelegen waterhoudende lagen of een dam aangelegd worden bij de oorsprong van de karez. Daarmee wordt het peil in de karez verhoogd en de afvoer vergroot. Door samenwerking met US AID in kamp Holland zijn kaarten ontwikkeld waarop de aanleg van die check dams, zoals de Amerikanen ze noemen, vanuit het oogpunt van geologie mogelijk is. Samen met de mensen van het departement van Irrigatie is een plan ontwikkeld om in slechte staat verkerende karez met de lokale bevolking op te knappen, meestal weer uit te diepen en doorstroombaar te maken en ook reeds te beginnen met de aanleg van enkele dammen. Intussen zal ook aandacht besteed worden aan het doen van onderhoud aan werken die zijn opgeknapt, iets wat voor veel Afghanen niet vanzelfsprekend is. Waterbeheer is in Uruzgan nog op veel punten te verbeteren, met name als het gaat om het beheer van het water en het onderhoud van waterstaatswerken. Een organisatie als een waterschap zou best passen in het gebied als ook de andere bestuursvormen daar hun plek hebben gekregen. Willem van Dijk (hoofd afdeling Waterbeheer Waterschap Zuiderzeeland)
H2O / 25/26 - 2007
21
PROCESANALYSES LABORATORIUMANALYSES OPTISCHE O2-METINGEN LDO
2 JAAR !
G A R A N T IE
LDO: O2 analyses met maximale nauwkeurigheid Geen kalibratie noodzakelijk Geen vervanging van elektrolyt of membraan Hoge, onderhoudsarme levensduur Maximale signaalresolutie dankzij blauwlicht techniek Optische LDO technologie maakt tijdrovend onderhoud overbodig! Naast superieure nauwkeurigheid, laag service interval en minimaal onderhoud, krijgt u 24 maanden garantie op de sensorkap. Meer informatie: www.hach-lange.nl Telefoon: 0344–631130
Evides Bron van Kennis Als toonaangevende waterpartner voor de industrie in Nederland is Evides Industriewater verantwoordelijk voor de productie en levering van industriewater, gedemineraliseerd en gedestilleerd water, landbouwwater en proceswater. Evides Industriewater heeft verschillende installaties voor industriewater- en afvalwaterzuivering in bezit en beheer. De installaties worden intern ontworpen en gebouwd. Daarna draagt Evides Industriewater langjarig zorg voor de waterlevering. Kortom: Evides Industriewater neemt haar klanten de zorg voor de watervoorziening graag uit handen!
Evides Industriewater Schaardijk 150 • 3063 NH ROTTERDAM Postbus 4472 • 3006 AL ROTTERDAM tel. +31 (0)10 293 51 72 www.evides.nl
PROFESSOR KOOT, ÉÉN VAN DE EERSTE AUTEURS IN H2O
“Het karakter van H2O is volledig veranderd” In het eerste nummer van H2O, gedateerd 11 januari 1968, staan drie grote artikelen: ir. C. van der Veen schrijft als president-directeur van Watertransportmaatschappij Rijn-Kennemerland over de vergroting van het filterbedrijf en de transportcapaciteit van de WRK. Van ir. A. Koot, toen adjunct-stadsingenieur van de Dienst der Publieke Werken van Amsterdam, wordt een algemene inleiding over slibverwerking gepubliceerd, gehouden op de tweede Vakantiecursus Afvalwaterzuivering in maart 1967 aan de TU Delft. Mr. J. van Soest, hoofd Juridische Zaken van het toenmalige Rijksinstituut voor Drinkwatervoorziening, behandelt het ontwerp van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Van deze drie schrijvers zijn Van der Veen en Van Soest inmiddels overleden, maar staat professor Koot (84) nog actief in het leven. In een poging de boog te spannen over de 40 jaren die H2O nu bestaat, volgt hier het verslag van een gesprek met hem in Amersfoort. “Waarom H2O nu precies ontstaan is, herinner ik me niet meer. Bij de oprichting zelf zat ik nog niet in de Raad van Advies voor de Redactie, de Redactieraad zoals we die noemden. Er staat me iets bij van een ruzie tussen de uitgever van het blad ‘Water’, dat toen al vele jaren bestond, en de verenigingen. Het zal ongetwijfeld over geld zijn gegaan en er was al vaker gedonder geweest.” “Kort daarna ben ik wel in de Redactieraad gekomen en daar heb ik 20 jaar met veel plezier in gezeten. Cor van der Veen was voorzitter, alle sectoren en belangrijke instituten waren vertegenwoordigd en er heerste een prima sfeer. H2O was toen een wetenschappelijk blad, gericht op de techniek van de drinkwatervoorziening en die van de afvalwaterzuivering. Ook besteedde het veel aandacht aan de opvoeding, de scholing van de mensen die in de sectoren werkten. Wij beoordeelden alle artikelen op kwaliteit, we vroegen eventueel om aanvulling of verbetering, we keurden ook artikelen af. We deden ook voorstellen aan de redactie om aandacht aan bepaalde onderwerpen te besteden, we benaderden mogelijke schrijvers. Dat moest dan het lid van onze raad doen die die sector het beste kende. Zo’n uitnodiging werd als een eer gezien.” “Het huidige H2O heeft een heel ander karakter gekregen, evenals trouwens een blad als De Ingenieur. Interviews zoals jij die nu houdt, waren ondenkbaar. Directeuren waren vakmensen, die zelf in H2O publiceerden. Artikelen zijn veel oppervlakkiger geworden. Ik mis sommen en getallen, de onderbouwing van alles wat beweerd en gesteld wordt. Of het nu gaat over afkoppelen, over de invloed van de neerslag, over de KRW, onderbouw met feiten waarom
24
H2O / 25/26 - 2007
je een bepaalde koers voorstaat, waarom bepaalde maatregelen genomen moeten worden. Zonder die onderbouwing interesseren de verhalen me niet.” “Voor het idee om de waterschappen op te heffen kan ik wel begrip opbrengen. Ik ben zelf dijkgraaf geweest van 1983 tot 1988, de voorlaatste van het toenmalige Hoogheemraadschap Amstelland. Na mij kwam Alma, de oud-gedeputeerde van Noord-Holland en daarna begon het fusieproces dat tot het huidige Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht leidde. Dat nu nog maar 26 waterschappen bestaan, vind ik op zich een aanmerkelijke verbetering ten opzichte van de situatie in mijn tijd. Maar vroeger was een dijkgraaf deskundig, als vakman of als bestuurder. Nu zoveel oud-politici tot dijkgraaf benoemd worden, komt dat de geloofwaardigheid van de waterschappen niet ten goede. Mensen gaan zich afvragen waarom waterschappen nog nodig zijn, als ze toch ook door politici geleid worden.” “Het waterketenbedrijf? Destijds was ik hoofd Riolering en Waterverversing van Amsterdam. Mijn voorganger, Bijlaard, was benoemd tot Stadsingenieur, de baas van alle technische afdelingen binnen de Dienst Publieke Werken. Daarnaast had je nog de afdeling Stadsontwikkeling en het Grondbedrijf. Ik zou adjunct-stadsingenieur worden. Ik heb toen een nota geschreven om het drinkwaterbedrijf van Amsterdam (Gemeentewaterleidingen) en Riolering en Waterverversing samen te voegen. Ik zag daar voordelen in, ik vond het heel oprecht een goed idee; verwante instellingen met mensen met vergelijkbare deskundigheden. Dat voorstel werd een complete ramp. Het werd me kwalijk genomen. Ik kreeg geen
enkele steun. Of men het nu in Amsterdam in de praktijk ook goed doet, kan ik niet beoordelen.” “In 1988 moest ik mijn functies neerleggen, omdat ik 65 jaar geworden was. Ik kreeg een schrijven van Hare Majesteit dat ik geacht werd te vertrekken, wel met een lintje. Als gehoorzaam burger ga je dan weg. Het is het systeem, je hebt er als persoon niets over te zeggen. Vanaf dat moment heb ik niets meer aan mijn vak gedaan en ben ik me met andere dingen gaan bezighouden die me interesseren, zoals literatuur. Ik lees zo’n vier uur per dag over onder andere Byzantijnse zaken, Grieks-orthodoxe kloosters, het maken van verre reizen. Ik heb dus geen oordeel over hoe het nu gaat in de waterwereld. Als ik de twee standaardwerken zie die ik geschreven heb, het ene over riolering, het andere over afvalwaterzuivering, dan denk ik: Heb ik die geschreven? Ik ken zelfs de formules die erin staan niet meer. Mijn afscheidsrede aan de TU Delft in augustus 1988 heette ‘Een leven vol afvalwater’, maar het leven bestaat gelukkig niet alleen uit afvalwater.” “Ik heb in de jaren dat ik werkte, wel heel verschillende dingen mogen doen. Ik ben in 1923 in Gouda geboren, heb in Delft civiele techniek gestudeerd. In 1947 kon ik in Amsterdam komen werken en bij Shell. Ik had gesolliciteerd naar een baan bij Havenwerken, kreeg die niet, maar mijn brief bleek doorgegeven te zijn aan Bijlaard, hoofd Riolering en Waterverversing. Die had een tweede man nodig, omdat Van der Lugt hoofd van de rioolwaterzuivering van de gemeente Utrecht was geworden. Omdat ik wilde trouwen, heb ik toen voor Amsterdam gekozen. De eerste jaren heb ik me vooral met rekenen en met beton beziggehouden. Toen Bijlaard adjunct-stadsingenieur werd, ben ik hem opgevolgd als hoofd Riolering en Waterverversing, op mijn 32e. Ik heb die functie tien
interview
jaar vervuld en ben toen in 1965 zelf adjunctstadsingenieur geworden. In 1968 werd ik benoemd tot hoogleraar gezondheidstechniek aan de TU Delft, waar inmiddels Huisman, ook uit Amsterdam, Krul was opgevolgd als hoogleraar Drinkwatervoorziening.” “Ik heb er toen voor gekozen om bij Publieke Werken weg te gaan. De sfeer daar was mij te formalistisch geworden en in het werken met een gemeentebestuur had ik ook genoeg ervaring opgedaan.”
“Toen de Wvo in 1970 van kracht werd, moesten de provincies de bestrijding van de waterverontreiniging voor de nietrijkswateren organiseren. De provincie Utrecht hield die taak aan zichzelf, maar stelde een onafhankelijke commissie in die alle plannen van de Provinciale Waterstaat moest beoordelen en alle bezwaarschriften moest behandelen.
Gedeputeerde Staten moest in principe de adviezen van deze Commissie Waterverontreiniging opvolgen. Van 1972 tot 1988 ben ik voorzitter van deze commissie geweest. Alle belanghebbende partijen zaten in deze commissie. Ik heb altijd gestreefd naar
“Het leven bestaat uit meer dan afvalwater”
Professor A. Koot
compromissen, dat is ook mijn aard, en dat werkte uitstekend.” “Over mijn werk als dijkgraaf van Amstelland heb ik het al gehad. Amstelland had overigens in die tijd maar een beperkte taak; het was alleen belast met boezembeheer. Met de vierde pomp in het gemaal Zeeburg in Amsterdam werd de boezem bemalen als er niet onder vrij verval via de stadsboezem afgevoerd kon worden.” “Bij het aannemersbedrijf De Ruiter in Halfweg ben ik eerst commissaris en, van mijn 65e tot mijn 72e, president-commissaris geweest. Bijzonder leuk werk, ook omdat ik een goed contact met de algemeen directeur van het bedrijf had. Na mijn vertrek is De Ruiter opgekocht door BAM.” “Samen met onder andere Vosters, watergraaf van De Dommel en van De Aa en voorzitter van de Unie van Waterschappen, heb ik de STORA opgericht. Toen deze stichting een aantal jaren geleden zijn 25-jarig jubileum vierde, was ik de enige nog levende oprichter. Vele jaren ben ik daar voorzitter van de onderzoeksadviescommissie geweest. De samenwerking met Noorthoorn van der Kruijff, die toen directeur was, verliep plezierig. We hebben veel fundamenteel onderzoek gedaan, waarvan de zuiverende instanties, waterschappen, provincies en gemeenten in die tijd veel profijt hebben gehad.” “De mooiste van al die verschillende functies was toch mijn werk in Amsterdam. De combinatie van planning, ontwikkeling en beheer in de setting van deze grote gemeente heeft alles in zich. Daar weggaan was een moeilijke beslissing, die ik destijds met veel pijn in het hart genomen heb. Maar al dat andere werk was ook interessant en ik ben in staat gesteld, zowel materieel als geestelijk en fysiek, na mijn pensioen nog heel veel van de wereld te zien. Dat is een voorrecht waarvoor je alleen maar dankbaar kunt zijn.” Maarten Gast Foto’s: Michelle Muus
H2O / 25/26 - 2007
25
HARRY TOLKAMP, VOORZITTER REDACTIECOMMISSIE H2O
“H2O is een volwassen blad geworden” Het tijdschrift H2O wordt uitgegeven door de Stichting H2O, samengesteld uit bestuursleden van de NVA, KVWN, Kiwa en Vewin. Deze stichting heeft met uitgeverij Nijgh Periodieken in Schiedam een overeenkomst afgesloten voor de uitgave van het blad. In de colofon van elke uitgave staat de redactiecommissie vermeld met van elk van de vier moederorganisaties een vertegenwoordiger. Voorzitter van deze redactiecommissie is dr. ir. Harry Tolkamp, aangewezen door de NVA en in het dagelijks leven werkzaam bij het Waterschap Roer en Overmaas. In dit jubileumnummer het verslag van een gesprek met hem in zijn kantoor in Sittard, gebouwd op de plek waar ooit het geboortehuis van Toon Hermans stond.
Wat doet de redactiecommissie? “Wij controleren of de redactie van H2O zich bij het samenstellen van het blad houdt aan de afspraken die daarover met het bestuur van de stichting zijn gemaakt. Die afspraken zijn vastgelegd in de licentieovereenkomst. Dat betekent dat wij toetsen of de inhoud van het blad voldoende evenredig verdeeld is over de bloedgroepen die de moeders vertegenwoordigen. Ook dat wij nagaan of de redactie de afgesproken verdeling tussen de verschillende rubrieken nakomt.” “Die rubrieken zijn: informatieve artikelen, wetenschappelijke artikelen en mededelingen. Vroeger hadden die onderdelen elk een verschillende kleur en kon je de verdeling aan de zijkant van het blad zien. Sinds H2O volledig in kleur wordt gedrukt, is dat niet meer mogelijk. De afgesproken verhouding wordt echter nog steeds aangehouden.” “Ik zit nu acht jaar namens de NVA in deze redactiecommissie. Vroeger telde hij vijf leden: vier vertegenwoordigers van de segmenten, zoals de moeders in het statuut voor de redactiecommissie genoemd worden, en één aparte voorzitter. Jaap Voorhoeve was de laatste in die functie. Een aantal jaren geleden is afgesproken dat één van de vier leden het voorzitterschap vervult, wat de vertegenwoordiging duidelijker maakt. Sinds die wijziging ben ik voorzitter.”
Hoe verloopt dat toetsen? “Wij doen dat eenmaal per jaar en maken dan gedetailleerde overzichten van de samenstelling van het blad in de laatste twee periodes van een half jaar, dus bijvoorbeeld de tweede helft van 2006 en de eerste helft van 2007. Dat overzicht bestaat uit een algemene indruk en een beoordeling van de drie rubrieken die ik net genoemd heb, in ons jargon ‘blokken’ genaamd: blok A omvat het titelblad met colofon, inhoud en editorial, nieuwsberichten, achtergrondartikelen en interviews, blok B bestaat uit de hoofdartikelen oftewel de vakinhoudelijke artikelen van externe auteurs en blok C zijn de mededelingen van participanten en
26
H2O / 25/26 - 2007
derden, de agenda en de rubriek Handel en Industrie voor nieuwe producten.” “Blok A moet minimaal acht tot tien pagina’s beslaan, blok B twaalf tot 14 en blok C zes tot tien pagina’s. Het gehele blad moet tenminste 44 pagina’s omvatten. Wij doen dat toetsen helemaal zelf. We maken dus geen gebruik van overzichten van de redactie of de uitgever. Dat betekent dat één van onze leden, in dit geval Gerda Sulmann van Kiwa, die verdeling per nummer telt en bijhoudt, de gegevens rubriceert en dat we gezamenlijk tot een beoordeling komen.”
Wat beoordelen jullie dan verder? “Wij kijken of H2O qua inhoud het vakblad voor het hoger en middenkader in de waterwereld is. Wij kijken daarnaast ook naar de vorm, het gebruikte lettertype, de omvang van de koppen, of een rustig dan wel onrustig beeld ontstaat. Wij toetsen of het blad regelmatig en op tijd verschenen is. Advertenties zien wij bij voorkeur buiten de artikelen geplaatst en bij elkaar. Dat voorkomt dat je bij kopiëren ook allerlei advertenties moet meenemen. Wij kijken hoe de verdeling is tussen de bloedgroepen: vanouds drinkwater, afvalwater, oppervlaktewater en riolering. Die verdeling ligt niet vast, maar wij meten hem wel en geven daar ook een mening over. Een ontwikkeling die wij gezien hebben, is dat sinds de opkomst van de aparte rioleringsbladen dat onderwerp vrijwel uit H2O is verdwenen. Dat betreuren wij, hoewel wij best begrijpen dat de mensen die daarvoor schrijven dat bij voorkeur in het blad Riolering of het blad Rioleringswetenschap doen. In het gehele veld van het waterbeheer is en blijft de riolering echter een belangrijk onderwerp. Aan de andere kant zijn er steeds meer artikelen over ecologie en integraal waterbeheer bijgekomen. Bij de laatste toetsing besloegen die maar liefst 24 procent. Traditioneel wordt erg weinig geschreven over financiële, economische en juridische zaken. We zouden daar als redactiecommissie wel meer aandacht aan besteed willen zien. Aan een ander belangrijk onderwerp als voorlichting en
communicatie was bij de laatste toets niet meer dan een halve pagina per half jaar besteed.”
Wat is jullie algemene oordeel? “Wij zien dat H2O een volwassen blad geworden is met een stabiel aanbod van artikelen. Het minimum aantal pagina’s wordt altijd overschreden. De nieuwsberichten en achtergrondartikelen beslaan altijd meer dan acht tot tien pagina’s. De hoofdartikelen omvatten altijd minimaal de vereiste twaalf tot 14 bladzijden. De mededelingen, agenda en Handel & Industrie varieert en beslaat soms minder dan de zes tot tien pagina’s, maar voldoet over een langere periode ook altijd aan de afspraak.” “Wij kijken ook naar de bijdrage van de hoofdredacteur aan het begin van ieder nummer. Wij vinden dat deze zeker een duidelijke mening of een scherp standpunt mag verwoorden, maar zich moet onthouden van een oordeel. Ook dat is de laatste jaren in orde.” “De samenwerking met de redactie verloopt goed. Vroeger vergaderden wij apart en deelde een delegatie onze bevindingen aan de uitgever en de redactie mee. De laatste jaren vergaderen wij echter gezamenlijk, wat niet alleen efficiënter is, maar ook aangeeft dat er geen gevoeligheden over en weer zijn.”
De samenstelling van de redactiecommissie heb ik nogal zien verschuiven. “Dat klopt. Ik ben zelf nog het enige lid dat vakinhoudelijk in onze sector werkzaam is. De andere leden zijn PR- en communicatiemensen. Vroeger waren meer vakdeskundigen lid. Het maakt echter geen verschil in het aansturen van de redactie, voor zover daar al sprake van is. Het is de verantwoordelijkheid van de redactie om te kijken of de artikelen voldoende niveau hebben, voldoende referenties vermelden, voldoende wetenschappelijk verantwoord zijn en niet uit beweringen bestaan. De redactie moet daarin streng zijn en mag ook artikelen afwijzen. Wij werken voor H2O niet met een referentiesysteem, een controle vooraf door drie collegedeskundigen zoals bij de grote wetenschappelijke tijdschriften en ook bij het blad van de IWA plaatsvindt. Dat zou wel moeten als H2O het wetenschappelijke waterblad zou moeten zijn. Maar dat is het niet. Het is het blad van de leden van de verenigingen, de medewerkers van Vewin en Kiwa én de mensen die in de diensten en bedrijven werken. Die doen verslag van hun onderzoek en hun ervaringen. En dat wordt goed gedaan, met een goed evenwicht tussen inhoud, figuren, foto’s.” “Wij lezen alle artikelen door en als wij vinden dat een artikel teveel op beweringen gebaseerd is, dan zeggen wij dat, achteraf. Wij kijken ook of er niet teveel verborgen reclame in de artikelen zit. Bijvoorbeeld doordat telkens weer de naam van een adviesbureau, een leverancier of een waterschap of waterbedrijf genoemd wordt.
interview CV 1952 geboren in Aalten 1969-1975 studie Milieuhygiëne Landbouwhogeschool Wageningen 1975-1980 promotieonderzoek aan de Landbouwhogeschool 1980-1984 hydrobioloog / microbioloog bij Zuiveringschap Limburg 1984-2003 hoofd Waterkwaliteitsbeheer bij Zuiveringschap Limburg 1988-1994 secretaris NVA 1999-2008 lid / voorzitter redactiecommissie H2O 2004-heden hoofd Beleid, Onderzoek en Advies bij Waterschap Roer en Overmaas
Wij weten dat de redactie erop let, maar als wij vinden dat teveel naamsvermeldingen in een artikel voorkomen, dan laten wij dat weten.”
Hoe vind je dat H2O zich over langere termijn ontwikkeld heeft? “Ik heb zelf alle nummers vanaf 1972, vanaf het moment dat ik lid werd van de NVA. Ik kan dus niet de hele afgelopen 40 jaar overzien. Ik vind dat H2O wat populairder geworden. Vroeger bevatte het vrijwel alleen inhoudelijke artikelen, nu ook meer mededelingen en kortere bijdragen. Er is meer aandacht voor mensen, er is meer ruimte voor personalia gekomen. De columns, geschreven door de bestuurders uit de vier segmenten, worden veel gelezen, de interviews ook. Het blad is meer ‘voor elk wat wils’ gaan bevatten. Het is typisch een medewerkerblad, deels ook van de redactiemedewerkers. “Vroeger schreven vooral directeuren, in ieder geval stond hun naam bij de artikelen. Nu gebeurt dat nog maar hoogst zelden. Ik merk het ook aan mijzelf. Ik houd veel lezingen en voordrachten, maar kom aan het uitschrijven tot een artikel niet toe. Wel
stimuleer ik mijn medewerkers om dat te doen. Ik steun ze ook als ze een artikel in H2O willen schrijven.
Wat is jouw functie bij het waterschap? “Ik ben hoofd van de afdeling Beleid, Onderzoek en Advies van het Waterschap Roer en Overmaas. De andere afdelingen van onze organisatie zijn Nieuwe Werken en Onderhoud, Beheer (Vergunningverlening en Handhaving) en Middelen. Het hele waterschap heeft 120 medewerkers. Je moet je daarbij realiseren dat wij met het Waterschap Peel en Maasvallei in Roermond samen een gemeenschappelijke dochter hebben, het Waterschapsbedrijf Limburg, waar nu circa 275 mensen werken. Daarin zijn het zuiveringsbeheer (rwzi’s, gemalen en persleidingen), de heffingen, het laboratorium en de vergunningverlening en handhaving op basis van de Wvo ondergebracht.” “Per 1 januari gaat deze laatste taak overigens terug naar de waterschappen. Door de wijziging van de Waterwet komt er een andere verdeling tussen de watersysteem- en de waterketentaken. Apart punt in dit hellende gebied is het bufferen van het regenwater. Wij hebben al 300 regenwaterbuffers en er komen er nog zo’n 100 bij. Ook beheren wij de dijken langs de Maas. Het Rijk legt ze aan, het waterschap beheert ze. Bij hoogwater hebben alle medewerkers dienst, twaalf uur op, twaalf uur af. Ik zelf ook.”
Ik ken jou vooral als hydrobioloog. “Ik ben in 1952 geboren in Aalten. Van 1969 tot 1975 heb ik in Wageningen Milieuhygiëne gestudeerd bij professor Fohr. Dat was in 1970 een nieuwe studierichting geworden, breder dan de vroegere afvalwaterzuivering. Hydrobiologie was voor mij een hoofdvak. Bij Sjeng 2 Gardeniers heb ik de
biologische waterbeoordeling geleerd, de beoordeling van laaglandbeken. Aansluitend heb ik een promotieonderzoek gedaan naar de relatie tussen organismen en substraatsamenstelling in laaglandbeken. Kanalisatie en regulatie zijn slecht voor de ontwikkeling van een natuurlijke populatie, nu ook een thema in het kader van de KRW. In 1981 ben ik gepromoveerd op een proefschrift dat ik in 1980 schreef. In dat jaar ben ik als hydrobioloog / microbioloog in dienst gekomen van het Zuiveringschap Limburg. Philip Jansen was mijn eerste baas.” “In 1984 ben ik hoofd van de afdeling Waterkwaliteitsbeheer van het zuiveringsschap geworden. Wij merkten dat toen alle rioolwaterzuiveringsinstallaties gebouwd waren, de zuurstofhuishouding beter werd, maar dat de levensgemeenschappen nauwelijks veranderden. Dat verbeterde pas toen wij ook de microverontreinigingen zijn gaan aanpakken, door beter te zuiveren en vooral door een brongerichte aanpak bij de bedrijven.”
Welke problemen zijn er nog? “Dat zijn er drie. Voorop staat het aanpakken van de overstorten, tweede punt is het herstellen van de natuurlijke hydromorfologie van de beken, derde is het verwijderen van reststoffen uit het effluent. Op de eerste twee punten zijn wij volop bezig, uiteraard ook in overleg met de gemeenten. Wat het derde punt betreft wachten wij op het standpunt van de regering over de prioritaire stoffen en nutriënten (dit laatste in verband met de afwenteling naar benedenstrooms gelegen kwetsbare gebieden). Wij verwijderen nu op ongeveer de helft van de 18 rwzi’s stikstof en fosfaat, waarmee wij aan de 75 procentsnorm voldoen. Wij kunnen op de andere instal-
“H O hebben we zien groeien” laties eventueel ook stikstof en fosfaat gaan verwijderen. Wij kunnen langzame zandfiltratie achterschakelen en eventueel andere technologieën gebruiken om medicijnresten en hormoonstoffen te verwijderen. De scenario’s liggen klaar; de vraag is of ze nodig zijn en hoe ze betaald worden.”
Hoelang blijf je voorzitter van de redactiecommissie? “Mijn termijn loopt ten einde, ik sluit per 1 januari a.s. de periode van acht jaar deelname aan de redactiecommissie af. Ik vind dat je, als je lid van een vereniging bent, je je daarvoor moet inzetten en beschikbaar moet zijn om functies te bekleden die namens de vereniging vervuld moeten worden. Aan deze redactiecommissie heb ik met veel plezier deelgenomen, namens de NVA. H2O hebben wij in deze jaren zien groeien.” Maarten Gast
H2O / 25/26 - 2007
27
GESPREK MET DE DRIE HOOFDREDACTEUREN DIE H2O HEBBEN GEMAAKT TOT WAT HET NU IS
“Het was de mooiste tijd van mijn leven” Drie hoofdredacteuren in 40 jaar is eigenlijk bijzonder weinig. Als er bijvoorbeeld om de vijf jaar gewisseld was, wat in de moderne bedrijfsorganisatie niet ongebruikelijk is bij leidinggevenden, waren het er acht geweest. Jur Lieffering was hoofdredacteur van 1968 tot hij in 1991 met VUT ging, Geert Vinke nam het van hem over totdat de uitgave van het blad in 1998 overging van de Vewin naar uitgeverij Nijgh Periodieken. Peter Bielars is de huidige hoofdredacteur. In een gesprek met Maarten Gast en Michiel van Zaane blikten Lieffering, Vinke en Bielars terug op de afgelopen 40 jaar.
Waarom ontstond H2O? Lieffering: “Er was het blad Water, een maandblad dat in opdracht van het toenmalige Rijks Instituut voor de Drinkwatervoorziening (RID) werd uitgegeven door Moormans Periodieke Pers. De directeur van het RID, Van Rooyen, bemoeide zich er zelf niet mee, maar liet de redactie over aan Van Soest, zijn secretaris. Van Soest was dus de baas van Water. Er ontstond onenigheid over de ruimte die in het blad in beslag genomen werd door het RID, het contract liep af en dat moment is toen aangegrepen om een eigen blad uit te geven waar men meer zeggenschap over kreeg. Ik was toen net als voorlichter in dienst gekomen van Jur Lieffering
28
H2O / 25/26 - 2007
de Vewin. Dat was nieuw voor die tijd. De andere deelnemers in de Stichting H2O, Kiwa, VWN en NVA, hadden geen PR-functionarissen en ik werd dus belast met de uitgave van H2O, onder begeleiding van de Raad van Advies waarin mensen als Van der Veen, Huisman, Scheltinga en later Koot zaten. H2O verscheen iedere 14 dagen. Eerst was ik alleen, later kreeg ik assistentie van een medewerker. In 1982 werd dat Geert Vinke, aan wie ik het stokje op een gegeven moment heb overgedragen. Water is overigens nog een jaar of vijf als apart blad blijven bestaan. Het is toen eerst overgegaan naar uitgeverij Misset en vervolgens opgegaan in het blad Technische Revue.”
Waarom ging de uitgave in 1998 naar uitgeverij Nijgh Periodieken? Vinke: “Er was een onderzoek geweest naar de toekomst van H2O. Thijs Kobus, toen directeur van het Kiwa, vond dat de uitgave van een vakblad niet bij de taken van de Vewin paste. Toen dat aan de orde kwam in een vergadering van het bestuur van de Stichting H2O, bleek Gidi Cals, toenmalig directeur van de Vewin, dat met hem eens te zijn. Toen is besloten de uitgave te ‘uitsourcen’. KVWN en NVA speelden geen rol in die discussie. Nu was de rol van de Vewin in de loop der jaren ook veranderd. Vewin had 40 jaar geleden 125 leden. Toen de overdracht van H2O plaatsvond, waren dat er nog maar zo’n 25. In de begintijd faciliteerde de Vewin de bedrijven als die bijvoorbeeld foldermateriaal of films nodig hadden.” Lieffering: “Tegenwoordig heeft menig bedrijf zijn eigen embleem. Wij hadden één embleem voor alle bedrijven. Toen we een embleem nodig hadden, ging ik naar Van der Veen, want die had het meeste gevoel voor PR. Hij haalde zo een ontwerp uit zijn la. Het ontwerp is van Jan Ketting en werd later niet alleen bij ons, maar ook op andere plekken (Antwerpen, Kopenhagen) gebruikt. Ik zie ook de oprichtingsvergadering nog voor me. Er moest een naam voor het blad komen. Scheltinga, die in de Raad van advies zat, stelde ‘H2O’ voor. Dat werd geaccepteerd als voorlopige werktitel, maar het is altijd die naam gebleven.”
Er is ook een kledinglijn met die naam. Vinke: “Ja, maar dat stoorde niet. Toen de Veluwse Nutsbedrijven 100 jaar bestonden, kregen we allemaal een rugzak met de naam H2O erop. Ik vond het best leuk om daarmee rond te lopen.”
interview
Geert Vinke
Lieffering: “We deden ook veel werk voor de RIWA in die jaren. Dat was erg leuk, want de Rijnproblematiek was van het grootste belang voor de drinkwatervoorziening. Onze Duitse collega’s hadden weinig ervaring met PR en ik ging vaak mee naar Rijn-congressen. We hadden toen hele goede contacten met journalisten die over het milieu schreven, zoals Flok de Ruiter van de NRC, Carel Wymers van het ANP en Toon Schmeink van Het Parool.” “Het was natuurlijk prachtig dat de Rijn later veel schoner werd, maar voor ons viel een groot stuk werk weg. Wat ook totaal veranderd is, is het maken van het blad. In de
begintijd werd nog gezet op zetmachine’s, met loden letters en cliché’s voor alle foto’s en grafieken. Een stuk tekst werd meteen getikt. Elke dag ging er een enveloppe naar de drukkerij. Die maakte van elke tekst twee stroken, één om de correcties op aan te geven en één om op te plakken. Want het blad werd letterlijk in elkaar geplakt voor er gedrukt kon worden.”
Wat voor achtergrond hebben jullie? Bielars: “Ik merk dat we alledrie een journalistieke achtergrond hebben. Zelf ben ik begonnen bij het Nieuwsblad van het
Zuiden, nu het Brabants Dagblad. Daar heb ik het vak geleerd. Vandaar ben ik overgestapt naar de KRO, naar de redactie van het radio-actualiteitenprogramma Echo. Daar ben ik me met milieu-onderwerpen gaan bezighouden. Via een met enkele mensen van VARA’s Vroege Vogels opgezet persbureau voor het natte milieu (SEApress) kwam ik bij Ecomare op Texel terecht. Daar heb ik met een collega een informatiedienst opgezet voor de Noordzee en Waddenzee. In 1998 ben ik overg estapt naar Nijgh Periodieken. Daar zochten ze iemand om H2O te gaan leiden.”
Peter Bielars
H2O / 25/26 - 2007
29
Lieffering: “Ik ben begonnen als journalist voor Het Vaderland in Den Haag. Professor Krul, rond 1960 hoogleraar Drinkwater aan de TU Delft, had een groep journalisten uitgenodigd voor een bezoek aan de waterleidingbedrijven in Noord-Brabant. Daar was ik bij. Later heb ik een aantal jaren de PR voor bedrijven verzorgd. Toen ik daar genoeg van had en weg wilde, herinnerde ik me van dat bezoek met Krul de totaal andere sfeer in de bedrijven die we toen bezocht hadden. Toen ben ik werk ‘in het water’ gaan zoeken en ben ik bij de Vewin terecht gekomen.” Vinke: “Ik kwam in 1982 bij de Vewin als journalistiek medewerker en voorlichter in dienst. Ik heb het altijd heel prettig gevonden om H2O te maken, eerst met Lieffering, later alleen. We kregen daarin alle vrijheid, we konden overal in het land gaan kijken en praten. Directeuren waren altijd bereid je te ontvangen, je zaken uit te leggen. Ze hadden ook allemaal in Delft gezondheidstechniek gestudeerd. Ik ging meestal naar awzi’s, Jur (Lieffering) naar drinkwaterzuiveringen. “Afvalwater stinkt” zei hij.” “Toen ik mijn eerste H2O ging maken, lag er een artikel van Jo van de Vlugt, limnoloog van het RID, over de limnologie van spaarbekkens. Ik begreep er niets van. Ik ben toen naar hem toegegaan en heb hem gevraagd dat stuk zo aan te passen dat het ook voor niet-limnologen begrijpelijk was. Dat deed hij graag. Hij zei: “Prettig dat dit onderwerp eindelijk serieus genomen wordt.” Dat probleem kwam telkens weer terug, om artikelen zo te redigeren dat iedereen ze kan snappen, dat ze leesbaar waren.”
30
H2O / 25/26 - 2007
Hoe vinden jullie het blad nu? Lieffering: “Het blad is veel beter geworden, er is veel meer verscheidenheid, de opmaak is beter. Er is meer aandacht voor human interest, door de interviews en de columns. Over de inhoudelijke kwaliteit van de artikelen heb ik geen oordeel meer, daarvoor sta ik er nu te ver vanaf. Maar zo’n agenda vind ik bijvoorbeeld uitstekend.’ “Punt van discussie was altijd de verdeling tussen drinkwater en afvalwater. De afvalwatermensen vonden altijd dat we te veel aandacht aan drinkwater besteedden en omgekeerd was het hetzelfde verhaal. Als dan de jaarlijkse H2O-prijs werd uitgereikt voor het beste artikel, maakte Pieter Stamperius van de STORA een overzicht van de feitelijke verdeling tussen beide vakgebieden. Daar kwam altijd een verdeling van 50/50 uit, dus altijd goed. We moesten daarop wel sturen, want in de Raad van Advies hield een man als Koot dat precies in de gaten.”
Wat waren jullie hoogte- en dieptepunten op watergebied? Lieffering: “Ik vind het grootste succes dat we met zijn allen bereikt hebben dat drinkwater niet bij de ministeries van Verkeer en Waterstaat of Economische Zaken terecht is gekomen, maar in de sfeer van de volksgezondheid en milieu is gebleven. Dat we hier geen Engelse toestanden hebben gekregen, dat water niet geprivatiseerd mag worden. Wat drinkwater betreft hebben we dat aan Pronk te danken, want die heeft als minister van VROM de betreffende wetswijziging bij de Kamer ingediend.”
Vinke: “Toen Jaap Louwe Kooymans als directeur van het toenmalige Waterleidingbedrijf Zuid-Kennemerland, geconfronteerd werd met de klacht dat in Haarlem waterpissebedden uit de kraan kwamen, zei hij: “Zolang ze er levend uitkomen, is dat het bewijs dat het water gezond is.” Als voorlichter heb je dan heel wat moeite om het effect van zo’n opmerking terug te draaien. Wat ik wel jammer vind van de huidige H2O is dat Water in de pers, de knipselkrant, niet meer gemaakt wordt. Ook vind ik in de nieuwe opmaak de schreefloze letter monstrueus, heel erg lelijk.” Bielars: “Het blijft moeilijk om artikelen te krijgen die én inhoudelijk goed zijn én goed leesbaar. Gelukkig is er een groeiende groep van wetenschappers die beter gaat schrijven. Probleem blijft wel het aanleveren van foto’s en grafieken en dergelijke. Dat kan met digitale techniek heel makkelijk, maar niet iedereen weet die goed te gebruiken. Het binnenkrijgen van kwalitatief goede foto’s en ander illustratiemateriaal kost tegenwoordig veel tijd.” Lieffering: “Ik heb geprobeerd wetenschappers journalistiek te laten schrijven, maar dat is niet gelukt. Een artikel moet ook nieuwswaardig zijn. Het verschil met vroeger is natuurlijk wel dat wij H2O maakten naast ons andere werk, terwijl er nu een aparte fulltime-redactie voor is. Daarom kan er ook meer. Maar als ik terugkijk op mijn tijd als hoofdredacteur zeg ik: het was de mooiste tijd van mijn leven.” Maarten Gast en Michiel van Zaane Foto’s: Michelle Muus
AQUATECH Leading trade exhibitions for process, drinking and waste water WQA AQUATECH USA CONFERENCE EXHIBITION 25-28 MAR 26-28 MAR
2008
AQUATECH CHINA NE
W EXHIBITION 21-23 MAY
2008 AQUATECH AMSTERDAM
Generatiegenoot Aquatech feliciteert H2O van harte met het 40-jarig jubileum!
EXHIBITION 30 SEP - 03 OCT
2008
Organised by
www.aquatechtrade.com
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
Onderstaande feliciteren met dit spetterende
www.cmsassetmanagement.nl
bedrijven H2O en haar lezers jubileum!
40 jaar H2O H2O bestaat 40 jaar. Op 11 januari 1968 kwam het eerste nummer uit van hèt tijdschrift voor drinkwatervoorziening en afvalwaterbehandeling. De eerste twee jaar liep de uitgave nog gelijk op met het tijdschrift Water, dat sinds 1917 werd uitgegeven als maandblad. H2O kende vanaf het begin een tweewekelijkse frequentie. In die 40 jaar is de watersector flink veranderd. Die veranderingen zijn terug te vinden in de wijzigingen in de inhoud en opmaak van H2O. De laatste grote wijziging werd doorgevoerd in 1998, toen het tijdschrift een onafhankelijke redactie kreeg bij uitgeverij Nijgh Periodieken in Schiedam.
“D
e uitgave van dit tijdschrift (H2O, red.) vindt haar grond in het feit dat de verenigingen (VEWIN, VWN, NVA en KIWA, red.) geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de verlenging der contracten met de uitgever van ‘Water’, het tijdschrift waarin de verenigingen voorheen hun mededelingen bekend maakten en waarin de leden artikelen publiceerden,” zo staat te lezen in het eerste ‘ten geleide’ in nummer 1 van jaargang 1 van H2O op 11 januari 1968. Die gang van zaken werd duidelijk betreurd. De vraag werd gesteld of op een ‘zo relatief beperkt vakgebied als dat van de drink- en industriewatervoorziening en de afvalwaterbehandeling’ twee vaktijdschriften naast elkaar konden bestaan. “Juist in een tijd van concentratie op vele terreinen lijkt dat niet opportuun.” Het duurde ook niet lang voordat ‘Water’ verdween. Dat gebeurde enkele jaren later. De laatste opmerking is natuurlijk wel opmerkelijk. Al in 1968 vond dus concentratie plaats in de watersector. Is er eigenlijk wel fundamenteel iets veranderd in de afgelopen 40 jaar? H2O bevatte lange tijd nauwelijks kleur, alleen een blauwe steunkleur op de voorpagina.
34
H2O / 25/26 - 2007
De eerste uitgave bevatte een artikel van professor Van der Veen over de vergroting van het filterbedrijf en de transportcapaciteit van Watertransportmaatschappij Rijn-Kennemerland, een artikel van professor Koot over slibverwerking, een artikel van mr. Van Soest over het ontwerp van de Wet verontreiniging oppervlaktewater en drie korte artikelen over een nieuwe mantel voor de watertoren van Bussum, de bescherming van de kust tegen verontreiniging en de uitbreiding van het vervoer van afvalstoffen via Rotterdam naar zee. De artikelen in de eerste jaren van H2O waren doorspekt met formules en cijferreeksen. Regelmatig nam een artikel een pagina of tien in beslag, met een korte Engelse samenvatting op een totaalaantal pagina’s van meestal 20.
Typemachine De voorpagina van H2O onderging regelmatig gedaanteverwisselingen. Zo ‘sierde’ een in typemachineletters weergegeven opsomming van de titels van de hoofdartikelen in de jaren 80 het voorblad. In 1987 kwam de omslagfoto terug, in kleur! “Ieder nummer een andere foto, om de herkenbaarheid van de afzonderlijke uitgaven te vergroten.”
achtergrond
In 1997 ging de gehele opmaak en inhoud van H2O op de schop. Een foto over de gehele voorpagina, een nieuw logo en een andere indeling van het tijdschrift. De oorspronkelijke hoofdartikelen kregen een plaats in de rubriek Platform. Daarnaast werd ruimte vrijgemaakt voor eigen berichtgeving door een redactie, die het eerste jaar uit één persoon bestond: Peter Bielars, de huidige hoofdredacteur. H2O werd voortaan (en nog steeds, red.) uitgegeven door Nijgh Periodieken in Schiedam. Daarmee kwam een einde aan ruim 30 jaar drukken bij De Eendracht in Schiedam. De verenigingen Vewin, NVA, KVWN en Kiwa behielden enige invloed op het tijdschrift via de redactiecommissie, die ieder jaar achteraf het werk van de redactie beoordeelde (zie het interview met Harry Tolkamp). De doorlooptijd van de grote artikelen werd allengs korter: van meer dan een half jaar(!) in sommige gevallen naar maximaal een maand. Bijeenkomsten die voor de watersector in Nederland van belang geacht werden, werden verslagen in het eerstvolgende nummer. Ook kwamen er interviews in het tijdschrift en een agendarubriek. Tegelijkertijd werd het aandachtsveld flink uitgebreid. H2O ging ook schrijven over beleidsmatige zaken, over onderwerpen als
milieu en economie én over de waterketen. De verweving die zich begon voor te doen in de watersector, werd ook doorgevoerd in het tijdschrift. Een belangrijk deel van de Nederlandse waterbeheerders was H2O in de jaren daarvoor gaan zien als hét tijdschrift voor de drinkwatersector. Wellicht dat de knipselkrant van Vewin, die vanaf 1980 tot enkele jaren geleden iedere twee weken in het blad werd ingevouwen, daaraan mede debet was. Het aantal drinkwatergerelateerde artikelen lag sowieso hoog. Artikelen die voor de waterschappen interessant waren, kregen vanaf dat moment (meer) aandacht. De angst bij sommige lezers dat de nieuwe formule te weinig ruimte zou bieden aan gedegen technische of wetenschappelijke artikelen, ebde weg. De abonnees bleven abonnee. De doelgroep van H2O veranderde wel. Het totale aantal abonnees bleef op ruim 4.000, maar de variëteit nam toe. Vanuit de redactiecommissie werd verlangd dat het aantal formules, grafieken en tabellen op “een aanvaardbaar niveau” werd gebracht, de hoofdartikelen voor een breed lezerspubliek toegankelijk werden en leesbaar zijn en dat de behandelde onderwerpen voldoende actueel waren (kortere wachttijden
H2O / 25/26 - 2007
35
voor de auteurs). Bovendien moest een uitgave gemiddeld 44 pagina’s omvatten. Dat gemiddelde ging fors de hoogte in. Uitgaven van meer dan 70 pagina’s kwamen regelmatig voor in de afgelopen tien jaar. Ook kwamen er vaste themanummers over drinkwater, afvalwater, riolering en proceswater. De redactie van H2O, sinds enkele jaren uitgebreid naar 2,5 kracht, ging ook nummers uitbrengen buiten H2O. De uitgaven over de membraanbioreactoren gingen zelfs de hele wereld rond. Datzelfde geldt voor de Dutch Water Sector, die via NWP en de Nederlandse ambassades in het buitenland verspreid worden.
Lezersonderzoek In juli 2005 hield Nijgh Periodieken het laatste lezersonderzoek onder de abonnees
36
H2O / 25/26 - 2007
van H2O. Hieruit bleek dat het vaktijdschrift een grote groep lezers kent die het blad al lange tijd trouw zijn. Het gemiddelde rapportcijfer kwam uit op een 7,4. Daarmee scoort het blad hoger dan Land+Water, Riolering en Het Waterschap. Bijna 30 procent van de respondenten laat anderen meelezen, gemiddeld zo’n vijf personen. De lengte van de artikelen wordt door tweederde van de lezers als goed tot zeer goed ervaren. De abonnees willen ook niets veranderd zien aan de verschijningsfrequentie.
accent krijgen. Digitale foto’s en andere illustraties zullen we kritischer gaan bekijken vanwege de vaak slechte kwaliteit van het aangebodene. E-mail mag het redactiewerk dan enigszins verlicht hebben, het zorgt wel voor een steeds slordigere aanlevering van artikelen (niet compleet, verschillende versies en vooral slecht digitaal illustratiemateriaal). Overigens, om u een idee te geven wat gemiddeld per dag aan artikelen binnenkomt: één Platformartikel, drie achtergrondartikelen en een 15-tal persberichten. Over water is erg veel te schrijven.
2008 Wat gaat 2008 H2O brengen? Wellicht nog een kleine aanpassing van de opmaak. De in september 2006 doorgevoerde laatste wijzigingen in lettertype en aanduiding van de soorten artikelen kunnen nog wat meer
Peter Bielars
achtergrond
H2O / 25/26 - 2007
37
Vijf jaar Aqua for All: de resultaten Aqua for All vierde op 26 september jl. op bescheiden wijze haar vijfjarig bestaan. De stichting werd opgericht in februari 2002 door de KVWN en de NVA als uitvloeisel van een geslaagd KVWN-jubileumproject eind 1999 voor drinkwatersteun in ontwikkelingslanden. Anno 2007 is Aqua for All uitgegroeid tot een netwerkorganisatie: bedrijven en instellingen uit de watersector stellen hun kennis, ervaring en middelen beschikbaar voor drinkwater en sanitatie voor de allerarmsten. Dit alles met een concreet doel: in de periode 2006 tot eind 2010 moeten één miljoen mensen duurzaam toegang krijgen tot veilig drinkwater en nog eens driekwart miljoen tot deugdelijke sanitaire voorzieningen. Tijd om terug te blikken. De Expert Group
De Expert Group is dit jaar uitgegroeid tot een groep van 140 waterprofessionals die in eigen tijd of via hun werkgever kunnen worden ingezet voor uiteenlopende taken. Afgelopen jaar zijn 29 expertmissies uitgevoerd, waarvan 26 door vrijwilligers of betaald door de werkgever. Ruim 60 waterprofessionals zijn frequent ingeschakeld bij projectadvisering en -beoordeling, een tweede opinie, engineering en interne programmaontwikkeling via werkgroepen. Wandelen voor water in 2004.
Wandelen voor Water
D
e groei van Aqua for All heeft zich op alle fronten gemanifesteerd. Enkele kengetallen.
Resultaten
Projecten
Het projectendossier omvat circa 200 lopende projecten, van bijna afgerond tot net gestart. De gemiddelde doorlooptijd vanaf identificatie en selectie tot evaluatie van een project bedraagt twee jaar, de gemiddelde omvang ligt tussen de 40.000 en 100.000 euro per jaar per project. De gemiddelde investering per millenniumdoel (schoon drinkwater of deugdelijke sanitatie) is ongeveer tien euro per persoon. De gemiddelde inbreng aan donaties uit de publieke sector (in 2002-2007 circa 4,6 miljoen euro) bedraagt, omgeslagen naar de ‘betrokken’ Nederlandse huishoudens (circa 75%), zo’n 20 eurocent per huishouden per jaar, wel variërend per betrokken waterleidingbedrijf.
projectvolume (miljoenen euro)
Vanaf 2002 t/m 2007 is in totaal circa 11,4 miljoen euro besteed aan projecten waarmee inmiddels zo’n 1.140.000 mensen zijn bereikt met hetzij veilig drinkwater hetzij sanitaire voorzieningen.
Aan de jaarlijkse landelijke actie voor basisscholen ‘Wandelen voor Water’ rond Wereldwaterdag (22 maart) deden in 2003 20 scholen mee met een opbrengst van 23.000 euro. Dit jaar namen 160 scholen deel aan de actie en bedroeg de opbrengst meer dan 600.000 euro.
Inkomsten
De inkomsten van Aqua for All bestaan voor een belangrijk deel uit deelnemersbijdragen van met name waterleidingbedrijven. Ook zijn er vaste sponsors, projectsponsors (bijvoorbeeld het bedrijfsleven en serviceclubs) en privé-donaties. Daarnaast wordt menskracht beschikbaar gesteld door waterschappen, kennisinstellingen en adviesbureaus. Doorbraak was de toekenning van thematische medefinanciering (TMF) in 2005 door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Die subsidie is in 2006 omgezet in een sterk verruimde nieuwe regeling die voor 2006 tot 2010 Aqua for All in staat stelt elke euro uit de sector te verdubbelen. De omzet is in vijf jaar gegroeid van 300.000 naar 4.500.000 euro.
aantal mensen die schoon water krijgen
Verwachtingen, resultaten en impact De opstartjaren 2002-2004 werden vooral besteed aan fondswerving en projectselectie. Er was slechts een schatting van het aantal bereikte mensen, gebaseerd op rapportages van uitgevoerde projecten, zonder verificatie door steekproeven, zoals dat wel gebeurde vanaf 2005. Met het verkrijgen van de TMF-subsidie is de doelstelling van Aqua for All geconcretiseerd in termen van het aantal te realiseren millenniumdoelen. In de periode 2005-2007 blijkt de gestelde doelstelling voor drinkwater ruimschoots te worden gehaald. De kosten per begunstigde kruipen echter wel omhoog. In 2005 lagen
aantal mensen die sanitaire voorzieningen krijgen
totaal
11,00 10,50 8,50 7,00 11,00 13,00 10,00
2002 (geen TMF) 2003 (geen TMF) 2004 (geen TMF) 2005 2006 prognose 2007
0,3 0,6 1,1 2,0 3,4 4,0
286.913 292.986 255.000
35.528 35.250 49.000
27.000 50.000 108.000 322.441 328.236 304.000
totaal
11,4
834.899
119.778
1.140.000
kostprijs doelstelling (euro per peroon) (millenniumdoel)
175.000 350.000 350.000
gerealiseerd
71% 70% 70%
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken hanteert strikte regels voor de definitie van millenniumdoelen. Daarom ligt het aantal gerealiseerde millenniumdoelen lager dan het aantal mensen dat voorzien is van schoon drinkwater en goede sanitaire voorzieningen.
38
H2O / 25/26 - 2007
achtergrond
Indonesië (foto: Bert Steenwinkel).
Mali (foto: Isabel Couwenberg).
deze erg laag, omdat enkele projecten zijn gefinancierd waarin met een kleine inspanning (de aanleg van een publieke kraan in sloppenwijken) veel inwoners konden worden bereikt. Van de begunstigden voldoet 70 procent aan de criteria van het zevende millenniumdoel. Aqua for All heeft ervoor gekozen om in gebieden met waterschaarste of onvoldoende financiële middelen voor investeringen soms toch voorzieningen aan te leggen die niet aan de criteria voldoen, zoals bronnen met minder water, voorziening door watertankwagens of aanschaf van huishoudfilters. Sanitaire voorzieningen blijven in de cijfers ver achter bij de doelstelling. Dit komt allereerst omdat veel minder projecten op dit gebied aan Aqua for All worden aangeboden. Maar ook speelt mee dat het internationale beleid ten aanzien van sanitatieprogramma’s is gewijzigd. De door Aqua for All geprognosticeerde aantallen zijn gebaseerd op toiletvoorzieningen die daadwerkelijk worden gebouwd. Maar het nieuwe beleid is gericht op marketing, stimulering en demonstratie zonder het verstrekken van subsidies voor alle feitelijk benodigde voorzieningen. Het tellen is daarmee veel moeilijker geworden. De kans bestaat dat op basis van de reeds geleverde projectinterventie het aantal bereikte mensen nog zal verdrievoudigen door zelfstandige replicatie en opschaling. Het is zonder meerjarige monitoring praktisch onmogelijk om de impact van demonstratieprojecten te bepalen, hoezeer dat ook aansluit bij het karakter van die projecten. Vanaf 2005 is dit opschalings- en replicatie-effect wel onderdeel van de totale projectbeoordeling en monitoring. Aqua for All heeft als eerste een monitoringprotocol van het ministerie getekend. Daartoe is in de afgelopen zomer een vijftal steekproeven uitgevoerd in het veld. In
% verbruikt budget
44
september bracht Aqua for All een rapport uit over wat de investeringen in 2005 nu daadwerkelijk hebben opgebracht. Tot nu toe bestaan de rapportages van ontwikkelingsorganisaties namelijk vooral uit cijfers die gebaseerd zijn op verwachtingen. In het rapport over 2005 is vooral gekeken of het beloofde aantal begunstigden ook daadwerkelijk duurzaam is bereikt. De rapportages uit het veld blijken betrouwbaar; de borging van duurzaamheid (middels capaciteitsopbouw) vergt nog veel aandacht.
Uitdaging aan de watersector, publiek en privaat De betrokkenheid van de Nederlandse watersector bij het behalen van het zevende millenniumdoel is dit jaar bekrachtigd in het WASH-akkoord van Schokland. Aqua for All kan helpen een dergelijk akkoord te concretiseren in een gevarieerd aanbod van projecten en vragen uit het veld waarop waterleidingbedrijven, waterschappen, kennisinstellingen, consultants en ondernemers kunnen intekenen en waaraan ook hun medewerkers kunnen bijdragen. Geen technology push, noch gevoel van ‘dat lossen we wel op’, maar sterk vanuit de markt redenerend, vraaggestuurd via Nederlandse NGO’s. Het kritisch selecteren van goede programma’s is daarbij net zo belangrijk als het kritisch selecteren van de gevraagde expertise en partners. Daardoor is Aqua for All vanzelf nauw betrokken bij een aantal innovaties in de sector en vervult daarbij soms zelfs een voortrekkersrol. Voorbeelden zijn de bevordering van wateroogsttechnieken in semi-aride gebieden, de promotie van nieuwe sanitatieconcepten in sloppenwijken, bevordering van het zakengeoriënteerde denken binnen de ontwikkelingssector, promotie van kleinschalige technologie en techniek voor de onderkant van de samenleving, de medeoprichting van microwaterfaciliteiten en synergie met het
% drinkwatermillenium- % sanitatiemillenniumdoel gerealiseerd doel gerealiseerd
55
11
gemiddeld
36
Van 2006 t/m 2010 is een bedrag aan inkomsten geprognosticeerd van 18,5 miljoen euro, waarvan 16 miljoen euro voor projecten. Met dit bedrag zullen één miljoen mensen van schoon drinkwater worden voorzien en 0,75 miljoen van goede sanitaire voorzieningen. Eind 2007 is ongeveer 7,4 miljoen euro aan projectverplichtingen (44%) gerealiseerd. Met dit geld is 36% van de TMF-verplichting aan millenniumdoelen gerealiseerd.
bedrijfstakonderzoek van de drinkwaterbedrijven. De doelgroep van Aqua for All is de millenniumdoelgroep die woont op het platteland en in de sloppenwijken in ontwikkelingslanden met een zwakke overheidsstructuur en grote logistieke problemen. Deze doelgroep maakt deel uit van tweederde van de wereldbevolking die een inkomen heeft beneden 4 dollar per dag. Ogenschijnlijk ligt dat ver af van de kernexpertise van drinkwaterbedrijven en waterschappen en hun op centrale infrastructuur gebaseerde activiteiten zoals huisaansluitingen en riolering. Aqua for All kiest vanuit het oogpunt van waterschaarste voor programma’s met decentrale oplossingen die weinig tot geen water gebruiken en voor sanitaire voorzieningen met scheidingssystemen: grijs water apart van zwart water, droge toiletten en bevordering van hergebruik van fecaliën en urine. De individuele expertise, de kennis uit bedrijfstakonderzoek en de mogelijkheden voor capaciteitsopbouw of training op het gebied van organisatie en institutionalisering bieden echter in de praktijk veel mogelijkheden. En waar partijen actief zijn in de stedelijke sfeer, kan aangehaakt worden met activiteiten in de periferie, met beschikbaarstelling van decentrale oplossingen, gebruikmakend van de aanwezigheid ter plekke én partnering met lokale NGO’s en private sector voor decentraal management.
Jubileumproject Samen met het bedrijvencluster in Eindhoven rond het project Gezondheid en Water en bestaande programma’s van NGO’s in sloppenwijken in Nairobi en Accra én de daar actieve Nederlandse publieke watersector en het donorgeld uit de jubileumactie zet Aqua for All een demonstratietraject op rondom publieke water- en sanitatiediensten. Niets nieuws onder de zon? Technisch niet, op het gebied van samenwerking en met technologie die aansluit op de lokale omgeving wel. In zogeheten Tri Partite Partnerships zullen overheid en hun nutsorganisaties, private ondernemers en NGO’s elkaar vinden, daar en hier. Sjef Ernes
H2O / 25/26 - 2007
39
Ons Netherlands Water Partnership Staat u er al bij?
ADVIESBUREAU
CUIJPERS
Evers & Manders Consult
Netherlands
0,217
IJkdijk
idl 2006
0,235
0,199 0,181 mNAP
water o
n
l
i
n
e
www.nwp.nl
verslag Eutrofiëring: oplossing in zicht? Eutrofiëring blijft een actueel onderwerp in de waterwereld. Dat bleek op 13 december tijdens het symposium ‘Eutrofiëring: oplossing in zicht?’ van STOWA en Rijkswaterstaat Waterdienst in Groenekan. Meer dan 80 vertegenwoordigers uit de watersector woonden de bijeenkomst bij. Verschillende sprekers gaven vanuit hun expertise antwoord op de vraag: ‘is de oplossing voor eutrofiëring in zicht?’ Jawel, de oplossing komt dichterbij als de partijen verder willen kijken dan de traditionele maatregelen en elkaars expertise zoveel mogelijk benutten.
W
ilbert van Zeventer (DG Water, Verkeer en Waterstaat, beet het spits af door zich af te vragen of we onze zegeningen wel voldoende tellen. Hij constateerde een overfixatie op nutriëntengehalten als ware het nieuwe normen waaraan moet worden voldaan. “Voor de KRW geldt juist dat de ecologie leidend is; nitraat en fosfaat zijn slechts afgeleide parameters.” Harry Hosper (Rijkswaterstaat Waterdienst) stelde in zijn voordracht dat de verbetering in de biologie achterblijft bij de verbetering in de chemie. Terwijl de helft van de Nederlandse meren, beken en sloten voldoet aan de werknormen voor fosfaat en nitraat heeft een groot deel van de meren toch nog last van algenbloei en troebel water. Waterplanten en -vogels blijken niet automatisch terug te keren als de fosfaatkraan wordt dichtgedraaid, zo schreef Hosper eerder dit jaar in het artikel ‘Heldere meren in Nederland in 2015: droom of werkelijk?’ (zie H2O nr. 18). Met name de massale aanwezigheid van de brasem, bekend om het omwoelen van de waterbodem, zorgt ervoor dat de natuur moeite heeft zich te herstellen. In meren waar commercieel op brasem gevist wordt, zoals het Veluwe- en het Drontermeer, tekent zich duidelijk ecologisch herstel af. Actief visstandbeheer is dan ook noodzakelijk om te komen tot heldere meren. Een slimme combinatie van brongerichte en effectgerichtmaatregelen kan zorgen voor heldere meren in 2015, concludeert Hosper. Marcel Klinge (Witteveen+Bos) gaf zijn voordracht de titel mee van een STOWArapport dat in januari verschijnt: ‘Van helder naar troebel en weer terug. Systeemanalyse, diagnose en ecologisch herstel voor ondiepe stilstaande wateren.’ “Eutrofiëring veroorzaakt een omslag van helder naar troebel. Die treedt op wanneer een kritische grenswaarde voor de fosfaatbelasting wordt overschreden”, aldus Klinge. Hij raadt waterbeheerders aan om eerst een schatting te maken van de kritische fosfaatbelasting. Speciale aandacht dient hierbij uit te gaan naar de waterbodem. “Deze speelt een dominante rol in de nutrientenhuishouding (in troebele meren komt 80 procent van het fosfaat dat in de algen zit uit de waterbodem), terwijl waterbeheerders hiermee nauwelijks rekening houden”. Vervolgens gaf Klinge een overzicht van drie hoofdtypen kansrijke maatregelen die kunnen bijdragen aan de oplossing voor eutrofiëring. Het eerste type, de bronmaatregelen, zijn het bekendst, met name ‘klassieke’ bronmaatregelen zoals waterzuivering en aanpassing van het mestbeleid. Het tweede type zijn de systeemmaatregelen, zoals moerasontwikkeling, het aanbrengen van dieptevariatie en doorspoelen. Het derde type wordt geclassificeerd als ‘interne’
maatregelen, zoals visstandbeheer of tijdelijke (geheel of gedeeltelijke) droogval. “In Nederland wordt tot op heden voornamelijk gebruik gemaakt van klassieke bronmaatregelen. Dat is jammer, want de andere typen bieden veel potentie, zeker in wateren waar bronmaatregelen de belasting al gereduceerd hebben maar waar de wateren ecologische kwaliteit nog achterblijft. Een aantal goede pilots met de tot nu toe weinig toegepaste systeem- en interne maatregelen zou de kracht van deze nieuwe maatregelen voor oplossing van de eutrofiëring kunnen illustreren, zo concludeert Klinge. Hans van Grinsven van het Milieu- en Natuurplanbureau behandelde de vraag welke bijdrage het meststoffenbeleid aan de KRW-doelen kan leveren. Hij wees erop dat het KRW-doel van een goed ecologisch potentieel in de helft van de Nederlandse landbouwsloten en -beken tot 2027 buiten bereik ligt als fosfaat daarvoor het criterium zou zijn. Volgens de Meststoffenwet moet fosfaatevenwichtsbemesting in 2015 een feit zijn. “Het bodemoverschot aan fosfaat verdwijnt dan weliswaar, maar de prognose is dat de kwaliteit van het oppervlaktewater tot 2027 nauwelijks verbetert.” In zijn voordracht over vermindering van de diffuse belasting in het landelijk gebied ging Oscar Schoumans van Alterra dieper in op het STONE-model en maatregelen op perceelsniveau. Verdere regionalisatie van het model naar lokale schaal levert nieuwe uitdagingen op in de modelbeschrijving, meent hij. Volgens Schoumans worden de fosfaatverliezen beïnvloed door factoren op lokale schaal: perceelsmanagement, veldkarakteristieken, hydrologische connectiviteit en perceelsafkalving. Rikje van de Weerd van Rijkswaterstaat Waterdienst/Arcadis ging specifiek in op de gebiedskwaliteit van beschermde gebieden. Gebiedskwaliteit is afhankelijk van de gebruiksfuncties en mensen in een gebied. Deze verschillende gebruiksfuncties en de zienswijze van partijen leveren nogal eens tegenstrijdige belangen op. “Zo wilden natuurbeschermers de grutto in een bepaald gebied laten broeden. Voor dat doel was extra bemesting nodig, er was zelfs speciaal een potstal voor gebouwd. De waterbeheerders waren daar uiteraard niet blij mee”, aldus Van de Weerd. Ook blijkt dat de kosten en de baten niet altijd evenredig zijn verdeeld tussen de verschillende gebruikers. “Om te zorgen dat gebiedsgebruikers begrip hebben voor de KRW-doelstellingen, is kennisoverdracht essentieel. Alleen met inzicht in alle informatie, zoals transportroutes, processen en belangen, kun je
bestuurders uitleggen waarom bepaalde maatregelen nodig zijn.” Zij concludeerde dat eutrofiëring technisch oplosbaar is, maar dat de bestuurlijke wil de oplossing pas mogelijk maakt. Van de Weerd riep dan ook op om te blijven werken aan de bewustwording van de problematiek en helderheid van de KRW-opgave. Frank van der Bolt van Alterra en Frits van der Kragt van het Milieu- en Natuurplanbureau namen de opzet en afstemming van de evaluatie van de eutrofiëringsaanpak en de KRW door. Frits Kragt gaf aan dat de ecologie bereikt zal worden door een combinatie van maatregelen gericht op inrichting en beheer en bronnen vanuit de stedelijke en landelijke omgeving. De eerste resultaten van de evaluatie komen beschikbaar in maart 2008, maar Frits Kragt vermoedt nu al dat - om aan de ecologische doelstellingen te voldoen in elk geval extra aandacht voor regionale bronmaatregelen nodig is. Wilbert van Zeventer sloot het symposium af door een koppeling te maken met de Watervisie en de (inter)nationale ontwikkelingen. Innovatie is in de visie van de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat één van de pijlers waarin het kabinet 75 miljoen euro wil investeren voor inrichting en beheer, eutrofiëring en chemie. Hierbij wordt innovatie breder gedefinieerd dan alleen primaire kennisontwikkeling; de innovatie is vooral gericht op kosteneffectiviteit van maatregelen. Van Zeventer gaf aan dat het Rijk en de regio behoefte hebben aan harmonisatie en uitwisseling van kennis. De samenwerking tussen Rijk en regio ten aanzien van de monitoring van nutriënten is zo cruciaal dat deze in 2008 op de agenda moet komen, zo meent hij. Van Zeventer wees erop dat de KRW een proces voorstaat dat een cultuuromslag vraagt tussen de bestuurslagen die tot op heden nog niet is gemaakt. Voor de voortgang in het mestdossier is het krachtenveld in Den Haag en Europa bepalend. Van Zeventer gaf aan dat de Nitraatrichtlijn een brede Europese discussie over de ‘goede landbouwpraktijk’ heeft losgemaakt. Via een benchmark tussen de lidstaten zal druk ontstaan om ook in Nederland maatregelen te nemen. Daarnaast ziet men fosfaat nu als eindige delfstof. Efficiënt gebruik van fosfaat wordt een belangrijk onderwerp. met dank aan Dick Bakker (Rijkswaterstaat Waterdienst)
H2O / 25/26 - 2007
41
informatie Studenten TU winnen klimaatshow ‘De Drijvende Stad’ heeft de Klimaatshow van de NCRV gewonnen. In de televisieshow werden verschillende ideeën gepresenteerd over hoe om te gaan met de komende klimaatverandering. De Delftse inzending van een drijvende stad was volgens de jury de beste, omdat ze zowel adaptatie als mitigatie omvat.
H
et concept van ‘de Drijvende Stad’ won in 2006 ook al de DeltaCompetition, een door Royal Haskoning georganiseerde wedstrijd om om te gaan met de klimaatsverandering. ‘De Drijvende Stad’ is een stad die drijft op het water. De platen waarop gebouwd wordt, zijn een combinatie van piepschuim en beton. Deze kunnen een gewicht aan van zo’n 60 woningen. De platen kunnen eenvoudig gekoppeld worden, waardoor uiteindelijk steden tot 10.000 woningen mogelijk zijn. ‘De Drijvende Stad’ levert een bijdrage aan de oplossing van het ruimteprobleem, maar ook aan een oplossing voor wateroverlast. Bovendien heeft het ontwerp voordelen op het gebied van energievoorziening. Warmtepompen zouden in de zomer voor koeling kunnen zorgen en in de winter voor warmte. Hoewel nog geen concrete plannen bestaan om het ontwerp uit te voeren, is de belangstelling groot. Zelfs in China is met belangstelling gekeken naar het ontwerp. De Delftse studenten hopen dan ook op een eigen paviljoen tijdens de Wereldtentoonstelling in Shanghai in 2010.
Medicinaal water door de eeuwen heen Dat de mens niet zonder water kan, moge duidelijk zijn; ons lichaam bestaat immers voor het grootste deel uit water. Maar dat water méér medicinale toepassingen heeft dan waterkuren en ijspakkingen, is bij het grote publiek nog niet bekend. Het onlangs uitgegeven boek ‘Water!, als medicijn’ geeft een overzicht van medicinale toepasisngen met water die bewezen effectief zijn.
D
e kern van het boek bestaat uit medisch-wetenschappelijke bronnen en praktijkervaringen. Daarnaast wordt ook vanuit andere invalshoeken naar medicinaal water gekeken. Zo bevat het boek een historisch hoofdstuk, waarin onder meer de opkomst van de
42
H2O / 25/26 - 2007
kuuroorden en de Kneippse begietingen in de 19e en 20e eeuw staan beschreven. Ook leggen de auteurs uit waarom Hippocrates een groot voorstander was van behandelingen met water. In een cultureel-antropologische beschouwing kan de lezer zijn licht opsteken over waterorakels en helende tranen, terwijl in weer een ander hoofdstuk de kunstuitingen op het gebied van medicinaal gebied behandeld worden. ‘Water!, als medicijn’ van Cécile Boot, Frans Meijman en Peter Vonk is een uitgave van Veen Magazines. Het boek telt 240 pagina’s, is rijk geïllustreerd en kost 24,95 euro (ISBN: 9789085710790).
watertorens verrezen. Ook de mensen zelf komen aan het woord in het verhaal over het Drentse drinkwater: de installateur, de meteropnemer, de directeur en allerlei WMD-werknemers van toen en nu. ‘Dit is het verhaal over drinkwater in Drenthe’ van Lukas Koops is een uitgave van uitgeverij Noordboek (ISBN 978 90 330 0657 9). Het boek kost 16,50 euro en is te bestellen in de boekhandel of via www.noordboek.nl.
Boek van Stikker over oplossing waterWMD viert 70-jarig bestaan problemen Ter gelegenheid van haar 70-jarig bestaan heeft Waterleidingmaatschappij Drenthe (WMD) een boek laten schrijven over de geschiedenis van het drinkwater in Drenthe. ‘Dit is het verhaal over drinkwater in Drenthe’ van auteur Lukas Koops werd 17 december feestelijk gepresenteerd aan een op die dag 70 jaar geworden Drentenaar.
I
n het boek beschrijft Koops aan de hand van interviews en citaten de bijzondere geschiedenis van drinkwater in Drenthe. Nog niet zo heel lang geleden dronk men water uit de put, sloot of regenton. Pas in de jaren 50 werden de meeste Drentse dorpen aangesloten op het waterleidingnet en vloeide er schoon drinkwater uit de kraan. Het boek vertelt het verhaal van de puttenbouwers en de wasvrouwen in het stookhok. Hoe in de grotere Drentse plaatsen begin vorige eeuw gemeentelijke waterbedrijven ontstonden en imposante
In ‘Water; the blood of the earth’ beschrijft Allerd Stikker een overzicht van de waterproblematiek én de oplossingen van de afgelopen 20 jaar. De inmiddels gepensioneerde Stikker benadert de problematiek vanuit zijn eigen ervaring als ingenieur en als oprichter en voorzitter van de Ecological Management Foundation.
O
m de millenniumdoelen voor water te realiseren, biedt Stikker oplossingen die buiten het conventionele vlak liggen en nog in het beginstadium van ontwikkeling zijn. Zo zouden ontzouting van zee- en brakwater voor kustgebieden en microtechnieken met microfinanciering in plattelandsgebieden van ontwikkelingslanden binnen tien jaar weleens dé oplossing voor de millenniumdoelen kunnen worden, zo meent de auteur. ‘Water; the blood of the earth’ van Allerd Stikker is een uitgave van Cosimo Books, telt 67 pagina’s, kost 10,95 dollar en is te bestellen via www.amazon.co.uk.
Fascinatie voor water
Water is wereldwijd de belangrijkste markt voor de toekomst. Onze ingenieurs in de KROHNE research- en ontwikkelingscentra in Duitsland, Nederland, Frankrijk en Groot-Brittannië ontwikkelen innovatieve oplossingen voor deze markt. In 1953 presenteerde KROHNE de eerste magnetisch inductieve flowmeter ter wereld voor het meten van o.a. water, afvalwater, additieven en slib. Sindsdien bedienen wij onze klanten in de (afval)watersector keer op keer met indrukwekkende innovaties. Ons productassortiment dekt het gehele scala van meet- en analysetechniek – van enkele meetinstrumenten tot complete totaaloplossingen voor uw bedrijf. KROHNE – water is onze wereld Voor meer informatie zie onze website
Doorbraak in waterbeheer Op verschillende plaatsen aan de zuidelijke rand van Almelo is het Waterschap Regge en Dinkel bezig met de uitvoering van de Doorbraak: een compleet nieuwe watergang van 13 kilometer lengte. Een rondleiding langs de verschillende werkzaamheden.
D
e Doorbraak is een gezamenlijk project van Waterschap Regge en Dinkel en de Provincie Overijssel. Het waterschap is opdrachtgever en toezichthouder van de Doorbraak. Projectmanager Henk Lansink van het waterschap: “De Doorbraak is niet alleen een watergang waarmee we het stroomgebied van de Loolee en en de Azelerbeek met de Regge verbinden, maar ook een ecologische verbindingszone tussen Twente en de Sallandse Heuvelrug met een gemiddelde breedte van 75 meter.”
Scheiding schoon en stedelijk water De aanleiding voor de nieuwe rivier is tweeërlei: het water in Twente meer ruimte geven en wateroverlast en uitdroging voorkomen. Henk Lansink: “Almelo ligt in een kom. Bij extreme en langdurige regenval dreigt wateroverlast. Als de beek gereed is, kunnen we het oppervlaktewater veel beter beheren. In de Doorbraak krijgt het water de ruimte. Bovendien gaan we het landelijk en stedelijk water gescheiden houden. De beek zal het schone landelijk water afvoeren naar de Regge dat zo ten goede komt aan natuur en landbouw. Het stedelijk water zal worden afgevoerd naar het IJsselmeer.”
De werkzaamheden vinden plaats op verschillende locaties. Henk Lansink: “Op een traject van 13 kilometer kom je heel veel verschillende grondeigenaren tegen. Met ieder moeten we tot overeenstemming komen over aankoop. Om te voorkomen dat het werk vertraagt, werken we niet aaneensluitend. Dat wil zeggen waar we grond hebben verworven, gaan we aan de slag.”
Verschillende disciplines “Door de complexiteit van het project hebben we veel verschillende vakkundigheden nodig. Zo hebben we een boring moeten maken onder de zijtak van het Twentekanaal. We moesten 14 meter onder het maaiveld werken om de onderleider aan te leggen. Een knap lastig karwei. Dat vroeg om een heel andere discipline dan voor de aanleg van de passage onder de A35. Die onderdoorgang is uniek, omdat we naast de tunnel voor de beek ook een brede tunnel hebben aangelegd voor de ecologische verbinding van de strook natuur langs de beek. Zo kunnen dieren ongehinderd via de ecologische passage van het ene natuurgebied naar het andere.” Naast de onderdoorgang is men bezig met de aanleg
Onder de zijtak van het Twentekanaal is op 14 meter diepte geboord om een verbinding te krijgen met de beek (foto: Waterschap Regge en Dinkel). Henk Lansink bij de passage onder rijksweg 35.
44
H2O / 25/26 - 2007
van een vistrap. Henk Lansink: “Er komt een verval in de beek van 10.30 +NAP naar 7.30 +NAP. Daarom moeten we een vistrap maken, zodat vissen van de Regge ook naar de Dinkel kunnen zwemmen.”
“Revolutie in denken” De Doorbraak heeft voor de onderhoudsmedewerkers van het waterschap een omslag in denken over het waterbeheer veroorzaakt. Henk Lansink: “We hebben tot nu toe altijd de natuur naar onze hand willen zetten. We leren nu van de natuur af te blijven en water de ruimte te geven. Dat is een revolutie in denken. De Doorbraak is een voorbeeld van integraal waterbeheer, waarbij we niet alleen denken aan de aanleg van een watergang, maar ook aan de rol van water in het landschap. En daarbij nemen we aspecten van natuurbeheer, recreatie, wateropslag e.d. mee. We zijn er trots op dat we voor de Doorbraak een nominatie hebben gekregen voor de Gouden Piramide.” In 2015 zal de Doorbraak gereed zijn. Het project kost 49 miljoen euro. Het beheer en onderhoud zal dan voor eenderde door het waterschap en tweederde door het Overijssels Landschap worden uitgevoerd. Tekst: Johannes Odé Foto’s: Johannes Odé en Waterschap Regge en Dinkel
Guus Hummelink en Martijn Arfman van GMB bezig met de aanleg van een vistrap.
achtergrond
De beek wordt zo aangelegd dat het lijkt of hij door de natuur ontstaan is (foto: Waterschap Regge en Dinkel).
Jan Veurnink doet graafwerk in het gebied.
Een gasleiding moet verlegd worden voor de Doorbraak.
In totaal moeten 17 bruggen aangelegd worden.
H2O / 25/26 - 2007
45
Durft u de uitdaging aan? Partners voor Water ondersteunt innovatieve waterprojecten van samenwerkende partners met een heldere internationale ambitie
w w w. p a r t n e r s v o o r w a t e r. n l
recensie ‘Institutional Governance and Regulation of Water Services’ ‘Institutional Governance and Regulation of Water Services’ gaat over beleid, uitvoering en regulering van watervoorzieningen en maakt daarbij gebruik van voorbeelden van over de hele wereld. De schrijver, Michael Rouse, is voormalig voorzitter van de IWA en heeft voorheen jarenlang gewerkt als directeur van de drinkwaterinspectie in Engeland en Wales. Die praktische ervaring vind je terug in dit werk. Het is een degelijk en veelomvattend boek. Rouse schrijft vanuit een persoonlijke betrokkenheid en geeft vanuit zijn ervaringen weer wat volgens hem uitgangspunten voor beleid en regulering zouden moeten zijn.
E
én van de kernpunten van het boek vormt de noodzaak om de verantwoordelijkheden voor beleid en uitvoering voor waterfaciliteiten niet bij dezelfde organisatie te leggen. Beleidsvorming moet plaatsvinden door nationale of regionale overheden, terwijl realisatie en beheer van waterinfrastructuur een zaak is voor lokale overheden of waterbedrijven. Daarnaast moeten er onafhankelijke regulerende
organisaties zijn die het functioneren van de uitvoerende organisaties en het drinkwater en gezuiverd afvalwater controleert. Aan de hand van voorbeelden worden verschillende vormen van regulering en regulerende organisaties besproken. In een hoofdstuk over drinkwaterkwaliteit wordt het opstellen van normen en het beheersen van risico’s besproken. In een hoofdstuk over kosten wordt de noodzaak van waterbe-
Een groep jonge, gepromoveerde watertechnologen geeft in dit vaktijdschrift een kritisch oordeel over internationale vakliteratuur. De recensenten zijn Jelle Roorda, Arjen van Nieuwenhuijzen, Bas Meijer, Adriaan Mels, Herman Evenblij, Jeroen Langeveld, Jasper Verberk en Merle de Kreuk.
drijven om kostendekkend te functioneren besproken. Water is een grondrecht, maar dit betekent niet dat watervoorzieningen gratis moeten zijn. Een ander kernpunt van Rouse is dat geïntegreerde planning van water en afvalwaterinfrastructuur een uitgangspunt behoort te zijn. Rouse gaat uitvoerig in op de vraag of watervoorzieningen door een publieke of een private partij beheerd moet worden. Zelf werkte hij in de watersector in Engeland en Wales, toen onder Thatcher de watersector grondig hervormd en geprivatiseerd werd. Dit resulteerde in tien regionale waterbedrijven waarvan de aandelen in handen kwamen van vooral kleine private investeerders. De bedrijven worden gereguleerd door de onhankelijke organisatie OFWAT (Office for Water Services) die de watertarieven vaststelt en de drinkwaterinspectie die de kwaliteit controleert. Zijn conclusie is dat dit verregaande geprivatiseerde systeem goed werkt. Tegelijkertijd is hij van mening dat het niet uitmaakt of waterbedrijven publiek of privaat zijn, als er maar onafhankelijke, regulerende partijen zijn. Het boek is interessant voor hen die zich willen inlezen op organisatietheorieën rond watervoorzieningen en die zich een beeld willen vormen over hoe pluriform de watersector wereldwijd is georganiseerd. Zelf vind ik het boek erg geschikt voor studenten. Sinds twee jaar geef ik colleges over beheer van stedelijke waterinfrastructuur aan de Wageningen Universiteit en dit boek is uitermate geschikt als achtergrondmateriaal. Adriaan Mels (Lettinga Associates Foundation) ‘Institutional Governance and Regulation of Water Services - the essential elements’ is een uitgave van IWA-Publishing (ISBN 9781843391340) en is te bestellen via www.iwapublishing.com. Het boek telt 223 bladzijden en kost 75 euro.
H2O / 25/26 - 2007
47
Schoon en veilig, nu en later
Grontmij ontwikkelt geïntegreerde oplossingen voor complexe watervraagstukken. Wij hebben uitgebreide kennis op het gebied van drinkwater, riolering en afvalwater, en van kwaliteit en het beheer van onze watersystemen.
Wij helpen bij het invoeren van de Europese Kaderrichtlijn Water. Daarnaast hebben wij jarenlange ervaring met het ontwikkelen van oplossingen voor dreigende wateroverlast danwel watertekorten. www.grontmij.nl
3CHAARSTE HOOP OF ZEKERHEID (ET KLINKT ALS EEN TEGENSTELLING ALS WE ZEGGEN DAT ONZE BLAUWE PLANEET EEN WATERPROBLEEM HEEFT 4OCH IS HET WAAR 3LECHTS VAN AL HET WATER OP AARDE IS BRUIKBAAR 7E MOETEN DE BRONNEN VOOR ONZE EERSTE LEVENSBEHOEFTE DUS KOESTEREN -AAR DOOR DE SNELLE GROEI VAN DE WERELD BEVOLKING PRODUCEREN WE STEEDS MEER AFVALWATER EN WORDT SCHOON WATER STEEDS SCHAARSER !FVALWATER ZAL EERST GEZUIVERD MOETEN WORDEN VOORDAT HET OPNIEUW
DHV NL
BRUIKBAAR IS %N ER IS MEER VRAAG DAN AANBOD )N DAT SPANNINGSVELD WERKEN DE PROFESSIONALS VAN $(6 6OORTDUREND ZIJN ZE OP ZOEK NAAR DUURZAME INNOVA TIEVE OPLOSSINGEN :O HEBBEN ZE AAN DE WIEG GESTAAN VAN BAANBREKENDE ZUIVERINGSTECHNOLOGIEpN EN IS NATIONAAL EN INTERNATIONAAL EEN INDRUKWEKKENDE REPUTATIE OPGEBOUWD 7ANT HELDER WATER BEGINT MET HELDERE OPLOSSINGEN
!LTIJD EEN OPLOSSING VERDER
verenigingsnieuws 15 euro, leden vanaf 31 jaar betalen 100 euro. Voor studieleden geldt een prijs van 15 euro, terwijl gepensioneerde leden 25 euro betalen. Voor studenten die geen KVWN/NVA-lid zijn, geldt een toegangsprijs van 17,50 euro; ben je zelf geen lid, maar je werkgever is NVA-begunstiger, dan betaal je 100 euro en overige niet-leden betalen 150 euro. Het nieuwe adres van Waternet is per 1 januari: Korte Ouderkerkerdijk 7 (het pand heeft nu nog als adres: Spaklerweg 16).
Agenda Onderstaand vindt u de gezamenlijke agenda van NVA en KVWN van vergaderingen, congressen en andere bijeenkomsten. Informatie voor deze agenda kan worden aangeleverd bij het KVWN/ NVA-bureau: (070) 414 47 78. 15 februari excursie KVWN/NVA-Jongerenplatform naar Waternet Amsterdam 21 februari bezoek van KVWN/NVA-Jongerenplatform aan dijkgraaf Marga Kool van Waterschap Reest en Wieden Meppel 3 april bijeenkomst van Technische Commissie Anaerobe zuivering over operationele aspecten van anaerobe installaties Wageningen 17 april excursie van NVA sectie Noord-Holland naar drinkwaterbedrijven PWN en Waternet Amsterdam 22 of 28 mei KVWN-voorjaarscongres Nieuwegein 6 juni NVA-voorjaarsvergadering locatie nog niet bekend
Excursie naar Waternet Het KVWN/NVA-Jongerenplatform gaat 15 februari naar Waternet. Het eerste watercyclusbedrijf van Nederland draagt zorg voor drinkwater, afvalwater, oppervlakte- en grondwater in opdracht van de gemeente Amsterdam en Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Tijdens de excursie houdt Peter van der Hoek, hoofd Strategisch Centrum, een voordracht over de strategische ontwikkelingen in de watercyclus. ‘s Middags wordt die watercyclus op locatie bekeken.
Subsidie voor opleidingsprogramma waterbedrijven Het O&O Fonds Waterbedrijven heeft half december een contract getekend met de stichting Wateropleidingen uit Nieuwegein voor het uitvoeren van het opleidingenpakket 2007/2008. Het O&O Fonds verwierf hiertoe opnieuw ESF-subsidie. De WWb-waterbedrijven krijgen een aantrekkelijke subsidie voor deelname van hun werknemers aan cursussen tot en met MBO 4-niveau van maximaal 40 procent. Het contract met Wateropleidingen loopt van september 2007 tot en met augustus 2008. Na een openbare aanbesteding door het O&O Fonds zijn zowel de opleidingen als de projectadministratie gegund aan Wateropleidingen. De cursussen zijn te vinden in de brochure van Wateropleidingen. Verletkosten worden onder de nieuwe ESF-regeling 2007-2013 niet meer gesubsidieerd. De administratieve last voor de bedrijven is mede daardoor uiterst beperkt. Voor de volgende periode (2008/2009) heeft het O&O Fonds Waterbedrijven vóór de sluitingsdatum van 31 oktober drie aanvragen ingediend. Behalve voor het branchebrede opleidingsprogramma zijn ook aanvragen ingediend voor de opleidingsprogramma’s van twee waterbedrijven. Omdat de subsidiepot niet toereikend is voor alle aanvragen, is het nog niet bekend of de aanvragen van het O&O Fonds voor 2008 worden gehonoreerd. Theo Quist (secretaris O&O Fonds Waterbedrijven) en Agnes Maenhout (directeur stichting Wateropleidingen) tekenen het contract voor het cursusjaar 2007/2008. Rechts ESF-projectleider Isabel Couwenberg.
WATERCOLUMN
‘Wake up call’
E
uropa denkt al jaren over een gemeenschappelijke onderzoeksagenda die het continent in staat stelt een prominente plaats op de wereld(kennis)markt te behouden. De Lissabon-agenda uit 2000 heeft die ambitie ook in geld omschreven: drie procent van het bruto binnenlands product moet naar onderzoek en ontwikkeling. De vormgeving van de gemeenschappelijke infrastructuur is volop in ontwikkeling. Eén van de mogelijke wegen naar Rome loopt via Brussel. Daar vordert de creatie van het draaiboek van het European Strategy Forum on Research Infrastructures (ESFRI) met de investeringen die de Europese landen de komende tien à 20 jaar willen doen in ‘Tools for Science’. Dat zijn bijvoorbeeld investeringen in experimentele onderzoeksfaciliteiten als deeltjesversnellers en radiotelescopen, maar ook in grote databestanden voor Europees (sociaalwetenschappelijk) onderzoek. Zo’n 1000 onderzoekers zijn betrokken geweest bij dit zeer gestructureerde proces, na uitgebreide analyses in de publieke en private sfeer. Er is eensgezindheid over 15 miljard euro aan plannen, omschreven in circa 35 projecten. Ook Nederland zet zich in om in diverse strategische velden een vooraanstaande positie te behouden of te verwerven. Het is volstrekt logisch dat de (Nederlandse) watersector vertegenwoordigd is in ESFRI. Er zijn immers talloze uitdagingen rond de KRW en water is van overduidelijk belang voor een voorspoedige toekomst. Niet waar? Inderdaad. Niet waar. De watersector komt in geen enkel ESFRI-onderwerp of voorstel voor. Dat kan twee dingen betekenen. Wij van het water denken dat we alles al voor elkaar hebben of we hebben zitten slapen. Ik hoop op het eerste. En anders moeten we nu snel wakker worden... Ik wens u allen prettige feestdagen en een geweldig 2008. Wie weet krijgen we tijdens het kerstreces toch nog wat goede ideeën voor ‘Tools for Water Science’. Wim van Vierssen (Kiwa Water Research)
Aanmelden kan tot en met vrijdag 8 februari, uitsluitend via het aanmeldingsformulier ‘SYMP: 15.02.2008’ onder gerelateerde info. Het aantal beschikbare plaatsen is beperkt! KVWN/NVA-leden tot en met 30 jaar betalen
H2O / 25/26 - 2007
49
Oppervlaktebescherming voor drinkwaterbouwwerken Een heldere zaak! Overtuigende oppervlaktetechnologie voor drinkwaterbouwwerken Voldoet aan alle hygiene- en technische eisen Hydrolyse bestendig Beproefd en toegelaten conform regelgeving Duitse drinkwatervereniging
Neem contact met ons op voor nadere informatie
MC-Bouwchemie • Het Eek 9b • NL-4004 LM Tiel Telefoon: +31(0)344-633700 • Fax: +31(0)344-633410 • E-mail: algemeen@mc-bouwchemie.com • www.mc-bouwchemie.com
Pompen Afsluiters Systemen ■
■
Drinkwater overal ter wereld beschikbaar? KSB zorgt voor een betrouwbaar transport! Wereldwijd vertrouwen klanten op onze pompen, afsluiters en systemen. Betrouwbaarheid, efficiency en een lange levensduur zijn sleutelwoorden voor hun keuze. Een goed voorbeeld daarvan is de centrifugaalpomp Omega; een pomptype dat uitblinkt in de bovengenoemde eigenschappen. Zowel horizontaal als verticaal in diverse varianten leverbaar. Bovendien kan de positie van de aandrijving bij deze pomp variabel worden gekozen. Hierdoor is ook het ruimtebeslag gunstig. Die ongekende flexibiliteit biedt u tal van voordelen bij het verpompen van drink -, schoon -, ongereinigd -, tap -, of zeewater.
848 07
KSB Nederland B.V. – Wilgenlaan 68 – 1161 JN Zwanenburg – www.ksb.nl – infonl@ksb.com
platform
Erik de Bruine, Witteveen+Bos Annika Hesselink, RWS Waterdienst Bas Jonkman, TU Delft / RWS Waterdienst
Kansen voor compartimentering in de Randstad De Randstad is kwetsbaar in het geval van overstromingen. Het huidige veiligheidsbeleid heeft zich met name geconcentreerd op het voorkomen van overstromingen door de bouw van stevige dijken en waterkeringen. Maar wat als het dan toch een keer mis gaat? In dat geval kan compartimentering van het achterland ervoor zorgen dat het gebied dat overstroomt, beperkt blijft. Vooral het toepassen van kleine compartimenten langs de primaire waterkeringen is kansrijk en voorkomt veel economische schade.
N
ederland is wereldwijd bekend om zijn strijd tegen het (hoge) water. We houden ons land droog door de aanleg van waterkeringen en dijken in combinatie met een uitgebreid bemalingsysteem. Dit is nog altijd het belangrijkste uitgangspunt van ons veiligheidsbeleid tegen overstromingen (kabinetsstandpunt Rampenbeheersing Overstromingen). Langzaam verschuift de aandacht echter van bescherming door waterkeringen naar het minimaliseren van de gevolgen van een potentiële overstroming. De natuur is immers onvoorspelbaar. Er is altijd een restrisico, omdat onze dijken geen 100 procent garantie bieden voor droge voeten. Maatregelen om de gevolgen van een overstroming te beperken, zijn bijvoorbeeld goed voorbereide en geoefende evacuatieplannen of rekening houden met een overstroming bij de bouw van woningen: drijvende woningen of bouwen op terpen. Maar ook de aanleg van compartimenteringsdijken kan uitkomst bieden1),2). Het toepassen van compartimentering heeft ook bestuurlijk een groeiende aandacht. Zo is in het kabinetsstandpunt Rampenbeheersing een landsdekkende studie aangekondigd naar compartimentering. Deze studie is inmiddels begonnen. Binnen dit project wordt een deelstudie voor het dijkringgebied Centraal Holland (dijkring 14) uitgevoerd. De resulaten van het in dit artikel beschreven onderzoek3) hebben ook betrekking op Centraal Holland en kunnen worden benut voor de landelijke studie.
waterkering omringd zijn. Als een dijk langs één van de rivieren of zee bezwijkt, zal slechts één van de dijkringgebieden overstromen. Hierdoor blijft de schade beperkt tot slechts dat ene gebied (mits de dijk op slechts die locatie doorbreekt). De huidige dijkringgebieden zijn in sommige gevallen echter zo groot dat de schade bij een overstroming alsnog aanzienlijk kan zijn. Zo omvat dijkringgebied 14 een groot deel van de Randstad, waaronder Den Haag, het noorden van Rotterdam en het zuiden van Amsterdam (zie afbeelding 1). Uit modelberekeningen volgt overigens dat zelfs bij zeer extreme omstandigheden niet het gehele
dijkringgebied onder water zal komen te staan. Daarnaast loopt langs de Oude Rijn, op de lijn Leiden-Utrecht, een natuurlijke barrière die voorkomt dat water van noord naar zuid stroomt en andersom. Maar ook als slechts een deel van dit gebied overstroomt, zijn de gevolgen zeer groot: nergens in Nederland wonen zoveel mensen en is zoveel economische waarde geconcentreerd als in de Randstad.
Aanpak Door modelonderzoek zijn de mogelijkheden voor een verdere compartimentering van dijkringgebied 14 onderzocht. Het gebied wordt hierbij opgedeeld in veel meer
Afb. 1: Dijkringgebied 14.
Compartimentering is een concept dat eigenlijk al wordt toegepast in Nederland. Het gebied langs de kust en de grote rivieren is verdeeld in iets meer dan 50 dijkringgebieden die ieder geheel door een primaire
H2O / 25/26 - 2007
51
kleinere compartimenten door de aanleg van dijken in het gebied. Er is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van al bestaande dijken en andere verhogingen in het landschap, zoals (spoor)wegen en slaperdijken. Het is onbekend of al deze verhogingen in het landschap bestand zullen zijn tegen de waterdruk. Spoorwegen en wegen zijn niet ontworpen om water te keren en oude dijken zijn al tijden niet meer getoetst aan de normen. Ook zijn deze verhogingen in het landschap doorsneden met tunnels en viaducten. Het sluiten van deze gaten is kostbaar indien het een permanente afsluiting betreft, bijvoorbeeld door het weghalen van tunnels. Als de gaten met een tijdelijke constructie worden afgesloten door noodkeringen, is het de vraag of al deze keringen tijdig sluiten. In welke mate het haalbaar is om de genoemde verhogingen in het landschap waterdicht te maken, zal in vervolgstudies verder onderzocht moeten worden. In het onderzoek is gebruik gemaakt van het basismodel van de dijkring, zoals deze is opgesteld in het project ‘Veiligheid Nederland in Kaart’ door Rijkswaterstaat, Dienst Weg- en Waterbouwkunde (sinds kort Waterdienst). Dit is een model waarmee overstromingen tweedimensionaal berekend kunnen worden. Vervolgens zijn de maatgevende waterhoogten in de Maas en Noordzee bepaald voor verschillende combinaties van factoren: de rivierafvoeren, een storm op zee en het al dan niet sluiten van de Deltawerken. De overstromingsberekeningen geven per tijdstap de stroomsnelheden en waterstanden weer. Deze informatie kan weer worden gebruikt om het aantal slachtoffers en de hoeveelheid schade te berekenen. Hiervoor is gebruik gemaakt van een speciaal door RWS-DWW ontwikkeld programma dat door middel van rekenregels de schade en slachtoffers berekent (het Hoogwater Informatie Systeem, Schade- en Slachtoffermodule). Hierbij wordt niet alleen gekeken naar de stroomsnelheid en de waterdiepte, maar ook naar de stijgsnelheid van het water. Mensen kunnen namelijk verrast worden door het water en verdrinken als er niet genoeg tijd is om zichzelf nog in veiligheid te brengen binnen het gebied. Met evacuatie naar buiten het gebied is in de studie geen rekening gehouden: in de simulaties is sprake van een zeer plotselinge overstroming. Voor vier verschillende dijkdoorbraaklocaties en 15 inrichtingsvarianten van het dijkringgebied zijn overstromingsberekeningen gemaakt. Deze zijn in te delen in compartimenteringssommen waarbij het water wordt vastgehouden in de verschillende compartimenten en sommen waarbij het water juist niet wordt vastgehouden maar geleid wordt naar een locatie waar minder schade kan worden aangericht.
Compartimenteren Bij compartimenteren is het zaak om de juiste afmeting van het compartiment te bepalen. Is deze te groot, dan zal het compartiment weinig effect hebben. Is deze te klein, dan zal het water bij een
52
H2O / 25/26 - 2007
Afb. 2: Waterdiepten na tien dagen bij een dijkdoorbraak bij de Maasboulevard in de huidige situatie.
Afb. 3: Waterdiepten na tien dagen bij een dijkdoorbraak bij de Maasboulevard bij toepassing van een compartiment.
overstroming zeer snel stijgen en zullen in een dichtbevolkt gebied veel mensen verrast worden door het snel stijgende water en omkomen. Diverse vormen en afmetingen zijn getest in de studie. Een resultaat van de studie is dat een compartiment van ongeveer 10 km2 hierbij het hydraulische optimum lijkt voor een grootschalige overstroming in dijkringgebied 14. Cruciaal is de bevolkingsdichtheid van het beoogde compartiment. Dit blijkt uit het volgende voorbeeld: een dijkdoorbraak bij de Maasboulevard in Rotterdam bij waterstanden die eens in de 10.000 jaar voorkomen. Afbeelding 2 laat de
overstroming zien in de huidige situatie en in afbeelding 3 indien er een compartiment van ongeveer 10 km2 direct aan de Maasboulevard ligt. De schade in de huidige situatie wordt geraamd op 15,4 miljard euro. Indien een compartiment van ongeveer 10 km2 aanwezig is, wordt de schade gereduceerd tot 2,8 miljard euro. Het aantal verwachte slachtoffers in de huidige situatie bedraagt 2.300, terwijl dat bij toepassing van het compartiment zal stijgen naar 4.500. Daarnaast blijkt dat het gunstig is om het water vlak bij de rivier of zee in een compar-
platform verrast worden door het water. Deze strategie heeft daarom alleen een positief resultaat indien voorkomen kan worden dat een dichtbevolkt gebied met een hoge economische waarde niet overstroomt. De studie heeft meer inzicht verschaft in de hydraulische effecten van compartimenteren en het leiden van water. Beide strategieën hebben zowel een positieve als een negatieve uitwerking op de gevolgen van een overstroming. Voor de toepassing ervan zal een groot aantal overstromingsscenario’s doorgerekend moeten worden om een gebiedsgerichte conclusie te kunnen trekken. De precieze locatie en grootte van een dijkdoorbraak heeft namelijk een grote invloed op het overstromingspatroon en daarmee ook op de te nemen maatregelen. De nationale en lokale overheid kunnen door verder onderzoek een optimalisatie van compartimenteringstrategieën mogelijk maken en daarmee de veiligheid tegen overstromingen vergroten.
Afb. 4: Waterdiepten na tien dagen met toepassing ‘leiden van water’.
timent te bergen, omdat het droogmaken van het gebied eenvoudiger is. Het volume water dat moet worden weggepompt, is beperkt doordat slechts één compartiment overstroomt. Een deel van het water kan weer vrij terugstromen naar de rivier of zee door het dijkdoorbraakgat of door het bewust doorsteken van de dijk als het waterniveau buitendijks weer gezakt is. Het water is dan namelijk nog niet afgestroomd naar de diepste delen van het dijkringgebied. En het water dat teruggepompt moet worden, bevindt zich al dicht bij de rivier of zee waarnaar het terug moet stromen.
Leiden van water Naast compartimentering kunnen waterkeringen ook gebruikt worden om het overstromingswater te leiden naar gebieden met minder inwoners en economische waarde. Dit kan worden bereikt door het weghalen van barrières voor het water. Hierdoor zal het water het achterland sneller bereiken. Het water zal sneller stromen, maar minder snel stijgen omdat het zich over een groter oppervlak verspreidt. Bij deze strategie blijft de veroorzaakte schade vaak ongeveer gelijk ten opzichte van de oorspronkelijke situatie: het beïnvloede gebied is weliswaar groter, maar de schade per overstroomde km2 is lager omdat het water lager staat. Alleen als voorkomen kan worden dat een klein maar zeer waardevol gebied niet overstroomt, wordt de totale schade gereduceerd. In dat geval blijven de ‘afgewentelde’ hoeveelheden water beperkt en zal de schade elders niet veel toenemen. Opvallend bij deze strategie is dat het aantal slachtoffers nauwelijks toeof afneemt door hogere stroomsnelheden. Fatale stroomsnelheden treden vrijwel alleen op bij de doorbraaklocatie en niet in het achterland. Deze strategie is vooral waardevol bij een klein gebied met veel inwoners vlak bij
de dijk, waar het water snel dreigt te gaan stijgen bij een dijkdoorbraak. Door barrières in de polder weg te nemen, kan het water snel wegstromen van het dichtbevolkte gebied naar het achterland. Hierdoor neemt de schade en het aantal slachtoffers in het dichtbevolkte gebied af, omdat het water hier minder snel minder hoog komt te staan. Dit blijkt uit het voorbeeld getoond in afbeelding 4. Hierbij zijn de A16 en A20 bij Rotterdam en de A12 bij Gouda waterdicht gemaakt en zijn drie aanwezige barrières verwijderd. In dit overstromingsscenario blijft Rotterdam Alexanderpolder daardoor droog en wordt 6,2 miljard euro aan economische schade voorkomen. Het aantal slachtoffers neemt toe met 100, doordat er nu ook slachtoffers vallen in het gebied ten oosten van Zoetermeer door een grote waterdiepte in diepe delen van de polder. Het aantal slachtoffers in Rotterdam door een hoge stijgsnelheid van het water neemt af.
LITERATUUR 1) De Koning R. en F. Alberts (2006). Compartimentering om de gevolgen van rampen te beperken. Landwerk nr. 6. 2) Oost J. en A. Hoekstra. (2007). Schadereductie door verschillende compartimenteringsstrategiën in een dijkringgebied. H2O nr. 16, pag. 44-47. 3) De Bruine E. (2006). The influence of compartmentalisation on flooding in Central Holland. MSc-thesis TU Delft en RWS-RIZA.
Conclusies Compartimentering van het achterland is een maatregel met potentie. Vooral de toepassing van kleine compartimenten nabij de primaire dijken kan veel economische schade voorkomen, doordat een veel kleiner gebied overstroomt. Daarnaast zal de opgave om het overstroomde gebied weer droog te maken kleiner zijn. Het toepassen van kleine compartimenten in dichtbevolkte gebieden kan in sommige situaties echter ook leiden tot een toename van het aantal slachtoffers door de hogere stijgsnelheid van het water. Locatiegebonden inzet van de maatregel compartimenteren is daarom erg belangrijk. Het leiden van overstromingswater door waterkeringen en/of door het wegnemen van barrières in de polder kan leiden tot minder slachtoffers en lagere schade. Het water zal minder snel stijgen, maar zich wel snel over een groter gebied verspreiden. Hierdoor kan een grotere groep inwoners
H2O / 25/26 - 2007
53
Jasper Fiselier, DHV Jarl Kind, RWS Waterdienst Siemen Prins, DHV
Financiële onderbouwing robuust ontwerp dijken De primaire keringen in Nederland worden elke vijf jaar getoetst. Bij onvoldoende hoogte of stabiliteit wordt de dijk verbeterd en daarbij zo nodig verhoogd. Bij het bepalen van de ontwerphoogte wordt doorgaans rekening gehouden met ontwikkelingen in de maatgevende waterstand over de komende 50 jaar. Bij het bepalen van deze ontwerphoogte en -periode wordt geen rekening gehouden met onzekerheden ten aanzien van de ontwikkeling in rivierafvoer en peilen en ook niet met een eventuele aanpassing van de veiligheidsnorm. In de laatste Leidraad voor de Rivieren wordt wel geadviseerd een ontwerptoeslag van circa 30 centimeter mee te nemen in verband met modelonzekerheden.
I
n deze studie wordt aangegeven hoe onzekerheden kunnen worden doorvertaald in een ontwerphoogte van dijken door hierbij een financieeleconomische invalshoek te hanteren. Impliciet wordt hiermee ook de onderbouwing gegeven voor een, uit oogpunt van de kosten, zo robuust mogelijk ontwerp. De resulterende ontwerphoogten laten opmerkelijke verschillen zien, afhankelijk van de locale situatie. Ook is het opmerkelijk dat, vergeleken met de gangbare praktijk, vanuit financieel-economische optiek vaak gekozen
kan worden voor een robuustere aanpak. Of daar ook daadwerkelijk voor gekozen wordt, hangt echter niet zozeer af van de centen, maar vooral van effecten op natuur, landschap en aanwezige bebouwing. Bij dijkversterking wordt uitgegaan van een toets- en een ontwerphoogte. De toetshoogte geeft aan hoe hoog de dijk, gegeven een veiligheidsnorm en maatgevende afvoer, minimaal moet zijn. Als een dijk te laag blijkt, dan moet deze worden verhoogd. De ontwerphoogte die hierbij
Bij het bepalen van de optimale ontwerphorizont en -hoogte spelen de volgende begrippen een rol: • De toetshoogte oftewel de hoogte waaraan de dijk minimaal moet voldoen om niet te worden afgekeurd. De toetshoogte wordt afgeleid van de maatgevende waterstand, zoals die optreedt bij een afvoerpiek die volgens de veiligheidsnorm nog moet kunnen worden gekeerd; • De ontwerphoogte oftewel de hoogte waarop de te versterken dijk wordt ontworpen. De ontwerphoogte ligt altijd hoger dan de toetshoogte. Hoeveel hoger hangt af van de gewenste functionele levensduur; • De technische levensduur oftewel de periode dat een ontwerp of onderdelen hiervan nog technisch goed functioneren. De technische levensduur kan verschillend zijn voor verschillende onderdelen. Zo gaat het grondlichaam van een dijk veel langer mee dan de bekleding; • De functionele levensduur oftewel de periode waarin een ontwerp nog voldoet aan de functionele eisen, die bijvoorbeeld samenhangen met de trendmatig oplopende maatgevende waterhoogte. Hoe lang is de dijk nog hoog genoeg? • De economische optimale ontwerpperiode, die afhankelijk is van de maatregelkosten en de vermeden schade. Er bestaat een optimaal ontwerp waarbij de totale maatschappelijke kosten over een langere periode het kleinste zijn. Deze benadering staat aan de basis van de veiligheidsnormering in Nederland; • De financieel-economische optimale ontwerpperiode, die afhankelijk is van de ontwikkeling in functionele eisen en kosten. Er bestaat een ontwerp dat op langere termijn de minste totale kosten met zich meebrengt. In deze benadering wordt niet gekeken naar maatschappelijke baten in de vorm van vermeden schade.
54
H2O / 25/26 - 2007
wordt aangehouden, hangt vooral af van de gewenste functionele levensduur van de dijk. Bij het bepalen van de ontwerphoogte kan men kiezen voor een kortere of langere functionele levensduur, bijvoorbeeld voor 50 jaar of voor 100 jaar. Meestal wordt om maatschappelijke redenen al niet gekozen voor een levensduur korter dan 50 jaar. Een ontwerphoogte passend bij een functionele levensduur van 100 jaar brengt natuurlijk meer kosten met zich mee. Beschouwt men echter een langere periode, bijvoorbeeld 100 jaar, dan moet men bij een ontwerphoogte passend bij 50 jaar al twee keer verhogen. Bij het verhogen van een dijk maakt men al relatief veel kosten voor slopen van de oude bekleding en aanbrengen van de nieuwe bekleding, ook bij een kleine verhoging. Elke volgende centimeter verhoging is verhoudingsgewijs goedkoper. Twee keer een halve meter verhogen is daardoor in absolute zin - dus zonder disconteren - fors duurder dan één keer een meter. Daar staat weer tegenover dat vanuit het perspectief van de totale kosten het altijd gunstiger is om investeringen uit te stellen. Een investering van 100 euro over 50 jaar komt bij een discontovoet van 4% overeen met minder dan tien euro nu. Toch is elke 20 jaar verhogen, verdisconteerd, dat wil zeggen, uitgedrukt in euro’s van nu, toch al gauw duurder dan elke 50 jaar verhogen, en er zijn situaties waarbij elke 50 jaar verhogen duurder is dan eenmaal in de 100 jaar. De benadering die in deze werkwijze wordt gevolgd, kent een aanvliegroute via de financieel-economische invalshoek. Wat
platform financieel-economisch het meest optimale ontwerp is, hangt af van de totale kosten die samenhangen met versterken en verhogen en het beheer en onderhoud van de dijk. Er wordt daarbij uitgegaan van een periode van 100 jaar waarover de kosten berekend worden. De totale kosten omvatten alle investeringen in (opeenvolgende) versterkingen en beheer en onderhoud uitgedrukt in euro’s van nu. Er wordt daarbij alleen gekeken naar de kosten en niet naar de economische baten van versterking, zoals een lagere schadeverwachting. De financieel economische invalshoek geeft daarmee - uitgaande van de situatie dat een dijkverbetering dient te worden uitgevoerd - een onderbouwing van de ontwerphoogte, maar niet van de toetshoogte.
beeld die waarin veel stedelijke uitbreidingen plaatsvinden, kan de schade nog sneller toenemen. Als men ervan uitgaat dat het overstromingsrisico (kans maal schade) niet mag toenemen, dan zal men de norm strenger moeten maken wat resulteert in een toename van de toetshoogte. Deze toename is verschillend voor boven- en benedenrivierengebied en ligt in centimeters uitgedrukt in dezelfde orde van grootte als de toename als gevolg van het toenemen van de maatgevende afvoer. Bij het bepalen van de optimale ontwerphoogte dient men behalve de onzekerheid in het klimaatsscenario dus ook rekening te houden met verschillende mogelijke ruimtelijke-economische scenario’s die aanleiding geven tot een aanpassing van de hoogte van de normen.
Onzekere ontwikkelingen in toetshoogte
Bij een snelle toename van de toetshoogte ligt het voor de hand om de ontwerphoogte groter te maken om zo een voldoende lange functionele levensduur van de dijk te kunnen garanderen. Op deze wijze is dan ook de ontwikkeling in de toetshoogte gekoppeld aan de ontwerphoogte. Voor verschillende, mogelijke, ontwikkelingen van de toetshoogte kan worden bepaald wat financieel-economisch de meest gunstige functionele levensduur en ontwerphoogte
In de voorgaande redenering wordt nog uitgegaan van een lineair toenemende ontwerpopgave, bijvoorbeeld als gevolg van het toenemen van de maatgevende afvoer op de Rijn. Deze toename is gebaseerd op één van de vier KNMI-scenario’s (doorgaans een gemiddelde). Er zijn echter ook andere, meer en minder extreme scenario’s mogelijk. Zo kan de toename sneller gaan dan verwacht. Dit kan betekenen dat men al na 30 jaar opnieuw moet verhogen in plaats van na 50 jaar, waarop de dijk oorspronkelijk is ontworpen. Het is ook mogelijk dat de toename minder snel gaat. In dat geval kan men veel langer toe dan de 50 jaar welke het uitgangspunt voor het aanvankelijke ontwerp vormde. Hoe sneller de toename van de toetshoogte, des te eerder een langere ontwerpperiode ook financieeleconomisch het meest gunstig kan blijken. De veranderingen in de afvoer en daarmee in de maatgevende waterstand verschillen tussen boven- en benedenrivieren. Zo moet in het benedenrivierengebied ook rekening worden gehouden met zeespiegelstijging, maar is anderzijds het karakter van de rivieren ook heel verschillend (brede rivieren). Er is daarom in deze studie onderscheid gemaakt naar beide type gebieden. De toetshoogte (of ontwerpopgave) hangt echter niet alleen af van de ontwikkelingen in de afvoer maar, in ieder geval in theorie, ook af van mogelijke ontwikkelingen ten aanzien van de veiligheidsnorm. Zo vinden de huidige normen hun oorsprong in de jaren 60 (Deltacommissie). Op dit moment loopt bij Rijkswaterstaat het programma ‘Waterveiligheid 21e eeuw’, waarin onder andere de huidige veiligheidsnormen van primaire waterkeringen tegen het licht gehouden worden. Dit wordt gedaan mede in de context van de sinds de jaren 60 toegenomen waarden en bevolkingsomvang in het voor overstromingen gevoelige deel van Nederland. Ook in de toekomst wordt een verdere economische groei in deze gebieden verwacht en daarmee een verdere stijging van de schade bij overstroming. Zo neemt bij een economische groei van twee procent per jaar de schade toe met een factor 7 over 100 jaar. In enkele dijkringen, bijvoor-
is. Door de resultaten van verschillende mogelijke economische en klimaatsontwikkelingen te combineren, kan de meest gunstige ontwerphoogte voor een combinatie aan scenario’s worden bepaald.
Resultaten De resultaten hangen mede af van de discontovoet, die wordt gebruikt bij het terugrekenen van toekomstige investeringen naar contante waarde. Er is daarom gekeken naar de resultaten bij een discontovoet van 4% en 2,5%. Daarnaast is nog een aparte set scenario’s doorgerekend, waarbij is uitgegaan van een grotere kans op normaanpassing bij een discontovoet van 2,5%. Hier worden de resultaten van deze twee situaties besproken: die van een kale dijk zonder steunberm en van een dijk met steunberm. Beide situaties kunnen worden gezien als uitersten wat betreft kostencurve voor een kale dijk zonder constructies. In afbeelding 1 zijn de resultaten weergegeven voor een dijk zonder steunberm in het bovenrivierengebied zonder aanwezigheid van woningen en leidingen nabij de dijkteen. Uit de resultaten valt af te lezen dat sprake is van grote verschillen in ontwerphoogte tussen het
Om te onderzoeken hoe om te gaan met deze verschillende scenario’s en hoe deze door te vertalen naar een ontwerphoogte zijn de volgende stappen gezet: • Voor verschillende typen dijkontwerp in het beneden- en bovenrivierengebied zijn kostencurven opgesteld op basis van reële situaties en ontwerpen. In deze ontwerpen is rekening gehouden met zetting en het al dan niet aanwezig zijn van wegen. De aanwezigheid van bebouwing, infrastructuur en leidingen is daarbij als variabele - wel of niet aanwezig op een bepaalde afstand van de dijk - meegenomen; • Voor situaties in het boven- en benedengebied zijn gecombineerde scenario’s opgesteld voor de verwachte toename in toetshoogte, zoals die samenhangen met verwachtingen ten aanzien van de afvoer, en ten aanzien van mogelijke aanpassingen van de veiligheidsnorm. Hierbij is ook aangegeven welke kans van optreden aan een gecombineerd scenario is toegekend. Door het combineren van een minimaal, midden en maximaal scenario voor normaanpassing en ook voor de toename van de (piek)afvoer ontstaan zo negen scenario’s elk met een specifieke kans van optreden en een bijbehorende ontwikkeling van de toetshoogte; • Voor deze negen scenario’s zijn ‘kalenders’ opgesteld voor verschillende verhogingsfrequenties variërend van elke tien jaar tot eens in de 200 jaar. De kalenders geven aan op welk moment weer sprake is van een verhoging, wanneer onderhoud aan dijken en aan wegen aan de orde is en wanneer als gevolg van de verhoging woningen en infrastructuur moeten wijken. In alle scenario’s wordt standaard uitgegaan van het meenemen van de 30 cm toeslag in de ontwerphoogte, zoals in de nieuwe Leidraad is geadviseerd vanwege modelonzekerheden; • Van elk scenario zijn vervolgens de totale kosten bepaald voor elke verhogingsfrequentie. Hierbij is rekening gehouden met alle investeringen, beheer en onderhoud en zijn kosten in de toekomst teruggerekend naar euro’s nu. Ook is hiermee rekening gehouden met restwaarden in de vorm van nog beschikbare overhoogte van de dijk; • Vervolgens is per scenario bepaald welke verhogingsfrequentie en daarmee ontwerphoogte leidt tot de laagste totale kosten in de komende 100 jaar. De hieruit resulterende negen ontwerphoogten zijn vervolgens met elkaar gewogen op basis van de kans van optreden van elk scenario tot een gewogen ontwerphoogte. Deze ontwerphoogte en bijbehorende ontwerpfrequentie levert bij een onzekere toekomst in principe de laagste totale kosten; • Aangezien blijkt dat de resulterende kostencurve in het bereik tussen de 50 en 150 jaar veelal erg vlak loopt, is ook voor alle negen scenario’s gekeken naar een langere ontwerpperiode en hogere ontwerphoogte die niet meer dan tien procent duurder is dan de uit oogpunt van totale kosten meest gunstige ontwerpperiode en -hoogte. Vervolgens is uit deze negen scenario’s een gewogen optimale ontwerphoogte en -versterkingsfrequentie bepaald. Deze extra totale kosten kunnen grotendeels worden verantwoord vanuit de verwachte afname in economische schadeverwachting die het gevolg is van het hanteren van een langere ontwerpperiode en daarom in de eerste jaren na aanleg verhoudingsgewijs veel veiligere dijk; • De gewogen meest kostengunstige en de optimale ontwerphoogte zijn vervolgens vergeleken met de gangbare ontwerphoogte, waarbij wordt uitgegaan van een veronderstelde lineaire toename van de afvoer.
H2O / 25/26 - 2007
55
•
Afb. 1: Ontwerphoogten voor een dijk zonder steunberm in het bovenrivierengebied en voor verschillende uitgangspunten en scenario’s.
Afhankelijk van de verhoudingsgewijze invloed van minimale en maximale scenario’s kan sprake zijn van een kortere of langere optimale functionele levensduur. Daarbij kan worden opgemerkt dat het rekening houden met normaanpassing meestal leidt tot een toename van de functionele levensduur, omdat een aanpassing van de norm altijd leidt tot een snellere toename in de ontwerpopgave.
We zien in veel gevallen dat de curve van de totale gekapitaliseerde kosten erg vlak loopt tussen de 50 en 120 jaar en dat ontwerphoogten in dit bereik elkaar weinig schelen in totale kosten. Men komt tot een veel langere functionele levensduur als het optimum tot tien procent duurder mag zijn dan de ontwerphoogte met de laagste kosten.
Aanbevelingen
Afb. 2: Ontwerphoogten voor een dijk met steunberm in het benedenrivierengebied en voor verschillende uitgangspunten en scenario’s.
(nu gebruikelijke) middenscenario, het als boven beschreven financieel-economische gewogen scenario en het scenario waarin de kosten tot tien procent hoger mogen uitvallen. De ontwerphoogte van de laatste is twee tot drie maal zo groot als het gebruikelijke middenscenario, afhankelijk van de discontovoet die wordt gehanteerd. Een grotere kans op normaanpassing geeft nog een aanzienlijke toename in het verschil tussen de scenario’s. We zien ook dat de discontovoet van grote invloed is op de ontwerphoogte, maar niet op de verhoudingen tussen de verschillende scenario’s. De resultaten voor het benedenrivierengebied geven eenzelfde beeld maar met nog iets grotere optimale ontwerphoogten.
in het benedenrivierengebied. Dit is een situatie met steil oplopende kostencurve. Een hogere ontwerphoogte komt daarbij overeen met veel hogere kosten. We zien dan ook dat deze situatie een wezenlijk ander beeld geeft en dat het midden en gewogen scenario nauwelijks verschillen. Het optimale scenario ligt echter ook nu nog steeds een stuk hoger. In het kader van de studie zijn nog meer situaties mee in beschouwing genomen. We komen tot de volgende algemene conclusies: •
Afbeelding 1 heeft betrekking op een kale dijk en laat de theoretisch maximale verschillen zien. Bij aanwezigheid van woningen worden grotere ontwerphoogten verhoudingsgewijs snel duurder en is sprake van een minder groot verschil tussen de scenario’s. De resultaten voor deze situatie impliceren in feite dat vanuit het oogpunt van de totale kosten gekozen kan worden voor een veel langere ontwerpperiode en veel robuustere versterking dan op dit moment gangbaar is. Men kan ook stellen dat niet de centen, maar in dit geval andere overwegingen de doorslaggevende rol zouden kunnen geven. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan op mogelijke effecten op de natuur, het al dan niet moeten slopen van woningen en cultuurerfgoed en dergelijke. Afbeelding 2 laat de verschillen in ontwerphoogte zien voor een dijk met steunberm
56
H2O / 25/26 - 2007
•
Een dijk met steunberm heeft een kortere ontwerphorizont dan een dijk zonder steunberm, omdat voor dit type dijk de kosten van verhoging relatief sneller stijgen met het toenemen van de ontwerphoogte. Aanwezigheid van woningen, leidingen en kunstwerken leidt tot een kortere ontwerphorizont, aangezien bij een kortere functionele levensduur deze verhoudingsgewijs grote investeringen langer worden uitgesteld. Eén en ander is wel sterk afhankelijk van de positie van de woningen, leidingen en kunstwerken ten opzichte van de dijk. Liggen ze erg dicht bij de dijk, dan kunnen ook bij een kortere functionele levensduur deze investeringen niet worden uitgesteld en is een langere functionele levensduur weer gunstiger; Hoe sneller de maatgevende waterstand toeneemt, des te gunstiger een langere functionele levensduur en dus hogere ontwerphoogte zal zijn. De reden hiervan is dat bij een snel stijgende ontwerphoogte een kortere functionele levensduur leidt tot vaker en daarmee in totaal duurder ingrijpen;
De doorgerekende voorbeelden laten zien dat het meenemen van onzekerheden van grote invloed kan zijn op de optimale ontwerphoogte. Eén en ander hangt daarbij sterk af van de situatie en ook van de kansen die aan verschillende scenario’s worden toegekend. Als we ervan uitgaan dat het middenscenario niet de enige mogelijke toekomst is, dan dienen andere scenario’s ook in de berekeningen te worden meegenomen. Toch zien we dat in Nederland op dit moment doorgaans alleen wordt ontworpen uitgaande van een meest waarschijnlijk geachte middenscenario. De door het KNMI afgegeven vier nieuwe scenario’s hebben ieder echter een even grote kans. Het robuust zijn van een oplossing hangt niet alleen af van hoe goed de oplossing het doet bij een minimaal of gemiddeld scenario, maar juist hoe het voldoet over de volle bandbreedte van mogelijke scenario’s. En dan zien we dat een langere ontwerphorizont dan nu gebruikelijk is (orde 80 tot 120 jaar) in veel gevallen een verstandige keus lijkt te zijn.
platform
Susanne Groot, Vrije Universiteit Amsterdam / HKV Lijn in Water Pieter Stuyfzand, Vrije Universiteit Amsterdam / Kiwa Water Research Jet Lebbink, PWN Harry Rolf, PWN
Herkenning van kunstmatig geïnfiltreerd water Ten behoeve van drinkwaterbereiding infiltreert PWN voorgezuiverd water uit de Rijn en het IJsselmeer in de Noord-Hollandse duinen. Verspreiding van dit infiltratiewater werd gekarteerd door het meten van chloride-, bromide- en sulfaatconcentraties in watermonsters. Kwaliteitsontwikkelingen in het Rijn- en IJsselmeerwater maken echter dat de conventionele sensoren minder bruikbaar worden. Aan de hand van een studie naar de kwaliteitsontwikkelingen van de verschillende watersoorten, veld- en laboratoriumonderzoek zijn andere sensorcombinaties, waarop onderscheid te maken is tussen het geïnfiltreerde water en het natuurlijke duingrondwater, benoemd voor drie onderzochte infiltratiegebieden van PWN. Ook is het gebruik van watertemperatuur als indicatie voor watersoort getest.
H
erkomst van grondwater is onderwerp van veel studie. Waterleidingbedrijven willen bijvoorbeeld weten waar het grondwater dat gewonnen wordt vandaan komt en in gebieden waar kunstmatige infiltratie plaatsvindt moet de verspreiding van het infiltratiewater bepaald worden. Met de Inlaat van het te infiltreren water in het open infiltratiegebied bij Castricum (foto: Sander de Haas).
invoering van de Kaderrichtlijn Water1) wordt de herkomsttracering van water nog belangrijker. PWN heeft tegenover de provincie de verplichting de verspreiding van kunstmatig geïnfiltreerd water (infiltratiewater) buiten de infiltratiegebieden zoveel mogelijk te voorkomen, omdat de kwaliteit van het infiltratiewater afwijkt van die van het natuurlijke duingrondwater (duinwater). Hiertoe wordt de verspreiding van infiltratiewater gemonitord, met behulp van een grondwatermodel en door het periodiek nemen en analyseren van watermonsters. Onderscheid tussen infiltratiewater en gebiedseigen duinwater is in de meeste gevallen mogelijk aan de hand van de (semi-)natuurlijke sensoren tritium, zuurstofisotopen, chloride en bromide2). PWN hanteerde chloride,
bromide en sulfaat, maar deze leiden niet meer tot een eenduidige diagnose (afbeelding 1). Deze macro-elementen zijn relatief eenvoudig en goedkoop te meten, maar de concentraties ervan in het Rijn- en IJsselmeerwater zijn afgenomen. Dit artikel presenteert een voorbeeldstudie naar het vinden van geschikte sensoren. Randvoorwaarde voor het onderzoek was dat ze relatief eenvoudig te bemonsteren en te analyseren moeten zijn. Ook moeten de sensoren de komende decennia gebruikt kunnen worden om de herkomst van grondwater in en rond de duininfiltratiegebieden te bepalen. Het onderzoek is verricht in twee open en één diep infiltratiegebied in de duinen ten westen van Castricum en Heemskerk. In
Afb. 1: De verhouding van chloride en sulfaat in infiltratiewater uit de Rijn en het IJsselmeer verschuift naar die van duinwater.
H2O / 25/26 - 2007
57
totaal zijn drie watervoerende pakketten betrokken, tot een diepte van circa NAP -100 m. Vanaf 1957 wordt hier Rijnwater geïnfiltreerd, vanaf 1981 IJsselmeerwater en sinds 2000 een mengsel van beiden. Deze veranderingen in herkomst van infiltratiewater maken tezamen met de veranderende waterkwaliteit in de verschillende watersoorten dat er niet één samenstelling van infiltratiewater en één van duinwater te geven is.
Waterkwaliteit De waterkwaliteit van het infiltratie- en duinwater verschilt (tabel 1). De chlorideconcentratie in de Rijn is relatief hoog door vervuilende industrieën (mijnen en rioolwaterzuiveringen) langs de rivier. Door lozingen van bromide-arm steenzout is de bromideconcentratie relatief laag. De concentraties van zuurstof-18 (δ18O, zie kader) zijn in de Rijn lager dan in Nederlands grondwater, doordat de neerslag die de Rijn voedt verder van de kust valt3). De kwaliteit van IJsselmeerwater volgt die van Rijnwater voor de meeste parameters. Duidelijke verschillen komen voor in de concentraties sulfaat (hoger in het IJsselmeer), nitraat (door algenbloei is deze lager in het IJsselmeer) en bicarbonaat (door kalkneerslag is deze lager in het IJsselmeer). Ook verschillen de isotopenconcentraties: water in het IJsselmeer is sterker onderhevig aan verdamping waardoor de concentratie van zuurstof-18 en de isotopenverhouding (zuurstof-18/deuterium) hoger zijn dan die in de Rijn. Bovendien wordt polderwater met relatief hoge zuurstof-18-concentraties uitgeslagen in het IJsselmeer. Duinwaterkwaliteit vertoont in zowel ruimte als tijd grote variaties. De kwaliteit hangt onder andere af van de hoeveelheid effectieve neerslag, neerslagkwaliteit, verstuiving van zeezouten en aerosolen, geochemie en vegetatiebedekking2). In het algemeen zijn het elektrisch geleidingsvermogen (en dus de concentratie opgeloste stoffen) en bijvoorbeeld de chlorideconcentratie lager dan in infiltratiewater. De concentraties calcium en bicarbonaat liggen vaak hoger dan in infiltratiewater4). Sinds 1970 is het Rijnwater beduidend schoner geworden5). De concentraties van de meeste macro- en sporenelementen zijn afgenomen, waardoor deze geen duidelijk onderscheid meer leveren met duinwater. De isotopenverhoudingen en de temperatuur
Afb. 2: Het nieuwe onderscheid tussen infiltratie- en duinwater.
zijn over de jaren vrijwel constant, maar tonen beide duidelijk seizoensvariaties. Ondanks deze verbetering van de kwaliteit van het infiltratiewater waar het macro- en sporenelementen betreft, is het van belang dat het infiltratiewater niet in de duinen weglekt. Er zijn andere verontreinigingen in het infiltratiewater in de vorm van bijvoorbeeld medicijnresten aangetoond6), maar deze zijn moeilijk meetbaar.
de diepere putten (> 30 m onder maaiveld) in het gebied temperatuurprofielen gemeten. De waarde van de watertemperatuur als sensor is sinds de jaren 60 erkend en er wordt steeds meer mee gewerkt7). Seizoensfluctuaties van de temperatuur van natuurlijk grondwater zijn op tien tot 15 meter diepte vereffend, afwijkende temperaturen op grotere diepte duiden dus op grondwaterstromingen als kwel of infiltratie anders dan door neerslag alleen.
Methode Aan de hand van de kwaliteitsontwikkelingen in de drie onderscheiden wateren (geïnfiltreerd Rijnwater, geïnfiltreerd IJsselmeerwater en natuurlijk duingrondwater) is een inschatting gemaakt van mogelijke sensoren. Vervolgens zijn (in de zomer van 2005) 135 watermonsters genomen, uit de drie watervoerende pakketen in en om de infiltratiegebieden. Hierin zijn monsters opgenomen waarvan zeker is dat het infiltratiewater betreft en monsters die zeker duinwater bevatten (op basis van hun locatie, historisch kwaliteitsverloop en de hydrogeologie). Deze monsters zijn geanalyseerd op parameters als temperatuur en pH-waarde, macro-elementen, sporenelementen en waterstof- en zuurstofisotopen. De isotopenanalyses zijn uitgevoerd door het Centrum voor Isotopen Onderzoek te Groningen. Tijdens de monsterneming zijn in
Tabel 1 Overzicht gemiddelde waterkwaliteit tracers en enkele parameters
parameter
eenheid Rijn
De zwaarste stabiele isotoop van zuurstof is 18 O, de meest voorkomende stabiele isotoop van zuurstof is 16O. De concentratie van 18O in watermoleculen wordt gegeven als de relatieve afwijking van de standaard 18O/16O ratio van oceaanwater. Deze is vastgelegd in de Vienna Standard Mean Ocean Water (VSMOW): (18O/16O)sample δ18O = 103 ––––––––––––––– –1 (18O/16O)VSMOW
[
]
met δ18O in ‰ versus VSMOW.
58
H2O / 25/26 - 2007
De monsters zijn verdeeld in groepen van infiltratiewater, duinwater en mogelijke mengsels. Met behulp van statistiek is bepaald welke van de geanalyseerde mogelijke sensoren het meest bijdragen aan het onderscheid tussen de groepen infiltratiewater en duinwater. De combinatie van zuurstofisotopen met de chloride/bicarbonaatverhouding blijkt het beste onderscheid te geven tussen de twee watergroepen (afbeelding 2). Gemiddeld genomen bevat duinwater meer zware zuurstofisotopen dan infiltratiewater (δ18O minder negatief ), maar de range van isotopenwaarden in beide watersoorten vertoont overlap. Zuurstofisotopen alleen geven dus geen uitsluitsel over de watersoort. De chloride/bicarbonaatverhouding blijkt een goede aanvulling te bieden. De chlorideconcentratie is gemiddeld gezien hoger in infiltratiewater,
ClBrHCO3SO42NO32Ca2+ δ18O δ2H
[mg/l] [μg/l] [mg/l] [mg/l] [mg/l] [mg/l] [‰ vSMOW] [‰ vSMOW]
infiltratiewater IJsselmeer
111 166 159 60 3,1 72 -9,17 -60
120 248 127 123 1,2 74 -7,01 -52
duinwater
67 146 295 69 0,1 117 -7,13 -47
Infiltratiewater: gemiddelden gebaseerd op gegevens van 1995 tot en met 2004; duinwater: gemiddelden gebaseerd op gegevens van 1990 tot en met 2002; isotopenwaarden voor IJsselmeer- en duinwater gebaseerd op eigen metingen (zomer 2005).
platform onderzoek, kan mogelijk meer houvast bieden.
Afb. 3: Temperatuurprofiel over een open infiltratiegebied. De horizontale schaal is 1:8000, de verticale schaal 1:800. De verticale lijnen geven meetlocaties (waarnemingsputten) en -dieptes weer.
terwijl de bicarbonaatconcentratie lager is. Hierdoor is de chloride/bicarbonaatverhouding in infiltratiewater hoger dan in duinwater. Zuurstofisotopen zijn in principe geschikte sensoren om dat ze zeer conservatief zijn (de waarde verandert niet tijdens bodempassage) en omdat ze stabiel zijn in de tijd. Chloride is ook een erkende goede sensor, terwijl bicarbonaat niet conservatief en daardoor in principe wat minder geschikt is. Door sulfaatreductie kan de bicarbonaatconcentratie in infiltratiewater toenemen en daardoor op die van duinwater gaan lijken. Sulfaatreductie vindt echter slechts plaats wanneer het water in de bodem in aanraking komt met dikke lagen slib of veen, wat in het onderzoeksgebied maar op enkele locaties het geval is. Zowel zuurstofisotopen als chloride en bicarbonaat zijn voldoende nauwkeurig te meten om onderscheid tussen de watersoorten mogelijk te maken. Juist de combinatie van de drie sensoren biedt goede mogelijkheden onderscheid te maken tussen duin- en infiltratiewater. Hierop zijn slechts enkele uitzonderingen, bijvoorbeeld onder schrale vegetatie (lage bicarbonaatconcentratie) en dicht bij zee (veel invang van spray en dus hoge chlorideconcentratie). De concentraties van chloride en bicarbonaat in duinwater kunnen daar op de concentraties van chloride en bicarbonaat in infiltratiewater lijken. Daardoor kan het nodig zijn ook de bromideconcentratie te bepalen of de waterstofisotopen te meten.
Toepassing Alle watermonsters waarvan de herkomst niet zeker was, zijn op basis van de sensoren ingedeeld in één van de twee watersoorten of in een aantal gevallen geclassificeerd als mengsel. Deze indeling is geverifieerd door uitgebreide datastudie naar zowel alle analyseresultaten als de velddata. Aan de hand van de indeling is de verspreiding van infiltratiewater in de verschillende watervoerende pakketten gekarteerd in kaarten en dwarsprofielen. Deze verspreiding is getoetst
aan de hand van de oude verspreiding en bekende stromingsrichtingen. De verspreidingsprofielen zijn vergeleken met de gemeten temperatuurprofielen. Een voorbeeld van een temperatuurprofiel is gegeven in afbeelding 3, waarin duidelijk te zien is dat warm water wordt geïnfiltreerd (zomer). Hieronder bevindt zich een kouder waterlichaam met een minimum temperatuur van 8,5°C. Dit moet winterinfiltratiewater zijn, daar duinwater op deze diepte een gemiddelde temperatuur van ruim 10°C heeft. De warmere lens rond 20 meter diepte is ook infiltratiewater. Dat is hier tot een diepte van NAP -50 m aangetroffen (zo diep wordt door uitdempen van de temperatuurverschillen echter geen afwijkende temperatuur meer gemeten). Het verschil in temperatuur vanaf ongeveer 30 meter diepte tussen de westkant en de oostkant (afbeelding 3) duidt op relatief snelle afstroom van infiltratiewater naar het westen; het water is daar warmer dan gemiddeld duinwater. Ook naar het oosten vindt afstroom van infiltratiewater plaats, maar dit gaat kennelijk zo langzaam dat de temperatuurverschillen uitdempen.
Conclusies en aanbevelingen Het onderzoek heeft bruikbare sensoren opgeleverd. Aan de hand van zuurstofisotopen in combinatie met de chloride/ bicarbonaatverhouding is in het algemeen duidelijk onderscheid te maken tussen duin- en infiltratiewater. Er is echter niet één combinatie aan te wijzen die in alle gevallen uitsluitsel zal kunnen geven. Ook is het niet mogelijk op basis van de benoemde sensoren meer kwantitatieve uitspraken over de watersoort te doen. Er wordt een indeling gemaakt op duin- of infiltratiewater; duinwater met bijvoorbeeld 20 procent bijmenging van infiltratiewater wordt mogelijk niet herkend. Met de benoemde sensoren is het niet mogelijk onderscheid te maken tussen infiltratiewater uit de Rijn of het IJsselmeer en tussen oud en jong infiltratie- of duinwater. Verdere analyse van de data die verzameld zijn tijdens dit
Doordat niet in alle watersoorten alle mogelijke sensoren in het verleden regelmatig gemeten zijn, zijn de gesignaleerde kwaliteitsontwikkelingen onzeker. Goed onderzoek vergt grondige kennis van de kwaliteit van het originele duinwater of infiltratiewater. Zo is het bijvoorbeeld zinvol ook het IJsselmeer regelmatig te bemonsteren op isotopen (is nog niet systematisch gedaan). Juist de isotopensignatuur van het infiltratiewater uit het IJsselmeer ligt relatief dicht bij die van duinwater. In de toekomst zal het te infiltreren water mogelijk deels bestaan uit met UV/waterstofperoxide voorgezuiverd water. Mogelijk veranderen de isotopenconcentraties tijdens deze behandeling door de vorming van hydroxylradicalen tijdens het proces. Om hierover meer duidelijkheid te krijgen, kunnen de isotopen tijdelijk bemonsterd worden over het UV/waterstofperoxideproces. Tot slot blijkt het temperatuuronderzoek zeer interessant. Een dergelijk onderzoek levert met relatief weinig moeite veel inzicht in de verspreiding van het zowel in de zomer als in de winter in temperatuur afwijkende infiltratiewater. LITERATUUR 1) Van Slobbe E. (2003). Handboek Kaderrichtlijn Water. Ministerie van Verkeer en Waterstaat. 2) Stuyfzand P. (1993). Hydrochemistry and hydrology of the coastal dune area of the Western Netherlands. Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam. Kiwa Water Research. 3) Dansgaard W. (1964). Stable isotopes in precipitation. Tellus 16, nr. 4, pag. 436-468. 4) Groot S., P. Stuyfzand, J. Lebbink en H. Rolf (2006). Water tracers getraceerd. Onderzoek naar tracers ter herkenning van infiltratiewater en naar de verspreiding van infiltratiewater bij Castricum en Wijk aan Zee. Afstudeerrapportage Vrije Universiteit Amsterdam. Kiwa-rapport KWR 06.002. 5) Heymen R. (1992). Resultaten van het waterkwaliteitsonderzoek in de Rijn in Nederland. RIZA-nota 92.047. 6) Stuyfzand P., W. Segers en N. Van Rooijen (2007). Behavior of pharmaceuticals and other emerging pollutants in various artificial recharge systems in the Netherlands. In: Management of aquifer recharge for sustainability. P. Fox (ed.). Proceedings ISMAR-6 in Phoenix (USA). Acacia Publ. INc. pag. 231-245. 7) Anderson M. (2005). Heat as a groundwater tracer. Groundwater 43, nr. 6, pag. 951-968.
H2O / 25/26 - 2007
59
agenda 11 januari, Delft Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening en Vakantiecursus in Riolering & Afvalwaterbehandeling jaarlijkse nieuwjaarsreceptie van de Nederlandse watersector met de stand van zaken op het gebied van zowel drinkwater als afvalwater en riolering. Organisatie: TU Delft. Informatie: (015) 278 33 47.
17 januari, Leeuwarden Samen stromen symposium over de barrières die overwonnen moeten worden bij grote veranderingen in het denken over en het omgaan met water op regionaal gebied, zoals andere toiletten, nieuwe productiemogelijkheden, het scheiden van afvalwaterstromen en het afkoppelen van regenwater. Organisatie: Van Hall Larenstein. Informatie: (058) 284 61 60.
24 januari, Nieuwegein Legionella: meten, weten en bestrijden nieuwjaarsbijeenkomst van de Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie over de ontwikkelingen rond de wijze van analyseren van Legionella, met aandacht voor de nieuwe specifieke kweekmethode voor L. pneumophila en de werking van de lab-on-a-chip. Informatie: (030) 606 94 44.
24 januari, Rotterdam Ruimtelijk ontwerpen met water werkconferentie over het bewust omgaan met water in ruimtelijke processen en het optimaal benutten van ontwerpen om ruimtelijke en wateropgaven met elkaar te verbinden. Organisatie: Nirov en het ministerie van VROM. Informatie: Martijn Vos (070) 302 84 11.
1 februari, Zwolle Nieuwe sanitatie derde platformbijeenkomst waarin ontwikkelingen op het gebied van nieuwe sanitaire voorzieningen centraal staan, met ook een terugblik naar de discussiebijeenkomst die op 12 oktober jl. plaatsvond. Organisatie: Koepelgroep Ontwikkeling Nieuwe SanitatieSystemen. Informatie: www.stowa.nl.
7 maart, Bussum Inspecties waterkeringen jaarlijkse bijeenkomst met de stand van zaken rond inspecties van waterkeringen met als rode draad deze keer de samenwerking tussen de betrokken partijen: beheerders, kennisinstellingen en bedrijven. Organisatie: STOWA en Rijkswaterstaat Waterdienst. Informatie: Wouter Zomer (0570) 64 58 11.
18-20 maart, Gorinchem Aqua Nederland tweede editie van de vakbeurs voor de Nederlandse watersector. Organisatie: Aqua Nederland en Evenementenhal Gorinchem. Informatie: (0183) 68 06 80.
60
H2O / 25/26 - 2007
13-15 mei, Amsterdam Informatie-uitwisseling bij hoogwater, een Europese aanpak internationale slotconferentie van het NOAHproject, dat in 2004 begon om de Europese samenwerking en informatie-uitwisseling bij dreigende overstromingen te verbeteren. Organisatie: STOWA. Informatie: Ludolph Wentholt (030) 232 11 99.
15 mei, Amersfoort Industrieel watermanagement nu en in de toekomst tweejaarlijks symposium voor industriële watergebruikers met als thema technische innovaties en regelgeving en de uitreiking van de Young Professional Water Award. Organisatie: Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie. Informatie: (030) 606 94 44.
19-21 mei, Wageningen Sanitation challenge IWA-congres over nieuwe vormen van sanitaire voorzieningen, met zowel aandacht voor de techniek als het beleid en praktijkervaringen. Organisatie: Leerstoelgroep Milieubeleid en het subdepartement Milieutechnologie van Wageningen Universiteit, LeAF en Wetsus. Informatie: (0317) 48 21 08.
20-23 mei, Utrecht Het Instrument jaarlijkse technologiebeurs waar producten en ontwikkelingen op het gebied van industriële elektronica, industriële automatisering en laboratorium technologie aan de orde komen. Organisatie: Federatie van technologiebranches FHI. Informatie: www.hetinstrument.nl.
Buitenland
14-16 januari, Mumbai Water Management conferentie en beurs die in het teken staat van nieuwe ideeën op het gebied van watermanagement en innovaties in de watersector in het algemeen, met de nadruk op milieuvriendelijke technieken. Organisatie: Services International. Informatie: water@servintonline.com.
12-15 februari, Gent InfraTech Belgium eerste Belgische editie van deze beurs die de grond-, weg- en waterbouw bedient. Organisatie: Flanders Expo en Ahoy Rotterdam. Informatie: Saskia Vernooij (010) 293 32 04.
11-14 maart, Zaragoza SMAGUA 18 editie van deze Spaanse water- en milieubeurs waar leveranciers hun nieuwe producten op watergebied laten zien. Organisatie: Feria de Zaragoza. Informatie: www.smagua.es.
1-3 april, Maleisië AsiaWater vijfde editie van deze waterbeurs met bijbehorend forum, de grootste in Azië. Op deze beurs is een apart paviljoen voor Europese en Noord-Amerikaanse bedrijven. Organisatie: Malaysian Water Association en MEREBO Messe Marketing. Informatie: www.asiawater.merebo.com.
27-29 april, Shanghai Water Supply & Drainage and Water Treatment negende editie van deze grootste waterbeurs in China. Organisatie: Shanghai ZM International Exhibition. Informatie: Helen Zhu (0086) 21 54 59 23 23 of www.wsdwtf.com.
5-9 mei, München IFAT 15e editie van de internationale beurs op het gebied van water, afval en hergebruik, met daaraan parallel lopend een congresprogramma dat in het teken staat van (afval) water en de watersector in het algemeen. Organisatie: German Association for Water, Wastewater and Waste (DWA) en European Water Association (EWA). Informatie: (0049) 2242 872-189 of www. ewaonline.de.
14-16 mei, Londen Reuse of waterways and remediation of sediments vijfde editie van het Europees congres over verontreinigde waterbodems. Organisatie: REUSED. Informatie: (033) 434 35 00.
28-30 mei, Shanghai Aquatech China eerste editie van deze internationale handelsbeurs over proces-, drink- en afvalwater in China, met een paralel lopend IWA-congres. Organisatie: Amsterdam RAI en CHC Exhibition Service. Informatie: Marieke Leenhouts (020) 549 23 27.
3-6 juni, Milaan ConSoil de tiende editie van het Nederlands-Duitse congres en hét Europese platform voor het bedrijfsleven, de wetenschap en de overheid op het gebied van bodem en grondwater. Organisatie: TNO en het Umweltforschungszentrum Leipzig. Informatie: Guus Annokkée (055) 549 39 40.
14 juni-14 september, Zaragoza (S.) Water and Sustainable Development wereldtentoonstelling EXPO die in 2008 in het teken staat van water en duurzame ontwikkeling. Informatie: www.expo2008.es.
1-4 september, Brisbane Riversymposium elfde edititie van het internationale congres over de rivieren. Informatie: www.riversymposium.com.
LoeweLoewe.de
Klinkt u dat niet als muziek in de oren?
GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Eén aanspreekpunt voor instrumentatie, onderhoud, kalibratie en systeemintegratie Endress+Hauser heeft voor de waterbranche een uniek one-stop-shoppingconcept ontwikkeld dat elke fase in de levenscyclus van een instrument afdekt. We adviseren u graag bij de aanschaf van een instrument, of helpen u met periodiek onderhoud, kalibratie, projectmanagement en systeemintegratie. Instrumentatie Endress+Hauser levert een brede reeks instrumentatie die volledig is afgestemd op de toepassing in afval-, drink- en proceswater.
Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.
010 - 4274180
DynaSand®: het enige echte continu zandfilter
Onderhoud Endress+Hauser helpt u graag uw instrumentatie in topconditie te houden en tegelijkertijd uw onderhoudskosten te verlagen. Kalibratie Professionele kalibratie voor praktisch elke parameter. Droge én natte kalibratie van flowmetingen volgens het uitvoeringsbesluit van de Unie van Waterschappen.
Nordic Water Benelux BV Van Heuven Goedhartlaan 121 1181 KK Amstelveen T +31(0)20 5032691 F +31(0)20 6400469 www.nordicwater.nl info@nordicwater.nl
Systeemintegratie en projectaanpak Een team van betrokken specialisten assisteert graag bij detailengineering, projectinkoop, projectbegeleiding en systeemintegratie. www.nl.endress.com
Wereldwijd zijn er al meer dan 20.000 units geplaatst.
Endress+Hauser BV Tel. (035) 695 86 11 info@nl.endress.com www.nl.endress.com
Continu zandfilter voor
Biologisch filter voor
drinkwater proceswater, koelwater oppervlaktewater afvalwater grondwater fosfaatverwijdering
nitrificatie denitrificatie
handel & industrie Bosman werkt aan renovatie rwzi Kampen
golfoverslagsimulator te ontwikkelen. Dit gebeurde binnen het kader van het Europese ComCoast, met daarin onder andere Rijkswaterstaat als opdrachtgever en Royal Haskoning als partner van Infram.
De rioolwaterzuiveringsinstallatie Kampen van Waterschap Groot Salland wordt op dit moment gerenoveerd. Ook de capaciteit gaat omhoog: van 2.400 naar 3.550 kubieke meter afvalwater per uur. Om te voorkomen dat de zuivering tijdens de renovatie stilvalt, zorgt Bosman Watermanagement uit Piershil voor mobiele plaatbeluchters.
De rwzi is uitgerust met een dubbele beluchtingsinstallatie. Deze moet gefaseerd worden aangepakt. Om te kunnen renoveren, moet de eerste beluchtingstank worden geleegd. De beluchtingsinstallatie werkt dan niet meer. Daarom is gekozen voor extra beluchting met plaatbeluchters, die zijn uitgevoerd op frames boven de bestaande buisbeluchters. Om de benodigde capaciteit te kunnen leveren, zijn in totaal 75 plaatbeluchters en ongeveer 80 meter leidingwerk aangebracht door Bosman. De mobiele noodbeluchting blijft ongeveer drie maanden in bedrijf. Daarna wordt overgeschakeld op de definitieve beluchtingsinstallatie.
Nijholt is verantwoordelijk voor het ontwerp, uitvoering en bouw van de simulator. Het eerste type had een capaciteit van 14.000 liter water dat ineens kan worden uitgestort. Momenteel werkt het bedrijf aan een tweede golfoverslagsimulator met een capaciteit van 24.000 liter.
De golfoverslagsimulator is in maart 2007 voor de eerste maal ingezet bij proeven op de zeedijk bij Delfzijl. De simulator testte de sterkte van de dijken aan de landzijde. De effecten van een stormvloed, namelijk grote overslaande golven, worden door de simulator nagebootst door deze op de kruin van de dijk te plaatsen en een grote hoeveelheid water per keer uit de buffer te storten op de dijk. De test in Delfzijl verliep succesvol. Het tweede type zal worden ingezet in Friesland, waar men ook de kruin van de dijk wil betrekken in het onderzoek. Daartoe is meer capaciteit nodig. Er wordt als het ware een rollende golf over de top van de zeedijk gecreëerd. De proeven in Friesland staan gepland voor maart 2008, de periode waarin de meeste en zwaarste stormen voorkomen. In deze periode zijn de dijken het zwakst door waterverzadiging en omdat vanwege de lage temperatuur nog geen nieuw gras op de dijk groeit en er dus nog geen nieuwe wortels zijn gevormd. In 2009 en 2010 zullen ook proeven plaatsvinden op de Afsluitdijk, in Petten en in Zeeland.
Brabant Water en Siemens stellen industriële klant centraal Brabant Water gaat samen werken met Siemens Nederland op het gebied van waterbesparing, afvalwaterzuivering en waterhergebruik van industriële klanten. De bedrijven willen hun ervaring, technologische innovatiekracht en (markt)positie bundelen. Duurzaamheid en kostenbesparing staan centraal bij het ontwikkelen van creatieve en innovatieve maatwerkoplossingen voor klanten. De samenwerking richt zich onder andere op stedelijk afvalwater, in eerste instantie vooral in Zuid-Nederland, België en Duitsland. Industrieën en bedrijven worden in toenemende mate geconfronteerd met hoge integrale waterkosten en steeds strengere milieu-eisen. Met de beoogde samenwerking spelen Siemens en Brabant Water in op deze veranderende marktomstandigheden en regelgeving. Na de overname van de USF-groep in 2004 is Siemens Water Technologies - met een omzet van ruim 1,5 miljard euro en met wereldwijd meer dan 200.000 gerealiseerde waterprojecten - toegetreden tot de wereldtop in ‘water’. Brabant Water levert in de petrochemische sector en de levensmiddelenindustrie in Brabant drink- en industriewater. Het drinkwaterbedrijf ontwikkelt, financiert, realiseert en exploiteert ook decentrale watervoorziening- en hergebruikprojecten voor de industrie.
Voor meer informatie: John Heesters (0186) 60 60 60.
Golfoverslagsimulator van Nijholt verovert de wereld De golfoverslagsimulator, een innovatie van Nijholt Staal- en Machinebouw uit Heerenveen, verovert de wereld. In Noord-Amerika, Duitsland en Azië is belangstelling getoond voor het Friese product, dat als onderzoeksmiddel wordt ingezet in de strijd tegen het wassende water. Om de sterkte van de Nederlandse dijken te testen, verkreeg Nijholt Staal- en Machinebouw van Infram de opdracht een
62
H2O / 25/26 - 2007
Het succes van de golfoverslagsimulator is inmiddels ook over de landsgrenzen heen bekend geworden. Het districtsbestuur van de door orkaan Katrina getroffen stad New Orleans heeft via Royal Haskoning bij Nijholt Staal- en Machinebouw interesse getoond voor het bouwen van een supersimulator, met een capaciteit van 40.000 liter. Hiermee wil New Orleans de sterkte van de dijken rond de stad testen en de mogelijke versterkingssystemen voor de dijken onderzoeken. Ook in Duitsland en Azië is belangstelling getoond voor de golfsimulator. Een eerste bezoek aan Vietnam wordt begin volgend jaar gepland in het kader van een samenwerking tussen de universiteiten van Delft en Hanoi. Voor meer informatie: Erwin Stegenga: (0513) 61 70 73.
11 januari
H
et eerstvolgende nummer van H2O komt uit op vrijdag 11 januari. De kopijsluiting voor deze uitgave is op woensdag 2 januari.
De redactie wenst u een prettige jaarwisseling.
Hoogst betrouwbaar vervoer Houd het leven in beweging met Flygt afvalwateroplossingen Uw afvalwaterhuishouding dag in dag uit in beweging houden - dat is onze missie. Wij delen graag onze grondige kennis en uitgebreide ervaring, zodat we oplossingen kunnen garanderen die uiterst betrouwbaar zijn. Een solide techniek, ondersteund door onze lokale aanwezigheid in de hele wereld en de belofte van deskundige ondersteuning - altijd, waar ook ter wereld, is de garantie voor uw gemoedsrust. Door toegewijde service en technische innovaties zoals de revolutionaire N-hydraulica, zorgen de afvalwateroplossingen van Flygt voor een normale gang van zaken boven de grond. Voor afvalwateroplossingen waarop u kunt vertrouwen, gaat u naar: www.ygt.nl
Kennis krijgt pas waarde als je er iets mee doet Kiwa Water Research feliciteert vakblad H2 O: veertig jaar hét platform voor de watersector. Kiwa Water Research Betrouwbaar drinkwater is van levensbelang. Kiwa Water Research levert de kennis en technologie die nodig zijn voor een optimale kwaliteit in watervoorziening en -beheer. Samen met en voor de drinkwaterbedrijven ontwikkelen en managen wij kennis voor een onberispelijke drinkwaterkwaliteit, nu en in de toekomst. Vakblad H2O Kiwa Water Research ziet vakblad H 2 O als één van de betere manieren om binnen de watersector kennis en ideeën breed te delen en discussies vorm te geven. Redactie en uitgever: bedankt voor jullie inzet, die elke twee weken opnieuw leidt tot een prima overzicht van de stand van zaken in de sector.
BTO Bedrijfstakonderzoek van de waterbedrijven
Kiwa Water Research Kiwa Industrie & Water telefoon (030) 606 95 11 e-mail info@kiwawaterresearch.eu
www.kiwawaterresearch.eu