nº
41ste jaargang / 11 januari 2008
1/
2008
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
met index 2007 “BOSSEN ZUIVEREN GEEN WATER” AA EN MAAS ÉN GEMEENTEN PAKKEN GEBIEDSPROCES OP NIEUW PEILBEHEER IN DE VEENWEIDEN?
mmm$Z[bjWh[i$db
AhWY^j[dXkdZ[b_d] _d Z[ :[bjW C[[h ZWd +& lWd Z[ m[h[bZX[leba_d] b[[\j" meedj [d m[haj _d [[d Z[bjW$ :[bjW][X_[Z[d p_`d WWdjh[aa[b_`a lWdm[][ Z[ ijhWj[]_iY^[ b_]]_d] WWd p[[ [d mWj[hm[][d$ :[ XeZ[c _i [h lhkY^jXWWh [d h_`a WWd Z[b\# [d ]hedZije\\[d$ CWWh Z[bjW][X_[Z[d p_`d eea am[jiXWWh$ :[ ibWff[ XeZ[c ZWWbj" Z[ p[[# if_[][b ij_`]j" h_l_[hf[_b[d p_`d edX[h[a[dXWWh [d Z[ Zhka ef Z[ hk_cj[ [d ^[j c_b_[k ]he[_j$
?dj[]hWb[ WWdfWa :[bjWh[i edjm_aa[bj l_W [[d _dj[]hWb[ WWdfWa a[dd_i leeh _ddelWj_[l[ efbeii_d][d" Z_[ ^[j b[l[d _d Z[bjW][X_[Z[d l[_b_]" iY^eed [d ZkkhpWWc cWa[d$ L_[h ][h[decc[[hZ[ a[dd_i_dij_jkj[d ^[XX[d ^kd ahWY^j[d ][XkdZ[bZ _d :[bjWh[i0 MB r :[b\j >oZhWkb_Yi" =[e:[b\j" Z[ 8eZ[c [d =hedZmWj[h kd_j lWd JDE [d Z[b[d lWd if[Y_Wb_ij_iY^[ Z_[dij[d lWd H_`aimWj[hijWWj$ :[bjWh[i _i [[d kd_[a[ YecX_dWj_[ lWd hk_c .&& Z[iakdZ_][d" l_i_[" a[dd_i [d [hlWh_d]$ ;[d _dj[hdWj_edWb[ Wkjeh_j[_j ef ^[j ][X_[Z lWd mWj[h [d edZ[h]hedZ$ C[j Wbi m[haj[hh[_d Z[bjWÉi" akij[d" h_l_[h[d [d WdZ[h[ bWW]][b[][d ][X_[Z[d el[hWb _d Z[ m[h[bZ$ Edi ijh[l[d _i [[d l[_b_][" iY^ed[ [d ZkkhpWc[ Z[bjW$
Wat gaat 2008 brengen?
W
at gaat het nieuwe jaar brengen? In de maatschappij begint een ontwikkeling zichtbaar te worden richting een meer bewust omgaan met mens en milieu. De horizon van denken komt weer wat verder weg te liggen. We kijken meer naar de gevolgen van ons handelen. In de watersector kijken we altijd naar de (verre) toekomst. De horizon bij waterbeheerders ligt beduidend verder dan bij de gemiddelde Nederlander. Maar we zitten ook met grote vraagstukken die om een oplossing vragen: een grilliger klimaat met soms erg veel regen maar soms ook lange perioden van droogte, de Noordzee die langzaam stijgt, de verzilting in West-Nederland,
de roep om locaties die onder water gezet kunnen worden indien nodig, bredere rivieren etc. Een toenemend milieubesef bij een groeiend aantal Nederlanders helpt om plannen voor waterberging gerealiseerd te krijgen en om plannen om woningen of bedrijven te bouwen in natte gebieden te dwarsbomen. Gemeenten en provincies krijgen zo langzamerhand een serieuze rol in deze heroverweging van de inrichting van Nederland. De veranderingen gaan niet snel, maar verlopen als een goederentrein die - eenmaal op gang - ook niet gemakkelijk meer te stoppen valt. Ik wens u dit jaar veel inspiratie. Peter Bielars
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Gerda Pieters Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 telefax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research)
inhoud nº 1 / 2008 / met index 2007 4 / “Bossen zuiveren geen water” 4 / Stappen op weg naar meer samenwerking in de waterketen
8
/ Extreme afvoeren voor Rijn en Maas gebundeld in GRADE Marcel de Wit en Adri Buishand
10 / Een meersporenaanpak voor de verbetering van de waterkwaliteit van de Bommelerwaard Rob Speet, Leen Valstar en Peter Willems
13 / Ambitieuze WB21-maatregelen leiden tot duurzaam Meppelerdiep Maarten Spijker, Peter Paul Verbrugge, Dity Langendijk, Bart Wesseling en Gerben Tromp
16 / Waterschap Aa en Maas en gemeenten pakken het gebiedsproces samen op
Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Suzanne Klüver (010) 427 41 40 telefax (010) 473 20 00
Hans Berkhuizen, Misha Mouwen en Francis van Zandbrink
Abonnementenservice Pauline Roos Tini van Schijndel telefoon (010) 427 41 08 telefax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 99,- per jaar excl. 6% BTW € 131,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres.
22 / Veilig drinkwater: niet alleen een zaak van
Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2008 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
4
13
20 / Wie betaalt natuurvriendelijke inrichting en onderhoud van sloten, vaarten en kanalen? Johan de Bondt en Nico Broodbakker
volksgezondheid maar ook van ‘lifestyle’
16
Maarten Gast en Hans Wessel
24 / Verenigingsnieuws 27 / Nieuw peilbeheer in de veenweiden? Peter Jansen, Erik Querner en Cees Kwakernaak
30 / Achtergrondwaarden in het grondwater: verschillen tussen methoden en gebieden Janneke Klein, Hilde Passier en Jasper Griffioen
34 / KRW-verkenner toegepast op de wateren in Zeeuws-Vlaanderen Astrid Driesprong, Paul Paulus, Jos Goossen en Erik de Bruine
37 / Agenda 38 / Handel en Industrie Bij de omslagfoto: De Geul in Limburg (foto: Herman Wanningen).
Bossen zuiveren geen water Natuurlijke processen in bossen leveren geen significante bijdrage aan de kwaliteit van het grondwater. De invloed van bossen op de waterkwaliteit blijkt eerder andersom te zijn: bomen filteren vuile deeltjes uit de lucht die via de bladeren en de stam in het grondwater terechtkomen. Tot die conclusie komt ingenieursbureau DHV na een onderzoek in opdracht van waterleidingbedrijf Vitens.
E
ind 2006 is door Provinciale Staten van Gelderland een motie met de titel ‘Bossen zuiveren water’ aangenomen. De strekking van de motie was dat zuiveren van water door bossen een sympathiek idee is dat financieel gesteund mag worden. Het onderzoek van DHV richtte zich op de bijdrage van de aanwezigheid van bossen en specifiek bosbeheer aan de grondwaterkwaliteit, of deze tot een besparing op de zuiveringsinspanning leiden en of een vergoeding aan boseigenaren redelijk en praktisch uitvoerbaar is. Hiertoe zijn verschillende deskundigen op het gebied van de
relatie tussen de grondwaterkwaliteit en het landgebruik geïnterviewd en is gebruik gemaakt van de beschikbare literatuur. De uitkomsten van het onderzoek zijn verrassend. Er is geen sprake van een zuiverende werking voor het grondwater door bossen. Bossen vangen veel stoffen in vanuit de lucht die uiteindelijk in het grondwater terechtkomen. Hierdoor is de uitspoeling groter dan wanneer sprake geweest zou zijn van vlak natuurlijk terrein. De stelling ‘Bossen zuiveren lucht’ lijkt beter op zijn plaats. Bosbeheer, zoals de
vervanging van naald- door loofbomen of vervanging van oude bomen door jongere bomen, kunnen de uitspoeling enigszins beperken. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met tijdelijk hogere uitspoeling door verstoring. De planologische aanwijzing van bosgebieden biedt wel bescherming tegen risico’s van andere activiteiten die een verontreiniging van het grondwater tot gevolg kunnen hebben. De grondwaterkwaliteit onder bossen is daardoor beter dan onder bijvoorbeeld (bemeste) landbouwgrond. Een
Stappen op weg naar meer samenwerking in de waterketen De Provincie Noord-Holland, de gemeenten in Noord-Holland, de hoogheemraadschappen Amstel, Gooi en Vecht, Hollands Noorderkwartier en Rijnland, Waternet en PWN en Vitens gaan meer en actiever samen werken binnen de waterketen. Door die samenwerking moeten de kosten van drinkwater- en afvalwaterzuiveringstaken in de hand worden gehouden. In de provincie Utrecht is vijf miljoen euro beschikbaar gekomen voor projecten die tot een betere samenwerking in de waterketen leiden. En de gemeente Tilburg gaat nauwer samenwerken met de waterschappen Brabantse Delta en De Dommel.
D
e samenwerkingsverbanden in de waterketen vloeien voort uit het Nationaal Bestuursakkoord Waterketen, waarin op nationaal niveau afspraken gemaakt zijn om de lastenstijging voor de burger binnen de waterketen te beperken. Noord-Holland is de eerste provincie waar dergelijke afspraken, hoewel niet in rechte afdwingbaar, in een convenant zijn vastgelegd. De samenwerking houdt onder meer in dat de drinkwaterbedrijven, waterschappen en gemeenten meedoen aan sectorbrede benchmarkonderzoeken. Ook wordt (meer) kennis uitgewisseld. Dit voorjaar wordt een plan van aanpak opgesteld waarin alle afspraken uit het convenant zijn vastgelegd in concrete acties per deelnemer. Volgens gedeputeerde Kruisinga, verantwoordelijk voor water in de provincie, blijkt uit een eerste analyse dat de meeste winst te halen is in de afvalwaterketen. Op dat vlak wordt al samengewerkt in de kop van Noord-Holland. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft de afgelopen jaren toenadering gezocht tot een aantal gemeenten in haar beheergebied. Met negen gemeenten zijn optimalisatiestudies uitgevoerd en is een project gestart voor de aanleg van IBA’s in de buitengebieden. Ook
4
H2O / 1 - 2008
zorgen het schap en gemeenten gezamelijk voor de aanschaf en de aanleg van voorzieningen. Het hoogheemraadschap neemt daarna het beheer en onderhoud voor haar rekening. Een ander voorbeeld is de oprichting van Waternet in Amsterdam. Waternet komt voort uit de Dienst Waterbeheer en Riolering, een gezamenlijk uitvoeringsorgaan van de gemeente Amsterdam en het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. De oprichting van DWR leverde een structurele besparing van 15 miljoen euro per jaar op: het ontstaan van Waternet, een fusie van DWR en het Amsterdamse drinkwaterbedrijf, leverde opnieuw een structurele besparing van 15 miljoen euro op jaarbasis op. Dit jaar
wordt het onderzoek afgerond naar één waternota voor alle waterdiensten. In het Nationaal Bestuursakkoord Waterketen wordt gesproken over een doelmatigheidsverbetering van tien tot 20 procent over tien jaar. De partijen mogen zelf bepalen wat de beste manier is om doelmatiger en transparanter te werken. De rijksoverheid monitort de voortgang van de verbetering. In 2009 komt zo’n ijkmoment waarin de samenwerking in de waterketen onder de loep wordt genomen.
Utrecht Provinciale Staten van Utrecht heeft een bedrag van vijf miljoen euro beschikbaar
Integraal afvalwaterbeheer Het Hoogheemraadschap van Rijnland gaat in de toekomst uit van integraal afvalwaterketenbeheer, waarin zowel zuiveringsbeheer als het beheer van de riolering een plaats krijgen. Tot nu toe ging het schap vooral uit van zuiveringsbeheer. Het algemeen bestuur van Rijnland heeft hiertoe besloten. Om tot afvalwaterketenbeheer te komen, moet het hoogheemraadschap intensief gaan samenwerken met de gemeenten in haar beheergebied. Deze integrale benadering van de afvalwaterketen moet leiden tot minder vervuiling van de oppervlaktewateren en lagere lasten voor de burger.
actualiteit functieverandering van landbouw naar bos levert in principe een positieve bijdrage aan de grondwaterkwaliteit. Een significante relatie tussen de aanwezigheid van bos en de zuiveringskosten bestaat niet, zo blijkt uit het onderzoek. Besparingen op de zuiveringsinspanning zijn alleen mogelijk daar waar de normen (dreigen te) worden overschreden en het waterleidingbedrijf aanvullende maatregelen moet treffen. In sommige gevallen zou hier mogelijk invulling aan kunnen worden gegeven door, in plaats van een extra zuiveringsstap, nieuwe beheermaatregelen of een functieverandering van landgebruik door te voeren. Het gaat dan met name om de situatie waarin de nitraatconcentratie de norm bereikt. Beheermaatregelen hebben alleen kans van slagen wanneer deze passen binnen het bestaande bosbeheer.
Voor het bepalen van de redelijkheid van een vergoeding aan boseigenaren door het waterleidingbedrijf wordt onderscheid gemaakt tussen het in bezit hebben van bos, het treffen van beheermaatregelen en de omvorming van landbouwgrond naar bos. Een aanleiding voor een vergoeding aan boseigenaren voor het hebben van bos ontbreekt. Voor het nalaten van vervuilende activiteiten wordt geen vergoeding verstrekt. Dit zou strijdig zijn met het uitgangspunt ‘de vervuiler betaalt’. Boseigenaren treffen bovendien geen specifieke maatregelen ten behoeve van de grondwaterkwaliteit met het oog op de drinkwatervoorziening. Wanneer een waterleidingbedrijf door het treffen van specifieke beheermaatregelen of de omvorming van landbouwgebieden naar bos wil voorkomen dat een extra zuiveringsstap noodzakelijk is, is het redelijk dat
het waterleidingbedrijf met de boseigenaren afspraken maakt over de verdeling van de kosten. Het is aan het waterleidingbedrijf om een keuze te maken tussen preventieve en curatieve maatregelen, aldus het ingenieursbureau. Omdat het om hele specifieke situaties en hele specifieke maatregelen gaat, is het bepalen van de vorm en hoogte van een vergoeding altijd maatwerk. Overigens kan, naast het waterleidingbedrijf, ook de provincie als grondwaterbeheerder belang hebben bij het verbeteren van de grondwaterkwaliteit zodat deze voldoet aan de vereisten van de Europese Kaderrichtlijn Water. Jos Peters, Janine Leeuwis-Tolboom en Maaike Buysse-Hendriks (DHV)
Weinig voordeel Het gezamenlijk heffen van belastingen door de gemeenten Middelburg, Vlissingen en Veere en het waterschap Zeeuwse Eilanden levert te weinig voordeel op. Dat concluderen de partijen naar aanleiding van verschillende onderzoeken. Eerder waren de gemeenten Noord-Beveland, Reimerswaal en Schouwen-Duiveland al tot die conclusie gekomen. In 2006 besloten deze gemeenten en het waterschap onderzoek te doen naar de mogelijkheden samen te werken bij de heffing en invordering van belastingen en de uitvoering van de Wet Onroerende Zaken. Het onderzoek richtte zich op het verlagen van de maatschappelijke kosten, het verhogen van de kwaliteit van de dienstverlening en het waarborgen van continuïteit en (verdere) porfessionalisering van de bedrijfsvoering. Afgelopen november waren de gemeenten Noord-Beveland, Reimerswaal en SchouwenDuiveland al tot de conclusie gekomen dat deze samenwerking onvoldoende voordeel oplevert. Na een vervolgonderzoek kwamen ook de andere partijen tot die conclusie. De oorzaak zijn met name de kosten die gemaakt moeten worden om de samenwerking tot stand te brengen.
Behalve tot kostenbesparing leiden deze zaken ook tot een verbetering van de kwaliteit van het (oppervlakte)water.
De Dommel. Via de gemalen komt het afvalwater uiteindelijk terecht in de rwzi van Waterschap De Dommel in Tilburg-Noord.
Tilburg De ondertekening van het afvalwaterakkoord: v.l.n.r. dijkgraaf Vos van Waterschap Brabantse Delta, wethouder Moorman van de gemeente Tilburg en watergraaf Glas van Waterschap De Dommel (foto: Dolph Cantrijn).
De gemeente Tilburg, Waterschap Brabantse Delta en Waterschap De Dommel gaan efficiënter samenwerken bij het inzamelen, transporteren en zuiveren van afvalwater in Tilburg. Daardoor zullen de kosten hiervan gaan dalen.
De rwzi in Tilburg-Oost is de afgelopen jaren omgebouwd tot rioolgemaal Moerenburg. Het afvalwater wordt vanaf Moerenburg met een persleiding naar de rwzi in TilburgNoord getransporteerd. Nu het rioolgemaal Moerenburg gereed is, zijn nieuwe afspraken gemaakt over de afnameverplichting, het overnamepunt en de exploitatiekosten.
gesteld voor het Stimuleringsprogramma Waterketen. Hiermee kunnen concrete en innovatieve projecten gefinancierd worden die tot een betere samenwerking in de waterketen leiden. Het kan gaan om de afkoppeling van schoon regenwater, gescheiden inzameling van bijzonder afvalwater van bijvoorbeeld ziekenhuizen en gezamenlijke beheer van technische diensten.
Beide waterschappen zullen een deel van de afwatertaken van de gemeente Tilburg overnemen. Het grootste gedeelte van Tilburg valt onder het werkgebied van Waterschap De Dommel; het westen van de stad valt onder Waterschap Brabantse Delta. De gemeente Tilburg zamelt het afvalwater van huishoudens en bedrijven in en transporteert dat via het gemeentelijk rioolstelsel naar de gemalen van Waterschap
De drie partijen gaan een aantal studies uitvoeren om de taken in de afvalwaterketen verder op elkaar af te stemmen. In verband met de Europese regels moet de waterkwaliteit in de toekomst aan strenge eisen voldoen. De studies moeten uitwijzen welke maatregelen nodig zijn en hoe ze tegen de laagste kosten kunnen worden uitgevoerd.
H2O / 1 - 2008
5
Wetterskip Beveiliging dijken in Zuid-Holland draagt miljoen bij aan Elfstedenvaarroute
Waterschap Hollandse Delta gaat de komende jaren 39 dijken en duinen in het zuiden van Zuid-Holland versterken. Uit een toetsing in 2006 bleek dat deze primaire waterkeringen op termijn niet meer voldoen aan de wettelijke veiligheidseisen.
Wetterskip Fryslân draagt ruim een miljoen euro bij aan het project Noordelijke Elfstedenvaarroute. Met het geld worden vispassages en natuurvriendelijke oevers aangelegd en sluizen geautomatiseerd.
H
et project om de noordelijke Elfstedenroute bevaarbaar te maken, is al enkele jaren in voorbereiding. Het Wetterskip maakt deel uit van de stuurgroep die het plan begeleidt. Tijdens het ontwerpen zijn eisen aan het project gesteld die ervoor zorgen dat waterschapstaken niet in het gedrang komen. Daardoor kan het waterschap een aantal doelstellingen realiseren. Met het geld worden sluizen bij Wier en Oude Leije geautomatiseerd. Bij Oude Leije komt ook een vispassage en de bestaande passage bij Wier wordt verbeterd. Daarnaast wordt de inlaat bij Wier geheel opgeknapt. In de gedeeltes van de watergangen waar verbredingen en passeerstroken komen, legt het waterschap natuurvriendelijke oevers aan. Later pakt het waterschap de kadetrajecten Berlikum-Wier en Oude LeijeBartlehiem aan. De baggerspecie die tijdens deze werkzaamheden vrijkomt, gebruikt het Wetterskip Fryslân om de kaden te verbeteren.
Subsidie voor dijkversterking Noord-Beveland Waterschap Zeeuwse Eilanden heeft van het Rijk de toezegging gekregen voor ruim 1,1 miljoen euro om de dijk langs de Onrustpolder op Noord-Beveland te versterken. De kruinhoogte van de binnenkant van deze primaire waterkering voldoet niet overal aan de norm.
D
e boven- en binnenkant van de dijk, die voornamelijk uit zand bestaat, wordt dit jaar over een lengte van ruim één kilometer bekleed met asfalt en daarna bedekt met zand. De dijk ligt tussen de Veersegatdam en de Oosterscheldekering en is één van de zwakke schakels in Zeeland. Op dit moment kan overslaand water de binnenkant van de dijk verzwakken. Na de werkzaamheden voldoet de waterkering aan de norm van 1 op de 4.000 jaar. Dit jaar wordt ook de stenen buitenbekleding van de dijk aangepakt.
6
H2O / 1 - 2008
H
ollandse Delta beheert en onderhoudt zo’n 350 kilometer aan primaire waterkeringen die het zuiden van Zuid-Holland beschermen tegen overstromingen. Klimaatveranderingen, die leiden tot een zeespiegelstijging en verhoogde rivierafvoeren, hebben gevolgen voor de veiligheid van de waterkeringen in de toekomst. Daarom toetst het waterschap de veiligheid van dijken en duinen iedere vijf jaar.
De 39 waterkeringen waaraan Hollandse Delta gaat werken, hebben een totale lengte van 75 kilometer en moeten officieel vóór 2016 versterkt zijn. De kosten hiervan bedragen zo’n 340 miljoen euro. Het Rijk betaalt de kosten voor zover het bescherming tegen overstroming betreft. De versterkingsplannen van Hollandse Delta zijn opgenomen in het landelijke programma Hoogwaterbescherming.
Nieuwe vispassage Groot Salland werkt goed Vismigratie is momenteel een belangrijk onderwerp voor waterbeheerders. Mede onder invloed van de Kaderrichtlijn Water besteden waterschappen veel aandacht aan het passeerbaar maken van stuwen en gemalen voor vissen. Waterschap Groot Salland heeft een eenvoudig te plaatsen en relatief goedkopen vispassage ontworpen. Uit onderzoek blijkt deze passage goed te voldoen.
D
e werking van deze ‘Schuttepassage’, genoemd naar bedenker Freddie Schutte, is eenvoudig. Naast de stuw worden betonnen wanden geplaatst. Daaronder komt een betonnen vloer, zodat het geheel volledig waterkerend is. De bak wordt vervolgens verdeeld in zes vakken die door openingen met elkaar in verbinding staan. Het water stroomt zo van het ene vak naar het andere. De stroomsnelheid wordt hiermee geremd, waardoor vissen en andere fauna (kreeftjes, krabbetjes) aan de andere kant van de stuw kunnen komen. Uit een monitoring van vier weken buiten het trekseizoen bleek dat ruim 300 vissen de passage gebruiken. De vispassage kan beheertechnisch gezien worden als een lek in het watersysteem. Vooral in droge perioden is dat ongewenst. Om
waterverlies te voorkomen, is een schuif in de vorm van een driehoek aangebracht. Daarmee kan de opening kleiner gemaakt worden. Door de schuif op een vlottermechanisme te monteren, wordt de grootte van de opening vanzelf geregeld. Binnen het beheergebied van Groot Salland worden bij renovatie en nieuwbouw de zogeheten azobé-keringen van hout vervangen door betonnen wanden. Deze wanden worden door de medewerkers zelf gestort. Dat gebeurt ook met de betonnen wanden van de vispassages. Dit is goedkoper dan houten wanden en onderhoudsvrij. Het waterschap heeft nu drie eigen vispassages geplaatst. In de nabije toekomst komen er nog minimaal zeven bij.
Bedenker Freddie Schutte (rechts) met collega Bert ter Wee die hem ondersteunt bij de uitvoering.
actualiteit Groot Salland helpt kamsalamander Waterschap Groot Salland gaat bij het realiseren van herinrichtingsprojecten in het gebied tussen Deventer en Ols-Wesepe de kamsalamander helpen. Uit onderzoek blijkt dat daar meer salamanders voorkomen dan gedacht, maar deze leven wel geïsoleerd. Het aanleggen van een ecologische verbinding is daarom wenselijk. Dat blijkt uit een door stichting RAVON verricht onderzoek. De uitkomsten staan in het rapport ‘Actieplan Kamsalamander’. zijn kwabalen gevangen, een aalsoort die steeds zeldzamer wordt. Behalve de zoetwaterkabeljauw, zoals de kwabaal ook wordt genoemd, werden ook andere bijzondere vissoorten naar boven gehaald. Het gaat om de rivierdonderpad, de winde en het bermpje. In totaal werden 19 verschillende soorten vis gevangen.
Natte winters maken meren troebel De kamsalamander.
D
e kamsalamander is door Europa aangewezen als een ‘Habitatrichtlijnsoort’ en fungeert als belangrijke signaalsoort voor alle in het gebied voorkomende soorten amfibieën en reptielen. Door bebouwing en aanleg van nieuwe infrastructuur wordt het leefgebied van de salamander bedreigd, terwijl het dier al tamelijk zeldzaam is. Kamsalamanders leven vaak in mooi begroeide poelen. Daarnaast zijn ze ook te vinden in ruige graslanden en houtwallen. In ieder geval in de gebieden Hengforden, De Rande, Frieswijk en De Bannink komen kamsalamanders voor. Waterschap Groot Salland werkt momenteel aan de landelijke opgave om meer ruimte vrij te maken voor water. Hiertoe worden waterbergingen gegraven of gebieden aangewezen die vol mogen lopen in natte perioden. In zuidwest-Salland, tussen Deventer en Olst-Wesepe, zijn verschillende herinrichtingprojecten in uitvoering en voorbereiding. Een aantal daarvan ligt ten noorden van Deventer. Het idee is om waterDe kwabaal.
bergingen te combineren met natte natuur en ecologische verbindingszones voor onder meer de kamsalamander. Om de verschillende inrichtingsplannen beter op elkaar en op de eisen van de kamsalamander af te stemmen, heeft stichting RAVON, een onderzoeks- en kennisorganisatie op het gebied van amfibieën, reptielen en vissen, een veldonderzoek uitgevoerd en een actieplan opgesteld. Dit actieplan is een gezamenlijk initiatief van het Waterschap Groot Salland, de gemeente Deventer en de Provincie Overijssel. De leefgebieden kunnen onder andere worden versterkt door aanleg van nieuwe poelen en door bestaande poelen op te knappen. Een verbindingszone biedt niet alleen ruimte aan de salamandersoort, ook andere zeldzame dieren profiteren ervan.
Zeldzame kwabalen Ook elders in het beheergebied van Groot Salland komen zeldzame diersoorten voor. Bij een visbemonstering in de Overijsselse Vecht
Wetenschappers buigen zich al jarenlang over de vraag waarom sommige troebele meren ineens helder worden, en net zo plotseling weer een groene soep. Promovendus drs. Winnie Rip, werkzaam bij Waternet, ontdekte dat de fluctuaties overeenkomen met de wisselingen tussen droge en natte winters.
I
n Botshol, een natuurgebied ten noordwesten van de Vinkeveense Plassen dat deel uitmaakt van het beheergebied van Amstel, Gooi en Vecht, zijn in 1988 maatregelen genomen om het troebele water weer helder te krijgen. De eerste jaren lukte dit, maar sinds 1993 wisselen de goede en slechte jaren elkaar af. Door intensivering van de landbouw in de jaren 60 zijn veel meren volgelopen met nutriënten. Daardoor verdwenen onder water veel planten, terwijl de hoeveelheid algen juist toenam. Terugdringing van de fosfaattoevoer in de jaren 80 had in eerste instantie succes. Maar voor enkele meren bleek de terugkeer van helder water van korte duur. Na een paar jaar waren de meren weer troebel, ondanks een herstelde watervegetatie en gelijkblijvende fosfaatbelasting vanuit de landbouw. Het weer in Nederland wordt bepaald door de luchtdrukverschillen op de Atlantische Oceaan. Deze luchtdrukverschillen vertonen schommelingen. Volgens Rip is dit patroon vergelijkbaar met de wisselingen tussen troebel en helder water en de plantengroei in Botshol. Herstel van troebele meren zou volgens dit onderzoek vooral zin hebben wanneer de maatregelen genomen worden na een periode van droge winters.
H2O / 1 - 2008
7
Extreme afvoeren voor Rijn en Maas gebundeld in GRADE In de tien dagen voorafgaand aan de hoogwaters van 1993 en 1995 viel in het Rijnstroomgebied gemiddeld ongeveer 100 millimeter neerslag en in het Maasstroomgebied gemiddeld ongeveer 150 millimeter neerslag. Daarmee waren dit de natste tiendaagse perioden in een meetreeks die enkele decennia omvat. Zouden we een paar duizend jaar metingen tot onze beschikking hebben, dan waren er ongetwijfeld nog wel nattere uitschieters. Vanuit deze gedachte is de afgelopen jaren onder regie van het KNMI en Rijkswaterstaat gewerkt aan GRADE (Generator of Rainfall And Discharge Extremes). Voor de Rijn en de Maas zijn inmiddels neerslag- en afvoerreeksen gegenereerd van enkele duizenden jaren. De analyse van deze reeksen levert nieuwe inzichten die bruikbaar zijn bij de bepaling van de maatgevende afvoeren voor Rijn en Maas. Een eerstvolgende stap is de onzekerheid van de maatgevende afvoer die uit GRADE volgt, te kwantificeren. Daarnaast onderzoekt het KNMI momenteel de toepassing ervan voor het doorrekenen van de effecten van klimaatverandering.
I
n de Wet op de Waterkering van 1996 is vastgelegd dat de waterbeheerders in Nederland iedere vijf jaar de primaire waterkeringen toetsen. Rijkswaterstaat geeft hiervoor iedere vijf jaar een randvoorwaardenboek uit met daarin de maatgevende waterstanden voor alle primaire waterkeringen in Nederland. De maatgevende afvoer is de maximale hoeveelheid water die de rivier veilig moet kunnen afvoeren. Deze extreem hoge afvoer is uiteraard een heel belangrijke factor bij de vijfjaarlijkse toetsing van de primaire waterkeringen. De huidige methodiek om de maatgevende afvoer vast te stellen is gebaseerd op een frequentieanalyse van historische afvoergegevens. Deze methode kent een aantal beperkingen. De beschikbare meetreeks is eigenlijk te kort om uitspraken te doen over de afvoer met een gemiddelde overschrijdingskans van eens in de 1.250 jaar. De vraag is ook hoe representatief de beschikbare meetreeks is. Om te kunnen extrapoleren moet de meetreeks homogeen zijn. Aan deze voorwaarde is door de vele ingrepen in het stroomgebied en significante trends in het neerslagklimaat niet voldaan. Een andere vraag is met welke verdelingsfunctie je de beste extrapolatie naar de maatgevende afvoer kunt maken. Over de vorm van de maatgevende afvoergolf of over de genese van de golf geeft de huidige methode beperkte informatie. Dit laatste aspect is wel van groot belang, mede in verband met de effectiviteit van eventuele bovenstroomse maatregelen. Bovenstaande overwegingen zijn de aanleiding geweest voor de ontwikkeling van een nieuw instrumentarium om de maatgevende afvoeren voor Rijn en Maas te bepalen: GRADE. In plaats van extrapolatie van kansverdelingen op basis van betrekkelijk korte afvoerreeksen worden in GRADE eerst lange (duizenden jaren) neerslag- en temperatuurreeksen gegenereerd met behulp van een zogeheten resamplingtechniek. Door dit op een statistisch onderbouwde wijze te doen, zijn de gegenereerde reeksen representatief voor het huidige klimaat. De reeksen dienen
8
H2O / 1 - 2008
vervolgens als invoer voor een hydrologisch model. Voordeel van deze methodiek is dat je hiermee een viertal zaken kunt simuleren: zeer lange afvoerreeksen met daarin gebeurtenissen die extremer zijn dan tot nog toe waargenomen, effecten van veranderingen in het stroomgebied, de duur en vorm van
de maatgevende golf ĂŠn de invloed van een mogelijke klimaatverandering. De methodiek is inmiddels toegepast op het Rijnstroomgebied bovenstrooms van Lobith en het Maasstroomgebied bovenstrooms van Borgharen. De statistische eigenschappen
Schematische weergave van tijdreeksresampling Door het herordenen van dagwaarden ontstaan in de lange gegenereerde reeksen hogere meerdaagse neerslagsommen dan in de korte gemeten reeksen. Een hoogwater op Rijn en Maas ontstaat als over meerdere dagen veel neerslag valt. Door het genereren van hogere meerdaagse neerslagsommen creĂŤer je uiteindelijk ook hogere afvoeren dan totnogtoe waargenomen.
De maatgevende afvoer is de maximale hoeveelheid water die de rivier veilig moet kunnen afvoeren (foto: Rijkswaterstaat).
rubrieksaanduiding
De Maas (foto: Hugo Jamin).
van de gegenereerde neerslagextremen komen goed overeen met de statistische eigenschappen van de extremen in gemeten neerslagreeksen. In de gegenereerde afvoerreeksen komen hoogwaters voor die aanzienlijk hoger zijn dan tot nu toe waargenomen. De maatgevende afvoeren die berekend zijn met GRADE vallen ruim binnen de betrouwbaarheidsintervallen van de huidige methodiek. Kanttekening daarbij is dat deze betrouwbaarheidsintervallen breed zijn. GRADE bestaat uit een aantal deelmodellen die elk verschillende onzekerheden kennen. Zo hebben de neerslag- en temperatuurreeksen waarop de resampling is gebaseerd, een beperkte lengte en bestaan onvolkomenheden in het hydrologisch modelinstrumentarium. Met GRADE kun je veranderingen in stroomgebied en klimaat simuleren, maar deze veranderingen zijn natuurlijk ook onzeker. Ook met een optimaal werkend GRADE zal de onzekerheid in de bepaling van de maatgevende afvoeren voor Rijn en Maas dus aanzienlijk blijven.
Toepassing Het streven is om bij de bepaling van de maatgevende afvoeren in het kader van de vijfjaarlijkse toetsing van de hydraulische randvoorwaarden GRADE een rol te laten spelen. Zo leveren de resultaten nu al aanvullende informatie voor de vertaalslag van maatgevende piekafvoer naar maatgevende afvoergolf. Veranderingen in de hydraulische randvoorwaarden van de Maas en Rijntakken hebben grote consequenties. Van het ene op het andere moment overstappen van de huidige methodiek op GRADE is gezien de onzekerheden, die inherent zijn aan het bepalen van de kans van voorkomen van extremen, geen verstandige optie. Een eerstvolgende
stap is de onzekerheid van de maatgevende afvoer die uit GRADE volgt, te kwantificeren. Deze aanvullende kennis is nodig voor het maken van een weloverwogen besluit om de maatgevende afvoer voor Rijn en Maas wel of niet aan te passen. Naast de bepaling van de hydraulische randvoorwaarden zijn er ook andere toepassingsmogelijkheden voor GRADE. Zo is GRADE gebruikt voor het genereren van afvoerscenario’s voor een Duits/Nederlandse studie naar de grensoverschrijdende effecten van extreem hoogwater op de Niederrhein2). Momenteel onderzoekt het KNMI de toepassing van GRADE voor het doorrekenen van de effecten van klimaatverandering3). De resultaten zijn ook bruikbaar als basis voor scenariostudies en de ontwikkeling van beheerstrategieën voor overstromingsrampen. De hydrologische en hydraulische modellen die deels binnen GRADE zijn ontwikkeld, worden ook voor andere doeleinden, zoals de hoogwatervoorspelling, gebruikt. Over de afgelopen jaren hebben veel mensen meegewerkt aan de ontwikkeling van GRADE. De ontwikkeling van het hydrologische en hydraulische instrumentarium voor het Rijnstroomgebied is door samenwerking met de Bundesanstalt für Gewässerkunde tot stand gekomen. De belangrijkste bouwstenen van het hydrologische modelinstrumentarium voor het Maasstroomgebied zijn gemaakt op de universiteiten van Twente en Wageningen en door Carthago Consultancy. Een groot deel van de hydrologische en hydraulische analyses van GRADE zijn verricht door WL|Delft Hydraulics en HKV Lijn in Water. GRADE is gevoed met gegevens die door diverse hydrologische en meteorologische instituten in het Rijn- en Maasstroomgebied beschikbaar zijn gesteld.
Het onderhouden, verder ontwikkelen en uitbreiden (bijvoorbeeld met recentere neerslag- en temperatuurgegevens) van GRADE vereist ook voor de toekomst een intensieve samenwerking tussen vele partijen. Het product van de samenwerking over de afgelopen tien jaar is samengevat in een onlangs verschenen rapport van RIZA en KNMI5). In dit rapport staan ook samenvattingen van ruim 40 publicaties1),4) over de ontwikkeling van GRADE. Marcel de Wit (Rijkswaterstaat Waterdienst) Adri Buishand (KNMI) NOTEN 1) Buishand T. en T. Brandsma (2001). Multi-site simulation of daily precipitation and temperature in the Rhine basin by nearest-neighbor resampling. Water Resources Research 37, pag. 2761-2776. 2) Lammersen R. (2004). Effects of extreme floods along the Niederrhein. Landwirtschaft und Verbraucherschutz des Landes Nordrhein-Westfalen. Provincie Gelderland en Rijkswaterstaat Directie Oost. 3) Leander R. en T. Buishand (2007). Resampling of regional climate model output for the simulation of extreme river flows. Journal of Hydrology 332, pag. 487-496. 4) Leander R., T. Buishand, P. Aalders en M. de Wit (2005). Estimation of extreme floods of the river Meuse using a stochastic weather generator and a rainfall-runoff model. Hydrological Sciences Journal 50, pag. 1089-1103. 5) De Wit M. en T. Buishand (2007). Generator of Rainfall And Discharge Extremes (GRADE) for the Rhine and Meuse basins. RIZA-rapport 2007.027 / KNMIpublicatie 218. Rijkswaterstaat RIZA.
H2O / 1 - 2008
9
Een meersporenaanpak voor de verbetering van de waterkwaliteit in de Bommelerwaard Voor de bereiding van drinkwater infiltreert Duinwaterbedrijf Zuid-Holland oppervlaktewater in de duingebieden van Solleveld, Meijendel en Berkheide. Het geïnfiltreerde oppervlaktewater is afkomstig uit de Afgedamde Maas. Dit oppervlaktewater voldoet niet aan de eisen die vanuit het Infiltratiebesluit Bodembescherming worden gesteld. Het gaat daarbij vooral om overschrijdingen van concentraties gewasbeschermingsmiddelen. In 1998 hebben DZH en de Provincie Zuid-Holland afgesproken dat tijdelijk mag worden afgeweken van deze eisen onder een aantal voorwaarden. Eén hiervan betreft maatregelen aan de bron: door preventieve maatregelen dient een zodanige verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit te worden bewerkstelligd dat in 2016 met de inzet van slechts eenvoudige voorzuiveringstechnieken aan het infiltratiebesluit kan worden voldaan. Het project is in 2002 in uitvoering gekomen en is inmiddels ongeveer halverwege. Tijd om de tussenstand op te nemen. Om de concentraties gewasbeschermingsmiddelen in het oppervlaktewater van de Bommelerwaard terug te dringen, wordt een meersporenaanpak gevolgd: • realisatie van convenanten waarin afspraken worden gemaakt over het behalen van milieudoelstellingen en voorwaarden daarvoor (tijd en geld); • kennisontwikkeling via praktijkprojecten en demonstraties; • voorlichting, advisering en verbreding draagvlak, en • het bevorderen van de aanpassing van de regelgeving.
D
e oppervlaktewaterkwaliteit van de Afgedamde Maas wordt bepaald door de Maas en uitgeslagen polderwater uit de Bommelerwaard. Voor de Maas bestaat constante aandacht vanuit de drinkwatersector. Deze probeert in internationaal verband verbetering van de waterkwaliteit te bewerkstelligen. Na onderzoek naar de herkomst van de verschillende probleemstoffen is besloten om specifiek in te zetten op terugdringen van probleemstoffen afkomstig uit de tweede hoofdstroom: de Bommelerwaard. Hiervoor heeft DZH samen met Waterschap Rivierenland en Rijkswaterstaat Zuid-Holland het project ‘Zuiver water in de Bommelerwaard’ opgezet. Het project kent een ambitieuze doelstelling: het verkrijgen van een substantiële verbetering van de waterkwaliteit in de Afgedamde Maas door middel van het binnen afzienbare tijd (ongeveer
10
H2O / 1 - 2008
tien jaar) bewerkstelligen van een zodanige verbetering van de kwaliteit van het uit de Bommelerwaard uitgeslagen water, dat deze voldoet aan het maximaal toelaatbaar risiconiveau of aan de drinkwaternorm als geen MTR voorhanden is of als de MTR hoger is dan de drinkwaternorm. De initiatiefnemers willen hiervoor samen met de betrokkenen in de Bommelerwaard (met name agrariërs en de twee gemeenten in de Bommelerwaard: Maasdriel en Zaltbommel) afspraken maken over vermindering van het verbruik van gewasbeschermingsmiddelen. Hiervoor is in het voorjaar van 2002 in het bijzijn van de toenmalige staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat een intentieovereenkomst ondertekend door de Provincie Gelderland, de gemeenten Zaltbommel en Maasdriel, de GLTO’s Zaltbommel en Maasdriel en waterbedrijf Vitens.
‘Zuiver water’ levert een tijdelijke en vrijwillige impuls aan de verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit, die voor de langere termijn geborgd moet worden door regulier beleid en regelgeving. De uitvoering van het project wordt begeleid door een projectgroep waarin alle partijen vertegenwoordigd zijn. Om de resultaten bestuurlijk goed te kunnen verankeren, is eind 2003 tevens een stuurgroep ingesteld met als belangrijkste doel om het project bestuurlijk goed in te bedden in de regio.
Maatregelen en resultaten Om de kwaliteit van het oppervlaktewater te verbeteren is een groot aantal maatregelen geformuleerd. Deze richten zich op de drie belangrijkste landbouwsectoren in de Bommelerwaard: veehouderij, glastuinbouw en fruitteelt, én op de onkruidbestrijding door de gemeenten Zaltbommel en Maasdriel. De maatregelen zijn op verschillende wijzen geïntroduceerd en begeleid, variërend van teeltadvies en onderzoek tot demonstraties. In de sectoren worden regelmatig studiegroepbijeenkomsten georganiseerd, waarin kennisverspreiding en het creëren
achtergrond van bewustwording centraal staan. In een aantal gevallen zijn stimuleringsgelden als tegemoetkoming in de extra kosten voor maatregelen beschikbaar gesteld. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de mechanische onkruidbestrijding met rijenbespuiting in de maïs. Deze maatregel werkt goed en is de laatste jaren op circa 300 hectare mais toegepast. Hiermee wordt ongeveer een kwart van het totale areaal mais in de Bommelerwaard gedekt. De maatregel leidt tot een sterke reductie van de gebruikte kilo’s werkzame stof en milieubelasting. Voor de glastuinbouw zijn de autonome ontwikkelingen rond biologische bestrijdingsmethoden goed aangeslagen in de afgelopen jaren. Voorbeelden hiervan zijn de inzet van de spintroofmijt tegen spint en biologische bestrijding van trips en mineervlieg. ‘Zuiver water’ biedt daarbij faciliteiten om deze ontwikkelingen te ondersteunen door kennisverspreiding via de studiegroepen te bevorderen en daarmee een extra versnelling van de ‘autonome
ontwikkelingen’ te bewerkstellingen. Door het ontbreken van gebruikscijfers is het concrete effect van deze maatregelen voor het middelengebruik nog niet goed in beeld te brengen. In de fruitteelt is sprake van een intensieve begeleiding met veel demonstratieprojecten. Momenteel wordt 80 procent van het totale areaal fruitteelt bereikt. Een aanzienlijk aantal nieuwe ontwikkelingen wordt als landelijke pilot in de Bommelerwaard uitgevoerd. Voorbeelden hiervan zijn de wannerspuit, het waarschuwingsmodel voor (zwart)vruchtrot, celkalk en appelbloedluis. De nieuwe maatregelen lijken te hebben geleid tot een reductie in het gebruik van fungiciden, herbiciden en insecticiden in de periode 2005-2006. In Zaltbommel en Maasdriel worden nog altijd chemische middelen toegepast (waaronder glyfosaat) voor de bestrijding van onkruid op verhard oppervlak. Dit jaar is overeenstemming bereikt over een door Provincie Gelderland geïnitieerde pilot gifvrij beheer. Hiermee zal in totaal 30.000 m2
Afb. 1: Percentage probleemstoffen dat de drinkwaternorm en/ of het MTR overschreed in de periode 2000-2006 (bron: CLM).
Tabel 1: De top 10 aan probleemstoffen voor het drinkwater met daarbij de sector waarin ze worden toegepast.
imidacloprid etridiazool diuron* carbendazim dimetomorf glyfosfaat MCPA MCPP bentazon atrazin*
fruitteelt
glastuinbouw
X
X X
X
X
X X X
X X X X X X
X X X
* in Nederland niet meer toegelaten stof.
X
veehouderij
X X X
gemeente
X X X
akkerbouw
verharding gifvrij beheerd gaan worden en zal rond lantaarnpalen preventief met afdichtringen worden gewerkt. Het gaat daarbij weliswaar om een relatief gering deel van het totale oppervlak, maar er wordt een belangrijke voorbeeldwerking van verwacht.
Ontwikkeling waterkwaliteit Om de effecten van de ontwikkeling in de waterkwaliteit te kunnen volgen en zicht te krijgen op de effectiviteit van de maatregelen, wordt sinds 2003 een monitoringprogramma uitgevoerd. Hiervoor wordt op zeven locaties in de Bommelerwaard en een aantal locaties in de omgeving gemeten. Alle gegevens zijn geëvalueerd en getoetst aan de drinkwaternorm, MTR en de Kaderrichtlijn Water. Probleemstoffen zijn daarbij gedefinieerd als stoffen die minimaal één keer per jaar de drinkwaternorm en/of het MTR overschrijden. In de periode 2000-2006 zijn 53 probleemstoffen aangetroffen van de in totaal 160 stoffen uit het meetpakket. Het percentage overschrijdingen fluctueert over de meetjaren van 18 tot 30 procent. De drinkwaternorm wordt daarbij in het algemeen vaker overschreden dan de MTR. In 2006 is een afname geconstateerd ten opzichte van voorgaande jaren (zie afbeelding 1). De daling van het aantal normoverschrijdingen in 2006 op de monitoringslocaties lijkt daarbij een relatie te hebben met de waargenomen reductie in middelengebruik in 2006. Er is echter nog geen sprake van een significante trend. Voor de lijst met prioritaire stoffen van de KRW is een zevental gewasbeschermingsmiddelen meegenomen waarvoor een norm bekend is. Voor deze stoffen vinden geen overschrijdingen plaats. Gedurende het project geldt voor de meeste stoffen dat het aantal metingen waarin een norm wordt overschreden, is afgenomen. Daaronder bevinden zich ook 16 stoffen die in Nederland niet meer toegelaten zijn zoals diuron en atrazin. In tabel 1 zijn de tien grootste probleemstoffen voor drinkwater in de periode 2000-2006 weergegeven. De stoffen worden in verschillende sectoren toegepast en op verschillende meetlocaties aangetroffen. Voor diuron en atrazin, die in Nederland niet meer zijn toegelaten, is een significante afname geconstateerd. In 2006 is atrazin, een herbicide dat jarenlang in de maisteelt werd toegepast, niet meer aangetroffen. Diuron neemt in aantal overschrijdingen af. Het werd in het verleden voornamelijk gebruikt door gemeenten. Voor diuron geldt sinds afgelopen najaar een Europees verbod. Bij het innamepunt van DZH aan de Afgedamde Maas zijn in 2006 overschrijdingen van de drinkwaternorm geconstateerd voor een zestal stoffen: 2,4 D, dicamba, diuron, imidacloprid, glyfosaat en AMPA. Er zijn (nog) geen duidelijke trends waarneembaar met uitzondering van stoffen waarvoor een verbod is ingesteld (bijvoorbeeld diuron en simazine). Door de veelheid aan activiteiten die in de afgelopen jaren uitgevoerd zijn, is het bewustzijn bij burgers, landbouwers en gemeenten in de Bommelerwaard
H2O / 1 - 2008
11
met betrekking tot de specifieke problematiek van de drinkwaterproductie sterk toegenomen. Het project heeft een goede en positieve bekendheid bij burgers en relevante betrokken partijen. Dit is een niet onbelangrijk resultaat van het project. Door dit toegenomen bewustzijn is sprake van een grotere betrokkenheid van de verschillende overheden (Rijk, provincie, waterschap en gemeenten). Daarnaast mag een groter draagvlak voor te nemen maatregelen worden verwacht bij burgers en ondernemers. Het belang van de kwaliteit van het oppervlaktewater heeft daarmee een duidelijker plaats gekregen in de afwegingen die in het kader van ruimtelijke ordening en milieu in de Bommelerwaard gemaakt worden.
Verankering in beleid en regelgeving Het autonome beleid is de afgelopen jaren aangescherpt. Voorbeelden hiervan zijn de aanscherping ‘Lozingenbesluit open teelt en veehouderij’ in 2005, het Besluit
glastuinbouw en het Convenant Gewasbescherming. Wat de exacte uitwerking hiervan zal zijn op de oppervlaktewaterkwaliteit is echter lastig te voorspellen. De Kaderrichtlijn Water zal voor de borging van de kwaliteit van het oppervlaktewater naar verwachting een cruciale rol gaan spelen. Afbeelding 2 geeft dit schematisch weer. Het project ‘Zuiver water’ moet leiden tot het versneld voldoen aan waterkwaliteitseisen die middels autonoom beleid in principe in 2015 dienen te zijn bereikt. Het behalen van deze waterkwaliteitseisen mag onder voorwaarden ook gefaseerd plaatsvinden; in dat geval dienen de eisen in 2021 of uiterlijk in 2027 te zijn bereikt.
Autonoom beleid In het project, dat volgens de huidige planning in 2010 afloopt, ligt de nadruk op het via vrijwillige basis stimuleren van het nemen van bovenwettelijke emissiereducerende maatregelen. Na 2010 zal consolidatie van de bereikte resultaten moeten plaatsvinden door het sluiten van privaatrechtelijke
Tabel 2: Rollen en verantwoordelijkheden van de betrokken actoren in relatie tot waterkwaliteit.
actor
rol
verantwoordelijkheid
Rijkswaterstaat Zuid-Holland
beheerder Afgedamde Maas
Waterschap Rivierenland
beheerder oppervlaktewater Bommelerwaard toezichthouder waterschap
waterkwaliteitsbeheer zorg voor de bescherming van de bronnen voor de drinkwatervoorziening waterkwaliteitsbeheer
Provincie Gelderland
Gemeenten Maasdriel en Zaltbommel
beheerder openbare ruimte
Afb. 2: Het project “Zuiver water” en autonoom beleid.
integrale ruimtelijke afwegingen en vastleggen definitieve taakstellende afspraken in provinciale beleids- en streekplannen integrale ruimtelijke afwegingen en vastleggen definitieve taakstellende afspraken in structuur- en bestemmingsplannen (waterparagraaf van het betreffende plan)
overeenkomsten, terwijl tevens in de jaren voorafgaand aan 2015 het via de KRW te ontwikkelen wettelijke instrumentarium zal helpen om de waterkwaliteitsdoelstellingen te halen. De KRW zal onder meer gaan leiden tot aanpassing van een aantal besluiten, waaronder het Besluit kwaliteitsdoelstellingen en metingen oppervlaktewateren. Op dit moment zijn de gewenste beschermingszones rond drinkwaterinnamepunten langs rijkswateren, waaronder de Afgedamde Maas, nog niet duidelijk. Door Rijkswaterstaat is voorgesteld om de gehele Afgedamde Maas als beschermingszone aan te wijzen vanaf het aftakpunt bij de Bergsche Maas tot aan het innamepunt bij de afsluitdijk van de Afgedamde Maas. Lozingen vanuit de Bommelerwaard op de Afgedamde Maas, zoals poldergemalen, worden gezien als puntlozingen die moeten worden beschouwd als mogelijke risico’s. Hoe met deze risico’s omgegaan moet worden, is vooralsnog onduidelijk. De tussenresultaten van het project ‘Zuiver water’ laten zien dat een breed scala van maatregelen noodzakelijk is om deze risico’s tot een minimum te kunnen beperken. Het is dus zaak dat deze maatregelen onderdeel gaan uitmaken van het KRW-maatregelenpakket voor de Bommelerwaard en dat alle betrokken overheden daarin hun verantwoordelijkheid oppakken (zie tabel 2).
Conclusies Alle partijen hebben gezamenlijk in de afgelopen jaren een forse stap voorwaarts gezet ten behoeve van de verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit in de Bommelerwaard. Het bewustzijn in de regio van de invloed van de Bommelerwaard op de Afgedamde Maas als bron voor de drinkwatervoorziening van een belangrijk deel van de bevolking van de Randstad is sterk toegenomen. De activiteiten vanuit het project ‘Zuiver water’ worden positief gewaardeerd. De oppervlaktewaterkwaliteit lijkt langzaam te verbeteren, maar er zijn nog geen trends aantoonbaar. Op basis van de resultaten tot nu toe moet dan ook geconcludeerd worden dat het nog onzeker is of het beoogde doel van ‘Zuiver water’ in 2010 zal zijn bereikt. Er is daarom blijvend aandacht en zorg nodig voor de ontwikkeling van de oppervlaktewaterkwalteit. Een belangrijk doel voor de komende periode is een effectieve verankering in de Kaderrichtlijn Water te bespoedigen in combinatie met een intensiever handhavingsbeleid door de waterkwaliteitsbeheerders. Het project ‘Zuiver water’ zal in de komende jaren worden voortgezet met een sterkere nadruk op probleemstoffen en de kostenefficiency van maatregelen. Rob Speets (Royal Haskoning) Leen Valstar (Duinwaterbedrijf Zuid-Holland) Peter Willems (Waterschap Rivierenland)
12
H2O / 1 - 2008
achtergrond
Ambitieuze WB21-maatregelen leiden tot duurzaam Meppelerdiep Naar verwachting ondertekenen in maart vijf waterorganisaties een convenant waarmee het watersysteem Meppel-Meppelerdiep snel op orde wordt gebracht. Om dit te bereiken was het in korte tijd nodig om inzicht te krijgen in de complexe waterproblematiek. Hierbij moesten de individuele belangen van de verschillende waterorganisaties worden overstegen om te komen tot een gezamenlijk gedragen maatregelenpakket. In dit artikel wordt de nadruk gelegd op vier punten die een essentiële bijdrage leverden aan de totstandkoming van een duurzaam en veilig Meppelerdiep: het verkrijgen van een scherpe focus, het uitvoeren van een gedegen systeemanalyse, het houden van een bestuurlijke bijeenkomst en het tekenen van het convenant. Ondergetekenden geloven dat dit project tot inspiratie kan dienen voor het vlot, slagvaardig en gezamenlijk oplossen van andere complexe waterknelpunten.
I
n 1998 was in grote delen van Nederland sprake van wateroverlast, zo ook in het Meppelerdiep. Een langdurige periode van hevige neerslag leidde tot wateroverlast in Meppel en het overstromen van de waterkering langs het Meppelerdiep. De wateroverlast in 1998 heeft, in combinatie met het introduceren van de beleidslijn WB21, geleid tot een nieuwe benadering van het waterbeheer, uitmondend in bekende principes als: de trits vasthoudenbergen-afvoeren, het niet afwentelen-principe en de blauwe knooppuntenbenadering. Na 1998 zijn diverse regionale watersystemen met deze nieuwe benadering bekeken. Rondom het watersysteem MeppelMeppelerdiep zijn diverse onderzoeken verricht, geïnitieerd door één of meer van de betrokken waterbeherende organisaties (Waterschap Reest en Wieden, Rijkswaterstaat, Provincie Drenthe, Provincie Overijssel en Waterschap Groot-Salland). Deze studies en projecten hadden veelal betrekking op
slechts één aspect van het waterbeheer, waarbij een integrale aanpak van de knelpunten ontbrak. Onder andere de noodzaak tot kadeverbetering langs het Meppelerdiep, het tegelijkertijd willen ophogen van de regionale kering en de resultaten van de Quickscan Robuust Hoofdsysteem (blauwe knooppunten1)) was voor de betrokkenen de directe aanleiding voor het gezamenlijk uitvoeren van een integraal onderzoek naar de waterproblematiek. In het door HydroLogic uitgevoerde project is onderzocht of het watersysteem MeppelMeppelerdiep nu en in de toekomst (situatie 2050) op orde is. Vervolgens is geanalyseerd hoe met het treffen van maatregelen het watersysteem op orde kan worden gebracht. Hierbij geldt dat het watersysteem op orde is indien aan de vigerende normen wordt voldaan: de NBW-werknorm voor regionale wateroverlast (stedelijk gebied Meppel) en
Afb. 1: Van probleemperceptie naar uitvoering maatregelen.
Het Meppelerdiep in 1998.
de veiligheidsnorm voor de regionale kering langs het Meppelerdiep.
Watersysteem MeppelMeppelerdiep Het watersysteem Meppel-Meppelerdiep wordt gekenmerkt door een complexe interactie tussen vrij afwaterende beeksystemen, een onder extreme omstandigheden volledig gemaalgestuurd Meppelerdiep en benedenstroomse (wind) invloed vanuit het IJsselmeer. De grote en snelle afvoer van verschillende beken komt in Meppel samen en wordt vervolgens via het bedijkte Meppelerdiep naar het Zwarte Water afgevoerd. Onder normale situaties wordt op dit blauwe knooppunt onder vrij verval geloosd, maar bij opstuwing vanuit het IJsselmeer sluit de keersluis en wordt het overtollige water via gemaal Zedemuden uitgemalen. De afvoercapaciteit van het gemaal Zedemuden is een bepalende factor voor het wel of niet optreden van wateroverlast in en rond Meppel. Indien de aanvoer van water vanuit het achterland groter is dan de afvoercapaciteit van Zedemuden, kunnen vanwege de beperkte bergingscapaciteit van het Meppelerdiep vrij snel problemen ontstaan. Het oplossen van de waterproblematiek rondom het Meppelerdiep is extra complex vanwege het grote aantal verantwoordelijke waterbeheerders. De belangrijkste uitdaging was dan ook om deze organisaties op basis van een stroomgebiedbenadering op één
H2O / 1 - 2008
13
lijn te krijgen voor een breed gedragen oplossing van de waterknelpunten.
Van probleem naar uitvoering Afbeelding 1 toont het projectverloop: vanuit een breed front aan invalshoeken, probleempercepties en oplossingsrichtingen via een scherpe probleemdefinitie naar een concreet en uitvoerbaar pakket aan maatregelen waarmee het watersysteem nu en in de toekomst op orde wordt gebracht. Projectfocus
Bij het begin van het project bestonden bij de deelnemende organisaties verschillende percepties van het probleem en de mogelijke oplossing(en). Enerzijds was dit te verklaren door de eigen taak en eigen verantwoordelijkheden van elke organisatie. Anderzijds werd dit veroorzaakt door de soms tegenstrijdige uitkomsten van eerdere onderzoeken. Een voorbeeld hiervan was de hydraulische capaciteit van het Meppelerdiep. Het ene onderzoek liet zien dat deze in belangrijke mate beperkend kan zijn voor de afvoer, terwijl ander onderzoek aantoonde dat juist de gemaalcapaciteit van Zedemuden limiterend is. Dit is één van de langlopende discussies die in het project moest worden beslecht. Vanuit die verschillende probleempercepties was het in eerste instantie noodzakelijk om een integrale probleemvraag te formuleren waarin alle organisaties zich konden herkennen. Vervolgens is onderzocht welke factoren van grote invloed zijn voor het beantwoorden van deze vraag. Via een grondige probleemanalyse, een uitgebreide evaluatie van eerder onderzoek, het opstellen van een ‘identificatiematrix’ en een bijeenkomst met de projectgroep is een duidelijk doel bepaald. In de identificatiematrix zijn de factoren in kwadranten geordend op basis van belang en complexiteit, waarbij de crux is dat voldoende aandacht aan de belangrijke én complexe factoren wordt besteed. Bij het invullen van deze matrix is zoveel mogelijk kennis en ervaring vanuit de verschillende organisaties en werkvelden gemobiliseerd. Gedurende het hele project heeft dit doel bijgedragen aan een effectieve inzet van tijd en middelen en het maken van de juiste keuzen. Zo is geconstateerd dat een gedetailleerde inhoudelijke systeemanalyse met een goede schadeberekening in Meppel noodzakelijk is voor het kiezen van de juiste maatregelen. In dit onderzoek zijn deze kritische punten op een rij gezet en vervolgens bij de systeemanalyse op gedetailleerde wijze meegenomen. Systeemanalyse
De systeemanalyse is uitgevoerd met een gekoppeld model: AQUARIUS (bekensysteem Drents plateau) en Sobek CF (Meppelerdiep). Deze modellen zijn gekalibreerd op de extreme neerslaggebeurtenis in het najaar van 1998. Daarna zijn ze volgens de stochastenmethode met een breed scala aan hydrometeorologische gebeurtenissen doorgerekend, zodat de herhalingstijden van de waterstanden op het Meppelerdiep nauwkeurig zijn berekend. Met de hieruit voortvloeiende frequentiegrafiek (afbeelding
14
H2O / 1 - 2008
Afb. 2: Schematische frequentiegrafiek van de waterstand in het Meppelerdiep voor en na WB21-maatregelen.
2) is het watersysteem Meppelerdiep-Meppel aan de normen getoetst. Uit de systeemanalyse bleek dat het huidige watersysteem onder de huidige klimatologische omstandigheden niet op orde is: een groot deel van de waterkering langs het Meppelerdiep voldoet niet aan de norm en tevens is de kans op wateroverlast in Meppel te groot. Bij een hoogwater stijgt de waterstand in Meppel met 0,1 tot 0,3 meter per dag, terwijl het gemaal pas aanslaat bij een waterstand van 0,65 m +NAP in Meppel
en er al wateroverlast optreedt vanaf 1 m +NAP. Hieruit valt af te leiden dat het watersysteem Meppel-Meppelerdiep weinig ruimte heeft om piekafvoeren op te vangen. Op de langere termijn leidt het WB21-maatregelenpakket2) van Waterschap Reest en Wieden tot een watersysteem dat wel voldoet voor het toekomstige klimaat, volgens het bestuurlijk geaccordeerde WB21-middenscenario (zichtjaar 2050). Wat betreft de extreme neerslag (+10%) valt
Normenparadox Een paradoxaal gegeven in het huidige systeem is dat het toepassen van de veiligheidsnormering voor de regionale waterkering leidt tot het vergroten van de wateroverlast in Meppel en het hiermee minder goed voldoen aan de wateroverlastnormering. Het op hoogte brengen van de kaden langs het Meppelerdiep kan namelijk leiden tot extra wateroverlast in Meppel (zie afbeelding 3a), omdat in dat geval geen overstroming van de kade ter hoogte van Staphorsterveld plaatsvindt. Dit heeft extra wateroverlast en schade in Meppel tot gevolg en leidt er bijvoorbeeld toe dat het zuidelijk deel van Meppel voor een belangrijk deel onder water komt te staan (zie afbeelding 3b). Het strikt toepassen van de veiligheidsnorm zou ten koste gaan van Meppel, ten faveure van een betere bescherming van gebieden met een grotendeels agrarische functie. Door de verantwoordelijke organisaties is unaniem gesteld dat dit (gezien het verschil in schadepatronen) geen wenselijke oplossing is. Besloten is om te zoeken naar maatregelen waarbij wordt voldaan aan beide normen en waarbij geen bovenstroomse of benedenstroomse afwenteling plaatsvindt. Met het realiseren van het WB21-maatregelenpakket wordt aan deze doelstelling voldaan. Afb. 3: Normenparadox wateroverlast Meppel: (a) huidige kaden, (b) kaden langs het Meppelerdiep op normhoogte.
achtergrond dit scenario precies tussen de twee meest extreme nieuwe KNMI-klimaatscenario’s van 2006 (W en W+). Met het pakket WB21-maatregelen wordt voorkomen dat de waterstand in Meppel snel stijgt. Alhoewel de maatregelen primair bedoeld zijn om de regionale wateroverlast in de bovenstrooms van Meppel gelegen gebieden weg te nemen, blijken deze maatregelen ook zeer effectief te zijn bij het oplossen van de problematiek rondom het Meppelerdiep (afbeelding 2). Dit is misschien logisch, maar daarom niet minder goed nieuws. Het laat namelijk zien dat een ambitieuze WB21-georiënteerde aanpak daadwerkelijk kan leiden tot een kentering in het functioneren van een watersysteem. Een opmerkelijke waarneming tijdens de systeemanalyse is de normenparadox tussen de norm voor de regionale waterkering en de NBW-werknorm voor wateroverlast. Het ophogen van kaden om te voldoen aan de norm voor de regionale kering zou ertoe leiden dat in Meppel de wateroverlast wordt vergroot en de NBW-werknorm niet wordt gehaald (zie kader). De WB21-maatregelen worden echter niet van vandaag op morgen gerealiseerd. De verwachting is dat in 2015 circa 60 procent van de maatregelen zal zijn uitgevoerd, waarmee aan de gestelde normen wordt voldaan. Hieruit volgt dat voor de korte termijn tot aan 2015 sprake is van een restrisico. De resultaten van de inhoudelijke systeemanalyse zijn door zowel de ambtelijke als bestuurlijke geledingen van de verantwoordelijke organisaties geaccepteerd. Dit doel is bereikt. Bestuurlijk overleg
Tijdens het bestuurlijk overleg is eerst de werking van het huidige systeem aan de orde geweest en zijn daarna de resultaten van de systeemanalyse gepresenteerd. Vervolgens zijn de bestuurders aan de slag gegaan om
de meest wenselijke oplossing te kiezen voor de resterende korte termijnopgave (tot 2015). Tevens is de normenparadox bediscussieerd. Hierbij is geconstateerd dat dit punt op de langere termijn minder relevant is, maar op de korte termijn van groot belang is voor de keuze omtrent het al dan niet ophogen van de regionale waterkering (zie kader). Uit het overleg kwam een eenduidig beeld naar voren, wat vanuit de complexiteit van de problemen enigszins verrassend was. De belanghebbenden zagen in de afwegingen het eigen belang in perspectief van de collectieve opgave. Gezocht is steeds naar oplossingen die voor het gehele watersysteem positieve effecten hebben. Het gunstige verloop kan worden toegeschreven aan verschillende met elkaar samenhangende factoren. Naast een goede inhoudelijke basis is sterk ingestoken op het naar voren brengen van het gemeenschappelijke karakter van de problemen. Door in groepen uiteen te gaan om in rust de paradox en mogelijke alternatieven te bediscussiëren, zijn de deelnemers eerst zelf gaan nadenken. Dit heeft ertoe geleid dat de deelnemers zich meer verbonden zijn gaan voelen met de problemen en zijn gaan nadenken wat een ieder kan bijdragen aan de oplossing en binnen welke randvoorwaarden de projectgroep die oplossingen diende te zoeken. Convenant
De gekozen oplossing is om voor de korte termijn zo veel mogelijk aan te sluiten bij de huidige situatie, vooral vanwege de beperkte tijd waarvoor deze maatregelen zijn bedoeld (tot aan 2015). Concreet betekent dit dat de kaden langs het Meppelerdiep op enkele lokale laagten na worden verhoogd (want integrale ophoging leidt tot afwenteling) en dat de huidige mogelijkheden langs het Meppelerdiep om het water in nood te geleiden, worden gehandhaafd. Aanvullend
hierop wordt de gemaalcapaciteit van Zedemuden met circa tien procent vergroot. Dit blijkt een zeer kosteneffectieve maatregel te zijn. Zowel de maatregelen voor de korte als de lange termijn zijn vervat in een convenant dat naar verwachting in maart wordt ondertekend. Het blijkt mogelijk om een complex en langlopend waterdossier in korte tijd tot een goed einde te brengen. De reden is (helaas) niet één specifiek ‘wondermiddel’. Wel draagt het gezamenlijk uitstippelen van een weldoordachte werkwijze, met een goede balans tussen inhoud en proces, sterk bij aan het resultaat. Door bij aanvang van het project eerst goed na te denken over de verschillende probleempercepties, de gewenste focus en mogelijke knelpunten, zijn moeilijke technische discussies verderop in het project voorkomen. Tevens is aan alle organisaties voldoende ruimte geboden voor het inbrengen van belangrijke eigen punten. Verder bleek in het project een gedetailleerde inhoudelijke systeemanalyse noodzakelijk te zijn om een aantal complexe discussies te beslechten en de te nemen maatregelen goed te onderbouwen. Maarten Spijker (HydroLogic) Peter Paul Verbrugge (Delta Advies) Dity Langendijk (Waterschap Reest en Wieden) Bart Wesseling (Rijkswaterstaat) Gerben Tromp (Waterschap Groot Salland) NOTEN 1) Ministerie van Verkeer en Waterstaat, DG Water (2005). Quickscan wateroverlast en rijkswateren Rapportage van het project Robuust Hoofdsysteem. 2) HydroLogic (2004). Onderzoek concretisering WB21 - Van Visie naar Maatregel. Waterschap Reest en Wieden.
Het Meppelerdiep in 2007
H2O / 1 - 2008
15
Waterschap Aa en Maas en gemeenten pakken het gebiedsproces samen op De waterbeheerders van Nederland en Europa zijn druk bezig met de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. De waterbeheerders in het oostelijke deel van Noord-Brabant hebben er voor gekozen dit gezamenlijk op te pakken. De gemeenten, provincie, Rijkswaterstaat en het Waterschap Aa en Maas bepalen samen wat de wateropgave moet worden, welke maatregelen daarvoor worden ingezet en welke kosten daarbij horen. Daarbij bestaat de behoefte bij de partijen om dan gelijk alle waterthema’s integraal te beschouwen. Voornamelijk omdat verschillende waterbeheerders taken en rollen hebben binnen één en hetzelfde watersysteem: ze zijn afhankelijk van elkaar. Verder leidt alleen een integrale en gezamenlijke aanpak tot een haalbaar maatregelenpakket dat optimaal is voor alle waterdoelstellingen en het ‘maatschappelijk rendement’. Tenslotte biedt samenwerking de mogelijkheid gebruik te maken van en mee te liften met andere maatschappelijke thema’s (economie, cultuurhistorie, wonen, werken, natuur, etc.), waardoor het maatschappelijk rendement verder vergroot.
D
e partijen realiseerden zich dat de KRW een resultaatverplichting per 2015 oplegt: niet de individuele inspanning, maar het gezamenlijke resultaat telt. Andere verplichtingen, zoals die voortkomen uit het Nationaal Bestuursakkoord Water, maar ook de eigen wensen, hebben niet die zware verplichting en kennen tevens een andere fasering. Naast samenwerking is maatschappelijk draagvlak voor het te formuleren waterbeleid essentieel. Om tot dit draagvlak te kunnen komen, moet de discussie met burgers, belanghebbenden en betrokken partijen op het niveau van wensen en motieven worden georganiseerd. Dus niet alleen het voorgenomen beleid toelichten en uitleggen, maar in een vroegtijdig stadium en met interesse de burger uitnodigen mee te denken en actief te achterhalen, wat zij belangrijk vinden. Meer en meer wordt duidelijk dat maatschappelijk draagvlak zonder echte burgerparticipatie niet bestaat. Mede op voorspraak van de gemeenteambassadeur water hebben de partijen gekozen voor de meest brede variant: een open planproces met intensieve betrokkenheid van waterbeheerders in het beheergebied, belanghebbenden en burgers én over alle waterthema’s. Afb. 1: Waterbeheerders in stedelijk en landelijk gebied.
16
H2O / 1 - 2008
Het Waterschap Aa en Maas heeft de regierol opgepakt. Zo’n proces regisseren, waarbij een veelheid aan belangen om de hoek komt kijken, waar diverse partijen directe consequenties van afspraken aan de lijve ondervinden en waarbij de provincie, het Rijk en ‘Brussel’ over de schouder meekijken, is nieuw voor Aa en Maas en bovendien een omvangrijke klus. Het waterschap werkt daarom samen met bureaus (ORG-ID en Royal Haskoning) op het vlak van procesbegeleiding en voor ondersteuning bij de gebiedsgerichte uitwerking. De bedoeling is dat het waterschap er ook van leert om dit type complexe beleidsprocessen zelf te gaan organiseren en regisseren. Aa en Maas levert daarom wel de projectleiding.
Het gebiedsproces Het watersysteem kan worden beschouwd als een geheel, waarbij grond- en oppervlaktewater elkaar over en weer beïnvloeden en van waaruit de waterketen tapt en uiteindelijk ook weer op verschillende manieren op loost. Dat betekent dat watersysteem en -keten een gezamenlijke uitdaging vormen voor de waterbeheerders, die in een gebied actief zijn (zie afbeelding 1). Voor gemeenten geldt daarnaast hun verantwoordelijkheid op het gebied van het beheer van de openbare
ruimte, de zorg voor de leefomgeving en de ruimtelijke ordening. Een gebiedsproces heeft alleen kans van slagen als het integraal wordt aangepakt: er spelen complexe onderwerpen met een veelheid aan spelers. Om het systeem op orde te krijgen en te houden, is dus ook een gezamenlijke inspanning vereist. De waterbeheerders zijn hier gedefinieerd als gelijkwaardige partners in het gebiedsproces. Vervolgens is bepaald wie verder belangen hebben bij de verschillende waterthema’s en wie invloed op de beleidsvorming en in een later stadium de beleidsuitvoering hebben. Deze zijn respectievelijk als belanghebbenden en als actoren gedefinieerd. Belanghebbenden hebben een direct belang bij de uitwerking van de waterthema’s in de zin van voor- en nadelen, bijvoorbeeld agrariërs, drinkwaterbedrijf en sportvissers. Actoren hebben niet een direct eigen belang, maar hebben wel invloed op het succes van het proces, bijvoorbeeld de pers en milieuorganisaties. Beide groepen worden door middel van raadpleging betrokken bij het gebiedsproces, ten behoeve van kennis en inbreng van wensen en belangenbehartiging. Buiten deze georganiseerde burgers streven de partners
Afb. 2: De positie en rol van de uitkomsten van het gebiedsproces.
achtergrond tweemaal bijeen geweest. In de bestuurlijke klankbordgroep is met name gesproken over de belangen van de belangengroepen. Actoren en (ongeorganiseerde) burgers worden apart geïnformeerd via nieuwsbrieven en een internetpagina. Binnen het afstemmingsteam bespreken afvaardigingen van de partijen de voortgang, noodzaak tot bijsturing en dergelijke zaken. De auteurs treden op als overall regisseur(s) van het proces.
Aanleg van de ecologische verbindingszone Putwielen.
ook actief naar betrokkenheid van nietgeorganiseerde burgers. Overigens is het nadrukkelijk niet de bedoeling om de democratische rechten van burgers en bedrijven met het gebiedsproces te ondermijnen. De planvorming en de uitkomsten vinden hun weg in de reguliere en voor inspraak open staande planfiguren, zoals het waterbeheerplan, het stroomgebiedbeheerplan en het waterhuishoudingsplan (zie afbeelding 2). Wel bestaat de overtuiging dat door deze zorgvuldige voorbereiding binnen het gebiedsproces en de dialoog met de maatschappij een betere basis ontstaat voor een adequater waterbeheer en meer begrip bij bedrijven en burgers.
Proces Het beheergebied van Waterschap Aa en Maas telt zeven deelstroomgebieden en valt binnen de grenzen van 26 gemeenten. De deelstroomgebieden zijn om pragmatische redenen samengevoegd tot vier deelgebieden. Per deelgebied wordt het proces doorlopen met bijeenkomsten met de betrokken overheden op ambtelijk niveau, met zogeheten meedenkgroepen met belanghebbenden en actoren en met Afb. 3: Bepaling van de opgave per thema.
stuurgroepen met de bestuurders van de betrokken waterbeheerders: wethouders en bestuurders waterschap. De bestuurders van provincie en Rijk worden in aparte bijeenkomsten betrokken. Tussen maart en november 2007 zijn per deelgebied zes ambtelijke bijeenkomsten gehouden. De inhoudelijke inbreng van het waterschap wordt verzorgd door beleidsmedewerkers en medewerkers uit de districten voor de lokale gebiedskennis. Vanuit de gemeenten heeft de inbreng voornamelijk plaatsgevonden vanuit één watercontactpersoon (uit de hoek van water, riolering, milieu en/of RO). Binnen de gebiedsgerichte stuurgroepen geldt een vergelijkbare invulling: een neutrale voorzitter leidt de vergadering, terwijl de belangen worden ingebracht door wethouders en waterschapsbestuurders. De belangengroepen en actoren zijn bijvoorbeeld Brabant Water, ZLTO, Brabantse Milieufederatie, Vereniging Natuurmonumenten, Brabants Landschap, KvK, IVN, de viswaterbeheerders en de Zuid-Nederlandse hengelsportfederatie. Deze partijen zijn op twee niveaus geraadpleegd. Ten eerste in ‘meedenkgroepen’ per deelgebied voor de lokale kennisinbreng om tot optimale resultaten te komen. Deze zijn in 2007
Deze intensieve vorm van samenwerking vraagt duidelijkheid en lef (anderen kijken mee over de schouder) en dat leidt ook tot risico’s. Belangrijk is daarom het gezamenlijke belang te onderschrijven en gezamenlijke doelen te formuleren. Gegeven de complexe vraagstukken en de nieuwe vorm van samenwerking is daarom gekozen voor een projectstructuur met veel sturingsmogelijkheden en ijkpunten. Inhoud en proces zijn expliciet losgekoppeld. Het waterschap treedt op als regisseur van het gebiedsproces en moet daarvoor een onafhankelijke en betrouwbare rol kunnen spelen. Maar tevens heeft het waterschap als één van de belangrijke waterbeheerders ook een eigen wensenlijstje. Beide rollen zijn daarom in personen én in de aansturing expliciet gescheiden. Daarnaast speelt de gemeenteambassadeur water een belangrijke rol binnen het gebiedsproces. Enerzijds als katalysator van het besef dat het thema water voor de gemeenten een steeds belangrijker aandachtsveld wordt. Anderzijds treedt de waterambassadeur op als effectief intermediair tussen waterschap, Rijkswaterstaat, provincie en gemeenten. De functie van gemeenteambassadeur is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat in het leven geroepen om gemeenten te stimuleren een bijdrage te leveren aan de stedelijke wateropgaven voor zowel WB21 als KRW.
Aanpak De partijen hebben vooraf besloten in het proces alle thema’s op het gebied van water (kwaliteit en kwantiteit oppervlaktewater en grondwater, de afvalwaterketen en het grondwaterregime) mee te nemen. Vanwege de onderlinge samenhang en vanuit de behoefte niet iedere keer weer allerlei processen door te moeten lopen op deelaspecten. Maar ontwikkelingen binnen de verschillende thema’s ten aanzien van detaillering, kennis en fasering liepen niet parallel. Daarop is besloten tot een inhaalslag. De filosofie van KRW is uitgerold over de andere waterthema’s: het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR), regionale en stedelijke wateropgaven (RWO en SWO) en de afvalwaterketen. Per thema en waterlichaam met toestroomgebied is in de bijeenkomsten op het niveau van de deelstroomgebieden de situatie anno 2000 (gedefinieerd als huidige of actuele situatie) bepaald, zijn wensen geformuleerd en is gekeken welke maatregelen mogelijk zijn. Het totaal van de realistische maatregelen is het ‘maximaal doel’ genoemd, naar analogie van het ‘maximaal ecologisch potentieel’ voor sterk veranderde waterlichamen uit de KRW. Vervolgens is gezamenlijk beoordeeld of de maatregelen daadwerkelijk realistisch en wenselijk zijn en zijn doelen vastgesteld.
H2O / 1 - 2008
17
Afb. 4: Overzicht van op te lossen problemen (donkerrood en geel gekleurd) voor de verschillende waterthema’s per deelstroomgebied. Van links naar rechts KRW, GGORnatuur, GGOR-agrarisch en de regionale wateropgaven. De stedelijke wateropgave en de afvalwaterketen zijn niet opgenomen.
De volgende stap was het in kaart brengen van het bestaande beleid met voorgenomen maatregelen en het verschil bepalen tussen het doel en het resultaat van deze inspanning. Dit verschil is het beleidstekort en dat is voor ieder thema het ‘doelgat’ genoemd (zie afbeelding 3). Om het verschil te dichten is een pakket aanvullende maatregelen opgesteld. Het pakket aanvullende maatregelen is beoordeeld op effectiviteit. Ook zijn met behulp van kengetallen de kosten bepaald. Vervolgens is in een laatste prioriteringslag de wenselijkheid van de geselecteerde maatregelen door de gemeenten afgewogen. Hierbij zijn vooral ook planologische criteria gehanteerd: Wat wil de gemeente met het gebied? Welke ruimtelijke ontwikkelingen zijn te voorzien en hoe passen de maatregelen daarbinnen? Wat door de partners als sterk is ervaren, is dat vanuit een totaalkaart met kansen en knelpunten in een gebied is gekeken naar mogelijke maatregelen, onafhankelijk van wie deze maatregel zou moeten treffen (niet denken vanuit de koker van de eigen organisatie).
Resultaten Voor alle thema’s en in alle deelstroomgebieden bleken ook na uitvoering van de huidige voorgenomen maatregelen nog waterproblemen te bestaan en zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk. Afbeelding 4 geeft een overzicht van de
18
H2O / 1 - 2008
problemen binnen het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas. Uit de figuur blijken deze voor de deelgebieden per waterthema onderling sterk te verschillen. Waterkwaliteitsproblemen (KRW) spelen vooral in het zuidelijke deel van het beheersgebied, terwijl wateroverlast (RWO bijvoorbeeld) vooral in het westelijke deel speelt. Het noordwesten kent ook een grote opgave om verdroging en vernatting van natuur te bestrijden. Het geselecteerde aanvullende maatregelenpakket is vrijwel geheel in staat de problemen op te lossen. Wel speelt daarbij nog een aantal onzekerheden, maar door de
bank genomen vinden de partners binnen het gebiedsproces dat ze in korte tijd een redelijk beeld hebben gecreëerd van de opgaven, de maatregelen en de daarbij behorende kosten. Tijdens de bijeenkomsten bleek ook iedere keer weer de voordelen van de integrale benadering. Zo bleek door het samenvoegen van kaarten van het deelgebied Oeffeltse Raam dat op vrijwel dezelfde locatie zowel een probleem met verdroging bestond als een mogelijkheid voor waterberging. Traditioneel zouden beide knelpunten apart worden beschouwd. Nu kon gekozen worden voor een integrale oplossing.
Eerste indicatie van de kosten (in miljoenen euro) van de maatregelen voor vulling van de doelgaten per deelstroomgebied.
deelstroomgebied
lengte (km)
investering (exclusief rente)
grondverwerving
exploitatie per jaar
totale kosten per jaar (inclusief rente)
105
87
23,2
1,7
6,3
Aa en Goorloop ten noorden van Helmond Wetering, Leigraaf, Snelle en Peelse Loop Aa en Goorloop ten zuiden van Helmond Bakelse en Astense Aa Koningsvliet en Dieze Hertogwetering Raam
97
121
24,2
3,3
10,4
135 42 74 88 159
105 64 73 85 129
16,6 11,4 14,6 43,2 35,0
3,4 1,1 2,6 3,2 3,2
17,6 4,0 12,4 9,9 13,7
totaal
699
664
168
18,4
74,2
achtergrond
Aanleg ecologische verbindingszone Oeffeltse Raam.
In totaal zijn 79 typen maatregelen beschreven, verdeeld over 1.100 concrete maatregelen. De kosten ervan per deelstroomgebied zijn opgenomen in de tabel. Deze kosten zijn de totale kosten voor alle waterbeheerders samen en nog niet gecorrigeerd voor subsidies, meeliften, indirecte kosten voor doelgroepen en dergelijke. Voor de toedeling van kosten is een verrekeningsmodel ontwikkeld dat de maatschappelijke kosten minimaliseert, ongeacht de verantwoordelijke overheid. Dit model dient als een verdeelsleutel voor de kosten op basis van het maatschappelijk rendement. Hieruit kan blijken dat het treffen van maatregelen op het terrein van een andere waterbeheerder tot lagere kosten leiden dan die in het eigen gebied of dat ondersteuning van een andere beheerder meer effect heeft voor het watersysteem dan eigen investeringen. Op basis van deze uitkomsten is bestuurlijk een standpunt ingenomen en de voorkeursvariant opgeleverd, met een kostenverdeling over de individuele partijen binnen het gebiedsproces. Tijdens het proces bleken de procesdoelen wel erg ambitieus, maar uiteindelijk haalbaar. Een grote wissel is getrokken op de betrokkenen, die met grote intensiteit en in korte snelle slagen veel informatie moesten genereren, verwerken en interpreteren. Daarbij moest door de specialisten vaak ook over persoonlijke maatstaven ten aanzien van detailniveau en nauwkeurigheid worden heengestapt.
Beschouwing tot nu toe Het gebiedsproces heeft voor gemeenten en waterschap een aantal significante voordelen opgeleverd. De maatregelentabellen waren ondanks de ambitieuze aanpak tijdig gereed. Tegelijkertijd is een stevige inhoudelijke inhaalslag binnen de thema’s gemaakt, met meer nadruk op bepaalde zaken, concretere producten en heldere samenhangende keuzes. De KRW-methodiek van actuele situatie en doelen is toegepast op alle thema’s, hetgeen de duidelijkheid ten goede is gekomen. De plannen vanuit de Reconstructiewet bleken tevens een goed startpunt met positieve effecten op KRW-doelen en de regionale wateropgave. Tevens is een aantal knelpunten helder geworden. Zo is veel extra energie nodig voor een goede analyse en adequate bestuurlijke afspraken over hemelwater, vragen de klimaatontwikkelingen nog nieuwe en scherpere analyses en is eens te meer duidelijk dat de extra grondbehoefte voor beekherstel en ecologische verbindingszones aanzienlijk is. De 26 gemeenten in het beheersgebied doen actief mee op ambtelijk én bestuurlijk niveau. Voor enkele grensgemeenten geldt een wat kleinere inzet, omdat hun belang meer ligt in het beheersgebied van buurwaterschappen (vooral Waterschap de Dommel). De rol van de provincie is klein. Dit is zo afgesproken. Ook de rol van Rijkswaterstaat is minimaal. Het gebiedsproces geeft voor het Waterschap Aa en Maas een positieve schwung aan de ontwikkeling van de eigen
organisatie. Door de gekozen aanpak wordt Aa en Maas op een positieve en natuurlijke manier ‘gedwongen’ om kennis over alle waterthema’s op te doen. Door de actieve rol ten aanzien van het uitdragen van waterthema’s is er ook een heel direct (spannend, maar veelal opbouwend) podium, klankbord, toets- en testmoment om uit te vinden of de kennis inderdaad voldoende in huis is en op de goede manier uitgedragen wordt. Door het open proces zijn de onderlinge afstanden kleiner geworden, is er meer vertrouwen over en weer en is de drempel om met elkaar zaken op te pakken verlaagd. Hierdoor wordt kennis van elkaar beter benut en zijn de resultaten beter, slimmer en goedkoper. Ook de bestuurlijke bijeenkomsten hebben geleid tot evidente voordelen. Zo is er bestuurlijke overeenstemming ontstaan, waardoor het ambtelijk proces gericht kon doorgaan en is water op de bestuurlijke agenda geplaatst. Bijkomend voordeel is dat wethouders kennis van problematiek hebben opgedaan, nodig voor draagvlak in gemeenteraad en de uitleg naar de burger (duaal stelsel, kritische samenleving). Gemeenten zijn daardoor ook bestuurlijk meer in een gelijkwaardige positie gekomen ten opzichte van waterschap en provincie. Het gebiedsproces draagt bovendien bij aan het verkleinen van de afstand tussen partijen in het veld. Door samenwerking ontstaat begrip en kennisvergroting. Ook is wederzijds begrip ontstaan door het regulier bijpraten, de helderheid in rollen, de betere ambtelijke voorbereiding en de (beginnende) ruimte die er komt voor het aan de orde stellen van het proces (in plaats van alleen de inhoud). Voor het waterschap intern zijn beleidsvragen ten aanzien van de waterthema’s veel scherper geduid en is meer besef ontstaan over de vraag waarom ze de dingen doet en welke eisen er aan zijn verbonden. Dit geldt ook voor de gemeenten, waarbij ook de verbinding tussen de wateropgaven en ruimtelijke kansen/mogelijkheden en verbetering leefomgevingkwaliteit sterker is geworden. Dé conclusie is dat de open en kwetsbare, maar vooral ook ambitieuze aanpak van alle partijen vruchten afwerpt. In korte tijd is een enorme hoeveelheid informatie beschikbaar gekomen en alle partijen hebben elkaar (beter) leren kennen. Of dat straks bij de realisatie van de concrete projecten helpt, is een vraag waarop het antwoord nog in de toekomst ligt besloten. Wel zijn de partijen op dit moment in gesprek hoe de goede resultaten op een aansprekende manier kunnen worden bezegeld, bijvoorbeeld in de vorm van een convenant of een bestuursakkoord. Hans Berkhuizen (ORG-ID) Misha Mouwen (Waterschap Aa en Maas) Francis van Zandbrink (gemeenteambassadeur water Brabant-Oost)
H2O / 1 - 2008
19
Wie betaalt natuurvriendelijke inrichting en onderhoud van sloten, vaarten en kanalen? Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) heeft een voorstel klaar liggen voor agrariërs, overheden en terrein- en wegbeheerders in haar beheergebied voor een natuurvriendelijke inrichting en natuurvriendelijk onderhoud van oevers langs sloten, vaarten en kanalen. AGV is bereid om het komende decennium flink te investeren in natuurvriendelijke inrichting van wateren, met name buiten de bestaande profielen. Het hoogheemraadschap verwacht dat ook de provincies en het ministerie van LNV een bijdrage leveren om de groenblauwe dooradering te realiseren en duurzaam in stand te houden. De verwachting van AGV is dat de provincies en LNV dit waar maken door duurzame financiering van groenblauwe diensten. Niet alleen voor het bereiken van groenblauwe doelen maar wat LNV betreft ook als compensatie van de historische en voortgaande belasting met vervuilende stoffen vanuit de landbouw.
D
e in dit artikel voorgestelde combinatie van natuurvriendelijke inrichtings- en onderhoudsmaatregelen om ecologische doelstellingen in KRW-waterlichamen en andere wateren te bereiken, leidt tot een groenblauwe dooradering van het landschap, robuustere watersystemen met meer waterbergingscapaciteit, een betere waterkwaliteit en ecologie én hogere natuurwaarden. De meeste winst valt te halen bij natuurvriendelijke inrichting buiten het bestaande profiel van wateren.
AGV betaalt inrichting en waardevermindering grond AGV is bereid om de kosten van inrichting langs particuliere oevers te betalen evenals de kosten van waardevermindering van de grond die niet meer agrarisch kan worden gebruikt. Hiervoor is in 2006 een subsidieregeling ingesteld. Daar wordt helaas nog geen gebruik van gemaakt, omdat een bijpassende onderhoudsregeling voor agrariërs ontbreekt.
Onderhoud door onderhoudsplichtige AGV hanteert als uitgangspunt dat de onderhoudsplichtige van het water ook daadwerkelijk het natuurvriendelijk onderhoud verricht. De onderhoudplicht is in de keur of de legger vastgelegd. In natuurgebieden zijn de onderhoudsplichtigen de natuurbeheerders zelf, in landbouw- en andere gebieden de eigenaren van de oevers of het water. Alleen in de belangrijkste wateren, hoofd- en boezemwateren voert Waternet namens AGV het ‘natte’ onderhoud uit. Ook daar bestaat de mogelijkheid het onderhoud als ‘groenblauwe dienst’ uit te besteden aan oevereigenaren of op te dragen aan loonwerkers.
Groenblauwe diensten Bij particuliere oevers buiten primaire wateren gaat de voorkeur uit naar onderhoud door de oevereigenaar als groenblauwe dienst, zoveel mogelijk in aanvulling op een groene dienst van natuurvriendelijk onderhoud van de achterliggende
droge oevers. Beide diensten kunnen op kosten van de provincies en LNV middels het zogeheten Programma Beheer en/of middels ILG- of andere gelden worden verrekend.
Inrichting en onderhoud in één pakket Om precies aan te geven wat wordt bedoeld, hierbij de voorgestelde maatregelcombinatie van natuurvriendelijke inrichting en onderhoud: • het afgraven van een strook droge oever van (minimaal) twee meter breed tot 10 à 20 cm onder het waterpeil (de natte oever); • natuurvriendelijk onderhoud (maaien, schonen, baggeren) van de natte oever én van het daarlangs gelegen open water; • natuurvriendelijk onderhoud (maaien) van een achterliggende mest- en spuitvrije zone van circa twee meter breed (minimaal het schuine talud plus een meter); • in akkerbouwgebied het graven van een smalle ondiepe greppel plus opstaande richel aan de landzijde van de mest- en spuitvrije zone.
Wat is het doel?
Mestvrije zones ‘verplicht’ vanwege Nitraatrichtlijn Ontleend aan notitie Douwe Jonkers VROM 3 juli 2007 In het kader van het mestbeleid, vanwege het 3e Actieprogramma van de Nitraatrichtlijn, moeten lidstaten mestvrije zones voorschrijven langs oppervlaktewateren. De Nitraatrichtlijn is een Europese richtlijn om de emissies van stikstof en fosfaat uit de landbouw terug te brengen. Dit moet gerealiseerd worden door het toepassen van een ‘goede landbouwpraktijk’. Het instellen van mestvrije zones langs oppervlaktewater wordt door Europa gezien als een onderdeel daarvan. Nederland heeft mestvrije zones als ‘teeltvrije’ zones vastgelegd in het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij. Deze zones zijn in grasland erg smal (schuine talud plus 25 cm). De zones zijn veel smaller dan die nu in veel andere landen worden gehanteerd. Nederland (LNV) heeft lang onderhandeld met de Europese Commissie en aangegeven onderscheid te willen maken tussen natuurlijke wateren (zoals beken en rivieren) en kunstmatige wateren (zoals sloten, kanalen, vaarten) enerzijds en ‘hoog Nederland’ boven NAP en ‘laag Nederland’ onder NAP anderzijds. Het belangrijkste argument was dat mestvrije zones voor laag Nederland niet kosteneffectief zijn vanwege de niet-natuurlijke waterhuishouding én vanwege de hoge slootdichtheid, waardoor veel land niet meer bemest zou kunnen worden. Het voorstel van Nederland was daarom om alleen vijf meter brede mestvrije zones langs voor te schrijven. Het Rijk heeft deze afspraak onder druk van de Tweede Kamer en de waterschappen echter éénzijdig teruggebracht naar tien procent van de beken ofwel de ecologisch meest kwetsbare delen. Daarnaast doet het Rijk (LNV) nu wel onderzoek naar de kosteneffectiviteit van mestvrije zones in (met name) laag Nederland en bekijkt daarbij ook of andere maatregelen te bedenken zijn die kosteneffectiever zijn dan mestvrije zones. Dit onderzoek loopt tot en met 2009. Gezien de recente ontwikkeling van (verplichte) implementatie van mestvrije zones in de landen om ons heen is de verwachting dat Nederland niet ontkomt aan een verdere uitbreiding van mestvrije zones in het kader van het 4e Actieprogramma Nitraatrichtlijn (periode 2010-2013).
20
H2O / 1 - 2008
De combinatiemaatregel heeft positieve en cumulatieve effecten op de waterberging, de ecologische toestand en waterkwaliteit, en op de natuurwaarden van zowel water als oever: • verbetering ecologische toestand door toename dichtheid en diversiteit planten en dieren. De twee meter brede strook vormt een groeigebied voor veel plantensoorten en een leef-, paai- en broedgebied voor veel diersoorten inclusief vis, watervogels en vliegende insecten; • toename diversiteit planten en dieren. De ecologische toestand en natuurwaarden van zowel droge als natte oever zullen in de loop der tijd steeds verder verbeteren door de geleidelijke ‘verarming’ van de oeverzone (minder plantenvoedingsstoffen) waardoor er meer soorten en zeldzamere planten en dieren kunnen leven; • toename waterberging. Het afgraven van twee meter grond tot onder het waterpeil levert een extra stuk waterberging op, waardoor het watersysteem meer water vast kan houden; • een robuuster watersysteem. ‘Verruiming’ van het profiel leidt niet alleen tot meer waterberging, maar ook tot een robuuster systeem voor waterkwaliteit en ecologie;
opinie
Voorwaarde blijft dat agrariërs een langdurige beheerovereenkomst kunnen afsluiten voor zowel natuurvriendelijk onderhoud van de droge en natte oever als voor de meerkosten van natuurvriendelijk onderhoud van het water waarvoor ze een onderhoudsplicht hebben. •
•
•
ecologische verbindingszones. De natte en de achterliggende droge (natuurvriendelijk onderhouden) strook vormen tezamen een ecologische verbindingszone voor de trek van dieren en planten(zaden) tussen verschillende leefgebieden; groenblauwe dooradering. Het geheel levert een aantrekkelijke groenblauwe dooradering van het landschap op met bloemrijke oevers en waterranden; vermindering belasting schadelijke stoffen. De combinatie van bagger-, mesten spuitvrije droge en natte zone, het afvoeren van maaisel en plantenresten, de moerasfiltering in de natte zone en in akkerbouwgebieden het extra greppeltje geven een vermindering van de belasting van het water met bestrijdingsmiddelen, zware metalen (koper, zink) en plantenvoedingsstoffen (stikstof en fosfaat). Niet alleen doordat deze stoffen beter worden vastgehouden in de droge en natte zone zelf, maar ook vanwege opname van deze stoffen door de vegetatie en de afvoer van die vegetatie én door de omzetting van nitraat in stikstofgas (denitrificatie).
Programma Beheer uitbreiden met groenblauwe diensten Natuurvriendelijk beheer van droge oevers is effectief geregeld in de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (SAN) van het Programma Beheer. Dit programma is in 2007 door LNV overgedragen aan de provincies. Eén van de huidige SAN-pakketten omvat een regeling voor natuurvriendelijk onderhoud (maaien) van de droge oever in combinatie met een mest- en spuitvrije zone en een verbod op de afzet van onderhoudsbagger in een ‘droge’ zone van circa twee meter breed langs de waterkant. Wat in het programma ontbreekt, is een pakket voor het onderhoud van het natte deel van natuurvriendelijke (plantenrijke) oevers en voor het water zelf. Aangezien het Programma Beheer in 2009 wordt aangepast, is dit een goed moment om bij de provincies en LNV aan te dringen op uitbreiding van het programma met een regeling voor natuurvriendelijk onderhoud
van water en natte, plantenrijke oevers. Laten we er in ieder geval voor zorgen dat de gelden uit het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG), de Agenda Vitaal Platteland of andere ‘groene’ c.q. LNV-gelden ook hiervoor worden gereserveerd. Natuurvriendelijk onderhoud vergt een extra inspanning van agrariërs ten opzichte van hun huidige ‘onderhoudsplicht’ zoals die is vastgelegd in de Keuren van waterschappen. Daarom is een passende extra beloning op zijn plaats.
Inrichten en onderhoud van twee meter ‘natte oever’ Langs primaire (hoofd)watergangen wil AGV de strook van twee meter het liefst zelf aankopen en natuurvriendelijk inrichten. Maar waarschijnlijker is dat agrarische oevereigenaren er de voorkeur aan geven hun land te behouden en zelf de oever af te graven, zeker als zij een eenmalige vergoeding ontvangen voor het onttrekken van de grond aan agrarisch gebruik. Langs overige watergangen zal AGV de kosten van natuurvriendelijke inrichting en de hieruit ontstane waardevermindering van de strook grond vergoeden.
Beleidsuitgangspunten financiering •
•
•
•
•
Mest- en spuitvrije zones ook natuurvriendelijk onderhouden Het is niet onwaarschijnlijk dat de Europese Unie het Rijk verplicht om de huidige mest en spuitvrije zones te verbreden (nu langs grasland 25 cm vanuit de insteek: bovenkant schuine oevertalud) tot bijvoorbeeld twee meter uit de waterkant. In dat geval kan als compensatie een betaling vanuit Programma Beheer worden gegeven wanneer de agrariër bereid is tot natuurvriendelijke inrichting en onderhoud (maaien) van deze zone van twee meter, echter alleen voor de méérkosten van ‘natuurvriendelijk’ onderhoud. Als de twee meter brede natte oever (onttrokken productieland) ook mee mag blijven tellen voor de mestrechten en het verkrijgen van landbouwsubsidies, wordt het extra aantrekkelijk voor agrariërs. Dit is iets waar VROM nog een uitspraak over zal moeten doen.
•
•
•
AGV betaalt de inrichting van natuurvriendelijke oevers langs watergangen buiten het stedelijk gebied en buiten natuurgebieden oftewel buiten het bestaande profiel; AGV betaalt voor de waardevermindering van de natuurvriendelijk ingerichte (afgegraven) zone bij particuliere oevereigenaren; AGV neemt het onderhoud van het natte deel van natuurvriendelijke oevers in primaire wateren (hoofdwatergangen en boezemwatergangen) voor zijn rekening; Waternet of loonwerkers voeren dit onderhoud uit of AGV besteedt dit uit aan de eigenaar van de achterliggende oever (groenblauwe dienst); De provincies zorgen voor aanpassing van het programma beheer en/of aanvullende groenblauwe diensten en sluiten beheerovereenkomsten af met particuliere oevereigenaren voor natuurvriendelijke onderhoud van de natuurvriendelijke oever zelf (natte deel), de achterliggende droge oever over een breedte van minimaal twee meter vanuit de waterkant (mest- en spuitvrij, afzet baggermateriaal, maaitijdstip, frequentie en methode) en het natuurvriendelijk schonen en baggeren van het water zelf; AGV betaalt mee aan de inrichting van natuurvriendelijke oevers buiten het bestaande profiel in primaire wateren in stedelijk gebied; AGV zal doorgaans ook meebetalen aan de inrichting van natuurvriendelijke oevers buiten het bestaande profiel langs primaire watergangen in natuur- en recreatiegebieden; AGV betaalt in principe niet mee aan natuurvriendelijke inrichting van watergangen binnen het bestaande profiel.
Johan de Bondt (dijkgraaf Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht) Nico Broodbakker (senior beleidsadviseur Waternet)
H2O / 1 - 2008
21
Veilig drinkwater: niet alleen een zaak van volksgezondheid maar ook van ‘lifestyle’ Het drinkwater in Nederland is van goede kwaliteit. De drinkwaterbedrijven staan borg voor de veiligheid door de zorg die zij besteden aan de bescherming van de bronnen, aan de zuivering van de grondstof en aan een zorgvuldige distributie. De rijksoverheid, met name het ministerie van VROM, stelt de normen ervoor vast en houdt toezicht. En de meeste gebruikers zijn tevreden. De wetgeving geeft aan dat water goed is als het van alles niet bevat. Water als element wordt echter doorgaans heel anders ervaren en ook beschreven, te weten als sprankelend, verkwikkend, brenger van gezondheid, van levenskracht. De vraag is of deze positieve zijde in de toekomst niet ook zou moeten voorkomen in de eisen die aan water gesteld worden. En zo ja, hoe dat zou kunnen. In een tijd waarin de overheid zich actief inzet voor gezonder eten en drinken, een actuele vraag.
W
ater is een primair levensmiddel. We kunnen niet zonder. We nemen het als zodanig tot ons, maar ook via koffie en thee, via andere dranken en via het bereiden van onze warme maaltijd. Het wordt geleverd door een leverancier die een feitelijk monopolie heeft. De gebruiker is dus - afgezien van het benutten van flessenwater - afhankelijk van het aanbod. Kwaliteit kan men in principe op twee mannieren regelen, via een positieve en via een negatieve omschrijving. De positieve omschrijving vinden we in het algemeen in de productreclame, waarin de goede eigenschappen van een product verkondigd worden. Een negatieve omschrijving treffen we vaak aan bij levensmiddelen. Zolang een bepaalde norm, doorgaans een houdbaarheidsdatum, niet wordt overschreden, is sprake van een acceptabele kwaliteit. De kwaliteit van drinkwater wordt door de overheid vrijwel geheel negatief beschreven en genormeerd. Het water is goed wanneer het in de wet vastgelegde stoffen en organismen níet bevat. In de praktijk is er echter ook een andere zijde. Zo bestaat een breed aanbod van watervitalisatoren. Apparaten die het drinkwater dat vaak langere tijd onder druk door gesloten buizen is getransporteerd, op het moment dat het daaruit ‘verlost’ wordt, extra in beweging brengen om het zijn oorspronkelijke levenskracht geheel of gedeeltelijk terug te geven. Er is een cultuur waarbij mensen hun gasten leidingwater te drinken aanbieden uit een karaf, waarin het eerst kortere of langere tijd met bergkristal of andere kristallijne stoffen in aanraking is geweest. Een gebruik dat los staat van de medicinale toepassing van dit soort water. Er zijn voorbeelden bekend van mensen die geconfronteerd worden met sterke lichamelijke reacties op een wijziging in de leidingwaterkwaliteit, bijvoorbeeld bij de overgang naar onthard water. De vraag welke kwaliteit water het beste is voor de mensen in het algemeen of een individu in het bijzonder is een vraag die niet of nauwelijks gesteld wordt. Het is echter een vraag die niet zou misstaan voor
22
H2O / 1 - 2008
een overheid die zich zorgen maakt over de gezondheid van zijn burgers. Het is ook een vraag die aansluit bij bewust kiezende mensen. Net zo als men kan kiezen voor verhuizen naar een gebied dat duidelijk boven NAP ligt zou men kunnen willen kiezen voor een voorzieningsgebied waar het beste water geleverd wordt. De eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van drinkwater zijn vastgelegd in de wetgeving. De vraag is dus of een positieve kwalificering in de huidige wetgeving voorkomt, of deze wellicht in het verleden gehanteerd of overwogen is en of deze in de toekomst in de wetgeving opgenomen zou moeten worden.
De Europese Drinkwaterrichtlijn Maatgevend voor de wetgeving in de diverse Europese landen zijn thans de richtlijnen van de Europese Unie. De EU-Drinkwaterrichtlijn betreffende de kwaliteit van water voor menselijk gebruik dateert van 1998. Momenteel is een wijziging in voorbereiding. De doelstelling van deze richtlijn is weergegeven in artikel 1, lid 2: “Bescherming van de volksgezondheid tegen schadelijke gevolgen van verontreinigingen in voor menselijke consumptie bestemd water en er voor zorg te dragen dat het water schoon en gezond is.” De realisatie van deze doelstelling is vervolgens een opdracht voor de lidstaten. Art. 4, lid 1 luidt: “Lidstaten moeten er voor zorgdragen dat het water schoon en gezond is, dat wil zeggen dat het geen microorganismen, parasieten of andere stoffen mag bevatten in hoeveelheden of concentraties die gevaar voor de volksgezondheid kunnen opleveren en dat het moet voldoen aan de minimumeisen weergegeven in bijlage I, tabel A en B, van de richtlijn.” Bedoelde minimumeisen en de daarbij behorende parameters zijn in drie groepen verdeeld. Groep 1 bevat de microbiologische parameters, de acuut-gezondheidkundige normwaarden, groep 2 de chemische parameters, de niet acuut-gezondheidskundige normwaarden en groep 3 bevat de andere indicatorwaarden. Deze laatste zijn wederom in drie subgroepen gebundeld: de bedrijfstechnische, de organoleptischeesthetische en de voorzorgsparameters, welke laatste subgroep ook wel als ethische parameters wordt aangeduid.
Indicatoren die betrekking hebben op de in dit verband bedoelde positieve waterkarakterisering, zouden verwacht kunnen worden in de groep van de organoleptischesthetische parameters en eventueel in die van de ethische parameters. Deze laatste groep heeft echter alleen betrekking op het signaleren van mogelijke verontreinigingen met al dan niet gehalogeneerde koolwaterstoffen. Voorts worden in de groep van de organoleptisch-esthetische parameters kleur, reuk en smaak genoemd. De normering die ten aanzien van deze parameters in het Nederlandse Waterleidingbesluit gehanteerd wordt is echter: “geen abnormale verandering en acceptabel voor de consument.” De wetgever heeft ervan afgezien om op deze punten een doelstellende normstelling te kiezen. Men zou kunnen zeggen dat dit neerkomt op een normstelling: kleurloos, reukloos en zonder smaak (smakeloos zou zeker een onjuiste interpretatie zijn), maar vooral ten aanzien van reuk en in het bijzonder smaak is de vraag of dit toereikend is.
De wetgeving in de lidstaten Speciaal aspect van de richtlijnen van de EU is dat de voorbereidende discussie erover plaatsvindt aan de hand van een tekstvoorstel, doorgaans in het Engels. Wanneer over deze tekst overeenstemming is bereikt, wordt deze vertaald in alle talen die de EU kent. De Nederlandse tekst, die wij in de voorgaande paragraaf gehanteerd hebben, is dus de formele tekst van de EU-drinkwaterrichtlijn. Wanneer we echter deze tekst vergelijken met die van de Engelse, de Duitse en de Franse versie, dan valt een verschil op. Waar in art. 4 lid 1 in de Nederlandse versie gesproken wordt van ‘water dat schoon en gezond is’ zegt de Engelse tekst: ‘wholesome and clear’, de Duitse tekst ‘genusstauglich und rein’, de Franse ‘salubre et propre.’ In de Nederlandse wetgeving worden ook consequent de begrippen ‘schoon en gezond’ gehanteerd. De Waterleidingwet werd in 1961 van kracht nadat hij door het parlement was vastgesteld. In de toelichting bij het voorstel voor deze wet, daterend uit 1957, wordt als aanleiding tot het indienen ervan vermeld de behoefte aan bewaking en borging van de kwaliteit van het drinkwater. In deze toelichting valt verder te lezen dat het bevorderen van de volksgezondheid het primaire doel van deze nieuwe wet is, maar dat ook het welbevinden van de mensen en het bevorderen van de economische ontwikkeling doelstellingen zijn. Al deze doelstellingen worden uiteindelijk samengevat in de begrippen ‘schoon en gezond’. In de diverse aanpassingen en aanvullingen van de Waterleidingwet zijn deze begrippen nooit veranderd. In het ontwerp voor de nieuwe Drinkwaterwet is de doelstelling ‘schoon en gezond’ niet met deze woorden overgenomen.
opinie Art. 13, lid 1, luidt nu “De eigenaar van een drinkwaterbedrijf draagt er zorg voor dat het drinkwater dat hij aan consumenten of andere afnemers ter beschikking stelt, geen organismen, parasieten of stoffen bevat, in aantallen per volume-eenheid of concentraties, die nadelige gevolgen voor de volksgezondheid kunnen hebben.” Bij bestudering van de implementatie van de EU-richtlijn in de nationale wetgeving van enige andere staten valt op dat Duitsland verder gaat met een positieve kwalificering van drinkwater dan de andere landen. Het begrip ‘genusstauglich’ uit de Duitse tekst van de EU-richtlijn is verder uitgewerkt in de DIN 2000. Daarin staat: “Trinkwasser soll appetitlich sein und zum Genuss anregen. Es muss farblos, klar, kühl sowie geruchlich und geschmacklich einwandfrei sein.” In de toelichting worden deze gehanteerde begrippen nog weer nader gedefinieerd.
Discussie Wanneer we de verschillende vertalingen van de EU-drinkwaterrichtlijn vergelijken, zien we dat de Engelse basistekst het woord ‘wholesome’ oftewel heilzaam hanteert
als doelstelling voor de kwaliteit van het drinkwater. In de Nederlandse versie is dit vertaald met ‘gezond’, een begrip dat een minder actieve inhoud heeft, in de Duitse versie met ‘genusstauglich’ oftewel smakelijk, wat een positieve kwalificatie is en in de Franse versie met ‘salubre’, wat het dichtst bij het Engelse ‘wholesome’ komt qua inhoud. Bij de verdere uitwerking van de richtlijn in de organoleptische beoordeling hanteren wij het begrip ‘niet afwijkend’, ‘gewoon’ dus eigenlijk. De Nederlandse wet regelt wat voor de collectiviteit voorkomen moet worden en dat is water dat niet schoon of besmet is. Dat is een primair volksgezondheidsbelang. We leven echter thans in een tijd van bewust levende individuen, die een - thans ook door de overheid gepropageerde - gezonde levensstijl nastreven en die als consumenten individuele eisen aan hun gebruiksartikelen en voorzieningen stellen, dus ook aan het drinkwater. Zij willen niet alleen weten of hun kraanwater gezond is, maar ook of het hun gezondheid bevordert. Dit sluit aan bij de toelichting op de wet van 1957, waarin sprake was van het bevorderen van het welbevinden van de mensen.
Taken voor de wetgever Dit brengt ons tot de vraag of dit belang van water voor een gezonde levenswijze niet zijn weerslag dient te vinden in de redactie van onze wetgeving. Denkbaar is een omschrijving als: “Drinkwater moet de gezondheid van mens, plant en dier bevorderen, verfrissend zijn en een aangename smaak hebben.” We sluiten dan beter aan op de originele Engelse tekst, die het woord ‘wholesome’ bezigt. De thans aanhangige herziening van de wetgeving biedt gelegenheid dit positieve begrip ‘wholesome’ aldus in onze Waterleidingwet te incorporeren. Wij realiseren ons dat er dan nog meer werk aan de winkel is. Als gekozen wordt voor positieve kwalificaties, zullen deze meetbaar en toetsbaar moeten zijn. Het lijkt ons een uitdaging voor de drinkwatersector voorstellen daarvoor te doen. Maarten Gast (oud-directeur Gemeentewaterleidingen Amsterdam) Hans Wessel (emeritus hoogleraar waterrecht aan TU Delft)
“Protocol Vewin en EnergieNed over collectief warm water principieel onjuist” De Vewin heeft op 12 december ingestemd met een protocol over de levering van collectief warm tapwater. Samen met de branchevereniging van energiebedrijven, EnergieNed, wil de koepelorganisatie de levering van collectief warm tapwater door energiebedrijven reguleren. Ook worden in het protocol veiligheidseisen vastgelegd. Drinkwaterbedrijf Oasen is het daar volstrekt niet mee eens.
D
e koepelorganisatie voor drinkwaterbedrijven (Vewin) heeft op 12 december besloten om in te stemmen met een protocol met de branchevereniging voor energiebedrijven (EnergieNed) over collectief warm drinkwater. Dit is een relatief nieuw systeem, waarbij centraal geproduceerd warm drinkwater kant en klaar aan huishoudens in nieuwbouwwijken wordt geleverd. Drinkwaterbedrijf Oasen stemde tegen en zal het protocol niet ondertekenen. Collectief warm tapwater wordt op een centraal punt in een wijk geproduceerd en vervolgens getransporteerd via een apart leidingnet, los van het drinkwaterleidingnet. Een cv-ketel of boiler in huis is dus niet meer nodig. Het warme water komt in huis uit dezelfde kraan als het koude drinkwater en klanten zullen het ook als drinkwater gebruiken. Aangemoedigd door de klimaatdiscussie en vermoedelijk met het oog op de eigen bedrijfswinst zetten de energiebedrijven collectief warm tapwater flink in de markt. Ook andere aanbieders zijn al gesignaleerd, zoals projectontwikkelaars. De aanbieders van collectief warm tapwater stellen dat dit systeem veel zuiniger zou zijn dan bijvoorbeeld een HR-ketel en daarmee een bijdrage levert aan het terugdringen van de uitstoot van kooldioxide.
Het klinkt allemaal als een veelbelovend en nobel streven, maar in de praktijk liggen de zaken aanzienlijk gecompliceerder. Behalve dat het milieurendement twijfelachtig is, blijkt dat grote risico’s op het gebied van de volksgezondheid kleven aan het collectieve warme tapwater. Er moet namelijk een reeks van maatregelen genomen worden om het drinkwater te behoeden voor Legionella. Dat dit vaak misgaat, blijkt uit een TNO-rapport van medio 2007. TNO zag bij een onderzoek naar stadsverwarming dat in tweederde van de onderzochte gevallen de koudwaterleiding opgewarmd werd door de warmwaterleiding tot boven 25°C, de temperatuur waarbij Legionella kan gaan groeien. Daarnaast kunnen vraagtekens gezet worden bij de kwaliteit van het warme tapwater. Wat gebeurt er met de kwaliteit van het water als het met een temperatuur van bijna 70°C door honderden meters leiding loopt, voordat het uit de drinkwaterkraan komt? Welke stoffen lossen in dit water op? Oasen is het niet eens met het protocol waarmee de Vewin heeft ingestemd. Het probeert te regelen wie in een regio collectief warm tapwater mag leveren: het drinkwaterof het energiebedrijf? Ook probeert het protocol vast te leggen aan welke veiligheidseisen dit systeem moet voldoen. De levering aan de drinkwaterkraan is volgens ons echter
zo belangrijk, dat je dit wettelijk moet regelen, voor iedereen gelijk. Ook regels voor de bescherming van de drinkwaterkwaliteit hoor je niet aan de marktpartijen over te laten. Die moet de overheid afdwingbaar opleggen. Deze mening wordt versterkt doordat slechts een beperkt deel van de mogelijke leveranciers van collectief warm tapwater aan tafel heeft gezeten. Ook projectontwikkelaars en aan de energiewereld gerelateerde bedrijven bieden dit product aan, maar binden zich niet aan dit protocol. De nieuwe drinkwaterwet ligt op dit moment bij de Tweede Kamer. Een uitgelezen kans om de verantwoordelijkheid voor collectief warm tapwater in de wet te regelen. Volgens Oasen moet al het water dat uit de drinkwaterkraan komt, onder verantwoordelijkheid van het publieke drinkwaterbedrijf gebracht worden. Drinkwaterbedrijven beschikken over een jarenlange ervaring en enorme dosis kennis op het gebied van (schoon) drinkwater. Bij drinkwaterbedrijven zal nooit de verleiding bestaan om vanwege kosten het niet zo nauw te nemen met de veiligheid van het systeem. Ook de klant zal blij zijn met zo’n besluit. Vanwege zijn gezondheid, maar ook omdat dan altijd duidelijk is wie verantwoordelijk is voor al water uit de kraan. Ik spreek dan ook de hoop en verwachting uit dat de minister haar verantwoordelijkheid neemt en de regelgeving rondom collectief warm tapwater opneemt in de nieuwe drinkwaterwet. Alexander Vos de Wael (directeur Oasen)
H2O / 1 - 2008
23
verenigingsnieuws KVWN en een publicatie in ons vakblad H2O.
WATERCOLUMN
Communicatie
T
ijdens het watersymposium van KVWN en NVA eind november ging de laatste lezing over communicatie (‘Verzin een list’ van Louis Huyskes). Communiceren is heel eenvoudig, mits iedereen op je boodschap zit te wachten. Als je boodschap ‘gratis bier’ is, is het verhaal zo begrepen en omarmd. De kleine, Spartaanse Volkswagen Kever in het naoorlogse Amerika introduceren lag iets moeilijker. Het ding was nog Duits ook. Toch werd de Kever daar een succes. Slimme communicatie speelde in dat succes een hoofdrol. Verkopen wij ‘gratis bier’ of lijkt het toch meer op de ‘Kever in Amerika’?
Het leuke van zo’n waterdag is, dat je gaat zoeken naar de relaties met je werk. Kunnen en moeten wij een list verzinnen om ons werk beter te kunnen doen? Zo zijn wij bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard bezig met een aantal dijkversterkingprojecten. Deze zijn nodig omdat de desbetreffende dijken niet aan de veiligheidseisen voldoen. Dergelijke plannen zijn zeer complex om uit te werken en uit te voeren, zeker in situaties waar veel bebouwing langs en in de dijk staat. Veel technische hoogstandjes zijn nodig om het landschap zoveel mogelijk intact te laten. Intact laten betekent het zoveel mogelijk sparen van bebouwing en bomen. Want bomen vertegenwoordigen naast bebouwing heel veel emotionele waarden. In de discussies die dan ontstaan, verdwijnt al snel de aanleiding, de dijkversterking, uit beeld. Gaat het om de boom of om de veiligheid? Denken we met iets moois te komen blijkt het toch een ‘Kever in Amerika’. Een ander beladen onderwerp, zeker in wat dichter bevolkte gebieden, is baggeren. Als niet of te laat gebaggerd wordt, komen er klachten over stank. Terecht dat wordt verwacht dat de watergangen op orde zijn en in ieder geval geen overlast veroorzaken. Maar als er dan gebaggerd wordt, dan mag men er geen last van hebben. Geen bagger op de kant. Alles afvoeren zonder overlast is de veel gehoorde kreet. Dachten we met iets goeds te komen. De werkelijkheid is helaas anders. Kunnen we hier niets aan doen? Jazeker, de cognitieve therapie. Hierbij wordt geprobeerd om automatische manieren van informatieselectie en interpretatie bewust te laten worden en deze te beïnvloeden door kritische reflectie en toetsing aan de werkelijkheid. Een zinvolle weg om in te slaan? Ik denk van niet. Laten we ons bewust zijn van het bestaan van verschillende werelden van de zaken waarmee we ons bezig houden. En kennis en ervaring uitwisselen. En dan niet alleen de inhoud, maar ook de manier waarop we het doen. Alweer een prachtig onderwerp voor het Waternetwerk. Wilco Werumeus Buning (NVA)
24
H2O / 1 - 2008
Agenda
Ben jij of ken jij een drinkwaterprofessional, jonger dan 35 jaar, die het afgelopen jaar een bijzondere of vernieuwende prestatie heeft geleverd in de drinkwatervoorziening in brede zin, bijvoorbeeld op het gebied van kwaliteit, klantvriendelijkheid, duurzaamheid of in nieuwe wegen en mogelijkheden in de samenwerking met andere partijen? Maar je kunt ook denken aan een prestatie op het gebied van distributie, winning, waterbehandeling en in verband daarmee de opslag van drinkwater, de drinkwatervoorziening in ontwikkelingslanden, efficiency en kosten.
Onderstaand vindt u de gezamenlijke agenda van NVA en KVWN van vergaderingen, congressen en andere bijeenkomsten. Informatie voor deze agenda kan worden aangeleverd bij het KVWN/NVA-bureau: (070) 414 47 78.
Je kunt jezelf voordragen voor de prijs, maar je kunt ook een ander voordragen. Voorgedragen personen hoeven geen lid te zijn van de KVWN. Voordragen kan tot 1 mei a.s. door middel van het voordrachtsformulier dat te vinden is op www.kvwn.nl.
15 februari excursie KVWN/NVA-Jongerenplatform naar Waternet Amsterdam
Excursie naar Waternet
21 februari bezoek van KVWN/NVA-Jongerenplatform aan dijkgraaf Marga Kool van Waterschap Reest en Wieden Meppel 3 april bijeenkomst van Technische Commissie Anaerobe zuivering over operationele aspecten van anaerobe installaties Wageningen 17 april excursie van NVA sectie Noord-Holland naar drinkwaterbedrijven PWN en Waternet Amsterdam 17 april bijeenkomst van de Contactgroep Stedelijk Waterbeheer Rotterdam 28 mei KVWN-voorjaarscongres Nieuwegein 6 juni NVA-voorjaarsvergadering locatie nog niet bekend
De KVWN Junior Waterprijs Is water jouw bron van inspiratie? Strijd dan mee om de KVWN Junior Waterprijs! Want bruisend werk verdient een bijzondere prijs! De KVWN is trots op jong talent in de watersector en weet bijzondere prestaties op waarde te schatten. Vandaar de KVWN Junior Waterprijs. De drinkwaterprofessional met het meest bruisende werk ontvangt een vergoeding van de reis- en verblijfskosten voor een relevant vakinhoudelijk congres, een jaar lang gratis lidmaatschap van de
Het KVWN/NVA Jongerenplatform verzorgt op vrijdag 15 februari een excursie naar Waternet met als thema: de watercyclus. Waternet is het eerste watercyclusbedrijf van Nederland. Het draagt zorg voor drinkwater, afvalwater, oppervlakte- en grondwater. Dit alles in opdracht van de gemeente Amsterdam en Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Algemeen directeur Roelof Kruize zal een welkomstwoord houden. Jan Peter van der Hoek, hoofd Strategisch Centrum, geeft een voordracht over de strategische ontwikkelingen in de watercyclus. In de middag wordt de watercyclus op locatie bekeken. Het programma duurt van 9.00 tot 17.00 uur. De dag wordt afgesloten met een borrel. Aanmelden kan t/m vrijdag 8 februari, uitsluitend via het aanmeldingsformulier dat te vinden is op de internetpagina’s van NVA en KVWN: ‘SYMP: 15.02.2008’ onder gerelateerde info. Het aantal beschikbare plaatsen is beperkt.
Voorjaarscongres KVWN Het voorjaarscongres van de KVWN vindt plaats op 28 mei in het Waterhuis in Nieuwegein. Na de huishoudelijke vergadering volgt een symposium met als onderwerp: Transitiemanagement. Dagvoorzitterschap is Wim van Viersen.
verenigingsnieuws Een dag op de stoel van ... Het idee achter ‘Een dag op de stoel van ...’ is om een jonge professional zelf te laten ervaren wat het inhoudt om een topfunctie te bekleden in de waterwereld en die ervaring te delen met andere jongeren. In 2006 is deze activiteit voor het eerst georganiseerd in samenwerking met Martien den Blanken (PWN). Er waren toen veel aanmeldingen voor de activiteit. Op het verslag van de winnaar in H2O werd positief gereageerd. Het initiatief werd met veel enthousiasme door de jonge leden ontvangen; voldoende aanleiding om deze succesvolle activiteit opnieuw te organiseren. Op 21 februari verzorgt het jongerenplatform daarom voor de tweede keer een ‘Een dag op de stoel van ...’. Deze keer heb je kans om mee te lopen met Marga Kool, dijkgraaf bij Waterschap Reest en Wieden. Dit geeft je de unieke mogelijkheid om een keer in de keuken te kijken van een bestuurder uit de waterwereld en van dichtbij mee te maken wat de beslissingen zijn die zij zoal neemt op een dag. Je zult onder andere aanwezig zijn bij een vergadering met het algemeen bestuur. Van de deelnemer wordt verlangd dat hij of zij samen met de gastvrouw een artikel schrijft over de ervaringen van die dag in H2O. Ben je geïnteresseerd, meld je dan uiterlijk 15 januari aan via e-mail bij dirk-sytze.kootstra@hydrologic.nl. Je aanmelding dient vergezeld te gaan van een korte motivatie waarin je uitlegt waarom juist jij een dag op de stoel van Marga Kool wilt zitten. Uit de aanmeldingen wordt een gelukkige geselecteerd die daadwerkelijk een dag met Marga Kool optrekt.
Marga Kool.
Nieuwe cursussen in 2008 Nieuwe functieopleiding Ontwerp van leidingsystemen Op 24 januari begint bij Stichting Wateropleidingen de nieuwe functieopleiding ‘Ontwerp van leidingsystemen’. Bij het ontwerpen van een leidingnet doorloopt de ontwerper in de regel systematisch verschillende ontwerpfasen. Daarbij werkt hij vaak projectmatig. Om tot een goed ontwerp te komen, moet de ontwerper de meest gebruikte methoden en technieken beheersen en op de juiste manier toepassen. De opleiding behandelt uitgebreid de theorie van het ontwerpen van een leidingnet. Via projectopdrachten brengt u de theorie in praktijk. U doorloopt hierbij stap voor stap het totale ontwerpproces en verkrijgt inzicht in de totstandkoming van een ontwerp. Voor meer informatie: Gwendy Dirks (030) 606 94 06.
Stichting Wateropleidingen begint dit jaar met twee nieuwe cursussen: ‘Planmatig onderhoud in waterketen of -systeem’ en ‘Juridische aspecten bij inzameling, transport en behandeling van afvalwater’.
Planmatig onderhoud in waterketen of -systeem Eén van de grootste kostenposten van bestaande installaties is onderhoud. Daarom is het essentieel dat onderhoud doelmatig, efficiënt en economisch verantwoord plaatsvindt. Het hebben van inzicht in de noodzaak van het uitvoeren van onderhoud in relatie tot verschillende risico’s, storingen en de bijbehorende kosten is hiervoor cruciaal. Het optimaal beheersen van dit proces is belangrijk, waarbij het uitbesteden van werk eveneens een belangrijke rol speelt. In deze cursus krijgt de deelnemer inzicht in het proces van onderhoud en de verschillende onderhoudsconcepten. Na het volgen van deze cursus is de cursist in staat onderhoud efficiënt en planmatig uit te (laten) voeren. Daarmee is deze cursus bedoeld voor teamleiders en (staf ) medewerkers die technisch uitvoerende medewerkers aansturen en betrokken zijn bij het plannen en organiseren van onderhoud van (afval-, drink- en proces)waterinstallaties, riolering en waterbeheer. Deze cursus duurt drie dagen: 16, 23 en 30 januari. De deelnamekosten bedragen 1.150 euro en de cursus vindt plaats in Utrecht.
Juridische aspecten bij inzameling, transport en behandeling van afvalwater Deze opleiding biedt cursisten met een technische achtergrond, die in de praktijk geconfronteerd worden met juridische problemen, voldoende achtergrondkennis om een gesprek met juristen aan te kunnen gaan. De deelnemer krijgt inzicht in de samenhang van de diverse wetten en verordeningen op het gebied van inzameling, transport en behandeling van afvalwater, zoals de Wet milieubeheer, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de nieuwe Waterwet en de Kaderrichtlijn Water. De rechtsverhoudingen, de benodigde (milieu) vergunningen en de opbouw van plannen en nota’s komen aan de orde. Daarnaast komen juridische aspecten bij de uitvoering van (leiding)werken ruimschoots aan bod. Alle medewerkers riolering én waterbeheerders kunnen deelnemen. Deze cursus wordt gegeven op elf donderdagavonden in de periode januari - april. De eerste avond staat gepland voor 17 januari. De kosten bedragen 1.600 euro. Voor meer informatie: Betty Notenboom (030) 606 94 09.
H2O / 1 - 2008
25
Process Engineer Evides Industriewater is een onderdeel van Evides NV. Als technologisch hoogwaardige onderneming levert Evides Industriewater geïntegreerde diensten op het gebied van waterlevering en afvalwaterzuivering aan de industrie in met name Noordwest-Europa. Daarbij richt zij zich op onder andere de (petro-)chemische industrie, de voedingsmiddelenindustrie en de energiewereld. Evides Industriewater kenmerkt zich door een ambitieuze groeistrategie. Zij levert industriewater en beheert verschillende industriewater- en afvalwaterzuiveringsinstallaties. De installaties worden door eigen specialisten ontworpen en gebouwd en beheerd op basis van zogenaamde Design Build Finance Operate overeenkomsten gedurende een periode van 15-30 jaar. Maximaal € 65.000,= - Rotterdam/Middelburg Binnen het Process Department bevinden zich enthousiaste en capabele deskundigen die jarenlange expertise op watergebied hebben opgebouwd. Hierbinnen is ruimte voor een Process Engineer met kennis op het gebied van membraantechnologie en/of proces waterzuivering. In deze uitdagende functie krijg je de mogelijkheid je te richten op projecten met betrekking tot geïntegreerde waterzuivering voor de industriële wereld. Je analyseert en optimaliseert bestaande installaties. Ook werk je nauw samen met (R&D) partners; bijvoorbeeld TNO,
TU Delft en Kiwa. Zo bouw je je expertise uit op het gebied van industriële waterzuiveringsprocessen. Je houdt tevens feeling met de praktijk van alle dag, daar je inhoudelijk betrokken bent bij de definitie en ontwerp van nieuwbouw en operationele trouble shooting activiteiten. Gezien jouw passie, inzet en kennisniveau zul je als adviseur optreden voor het management en derden. Dit aangaande processen en technologie. Gezien de aard van de functie onderhoud je intensieve contacten met diverse collega’s intern, en tevens voer je regelmatig overleg/ben je aanspreekpunt voor klanten, overheden en leveranciers. Je rapporteert aan de Manager Process Department. YER biedt Recruitment Solutions Campus Recruitment Young Executive Recruitment Interim Solutions Interim Professionals Interim Management Development Solutions Assessment Center Coaching & Talent management
Gewenst profiel Afgeronde opleiding HTS/Technische Universiteit (bijv. Chemische technologie), aangevuld met een aantal jaren relevante werkervaring. Praktische instelling, communicatief sterk en uitstekende analytische vaardigheden. Gezien het internationale karakter en mogelijkheden Engelse (eventueel Duitse) taalvaardigheid. Interesse? Ga naar www.yer.nl, registreer en reageer via jouw persoonlijke pagina. Voor meer informatie bel Guido Klaassen, 06 - 55 38 40 24.
The Netherlands | Belgium | Germany | Spain | USA | www.yer.com
platform
Peter Jansen, Alterra / Wageningen Universiteit en Researchcentrum Erik Querner, Alterra / Wageningen Universiteit en Researchcentrum Cees Kwakernaak, Alterra / Wageningen Universiteit en Researchcentrum
Nieuw peilbeheer in de veenweiden? Bij het huidige waterbeheer in de veenweidegebieden zal het maaiveld in de komende honderd jaar op veel plaatsen met meer dan een meter dalen. De maaivelddaling gaat door tot al het veen is verdwenen en de minerale ondergrond aan de oppervlakte ligt. Met het veen verdwijnt dan ook het bijbehorende veenlandschap. De enige mogelijkheid om deze ontwikkeling af te remmen, is door het waterpeil te verhogen. Er zijn verschillende waterpeilstrategieën denkbaar om dat te realiseren, maar die hebben de nodige gevolgen voor inrichting, bodemgebruik en waterinlaat. Een strategiestudie brengt momenteel de gevolgen in kaart en biedt daarmee de waterbeheerder handvatten om mogelijke veranderingen in het peilbeheer te beoordelen.
I
n de moerassige laagte tussen de Utrechtse Heuvelrug en de duinen is in de loop van duizenden jaren een dik veenpakket gevormd. Het afgelopen millennium is veel veen weer verdwenen, omdat de mens het veen is gaan droogleggen en afgraven. Weliswaar wordt nu geen veen meer afgegraven, maar de drooglegging is vrijwel overal afgestemd op intensief landbouwkundig gebruik. Daardoor breekt steeds meer veen af en daalt het maaiveld snel. Na verloop van tijd zal het slootpeil moeten worden verlaagd om te voorkomen dat de veenweiden te nat worden. De zorg over het voortbestaan van het westelijk veenweidegebied vormde de aanleiding voor beleidsmakers, waterbeheerders, onderzoekers en gebruikers om een consortium op te richten dat onder de naam ‘Waarheen met het veen?’ mogelijke Afb. 1: Bodemopbouw in het studiegebied rond Zegveld.
oplossingen uitwerkt. Daarmee bieden zij de actoren in het veengebied een scala aan opties die helpen bij het selecteren van maatregelen1). Veldonderzoek en scenariostudies in representatieve proefgebieden spelen daarbij een belangrijke rol.
Proefgebied Zegveld Bij Zegveld is een proefgebied van 4.500 hectare gekozen waar op grote schaal veengronden voorkomen die kenmerkend zijn voor het westelijk veenweidegebied2). De laagste plekken liggen inmiddels 2,5 meter beneden NAP. In het zuiden van het gebied ligt een kleilaag van ruim een meter dikte die in vroeger tijden is gesedimenteerd vanuit de Oude Rijn (afbeelding 1). Verder van de Oude Rijn neemt de dikte af. Omdat het maaiveld in het veengebied wel en dat van het kleigebied niet daalt, is als het ware een inversie van het landschap opgetreden. De Oude Rijn ligt nu hoger dan het veen (afbeelding 2). De Oude Rijn en de
andere waterlopen die het veen van oudsher doorsnijden fungeren nu als boezem. Er wordt overtollig water uit de veenpolders op geloosd en water uit ontrokken om tekorten in de polders te compenseren of poldersloten door te spoelen. Het water in het boezemsysteem wordt in droge perioden op peil gehouden met water dat afkomstig is uit de Rijn. Het gebied is met het hydrologische model SIMGRO3) gemodelleerd. SIMGRO is een model voor regionale toepassing dat rekent met zowel grond-, bodem- als oppervlaktewater. Het model is aangepast om rekening te kunnen houden met het dalende maaiveld in de veengebieden. Daarvoor is gebruik gemaakt van de relatie tussen de gemiddeld laagste grondwaterstand in de zomer en de maaivelddaling zoals die op proefvelden bij Zegveld zijn gemeten4,5). Op plekken waar klei-op-veen voorkomt, wordt rekening gehouden met de dikte van het kleidek.
Afb. 2: Doorsnede van het studiegebied met de verandering in maaiveldhoogte.
bijschrift
H2O / 1 - 2008
27
Uitgaande van het huidige maaiveld zijn verschillende peilstrategieën doorgerekend alsook een matig en een extreem klimaatscenario die door het KNMI voor 2050 zijn vastgesteld6). De voorziene temperatuursstijging heeft tot gevolg dat de oxidatie van veen toeneemt, waardoor de maaivelddaling ook zal toenemen. Het temperatuurseffect is met gegevens uit de literatuur bepaald7,8). In totaal zijn vier peilstrategieën doorgerekend die gericht zijn op het verhogen van het slootpeil om zo de maaivelddaling tegen te gaan: • De bestaande indeling in peilvakken blijft gehandhaafd, maar dan met zomer- en winterpeilen van gemiddeld respectievelijk 30 en 40 cm beneden maaiveld. Dit is een verhoging van een decimeter of meer ten opzichte van de peilen die momenteel gangbaar zijn. Met name de vele kleine particuliere onderbemalingen in het gebied die vaak een diep slootpeil hebben, worden in deze strategie veel natter; • Het samenvoegen van de peilvakken die in het gebied voorkomen, tot een groot peilvak met een zomer- en winterpeil van 30 en 40 cm beneden de gemiddelde maaiveldhoogte. Gerekend is met het hele gebied als één peilvak en met het hele gebied als twee peilvakken. Bij twee peilvakken is de scheiding gelegd tussen het laaggelegen noorden en de hoger gelegen klei-op-veengronden in het zuiden. Naarmate de hoogteverschillen binnen een groot peilgebied groter zijn, nemen ook de afwijkingen ten opzichte van het gemiddelde peil toe; • Gelijk aan de vorige strategie, maar op geschikte plekken zijn nu onderwaterdrains in het model opgenomen. Onderwaterdrains liggen beneden het slootpeil en zorgen voor een afvlakking van de grondwaterstand, omdat de wateraanvoer in een droge periode beter verloopt. Hierdoor zakt de grondwaterstand minder uit en neemt de maaivelddaling af9). In natte perioden gebeurt het omgekeerde. Dan vindt een snelle afvoer van water plaats, waardoor de grondwaterstand minder opbolt. De berijdbaarheid is daardoor onder natte omstandigheden beter; • Uitgaande van de tweede strategie wordt geen water ingelaten om de invloed van gebiedsvreemd water uit te sluiten. Gebiedsvreemd water zorgt voor versnelde veenafbraak8). Om te voorkomen dat het grondwater in de zomer diep wegzakt, wordt het winterpeil verhoogd tot tien centimeter onder maaiveld.
Afb. 3: Berekende maaivelddaling met weergegevens uit de jaren 1950 tot 1995 bij slootpeilen van 55 en 20 cm beneden maaiveld.
Afb. 4: Gemiddelde laagste grondwaterstand (cm -mv) met de weergegevens uit de jaren 1950 tot 1965 voor de uitgangssituatie (A) en de situatie met het hele gebied als één peilvak (B).
wanneer het grondwater ook bij een ondiepe ontwatering toch nog diep wegzakt. Door het opzetten van het slootpeil neemt de waterinlaat toe met 10 tot 15 procent. De waterafvoer verandert nauwelijks. Het opzetten van het peil heeft ook een lichte afname van de belasting van het oppervlaktewater met stikstof en fosfor tot gevolg, omdat de mineralisatie en uitloging van het bodemcomplex vermindert2). Ook komt minder kooldioxide vrij. De uitspoeling van meststoffen naar het oppervlaktewater neemt wel toe, maar zal afnemen als het gebied te nat wordt voor landbouw.
Peilvakken Voor iedere strategie is een periode van 45 jaar doorgerekend met weergegevens uit de jaren 1950 tot 1995. Gedurende de rekenperiode worden de streefpeilen niet aangepast aan de maaivelddaling. Het maaiveld daalt wel, waardoor het steeds natter wordt.
Slootpeilen Afbeelding 3 illustreert voor een veengebied zonder kleidek het effect van verhoging van het slootpeil in de zomer van 55 naar 20 cm beneden maaiveld (eerste strategie). De maaivelddaling halveert. In natte jaren is het verschil groter dan in droge jaren,
28
H2O / 1 - 2008
Vergroting van peilvakken heeft tot gevolg dat de differentiatie in peilbeheer die in de loop de tijd is ontstaan, vermindert. In eerste instantie ontstaat een peilvak met relatief grote verschillen in drooglegging. De laagste delen komen daarbij zelfs onder water te staan. In afbeelding 4 staat het verschil in de gemiddeld laagste grondwaterstand voor de uitgangssituatie en voor de situatie waarvan het hele gebied als één peilvak met een zomerpeil van 30 cm beneden maaiveld is verondersteld (tweede strategie). De maaivelddaling op de hoogste (droogste) plekken zonder kleidek verloopt het snelst,
waardoor de verschillen in maaiveldhoogte kleiner worden. In het voorgestelde peilvakgebied zullen de hoogteverschillen wel groot blijven, omdat het maaiveld van de kleigronden in het zuiden niet of nauwelijks daalt. Een indeling in twee peilvakken die gebaseerd is op de bodemopbouw, levert binnen een peilvak minder grote verschillen op tussen droge en natte gebieden. Binnen een groot peilvak blijven wel drogere plekken bestaan, omdat de bodemopbouw nooit homogeen is.
Onderwaterdrains Onderwaterdrains zijn drainagebuizen die permanent onder slootpeil liggen. Ze draineren bij natte omstandigheden en infiltreren slootwater als de bodem droog is. Daardoor nivelleren ze de grondwaterstanden in veenbodems (afbeelding 5). Ze zijn het meest effectief in wegzijgingsgebieden met een slootpeil van 30 tot 60 cm beneden maaiveld9). Omdat de veenafbraak vooral in de zomer onder invloed van toetreding van lucht en een hogere temperatuur plaatsvindt, neemt de maaivelddaling per saldo af. Onder optimale omstandigheden kan de maaivelddaling halveren. Daarvoor is in de zomer wel 30 procent meer water nodig. Afgezien van
platform
Afb. 5: Grondwaterstandsverloop met en zonder onderwaterdrains.
de kwaliteit van het inlaatwater is de invloed van onderwaterdrains op de belasting van het oppervlaktewater met stikstof en fosfor nog een punt van discussie.
Waterinlaat Diepe droogmakerijen en grondwaterwinningen zijn er de oorzaak van dat op veel plekken in het veenweidegebied wegzijging optreedt. Om te voorkomen dat het slootpeil in de zomer nog meer daalt en de grondwaterstand diep wegzakt, is vooral in wegzijgingsgebieden waterinlaat noodzakelijk. Waterconservering door verhoging van het winterpeil tot in het maaiveld biedt daar onvoldoende soelaas. In het voorjaar is het te nat voor de landbouw, terwijl in de zomer toch vrijwel de gebruikelijke wateraanvoer nodig is. Het opzetten van het slootpeil, het vergroten van de peilvakken en de aanleg van onderwaterdrains hebben ook tot gevolg dat meer inlaatwater nodig is. Flexibel peilbeheer, waarbij het slootpeil meer mag fluctueren, is een mogelijkheid om de hoeveelheid inlaatwater aanzienlijk te verminderen. Daarnaast kan vooral bij grote peilgebieden de situering van de inlaatpunten de verspreiding van inlaatwater door een afwateringseenheid beperken. In de huidige situatie wordt vaak gebruik gemaakt van meerdere inlaatpunten die rond een afwateringseenheid liggen. In een droge zomer dringt het inlaatwater dan door tot in kleine poldersloten die ver van de inlaatpunten liggen. Door alleen een inlaatpunt bij het gemaal te maken waar het overtollig water wordt uitgeslagen, ontstaat een pendel van inlaatwater waarbij de haarvaten van de afwateringseenheid zoveel als mogelijk gebiedseigen water houden. De noodzaak tot doorspoelen van poldersloten is hier buiten beschouwing gelaten.
Klimaat Door het KNMI zijn in 2006 klimaatscenario’s uitgebracht die een beeld geven van de mogelijke veranderingen in temperatuur, neerslag, verdamping, wind en zeespiegel rond het jaar 2050. Het scenario met de minste veranderingen gaat uit van een wereldwijde temperatuurstijging van 0,9°C en ongewijzigde luchtstromingspatronen in West-Europa (klimaatscenario G). In de zomer valt drie procent meer neerslag. Ook de verdamping is drie procent hoger. De gevolgen voor de waterhuishouding vallen daardoor mee, maar de maaivelddaling neemt met 15 procent toe. Dat is hoofdzakelijk het gevolg van de temperatuurstijging. Het meest extreme klimaatscenario (W+) gaat uit van een meer oostelijke luchtcirculatie en een temperatuurstijging in de zomer van 2,3°C, een afname van de neerslag met 19 procent en een 15 procent grotere verdamping. Bij een ongewijzigd waterbeheer zijn de gevolgen dan groot. Berekend is dat 43 procent meer inlaatwater nodig is en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand daalt met bijna 15 cm. Hierdoor neemt de maaivelddaling met 33 procent toe. De hogere temperatuur zorgt voor een toename van 35 procent, waardoor de totale maaivelddaling met 68 procent toeneemt.
Conclusies Om het veenweidegebied voor de toekomst te behouden, moet het waterpeilbeheer worden aangepast. De verandering van het klimaat onderstreept de noodzaak voor aanpassing. Belangrijk is dat de veranderingen gericht zijn op een zo hoog mogelijk hogere grondwaterstand in de zomer, omdat de gemiddeld laagste grondwaterstand bepalend is voor de maaivelddaling. Om dat te realiseren, moet het slootpeil worden
verhoogd. De toestroming van water vanuit de sloot naar het midden van en perceel is echter in een droge zomerperiode ontoereikend, waardoor de grondwaterstand toch te diep wegzakt. Smallere percelen of de aanleg van onderwaterdrains kunnen daarvoor een oplossing bieden. Het grote aantal peilvakken binnen een polder heeft geleid tot grote verschillen in maaiveldhoogte. Dit leidt onder meer tot steeds hogere kosten van het waterbeheer. Om dat waterbeheer doelmatiger te maken, is het noodzakelijk om het aantal peilvakken terug te brengen. Op den duur worden dan de verschillen in maaiveldhoogte kleiner. Als in grote peilvakken volstaan wordt met één waterinlaatpunt, zal de verspreiding van inlaatwater beperkt blijven. In natter wordende lagere delen bestaan goede kansen voor natte natuur (zie foto’s). In gebieden met afwisselend nattere en droge plekken met een gemiddeld slootpeil van 30 cm zijn er nog steeds goede perspectieven voor de melkveehouderij10). Plekken met klei-op-veen en gebieden met onderwaterdrains zullen minder dalen en als relatief droge delen een belangrijke functie voor de landbouw kunnen behouden. LITERATUUR 1) Kwakernaak C. en P. Dauvellier (2007). Ruimte, water en klimaat in het groene hart. H2O nr. 22, pag. 20-22. 2) Jansen P., E. Querner en C. Kwakernaak (2007). Effecten van waterpeilstrategieën in veenweidegebieden. Een scenariostudie in het gebied rond Zegveld. Alterra. Rapport 1516. 3) Van Walsum P., A. Veldhuizen, P. van Bakel, F. van der Bolt, P. Dik, P. Groenendijk, E. Querner en M. Smit (2004). SIMGRO 5.01. Theory and model implementation. Alterra. Rapport 913. 4) Beuving J. en J. van den Akker (1996). Maaivelddaling van veengrasland bij twee slootpeilen in de polder Zegvelderbroek. DLO-Staring Centrum. Rapport 377. 5) Van den Akker J. (2007). Persoonlijke mededeling. Alterra. 6) KNMI (2006). Klimaat in de 21e eeuw. Vier scenario’s voor Nederland. 7) Tate R. (1989). Soil organic matter. Biological end Ecological Effects. John Wiley & Sons. 8) Hendriks R. (1991). Afbraak en mineralisatie van veen. Alterra. Rapport 199. 9) Van den Akker J., R. Hendriks, R. Wolleswinkel en M. Pleijter (2008). Effectiviteit peilverhogingen en onderwaterdrains om veengrond te behouden. Tussenrapportage eerste metingen en scenarioberekeningen. Alterra. In druk. 10) Hoving I. en J. de Vos (2007). Verminderde drooglegging en melkveebedrijven in de Krimpenerwaard. Praktijkrapport 95. Animal Sciences Group.
Voorbeelden van ontwateringsdiepte en bodemgebruik.
H2O / 1 - 2008
29
Janneke Klein, TNO Bouw en Ondergrond/ Deltares Hilde Passier, TNO Bouw en Ondergrond / Deltares Jasper Griffioen, TNO Bouw en Ondergrond / Deltares
Achtergrondwaarden in het grondwater: verschillen tussen methoden en gebieden Achtergrondwaarden van stoffen in het grondwater kunnen dienen als referentiekader voor ‘schoon’ grondwater dat niet beïnvloed is door de mens. Ze worden bijvoorbeeld gebruikt in de Europese Grondwaterrichtlijn. Er zijn verschillende methoden getoetst voor het afleiden van achtergrondwaarden. Wij hebben drie methoden voor het afleiden van achtergrondwaarden met elkaar vergeleken voor vier gebieden in Nederland (Noord- en Zuid-Holland, de duinen, het rivierengebied en de stuwwallen) voor de stoffen chloride, sulfaat en ammonium. Er bleken grote verschillen te bestaan tussen de achtergrondwaarden die door middel van de verschillende methoden voor de drie stoffen zijn afgeleid. Van belang blijkt om te kijken waar het grondwater oorspronkelijk vandaan komt en wat voor stoffen dus van nature in het grondwater aanwezig kunnen zijn.
M
omenteel lopen meerdere onderzoeken waarin voor verschillende toepassingen achtergrondwaarden voor de grondwatersamenstelling worden afgeleid. De belangrijkste toepassing is het opstellen van drempelwaarden voor de Europese Grondwaterrichtlijn. Een achtergrondwaarde geldt als een waarde voor een bepaalde stof, die de grens aangeeft tussen antropogeen beïnvloede en onbeïnvloede waterkwaliteit. Achtergrondwaarden kunnen dienen als referentiekader voor de huidige grondwatersamenstelling. In dit artikel zijn drie methoden voor het afleiden van achtergrondwaarden met elkaar vergeleken: preselectie van antropogeen onbeïnvloede monsters (preselectiemethode), historische monsters (historische methode) en de monsterselectie van ‘oud’ grondwater aan de hand van tritium (tritiummethode). Deze drie methoden zijn in verschillende projecten toegepast.
plaats DINO2). Voor 1945 werd het land veel minder intensief gebruikt dan in de periode na 1945. Met name de landbouw is sindsdien sterk geïntensiveerd. We gaan ervan uit dat voor 1945 een geringe antropogene invloed op de grondwatersamenstelling bestond. In DINO zitten de analyseresultaten van grondwatermonsters vanaf 1909. De maximale diepte van de in dit onderzoek meegenomen filters bedraagt 30 meter beneden maaiveld. Tussen 1909 en 1945 zijn totaal 555 grondwatermonsters geanalyseerd.
waarmee monsters verwijderd worden die antropogeen beïnvloed zijn (aan de hand van een hoog nitraat- of sulfaatgehalte): • brak/zout grondwater (Cl >200 mg/l): verwijder monsters waarbij Cl/SO4 < 19.07 (mariene ratio); verwijder monsters waarbij NO3 > 10 mg/l. • zoet grondwater (Cl ≤200 mg/l): verwijder monsters waarbij oxidatiecapaciteit (7 SO4 + 5 NO3) > 2 mmol/l (SO4 en NO3 in mmol/l). Deze methode is toegepast op metingen in putten van het Landelijk Meetnet Grondwater (LMG) en het Provinciaal Meetnet Grondwater (PNG) tussen 1994 en 2005 met een maximale filterdiepte van 25 meter beneden maaiveld.
Bij de tritiummethode kan aan de hand van tritium een schatting gegeven worden van de ouderdom van het grondwater. Na 1950 zijn bovengronds waterstofbommen tot ontploffing gebracht, waardoor vanaf die tijd een duidelijke piek in tritiumconcentratie in de lucht én het grondwater te zien was. In dit onderzoek zijn alleen monsters geselecteerd
Bij de historische methode is gebruik gemaakt van grondwatermonsters van voor 1945 die afkomstig zijn uit het dataopslag-
Aantal geselecteerde filters voor de drie methoden per gebied.
Het afleiden van achtergrondwaarden Voor de preselectiemethode is gebruik gemaakt van de methodiek die in het kader van een Nederlandse studie in het Europese BRIDGE-project is ontwikkeld voor het afleiden van drempelwaarden1). In deze methode wordt de achtergrondwaarde afgeleid door het toepassen van een selectie
30
H2O / 1 - 2008
historisch preselectie tritium
Noord- en Zuid-Holland
duinen
rivierengebied
stuwwallen
17 61 65
131 99 41
70 68 50
80 23 te weinig
platform die geen tritium bevatten en dus grondwater is dat voor 1950 is geïnfiltreerd. Deze selectiemethode is, net zoals de preselectiemethode, toegepast op een dataset bestaande uit LMG- en PMG-meetputten van 1994 tot 2005 met een maximale filterdiepte van 25 meter beneden maaiveld. Bij de drie datasets die verkregen zijn nadat bovengenoemde methoden zijn toegepast, is vervolgens per filter de mediaan over de tijd genomen, zodat elke filter maar eenmaal wordt meegenomen. Vervolgens is de achtergrondwaarde vastgesteld door het 90-percentiel te bepalen.
In afbeelding 2 zijn de gegevens weergegeven van de P90 met het 95%-betrouwbaarheidsinterval voor de drie stoffen, ingedeeld in verschillende methoden en verschillende gebieden. Het 95%-betrouwbaarheidsinterval geeft inzicht in de overeenkomsten of verschillen tussen de gebieden en methoden. Als geen overlap bestaat, kunnen we zeggen dat de methoden verschillen. Het 95%-betrouwbaarheidsinterval is groter als de variatie binnen een grondwaterlichaam groter is en als het aantal monsters kleiner is. De belangrijkste verschillen zijn: De chlorideconcentratie is het hoogste in Noord-Holland; • De ammoniumconcentratie is het hoogste in Noord- en Zuid-Holland en het laagst in de stuwwallen; • De sulfaatconcentratie geeft een divers resultaat voor de verschillende methoden. •
In dit onderzoek zijn vier gebieden met elkaar vergeleken (zie afbeelding 1): Noorden Zuid-Holland, de duinen, het rivierengebied en de stuwwallen. In de tabel is het aantal meetpunten voor de verschillende methoden en de verschillende gebieden weergegeven. De vergelijking is uitgevoerd voor chloride, sulfaat en ammonium: kritische stoffen voor de oppervlaktewater- en drinkwaterkwaliteit in Nederland en gebaseerd op databeschikbaarheid en relevantie. Uit de datasets is alleen zoet grondwater (< 200 mg/l Cl) geselecteerd om zoveel mogelijk condities gelijk te houden en daarmee de vergelijking zo geloofwaardig mogelijk te maken. Hierdoor zijn in met name Noorden Zuid-Holland veel monsters buiten de selectie gevallen.
Vergelijking van methoden en gebieden Voor Noord- en Zuid-Holland geldt dat de chlorideconcentratie redelijk overeenkomt bij de drie verschillende methoden. De concentraties van de andere gebieden wijken af tussen de verschillende methoden. Aan de hand van de chlorideconcentratie in regenwater (waarbij een verdampingsfactor in acht is genomen) en Rijnwater in het begin van de 20e eeuw kan ingeschat worden wat de typische historische chlorideconcentratie in de verschillende gebieden is:
In Rijnwater lag de chlorideconcentratie tussen de 45 en 85 mg/l; • De chlorideconcentratie in regenwatermonsters (inclusief verdampingsfactor) op tientallen kilometers van de kust bedroeg maximaal 12,5 mg/l; • Dicht bij de kust waren de chlorideconcentraties in regenwater door sea-spray hoger: maximaal 75 mg/l (inclusief verdampingsfactor); • Daarnaast is in Noord- en Zuid-Holland brakke en zoute kwel te verwachten door voornamelijk paleo-grondwater. Alle methoden geven een hogere chlorideconcentratie dan uit bovenstaande aannames verwacht wordt. De historische methode geeft het beste de concentraties weer. De preselectiemethode geeft de hoogste waarden, met name in het rivierengebied. •
Wat de ammoniumconcentratie in het grondwater betreft leveren de preselectieen tritiummethode vergelijkbare resultaten op. De historische methode wijkt af van de andere twee methoden met lagere concentraties in alle gebieden, met uitzondering van de stuwwallen. Noord- en Zuid-Holland hebben hoge absolute waarden voor met name de preselectie- en tritiummethode, welke verklaard kunnen worden door mineralisatie van geologisch jong, goed afbreekbaar marien organisch materiaal. De historische methode geeft zeer waarschijnlijk een onderschatting van de ammoniumconcentratie, doordat voor 1945 door
Afb. 1: Verschillende ruimtelijke eenheden met de monsterlocaties voor de historische (links) en de preselectie- en tritiummethode (rechts).
H2O / 1 - 2008
31
onwetendheden fouten gemaakt zijn bij de bemonstering, conservering of analyse van de grondwatermonsters. Voor 1945 werden monsters nog niet aangezuurd met H2SO43),4), waardoor nitrificatie na monstername heeft kunnen optreden en de NH4-concentratie systematisch onderschat wordt. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de historische methode niet geschikt lijkt voor stoffen die redoxgevoelig zijn. De preselectie- en tritiummethode kunnen goed gebruikt worden om de achtergrondwaarde van ammonium in te schatten. De sulfaatconcentratie vertoont grote verschillen en enkele overeenkomsten tussen verschillende methoden en gebieden. Aan de hand van de sulfaatconcentratie in regen- en Rijnwater in het begin van de 20e eeuw kan ingeschat worden wat de typische historische sulfaatconcentratie in de verschillende gebieden is: â&#x20AC;˘ In regenwater zijn sulfaatconcentraties van maximaal 20 mg/l (inclusief verdampingsfactor) gemeten. Dicht bij de kust kunnen uitschieters in de sulfaatconcentratie voorkomen; â&#x20AC;˘ In het Rijnwater lag de sulfaatconcentratie tussen de 35 en 55 mg/l. De historische methode geeft hogere sulfaatconcentraties dan verwacht wordt aan de hand van regen- en Rijnwater. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn dat door verlaging van de grondwaterstand pyrietoxidatie heeft plaatsgevonden en dat de zandige bodems van de stuwwallen van nature onvruchtbaar en daarom bemest zijn met ammoniumsulfaatzouten. Door naar de frequentieverdeling te kijken, kan een uitspraak gedaan worden of het 90-percentiel wel een goed uitgangspunt is om de achtergrondwaarde te bepalen (zie afbeelding 3). Voor het rivierengebied is er een duidelijke knik bij het 80-percentiel te zien, wat overeenkomt met een sulfaatconcentratie van minder dan 50 mg/l. Bij de stuwwallen ligt de knik juist bij een hoger percentiel, wat een nog hogere achtergrondwaarde van de sulfaatconcentratie zou opleveren. Opgemerkt moet worden dat het maar om enkele monsters gaat en de statistische betrouwbaarheid beperkt is. De sulfaatconcentratie bij de preselectiemethode komt goed overeen met de verwachtingen ten aanzien van deze waarde aan de hand van systeemanalyse. De achtergrondwaarde van de sulfaatconcentratie kan goed ingeschat worden met behulp van deze methode.
Discussie De verschillende methoden hebben verschillende voor- en nadelen. Het voordeel van de historische methode is dat ook monsters in infiltratiegebieden zijn geanalyseerd. Het nadeel is dat selectieve analyse van zoet grondwater in holoceen laag-Nederland heeft plaatsgevonden, doordat men op zoek was naar zoet grondwater voor een drinkwaterwinning. Hierdoor zijn de monsters niet representatief voor dit deel van Nederland. Bovendien zijn er problemen geweest bij onder andere de conservering van grondwatermonsters. Parameters als PO4, NH4, Fe, pH
32
H2O / 1 - 2008
Afb. 2: 90-percentiel met 95%-betrouwbaarheidsinterval van de chloride-, ammonium- en sulfaatconcentratie voor verschillende gebieden en selectiemethoden. Afb. 3: Frequentieverdeling sulfaatconcentratie voor het rivierengebied en de stuwwallen volgens de historische methode.
platform en hardheid kunnen daardoor verschillen van de werkelijke concentratie. Dit is duidelijk te zien bij de fosfaatconcentratie; deze is heel vaak 0 mg/l. Een derde nadeel van de historische methode is dat voor 1970 geen zware metalen zijn bepaald. Met de preselectiemethode zijn er andere voor- en nadelen. Het grote voordeel van deze methode is dat ook na de selectie zeer veel data aanwezig is. Een nadeel is dat over het algemeen de monsters in de bovenste meters van de bodem buiten de dataset vallen doordat deze de hoogste nitraat- en sulfaatconcentraties bevatten. Hierdoor worden veelal monsters meegenomen die al veel hydrogeochemische processen hebben ondergaan. Het voordeel van de tritiummethode is dat de selectie van de dataset met â&#x20AC;&#x2DC;niet antropogeen beĂŻnvloed waterâ&#x20AC;&#x2122; makkelijk te maken is. Bij deze methode worden echter geen monsters in infiltratiegebieden meegenomen, doordat daar alleen maar recent grondwater voorkomt; het oudere water is weggestroomd. Een ander nadeel
van deze methode is dat tritium niet altijd bepaald is in de bestaande provinciale meetnetten.
Conclusie De verschillende methoden leveren verschillende achtergrondwaarden op. Het is belangrijk dat onderkend wordt dat niet op de resultaten van ĂŠĂŠn methode afgegaan moet worden. Ook moet gekeken worden waarvandaan het water komt (systeemanalyse) en bijvoorbeeld wat de frequentieverdeling is. De preselectie- en tritiummethode komen redelijk overeen. Hierbij kan de preselectiemethode op vrijwel ieder meetpunt worden toegepast, terwijl tritium niet overal gemeten is. Daarom concluderen wij dat voor algemeen gebruik in regionale grondwatergebieden de preselectiemethode een goed uitgangspunt vormt. De preselectiemethode wordt ook toegepast bij het berekenen van de achtergrondconcentraties in de verschillende grondwaterlichamen in Nederland in het kader van het vaststellen van drempelwaarden voor de Europese Grondwaterrichtlijn.
LITERATUUR 1) Passier H., M. van Vliet en J. Griffioen (2005). Groundwater natural background levels and threshold definition in Rijn-West (The Netherlands). Case study report, EU BRIDGE-project. TNO-rapport 2006-U-R0170/A. 2) Klein J., J. Griffioen en S. Vermooten (2007). Karakterisering van de regionale grondwatersamenstelling voor 1945 in geotopgebieden in Nederland. TNO-rapport 2007-U-R0335/A. 3) Collins W. (1928). Notes on practical water analysis. U.S. Geol. Survey Water-Supply Paper 596-H, pag. 235-262. 4) Meerburg P. en A. Massink (1934). Methods for chemical and bacteriological drinking water research. P. Noordhoff.
advertentie
! )' # )* % , % *! $ % $ % ( % )"+% *&* # /&( ,&&( & $ - * (,&&(/ % % % - * (- % %)* ## * , % + &' &%) % &+ % / ,&&( + % % (&% &&( ( ! *! $ ) )' # ) ( % 0 ' &( % % 0 - * (- %'+** % 0 &% ( &+
0 % ( &')# 0 & $&% (/& " 0 (&% $ # %
)) # % &)* +) $), (* * # . $ # % & *! $ %# %* (% * --- *! $ %#
H2O / 1 - 2008
33
Astrid Driesprong, Witteveen+Bos Paul Paulus, Rijkswaterstaat Zeeland Jos Goossen, Waterschap Zeeuws-Vlaanderen Erik de Bruine, Witteveen+Bos
KRW-verkenner toegepast op de wateren in Zeeuws-Vlaanderen De KRW-verkenner is een instrument waarmee maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water kunnen worden afgewogen. Voor de oppervlaktewateren van Zeeuws-Vlaanderen is hiermee nagegaan hoe effectief emissiereducerende maatregelen voor nutriënten en zware metalen kunnen zijn. De modelberekeningen geven aan dat het huidige mestbeleid weinig effectief is. Maatregelen op de rioolwaterzuiveringen lijken kansrijk in die wateren waarop de rwzi’s uitkomen, al zijn de vrachtreducties naar de Westerschelde nooit meer dan 20 procent. Het uitvoeren van maatregelen in België blijkt zeer effectief voor de wateren die gevoed worden door oppervlaktewater uit België.
B
innen het onderzoeksprogramma Leven met Water ontwikkelden Rijkswaterstaat Waterdienst, STOWA, het Waterloopkundig Laboratorium, waterschappen en ingenieursbureaus de KRW-verkenner (zie kader). In H2O is al eerder gepubliceerd over de toepassingen ervan in de Gelderse Vallei1) en West-Brabant2). In dit artikel wordt de toepassing beschreven voor de wateren in Zeeuws-Vlaanderen. Het project is uitgevoerd in opdracht van Projectbureau Kaderrichtlijn Water Schelde met medewerking van Rijkswaterstaat Zeeland en Waterschap Zeeuws-Vlaanderen. Doel van het project is om meer inzicht te krijgen in de effecten van emissiereducerende maatregelen op de waterkwaliteit.
Effecten op de ecologische kwaliteit zijn niet meegenomen.
Definitiefase In de definitiefase zijn in overleg met het projectteam keuzes gemaakt wat betreft stofselectie, detailniveau, afbakening van het gebied en selectie van maatregelen. De stofselectie is gebaseerd op normoverschrijdingen in de regionale wateren. Normoverschrijdingen in de Westerschelde zijn minder relevant, omdat de invloed van de regionale wateren op de Westerschelde te verwaarlozen is ten opzichte van de bijdrage van de Schelde. Uit toetsingen van 2005 komen als normoverschrijdende stoffen naar voren:
nutriënten (fosfor en stikstof ), zware metalen (cadmium, lood, kwik, chroom, koper en zink) en bestrijdingsmiddelen (aldicarb, kresoximmethyl, som maneb en zineb, metribuzin, monolinuron, propoxur, thiram, trifenyltin). Van de laatste groep zijn de meeste reeds verboden. In dit artikel gaan we niet in op de uitwerking van bestrijdingsmiddelen, onder meer omdat ze niet met de KRW-verkenner kunnen worden geanalyseerd (piekbelasting is niet terug te zien in halfjaargemiddelden). PAKs blijken de norm niet te overschrijden; ze zijn gemeten in de waterfase. Het detailniveau van de toepassing is
Afb. 1: KRW-waterlichamen en het bijbehorend afwateringsgebied.
De KRW-verkenner is een hulpmiddel bij de afweging van maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water, zowel wat betreft stofconcentraties als de ecologische toestand in oppervlaktewater. Met het instrument kunnen maatregelpakketten op kosteneffectiviteit worden beoordeeld zonder gebruik te hoeven maken van complexe modellen. De effecten van maatregelpakketten worden op GIS-kaarten gevisualiseerd ter ondersteuning van de communicatie met bestuurders en belanghebbenden. Door maatregelen aan- of uit te zetten kan vrij eenvoudig worden beoordeeld hoeveel effect de maatregelen zullen hebben in het gebied.
34
H2O / 1 - 2008
platform voornamelijk gebaseerd op de negen waterlichamen. Daarbij is een verfijning gemaakt als sprake is van een grote puntlozing op het oppervlaktewater of een stuw die in de zomer een waterscheiding betekent. In totaal worden in de studie 20 eenheden onderscheiden. Bij elk waterlichaam hoort een bepaald afwateringsgebied (zie afbeelding 1). De afbakening van het gebied komt overeen met de beheersgrenzen van het waterschap. Globaal zijn in de studie drie typen maatregelen onderscheiden: maatregelen in de landbouw, maatregelen in België en maatregelen bij de rioolwaterzuiveringsinstallaties. Wat betreft de landbouw zijn scenario’s beschikbaar van het huidige (aangescherpte) mestbeleid, voor 2003, 2015 en 2030. Dit zijn scenario’s die zijn berekend met het STONE-model, een landelijk model van Alterra dat de uit- en afspoeling van landbouwgronden berekent. Opgemerkt moet worden dat dit nog niet de evenwichtsbemesting inhoudt. Bovendien bevatten deze scenario’s nog geen grote emissiereducties. Alterra werkt momenteel aan nieuwe mestscenario’s, maar die zijn nog niet beschikbaar. Voor aanvullende landbouwmaatregelen kan worden gedacht aan het randenpakket, zoals de bemestingsvrije en teeltvrije zone en gebruik van vanggewas. Deze maatregelen zijn waarschijnlijk effectief voor bestrijdingsmiddelen maar minder voor nutriënten, omdat uitspoeling van nutriënten voornamelijk plaatsvindt via drains. De invloed van België is in een aantal scenario’s onderzocht. Opgenomen zijn 10, 25 en 50 procent vrachtreductie vanuit België. Een analyse van bijbehorende, specifieke maatregelen in België is niet gemaakt, maar ook in het afvoerende Belgische deel is landbouw de belangrijkste nutriëntenbron. Royal Haskoning heeft de effecten van aanvullende zuivering van effluenten van rwzi’s in het Scheldegebied onderzocht3). Hierbij is gebruik gemaakt van de varianten basis, beperkt, fors en maximaal (in het landelijke traject wordt inmiddels alleen nog maar de variant basis en aanvullend gebruikt). De basisvariant is uitvoering van het huidig beleid, inclusief de Europese richtlijnen. De maximale variant is het bereiken van de doelen. Daartussen zitten een beperkte en forse variant van wat beleidsmatig gezien nog acceptabel is. Men heeft voor de afzonderlijke rwzi’s bepaald welke aanvullende zuivering mogelijk is en welke effecten dit heeft op de effluentvracht. In de KRW-verkenner zijn deze varianten opgenomen als maatregelpakketten die op alle rwzi’s tegelijk aangrijpen. Daarnaast is door het waterschap een strategiestudie uitgevoerd naar de optimalisatie van de beheerssituatie van de rwzi’s, waarbij rekening is gehouden met de KRW-aspecten4). Deze zijn als afzonderlijke maatregelen per rioolwaterzuivering of als pakket aan te zetten. De kosten van de rwzi-maatregelen van de scenariostudie zijn ingeschat door Royal Haskoning3): de exploitatiekosten variëren van een tot zes miljoen. Het waterschap heeft kostenschattingen gemaakt van de strategiestudie van rwzi’s: de exploitatiekosten
bedragen voor beide scenario’s 3,5 miljoen. De kosten van het huidige mestbeleid en de maatregelen in België zijn niet bekend.
Opbouwfase In de opbouwfase is eerst een schematisatie gemaakt van de waterlichamen en bronnen in het gebied. Alle negen waterlichamen monden via sluizen of gemalen uit in de Westerschelde (zie afbeelding 1). De waterlichamen Braakman en Othene worden gevoed vanuit België, de stroomgebieden van de overige waterlichamen liggen volledig binnen Nederlands gebied. In het gehele gebied grenzend aan de Westerschelde komt kwel voor. In het dekzandgebied in het zuidwesten en het zuidoosten van het gebied is de kweldruk lager. Het landgebruik is overwegend landbouw (akkerbouw). Er bevinden zich ook enkele stedelijke kernen in het gebied, waarvan Terneuzen de grootste is. In het gebied zijn zeven rwzi’s aanwezig en twee grote industriële lozers. Zij lozen op binnenwater. Het oppervlaktewater in Zeeuws-Vlaanderen wordt gevoed met water uit puntbronnen (rwzi’s en bedrijven) en diffuse bronnen (neerslag). Daarnaast is er aanvoer vanuit België. De debieten van de rwzi’s zijn gemeten en dus vrij nauwkeurig. Voor de lokale aanvoer van water is gebruik gemaakt van berekeningsresultaten van het landelijke grondwatermodel Mozart. Dit model berekent hoeveel neerslag en kwel in bepaalde periodes richting het oppervlaktewater gaat, waarbij wordt uitgegaan van een fictief gemiddeld weerjaar. De posten zijn onderverdeeld in kwel, ondiepe drainage (neerslag dat via polders in oppervlaktewater terechtkomt), directe neerslag in het oppervlaktewater, wegzijging en verdamping. Aan de grens met België worden geen debieten gemeten. Hier moet de wateraanvoer geschat worden. De instroming vanuit België is afgeleid van de Mozart-berekeningen door gebruik te maken van de afwaterende oppervlakte. Belangrijke vraag is in hoeverre het landelijk model Mozart te gebruiken is voor de specifieke situatie in Zeeuws-Vlaanderen. Om de waarde van de getallen te toetsen, is een vergelijking gemaakt met de neerslag en verdamping in Zeeuws-Vlaanderen volgens de KNMI-meetstations en de kwel volgens een inschatting van het waterschap. De neerslag uit Mozart blijkt goed overeen te komen met de gemeten neerslag. Over de periode 1971-2000 is 2,7 procent minder neerslag gemeten (KNMI-normalen). Dit is slechts een klein verschil. De vergelijking van de kwel is minder eensluidend: een eerste inschatting van de kwel door het waterschap blijkt veel hoger dan de kwel berekend in Mozart. Besloten is om de kwel uit het landelijk model te gebruiken.
Acceptatiefase Bij de kalibratie zijn de berekende uitgeslagen debieten vergeleken met de metingen van gemalen van 2004. De jaarbalans komt goed overeen met de metingen. De verdeling tussen zomer en winter is echter nog niet goed. In de zomer
stroomt minder water af naar de Westerschelde dan berekend en in de winter meer. Mogelijk is er in de zomer ook meer kwel dan berekend wordt met het landelijk model. Momenteel lopen diverse studies naar de hoeveelheid kwel in het Scheldegebied, maar resultaten hiervan zijn nu nog niet beschikbaar. Het verschil is opgevangen door een term toe te voegen aan de KRW-Verkenner die water wegneemt in de zomer en weer toevoegt in de winter. Op deze manier is de verdeling tussen zomer en winter afgeregeld. De waterbalans is na bovengenoemde aanpassingen voldoende nauwkeurig en wordt geaccepteerd door het waterschap. Vervolgens is een bronnenanalyse uitgevoerd voor stikstof, fosfor, cadmium, chroom, koper, kwik, lood en zink. Voor stikstof, koper en zink kan een sluitende balans worden opgesteld. Voor fosfor is een aanname gedaan voor extra fosfaatbelasting vanuit kwel en daarnaast is nog een bron ‘onbekend’ toegevoegd. Deze bron levert 25 tot 50 procent van de totale fosforbelasting. Met deze aanpassingen is het toch mogelijk om een sluitende balans te krijgen. De grootste bronnen van nutriënten vormen uitspoeling uit landbouwgronden en de instroming vanuit België. De grootste bronnen voor koper en zink zijn de effluenten van de rwzi’s en de uitspoeling van landbouwgronden. Voor cadmium, chroom, lood en kwik is het niet mogelijk om een sluitende balans op te stellen; er lijken bronnen te ontbreken. De bronnen zijn als volgt bepaald: de vracht die instroomt via België, is bepaald door concentratiemetingen van het waterschap aan de grens te vermenigvuldigen met het debiet. De effluenten van de rwzi’s zijn afkomstig uit de Emissieregistratie (zware metalen) en opgave van het waterschap (nutriënten). Overige puntbronnen komen uit de Emissieregistratie. De uit- en afspoeling van landbouwgronden is afkomstig uit STONE. Voor de kalibratie van de stoffenbalans zijn metingen beschikbaar op alle negen uitstroompunten. Gezocht is naar de kleinste gemiddelde afwijking over alle negen punten. De kalibratieparameters zijn de retentie in de afwateringsgebieden (haarvaten) en de retentie in de gedefinieerde waterlichamen zelf. In de afwateringsgebieden wordt meer retentie verwacht dan in de waterlichamen. Het water stroomt daar langzamer en er is meer oevervegetatie aanwezig. De retentie in de afwateringsgebieden is daarom ongeveer twee keer zo hoog genomen als in de waterlichamen. De retentie is opgenomen in tabel 1. Tussen de verschillende deelstroomgebieden is geen onderscheid gemaakt in retentie. Uit een analyse van de verblijftijden van het water blijkt namelijk dat de verblijftijden overal vergelijkbaar zijn. De waterkwaliteit kan met de KRW-verkenner goed worden gesimuleerd. Alleen in de Westelijke Rijkswaterleiding wijken de berekende concentraties sterk af van de gemeten concentraties, mogelijk doordat niet frequent
H2O / 1 - 2008
35
genoeg gemeten wordt om de bijdrage vanuit twee puntbronnen (rwzi Terneuzen en de industrie) goed mee te nemen. Verder worden in het westen in de winter de concentraties soms iets onderschat. Het projectteam accepteert de stoffenbalans, zodat kan worden overgegaan op de toepassingfase.
Toepassingsfase De resultaten van de berekeningen zijn voor de waterlichamen Othene en Campen als voorbeeld opgenomen voor stikstof in tabel 2.
LITERATUUR 1) Cremers N., A. Jeuken en B. Enserink (2006). KRW-verkenner getest in Gelderse Vallei en het Eemmeer: beleidsondersteuning voor de Kaderrichtlijn Water. H2O nr. 4, pag. 20. 2) De Bruine E., A. Németh, P. Boers, V. van den Berg en J. Icke (2007). Ervaringen met toepassing KRWverkenner in West-Brabant. H2O nr. 11, pag. 13. 3) Royal Haskoning (2006). KRW-maatregelen voor rwzi’s die lozen op het stroomgebied van de Schelde. Rapport 9R7591. 4) Royal Haskoning (2005). Strategiestudie afvalwaterketen waterschap Zeeuws-Vlaanderen. Rapport 9R0567.A0.
Het blijkt dat de KRW-verkenner toegepast kan worden voor emissiestudies naar nutriënten en koper en zink. Voor de overige stoffen zijn de balansen niet sluitend. Voor fosfor is wel een aanname gedaan voor extra fosfaatbelasting vanuit kwel en daarnaast is nog een bron ‘onbekend’ toegevoegd. De resultaten zijn tijdens een bijeenkomst bij het waterschap gepresenteerd. De modelberekeningen geven aan dat het huidig (aangescherpte) mestbeleid weinig effectief is, maar kanttekening hierbij is dat nog niet de meest verregaande variant van evenwichtsbemesting is meegenomen, omdat deze nog niet beschikbaar is. Slechts in Cadzand en Nolzeven wordt een significant effect berekend voor stikstof. Het uitvoeren van maatregelen in België is zeer effectief bij Braakman (70 procent van de totale afvoer is afkomstig vanuit België) en in minder mate ook bij Othene. Ter illustratie is in afbeelding 2 het resultaat opgenomen van 50 procent emissiereductie in België. Daarbij is het waterlichaam Braakman groen geworden in plaats van geel (voldoet aan MTR in plaats van tussen één en twee maal het MTR). De afname bij Othene is niet zodanig dat sprake is van een klasse-overgang. De rwzi-maatregelen blijken het meest effectief voor de waterlichamen Nieuwe Sluis, Nummer 1 en Campen. Zowel de generieke rwzi-maatregelen als de maatregelen uit de strategiestudie zijn vooral significant in het zomerhalfjaar, waarin weinig uiten afspoeling van landbouwgronden plaatsvindt. Tijdens de presentatie van de studie bij het waterschap is geconstateerd dat men de KRW-verkenner een zinvol instrument vindt, maar dat het nut nog groter zou zijn als een compleet beeld kan worden gegeven van alle mogelijke maatregelen, waaronder inrichtingsmaatregelen en maatregelen zoals het baggeren van de waterbodem.
Afb. 2: Berekeningsresultaten KRW-verkenner, weergegeven in een GIS-kaart. Tabel 1: Retentiewaarden.
retentie zomer (%) waterlichaam afwateringsgebied
stikstof fosfor koper zink
10 20 20 25
25 40 50 50
retentie winter (%) waterlichaam afwateringsgebied
5 10 5 10
10 20 5 20
Tabel 2: Stikstofvracht (in ton per jaar, en relatieve vrachtreductie) naar Westerschelde vanuit twee waterlichamen in Zeeuws-Vlaanderen.
36
huidig
mest beleid
België (10%)
België (25%)
België (50%)
rwzi basis+
rwzi beperkt
rwzi fors
Othene
276.3
Campen
154.0
266.7 (3.5%) 154.1 (0%)
266.8 (3.4%) 154.1 (()%)
252.6 (8.6%) 154.1 (0%)
229.4 (17%) 154.1 (0%)
276.3 (0%) 154.1 (0%)
276.3 (0%) 150.1 (2.5%)
276.3 (0%) 150.1 (2.6%)
H2O / 1 - 2008
rwzi rwzi rwzi maximaal optimum 1 optimum 2
276.3 (0%) 148.6 (3.5%)
276.3 (0%) 119.7 (22%)
276.3 (0%) 119.7 (22%)
agenda 17 januari, Leeuwarden Samen stromen symposium over de barrières die overwonnen moeten worden bij grote veranderingen in het denken over en het omgaan met water op regionaal gebied, zoals andere toiletten, nieuwe productiemogelijkheden, het scheiden van afvalwaterstromen en het afkoppelen van regenwater. Organisatie: Van Hall Larenstein. Informatie: (058) 284 61 60.
24 januari, Nieuwegein Legionella: meten, weten en bestrijden nieuwjaarsbijeenkomst van de Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie over de ontwikkelingen rond de wijze van analyseren van Legionella, met aandacht voor de nieuwe specifieke kweekmethode voor L. pneumophila en de werking van de lab-on-a-chip. Informatie: (030) 606 94 44.
24 januari, Rotterdam Ruimtelijk ontwerpen met water werkconferentie over het bewust omgaan met water in ruimtelijke processen en het optimaal benutten van ontwerpen om ruimtelijke- en wateropgaven met elkaar te verbinden. Organisatie: Nirov en het ministerie van VROM. Informatie: Martijn Vos (070) 302 84 11.
31 januari, Utrecht RIONED-dag jaarlijkse bijeenkomst van Stichting RIONED met als gast dit jaar minister Cramer van VROM en veel aandacht voor regenwater, afkoppelen en het voorkomen van wateroverlast. Informatie: (0318) 63 11 11.
1 februari, Zwolle Nieuwe sanitatie derde platformbijeenkomst waarin nieuwe ontwikkelingen op het gebied van nieuwe sanitaire voorzieningen centraal staan, met ook een terugblik naar de discussiebijeenkomst die op 12 oktober jl. plaatsvond. Organisatie: Koepelgroep Ontwikkeling Nieuwe SanitatieSystemen. Informatie: www.stowa.nl.
13-15 mei, Amsterdam Informatie-uitwisseling bij hoogwater, een Europese aanpak internationale slotconferentie van het NOAHproject, dat in 2004 begon om de Europese samenwerking en informatie-uitwisseling bij dreigende overstromingen te verbeteren. Organisatie: STOWA. Informatie: Ludolph Wentholt (030) 232 11 99.
15 mei, Amersfoort Industrieel watermanagement nu en in de toekomst tweejaarlijks symposium voor industriële watergebruikers met als thema technische innovaties en regelgeving en de uitreiking van de Young Professional Water Award. Organisatie: Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie. Informatie: (030) 606 94 44.
19-21 mei, Wageningen Sanitation challenge IWA-congres over nieuwe vormen van sanitaire voorzieningen, met zowel aandacht voor de techniek als het beleid en praktijkervaringen. Organisatie: Leerstoelgroep Milieubeleid en het subdepartement Milieutechnologie van Wageningen Universiteit, LeAF en Wetsus. Informatie: (0317) 48 21 08.
20-23 mei, Utrecht Het Instrument jaarlijkse technologiebeurs waar producten en ontwikkelingen op het gebied van industriële elektronica, industriële automatisering en laboratorium technologie aan de orde komen. Organisatie: Federatie van technologiebranches FHI. Informatie: www.hetinstrument.nl.
30 september-3 oktober, Amsterdam Aquatech 22e editie van de grootste vakbeurs op het gebied van proces-, drink- en afvalwater in Nederland, met een congresprogramma dat georganiseerd wordt door de International water Association. Organisatie: Amsterdam RAI. Informatie: (020) 549 12 12.
Buitenland
7 maart, Bussum Inspecties waterkeringen jaarlijkse bijeenkomst met de stand van zaken rond inspecties van waterkeringen en als rode draad deze keer de samenwerking tussen de betrokken partijen: beheerders, kennisinstellingen en bedrijven. Organisatie: STOWA en Rijkswaterstaat Waterdienst. Informatie: Wouter Zomer (0570) 64 58 11.
18-20 maart, Gorinchem Aqua Nederland tweede editie van de vakbeurs voor de Nederlandse watersector. Organisatie: Aqua Nederland en Evenementenhal Gorinchem. Informatie: (0183) 68 06 80.
14-16 januari, Mumbai Water Management conferentie en beurs die in het teken staat van nieuwe ideeën op het gebied van watermanagement en innovaties in de watersector in het algemeen, met de nadruk op milieuvriendelijke technieken. Organisatie: Services International. Informatie: water@servintonline.com.
12-15 februari, Gent InfraTech Belgium eerste Belgische editie van deze beurs die de grond-, weg- en waterbouw bedient. Organisatie: Flanders Expo en Ahoy Rotterdam. Informatie: Saskia Vernooij (010) 293 32 04.
11-14 maart, Zaragoza SMAGUA 18 editie van deze Spaanse water- en milieubeurs waar leveranciers hun nieuwe producten op watergebied laten zien. Organisatie: Feria de Zaragoza. Informatie: www.smagua.es.
1-3 april, Maleisië AsiaWater vijfde editie van deze waterbeurs met bijbehorend forum, de grootste in Azië. Op deze beurs is een apart paviljoen voor Europese en Noord-Amerikaanse bedrijven. Organisatie: Malaysian Water Association en MEREBO Messe Marketing. Informatie: www.asiawater.merebo.com.
27-29 april, Shanghai Water Supply & Drainage and Water Treatment negende editie van deze grootste waterbeurs in China. Organisatie: Shanghai ZM International Exhibition. Informatie: Helen Zhu (0086) 21 54 59 23 23 of www.wsdwtf.com.
5-9 mei, München IFAT 15e editie van de internationale beurs op het gebied van water, afval en hergebruik, met daaraan parallel lopend een congresprogramma dat in het teken staat van (afval) water en de watersector in het algemeen. Organisatie: German Association for Water, Wastewater and Waste (DWA) en European Water Association (EWA). Informatie: (0049) 2242 872-189 of www.ewaonline.de.
14-16 mei, Londen Reuse of waterways and remediation of sediments vijfde editie van het Europees congres over verontreinigde waterbodems. Organisatie: REUSED. Informatie: (033) 434 35 00.
28-30 mei, Shanghai Aquatech China eerste editie van deze internationale handelsbeurs over proces-, drink- en afvalwater in China, met een paralel lopend IWA-congres. Organisatie: Amsterdam RAI en CHC Exhibition Service. Informatie: Marieke Leenhouts (020) 549 23 27.
14 juni-14 september, Zaragoza (S.) Water and Sustainable Development wereldtentoonstelling EXPO die in 2008 in het teken staat van water en duurzame ontwikkeling. Informatie: www.expo2008.es.
1-4 september, Brisbane Riversymposium elfde edititie van het internationale congres over de rivieren. Informatie: www.riversymposium.com.
H2O / 1 - 2008
37
handel & industrie InfraTech Belgium lijkt succes te worden De nieuwe beurs InfraTech Belgium, die van 12 tot en met 15 februari in Gent plaatsvindt, lijkt een succes te worden. Behalve een goed gevuld seminarprogramma en veel deelnemers op de beursvloer zal ook de Vlaamse overheid aanwezig zijn.
stand inclusief vloerbedekking en verlichting en frieslijst. De exposant ontvangt ook twee badges waarmee hij of zij drie dagen gratis kan dineren in het standhouderrestaurant. Tevens ontvangen de exposanten én de bezoekers gedurende de drie beursdagen gratis drankjes en luxe hapjes.
De beurs is een initiatief van Flanders Expo en Ahoy Rotterdam en richt zich op de water-, weg- en grondbouw. Voor de meest innovatieve dienst of product wordt de Infratech Belgium Innovation Award uitgereikt. Specialisten zullen een stand van zaken geven over actuele en gespecialiseerde thema’s voor een select publiek. Vooraanstaande beroepsfederaties en opleidingsorganisatoren verzorgen de seminars waarin de nieuwste trends en ontwikkelingen worden belicht die van belang zijn voor de toekomst van ondernemers in de GWW-sector. Eén van die actuele onderwerpen is de publiekprivate samenwerking.
Voor meer informatie: (0183) 68 06 80 of www.evenementenhalgorinchem.nl.
Voor meer informatie: (0032) 9 241 92 11 of www.infratechbelgium.be.
Inschrijving vakbeurs Aqua Nederland verloopt voorspoedig Het aanmelden voor de tweede editie van de vakbeurs Aqua Nederland in Gorinchem verloopt voorspoedig. Rond de 70 exposanten hebben zich inmiddels ingeschreven voor deze vakbeurs die op 18, 19 en 20 maart plaatsvindt. Aqua Nederland is een nationale vakbeurs, die in samenwerking met de gelijknamige branchevereniging tot stand komt. De beurs richt zich op waterbehandeling, -management en -technologie. De meeste deelnemende bedrijven komen uit Nederland, maar ook diverse bedrijven uit België hebben zich ingeschreven. De vakbeurs, die plaatsvindt in de evenementenhal van Gorinchem, onderscheidt zich van andere beurzen doordat exposanten één bedrag betalen voor een compleet opgebouwde en afgewerkte
38
22e editie van Aquatech Amsterdam
H2O / 1 - 2008
HET Instrument 2008 als vierdaagse voorjaarsbeurs Het grootste technologie-evenement voor industrie en wetenschap van de Benelux, HET Instrument, draait dit jaar al in de week van 20 tot en met 23 mei in de Jaarbeurs Utrecht. Een andere ‘nieuwigheid’ is dat de beurs geen vijf maar vier dagen zal duren, van dinsdag tot en met vrijdag. De wens van driekwart van de exposanten wordt hiermee gehonoreerd. Voor HET Instrument 2008 is gekozen voor een thema dat inspeelt op de trend naar meer beleving in marketing: ‘mensen maken kennis’. Mensen maken kennis met behulp van de technologie op HET Instrument. Mensen als Albert Einstein, Anton Philips, Marie Curie, Ronald Plasterk, Ab Osterhuis en Freddie Heineken werden groot dankzij die technologie. Nu de editie van 2008 voor de zomervakantie plaatsvindt, komt de standindeling deze maand al beschikbaar en begint in maart de laatste etappe van de voorbereiding.
De 22e editie van Aquatech in Amsterdam vindt plaats van 30 september tot en met 3 oktober. De toonaangevende vakbeurs op het gebied van proces-, drink- en afvalwater trekt marktleiders uit de internationale waterindustrie. De bezoekers zijn beleidsmakers, beslissers en adviseurs van bedrijven, aannemers, lokale, nationale en internationale overheden. Aquatech wordt ondersteund door seminars en congressen van de International Water Association (IWA). Evenals in 2006, toen de beurs bijna 900 deelnemers uit 50 landen telde, zal de internationale waterwereld opnieuw de bijna 23.000 m2 van het Europa-complex van Amsterdam RAI bezetten. De gehele watercyclus zal aan de orde komen: van het behandelen en beheren van oppervlaktewater, het gebruik van drink- en proceswater tot het verwerken en hergebruik van afvalwater. Met behulp van het wereldwijde netwerk van Aquatech zal ieder beschikbaar marketinginstrument worden ingezet om bezoekers uit speciale nichesegmenten aan te moedigen de beurs te bezoeken. Het doel hiervan is verder door te dringen in de industriële en commerciële sectoren van de waterindustrie: papier en pulp, de voedselindustrie (brouwerijen, zuivelsector), chemische, petrochemische en farmaceutische industrie. Aquatech bestaat al langer dan 40 jaar, met spin-off beurzen in de Verenigde Staten en Azië die steeds meer aan terrein winnen. De beurs in Amsterdam bestaat uit de volgende segmenten: transport en opslag, waterbehandeling, ‘point of use’, meet- en regeltechniek én enkele landenpaviljoens.
HET Instrument 2008 biedt ruimte aan ongeveer 550 stands waarop circa vierduizend bedrijven zullen zijn vertegenwoordigd uit de industriële elektronica, industriële automatisering en laboratoriumtechnologie. De beursvloer trekt elke twee jaar tussen de 23.000 en 25.000 hoogopgeleide bezoekers uit industrie en wetenschap. Het conferentieprogramma omvat tien tot 15 lezingen en trok in 2006 in totaal 1.500 deelnemers.
Ter ondersteuning van de beurs wordt door de IWA een aantal seminars en congressen over uiteenlopende onderwerpen georganiseerd. Vanwege de toenemende vraag naar water en een afnemend aantal makkelijk toegankelijke bronnen, zal de nadruk komen te liggen op recycling en hergebruik van water. Onderwerpen als mechanische en chemische behandeling, opslag, beheer en controle, maar ook operationeel en financieel management completeren de mogelijkheden van kennisoverdracht in een commerciële en industriële context.
Voor meer informatie: Linda Dekker of Petra Bronsema (033) 465 75 07.
Voor meer informatie: (020) 549 12 12
SOUPLESSE In de aannemerij gaat het allang niet meer alleen om de techniek. Het verschil tussen meetellen en afvallen wordt ook bepaald door het elastisch vermogen. Hoever kun je je strekken? Door complete projecten onder te brengen bij één opdrachtnemer worden processen beter beheersbaar. Dat zorgt voor kwalitatief en financieel beter rendement. Kijk daarom ook eens wat GMB vóór en mét u kan doen. Als multidisciplinaire organisatie met activiteiten in de grond-, weg-, water-, beton- en industriebouw. Met een brede portfolio aan specialismen. En niet te vergeten: met het talent om zich soepel te schikken naar alle omstandigheden.
Bel voor meer informatie (0488) 44 94 49 of kijk op www.gmb.eu