nยบ
41ste jaargang / 25 januari 2008
2/
2008
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
thema riolering INTERVIEW MET HARRY VAN LUIJTELAAR DRINGEN OP DE SANITATIEMARKT HET EFFECT VAN EEN ANDER NEERSLAGPATROON OP DE RIOLERING
Kennis krijgt pas waarde als je er iets mee doet Daarom ondersteunt Kiwa Water Research u ook bij toepassing en onderhoud van kennis Kiwa Water Research Betrouwbaar drinkwater is van levensbelang. Kiwa Water Research levert de kennis en technologie die nodig zijn voor een optimale kwaliteit in watervoorziening en -beheer. Samen met en voor de drinkwaterbedrijven ontwikkelen en managen wij kennis voor een onberispelijke drinkwaterkwaliteit, nu en in de toekomst.
Blauw, groen, waterketen Kiwa Water Research biedt ministeries, provincies, waterschappen en terreinbeheerders oplossingen op maat voor watergerelateerde vraagstukken rond watersysteem en waterketen, waterkwaliteit en –kwantiteit, natuur, afvalwaterbehandeling en asset management.
Kiwa Industrie & Water Industriële partners krijgen via Kiwa Industrie & Water efficiënt toegang tot waterkennis voor hún praktijk met ondersteuning bij dagelijkse watervraagstukken, implementatietrajecten, troubleshooting en kwaliteitsborging. Binnen het onderzoeksprogramma OPIW en met individuele bedrijven, brancheorganisaties en waterbedrijven ontwikkelt en implementeert Kiwa Industrie & Water innovatieve watertechnologie.
BTO Bedrijfstakonderzoek van de waterbedrijven
Kiwa Water Research Kiwa Industrie & Water telefoon (030) 606 95 11 e-mail info@kiwawaterresearch.eu
www.kiwawaterresearch.eu
Over de grenzen heen
D
eze uitgave staat deels in het teken van de riolering en dan met name de sanitaire voorzieningen in minder bedeelde landen als Nederland. Zoals bekend hebben de rijke landen in de wereld zich vastgelegd op een forse verbetering van zowel de drinkwatervoorziening als de riolering in de arme landen in Afrika en Azië. Ook vanuit Nederland wordt het één en ander ondernomen. De drinkwatersector is al enige tijd prominent bezig met allerlei projecten die meer mensen aan schoon drinkwater moeten helpen. Ook de waterschappen beginnen zich nu bezig te houden met verbetering van de afvalwaterinzameling en -verwerking. En daarbuiten gaan ministeries en het bedrijfsleven actie ondernemen. De coördinatie van het één en ander moet nog op gang komen. Het
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Gerda Pieters Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 telefax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Suzanne Klüver (010) 427 41 40 telefax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos Tini van Schijndel telefoon (010) 427 41 08 telefax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 99,- per jaar excl. 6% BTW € 131,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2008 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
gevaar loert dat iedereen op eigen houtje iets onderneemt zonder samen te werken met partijen die met meer middelen meer kunnen bereiken. Maar dat moet niemand ervan weerhouden zich actief in te zetten voor de grote waterproblemen elders in de wereld. Liever te veel dan te weinig initiatieven op dit gebied. De enorme hoeveelheid kennis en ervaring die Nederlandse waterbeheerders in huis hebben, kan namelijk goed gebruikt worden in Afrika en Azië. En dit werk hoeft ook niet ten koste te gaan van de gebruikelijke werkzaamheden in Nederland. Met een goede organisatie en een koppeling aan bestaande projecten kan 1 + 1 wel eens meer worden dan 2. Peter Bielars
inhoud nº 2 / 2008 / *thema 4
/ “KRW biedt geen mogelijkheid tot uitstel in Natura 2000-gebieden”
6
/ Verslag Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening, Riolering en Afvalwaterbehandeling: waterwereld actief aan de slag met ‘Water and Sanitation for all’ Luuk Rietveld, Stefan Geilvoet en Hans van Dijk
10 / Kennis en technologie verkleinen stap naar waterhergebruik
6
Arjen Kok en Jos Peters
12* / Dringen op de sanitatiemarkt 16* / Harry van Luijtelaar: “Weg uit de studeerkamer, kijken en meten” Maarten Gast
18*
/ Het effect van een ander neerslagpatroon op de riolering
18
Martien Kaats en Hendri Witteveen
25 / Rol MOD bij drinkwatercalamiteiten Monique van der Aa en Ben Tangena
28 / Toekomst van de kwaliteit van drinkwaterbronnen en zuiveringsmethoden Margreet Mons, Jos Frijns en Anne Mathilde Hummelen
25
36 / Recensie ‘Klärschlammentsorgung: eine Bestandsaufnahme’ Herman Evenblij en Arjen van Nieuwenhuizen
41* / Hydraulische gevoeligheid van rioolstelsels voor klimaatverandering Erik Dekker en Hans Kriele
44 / Naar KRW-doelstellingen voor de Friese laagveenmoerassen René Verhagen, Theo Claassen, Willem Molenaar en Harry Bouwhuis
48 / Modelonderzoek naar samengestelde peilgestuurde drainage Jan Van Bakel, Jac Peerboom, René Rijken en Hans Stevens
52 / Hergebruik fosfaat uit ijzerarm slib van rwzi’s is kansrijk Berend Reitsma, Bert Geraats, Leon Korving en Ad de Man
Bij de omslagfoto: Aanleg van riolering in de Indiase miljoenenstad Bombay (zie pagina 12 e.v.) (foto: Johannes Odé)
“KRW biedt geen mogelijkheid tot uitstel in Natura 2000-gebieden” De waterkwaliteit in de Natura 2000-gebieden moet in 2015 op orde zijn. De Kaderrichtlijn Water biedt geen uitstel bovenop de 15 jaar waarbinnen de milieudoelstellingen voor beschermde gebieden moeten zijn bereikt. Dit zegt jurist Jan Veltman van Wijnberg Advocaten in Groningen in een advies dat hij in opdracht van Vereniging Natuurmonumenten heeft opgesteld. De aanleiding voor Natuurmonumenten om juridisch advies te vragen was het vermoeden bij de vereniging dat slechts voor een deel van de Natura 2000-gebieden doelen en maatregelen worden vastgelegd in de stroomgebiedsbeheerplannen voor de periode 2009-2015. Het advies van Veltman is getoetst door prof.mr. Marleen van Rijswick van de Universiteit Utrecht.
V
eltman voert een vijftal argumenten aan. Als eerste argument noemt hij het feit dat de voorbehouden die in art. 4, eerste lid, onderdelen a en b (die betrekking hebben op respectievelijk oppervlaktewateren en grondwater), worden gemaakt, ontbreken in onderdeel c (dat betrekking heeft op beschermde gebieden). Het is volgens hem niet aannemelijk dat dit het gevolg is van een slordige wijze van wetgeven, al was het maar omdat over art. 4, eerste lid, bij de totstandkoming van de richtlijn uitvoerig is gediscussieerd. Het is volgens Veltman bovendien moeilijk voorstelbaar dat de betrekkelijk uitgewerkte manier waarop de voorbehouden in de onderdelen a en b zijn geformuleerd en de ferme bewoordingen waarmee in onderdeel c zonder enig voorbehoud een resultaatsverplichting is geformuleerd, niet het resultaat zijn van bewuste keuzes van de wetgever. “Ook het hoge ambitieniveau van de Kaderrichtlijn Water, gebaseerd op het uitgangspunt dat water behoort tot het erfgoed van de Europese Gemeenschap, maakt het aannemelijk dat men bewust heeft afgezien van de mogelijkheid van een termijnverlenging. Dit ambitieniveau heeft ten aanzien van beschermde gebieden gestalte gekregen in een resultaatsverplichting (terwijl bij oppervlaktewateren en grondwater sprake is van wat men zou kunnen noemen gekwalificeerde inspanningsverplichtingen). Dit is ongetwijfeld het geval, omdat men van opvatting was dat beschermde gebieden wegens hun beschermingsbehoefte en hun kwetsbaarheid voor een minder dan goede toestand van het aquatisch milieu, volledig en tijdig aan de opgelegde milieudoelstellingen moeten voldoen.” Een derde argument voor Veltman om aan te nemen dat bewust niet is gekozen voor een verlengingsmogelijkheid, ligt in de omstandigheid dat de gebieden in kwestie reeds uit hoofde van andere communautaire wetgeving een beschermde status hebben. Dat brengt mee dat in veel gevallen in deze gebieden al een beheer wordt gevoerd dat (mede) ten goede komt aan het aquatisch milieu. In elk geval in zoverre is een termijn
4
H2O / 2 - 2008
van 15 jaren om de milieudoelstellingen te bereiken alleszins reëel en haalbaar te achten. Het niet voorzien in een verlengingsmogelijkheid voor beschermde gebieden past volgens de jurist bij de wijze waarop in andere richtlijnen wordt omgegaan met resultaatsverplichtingen. Dit geldt in het bijzonder voor de richtlijnen op grond waarvan beschermde gebieden als zodanig moeten worden aangemerkt. Ook dan wordt niet altijd voorzien in een mogelijkheid om de termijn waarbinnen het resultaat moet zijn bereikt, te verlengen dan wel wordt die mogelijkheid gereserveerd voor (zeer) uitzonderlijke gevallen. Een laatste argument ligt in de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie om uitzonderingen op de in een richtlijn vastgelegde verplichtingen strikt uit te leggen. De in art. 4, vierde lid, voorziene mogelijkheid van een verlenging van de termijnen vormt een uitzondering op de verplichting om de met de richtlijn beoogde resultaten binnen 15 jaar te bereiken. Gelet op deze rechtspraak mag aan art. 4, vierde lid, niet een ruimere uitleg worden gegeven dan passend is in het licht van de context van dit vierde lid en in het licht van de met de richtlijn beoogde doeleinden, aldus Veltman.
Verschil van inzicht In het kader van de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water was een verschil van inzicht gerezen over de vraag of het mogelijk is de termijn waarbinnen de milieudoelstellingen moeten zijn verwezenlijkt, te verlengen voor zover het gaat om beschermde gebieden. De Kaderrichtlijn Water maakt een onderscheid tussen oppervlaktewateren, grondwater en beschermde gebieden. Ten aanzien van de beide eerstgenoemde categorieën worden bepaalde doelstellingen geformuleerd, waaronder in het bijzonder een goede toestand dan wel een goed ecologisch potentieel en een goede chemische toestand van het oppervlaktewater én een goede grondwatertoestand. Het is de bedoeling om deze doelstellingen uiterlijk in 2015 te bereiken. Zowel ten aanzien van oppervlaktewater als ten aanzien van grondwater bestaat de
Volgens Natuurmonumenten is het niet nodig om het aan te laten komen op uitstel. Tijdens een aantal werkateliers die de vereniging hield op gebiedsniveau met deskundige medewerkers van waterschappen, provincies, Kiwa en terreinbeherende organisaties, bleek het geen probleem te achterhalen wat de waterkwaliteit moet zijn om de natuurdoelen te realiseren.
mogelijkheid om te opteren voor een langere termijn. Voor de categorie beschermde gebieden geldt dat de lidstaten “uiterlijk 15 jaren na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voldoen aan alle normen en doelstellingen, voorzover niet anders bepaald in de communautaire wetgeving waaronder het betrokken beschermde gebied is ingesteld”. De normen en doelstellingen waarvan in dit artikellid sprake is, zijn die welke voor het gebied gelden op grond van de Kaderrichtlijn Water. Een voorbehoud ten aanzien van een verlenging van de termijn van 15 jaren, zoals die geldt voor oppervlaktewateren en grondwater, is niet opgenomen. Dit doet vermoeden dat ten aanzien van beschermde gebieden bewust is afgezien van een verlengingsmogelijkheid. Daar staat tegenover dat art. 4, vierde lid, bepaalt dat verlenging van de in het eerste lid genoemde termijn van 15 jaren onder bepaalde voorwaarden mogelijk is. Dit duidt erop dat het ook mogelijk is om voor een verlenging te opteren als het gaat om beschermde gebieden. Voor de vraag welke uitleg de juiste is, is het om te beginnen van belang dat kennisneming van de volledige tekst van art. 4, eerste lid, laat zien dat in de onderdelen a (oppervlaktewateren) en b (grondwater) op verschillende plaatsen ook andere voorbehouden zijn gemaakt. In onderdeel c daarentegen is geen enkel voorbehoud gemaakt. Het is moeilijk voorstelbaar dat dit verschil te wijten zou zijn aan een slordige wijze van wetgeving, al was het maar omdat gedurende de besluitvorming over de Kaderrichtlijn Water juist over de tekst van art. 4, eerste lid, intensief is gediscussieerd. Dat het ontbreken van voorbehouden in onderdeel c een bewuste keuze is geweest, is alleen al daarom heel aannemelijk. Hierin ligt dus een eerste argument om aan te nemen dat in onderdeel c bewust is afgezien van de mogelijkheid van een termijnverlenging. De vraag is dan wel waarom er voor is gekozen om in onderdeel c op dit punt geen voorbehoud te maken. Het antwoord op
actualiteit deze vraag valt te vinden in de ambitieuze doeleinden die met de richtlijn worden beoogd en in de redenen waarom in de Kaderrichtlijn Water een onderscheid is gemaakt tussen reguliere (grond)waterlichamen enerzijds en beschermde gebieden anderzijds. De Kaderrichtlijn Water heeft tot doel om oppervlaktewater en grondwater zowel in kwalitatieve als kwantitatieve zin te beschermen tegen verdere achteruitgang en te verbeteren. Het streven is gericht op een aanmerkelijke verbetering van het aquatisch milieu van de gemeenschap. Deze inspanningsverplichting is nader genormeerd door de daarin opgenomen voorbehouden. Deze komen er op neer dat als het vastgelegde doel niet binnen de termijn van 15 jaren wordt bereikt, verlenging mogelijk is onder de in het vierde lid omschreven voorwaarden. Indien ook deze mogelijkheid geen soelaas biedt om uiteindelijk het doel te bereiken, kan onder bepaalde voorwaarden worden volstaan met een minder strenge milieudoelstelling (lid 5). Daarnaast kan, onder andere in geval van overmacht, een beroep worden gedaan op de leden 6 en 7. Indien een milieudoelstelling niet binnen de termijn wordt gehaald, kan de lidstaat zich dus niet rechtvaardigen door erop te wijzen dat het hier slechts gaat om een inspanningsverplichting. Tot de beschermde gebieden worden gerekend de waterlichamen ten behoeve van de drinkwaterwinning en de in bijlage IV bedoelde gebieden. Deze bijlage noemt gebieden waar economisch significante in het water levende planten- en diersoorten voorkomen; recreatiewateren, waaronder de wateren waarop de Zwemwaterrichtlijn van toepassing is; nutriëntengevoelige gebieden, waaronder de ingevolge de Nitraatrichtlijn aangewezen kwetsbare gebieden; gebieden die ingevolge de richtlijn stedelijk afvalwater zijn aangewezen als kwetsbare gebieden en gebieden die voor de bescherming van habitats en soorten zijn aangewezen, wanneer het behoud of de verbetering van de watertoestand bij de bescherming een belangrijke factor vormt en met inbegrip van de relevante Natura 2000-gebieden. Het gaat dus om gebieden die vanuit andere wetgeving al bescherming genieten en die juist daarom in het kader van de Kaderrichtlijn
Water een andere behandeling behoeven dan reguliere (grond)waterlichamen. Het meest in het oog springende verschil daarbij is dat voor beschermde gebieden een (gekwalificeerde) inspanningsverplichting niet voldoende wordt geacht. Voor deze gebieden geldt een resultaatsverplichting: “uiterlijk 15 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voldoen de lidstaten aan alle normen en doelstellingen.” Bij een resultaatsverplichting hoort het vaststellen van een bepaalde termijn, waarbinnen het resultaat moet zijn bereikt. Het bieden van de mogelijkheid om deze termijn te verlengen, heeft als evident nadeel dat het beoogde resultaat gedurende langere tijd buiten bereik blijft. Dat is in dit geval des te meer een nadeel nu het bij de beschermde gebieden gaat om gebieden die extra kwetsbaar zijn voor de gevolgen van een minder dan goede toestand van het aquatisch milieu. In dit licht bezien ligt het voor de hand dat de Kaderrichtlijn Water voor beschermde gebieden niet voorziet in de mogelijkheid van een verlenging: het bereiken van de milieudoelstellingen van de Kaderrichtlijn Water hoort juist in deze gebieden prioriteit te hebben. Een derde argument heeft te maken met de omstandigheid dat in de gebieden waar het hier om gaat ook nu al in veel gevallen een beheer zal worden gevoerd dat (mede) ten goede komt aan het aquatisch milieu. Dit beheer vloeit dan voort uit de andere communautaire wetgeving op basis waarvan het gebied een beschermde status geniet. Het zal dan veelal minder bezwaarlijk zijn en minder tijd vergen om te voldoen aan de normen en doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water dan mogelijk het geval is bij reguliere waterlichamen. Juist in de beschermde gebieden moeten de doelstellingen en normen van de Kaderrichtlijn Water derhalve goed haalbaar zijn en dan is een termijn van 15 jaren alleszins reëel. Het ontbreken van een mogelijkheid van verlenging past ook goed bij de manier waarop resultaatsverplichtingen zijn geregeld in de communautaire wetgeving op basis waarvan de onderhavige gebieden
De Nieuwkoopse Plassen, één van de natuurgebieden die onder Natura 2000 vallen (foto: P. van Riessen).
als beschermde gebieden zijn aangemerkt. Zo zijn de in andere richtlijnen opgenomen resultaatsverplichtingen aan strakke termijnen gebonden, waarbij niet is voorzien in de mogelijkheid van verlenging of alleen in uitzonderlijke gevallen. Als vijfde en laatste argument ten slotte geldt dat voor zover de richtlijn de mogelijkheid biedt om de termijn van 15 jaar te verlengen, hiermee een uitzondering wordt gemaakt op de verplichting van de richtlijn om de daarmee beoogde resultaten binnen 15 jaar te bereiken. Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie om uitzonderingen strikt uit te leggen teneinde te voorkomen dat het met de richtlijn beoogde doel wordt ondergraven. Ook daarom gaat het niet aan om aan art. 4, vierde lid, een ruimere uitleg te geven dan passend is in het licht van de context van dit vierde lid en in het licht van de met de richtlijn beoogde doeleinden en in het bijzonder de extra bescherming die de richtlijn beoogt te bieden aan de beschermde gebieden.
Tegenargumenten Tegen deze argumenten kan worden ingebracht dat art. 4, lid 4 van de Kaderrichtlijn Water in algemene zin de mogelijkheid biedt om de in het eerste lid genoemde termijnen te verlengen. Indien we dit artikellid op zichzelf zouden beschouwen, los van de context, zou dit inderdaad een overtuigend argument zijn om aan te nemen dat ook de voor beschermde gebieden geldende termijn voor verlenging in aanmerking kan komen. Juist echter in de context van de in het eerste lid opgenomen voorbehouden, kan de inhoud van het vierde lid niet de doorslag geven. Het vierde lid is in deze context niet meer dan een uitwerking van het in de onderdelen a en b gemaakte voorbehoud ten aanzien van een verlenging van de voorgeschreven termijn. Een wellicht overtuigender argument voor het aannemen van een mogelijkheid om ook voor beschermde gebieden de voorgeschreven termijn van 15 jaren te verlengen, is dat de limitatief opgesomde redenen op grond waarvan een verlenging is toegestaan, zich ook kunnen voordoen bij beschermde gebieden. Ook ten aanzien van beschermde gebieden valt niet uit te sluiten dat - bijvoorbeeld - de benodigde maatregelen om het doel te bereiken onevenredig kostbaar zijn of dat de vereiste verbeteringen technisch niet haalbaar zijn binnen de termijn van 15 jaren. In het licht van wat hiervoor is opgemerkt over de ambitieuze doelstellingen van de richtlijn en de kwetsbaarheid van beschermde gebieden voor een minder dan goede toestand van het aquatisch milieu, is het echter kennelijk de bedoeling geweest om juist in beschermde gebieden de doelstellingen tijdig en volledig te bereiken en minder gewicht toe te kennen aan eventuele praktische bezwaren die een zekere verlenging zouden kunnen rechtvaardigen. De conclusie moet daarom zijn dat de gestelde termijn niet voor verlenging in aanmerking komt, aldus Veltman. Voor meer informatie: Suzanne Klaassen van Vereniging Natuurmonumenten (035) 655 97 50.
H2O / 2 - 2008
5
Waterwereld actief aan de slag met ‘Water and Sanitation for all’ Alle prominenten uit de Nederlandse waterwereld troffen elkaar op 11 januari weer op de TU Delft voor hèt jaarlijkse nieuwjaarscongres van de sector bij de Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening, Riolering en Afvalwaterbehandeling. Het thema luidde dit jaar: Water and Sanitation for All. eco-latrines. Sjef Ernes gaf aan dat Aqua for All geen eigen programma heeft, maar dat ze meer een makelaar is van kennis en geld. Hierdoor kan een wezenlijke bijdrage geleverd worden aan het Schokland-akkoord en zal het eiland (Schokland) boven het maaiveld uitsteken.
P
rofessor Louis de Quelerij, decaan van de faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen, opende traditiegetrouw het congres en verwelkomde de meer dan 400 deelnemers met het nieuwtje dat de naam van de opleiding Civiele Techniek veranderd zal worden in Civil and Environmental Engineering. Deze internationaal veel gebruikte term geeft beter weer dat de opleiding sterke accenten kent op de vakgebieden milieu en water.
Drinkwater De parallelsessie Drinkwatervoorziening werd zoals altijd geopend door professor Hans van Dijk. Hij stond eerst stil bij het 60-jarig bestaan van de Vakantiecursus Drinkwatervoorziening. In 1948 nam professor Krul het initiatief tot de Vakantiecursus, omdat hij het zonde vond dat de collegezalen van de TU Delft in de kerstvakantie leeg stonden. Van Dijk meldde de ontwikkeling van Open Course Ware: studeren vanuit de leunstoel, en de start van een elektronisch tijdschrift: Drinking Water Engineering & Science. Sjef Ernes van Aqua for All begon zijn voordracht met een Afrikaanse wijsheid: “Wil je snel zijn: ga alleen, wil je ver komen: ga met meerderen”. Vanuit Nederland wordt via het Schokland-akkoord geld ter beschikking gesteld om de millenniumdoelen van de
6
H2O / 2 - 2008
Verenigde Naties te kunnen halen op het gebied van water en sanitaire voorzieningen. “Nederland is het beste jongetje van de klas als het gaat om ontwikkelingshulp, maar wel met een laag cijfer (6,5). Er zijn schrijnende getallen te noemen: per jaar gaat (wereldwijd) 100 miljard euro naar ontwikkelingslanden, maar er komt per jaar 200 miljard terug. Per jaar gaat 400 miljard euro naar EU-subsidies; allochtonen sturen per jaar 300 miljard euro naar het land van herkomst; de oorlog in Irak heeft 800 miljard euro gekost. Het ziet er naar uit dat de millenniumdoelen in 2015 door Azië en Latijns Amerika wel gehaald gaan worden, maar Afrika blijft sterk achter. De (publieke) watersector kan daar aan bijdragen. Zo zijn voorbeelden te noemen als het programma ‘Water for Life’ van Vitens en Evides en de publiek-private samenwerking van WMD in Indonesië. Het gaat hierbij om kleine bedragen van de Nederlandse consument. Bij deze programma’s zal synergie bereikt moeten worden tussen water, sanitaire voorzieningen en voorlichting, aldus een onderzoek van de Bill Gates foundation. Grote problemen doen zich in ontwikkelingslanden voor als gevolg van de uitdijende steden. Nieuwe oplossingen zullen gevonden moeten worden. Te denken valt aan levering in bulk in krottenwijken, zuivering op het punt van gebruik, regenwateropvang en
Directeur Jos van Winkelen van Vitens vierde tijdens de Vakantiecursus drie jubilea: 40 jaar geleden was hij afgestudeerd, 30 jaar geleden directeur geworden van een waterleidingbedrijf en 25 jaar geleden sprak hij voor het eerst op de Vakantiecursus. De voordracht ging over de inspanningen van Vitens in het buitenland. De noodzaak illustreerde hij met een beeld dat hij had overgenomen van de kroonprins. Per dag sterft een groot aantal mensen door gebrek aan goed drinkwater en adequate sanitaire voorzieningen, equivalent aan het neerstorten van 20 Boeing’s 747. Drinkwater staat samen met aids en malaria in de top 5 van doodsoorzaken (twee miljoen slachtoffers per jaar). Daarbij komt dat vooral veel kinderen worden getroffen. De wereldbevolking groeit snel: per jaar komt er een stad ter grootte van Utrecht aan urbane bevolking bij. Vitens-Evides International richt zich dan ook voornamelijk op de verbetering van de drinkwatervoorziening in de steden. Dit gebeurt met Water Operation Partnerships (WOP’s, zie pagina 24), zoals in Vietnam, Jemen, Mozambique en Mongolië of via managementcontracten, zoals in Ghana. In Ghana wordt de watervoorziening van Accra onder handen genomen. Accra heeft 300.000 aansluitingen en ongeveer 50 procent lekverlies. Het is ook niet gemakkelijk in een chaotische miljoenenstad het lek te vinden. Vitens-Evides International heeft een kernsubsidie van twee miljoen euro, maar genereerde in 2006 een omzet van 3,5 miljoen, heeft 70 miljoen aan investeringen verworven en bedient tien miljoen klanten in het buitenland. Het gaat allemaal zonder winstdoelstelling. Speciale aandacht gaf Jos van Winkelen aan het programma ‘Water for Life’, een klantenfonds waarvan geïnteresseerden vrijwillig donateur kunnen worden en hun bijdrage via de waternota kunnen doorgeven. Het fonds kent inmiddels zo’n 14.000 vaste donateurs. Van Winkelen verwacht uitbreiding van dit aantal wanneer Evides gaat deelnemen en de communicatie naar buiten toe verbetert.
verslag Tot slot benadrukte Jos van Winkelen dat verbetering van de drinkwatervoorziening in ontwikkelingslanden een langdurig proces is en dat er altijd geld bij moet omdat de klant het niet zelf kan opbrengen. Een geïnvesteerde euro kan echter snel negen euro’s opleveren. Roelof Kruize koos een andere insteek voor zijn voordracht. Hij ging eerst in op hoe het thuisfront georganiseerd is. Waternet is het eerste watercyclusbedrijf van Nederland. Het bedrijf richt zich dan ook op integratie van de watercyclus, doelmatigheid door schaalgrootte, klantgerichtheid, kwaliteit en duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dit uit zich onder andere in de drinkwaterkwaliteit, de zuiveringsprestaties, het afkoppelingspercentage en het innovatieve vermogen van het bedrijf. Zo wordt gewerkt aan een integrale
klantbenadering, een integrale toekomstvisie en klimaatbeleid, integrale besturing van de watercyclus en verbeterde en nieuwe procestechnologie. Met de introductie van de watercyclus is nu een besparing van vier procent gerealiseerd. Onderdeel van het maatschappelijk verantwoord ondernemen is participatie in ontwikkelingssamenwerking en de oprichting van Wereld Waternet. Via Wereld Waternet worden projecten uitgevoerd in onder andere Suriname en Egypte. Roelof Kruize deelde tot hilariteit van het publiek de waterbedrijven op zijn eigen wijze in door het aantal ‘waterdiensten’ op te tellen. Zijn conclusie was dan ook dat er maar twee bedrijven in Nederland zijn die meer dan twee miljoen waterdiensten per jaar leveren (Vitens en Waternet) en dat er nog vier zijn die tussen de één en twee miljoen diensten zitten. De watermarkt in Nederland is dus erg versnipperd. Hij pleitte er voor
dat alle waterdiensten in Nederland in de toekomst door vijf watercyclusbedrijven zouden moeten worden uitgevoerd. Dan zouden deze bedrijven tussen de vier en acht miljoen diensten vertegenwoordigen. Deze bedrijven zouden dan meer kunnen betekenen in het buitenland en een positieve bijdrage kunnen geven aan het behalen van de millenniumdoelen.
Gijs Oskam-prijs De Gijs Oskam-prijs voor het beste afstudeerwerk op het gebied van drinkwater werd dit jaar voor de vijfde maal uitgereikt. De prijs werd in 2000 ingesteld door Waterwinningbedrijf Brabantse Biesbosch en is bedoeld om een stimulans te geven aan jonge onderzoekers op het vakgebied. De prijs wordt één keer per twee jaar uitgereikt door Gijs Oskam. Dit jaar waren de genomineerden: Karin Teunissen (TU Delft) voor haar onderzoek naar ijzerverwijdering op pompstation Harderboek, Assiyeh Tabatabai (IHE) voor haar onderzoek naar fouling bij membranen en Doris van Halem (TU Delft) voor haar onderzoek naar keramische potfilters. Kala Vairavamoorthy.
De jury had het dit jaar bijzonder moeilijk om een winnaar aan te wijzen, omdat alle drie de onderzoeken van uitzonderlijk hoog niveau waren. Karin Teunissen heeft in haar afstudeerproject aangetoond dat significante doorbraak van deeltjes optreedt bij het terugspoelen en het schakelen van de filters van pompstation Harderbroek. Zij is cum laude afgestudeerd en inmiddels begonnen met een promotieonderzoek bij DZH en TU Delft. Assiyeh Tabatatbai heeft in haar afstudeerproject de invloed van de coagulatie op de MFI en de vervuiling van membraanfiltratie onderzocht. Ze heeft bewezen een uitstekend onderzoeker te zijn en is inmiddels begonnen met een promotieonderzoek bij UNESCO-IHE. Doris van Halem is eveneens cum laude afgestudeerd en begonnen met een promotieonderzoek naar de verwijdering van arseen uit grondwater bij de TU Delft en UNESCO-IHE. De jury besloot uiteindelijk de Gijs Oskam-prijs 2008 toe te kennen aan Doris van Halem vanwege “haar uitzonderlijke gedrevenheid om een bijdrage te leveren aan de grote waterproblemen van de derde wereld”. De winnares van de Gijs Oskam-prijs 2008: Doris van Halem (rechts Karin Teunissen).
Professor Kala Vairavamoorthy van de universiteit van Birmingham en in deeltijd verbonden aan TU Delft en UNESCO-IHE, gaf aan dat zonder water geen leven is, maar dat water ook dé doodsoorzaak nummer 1 is. Er gaan dagelijks 10.000 tot 20.000 mensen per dag dood aan water en elke 15 seconde sterft een kind door vervuild water. Vooral in de grote steden in ontwikkelingslanden zoals Colombo, Delhi en Dhaka is een groot gebrek aan water. Hij legde meteen ook het verband met lekkages in het netwerk: hoe meer lekkages in een stad voorkomen, des te minder water beschikbaar is. In veel grote steden is het afvalwater niet gezuiverd. Ook treden veel leidingbreuken op, omdat de infrastructuur vaak is aangelegd in de koloniale periode en dus oud is. Daarnaast verandert het klimaat, waardoor meer extreme gebeurtenissen optreden. De bevolking van deze steden neemt schrikbarend toe. Verschillende modellen geven verschillende resultaten. Doordat de infrastructuur ver achterloopt bij de behoefte, liggen er mogelijkheden om op een andere manier te ontwerpen. Een verandering in het denken zal nodig zijn. Er zal meer gekeken moeten worden naar de interactie in de watercyclus, gebruik van natuurlijke systemen voor zuivering, waterbesparing en flexibele ontwerpen van leidingnetten. Omdat de groei van de bevolking onzeker is, zal men daar op moeten inspringen en in het ontwerp al rekening moeten houden met bijvoorbeeld zonering van het leidingnet. Deze aanpak wordt voorgestaan door het SWITCH-project in het zesde kaderprogramma van de Europese Unie.
H2O / 2 - 2008
7
een zeer kleine hoeveelheid van de totale hoeveelheid aan zoet water. Huub Savenije pleitte ervoor dat de economische prijs van drinkwater niet gerekend moet worden, maar dat er wel naar gestreefd moet worden om de kosten voor het onttrekken te dekken.
cultuur waar de technologie is ontwikkeld. Daarom is het noodzakelijk dat objectief en kritisch onderzoek gedaan wordt naar de ontwikkelde technologie, zowel technologisch als sociaal.
Afvalwater
Huub Savenije.
Huub Savenije, hoogleraar hydrologie aan de TU Delft en UNESCO-IHE, leermeester van de kroonprins en winnaar van de Darcy Medaille van de EGU, hield zijn voordracht over ‘water als een economisch goed’. Dit wordt gepromoot als dé manier om water te beheren. Er blijken echter verschillende interpretaties mogelijk en er zijn dan ook twee scholen. De eerste school (aangehangen door klassieke economen) zegt dat water geprijsd moet worden op zijn economische waarde. De tweede school (aangehangen door planningseconomen en hydrologen als professor Huub Savenije) zegt dat de juiste keuze over watergebruik gemaakt moet worden op basis van een bredere economische analyse. Bij het laatste is het van belang dat rekening gehouden wordt met integraal watermanagement, omdat water ook een sociaal goed is. Water kan niet zomaar met economische prijsstelling worden bepaald, omdat water speciaal is: het is essentieel, schaars en heeft geen alternatief. Het is ook onderdeel van een systeem en het gebruik ervan is onderling afhankelijk: het stroomt, de beschikbaarheid verandert in de tijd en water is niet vrij verhandelbaar. Water kent ook verschillende verschijningsvormen: één liter melk komt overeen met 200 liter water, één kilo meel met één kubieke meter water en één kilo vlees met tien kubieke meter water. Wateraanbod en watervraag conflicteren meestal. Daarnaast kan het beschikbaar stellen van water ook andere redenen hebben. Het beschikbaar maken van water voor de allerarmsten is bijvoorbeeld van grote relevantie, maar zij kunnen nooit de economische prijs van water betalen. Tot slot heeft de toekomst geen economische waarde, waardoor de prijs van (schoon) water in de toekomst onderbelicht zou dreigen te worden. Als uitzondering zag Savenije drinkwater. Dat is de enige verschijningsvorm van water waarvoor wél de economische prijs gerekend kan worden. Dit is echter maar
8
H2O / 2 - 2008
Na de grootschalige beschouwing over water lichtte Doris van Halem toe hoe op kleine schaal aan drinkwaterzuivering gedaan kan worden. Zo wordt onderzoek verricht naar een continu SODIS-systeem en naar een methode om windenergie te koppelen aan membraanfiltratie (zie kader). Tijdens haar afstudeerwerk verrichtte ze onderzoek naar de toepassing van keramische potten. Uit drie maanden onderzoek naar het verwijderen van MS2-fagen, E. coli en SSRC blijkt dat de verschillende potten (geproduceerd in Cambodja, Ghana en Nicaragua) goed functioneren. Het toepassen van zilver in de potten blijkt weinig effect te hebben. Het grootste zorgpunt is de afname in waterproductie. Deze blijkt onomkeerbaar te zijn. Hiernaar zal dus verder onderzoek gedaan moeten worden. Daarom wordt in Cambodja nu een parallelle productielijn opgezet ten behoeve van dit onderzoek. Doris van Halem vervolgde haar presentatie met de arseenproblematiek. Zoals bekend is dit vooral in Bangladesh een belangrijk probleem. Er zijn dorpen waar geen arseenvrij water beschikbaar is. Er zijn verschillende lokale technieken om arseen te verwijderen. Zo bestaat het SONO-filter en het IHE-familiefilter, waarbij ijzergecoat zand wordt toegepast. Zelf zal Doris van Halem zich in haar promotieonderzoek gaan richten op de ondergrondse arseenverwijdering. In dit systeem zal belucht water geïnjecteerd worden in de ondergrond om zodoende het arseen in de ondergrond achter te laten. Doris van Halem besloot haar betoog met een filosofische bespiegeling over het introduceren van technieken in ontwikkelingslanden. Zij vertelde dat elke technologie een genetische code in zich bergt van de
Professor François Clemens (TU Delft, Witteveen+Bos) constateerde dat een gezond en voorspoedig 2008 voor met name veel mensen in Afrika en Azië niet vanzelfsprekend is. In dit jaar van de sanitatie gaat de aandacht specifiek uit naar de watergerelateerde millenniumdoelen. Deze zijn zeer ambitieus en lijken onhaalbaar, aldus Clemens. De uitdagingen liggen niet zozeer op het technische vlak, maar meer op het op de juiste manier omgaan met verschillende lokale, politieke en culturele aspecten en beschikbare middelen. Ook een klein land als Nederland kan een mooie bijdrage leveren. Vooral op het gebied van educatie, een belangrijke factor bij realisatie van de millenniumdoelen, is het door de invoering van het Engelstalige bachelor-mastersysteem op universiteiten mogelijk om studenten uit de hele wereld in contact te brengen met de waterexpertise die we in Nederland in huis hebben. Daarnaast bestaan diverse initiatieven vanuit ngo’s op het gebied van fondsenwerving, uitzending van specialisten en het aanbieden van scholing. Ir. Keimpe Sinnema (Waterschap Groot Salland) ging in zijn presentatie in op de wijze waarop Waterschap Groot Salland een bijdrage wil leveren aan het realiseren van de millenniumdoelen. Motieven voor een waterschap om internationale samenwerking aan te gaan zijn er genoeg. Naast het feit dat het werk inspirerend is en het imago van het waterschap ten goede komt, zijn er ook praktische voordelen: contact met buitenlandse waterbeheerders levert kennis op, het bevordert evenzeer de samenwerking met Nederlandse partijen en het biedt de mogelijkheid om ervaring
verslag op te doen wat betreft de invoering van Europese regelgeving (Kaderrichtlijn Water). Een uitgangspunt voor samenwerking is dat de bijdrage gericht is op de inbreng van kennis en niet van kapitaal. Daarnaast moet samenwerking aansluiten bij lopende initiatieven en geniet deelname van meerdere partijen de voorkeur. Een aantal tastbare voorbeelden van samenwerking in de Oekraïne (verbetering klantgerichtheid) en Zuid-Afrika (decentralisatie waterbeheer) werden behandeld. Ten slotte werden enkele tips gegeven voor internationale samenwerking: zorg voor een sociale, positieve en flexibele instelling. Zorg er daarnaast voor dat het werk leuk is/blijft en dat er niet te veel hooi op de vork wordt genomen. Ir. Stephanie Borsboom (stichting Dipjoti, Wereldbank) kon niet aanwezig zijn om haar presentatie te geven, maar François Clemens nam de honneurs waar. Hij ging in op twee zeer praktijkgerichte casestudies waarbij Borsboom betrokken is geweest: een water- en sanitatieproject in Orissa (India) en een toilettenprogramma in Nawalparasi (Nepal). Het doel van het project in India was verbetering van de toegang tot sanitatie. In een pilotstudie werd ondervonden dat enkel het aanleggen van voorzieningen niet werkte. In een volgende fase werd meer aandacht besteed aan het bewust maken van de mensen van de noodzaak van goede sanitaire voorzieningen. Eens te meer werd aangetoond dat het genereren van vraag, participatie van lokale bevolking en sociale factoren cruciale factoren zijn. Bij het project in Nepal werden in vijf dorpjes in een periode van twee jaar meer dan 1.000 relatief goedkope latrines gebouwd, zodat meer dan 6.000 Nepalezen toegang kregen tot betere sanitaire voorzieningen. Het positieve effect van het project op de gezondheid bleef niet onopgemerkt bij de dorpelingen, waardoor ook omliggende dorpen bewust werden van het belang van goede sanitaire voorzieningen. Ondanks het feit dat geld de beperkende factor blijft, tonen beide casestudies aan dat met bescheiden financiële middelen mooie resultaten bereikt kunnen worden. Ir. Davide Bixio (Aquafin) ging in zijn presentatie in op het belang van hergebruik van (afval)water. In ontwikkelingslanden kan verantwoord hergebruik van afvalwater worden gezien als een effectieve en goed uitvoerbare methode om zowel de algemene gezondheid als het inkomen van boeren te verbeteren. Er zijn vier uitdagingen. In de eerste plaats is een realistische wetgeving wat betreft waterkwaliteitseisen vereist. Daarnaast bestaat behoefte aan aangepaste goedkope behandelingstechnieken, zoals wetlands voor de verwijdering van pathogenen. Vervolgens is goedkope controlmanagement van nabehandeld afvalwater van belang. Ten slotte is, zoals ook in andere presentaties al aan de orde kwam, het actief betrekken van lokale belanghebbenden en het creëren van bewustwording van cruciaal belang om successen te kunnen bereiken.
Dr. Pieter Bol (TU Delft) gaf de aanwezigen vervolgens een korte geschiedenisles, waarin enkele invloedrijke personen in de ontwikkeling van de sanitatie uit de 18e tot en met de 20e eeuw aan bod kwamen. Uit de presentatie bleek dat het thema ‘sanitatie voor iedereen’ niet van alle tijden is. Tot ver in de 19e eeuw waren de minder bedeelden absoluut geen voorwerp van aandacht en zorg. “De tafel des levens is niet voor iedereen gedekt”, was het standpunt van de elite. Natuurlijk waren er ook idealisten die wel streefden naar een verbetering van de samenleving als geheel. En de ontwikkeling van de wetenschap leverde uiteraard een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van de sanitatie. Niettemin is de factor angst wellicht een doorslaggevende factor geweest in de ontwikkeling van de sanitatie. Toen ook welgestelden werden getroffen door ziektes als cholera en tyfus, bleek dat sanitatie voor iedereen van belang was. Het gevolg was dat de aanleg van rioolstelsels en dergelijke in deze periode een gigantische sprong heeft gemaakt. In de laatste 160 jaar is de levensverwachting in Nederland, mede door de ontwikkeling van sanitatie, gestegen met 40 jaar. Ir. Ruud Kampf (Vrije Universiteit/TU Delft) behandelde in zijn presentatie een iets recentere geschiedenis, namelijk die van de ontwikkeling van de oxidatiesloot. Prachtige oud-Hollandse citaten en foto’s uit de jaren 50 van proefopstellingen en ringvormige sloten gaven een mooi beeld van de ontwikkeling van het actiefslibproces. Ook al was de kennis van dat proces in die tijd nog niet wat die tegenwoordig is, het is opvallend hoezeer de ontwerpen en berekeningen uit die tijd nog steeds een basis vormen voor de huidige systemen. Al in 1955 kwam onderzoeker Pasveer tot de conclusie dat de optimale belasting van een waterzuivering 0,05 kg BZV per kg d.s. per dag bedraagt, een waarde die recentelijk nog eens werd bevestigd in Davide Bixio.
Jamie Bartram.
een STOWA-onderzoek. Wat er ook gebeurt in de toekomst van de afvalwaterzuivering, het staat vast dat de oxidatiesloot hierin een grote rol zal blijven spelen.
Gezamenlijke slotsessie Tijdens de slotsessie ging dr. Jamie Bartram van de VN-wereldgezondheidsorganisatie WHO in op de vraag hoe de millenniumdoelen van de Verenigde Naties vertaald kunnen worden naar nationaal niveau en hoe dan vervolgens gemeten kan worden of ze ook daadwerkelijk gehaald zijn. Hierbij is het van belang dat er nationale plannen worden gemaakt. Dit vraagt echter veel tijd en geld. Tijdens de waterdecade was bijvoorbeeld in 1985 (dus halverwege) nog maar 72 procent van de plannen beschikbaar. Bij het monitoren van de voortgang is het is van belang om trends in verbetering te kunnen volgen. Het gaat hier dan voornamelijk over de beschikbaarheid van water en sanitaire voorzieningen, de kwaliteit van deze voorzieningen en de duurzaamheid. Hierbij kent duurzaamheid twee betekenissen: hoe lang houdt een voorziening het uit en wat is de milieubelasting? Om te bepalen welk percentage van de bevolking de beschikbaarheid heeft over ‘verbeterde’ drinkwatervoorziening en goede sanitaire voorzieningen, worden tegenwoordig onderzoeken verricht op het niveau van huishoudens. In het verleden werd vooral op data van regeringen vertrouwd. Het niveau van verbetering kan dan uitgezet worden in een ladderstructuur, waarbij de verschillende sporten van de ladder het niveau van ontwikkeling laat zien. Hiervoor is internationaal het project GLASS in het leven geroepen om jaarlijks wereldwijde evaluaties te maken. Luuk Rietveld, Stefan Geilvoet en Hans van Dijk (TU Delft) (zie ook pagina 12)
H2O / 2 - 2008
9
Kennis en technologie verkleinen stap naar waterhergebruik Hergebruik van afvalwater neemt wereldwijd sterk toe. Na zuivering wordt het opnieuw benut in de industrie, landbouw, in pretparken en dierentuinen én voor natuurontwikkeling. Sinds enkele jaren is elders in de wereld de stap genomen naar direct of indirect hergebruik van drinkwater. Bekend zijn voorbeelden in aride gebieden waar water schaars is: Californië, Singapore, Australië, Zuid-Afrika en Israël. Minder bekend zijn voorbeelden dichtbij huis. Zo heeft het Vlaamse waterbedrijf IWVA al vijf jaar ervaring met indirect gebruik voor drinkwater. Sinds 2002 werkt dit bedrijf rwzi-effluent op tot drinkwater. In totaal heeft 40 procent van het drinkwater dat IWVA levert, als herkomst opgewerkt afvalwater.
K
an dit ook in Nederland? Vitens levert drinkwater op Terschelling, deels via een vaste leiding door de Waddenzee. Kan Vitens op termijn zonder deze wadleiding, met enkel ‘eilandeigen’ oplossingen op basis van zoet duinwater, brak grondwater (met ontzouting), op de Waddenzee uitgeslagen oppervlaktewater óf indirecte benutting van het effluent van de rioolwaterzuivering op Terschelling via kunstmatige infiltratie? De mogelijkheid van winning van duinwater is beperkt door effecten die dit kan hebben op waardevolle duinvalleien. Ontzouting van grondwater is kostbaar, vraagt veel energie en leidt tot reststromen met concentraat. Oppervlaktewater is op jaarbasis wél in voldoende mate beschikbaar, maar gezien de seizoenpiek in het drinkwatergebruik is dit niet op elk moment van het jaar het geval. Is benutting van effluent op Terschelling daarmee dus een serieuze optie? Wereldwijd loopt veel onderzoek naar hergebruik van afvalwater als drinkwater. Belangrijke discussiepunten zijn de publieke acceptatie, gezondheidsrisico’s, technieken voor behandeling van het afvalwater en (in geval van kunstmatige infiltratie) het gedrag van stoffen in de ondergrond. Welke gezondheidsrisico’s zijn er en hoe landen wetenschappelijke inzichten en richtlijnen in nationale wetgeving? Wat zijn geschikte technieken voor behandeling van afvalwater: fysische verwijdering door zanden membraanfiltratie, actieve koolfiltratie en desinfectie door toepassing van UV of sterke oxidatie met chloor, ozon en peroxide? Wat is het gedrag in de ondergrond van medicijnresten, hormoonstoffen en natuurlijk pathogene micro-organismen (bacteriën, virussen en protozoa)?
Rwzi Torreele te Wulpen De Intercommunale Waterleidingsmaatschappij Veurne-Ambacht (IWVA) levert drinkwater in een zestal kleine gemeenten aan de Belgische kust, onder meer in De Panne, Koksijde en Nieuwpoort. De totale drinkwaterlevering door dit bedrijf bedraagt jaarlijks iets meer dan vijf miljoen kubieke meter aan ongeveer 60.000 vaste bewoners. Het piekverbruik is groot ten gevolge van
10
H2O / 2 - 2008
het toerisme. Van oudsher wint het bedrijf grondwater, onder meer met de winning St. André te Koksijde in De Doornpanne: een 240 hectare groot beschermd duingebied met waterwinning als nevenbestemming.
Sinds 1997 verricht het bedrijf onderzoek naar het benutten van effluent van de nabijgelegen rwzi Torreele te Wulpen van de Vlaamse maatschappij voor afvalwaterzuivering Aquafin. Het afvalwater, voorna-
Het 18.000 m2 grote pand voor infiltratie van membraangefiltreerd effluent.
verslag melijk van huishoudelijke oorsprong, is ‘om niet’ beschikbaar voor IWVA. Sinds 2002 werken Aquafin en IWVA jaarlijks meer dan twee miljoen kubieke meter effluent verder op tot infiltratiewater met behulp van achtereenvolgens ultrafiltratie (voor de verwijdering van met name zwevende stof ) en omgekeerde osmose (verwijdert ook zouten, nutriënten, micro-organismen en microverontreinigingen). Het concentraat wordt met het overige effluent via het al brakke kanaal Nieuwpoort-Duinkerke naar zee afgevoerd. Voor opwerking van het effluent op deze wijze tot infiltratiewater was een investering nodig van zes miljoen euro. De kosten bedragen minder dan 0,50 euro per kubieke meter. IWVA infiltreert jaarlijks maximaal 2,5 miljoen kubieke meter via een open pand met een oppervlakte van 18.000 m2 nabij de bestaande waterwinning in het duingebied. Het infiltratiepand is ingepast in het duinlandschap en aangelegd met minimale vergraving. De infiltratiesnelheid bedraagt ongeveer 30 cm per dag. Meer dan 100 ondiepe putten winnen het water terug, samen met jaarlijks maximaal een miljoen kubieke meter natuurlijk duinwater. Het infiltratiewater legt van pand tot putten een weg af van minstens 35 meter en verblijft minstens 35 dagen in de
bodem. IWVA produceert drinkwater uit het opgepompte water via beluchting en snelfiltratie. Gevolg van de infiltratie was dat één van de andere waterwinningen kon stoppen en dat de grondwaterstand in het duin steeg, met natuurherstel als gevolg.
Publieke acceptatie In het verleden waren er in de zomers perioden met watertekort. Dat droeg sterk bij aan begrip voor de stap naar ‘indirect hergebruik’. IWVA koos bewust voor een zeer vergaande zuivering middels dubbele membraanfiltratie. Het bedrijf informeerde vanaf het begin het publiek zeer uitgebreid en meldt bijzonder weinig negatieve reacties. Consumenten zijn tevreden met de ontwikkeling van de kwaliteit van het drinkwater en met wat ze van het project zien tijdens ‘open deur dagen’. Ze ervaren ook een betere kwaliteit: het drinkwater is zoeter en zachter. Ten gevolge van de infiltratie daalde het chloridegehalte van het in St-André geproduceerde drinkwater van 87 naar 19 mg/l en de totale hardheid van 18 naar 8°D.
vlaktewater, enerzijds door de aarzeling bij hergebruik (mogelijk draagt het lang gescheiden opereren van waterschappen en waterbedrijven daaraan ook bij) en anderzijds omdat kwalitatief betere bronnen, namelijk grond- en oppervlaktewater, in ruime mate voorhanden zijn. Overigens, moeten we onze kop niet in het zand steken. Als we oppervlaktewater inzetten, is er dan niet ook al sprake van hergebruik van afvalwater? Is niet een deel van het water al een keer een maagdarmkanaal gepasseerd? Effluent is nagenoeg overal beschikbaar voor minder dan tien cent per kubieke meter die nodig is voor transport. De vraag doet zich voor of we benutting voor de drinkwatervoorziening nu al serieus moeten overwegen. Zonder dit te bepleiten, verwachten we dat het hergebruik van rwzi-effluent voor de drinkwatervoorziening wereldwijd zal groeien, ook in waterrijke landen. Overal in de wereld neemt de waterstress toe en verkleinen kennis en technologie de stap naar hergebruik. Arjen Kok (Vitens) Jos Peters (DHV)
En in Nederland? Publieke acceptatie van hergebruik van afvalwater is sterk cultureel bepaald. Nederlandse waterschappen brengen veel van hun effluent nog onbenut op opper-
advertentie
I-Real …overbrugt afstanden
Specialist in open telemetrie voor de watersector I-Real’s procesinformatiesysteem H2gO biedt voor de watersector dé beste oplossing voor het monitoren, beheren en besturen van installaties op afstand (zowel oppervlakte-, grond- en afvalwater). I-Real adviseert, ontwikkelt software en levert hardware met als doel u te ontzorgen en besparingen te realiseren.
POSTBUS 593, 7000 AN DOETINCHEM. T: (0314) - 36 66 00 W: WWW.H2GO.NL EN WWW.I-REAL.NL
H2O / 2 - 2008
11
Dringen op de sanitatiemarkt De Nederlandse watersector zet zich de laatste jaren steeds meer en intensiever in voor drinkwater- en sanitatievoorzieningen in ontwikkelingslanden. Wie zich verdiept in de initiatieven, fondsen en samenwerkingsverbanden op dit gebied, dreigt door de bomen het bos niet meer te zien. Met het uitroepen door de Verenigde Naties van 2008 als internationaal jaar van de sanitatie en het sluiten van het WASH-akkoord in juni vorig jaar, is onderlinge afstemming voorwaarde geworden voor succes. Want wie doet nu eigenlijk wat, waar halen we het geld vandaan en hoe zorgen we dat de projecten duurzaam zijn? Een overzicht van de achtergronden en spelers in het sanitatieveld.
D
e cijfers die betrekking hebben op de wereldwijde toegang tot drinkwater en sanitaire voorzieningen zijn schrikbarend. Zo hebben 1,2 miljard mensen in ontwikkelingslanden nog steeds geen schoon drinkwater. Daarvoor moet het water uit een betrouwbare kraan, bron of put komen die niet verder dan één kilometer is verwijderd. In een land als Ethiopië heeft 78 procent van de bevolking geen toegang tot veilig drinkwater; in Afghanistan is dat zelfs 87 procent. Wereldwijd hebben 2,6 miljard mensen (40 procent van de wereldbevolking) geen toegang tot basale sanitaire voorzieningen (op zijn minst een latrine met goede afvoer). Jaarlijks sterven 600.000 mensen aan de gevolgen hiervan. In sloppenwijken als die van Nairobi (Kenia) zijn mensen verplicht hun ontlasting in plastic zakjes in te leveren als ze geen latrine hebben. Dat resulteert vaak in ‘flying toilets’: de zakjes worden het raam van de auto of bus uitgeslingerd. In 2000 ondertekenden 189 wereldleiders de millenniumverklaring. De landen beloofden hiermee zich actief te zullen inzetten om de wereldwijde armoede te halveren. Deze doelstelling moet uiterlijk 2015 zijn gerealiseerd. Hiertoe zijn acht concrete en meetbare doelstellingen opgesteld: de millenniumontwikkelingsdoelen. Doel 7 gaat over milieubescherming, veilig drinkwater, betere sanitaire voorzieningen en minder mensen in krottenwijken. Zo moet het aantal mensen dat geen toegang heeft tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen in 2015 gehalveerd zijn. “Veilig drinkwater en betere sanitatie vormen de basis voor verdere armoedebestrijding”, zegt Raimond Hafkenscheid van het Netherlands Water Partnership (NWP). “Het terugdringen van moeder- en kindsterfte, de toename van voedselzekerheid en halvering van de armoede zijn allemaal zaken die een direct verband hebben met beter waterbeheer.”
Sanitatie ten opzichte van drinkwater Het lijkt te gaan lukken om de groep mensen zonder toegang tot veilig drinkwater in 2015 te halveren. Het aantal mensen met toegang tot drinkwater steeg tussen 1990 en 2004 van 78 tot 83 procent. Het aantal mensen dat gebruik kan maken van goede sanitaire voorzieningen steeg in dezelfde periode van 49 naar 59 procent. Deze vooruitgang is echter niet voldoende om de doelstelling in 2015 te halen. Vooral sub-Sahara Afrika en Zuid-Azië lopen flink achter. Met name in sloppenwijken zijn de sanitatieproblemen
12
H2O / 2 - 2008
groot. Daarbij komt dat het aantal inwoners van sloppenwijken sneller stijgt dan de aanleg van voorzieningen. Volgens Hafkenscheid kan die achterstand op het gebied van sanitaire voorzieningen gedeeltelijk verklaard worden doordat het onderwerp niet bepaald hoog op de politieke agenda van ontwikkelingslanden staat. “Er rust nog steeds een taboe op poep en pies, drinkwater is gemakkelijker bespreekbaar en krijgt dus meer prioriteit. Sanitatie wordt dan ook wel het stiefkind van de watersector genoemd.” Ook internationaal heeft sanitatie lange tijd verhoudingsgewijs minder aandacht gekregen dan drinkwater. Kroonprins WillemAlexander heeft een belangrijke rol gespeeld om hierin verandering te brengen. Als voorzitter van de United Nations Secretary General Advisory Board for Water Supply and Sanitation (UNSGAB), heeft hij actief gelobbyd bij de Verenigde Naties om 2008 tot internationaal jaar van de sanitatie uit te roepen.
WASH-akkoord De Nederlandse regering staat internationaal bekend als pleitbezorger van betere sanitaire voorzieningen. Zo wijst staatssecretaris Tineke Huizinga van Verkeer en Waterstaat er in de onlangs gepubliceerde Watervisie op dat Nederland het als haar taak ziet de kennis op het gebied van watertechnolgie te delen met ontwikkelingslanden. Om meer vaart te zetten achter het behalen van het millenniumdoel voor water en sanitatie, ondertekenden het Nederlandse kabinet en het NWP, namens de Nederlandse watersector, op 30 juni 2007 op Schokland het WASH-akkoord (Water, Sanitaire voorzieningen en Hygiëne). Hierin herbevestigen zij de belofte van de overheid 50 miljoen mensen voor 2015 te voorzien van veilig drinkwater en goede sanitaire voorzieningen. Bij de ondertekening van het akkoord sprak minister Bert Koenders van Ontwikkelingssamenwerking zijn vertrouwen in de resultaten uit: “Het zou te gek voor woorden zijn als Nederland deze doelstelling niet haalt. Een land met zoveel kennis en expertise moet dat voor elkaar kunnen krijgen.”
Schoklandfonds Om initiatieven uit de samenleving, die bijdragen aan de millenniumdoelen te stimuleren, heeft minister Koenders het Schoklandfonds in het leven geroepen. Voor de periode 2008 tot 2012 is 50 miljoen euro beschikbaar voor innovatieve ideeën. Het ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking
wijst er nadrukkelijk op dat het fonds bedoeld is als een aanvullende maatregel voor samenlevingsbrede, innovatieve initiatieven. Een project zal dan ook voor minimaal 60 procent door de betrokken partijen zelf gefinancierd moeten worden. Daarnaast geldt dat een bijdrage uit het Schoklandfonds maximaal zes miljoen euro mag bedragen, met een minimum van 100.000 euro. Hafkenscheid vindt dat de watersector het aan zichzelf verplicht is zo goed mogelijk gebruik te maken van dit fonds. “Het is niet eenvoudig voor sanitatieprojecten om aan de criteria van het fonds te voldoen, met name vanwege het feit dat je een groot deel zelf moet zien te financieren. Maar samen zouden we in staat moeten zijn met goede voorstellen te komen. Ik zou erg teleurgesteld zijn als we er als watersector niet in slagen het Schoklandfonds te benutten.”
Bestaande initiatieven De concurrentie voor het aanvragen van een bijdrage uit het Schoklandfonds zal ongetwijfeld enorm zijn. In Nederland zetten wellicht honderden individuen en stichtingen, ngo’s, ontwikkelingsorganisaties en overige instanties zich actief in voor één of meer millenniumdoelen. Alleen al op het gebied van sanitaire voorzieningen zijn tientallen Nederlandse organisaties actief. Uit een kort onderzoek van het NWP naar initiatieven in Nederland rond het internationale jaar van sanitatie, bleken minstens 28 organisaties hier iets mee te doen. Het gaat daarbij om uiteenlopende organisaties en activiteiten: van de Wageningen Universiteit (organiseert een sanitatieconferentie) tot een ngo’s als Simavi (meerdere activiteiten, onder andere de sanitatiedag en het veilen van beschilderde wc-potten) en van het Museon (organiseert een permanente watertentoonstelling, met extra aandacht voor sanitatie) tot een bedrijf als Shell (heeft een plan van aanpak opgesteld voor het realiseren van goede sanitatie voor haar medewerkers). Tussen de organisaties bevinden zich ook nog een aantal koepelorganisaties, zoals de Unie van Waterschappen (representeert 27 waterschappen), de Koepelgroep Ontwikkeling Nieuwe Sanitatie Systemen (ONSS) namens STOWA (waaraan behalve de 27 al genoemde waterschappen ook de twaalf provincies en Rijkswaterstaat deelnemen) en de VEWIN (representeert tien waterbedrijven). Een goede afstemming van al deze organisaties met hun sanitatie-initiatieven lijkt dan ook geen overbodige luxe te zijn. Aqua for All als ‘makelaar’ tussen de Nederlandse
*thema watersector en Nederlandse ontwikkelings- en hulporganisaties en het NWP als publiek-private netwerkorganisatie voor de Nederlandse watersector vervullen daarbij een belangrijke rol. Sjef Ernes van Aqua for All legt uit wat de verschillende rollen zijn van beide koepelorganisaties: “Het NWP is bij uitstek een netwerkorganisatie die overzicht heeft over wat de verschillende organisaties kunnen en over wat er gevraagd wordt. NWP kan helpen in het identificeren van programma’s en brengt verschillende financierings- en kennissporen bij elkaar. Aqua for All vervult vervolgens de rol van makelaar en brengt de watersector en de ontwikkelingssector bij elkaar. Je kunt het zo bekijken: waar de NWP de dansvloerorganisator is, zijn wij de matchmaker. Zo proberen we elkaar zo goed mogelijk aan te vullen.”
NWP/ngo-platform Het NWP en Aqua for All werken onder meer samen in het NWP/ngo-platform dat in 2005 is opgericht en waaraan ook Simavi, WASTE, Plan Nederland, SNV, Practica foundation, ICCO en IRC vanaf het begin meededen. In 2007 zijn ook AIDenvironment, RAIN Foundation, Connect International, Wetlands International en AMREF Flying Doctors tot het platform toegetreden. Het doel van het platform is het realiseren van effectieve sanitatieprogramma’s, het leveren van een bijdrage aan het bereiken van de millenniumdoelen en de erkenning van water als mensenrecht. De ngo’s zien watervoorziening, sanitatie en hygiëne als essentiële componenten van duurzame armoedebestrijding. Een middel hiertoe is niet alleen de onderlinge samenwerking van de ngo’s, maar ook samenwerking met de private- en de overheidssector. Zo heeft het platform de werkgroep AT@work opgericht: een groep innovators, financiële instituten, kennisinstellingen en ngo’s die zich specifiek richten op kleinschalige, duurzame technologische oplossingen op het gebied van drinkwater en sanitaire voorzieningen. Daarnaast hebben de platformdeelnemers in augustus 2006 een inventarisatie uitgevoerd om de financieringsmogelijkheden voor kleine projecten in kaart te brengen.
achtergrond
WASTE, Plan Nederland en SNS Bank WASTE en Plan Nederland beginnen binnenkort een sanitatieproject in vijf Afrikaanse steden dat deels wordt gefinancierd door het Trust-programma en deels door het SNS-Reaal Waterfonds. Binnen het project wordt samengewerkt met water- en rioleringsbedrijven die weliswaar nog vaak eigendom zijn van de gemeente of overheid, maar al jarenlang een eigen, onafhankelijke bedrijfsvoering hebben. De waterbedrijven hebben nu toegezegd niet alleen de verantwoordelijkheid te nemen voor de mensen die zijn aangesloten op het rioleringsstelsel, maar ook de mensen die daar buiten vallen een (droge vorm van) sanitatieservice aan te bieden. “In Afrika is sanitatie tot nu toe altijd de verantwoordelijkheid geweest van de plaatselijke overheid”, zegt Gert de Bruijne van WASTE. “Dat de waterbedrijven die verantwoordelijkheid nu op zich nemen, is nieuw.” De Bruijne: “Deze bedrijven hebben niet alleen verantwoording af te leggen aan de politiek, maar ook aan de klant. Ze hebben bewezen in staat te zijn tarieven van hun klanten te innen. Binnen het project kunnen mensen via hun waterrekening maandelijks worden aangeslagen voor de sanitatievoorzieningen waarvan zij gebruik maken. Zo worden de kosten van het project terugverdiend. Die zekerheid dat het geld ook daadwerkelijk terugbetaald zal worden, is een belangrijk argument geweest op basis waarvan de SNS Bank bereid is aan het project deel te nemen.” Met dit project wil WASTE laten zien dat het daadwerkelijk mogelijk is voor de private sector om in de watersector en in het bijzonder in sanitaire voorzieningen te investeren, iets dat in de praktijk nog maar nauwelijks wordt gedaan. “Ontwikkelingsgeld is eindig, maar als je zorgt dat het project zichzelf terug weet te verdienen en eventueel zelfs nog geld weet te genereren, heb je een duurzaam traject bewerkstelligd”, aldus de Bruijne.
Partners voor Water
NWP-Trust
De Nederlandse overheid heeft haar eigen programma om de Nederlandse waterinzet in het buitenland te versterken: Partners voor Water. Hiermee streeft de regering naar verbeterde beleidsafstemming tussen de vijf departementen die zich bezighouden met water: Buitenlandse Zaken, Verkeer & Waterstaat, Landbouw, Natuurbeheer, Voedselveiligheid, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu en Economische Zaken. De afstemming vindt zowel tussen de departementen onderling plaats als tussen de departementen en de watersector. Doel van Partners voor Water is het bundelen van krachten om de internationale positie van de Nederlandse watersector (overheid, bedrijfsleven, kennisinstituten en ngo’s) te verbeteren. Daarnaast wil het programma een bijdrage leveren aan de oplossing van de wereldwaterproblematiek. Dit gebeurt met name door middel van een stimuleringsregeling voor concrete projecten. Partners voor Water wordt aangestuurd door de overheid en uitgevoerd door de EVD en het NWP.
Financiering van de concrete projecten van Partners voor Water gebeurt via het NWP-Trustprogramma dat in 2006 van start ging. Al in 2005 beloofde de toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking Agnes van Ardenne, door middel van Nederlands beleid, 50 miljoen mensen toegang te geven tot veilig drinkwater en goede sanitaire voorzieningen. Het Trust-convenant tussen Ontwikkelingssamenwerking en het NWP voorziet in een bijdrage daaraan van tien miljoen mensen. Via het NWP-Trustprogramma kan bij het Directoraat Generaal Internationale Samenwerking (DGIS) financiering aangevraagd worden voor projecten die bijdragen aan deze doelstelling. Hoewel er verschillende aanvragen zijn ingediend, is tot op heden alleen goedkeuring verleend aan een gezamenlijk sanitatieproject in Afrika van WASTE, Plan Nederland en de SNS Bank (zie kader). Het Trust-programma is één van de eerste initiatieven in de watersector dat tot stand is gekomen door samenwerking van bedrijven,
Schoollatrine op Java vóór de start van het sanitatieproject aldaar.
De toiletten nadien (foto’s: Aqua for All).
H2O / 2 - 2008
13
In Bombay wordt hard gewerkt aan de riolering.
De ontlasting wordt nog op veel plaatsen buiten de dorpen geloosd.
De aanleg van riolering in Bombay (foto’s: Johannes Odé).
kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties. ‘TRUST’ is een acronym voor ‘Triangle Rural-Urban-Secondary Towns’ en symboliseert tevens de voorgestelde wijze van samenwerking. Raimond Hafkenscheid: “Nog maar enkele jaren geleden stonden de private sector en maatschappelijke organisaties nog lijnrecht tegenover elkaar. Nu groeit het besef dat beide partijen elkaar nodig hebben en elkaar uitstekend kunnen aanvullen bij sanitatieprojecten in ontwikkelingslanden.”
NWP heeft al meerdere bedrijven en ngo’s met elkaar in contact gebracht, waardoor succesvolle projecten zijn ontstaan”, aldus Hafkenscheid.
voor. En dus is er altijd wel iemand in één of andere gemeenteraad of provinciale staten die het onzin vindt dat medewerkers van een waterschap reisjes naar het buitenland maken van Nederlands belastinggeld. Het komt er dus op neer dat ontwikkelingshulp van waterschappen en drinkwaterbedrijven altijd beperkt is gebleven tot een niveau waarop ze niet al te veel commentaar hoefden te verwachten. Ik ben blij dat de Nederlandse watersector nu meer ruimte krijgt om zich actiever te gaan inzetten voor waterprojecten in ontwikkelingslanden.”
Samenwerking ngo’s en bedrijven Ook het WASH-akkoord is een typisch voorbeeld van de trend waarbij ngo’s, waterbedrijven, waterschappen en bedrijven met elkaar samenwerken en zich inzetten voor betere levensomstandigheden in ontwikkelingslanden. ngo’s en donororganisaties krijgen in hun werk steeds meer te maken met verzakelijking. Zo spelen economische randvoorwaarden en duurzaamheid in toenemende mate een rol in ontwikkelingsprojecten. Bij bedrijven speelt een andere trend: waar zij zich voorheen voornamelijk bezig hielden met winst maken, voelen steeds meer bedrijven zich tegenwoordig maatschappelijk verantwoordelijk en zijn bereid te investeren in ontwikkelingsprojecten. “Bedrijven hebben weliswaar veel technische kennis, maar ontberen vaak de voelsprieten die je op lokaal niveau nodig hebt. Ontwikkelingsorganisaties die daar al jaren werken, weten juist veel van de lokale gebruiken en omgangsnormen. Het
NWB-fonds Op 22 maart 2007 is het Nederlandse Waterschapsbank-Fonds (NWB-Fonds) van start gegaan. Dit is een solidariteitsfonds van de Nederlandse Waterschapsbank (NWB), waaruit Nederlandse waterschappen projecten uitvoeren op het gebied van water en sanitaire voorzieningen en hun kennis en ervaring aan andere landen beschikbaar stellen. De eerste drie projecten die gebruik maken van dit fonds, vinden plaats in Nicaragua, Hongarije en Zuid-Afrika.
14
H2O / 2 - 2008
Volgens Sjef Ernes van Aqua for All is publiekprivate samenwerking een belangrijke factor om de duurzaamheid van sanitatieprojecten in ontwikkelingslanden te garanderen. “Het probleem in ontwikkelingslanden is dat sanitatie niet gefinancierd wordt via een belastinginstrument, zoals bij ons in Nederland. Financiering moet dus op een bedrijfsmatige manier gebeuren, maar dan moet sanitatie wel winst opleveren. Te denken valt aan exploitatie van publieke en communale toilet- en douchefaciliteiten voor forensen en marktbezoekers. Fecaliën en urine kunnen prima dienen als grondstoffen waaruit biogas, struviet en fosfaat gewonnen kunnen worden. Om dat op een economisch duurzame manier voor elkaar te krijgen heb je de private sector nodig: waterschappen of ngo’s kunnen dat nooit in hun eentje voor elkaar krijgen.”
Ruimte voor projecten van waterbedrijven In het WASH-akkoord heeft de regering aangegeven maatregelen te willen nemen om de mogelijkheden voor internationale inzet van de Nederlandse waterschappen en drinkwaterbedrijven te verruimen. Het is voor het eerst dat de Nederlandse overheid zwart op wit zegt dat zij van waterschappen en drinkwaterbedrijven verwacht dat zij hun kennis en ervaring beschikbaar stellen ten gunste van ontwikkelingslanden. Vrijwel alle waterschappen en ook een aantal Nederlandse drinkwaterbedrijven hebben de laatste jaren een internationaal beleid geformuleerd en doen op één of andere manier iets aan ontwikkelingssamenwerking. Regelmatig dook echter de discussie op of de Nederlandse publieke (nuts)sector wel geoorloofd is geld uit drinkwaterverkoop danwel afvalwater(belasting)heffing aan ontwikkelingssamenwerking uit te geven. “In de praktijk verwacht de burger dat waterschappen en drinkwaterbedrijven hun kennis inzetten voor de allerarmsten,” aldus Sjef Ernes van Aqua for All. “Maar formeel is daar geen enkele Nederlands wettelijk mandaat
Ernes voegt daaraan toe dat de inzet van drinkwaterbedrijven in ontwikkelingsprojecten op dit moment eigenlijk nog marginaal is. “Als je al het geld dat de Nederlandse drinkwaterbedrijven gezamenlijk in ontwikkelingsprojecten bij elkaar optelt en deelt door het aantal Nederlandse huishoudens, komt dat neer op ongeveer 40 tot 50 eurocent per huishouden per jaar. Bij de waterschappen is die inzet nog vele malen kleiner. Een project van 10.000 euro of zelfs 100.000 euro geeft de indruk dat het om enorme bedragen gaat, maar financieel stelt dat dus maar weinig voor. Toch kan dat tot enorm veel kritische vragen leiden”, zegt Ernes.
Hoogte bijdrage waterbedrijven nog onduidelijk Hoewel het WASH-akkoord dus aangeeft dat het acceptabel wordt gevonden dat waterschappen en drinkwaterbedrijven geld vrijmaken voor ontwikkelingssamenwerking, is er op veel punten nog onduidelijkheid over de implementatie van het akkoord. Aqua for All pleit ervoor dat de overheid duidelijk aangeeft hoe groot de ruimte is die een waterbedrijf aan ontwikkelingssamenwerking mag besteden, bijvoorbeeld in de vorm van een bepaald percentage van de omzet of van het personeelsbestand. De waterbedrijven zouden dan zelf mogen kiezen of ze gebruik willen maken van die ruimte. “Een bedrijf dat zijn handen vol heeft aan een reorganisatie of een fusie, heeft waarschijnlijk minder tijd voor internationale samenwerking. Maar een bedrijf dat alles op orde heeft, kan er voor kiezen om uit solidariteit zijn kennis te delen met ontwikkelingslanden.”
*thema
achtergrond
Unie van Waterschappen Ook de Unie van Waterschappen zet zich actief in voor de millenniumdoelen en is één van de ondertekenaars van het WASH-akkoord. Onlangs heeft een groepje enthousiaste waterschapsmensen binnen de Unie een ad hoc-werkgroep voor sanitatie opgericht. Voorzitter van de Uniewerkgroep Jakob Bartelds, tevens loco-dijkgraaf van Hunze en Aa’s, legt uit wat ze met de werkgroep hopen te bereiken: “Ons doel is om de toezegging die we op Schokland hebben gedaan waar te maken. Dat doen we voornamelijk door zoveel mogelijk verbanden te leggen met lopende drinkwater- en sanitatieprojecten in het buitenland om zo snel mogelijk resultaat te boeken. We zijn een soort aanjagers, geen nieuwe organisatie met eigen projecten.” De Unie neemt het standpunt in dat waterschappen een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben om hun kennis op het gebied van watertechnologie te delen met ontwikkelingslanden. Veel waterschappen participeren dan ook in één of meer waterprojecten in het buitenland, soms door alleen maar te financieren, vaker ook door het sturen van medewerkers. “Ze ervaren het vaak als een enorme stimulans om hun kennis te kunnen toepassen in een hele andere wereld dan ze gewend zijn. Maar andersom leren ze ook heel veel van zo’n lokaal project. Soms gebruiken ze in ontwikkelingslanden hele basale, praktische oplossingen die wij over het hoofd zien.” Kritiek van mensen die vinden dat waterschappen Nederlands belastinggeld niet zou mogen uitgeven aan ‘leuke reisjes’, wijst Bartelds resoluut van de hand. “Het zijn beslist geen snoepreisjes. Bovendien mag je als werkgever best zorgen dat het werk interessant blijft door het nuttige met het aangename te combineren. Maar het verbeteren van de levensomstandigheden van de mensen dáár staat natuurlijk voorop.”
Capaciteitsopbouw versus technische kennis Bij de Nederlandse opening op 26 november jl. van het internationale jaar van sanitatie hielden de Unie van Waterschappen en VNG International een seminar over de inzet van waterschappen en gemeenten op het gebied van sanitatie in ontwikkelingslanden. Tijdens die dag vond discussie plaats over de vraag of ontwikkelingslanden eigenlijk wel zitten te wachten op technische kennis van bijvoorbeeld waterschappen. Zo zou in de eerste plaats veel meer behoefte bestaan aan capaciteitsopbouw en is technische kennis van secundair belang. Bartelds: “Waterschappen houden zich wel degelijk bezig met capaciteitsopbouw en het overdragen van bestuurlijke kennis. Ik denk zelfs dat een belangrijk deel van de kennis die we bij ontwikkelingsprojecten inzetten, over institutionele aspecten gaat. Bovendien is het echt niet zo dat wij daar wel even komen vertellen hoe het allemaal moet. We proberen te helpen bij het organiseren van een stukje verantwoordelijkheid, daarna moeten de mensen het zelf overnemen. Anders kan een project niet duurzaam worden.”
Suriname Een bezoek in 2002 van de burgemeester van Amsterdam Job Cohen aan Suriname, resulteerde in een inmiddels afgerond drinkwaterproject van Waternet, waarbij drie drinkwaterinstallaties ten behoeve van een zevental dorpen werden gebouwd. In 2006 startte Waternet in hetzelfde gebied een sanitatieproject, omdat mensen hun behoeften vaak in de rivier deden en dit tot veel ziektes leidde. Otto Ferf Jentink van Waternet: “De beste technische oplossing leek ons om toiletten te bouwen waarbij fecaliën van urine worden gescheiden, zodat ze hergebruikt kunnen worden voor bijvoorbeeld bemesting van het land. Nu putten ze de kostgronden geheel uit en moeten dure kunstmest aanschaffen waar ze helemaal geen geld voor hebben.” Ondanks vele uitlegrondes tijdens de dorpsvergaderingen kozen de mensen uiteindelijk toch voor een gewone latrine: een gat in de grond met een huisje er omheen. Onder aanvoering van de zoon van de hoofdman is een deel van de bevolking inmiddels alsnog van mening veranderd. In februari zullen de eerste ecotoiletten worden gerealiseerd. “We vragen altijd een eigen bijdrage van de mensen om ze zelf verantwoordelijk te laten voelen voor het project. In dit geval mogen ze ook zelf bouwmaterialen aanleveren, wat niet lokaal voorradig is, leveren wij dan aan. Het project wordt pas duurzaam als het lokaal geaccepteerd is en als je samen je schouders er onder hebt gezet.” Job Cohen samen met enkele bewoners voor de drinkwaterinstallatie in Asidohopo.
Ook Sjef Ernes van Aqua for All denkt dat waterprojecten in ontwikkelingslanden primair behoefte hebben aan capaciteitsopbouw, zoals training, organisatorische ondersteuning en institutionele inbedding. “Het gaat om meer dan alleen technische kennis. Maar Nederlandse drinkwaterbedrijven en waterschappen hebben ontzettend veel kennis in huis die ze zelf op grote schaal hebben ingezet bij bijvoorbeeld de afvalwaterzuivering en regenwaterafvoer. Die kennis wordt in Nederland via eigen bedrijfstakkenonderzoek op peil gehouden en verbeterd. Ik denk dat de watersector dus echt iets te bieden heeft op dat gebied. Zo hebben Nederlandse bedrijven bijvoorbeeld kennis opgebouwd op het gebied van regenwateropslag in de bodem. Als je die kennis beschikbaar stelt aan mensen in droge gebieden, zodat ze regenwater kunnen opslaan in de bodem, dan zou dat toch fantastisch zijn?”
Implementatie WASH-akkoord Meer dan met de vraag wat nu belangrijker is, technische innovatie of capaciteitsopbouw, houdt het NWP zich momenteel bezig met de vraag hoe Nederland de uiteen-
lopende initiatieven op sanitatiegebied zo goed mogelijk naar buiten kan brengen. Onder aanvoering van de stuurgroep van Partners voor Water beraadt de overheid zich over de implementatie van het WASH-akkoord, met name de financiering en taakverdeling. Raimond Hafkenscheid van het NWP wacht vol ongeduld op de uitkomsten van deze vergadering. Het NWP is bezig met het opzetten van een programmabureau om de uitvoering van het WASHakkoord zo goed mogelijk te coördineren. “Maar zonder duidelijke opdracht van de overheid is het opzetten van een separaat bureau weinig zinvol”, zegt Hafkenscheid. “Dat betekent overigens niet dat we in de tussentijd stilzitten. In de praktijk zijn we al op allerlei manieren bezig de verschillende partijen dichter tot elkaar te brengen. Shell oriënteert nu hoe zij de sanitatieproblemen van haar medewerkers in ontwikkelingslanden aan kan pakken. Dat vind ik een mooi voorbeeld van hoe het belang van goede sanitaire voorzieningen in toenemende mate erkend wordt.”
H2O / 2 - 2008
15
HARRY VAN LUIJTELAAR, PROJECTMANAGER BIJ STICHTING RIONED:
“Weg uit de studeerkamer, kijken en meten” De Stichting RIONED haalt met een zekere regelmaat het landelijk nieuws. Eind vorig jaar bijvoorbeeld met de schoonmaakdoekjes die de rioolpompen verstoppen, daarvoor met de vraag of de riolering wel opgewassen is tegen de gevolgen van de klimaatverandering, als die tot steeds zwaardere buien leidt. De riolering is een eerstelijnsvoorziening. Daarin moeten wij het afvalwater en het regenwater kwijt op weg naar verdere behandeling of lozing. Als de riolering zijn taak niet aan kan, treft het ons direct: water op straat, water in de huizen, stankproblemen, uitbreken van besmettelijke ziekten etc. Voor dit rioleringsnummer een gesprek met ir. Harry van Luijtelaar, rioleringsdeskundige met uitgesproken ideeën, sinds enige tijd als projectmanager aan Stichting RIONED in Ede verbonden.
Jullie bemoeienis met de schoonmaakdoekjes verraste mij. “Het is een reëel maar wel oplosbaar probleem, vergelijkbaar met de fosfaathoudende wasmiddelen, die vroeger voor bergen schuim bij stuwen en op rwzi’s zorgden. Toen de industrie van het probleem overtuigd was, werden fosfaatarme wasmiddelen op de markt gebracht. Zo moet het ook met de schoonmaakdoekjes gaan.” “De klimaatontwikkeling is een heel ander probleem. Er is nu een model dat zegt dat de Noordpool al in 2013 ‘s zomers ijsvrij zal zijn. Zoiets fascineert mij. Wat gebeurt er als wij de reflector van die grote ijsmassa kwijt zijn? Gaat dat leiden tot zware stormen, enorme droogtes en steeds intensievere buien?” “Waar ik mij vooral zorgen over maak, is de manier waarop wij met dit soort problemen omgaan. Wij leven in een tijd waarin het proces belangrijker is dan de inhoud. Voor ieder probleem worden procedures en regels bedacht. Vroeger zat in veel voorzieningen een behoorlijke veiligheid ingebouwd. Door alle efficiencyverbeteringen en optimaliseringslagen die wij achter de rug hebben, is die veiligheid behoorlijk uitgeknepen. Om risico’s te kunnen inschatten, moet je weten hoe de dingen inhoudelijk in elkaar zitten. Alleen met vakkennis kun je gevoel voor risico’s ontwikkelen. Die kennis wordt steeds minder in onze regelcultuur, dus het gevoel voor risico’s ook.”
Met het NWRW-onderzoek en de rioleringsopleidingen hebben wij juist aan de kennis gewerkt. “Inderdaad, de NWRW heeft gemeten en veel inzicht in het werkelijk verloop van processen in de riolering gegeven. Maar daarna viel het stil. Men heeft de uitkomsten
16
H2O / 2 - 2008
Wat ziet u als grootste uitdaging voor het rioolbeheer? “Voor mij is dit dat het rioolbeheer minder op papier plaatsvindt en beter onderbouwd wordt. Dat we, als we plannen maken om het systeem te verbeteren, ons ook afvragen of en waarom iets een verbetering zou zijn. Dat we, als het plan is uitgevoerd, vaststellen of de beoogde verbetering ook is opgetreden.” “Riolering bestaat uit buizen en putten. Omdat dat systeem redelijk eenvoudig is, werkten wij in deze sector al vroeg met computerberekeningen. Maar dat heeft geleid tot een remmende voorsprong. De tekeningen zien er gelikt uit. Alles lijkt in orde. Maar wat is de kwaliteit van de databestanden? Je moet niet alleen weten welke buis waar ligt, maar ook wat de oorsprong en de kwaliteit van de gegevens op kaarten zijn. En omdat het vakmanschap afneemt en mensen vaker van functie wisselen, weet op een gegeven moment niemand bij een gemeente of een ondersteunend adviesbureau meer of de tekening klopt met de werkelijkheid, laat staan hoe het stelsel als geheel werkt.” “De oude gilden kenden de indeling leerling, gezel, meester. Daar kun je ook moderne woorden voor hanteren, maar de indeling blijft dezelfde. De leerling kent de norm, hij werkt volgens de regels. De gezel kent de norm en de praktijk, hij is in staat om maatwerk te leveren. De meester kent de norm en de praktijk, maar kijkt ook naar de toekomst. Hij werkt aan innovatie. Bij de huidige manier van werken wordt de verantwoordelijkheid in de regels gestopt, in de norm. Je ziet het overal in onze maatschappij. Dat betekent dat de feitelijke invulling plaatsvindt op beginnersniveau. Maar de praktijk vraagt om maatwerk en innovatie.”
Harry van Luijtelaar.
Vroeger werkte iedereen met de grafiek van Veldkamp.
van al die onderzoeken over het land uitgesmeerd en vertaald in normen en regels. Pas de laatste tijd wordt er weer meer gemeten, omdat men wil weten hoe de lokale situatie is, of een - vaak dure voorziening echt nodig is.” “Maar ik bedoelde eigenlijk wat anders. Vroeger was een probleem een probleem. Enkele deskundigen gingen dan bij elkaar zitten om dat probleem aan te pakken. Tegenwoordig heet een probleem een uitdaging, waar iedereen bij gehaald wordt en iedereen zich mee bemoeit. Met als gevolg dat de echte deskundigen ondersneeuwen, dat de essentie gemist wordt en dat uiteindelijk niemand verantwoordelijk is en dus niemand op de uitkomst aangesproken kan worden.”
“Die grafiek was prima om uit te rekenen hoe vaak een rioolstelsel overloopt. Je ging uit van een maatgevende bui van 60 of 90 liter per seconde per hectare en een volgens Veldkamp toelaatbare overstortfrequentie. De rest volgde. Als de bui veel zwaarder was, kwam er water op straat, dat netjes tussen de stoepranden bleef. Tegenwoordig zijn er twee dingen anders. De buien worden zwaarder en het profiel van de straat verandert. In de Leidraad Riolering zijn wij al uitgegaan van een bui van 90 liter. Maar buien worden nog zwaarder. Daar zijn geen riolen voor te leggen. Dat betekent dat het water vaker op straat komt te staan. Vroeger was de straat de buffer, maar dat is hij al lang niet meer door de manier waarop de openbare ruimte tegenwoordig wordt ingericht. Bovendien zijn veel overstorten
*thema
CV 1956 geboren in Waalre 1985 afsluiting studie civiele techniek TU Delft 1985-1998 Grontmij, specialist rioleringsberekeningen 1998-2006 Tauw, senior adviseur stedelijk waterbeheer en riolering 2006-heden Stichting RIONED, senior projectmanager onderzoek
opgeheven en is daardoor het aantal nooduitgangen verminderd. Waar stroomt dat water op straat heen? Dat wil iedereen weten: de beheerder, de wethouder en de burger.”
investeringen die dat vraagt en het doel wat men bereiken wil? En als het moet, is het dan nog redelijk dat de inwoners van die gemeenten die kosten dragen of moet dit gemeenschappelijk betaald worden?”
Wat was uw loopbaan tot dusverre? “Ik ben in 1956 geboren in Waalre, bij Eindhoven. Ik heb een lange route gevolgd om op de TU Delft te komen. Eerst MAVO, toen het voorbereidend jaar van de HTS. Dat kon toen nog: een overgang van zes naar 24 vakken! Ik heb HTS weg- en waterbouw afgerond en ben toen in Delft civiele techniek gaan studeren, in 1985 afgestudeerd bij professor Koot op niet-stationaire berekeningen van rioolstelsels. Samen met hem heb ik in 1982 mijn eerste artikel in H2O gepubliceerd over schuifspanningen in rioolleidingen.”
Dat zal het laagste punt zijn. “Ja, dat is nog steeds zo. In hellend gebied is dat laagste punt doorgaans ook wel bekend. Je weet daar wel waar je voorzieningen moet treffen. Maar in onze vlakke gebieden verspreidt het water zich over een groter oppervlak. En omdat het profiel van de straat veranderd is, randen en drempels weggenomen zijn, is daar de bovengrond veel kwetsbaarder geworden. Daarvoor zijn geen algemene modellen te maken, geen regels voor te geven. Dat moet je heel lokaal bekijken. Je moet schakelen van een generiek naar een specifiek probleem. Je moet dan je verstand gebruiken. Hiervoor zijn geen computermodellen te bouwen, hiervoor moet je weg uit je studeerkamer, naar buiten toe, kijken en meten.” “Men zit teveel op de toer van generiek oplossen. De verwachtingen zijn hoog, maar wij kunnen nog maar zo weinig. Dat het bij een situatie als die in Delfland met al die kassen misgaat, is nog uit te leggen. Maar dat de riolering het water niet aankan, dat is veel moeilijker te verklaren.” “Als een stelsel, dat volgens de normen is aangelegd met dure voorzieningen die doorgaans miljoenen euro’s hebben gekost, toch niet voldoet omdat er iets specifieks aan de hand is, dan krijg je daar maar heel moeilijk begrip voor. Die neiging om alles generiek te willen aanpakken en oplossen, zie je ook bij de invulling van de Kaderrichtlijn Water.”
Ik ontmoet bij deze interviews veel kennis op dat punt. “Gemiddeld loopt het wel los met de invulling van de KRW, maar juist de uitzonderingen zijn moeilijk. Dan heb je geen regels nodig, maar inzicht en verstand. Ik vraag mij dan af, hoeveel is daarvoor gemeten, hoeveel veldonderzoek heeft plaatsgevonden? In Limburg zouden overstorten nog maar eenmaal per twee jaar mogen werken. Waar is dat goed voor? Wat is daar de verhouding tussen de gigantische
“Van 1985 tot 1998 werkte ik bij de Grontmij als specialist rioleringsberekeningen onder Van den Herik en Worst. Wij hebben daar het hydraulische bestand en het beheersbestand van de riolering aan elkaar gekoppeld, waardoor we het vullings- en het ledigingproces konden berekenen bij niet-constante bui-intensiteit en bij reeksen van buien. Samen met het KNMI hebben we de neerslagreeksen voor de Leidraad ontwikkeld. Heel snel daarna werd duidelijk dat resultaten uit het verleden niet zonder meer toepasbaar zijn in de toekomst, omdat de buien zwaarder worden.”
Waarom worden de buien zwaarder? “Het wordt warmer en warme lucht kan meer waterdamp bevatten dan koude. Als het dan gaat regenen, klettert al dat water eruit. Maar ook de richting van de atmosferische stroming maakt bij ons veel uit. Dat hebben wij in 2006 gezien. In juni en juli was het twee maanden heel heet. Begin augustus draaide de wind van oost naar west. Door die lange hitteperiode was de atmosfeer boven land stabiel geworden. Als er dan vochtige lucht uit het westen wordt aangevoerd, blijven die buien in de kuststrook hangen. Daar hebben wij toen de ellende van gezien. Gigabuien en dus overstromingen in Egmond, Noordwijk en andere plaatsen langs de kust. Later kwam er meer stroming in de atmosfeer en trokken de buien ook verder het land in. Op zich geen reden voor paniek, maar wel iets om je goed op voor te bereiden. En dat kan niet door voorzieningen ondergronds, dat kan alleen door controle en inrichting van het maaiveld.”
interview
riolering. Daar ben ik mij gaan verbreden: het afkoppelen van regenwater werd belangrijker. In nieuwbouw is dit niet zo moeilijk in te passen, in bestaande situaties is dit veel lastiger. Bij Tauw ben ik mij ook met de effecten van de klimaatontwikkeling gaan bezighouden. In een studie voor het RIZA ontwikkelden we een wateroverlastlandschap, naar het voorbeeld van het geluidsoverlastlandschap dat rond Schiphol opgesteld is. De bewoner kan dan zien waaraan hij toe is. Zien dat de veiligheid niet oneindig is en niet overal dezelfde. Dat bewust communiceren kan een schokeffect geven.”
Wat doet u nu bij Stichting RIONED? “RIONED ontwikkelt kennis, legt die vast en draagt ze uit. Mijn werk is verstandig omgaan met onderzoeksresultaten, die vastleggen in leidraadmodules en het geven van cursussen daarover. En communiceren met onze doelgroep, zoals dat heet, vooral de rioleringsbeheerders bij de gemeenten. Wij hebben ook regelmatig contact met ‘Den Haag’. Probleem is dat de politiek alles op papier wil regelen. Hun streven is gericht op het voldoen aan uniforme maatstaven. Dat lijkt goed in onze draagvlakcultuur. Maar de stedelijke omgeving is overal anders, verandert ook voortdurend, laat zich ook weer niet zomaar wijzigen. Als je daarin de wateroverlast wilt beheersen, kom je er niet met algemene normen en regels. Dan moet je ter plekke kijken, met kennis van zaken en vervolgens je eigen verantwoordelijkheid nemen. Bovendien lang vooruit kijken en voorzieningen goed aanleggen.” “Je moet kunnen uitleggen waarom je de
“Meten of voorzieningen het beoogde effect hebben” dingen doet zoals je ze doet: van welke verwachtingen en uitgangspunten je bent uitgegaan, welke gegevens je hebt gehanteerd en welke aannamen je hebt gedaan. En als je dan ook nog afwijkt van de norm, is daar lef voor nodig. Je moet dan voor je kennis en je inzicht durven te gaan staan. Dat zie ik steeds minder gebeuren. Mensen willen normen en regels in plaats van eigen verantwoordelijkheid. Toch is die nodig. Daar werken wij aan.” Maarten Gast
“Van 1998 tot 2006 werkte ik bij Tauw op de afdeling stedelijk waterbeheer en
H2O / 2 - 2008
17
Het effect van een ander neerslagpatroon op de riolering Bij de uitvoering van het waterkwaliteitsspoor oriënteert Waterschap Rijn en IJssel zich op de mogelijke effecten van een klimaatontwikkeling op de riolering. Naast literatuuronderzoek heeft het waterschap Grontmij en Witteveen+Bos gevraagd modelberekeningen uit te voeren voor enkele kernen in het beheersgebied. Een artikel over de hydraulische gevoeligheidsanalyse van rioolstelsels voor klimaatverandering van Witteveen+Bos vindt u in de rubriek Platform (pagina 41). Onder meer naar aanleiding van de Wet gemeentelijke watertaken zal het bestuur van Waterschap Rijn en IJssel in de loop van dit jaar een actualisatie van het rioleringsbeleid vaststellen. Hierbij zal het ook een standpunt innemen hoe om te gaan met klimaateffecten. Dit artikel schetst de oriëntatie die zal leiden tot een advies aan het bestuur. Bij de effecten op het waterbeheer en de maatregelen die nodig zijn om deze op te vangen, is meer aandacht voor het watersysteem en daarin vooral voor de waterkering dan voor de waterketen. Er bestaat nog veel discussie. De vier klimaatscenario’s van het KNMI uit 2006 worden breed geaccepteerd, maar het is nog niet voor iedere situatie duidelijk hoe deze gehanteerd moeten worden. Ook is het nog onduidelijk welke maatregelen we moeten treffen in de afvalwaterketen.
H
et waterkwaliteitspoor is onderdeel van het tweesporenbeleid, dat de rijksoverheid naar aanleiding van het Rijnactieplan en het Noordzee-actieprogramma in de jaren 80 heeft ingesteld en vastgelegd in de Derde Nota Waterhuishouding. Dit beleid is in de Vierde Nota Waterhuishouding bevestigd. In het Bestuurlijk Overleg Riolering - Gelderland hebben de provincie, gemeenten en waterschappen in de jaren 90 afgesproken dat eerst de basisinspanning wordt uitgevoerd en daarna het waterkwaliteitspoor. Dat betekent dat de schop voor de waterkwaliteitspoormaatregelen na 1 januari 2010 de grond in kan. Want die datum is de einddatum van de uitvoering van de basisinspanning in Gelderland. Ter voorbereiding van de waterkwaliteitspoormaatregelen begon Waterschap Rijn en IJssel in 2006 het waterkwaliteitspoor met vier gemeenten als omvangrijke pilot. Om de doelmatigheid en duurzaamheid te vergroten, is dit spoor door Waterschap Rijn
18
H2O / 2 - 2008
en IJssel door middel van het programma WAKker gekoppeld aan optimalisatie van de afvalwaterketen. WAKker staat voor Waterkwaliteitspoor en (optimalisatie) AfvalwaterKeten. In dit programma wordt tevens aandacht besteed aan de stedelijke wateropgave, de kosteneffectiviteit voor de KRW, klimaatveranderingen en de Wet gemeentelijke watertaken. WAKker geeft sturing op samenhang en prioriteiten van de te ontplooien activiteiten, zodat dit complexe en langdurige proces het beoogde effect en resultaten in voldoende mate bereikt.
De effecten van klimaatontwikkeling op de riolering kunnen groot zijn. Het RIZA heeft in 2002 een quick-scan afgerond ‘Klimaatontwikkeling en riolering’. In dit onderzoek is de klimaatverwachting volgens het hoge scenario WB21 verwerkt in 15-minuten neerslagreeksen van De Bilt over de periode 1955-1979. Hierbij zijn de effecten van deze klimaatreeks beschouwd op drie verschillende afvalwatersystemen, waaronder de referentie voor het gemengde stelsel. Voor de effecten op het functioneren van de systemen is onder andere gekeken naar de effecten op de volumina en daarvan afgeleid de vuiluitworp en het optreden van water op straat. Geconcludeerd is dat de klimaatontwikkeling kan leiden tot aanzienlijke effecten op het functioneren van rioolstelsels. De berekende toename van het overstortingsvolume ligt rond de 40 procent. Ook de vuilemissie zal toenemen. De frequentie en de duur van het optreden van water op straat neemt met meer dan 50 procent toe. Aan de hand van deze gegevens heeft Grontmij berekend dat 15 tot 20 procent van het verhard oppervlak afgekoppeld moet worden om dit effect te compenseren.
Dat het klimaat verandert en dat menselijke invloed hierbij een rol speelt, wordt wereldwijd en ook in Nederland breed erkend. Sinds de Vierde Nota Waterhuishouding is hier in het Nederlandse waterbeleid aandacht voor. Het kabinet geeft in zijn vorig jaar verschenen Watervisie aan dat samenwerking, innovatie en duurzaamheid sleutelfactoren zijn om Nederland klimaatbestendig te houden.
Naast deze kwantitatieve effecten heeft de klimaatverandering ook kwalitatieve effecten. Zo zal als gevolg van de langere droge perioden de tijd tussen het schoonspoelen van het riool door hevige regenbuien langer worden. Dit kan tot gevolg hebben dat bij de eerste hevige regenbui meer bezonken slib wordt opgewerveld dan momenteel gebeurt. Daardoor wordt de vuillast vanuit de overstorten tijdelijk verhoogd. Door de hogere
*thema temperaturen zal verdere vertering in het riool optreden, zodat bovenstaand effect wat verminderd wordt in de warmere maanden. Voor de rioolwaterzuiveringsinstallaties kan dit betekenen dat het aangevoerde afvalwater meer aangerot is. Dit kan negatief zijn voor de werking van de installatie. Hierover is nog weinig te vinden in de literatuur.
Aanvullende berekeningen Voor nieuwe situaties is het gewenst uit te gaan van de klimaatscenario’s van het KNMI. Hiervoor verwijzen we naar het eerder genoemde artikel in de rubriek Platform. Om inzicht te krijgen in de effecten van de klimaatverandering op bestaande rioolstelsels in het beheergebied, hebben we een aantal stelsels door laten rekenen. Dit moet een antwoord opleveren op de vraag welke betekenis de uitkomst het onderzoek van het RIZA uit 2002 heeft voor de variëteit aan stedelijke situaties in het beheergebied van Waterschap Rijn en IJssel bij de nieuwe klimaatscenario’s. Hiervoor zijn vier representatieve kernen gekozen, waarvoor het waterkwaliteitsspoor is opgestart en waarvoor een actueel rioleringmodel beschikbaar was. Gekozen is voor Velp in de gemeente Rheden, een deel van Doetinchem en voor de kernen Laren en Lochem in de gemeente Lochem. De gemeenten hebben hiervoor hun gegevens beschikbaar gesteld. De adviesbureaus die de laatste berekeningen voor de gemeenten hebben uitgevoerd, rekenden de scenario’s door. De gevoeligheidsanalyses die de adviesbureaus met bestaande rioleringsmodellen uitvoeren voor de hydraulische effecten van een klimaatontwikkeling, leveren bruikbare resultaten op. De analyses zijn niet bedoeld om de resultaten per kern met elkaar te vergelijken en de verschillen in detail te vergelijken. De rioolstelsels van de kernen verschillen van elkaar, maar ook de rekenprogramma’s en de methodes om de neerslagreeks om te rekenen voor de klimaatscenario’s. De twee bureaus hebben met verschillende modellen de gevoeligheid van de berekeningsresultaten op de klimaatscenario’s bepaald. De resultaten komen sterk overeen. Een gemeente kan in het kader van de berekeningen voor een basisrioleringsplan een dergelijke gevoeligheidsanalyse laten uitvoeren. Uit de berekeningen blijkt dat de kwantitatieve effecten vergelijkbaar zijn met wat het RIZA in 2002 aangaf. Dit geldt voor het - wat
dit aspect betreft - meest extreme scenario (W: sterke temperatuurstijging en geen verandering van luchtstromingspatronen). Het gemiddeld jaarlijks overstortvolume voor de gehele kern kan door klimaatontwikkeling tot meer dan 40 procent toenemen in 2050 (zie grafiek). Voor individuele overstorten is de spreiding veel groter: de maximale toename voor scenario W is dan veelal 90 procent (zie het artikel op pagina 41). De hoeveelheid water op straat kan nog sterker toenemen dan het overstortvolume en ook meer variëren. Bij deze berekeningen dient wel opgemerkt te worden dat de verandering in neerslag niet de enige verandering zal zijn die invloed zal hebben op de overstorthoeveelheden, vuilvracht en water op straat. Zo zullen bijvoorbeeld verandering van afvoerend oppervlak, toe- of afname van de bevolking, verandering in waterverbruik en aanpassingen aan het stelsel ook invloed hebben.
Maatregelen Hoe kunnen we de klimaateffecten opvangen? Als vervolg op de quick scan ‘Klimaatontwikkeling en riolering’ berichtten RIZA, Tauw, Arcadis en DHV Water gezamenlijk in januari 2006 over strategiemaatregelen. Omdat in Nederland een beleid is ingezet om regenwater en afvalwater zoveel mogelijk vanaf de bron gescheiden te houden, is het niet zinvol om te anticiperen op klimaatontwikkeling door aanpassing van de gemengde rioolstelsels. Door af te koppelen zal de problematiek van de vuiluitworp uit gemengde systemen namelijk geleidelijk tot het verleden gaan behoren. De strategie zou daarom vooral moeten zijn te anticiperen op wateroverlast in de stedelijke omgeving. De samenleving zal moeten wennen aan vaker en meer water op straat, zo stelt ook Stichting RIONED in de vorig jaar augustus verschenen visie op klimaatverandering. De verwachte klimaatverandering gaat zwaardere regenbuien brengen. Het traditionele rioolstelsel is niet ontworpen op de afvoer van die grote hoeveelheden regenwater en de straten zullen dus vaker blank komen te staan. Stichting RIONED vindt dat acceptabel. Gemeenten hoeven dus hun rioolstelsels niet te ontwerpen op de grootst mogelijke bui. De stichting vindt wel dat de gemeenten het overtollige regenwater zoveel mogelijk in goede banen moeten leiden door bijvoorbeeld het verdiepen
Toename van het overstortvolume per kern per klimaatscenario.
achtergrond
van straten, de aanleg van stoepranden en het bufferen van water in groenvoorzieningen. In overleg met betrokkenen moeten maatregelen worden besproken en een efficiënte mix van aanvullende maatregelen worden vastgesteld. Innovatie is hierbij van belang om de beweging van water op het oppervlak in stedelijk gebied beter te modelleren. Daarbij moeten we ook voor ogen houden dat we in Nederland voor de riolering tot nog toe sterk zijn uitgegaan van modelberekeningen. Ook in het licht van de nieuwe opgaven die zich aandienen, is misschien wel belangrijker om te weten of de berekening voor de huidige situatie wel klopt. Samenwerking tussen verschillende disciplines bij gemeente en waterschap is ook noodzakelijk om tot integrale, praktische en robuuste oplossingen te komen. Maatregelen die tegen de ongewenste kwalitatieve effecten getroffen zouden kunnen worden, zijn: • Het riool zodanig ontwerpen dat ook bij DWA zodanige sleepsnelheid ontstaat, dat minder bezinking optreedt; • Verder afkoppelen van hemelwater en eerst vasthouden, dan pas bergen en als dat niet lukt afvoeren; • Overstorten saneren of zodanig ontwerpen dat minder bezonken materiaal naar het oppervlaktewater gaat, bijvoorbeeld met behulp van lamellen; • Rioolwaterzuiveringsinstallaties ontwerpen op deze tijdelijk verhoogde vrachten; • Regelmatig rioolonderhoud plegen, waarbij geprobeerd zou moeten worden rekening te houden met de weersverwachting. En meer preventief vaker de straat vegen of andere manieren om te voorkomen dat zware delen in het riool terecht komen.
Conclusies en aanbevelingen Op basis van de resultaten van de studie komen we tot de volgende conclusies en aanbevelingen: • Gemeenten moeten doorgaan met afkoppelen na basisinspanning en waterkwaliteitsspoor waar goede en betaalbare mogelijkheden zich voordoen; • We hebben nog tijd, voor de verwachte klimaatverandering zover is als nu wordt aangegeven voor 2050. Die tijd moeten we benutten door werk met werk te maken en zoveel mogelijk aan te sluiten aan het ritme van veranderingen in de stedelijke kernen;
H2O / 2 - 2008
19
•
•
•
Ook afgekoppelde en verbeterd gescheiden stelsels verdienen aandacht, zowel wat betreft de verplaatsing van water onder extreme omstandigheden als wat betreft de kwaliteit (bijvoorbeeld controle op verkeerde aansluitingen in de loop van de tijd); Een gevoeligheidsanalyse voor alle vier klimaatscenario’s geeft inzicht in de risico’s. Berekeningen met de beschikbare rioleringsmodellen bewijzen daarbij goede diensten; Het is aan te bevelen nader onderzoek te doen naar de kwalitatieve aspecten van de afvalwaterketen om meer inzicht te krijgen in de effecten van de klimaatontwikkeling op de rioolemissies.
Klimaatverandering betekent ook verandering in de kwantiteit en kwaliteit van het oppervlaktewater. Dit jaar willen we meer inzicht verkrijgen in de effecten van de combinatie van de veranderingen in het oppervlaktewater en de emissies van de afvalwaterketen. Daarvoor zullen we, net als in 2007, eenvoudige, lokale onderzoeken gaan opzetten. Martien Kaats en Hendri Witteveen (Waterschap Rijn en IJssel)
RIONED-dag in teken neerslag De jaarlijkse RIONED-dag, waarop heel riolerend Nederland bij elkaar komt in de Jaarbeurs in Utrecht, staat dit jaar in het teken van (extreme) neerslag. Twee van de drie parallelsessies gaan over regenkwantiteit en -kwaliteit. De eerste spreker van de dag is minister Cramer van VROM. Net als vorig jaar staat ook een excursie op het programma, nu naar de urinescheidingstoiletten van Kiwa in Nieuwegein. De dagvoorzitter is journaliste Maria Henneman. Zij zal minister Cramer interviewen. Daarna moet de deelnemer kiezen: óf deelnemen aan de excursie naar Nieuwegein óf aan één van de drie parallelsessies. In sessie 1 gaan Jan Hartemink en Wicher Worst in op een beter onderbouwd beheer. Het doel is om minder op routine te varen en meer te beslissen aan de hand van wat daadwerkelijk buiten gebeurt. Sessie 2 gaat over slim omgaan met regenwater. Wat te doen met al dat regenwater: infiltreren of toch afvoeren? Zuiveren of niet? Gert Lemmen, Bert Geraats, Jeroen Langeveld en Michiel Rijsdijk zullen onder leiding van Cas Verhoeven hun licht over dit onderwerp laten schijnen. De derde sessie gaat over de ontwerpbui en (regen)wateroverlast op straat. François Clemens en Aad Oomen presenteren enkele methodieken, waarna aan de hand van verschillende praktijkvoorbeelden de discussie met de zaal wordt aangegaan. Na de pauze zal Jeroen van der Sommen (NWP) ingaan op de vraag hoe om te gaan met de personeelstekorten in de sector. Traditiegetrouw is het laatste plenaire gedeelte ingeruimd voor een luchtig onderwerp. De RIONED-dag vindt plaats op 31 januari. De deelnamekosten voor begunstigers van de Stichting RIONED bedragen 170 euro, niet-begunstigers betalen 340 euro. Voor meer informatie: (0318) 63 11 11 of www.riool.net.
Foto’s: Joachim Tuenter
advertentie
HOBAS CC-GVK buizen 1,5 x rond de aarde! De totale productie van HOBAS buizen in een periode van 50 jaar omvat maar liefst 1,5 maal onze aardbol. De buizen variëren van diameter 150 tot 3000 mm. Met 51 vestigingen en licentiepartners -waarvan 16 fabrieken- verspreid over de wereld, mag HOBAS zich wereldleider noemen in CC-GVK leidingsystemen. Een netwerk van hooggekwalificeerde experts op het gebied van ontwerp, productie en advies staan u terzijde. HOBAS gaat altijd voor kwaliteit.
• • • • • • • 20
Rioleringen Bergingsriolen Transportriolen Mantelbuizen Boorbuizen Rioolrenovatie Putten en hulpstukken
H2O / 2 - 2008
Enkele pluspunten uit een grote reeks zijn: • gunstige prijs / kwaliteitsverhouding • zeer duurzaam • licht van gewicht • eenvoudige montage • slijtvast • chemisch bestendig • absolute waterdichtheid • KIWA-KOMO certificaat • TUV Octagon certificaat
®
Vraag nu onze nieuwe documentatie aan! HOBAS Benelux BV Postbus 613 6710 BP EDE www.hobas.com R
Tel.: +31 - (0)318 69 66 80 Fax: +31 - (0)318 69 66 82
Wavin Nederland B.V.
Wavin Tegra Putten Dé flexibele oplossing voor riolering Eigenschappen en voordelen Flexibele schacht Mofaansluiting met hoekverdraaiing van 7,5 ˚ Telescoop maakt opmetselen overbodig Perfecte hydraulische eigenschappen
GRA PUTTEN! EUR OP WAVIN TE NU OOK KOMO-K
www.wavin.nl
Wavin Nederland B.V.
Postbus 5, 7770 AA HARDENBERG
Dé innovatieve oplossing voor
Telefoon 0523-288165 Telefax 0523-288587
Internet www.wavin.nl E-mail info@wavin.nl
Buitenriolering
Toxoplasma en drinkwaterproductie en -consumptie De parasitaire infectieziekte toxoplasmose is vooral bekend door het advies aan zwangere vrouwen om niet onbeschermd de kattenbak te verschonen en geen rauw vlees te consumeren vanwege de ernstige gevolgen die een infectie met de parasiet Toxoplasma voor moeder en kind kan hebben. Het is echter ook bekend dat deze parasiet via drinkwater kan worden overgedragen. In dit artikel wordt nader ingegaan op het belang van drinkwater als transmissieroute.
D
e ziektelast veroorzaakt door de parasiet Toxoplasma is hoog in vergelijking tot de ziektelast veroorzaakt door bekende voedseloverdraagbare pathogenen als Salmonella en Campylobacter8). Besmetting met Toxoplasma vindt echter niet alleen plaats via voedsel (met name vlees), maar kan ook optreden door consumptie van drinkwater waarin oöcysten van de parasiet voorkomen. In Nederland zijn geen gevallen bekend van toxoplasmose door de consumptie van drinkwater, maar in het buitenland blijkt dat besmet drinkwater wel een mogelijke transmissieroute is. In 1979 werd in Panama consumptie van water uit een door junglekatten met oöcysten besmette beek geïdentificeerd als de meest waarschijnlijke bron van infectie3). Een uitbraak in Canada in 1995 werd geassocieerd met een drinkwaterreservoir dat besmet werd door de uitwerpselen van huiskatten of wilde katten1),4). Een studie in Brazilië in 1997-1999 identificeerde de consumptie van ongefilterd drinkwater als een risicofactor voor T. gondii-seropositiviteit2), terwijl een uitbraak van toxoplasmose in Brazilië eind 2001 gekoppeld kon worden aan een besmet drinkwaterreservoir5).
Toxoplasma gondii T. gondii is een parasiet met een complexe levenscyclus (zie schema)6). De kat is de eindgastheer en warmbloedige dieren, waaronder de mens, dienen als tussengastheer. In de natuurlijke cyclus worden muizen en ratten die infectieuze weefselcysten bevatten, gegeten door katten. Alleen bij katten vindt seksuele vermeerdering van de parasiet in de darmen plaats. In de maag en de dunne darm wordt de wand van de weefselcysten verteerd, waarna in de dunne darm bradyzoïten vrijkomen. Deze dringen de epitheelcellen binnen en door vermenigvuldiging binnen de cel ontstaan micro- en macrogameten, waaruit zich oöcysten ontwikkelen die met de feces van de kat worden uitgescheiden, ongeveer vijf dagen na het inslikken van de weefselcysten. In het milieu duurt het één tot vijf dagen voordat de oöcysten tot rijping overgaan. Zowel deze oöcysten als weefselcysten kunnen infecties bij gevoelige gastheren veroorzaken. Chronische ziekte ontstaat wanneer de actief vermeerderende a-seksuele vorm van de parasiet transformeert in langzaam vermenigvuldigende bradyzoïten die uiteindelijk weefselcysten vormen.
22
H2O / 2 - 2008
De levenscyclus van Toxoplasma (illustratie: Marcia Hartsock).
Toxoplasmose bij mensen
Bron en voorkomen
Toxoplasmose verloopt bij mensen meestal a-symptomatisch. In enkele gevallen treden binnen vijf tot 23 dagen na inslikken van weefselcysten of oöcysten griepachtige symptomen, zwelling van lymfeklieren en gelijktijdige vergroting van lever en milt op. Slapende cysten in orgaanweefsel kunnen gereactiveerd worden wanneer het immuunsysteem wordt onderdrukt. Er kunnen ernstige aandoeningen aan het centraal zenuwstelsel en de longen ontstaan, die bij immuungecompromiteerde personen fataal kunnen zijn6). Congenitale toxoplasmose treedt op als gevolg van infectie van de moeder tijdens de zwangerschap. De ernst van de aandoening hangt af van de fase waarin de zwangerschap zich bevindt tijdens de infectie. De ziekte verloopt meestal a-symptomatisch, maar kan ook ontsteking van het netvlies, verkalking van de hersenen, een waterhoofd, een tekort aan bloedplaatjes en toevallen veroorzaken. Primaire infectie gedurende het eerste trimester van de zwangerschap kan leiden tot spontane abortus, doodgeboorte of afwijkingen aan de foetus6).
Toxoplasmose komt wereldwijd bij mensen voor, maar het varieert per geografische regio en de nadruk ligt op wat oudere mensen. In de Verenigde Staten en Engeland raakt 16 tot 40 procent van de mensen geïnfecteerd, terwijl dit in Centraal- en Midden-Amerika en Europa 50 tot 80 procent is6). In Nederland werd de zogeheten seroprevalentie in 1996 geschat op 40,5 procent: minder dan 17 procent bij mensen jonger dan 20 jaar, 21 procent bij mensen van 20 tot 24 jaar, 47 procent bij 40- tot 44-jarigen en meer dan 70 procent bij mensen tussen 60 en 64 jaar8). Huiskatten zijn waarschijnlijk de belangrijkste bron van oöcysten en essentieel voor het in stand houden van T. gondii in het milieu. De prevalentie van katten die oöcysten uitscheiden, varieert van circa 0,4 tot 40 procent, maar is vaak laag. Desondanks veroorzaken de enorme hoeveelheden oöcysten die worden uitgescheiden en hun resistentie tegen invloeden van buitenaf een wijde verspreiding van de besmetting6). Feces van geïnfecteerde katten kan besmetting van drinkwater-
achtergrond
bronnen en -voorzieningen met T. gondiioöcysten veroorzaken. Als gevolg van het ontbreken van praktische methoden voor de detectie van T. gondii-oöcysten7), bestaat weinig informatie over het voorkomen van oöcysten in drinkwatersystemen. Het is bekend dat oöcysten lang overleven op fruit en groenten7), maar details over de overleving en het gedrag van oöcysten in waterige milieus ontbreken. In Polen werd de aanwezigheid van T. gondii-oöcysten in water uit ondiepe, slecht beschermde en mogelijk fecaal verontreinigde bronnen op boerderijen aangetoond9).
Blootstellingsroutes Zowel T. gondii-oöcysten uitgescheiden door katten als weefselcysten zijn potentieel infectieus. Mensen lopen toxoplasmose op, doordat zij oöcysten die door katten zijn uitgescheiden binnenkrijgen, bijvoorbeeld bij het verschonen van de kattenbak of via besmette grond in de tuin. Toxoplasmose wordt echter het vaakst opgelopen door consumptie van onvoldoende verhit of rauw vlees en vleesproducten van varkens, geiten en schapen, en in mindere mate van pluimvee, paarden en rundvee, waarin zich weefselcysten bevinden. Schattingen geven aan dat in grote delen van de wereld 15 tot 30 procent van het lams- en varkensvlees geïnfecteerd is met weefselcysten. Infectie kan ook optreden door rechtstreeks contact met kattenfeces, via contact met besmette grond, maar ook door consumptie van besmette groente, besmet fruit of water waarin oöcysten aanwezig
zijn. Tevens kan infectie van de foetus via de placenta plaatsvinden6).
Betekenis voor drinkwater Er is weinig bekend over de reductie van T. gondii door waterbehandelingsprocessen. De oöcysten zijn groter dan Cryptosporidium-oöcysten en zouden door filtratie verwijderd moeten kunnen worden. Mogelijke besmetting van drinkwater kan optreden bij falen van waterzuiveringsprocessen. Binnen een waterveiligheidsplan10) zouden beheersmaatregelen met betrekking tot een mogelijk risico door T. gondii zich moeten richten op preventie van besmetting van drinkwaterbronnen door wilde katten en huiskatten. Als gevolg van het gebrek aan informatie over de gevoeligheid van T. gondii voor desinfectie7) is de betrouwbaarheid van E. coli als indicator voor de aan- of afwezigheid van deze organismen in drinkwatersystemen onbekend. Het is niet bekend of T. gondii-oocysten in de grondstof voor Nederlands drinkwater voorkomen. Onderzoek van verschillende drinkwaterbronnen kan hierover uitsluitsel geven. Ciska Schets en Ana Maria de Roda Husman (RIVM, Centrum voor Infectieziektenbestrijding, Laboratorium voor Zoönosen en Omgevingsmicrobiologie) NOTEN 1) Aramini J., C. Stephen, J. Dubey, C. Engelstoft, H. Schwantje en C. Ribble (1999). Potential
contamination of drinking water with Toxoplasma gondii oocysts. Epidemiol. Infect. 122, pag. 305-315. 2) Bahia-Oliviera L., J. Jones, J. Azevedo-Silva, C. Alves, F. Oréfice en D. Addiss (2003). Highly endemic, waterborne toxoplasmosis in north Rio de Janeiro state, Brazil. Emerg. Infect. Dis. 9, pag. 55-62. 3) Benenson M., E. Takafuji, S. Lemon, R. Greenup en A. Sulzer (1982). Oocyst-transmitted toxoplasmosis associated with ingestion of contaminated water. N. Engl. J. Med. 307, pag. 666-669. 4) Bowie W., A. King, D. Werker, J. Isaac-Renton, A. Bell, S. Eng, S. Marion, for the BC Toxoplasma Investigation Team (1997). Outbreak of toxoplasmosis associated with municipal drinking water. Lancet 350, pag. 173-177. 5) De Moura L., L. Bahia-Oliviera, M. Wada, J. Jones, S. Tuboi, E. Carmo et al. (2006). Waterborne toxoplasmosis, Brazil, from field to gene. Emerg. Infect. Dis. 12, pag. 326-329. 6) Dubey J. (2004). Toxoplasmosis - a waterborne Zoonosis. Vet. Parasitol. 126, pag. 57-72. 7) Dumètre A. en M. Dardé (2003). How to detect Toxoplasma gondii oocysts in environmental samples? FEMS Microbiol. Rev. 27, pag. 651-661. 8) Kemmeren J., M. Mangen, Y. van Duynhoven en A. Havelaar (2006). Priority setting of foodborne pathogens - Disease burden and costs of selected enteric pathogens. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Rapport 330080001. 9) Sroka J., A. Wójcik-Fatla en J. Dutkiewicz (2006). Occurrence of Toxoplasma gondii in water from wells located on farms. Ann. Agric. Environm. Med. 13, pag. 169-175. 10) World Health Organization (2006). Guidelines for drinking-waterquality - First addendum to third edition - Volume 1- Recommendations.
advertentie
H2O / 2 - 2008
23
Gezond en sterk(er) maken van waterbedrijven in ontwikkelingslanden In 2006 riep het Hashimoto Action Plan op tot intensivering van de samenwerking van waterbedrijven om zo zwakke broeders te ondersteunen. Deze Water Operator Partnerships (WOP’s) zijn bedoeld voor het gezond en sterk(er) maken van waterbedrijven in ontwikkelingslanden (of Oost-Europa), zodat ook zij een duurzame bijdrage kunnen leveren aan de betaalbaarheid en betrouwbaarheid van hun waterdiensten en aan de realisatie van de millenniumdoelen van de Verenigde Naties.
D
e private sector is namelijk niet bereid om met grootschalige kapitaalinjecties een forse bijdrage te leveren aan het verbeteren van de watervoorziening in de wereld. De risico’s zijn te groot, de winstmarges zijn te klein en er bestaat nogal wat sociale weerstand tegen private bemoeienis met publieke basisvoorzieningen. De hoop is nu gericht op de publieke sector, die nog steeds meer dan 96 procent van de wereldwatervoorziening beheert.
moeten zijn. Want haastige spoed is zelden goed”, aldus Karst Hoogsteen. Volgens Siemen Veenstra van VEI zijn de WOP’s succesvol, omdat op basis van eigen kennis en expertise gewerkt wordt; die werd snel (h)erkend in bijvoorbeeld Mozambique. Daarna kwamen verzoeken van water(keten) bedrijven uit Jemen, Vietnam en Mongolië. VEI kiest voor een driesporenbeleid: de bestuurlijke omgeving saneren, de bedrijfsvoering optimaliseren en technische innovatie stimuleren.
Verbetering van noodleidende waterbedrijven elders zou dus heel goed kunnen via een partnerschap met waterbedrijven die mogelijkheden krijgen en de middelen hebben om nuttige ondersteuning te geven. Dat is de kern van de WOP-gedachte.
Ook in Scandinavië en Oeganda lopen WOP-plannen. In de kern komen ze allen terug op het inbrengen van praktische en professionele kennis en ervaring op het gebied van financiële administratie, waterproductie en -distributie en bedrijfsvoering om daarmee de interne hervorming van het waterbedrijf te bewerkstelligen.
Op uitnodiging van de International Water Associatie (IWA), de Vewin en waterbedrijf Vitens, vond eind vorig jaar in Den Haag een symposium plaats om op Europees niveau ervaringen met WOP’s uit te wisselen. De conclusie luidde dat een WOP ook in de praktijk een krachtige formule voor duurzame versterking van de watersector lijkt te zijn. Een gezond water(keten)bedrijf is daarbij geen garantie, maar wel een noodzakelijke voorwaarde om effectief een bijdrage te leveren aan duurzaam stedelijke (en randstedelijke) water -en sanitataire voorzieningen. Een 50-tal deskundigen van Europese waterbedrijven, sectororganisaties, academici en internationale organisaties (onder andere de Wereldbank) kwam tot de conclusie dat verdere uitwerking en opschaling van de WOP-formule een probaat middel is voor het versterken van de internationale watersector en het verbeteren van de drinkwatervoorziening en sanitaire voorzieningen in de wereld. Gezien de toenemende verstedelijking en de ongebreidelde groei van vooral sloppenwijken in grote steden, worden WOP’s gezien als instrument om met name de groeiende populatie arme stedelingen te bereiken en toegang te geven tot de basisvoorzieningen. Daartoe kan de WOP-formule waar wenselijk worden verbreed, bijvoorbeeld door directe participatie van ngo’s. Vitens Evides International (VEI) en Waterleidingmaatschappij Drenthe (WMD) hebben inmiddels ervaringen met WOP’s. WMD benadrukt dat via een lichte vorm van ‘twinning’ hervorming niet zal beklijven. “Er zal steviger moeten worden ingegrepen en de duur van een WOP zal minimaal tien jaar
24
H2O / 2 - 2008
In Nederland is via het Akkoord van Schokland een aanzet gegeven voor meer De watervoorziening rond Taiz (Jemen), een stad met circa 800.000 inwoners waarmee Vitens al anderhalf jaar een Water Operator Partnership heeft.
WOP’s. Vanuit het Directoraat-Generaal Internationale Samenwerking (DGIS) werd een beroep op de Nederlandse watersector gedaan om bijvoorbeeld één procent van de jaarlijkse omzet vrij te maken voor WOP’s als bijdrage aan de millenniumdoelen. Dit zou een jaarlijks budget van 20 tot 25 miljoen euro opleveren. Nadrukkelijk wordt gewezen op de behoefte aan capaciteitsopbouw: maar dan niet alleen academisch hoogwaardige MSc- en PhD-opleidingen, maar juist meer operationele training van waterdeskundigen (met stages in de sector). De oprichting van een lectoraat Water Services Management vanaf 1 oktober jl. aan de NHL Hogeschool in Leeuwarden beoogt op termijn deze leemte te vullen. Tot slot worden overheden en donoren opgeroepen meer ondersteuning te geven aan WOP’s om daarmee noodzakelijke sectorhervormingen door te voeren. De IWA wordt opgeroepen haar leden te mobiliseren om de WOP’s te ondersteunen en meer aandacht te geven tijdens internationale symposia en conferenties. Ngo’s en vakbonden worden opgeroepen om de discussie met water(keten)bedrijven aan te gaan en samen op te trekken in het verzinnen en realiseren van pragmatische oplossingen waarbij met name armen geholpen kunnen worden aan basisvoorzieningen. UN HABITAT, DGIS en het Netherlands Waterpartnership (NWP) verkennen op dit moment hoe WOP’s in Nederland verder kan worden uitgebouwd en hoe de Nederlandse ervaringen gebruikt kunnen worden om de wereldwijde ontwikkeling van WOP te versnellen. Internationaal loopt de watersector voorop. “Vele handen maken licht werk. De ambitie van het Ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking (DGIS) om voor 2015 50 miljoen mensen te voorzien van veilig drinkwater en hygiënisch verantwoorde sanitatie, kan alleen slagen als we allemaal meedoen. Onze interne versnippering in de Nederlandse waterketen mag daarbij geen belemmering vormen voor een slagvaardig samen optrekken”, aldus Jos van Winkelen, voorzitter van de Raad van Bestuur van Vitens. Siemen Veenstra (Vitens Evides International) Raimond Hafkenscheid (Netherlands Water Partnership)
achtergrond Rol MOD bij drinkwatercalamiteiten De Milieu Ongevallen Dienst (MOD) van het RIVM presenteerde zich onlangs aan belangstellenden uit de drinkwaterwereld. Ruim 30 mensen van waterbedrijven, waterlaboratoria en de VROM-inspectie kwamen naar het RIVM om te horen wat de MOD kan betekenen bij calamiteiten in de drinkwatervoorziening. Maar vooral ook om te zien wat het RIVM aan mobiele monster- en meetapparatuur kan inzetten.
D
e MOD assisteert bij milieucalamiteiten (branden, verongelukte tankwagens, poederbrieven én verontreiniging van drinkwater). Specialiteit van de MOD is ter plekke meten, analyseren en adviseren als ondersteuning van de hulpdiensten. De MOD staat 24 uur per dag en zeven dagen in de week paraat met deskundigen op chemisch, microbiologisch, radiologisch, toxicologisch en gezondheidskundig gebied. In opdracht van de VROMinspectie biedt de MOD sinds 2007 ook ondersteuning bij problemen en calamiteiten in de drinkwatervoorziening. Het gaat daarbij om verontreinigingen en waterkwaliteitsproblemen bij waterbedrijven en andere drinkwatervoorzieningen (zoals bij campings en in sporthallen en hotels). De MOD er is om te helpen bij kwaliteitsproblemen waar waterbedrijven zelf niet uitkomen. De dienst gaat niet dunnetjes overdoen wat de waterlaboratoria zelf al doen. De MOD kan bijvoorbeeld in actie komen als sprake is van een onbekende bacterie of een moedwillige verontreiniging met een gifstof. De MOD is niet nieuw. De dienst bestaat al ruim 25 jaar. Wel nieuw is het Landelijk Laboratoriumnetwerk Terroristische Aanslagen, een samenwerkingsverband van acht (semi)overheidslaboratoria die in staat zijn om chemische en biologische agentia op een veilige manier te detecteren en analyseren. Een ander nieuw element is de drinkwaterdeskundige die nu volledig in de MOD-organisatie is opgenomen. Dit
betekent dat nu ook bij drinkwatercalamiteiten 24 uur per dag en zeven dagen in de week expertise ter beschikking staat.
Crisiscoördinator De MOD werkt niet op eigen initiatief, maar kan worden ingeschakeld via het alarmnummer van VROM: (070) 383 24 25. De crisiscoördinator van de VROM-inspectie speelt een belangrijke rol bij de eerste beoordeling van het probleem en via hem wordt de MOD aan het werk gezet. Waarom is deze extra schijf nodig? Chris Dijkens, hoofd van de afdeling Crisismanagement van de VROM-inspectie: “De minister van VROM is verantwoordelijk voor de drinkwatervoorziening en daaruit vloeit voort dat VROM bij drinkwatercalamiteiten moet optreden.” Hij benadrukt de laagdrempeligheid. Het is nog nooit voorgekomen dat bij een gemeld milieu-incident de MOD niet wordt ingeschakeld; dit onder het motto ‘Beter driemaal een (achteraf) onnodige inzet dan eenmaal te weinig.’ Om de inzet bij crises te verbeteren, richtte VROM de Eenheid Planning en Advies-drinkwater (EPA-d) op, een virtuele netwerkorganisatie die bijstand levert bij drinkwatercalamiteiten, met op maat gesneden adviezen. Hierin werken diverse kennisinstituten samen, zoals de Waterdienst, Kiwa Water Research, het RIVM, de MOD en het Nationaal Vergiftigingen Informatiecentrum. De EPA-d wordt momenteel geïmplementeerd.
Mobiel laboratorium De MOD heeft een monstername- en meetploeg die met een mobiel laboratorium
kan uitrukken. Zo wordt gewerkt aan de automatisering van de organisch-chemische analyse van watermonsters. Het RIVM beschikt in Bilthoven over een BSL3-faciliteit (Bio Safety Level 3), waar veilig met hoogpathogene organismen kan worden gewerkt. Geen enkel waterlaboratorium heeft zo’n faciliteit. In de toekomst wordt dit ook in een mobiel laboratorium ondergebracht. De monsternemers dragen een gaspak (indien nodig) en analyseren ter plekke in dit mobiele CBR-laboratorium (Chemisch, Biologisch en Radiologisch), die eind dit jaar de weg op kan. Waterbedrijven zijn zelf niet in staat om monsternemers op een veilige manier op pad te sturen onder dergelijke omstandigheden.
Risico’s voor de volksgezondheid Sluitstuk van iedere meetcampagne is natuurlijk de vraag: Hoe erg is het? Is de volksgezondheid in het geding? Kun je het water nog drinken? Daartoe beschikt de MOD over een groep toxicologen en vergiftigingsdeskundigen. Na het raadplegen van modellen en databanken weet de toxicoloog die getallen te destilleren die een betrouwbaar beeld geven van de risico’s voor de volksgezondheid. Dit kan meestal binnen een uur, ook op zaterdagavond. Monique van der Aa en Ben Tangena (RIVM) Over de rol van de MOD bij drinkwatercalamiteiten is een folder uitgebracht die op te vragen is via (030) 274 31 20 of per e-mail: ben.tangena@rivm.nl.
Een demonstratie van de gaspakken.
H2O / 2 - 2008
25
Waarom is betonnen riolering beter voor het milieu
Met beton Bij de productie van betonnen rioleringsmaterialen worden
Maar beton heeft nog een ander milieutechnisch voordeel
geen chemicalien ¨ toegepast. Integendeel: de componenten
waarmee het zich nog eens extra onderscheidt van andere ma-
van betonnen systemen komen overeen met de elementen
terialen. Beton is het enige materiaal dat volledig recyclebaar
die in de Nederlandse bodem te vinden zijn: zand, kalk, grind
is. Oude betonnen buizen kunnen gemakkelijk geschikt worden
en water. Beton vormt dus als het ware een natuurlijk onder-
gemaakt voor verwerking in nieuwe betonnen producten. Beton
deel van onze grond.
draagt dus niet bij tot een toename van het afvalprobleem.
Omdat beton puur natuurlijk is.
kijk je verder Naast de hier genoemde voordelen zijn er nog meer goede redenen om voor beton te kiezen. Zo is beton extreem belastbaar, innovatief, milieuvriendelijk en veel lichter dan men doorgaans denkt. Bovendien heeft de betonnen riolering het
gekregen. Kijk verder op onze website.
www.betonleeft.nl
Toekomst van de kwaliteit van drinkwaterbronnen en zuiveringsmethoden Klimaatverandering, medicijnresten in oppervlaktewater, nieuwe zuiveringstechnologieën. We lezen erover in de krant en in H2O, maar wat betekenen deze ontwikkelingen voor de toekomst van het drinkwaterproductieproces? Inhoudelijk deskundigen uit de drinkwatersector hebben een inschatting gemaakt hoe de kwaliteit van drinkwaterbronnen en productiemethoden zich zullen ontwikkelen in vier toekomstbeelden. In drie van de vier geschetste toekomstbeelden blijkt de kwaliteit van bronnen gelijk te blijven of te verbeteren. Zuiveringsmethoden zijn in 2020 effectiever en kunnen tegen lagere kosten worden bedreven. Omdat niet te verwachten is dat verontreinigingen in de bronnen helemaal zullen verdwijnen, blijven geavanceerde zuiveringstechnieken nodig.
I
n 2002 hebben 15 jonge medewerkers van drinkwaterbedrijven en Kiwa Water Research vier Jules Verne-achtige beelden ontwikkeld van de maatschappij en de drinkwatervoorziening in het jaar 2020. Doel van deze studie was om de onzekerheden van de toekomst in kaart te brengen en daarmee handvatten te bieden voor pro-actief handelen (zie H2O nr. 20 uit 2003 en het schema op deze pagina). Deze toekomstbeelden zijn inmiddels verscheidene malen gebruikt als hulpmiddel bij het bepalen van de koers van (onderdelen van) drinkwaterbedrijven. Daarbij ontstond de behoefte om ze verder te concretiseren. Zo is in een eerder stadium in samenwerking met de Vewin een voorspelling gemaakt van het watergebruik (zie H2O nr. 6 uit 2006). Daarin werd voor de toekomstbeelden ‘Leven is beleven’ en ‘Solitair en sober’ een sterke toename in drinkwaterverbruik voorspeld en voor de toekomstbeelden ‘Duurzaam samen leven’ en ‘Zuinigheid met vlijt’ een afname ten opzichte van 2005. Vervolgens is een studie uitgevoerd waarin de nadruk lag op de ontwikkelingen in de kwaliteit van drinkwaterbronnen en de keuzes die worden gemaakt over de te gebruiken behandelingstechnieken in de drinkwaterzuivering1). Daarvoor is eerst met inhoudelijk deskundigen (bij Kiwa Water Research) vastgesteld welke veranderingen in de bronkwaliteit kunnen worden verwacht binnen elk toekomstbeeld. Daarbij is rekening gehouden met verschillende emissiebronnen (huishoudelijk afvalwater, landbouw en industrie) en verschillende groepen verontreinigingen (zware metalen, bestrijdingsmiddelen, geneesmiddelen en persoonlijke verzorgingsproducten, overige organische microverontreinigingen, pathogenen en nutriënten). Voor elk toekomstbeeld is per parametergoep nagegaan welke veranderingen bij de verschillende emissiebronnen worden verwacht. Elke emissiebron kreeg een score toegekend en op basis daarvan is per parametergroep een totaalscore vastgesteld (zie tabel). Daarna is bepaald welke drinkwaterbronnen in elk toekomstbeeld worden ingezet, welke zuiveringstechnieken de voorkeur hebben en op welke wijze deze worden bedreven (zie het schema op de volgende pagina). De voorspellingen zijn vervolgens besproken met de projectgroep horizonscanning, waarin diverse drinkwater-
28
H2O / 2 - 2008
grondwater als bron en wordt niet altijd de beste drinkwaterkwaliteit nagestreefd. Het streven is vooral om tegen lage kosten drinkwater te produceren met een goede en betrouwbare basiskwaliteit. De consument die het kan betalen heeft thuis immers een eigen zuiveringsinstallatie.
bedrijven zitting hebben. Op basis daarvan zijn de resultaten verfijnd en aangevuld. Dit artikel geeft een overzicht van de resultaten per toekomstbeeld. ‘Leven is beleven’: geavanceerde technologie, maar niet altijd ingezet
In het toekomstbeeld ‘Leven is beleven’ lopen we warm voor gemak, luxe en comfort. Dit leidt tot een toename in drinkwaterverbruik. Ook de afvalstroom neemt sterk toe. De kwaliteit van het huishoudelijk afvalwater verslechtert langzaam: veel reststoffen van consumentenproducten komen in het rioolwater terecht. Een deel wordt redelijk verwijderd met de aangepaste rioolwaterzuiveringsinstallaties, maar volledige verwijdering vindt niet plaats vanwege de hoge kosten die daaraan zijn verbonden. Nieuwe bronnen en productielocaties zijn in gebruik genomen. De technologie is beschikbaar om van iedere willekeurige bron drinkwater te produceren. Ondanks de beschikbaarheid van innovatieve technologie gaat de voorkeur nog steeds uit naar (brak)
‘Duurzaam samen leven’: (drink)waterketen wordt verder verduurzaamd
In het toekomstbeeld ‘Duurzaam samen leven’ hecht de maatschappij veel waarde aan een gezonde leefomgeving en een goed milieu. Huishoudens gaan bewust om met water, waardoor het watergebruik verder afneemt. Afvalwater- en regenwaterstromen worden gescheiden. Rwzi’s zijn gesaneerd en uitgerust met membraantechnologie. De belasting van oppervlaktewater door rwzieffluent neemt hierdoor aanzienlijk af. De kwaliteit van de bronnen is sterk verbeterd. De grondwaterzuiveringen lijken sterk op die van nu. Doordat de kwaliteit van het oppervlaktewater is verbeterd, is na 2015 een trend ingezet tot vereenvoudiging van
Kenmerken van de vier toekomstbeelden.
Veranderingen in de kwaliteit van drinkwaterbronnen.
toekomstbeeld
Leven is beleven
Duurzaam samen leven
Zuinigheid met vlijt
Solitair en sober
++
+/++ +
+ +
+ +
0 0 -
++ + ++ ++
0 + + +
+ + + +
parametergroep
zware metalen bestrijdingsmiddelen geneesmiddelen en persoonlijke verzorgingsproducten pathogenen nutriënten organische microverontreinigingen
0 = blijft gelijk, + = lichte verbetering, ++ = sterke verbetering, - = lichte verslechtering, -- = sterke verslechtering.
achtergrond de zuiveringen voor oppervlaktewater. Ook bestaat een langzame trend naar schaalverkleining, waarbij zoveel mogelijk natuurlijke processen en fysische verwijderingsmethoden worden gebruikt. ‘Zuinigheid met vlijt’: uitnutten bestaande zuiveringsinstallaties
In het toekomstbeeld ‘Zuinigheid met vlijt’ wordt door de magere economie de consumptie sterk gekenmerkt door kostenbewustzijn. Het watergebruik is dan ook licht afgenomen. Als gevolg van het Europese milieubeleid en herstructurering van de landbouw neemt de kwaliteit van de drinkwaterbronnen langzaam toe. Geneesmiddelen worden echter nog steeds in oppervlaktewater aangetroffen, mede doordat de overheid over te weinig geld beschikt om de rwzi’s te saneren. De technologieontwikkeling stagneert. Drinkwaterbedrijven proberen de productiekosten zoveel mogelijk te reduceren en optimaliseren bestaande zuiveringen op kosten. Er wordt nauwelijks geĂŻnvesteerd in nieuwe ontwikkelingen, bijvoorbeeld voor de zuivering van brak grondwater. Men gaat uit
van handhaving van bewezen en bestaande technologie, waarmee goed en betrouwbaar drinkwater wordt geproduceerd. ‘Solitair en sober’: niet meer zuiveren dan strikt noodzakelijk
In het toekomstbeeld ‘Solitair en sober’ neemt de vraag naar consumptiegoederen af en hiermee ook de productie van deze goederen. Dit leidt tot een reductie in emissies en afvalstoffen en compenseert de afgenomen aandacht voor de milieuproblematiek. De kwaliteit van de drinkwaterbronnen gaat langzaam vooruit. Door zware economische tijden zijn in de productieprocessen flinke bezuinigingen doorgevoerd: langzame zandfilters zijn uit bedrijf en de vrijgekomen grond is verkocht. Voor desinfectie worden chemische desinfectiemiddelen gebruikt. Er worden (bijna) geen nieuwe technieken, zoals ionenwisseling, ingezet. Een duidelijke voorkeur voor grondof oppervlaktewater ontbreekt; bestaande bronnen blijven in gebruik. De grenzen van de huidige zuiveringen worden opgezocht en normen worden langzaam opgevuld. Om
Behandelingstechnieken in de vier toekomstbeelden.
kosten te besparen wordt tot de kwaliteitsnorm gezuiverd en zeker niet verder. Opvallend is dat in drie van de vier toekomstbeelden de bronkwaliteit verbetert (met uitzondering van ‘Leven is beleven’), Ăłf door afgenomen consumptie Ăłf door verduurzaming van de waterketen. In drie van de vier toekomstbeelden blijven we echter ook te maken hebben met probleemstoffen, zoals geneesmiddelen en organische microverontreinigingen (hier is de uitzondering ‘Duurzaam samen leven’). Zolang deze stoffen aanwezig zijn, zal een intensieve zuivering nodig blijven. Daarnaast wordt ingeschat dat de huidige stand der techniek in geen van de toekomstbeelden zal verslechteren en men in 2020 in staat zal zijn om beter te zuiveren tegen lagere kosten dan nu. In de twee toekomstbeelden ‘Leven is beleven’ en ‘Duurzaam samen leven’ zal de drinkwatersector ook innovatieve zuiveringstechnieken kunnen inzetten. De toekomst van de drinkwaterproductie lijkt er dus rooskleurig uit te zien. Welk toekomstbeeld werkelijkheid wordt, is echter niet te voorspellen. Wel bieden ze de drinkwatersector handvatten om in een vroeg stadium in te spelen op mogelijke ontwikkelingen2). Dat betekent dat de uitdaging voor de drinkwatersector zal liggen in innovatie (relevant voor ‘Leven is beleven’ en ‘Duurzaam samen leven’), verduurzaming van het productieproces (‘Duurzaam samen leven’) en/ of optimalisatie van de levensduur van bestaande zuiveringen (‘Solitair en sober’ en ‘Zuinigheid met vlijt’). Margreet Mons, Jos Frijns en Anne Mathilde Hummelen (Kiwa Water Research) NOTEN 1) Mons M. (2007). Waterkwaliteit en zuivering in vier toekomstbeelden. Kiwa. Rapport BTO 2007.012. 2) Koerselman W. (2005) Modellen voor het toepassen van toekomstbeelden in de praktijk. Kiwa. Rapport BTO 2005.014.
advertentie
! )' # )* % , % *! $ % $ % ( % )"+% *&* # /&( ,&&( & $ - * (,&&(/ % % % - * (- % %)* ## * , % + &' &%) % &+ % / ,&&( + % % (&% &&( ( ! *! $ ) )' # ) ( % 0 ' &( % % 0 - * (- %'+** % 0 &% ( &+
0 % ( &')# 0 & $&% (/& " 0 (&% $ # %
)) # % &)* +) $), (* * # . $ # % & *! $ %# %* (% * --- *! $ %#
H2O / 2 - 2008
29
Afvalwaterakkoorden tussen gemeenten en waterschappen Waterschap Groot Salland en de gemeente Deventer én Waterschap Aa en Maas, Rijkswaterstaat en de gemeenten Boxmeer, Cuijk, St. Anthonis, Mill en St. Hubert, Grave, Uden en Landerd hebben deze maand een afvalwaterakkoord gesloten. De partijen gaan intensief en structureel samenwerken binnen de afvalwaterketen met als doel afvalwater beter te zuiveren tegen lagere kosten.
M
et de afvalwaterakkoorden worden verschillende doelen nagestreefd, zoals het verzorgen van de diensten voor de burger tegen zo laag mogelijke kosten, het verminderen van lozingen op het oppervlaktewater en een efficiënte, doelgerichte bedrijfsvoering en uitvoering van taken. Samenwerking kan leiden tot een betere waterkwaliteit tegen lagere kosten. Het delen van kennis en het gezamenlijk inspelen op toekomstige ontwikkelingen in de afvalwaterketen speelt hierin een belangrijke rol. Voor het Waterschap Groot Salland en de gemeente Deventer is het van belang dat bij riooloverstorten zoveel mogelijk verdund afvalwater op de IJssel wordt geloosd en niet op kwetsbaar binnenwater, zoals de vijvers in de stad. Eén van de maatregelen is dat op de rioolwaterzuivering Deventer een zandfilter wordt gerealiseerd. De vergrote lozingen via overstorten op de IJssel worden hiermee gecompenseerd. Het voordeel van lozen op de IJssel in een overstortsituatie is dat de waterkwaliteit van de vijverpartijen beter wordt. Daar komt bij dat door het grote wateraanbod van de IJssel de verontreinigingen door overstorten veel meer wordt verdund en daardoor minder schadelijke gevolgen met zich meebrengt. Een ander voorbeeld van de samenwerking is dat Deventer heeft besloten om de komende jaren op meerdere plaatsen regenwater op verhard oppervlak af te koppelen. Bij hevige regenval vinden dan minder overstorten plaats. Ook worden het riool en de zuiveringsinstallatie niet meer onnodig belast door regenwater dat eigenlijk al schoon is.
Waterschap Groot Salland wil met alle gemeenten in haar beheergebied een afvalwaterakkoord opstellen. De overeenkomst met de gemeente Deventer is de derde in de rij. Eerder ondertekende het waterschap al een afvalwaterakkoord met de gemeenten Zwolle en Kampen.
Voorheen opereerden alle overheden meer ‘ieder voor zich’ vanuit hun eigen wettelijke taken. Samenwerking moet nu gaan lonen en zorgen voor de laagste maatschappelijke kosten. Deze kosten voor burgers en bedrijven zo laag mogelijk houden, is een belangrijke derde argument van de betrokken overheden. In het gebied van Waterschap Aa en Maas is dit de tweede regio waar samen met gemeenten intensief wordt samengewerkt in de afvalwaterketen. De pilot van deze studie wordt uitgevoerd in de verzorgingsregio van de rwzi Oijen. De studie zal ongeveer een jaar duren en resulteert in een afvalwaterakkoord waarin de partijen afspraken maken over te nemen maatregelen en de financiering hiervan.
Land van Cuijk De aanleiding voor de samenwerking tussen Waterschap Aa en Maas, Rijkswaterstaat en de gemeenten Boxmeer, Cuijk, St. Anthonis, Mill en St. Hubert, Grave, Uden en Landerd is drieledig: de hogere kwaliteitsnormen voor het oppervlaktewater waar alle partijen aan moeten voldoen, de noodzakelijke renovatie van het afvalwatersysteem én de verwachte stijging van de hoeveelheid neerslag. Het zuiveringssysteem in het Land van Cuijk, dat hoofdzakelijk in de jaren 70 is aangelegd, heeft zonder maatregelen in de toekomst te weinig capaciteit om de stijgende toegenomen hoeveelheid afvalwater goed te kunnen blijven verwerken. Dit heeft ook te maken met de klimaatveranderingen. Hierdoor valt meer neerslag in minder tijd (piekbuien). Dit zorgt regelmatig voor wateroverlast en riooloverstorten. Door de hele afvalwaterketen te bekijken als een systeem van communicerende vaten (het totale riool- en transportstelsel én de rioolwaterzuiveringsinstallatie), kunnen slimmere oplossingen en effectievere maatregelen tegen lagere kosten worden genomen. Voorbeelden hiervan zijn het scheiden van schoon regenwater en het plaatsen van pompen en rioolgemalen om de huidige capaciteit van het gehele stelsel beter te benutten.
Burgemeester van Deventer Andries Heidema en dijkgraaf Sybe Schaap van Groot Salland.
Rioleringszorg van gemeente naar hoogheemraadschap De gemeente Muiden droeg afgelopen december haar rioleringstaken officieel over aan het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Eerder al tekende ook de gemeente Amsterdam een rioleringscontract met het hoogheemraadschap. De rioleringstaak wordt uitgevoerd door Waternet, de gemeenschappelijke organisatie van het hoogheemraadschap en de gemeente Amsterdam.
D
e gemeente Muiden had moeite de rioleringstaken adequaat uit te voeren door gebrek aan ambtelijke capaciteit en specifieke kennis. De overeenkomst met het hoogheemraadschap biedt niet alleen een structurele oplossing voor dit probleem, maar is tevens een belangrijke stap voor de realisering van een duurzame watercyclus waar drinkwater, riolering en zuivering geïntegreerd zijn. De gemeente en het hoogheemraadschap hebben als doel de vuilemissies vanuit het rioolstelsel de komende tien jaar te reduceren. Daarnaast levert de overeenkomst ook een kostenbesparing op voor inwoners en bedrijven. Zowel de Provincie Noord-Holland als het Ministerie van VROM stimuleren overeenkomsten waarbij waterschappen de gemeentelijke rioleringstaken overnemen. Het doel van het onderbrengen van verschillende watertaken bij één instantie is het houden van droge voeten, het waarborgen van de gezondheid en het verbeteren van de milieukwaliteit. Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht blijft daarom actief zoeken naar gemeenten die hun rioleringstaken af willen stoten.
30
H2O / 2 - 2008
actualiteit WMD zorgt voor drinkwater voor Dayaks Waterleidingmaatschappij Drenthe verscheept dit voorjaar een mobiele waterzuivering naar Borneo in Indonesië. De installatie, die draait op zonne-energie, is getest in het Bargerveen bij Zwartemeer. De waterzuivering gaat schoon water leveren aan de Dayaks, een verzamelnaam voor inheemse stammen die in de provincie Kalimantan leven. WMD werkt in dit project samen met Simavi.
D
oordat ze in het regenwoud en moerassig gebied wonen, hebben de Dayaks wel de beschikking over water, maar dit water bevat humuszuren en veel organische stof en is niet geschikt als drinkwater. Drinkwater wordt nu aangevoerd in flessen. Dat kost de Dayaks zo’n tien procent van hun inkomen. Met een waterzuivering kunnen ze drinkwater maken uit het veenwater.
De samenstelling van het water in het Bargerveen in Drenthe lijkt op het water in het oerwoud van Kalimantan. Daarom is deze locatie gekozen voor een praktijktest. De test was mogelijk door een goede samenwerking met Staatsbosbeheer. In een zeecontainer is een moderne waterzuivering gebouwd. Per dag kan deze installatie op zonne-energie circa 5.000 liter water zuiveren. Ongeveer 3.000 liter is in feite al voldoende. De rest
De container met een mobiele waterzuiveringsinstallatie die WMD dit voorjaar verscheept naar Borneo.
Subsidie voor innovatie van PWN Drinkwaterbedrijf PWN heeft van het Ministerie van Economische Zaken een subsidie ontvangen van maximaal de helft van de onderzoekskosten naar keramische membranen. Het gaat om een half miljoen euro.
A
ls het project met de keramische membranen slaagt, kan PWN de huidige voorzuivering bij de zuiveringsinstallatie in Andijk vervangen door het nieuwe proces. De zuivering verbetert hierdoor. Bovendien wordt de jaarlijkse dosering van 1.400 ton ijzerchloridesulfaat voor de voorzuivering dan overbodig. Om voor subsidie in aanmerking te komen, is het project op vier punten beoordeeld: de mate van innovatie, economisch rendement, kwaliteit van de samenwerking en duurzaamheid. PWN ontving eerder een subsidie voor zijn ontwikkeling van ionenwisseling.
Noordzeewater als drinkwater Waterleidingbedrijf Evides start een proef om drinkwater te maken uit zeewater. In februari begint de bouw van een pilotinstallatie in Kamperland (Noord-Beveland). Vanaf de zomer kan Evides het gezuiverde water daadwerkelijk leveren.
E
vides heeft gekozen voor een proef met zeewater, omdat het water in het Deltagebied, een belangrijke grondstof voor het drinkwaterbedrijf, verzilt. Bovendien verwacht Evides problemen in de toekomst met de stijgende zeespiegel. De proef wordt uitgevoerd door het samenwerkingsverband Nethwater, waarin naast Evides Norit Membrane Technology, Witteveen+Bos en Royal Haskoning participeren. De installatie gaat uiteindelijk 75.000 kubieke meter drinkwater per jaar produceren. Dit water wordt gemengd met het reguliere drinkwater in Noord-Beveland. De proef gaat ongeveer vijf jaar duren. In die periode worden de zuiveringsprocessen en de algehele bedrijfsvoering geoptimaliseerd.
kan de bevolking verkopen. De opbrengst is nodig voor onderhoud aan de installatie. Als tegenprestatie stelt de bevolking het eiland Lapetan (280 ha) beschikbaar voor herbebossing en herintroductie van de orang-oetan. Illegale handel en verlies van de natuurlijke leefomgeving vormen de belangrijkste bedreiging van deze diersoort. Rotary, WMD en Simavi hebben de handen ineen geslagen om de waterzuivering te realiseren. Het plan is één van de initiatieven van de Nederlander Willie Smits, die al jaren in Indonesië woont. Met de stichting Borneo Orangutan Survival Foundation wil hij de orang-oetans redden door herbebossing en bevolkingsparticipatie.
Mocht het in de toekomst nodig zijn, dan kan het drinkwaterbedrijf ontzilting snel inzetten. Ook kan Evides, als de gelegenheid zich voordoet, haar ontziltingskennis exporteren.
Themanummers in 2008 De overige themanummers die voor dit jaar op het programma staan, zijn: • Aqua Nederland: 7 maart • Drinkwater: 4 april • Afvalwater: 16 mei • Stedelijk waterbeheer: 27 juni • Aquatech: 26 september • Grondwater: 7 november • Proceswater: 5 december Wilt u voor één van deze uitgaven een artikel aanbieden, dan geldt als kopijsluiting de vrijdag twee weken van tevoren, tenzij het om artikelen gaat voor de (semi-) wetenschappelijke rubriek Platform. Deze moeten vier weken van tevoren binnen zijn (compleet met illustraties). Voor meer informatie: (010) 427 41 65.
H2O / 2 - 2008
31
Cursussen in de komende maanden In de komende maanden vinden weer diverse cursussen plaats die van belang kunnen zijn voor waterbeheerders in Nederland. Hieronder vindt u een korte beschrijving van een aantal van die cursussen.
Opleidingstraject gebiedsontwikkeling Gebiedsontwikkeling lijkt de nieuwe werkwijze voor ruimtelijke projecten te zijn geworden. Publieke, private en particuliere partijen zetten zich gezamenlijk in voor duurzame combinaties van wonen, werken, wegen, water en wildernis. De Praktijkacademie in Den Haag geeft een negendaagse opleiding waarin de kennis en vaardigheden van de betrokkenen naar een hoger plan worden getild. De deelnemers werken gezamenlijk aan hun eigen én andermans projecten. Deze projecten verkeren nog in de fase van de (voor)verkenning of de planstudie. De ene helft van de dag ligt het accent op kennisinteractie en -verwerking, de andere helft op praktijkinteractie, -verwerking en persoonlijke vaardigheidsontwikkeling. Documentatie bestaat onder meer uit producten uit het programma NederLandBovenWater, waaronder het praktijkboek gebiedsontwikkeling. Het eerste traject begint in februari. De lesdagen zijn 7, 8 en 20 februari, 5 en 19 maart, 9 april, 14 mei en 4 en 18 juni. Het volgende traject begint in het najaar: 3, 4 en 17 september, 8 en 29 oktober, 5 en 19 november, 10 december en 14 januari 2009. Het laatste traject loopt op 8, 9 en 23 september, 7 oktober, 11 en 25 november, 9 december en 8 januari 2009. De locatie voor de eerste twee trajecten is Utrecht, het laatste traject vindt plaats in Zeist. De deelnamekosten bedragen 8.000 euro. Voor meer informatie: www.depraktijkacademie.nl.
Onzekerheidsanalyse voor modelbouwers De cursus Onzekerheids- en gevoeligheidsanalyses voor modelbouwers zorgt ervoor dat de modelbouwer relatief snel en effectief onzekerheids- en gevoeligheidsanalyses kan loslaten op de gebruikte analyses. Veel modelbouwers voelen een drempel om aan een onzekerheidsanalyse en (stochastische) gevoeligheidsanalyse te beginnen. Deze cursus zorgt ervoor dat die barriére geslecht wordt. Op 12, 19 en 26 februari en 13 maart kunnen maximaal 16 deelnemers deze cursus volgen. De cursus is geschikt voor onderzoekers op wo- of hbo-niveau die daadwerkelijk modellen bouwen. Deze modellen kunnen stromingsmodellen zijn, maar ook gewasgroeimodellen of economische modellen. De cursus wordt gegeven door de Wageningen Business School. De kosten bedragen 1.895 euro. Voor meer informatie: (0317) 48 40 93.
32
H2O / 2 - 2008
Omgevingsrecht Euroforum geeft in maart, april en mei de vijfdaagse cursus omgevingsrecht. Hierin wordt een aantal regelingen behandeld die net zijn ingegaan of op het punt staan in werking te treden op het gebied van ruimtelijke ordening en alles wat daarmee samenhangt. De praktijkcursus vindt plaats in Maarssen op 4 en 18 maart, 8 en 22 april en 13 mei. Een aantal van de regelingen die aan de orde komen, zijn de Wet ruimtelijke ordening, inclusief de Grondexploitatiewet (1 juli 2008), de nieuwe Waterwet (voorjaar 2008) en het Europese omgevingsrecht, zoals de m.e.r.regelgeving. De cursus is overigens sterk op de praktijk gericht. De deelnamekosten bedragen 3.499 euro.
relaties en succesvollere projecten en trajecten. De deelnamekosten bedragen 885 euro. De cursus ‘Ontwerp en beheer van afvalwaterpersleidingen’ ten slotte wordt op 29 en 30 oktober in Nootdorp. Nieuwe inzichten, gebaseerd op recent onderzoek, in het ontwerpen van afvalwatertransportleidingen komen daar aan de orde. Capaciteitsproblemen en het voorkomen van gas- en luchtinsluitingen in de transportleidingen worden ook behandeld. De kosten voor deze cursus bedragen 885 euro. Voor meer informatie: www.pao.tudelft.nl. of (015) 278 46 18.
Waterbodems in de praktijk Voor meer informatie: (040) 297 49 77.
Watercursussen van PAO De stichting PostAcademisch Onderwijs (PAO) geeft dit jaar weer verschillende cursussen over uiteenlopende aspecten van het waterbeheer. Onderstaand een viertal cursussen. Op 18 en 19 maart wordt de nieuwe cursus ‘Klimaatverandering, wateroverlast en riolering’ in Delft gegeven. Deze cursus haakt in op de klimaatverandering, hoe deze kan worden vertaald naar het neerslagklimaat en hoe om te gaan met (onzekerheden rond) de klimaatsverandering. De nadruk ligt op systemen voor de inzameling en afvoer van hemelwater in de stedelijke omgeving. Aan de orde komen klimaatscenario’s, ontwerpgrondslagen voor neerslagafvoersystemen, modellering en neerslagstatistiek. Deelname aan deze cursus kost 885 euro. Op 11 april wordt in Amersfoort de themadag ‘Beheer en onderhoud in de watersector’ gehouden. Zoals de titel al doet vermoeden, staat het onderhoud en het beheer van technische installaties centraal. Daarbij komt de ‘harde kant’, onderhoudsregels, ICT en financiën, aan de orde, maar ook de ‘zachte kant’: leiderschapsstijl, cultuur en draagvlak. Wat is er allemaal nodig en mogelijk om het beheer en onderhoud te optimaliseren? De verschillende onderwerpen worden vanuit verschillende perspectief belicht. De kosten voor deelname aan deze themadag bedragen 545 euro. ‘Inkopen in de watersector’ wordt op 15 en 16 mei behandeld. Deze cursus gaat over het inkoopbeleid van opdrachtgevers in de waterwereld. Het inpassen van alle aanpassingen en wensen in de contracten gaat niet zonder slag of stoot, waardoor aanbestedingen kunnen mislukken of in de uitvoeringsfase tot problemen kunnen leiden. Meer kennis en overleg kan zorgen voor betere
Op 1 en 4 april geeft het Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid samen met Tauw de tweedaagse praktijkcursus ‘Waterbodems in de praktijk’. Plaats van handeling is de Jaarbeurs in Utrecht. Deze cursus geeft inzicht in de wet- en regelgeving over waterbodems, zoals het nieuwe besluit Bodemkwaliteit, de Waterwet en de KRW. Naast de juridische aspecten komen ook andere relevante onderdelen van waterbodemonderzoek, meettechnieken, normering en kosten en de uitvoering en verwerking van bagger aan de orde. Deze praktijkcursus poogt praktische handvatten en oplossingen voor de dagelijkse praktijk aan te dragen. Daarom is er de mogelijkheid om, behalve de al behandelde praktijkcasus, ook eigen vraagstukken in te brengen. De kosten voor deelname bedragen 1.649 euro. Voor meer informatie: Mirella Freriks (040) 297 49 80.
Platform
P
latform-artikelen worden in de regel, als de redactie ze accepteert, na ongeveer een maand geplaatst.
Op de redactie ligt een handleiding die ingaat op de opbouw van deze artikelen en de wijze waarop ze ingeleverd moeten worden. De maximale lengte bedraagt drie pagina’s (2.000 woorden), waarbij op iedere pagina één illustratie geplaatst kan worden. Wees kritisch met het gebruik van tabellen en grafieken. Deze nemen vaak veel ruimte in, zijn niet altijd verhelderend en zorgen voor saaie pagina’s die niet goed opgemaakt kunnen worden.
Wij hebben vacatures om van te watertanden
1e Beleidsmedewerker (Vecht) Waterschap Groot Salland • Opleiding: Academisch werk- en denkniveau. Kennis van ambtelijke- en bestuurlijke processen. Analytisch, klantgericht en communicatief vaardig. • Salarisindicatie: brutomaandsalaris maximaal € 4852,bij een 37-urige werkweek • Referentie: 550.007.001 • Sluitingsdatum: 03 februari 2008
Hydrologen 1,6 fte Waterschap Groot Salland • Opleiding: WO werk- en denkniveau. Opleiding Hydrologie aangevuld met opleiding integraal waterbeheer. Je bent analytisch, klantgericht en communicatief vaardig. • Salarisindicatie: brutomaandsalaris maximaal € 3642,bij een 37-urige werkweek • Referentie: 550.001. • Sluitingsdatum: 03 februari 2008
Water heeft een grote aantrekkingskracht op mensen. Misschien ook op jou. Want water is veelzijdig: grillig en onvoorspelbaar, maar ook onmisbaar voor bijvoorbeeld landbouw, natuur, scheepvaart en recreatie. De waterschappen zijn op zoek naar nieuwe manieren om water te bedwingen, te verdelen en te zuiveren. 24 uur per dag, 7 dagen per week. Dat vraagt om de gedrevenheid van starters en professionals die excelleren in hun vakgebied. Kijk op www.waterschappen.nl
informatie *thema Minicursussen riolering Stichting RIONED geeft op 27 maart weer haar traditionele minicursussen. De Utrechtse Jaarbeurs is op die dag het toneel van 21 praktijkgerichte cursussen voor rioleringsbeheerders, waaronder vijf nieuwe. Doordat elke cursus één dagdeel duurt, kunnen de waterbeheerders twee cursussen volgen.
O
nderstaand vindt u een overzicht van de aangeboden cursussen, verdeeld over vier blokken: grondwater, regenwater, beleid en regelgeving voor technici en beheer.
dersregeling, het eigendom van huisaansluitingen (Burgerlijk Wetboek), maar ook van actueel beleid, zoals de Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Watertoets.
•
Invulling grondwaterzorgplicht In deze minicursus draait het om inzicht in de achtergronden, inhoud en praktische consequenties van de grondwaterzorgplicht in de Wet gemeentelijke watertaken.
Gebruik van de nieuwe lozingsbesluiten (nieuw) Met de nieuwe zorgplichten en lozingsbesluiten hoeven de gemeenten niet al het afvalwater in te zamelen. Het lozingenbeleid is een belangrijk onderdeel van het gemeentelijk rioleringsplan. Gemeenten moeten dus een aantal zaken op een rijtje zetten voor het opstellen van het lozingenbeleid.
Binnenriolering voor buitenrioleurs (nieuw) De werking van de diverse binnenrioleringssystemen en de interactie met de buitenriolering komt hier aan de orde.
•
Grondwateroverlast: wat is het probleem? De verschillende onderzoeksmethoden om de aard en omvang van grondwaterproblemen te bepalen komen aan bod. Is sprake van structureel te hoge grondwaterstanden? Ook wordt aandacht besteed aan ervaringen en praktijkvoorbeelden van diverse gemeenten.
•
Beter bouw- en woonrijp maken Veel problemen met wateroverlast door (regen)water kunnen voorkomen worden door de grond anders cq. beter bouw- en woonrijp te maken. In deze minicursus komen de verschillende aspecten daarvan aan de orde.
•
Bouwkundige oplossingen grondwateroverlast (nieuw) Gemeenten krijgen op perceelsniveau inzicht in de grondwatersituatie en de mogelijke bouwkundige oplossingen. Aan de hand van deze kennis kan de gemeente met de burger communiceren. •
Wel of niet afkoppelen: maak uw eigen afweging (nieuw) Wel of niet afkoppelen? Het is moeilijk door het bos van beslisbomen de juiste boom te zien. Cursisten leren hier met hun eigen kennis en ervaringen beslissingen te nemen. •
•
GRP, BRP, OAS en waterplan, wat doet u ermee? Voor de riolering bestaan veel plannen: het gemeentelijk rioleringsplan, het basisrioleringsplan, het waterplan, optimalisatiestudies afvalwater, het afkoppelplan en het jaarplan. Zijn al die plannen wel zinvol in elke situatie? Die vraag moet beantwoord worden in deze cursus. •
• Rioolheffing, financiering en kostenverhaal De mogelijkheden van het bestaande rioolrecht en de nieuwe (verbrede) rioolheffing komen aan bod in deze cursus.
Grondroerdersregeling: voorkom graafschades (nieuw) Wat betekent de grondroerdersregeling voor de rioleringsbeheerder? De Wet informatieuitwisseling verplicht de gemeente in dit geval tot het leveren van liggingsinformatie van ondergrondse netten als voorbereiding op graafwerkzaamheden. Wat komt daar in de praktijk allemaal bij kijken? •
Leren van meldingen en klachten Meldingen en klachten vragen om actie, maar bieden ook veel informatie. Deze minicursus leert effectief om te gaan met de meldingen en klachten.
Uitvoeren van onderhoud en renovatie Praktische cursus over het opstellen en uitvoeren van maatregelen voor (nader) onderzoek, onderhoud en renovaties aan rioleringssystemen.
•
Opzetten en uitvoeren van een meetplan Voor rioolbeheerders die meer inzicht in het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel willen hebben, is deze cursus opgezet. Primair gericht op het meten van kwantiteit worden de belangrijkste keuzes voor het maken van een meetopzet onder de loep genomen.
•
Analyseren meetgegevens Het gebruiken van reeds verzamelde meetgegevens (converteren, controleren, verwerken en tenslotte analyseren van de data) is het onderwerp van deze cursus.
•
Stankoverlast, ont- en beluchting Het openbare riool wordt van oudsher via de binnenhuisriolering en regenpijpen ont- en belucht. Dat kan stankoverlast opleveren. In deze cursus worden onder meer veel voorkomende problemen, oorzaken en oplossingen behandeld.
•
H2S: preventie en oplossingen H2S, de beruchte ‘rotte-eierenlucht’, is niet alleen onaangenaam maar kan ook schade aan beton opleveren. In deze minicursus wordt ingegaan op vragen over ontstaan en verwijderen van dit gas.
•
•
Ontwerp van infiltratievoorzieningen (nieuw) De belangrijkste aandachtspunten komen aan de orde om goed beheerbare infiltratievoorzieningen te ontwerpen. Praktijkervaringen liggen ten grondslag aan deze cursus. •
Beheer van infiltratievoorzieningen Goed beheer is noodzakelijk om infiltratievoorzieningen goed te laten functioneren en overlast te voorkomen. Tijdens deze minicursus komen knelpunten, mogelijke oorzaken en passende oplossingen aan bod.
•
Keuze en werking van regenwaterzuiveringen Nut en noodzaak van de verschillende regenwaterzuiveringen worden besproken in deze cursus, geïllustreerd aan de hand van praktijkvoorbeelden en monitoringsresultaten. •
Actuele ontwikkelingen in beleid en regelgeving Deze cursus biedt een overzicht van nieuwe wetgeving, zoals de Waterwet, de grondroer•
34
H2O / 2 - 2008
Opleveringscontrole nieuwe riolering De cursist leert hier het opgeleverde riool te toetsen aan de kwaliteitseisen in het bestek en wat te doen als het riool onverhoopt wordt afgekeurd.
•
Alle cursussen kosten voor begunstigers van Stichting RIONED 200 euro voor een halve dag en 300 euro voor de hele dag. Niet-begunstigers betalen 300 euro voor een halve dag en 600 euro voor een hele dag. Het aantal deelnemers is beperkt: aanmeldingen worden behandeld in volgorde van binnenkomst. Voor meer informatie en aanmelding: (0318) 63 11 11 of www.riool.net.
‘Achtergrondwaarden in het grondwater’ In het Platformartikel ‘Achtergrondwaarden in het grondwater: verschillen tussen methoden en gebieden’ van Janneke Klein, Hilde Passier en Jasper Griffioen van TNO Bouw en Ondergrond / Deltares in de vorige uitgave van H2O (11 januari jl.) worden Noord- en Zuid-Holland genoemd als één van de vier onderzochte gebieden. Deze benaming is niet helemaal juist: het gaat om het zogeheten geotopgebied Holland. Dit gebied omvat niet geheel Noord- en Zuid-Holland (zie de kaarten bij het artikel). Bij de opsomming op pagina 31 van de belangrijkste verschillen is per abuis bij de chlorideconcentratie alleen Noord-Holland genoemd waar het het gehele gebied Holland behoort te zijn.
ZEE, ZEE
De provincie Zeeland. Land van zee, land... en van jou? Werken bij de provincie Zeeland betekent werken voor één van de mooiste kustprovincies van Nederland. In een organisatie waar
EN... JIJ?
zo’n 750 collega’s klaarstaan om jou te verwelkomen. Zeeland. Daar waar werken, wonen en ontspannen uitstekend samengaan. Met prachtige stranden, een ruime woonkeuze, een bloeiend cultureel leven en mooie natuurgebieden. Zee, land... iets voor jou?
Senior beleidsmedewerker water 80%, vacaturenummer: 2.34.07 Water is een belangrijk natuurelement van onze provincie. In deze functie adviseer je over het gehele provinciale beleid op het gebied van integraal waterbeheer, met een accent op de Kaderrichtlijn Water. Je initieert, coördineert en leidt projecten op het vlak van integraal waterbeheer en je stelt adviezen op ten behoeve van overlegsituaties op provinciaal, interprovinciaal en landelijk niveau. Je beschikt over een afgeronde universitaire opleiding op het gebied van waterbeheer en je hebt minimaal 5 jaar relevante beleids- en procesmatige ervaring op dit gebied. Je bent geïnteresseerd in een functie die zich, naast de inhoudelijke kant, ook duidelijk richt op de procesmatige aspecten. Salaris: maximaal € 4.681,79 bruto per maand bij een voltijd dienstverband (36 uur) Inlichtingen: Nico Oskam, clustercoördinator water, tel. (0118) 63 11 09. Stuur vóór 11 februari a.s. je sollicitatie met motivatie en cv onder vermelding van het vacaturenummer, naar Provincie Zeeland, Postbus 6001, 4330 LA Middelburg of reageer via vacatures@zeeland.nl. De gesprekken vinden plaats op 26 februari a.s. Kijk voor meer informatie over deze vacature op www.zeeland.nl.
Acquisitie wordt niet op prijs gesteld
Z E E ,
L A N D
E N
M E N S E N
De Provincie Zeeland is recentelijk tijdens een landelijk onderzoek in de top 5 van beste werkgevers – nonprofit organisaties – gekozen. In een deelonderzoek hiervan, het medewerkers tevredenheid onderzoek behaalde zij de 1e plaats!
recensie ‘Klärschlammentsorgung: eine Bestandsaufnahme’ Het boek ‘Klärschlammentsorgung: eine Bestandsaufnahme’ van het Ministerium für Umwelt und Naturschutz, Landwirtschaft und Verbraucherschutz in Nordrhein-Westfalen en het Institut für Siedlungswasserwirtschaft van de RWTH Aachen presenteert de stand van zaken op het gebied van de afzet van zuiveringsslib in de genoemde Duitse deelstaat. Een belangrijk deel gaat in op metingen aan een hele range van milieubezwaarlijke stoffen, zoals die worden aangetroffen in zuiveringsslib. Verder worden scenariostudies beschreven ter vaststelling van de milieubezwaarlijkheid van de verschillende verwerkings- en afzetopties van zuiveringsslib.
H
et boek begint met een overzicht van de situatie in NordrheinWestfalen op het gebied van zuiveringsslib. De geproduceerde hoeveelheden en afzetroutes worden gepresenteerd en vergeleken met de situatie in andere Europese landen. Vervolgens worden de resultaten gepresenteerd van een onderzoek naar de aanwezigheid van 18 gevaarlijke (groepen van) stoffen in zuiveringsslib, waaronder chloorfenolen, gechloreerde koolwaterstoffen, PAK’s, hormoonontregelaars en ftalaten. Het zuiveringsslib van 158 Duitse afvalwaterzuiveringen is doorgemeten, zodat een behoorlijke databank is opgebouwd waarmee een inschatting gemaakt kan worden van de ecologische impact van verdere verwerking van het slib. Voor Duitsland is dit onderzoek zeer relevant, aangezien een groot gedeelte van het zuiveringsslib in de landbouw gebruikt wordt. Hierdoor kunnen de aanwezige gevaarlijke stoffen in de voedselketen terecht komen. Per stof(groep) wordt een uiteenzetting gegeven van de fysische en chemische eigenschappen, de herkomst en een inschatting van toxicologische risico’s, bioaccumulatiepotentiaal, wateroplosbaarheid en dergelijke. Vervolgens worden de meetresultaten gepresenteerd en kort becommentarieerd. Het betreffende hoofdstuk eindigt met de vaststelling dat zuiveringsslib inderdaad, zoals het zuiveringsproces beoogt, het ‘afvoerputje’ van de afvalwaterketen is. Veel van de milieubezwaarlijke stoffen komen hier uiteindelijk in terecht. Verder
wordt voorzichtig gesteld dat de afzet van zuiveringsslib in de landbouw eigenlijk alleen toelaatbaar is voor kleine rwzi’s in landelijk gebied die uitgerust zijn met aerobe slibstabilisatie. Met andere woorden, zuiveringsslib van rwzi’s in grote steden bevat te hoge concentraties gevaarlijke stoffen om afzet in de landbouw toe te staan. Daarmee wordt de Nederlandse praktijk bevestigd. Het daaropvolgende hoofdstuk gaat in op de verschillende opties voor verdere verwerking van zuiveringsslib. Hierin worden onderscheiden de toepassing in landbouw en thermische behandeling. Verder worden de processen besproken waarmee fosfor kan worden teruggewonnen. Daarna volgt een vergelijking van de in Nordrhein-Westfalen toegepaste slibverwerkingsmethodes in 15 scenario’s met de nadruk op de milieueffecten. De hoofdcategoriën hierin zijn: monoverbranding, meeverbranding in een energiecentrale, afzet in de landbouw en meebehandeling in mechanisch-biologische afvalverwerking. Wat opvalt, is dat de toepassing in de lanbouw als onwenselijk wordt neergezet, met als uitzondering de reeds genoemde kleine rwzi’s in landelijk gebied. Verder valt op dat eigenlijk niet één behandelroute consequent beter is. Het is zeer locatiespecifiek of een bepaalde behandelroute ook vanuit het oogpunt van milieubescherming de voorkeur verdient. De auteurs geven ten slotte voorstellen voor grenswaarden van gevaarlijke stoffen bij toepassing van zuiveringsslib in de landbouw. Hierbij is het effect meegenomen van deze stoffen op organismen in de bodem, op levensmiddelen die op de betreffende bodem verbouwd worden en op het grondwater.
Een groep jonge, gepromoveerde watertechnologen geeft in dit vaktijdschrift een kritisch oordeel over internationale vakliteratuur. De recensenten zijn Jelle Roorda, Arjen van Nieuwenhuijzen, Bas Meijer, Adriaan Mels, Herman Evenblij, Jeroen Langeveld, Jasper Verberk en Merle de Kreuk.
quenties in beeld brengt van keuzes uit het verleden die hoofdzakelijk gemaakt zijn op basis van minimale kosten. Het boek is duidelijk opgezet, bevat een grote hoeveelheid informatie met duidelijke figuren en tabellen. Voor veel technologen zal dit boek een verbreding geven van de kijk op slibverwerking, voor ecologen zal het wellicht een handig naslagwerk zijn, waarbij uiteraard taalkundig, maar ook inhoudelijk, de vertaalslag naar de Nederlandse situatie gemaakt dient te worden. Een minpuntje aan dit boek is dat de inhoudsopgave belooft dat ook de symposiumbundel van een in 2006 gehouden congres als bijlage is opgenomen, terwijl dat niet het geval is. Herman Evenblij en Arjen van Nieuwenhuijzen (Witteveen+Bos) ‘Klärschlammentsorgung: eine Bestandsaufnahme’ van professor J. Pinnekamp van het Institut für Siedlungswasserwirtschaft RWTH-Aachen en dr. H. Friedrich van het Ministerium für Umwelt und Naturschutz, Landwirtschaft und Verbraucherschutz in Nordrhein-Westfalen telt 330 pagina’s en is te bestellen voor 40 euro bij www.fiw-verlag.de (ISBN978-3-939377-02-3).
Eindoordeel Dit boek biedt een omvangrijke presentatie van de situatie in Nordrhein-Westfalen op het gebied van de behandeling van zuiveringsslib. Het presenteert de resultaten van een grootschalig onderzoek naar de aanwezigheid van veel gevaarlijke stoffen in zuiveringsslib. Verder geeft het een overzicht van de toegepaste technieken en afzetroutes voor zuiveringsslib. In een omvangrijke scenariostudie worden deze technieken met elkaar vergeleken op milieubelasting. Bij deze vergelijking worden kosten in het geheel niet meegenomen. Hiermee is een belangrijk aspect weggelaten. Dit kan wellicht verdedigd worden door te bedenken dat dit boek de milieutechnische conse-
36
H2O / 2 - 2008
Digitale foto’s
A
ls u foto’s digitaal wilt doorsturen naar de redactie, neem dan eerst contact op. De resolutie van de foto’s moet namelijk minimaal 300 dpi bedragen op de ware grootte in het tijdschrift. Foto’s doorsturen met een lagere resolutie heeft geen zin. De beeldschermresolutie van foto’s bedraagt meestal slechts 72 dpi.
Gebruik van het programma Powerpoint voor grafisch materiaal wordt afgeraden!
GMB is een solide, groeiende en
Nederland. Bij de organisatie
GMB Rioleringstechnieken B.V. heeft als ambitie de kwaliteit en de omvang van haar dienstenpakket verder door te ontwikkelen. Dit gebeurt onder meer door opdrachtgevers, zoals gemeenten, de mogelijkheid te geven om, vanuit de praktijk, structureel en deskundig mee te denken en te adviseren bij de rioleringsvraagstukken en hiermee gemoeide beheeraspecten. GMB Watertechnologie B.V. is een nieuwe business unit binnen GMB. Zij ontwikkelt kennis met betrekking tot de waterketen als drijvende kracht en richt daarbij haar activiteiten op water(-kwaliteit) en hieraan gerelateerde deelstromen.
zijn 425 medewerkers werkzaam
GMB Rioleringstechnieken B.V. is op zoek naar een ambitieuze
die gezamenlijk een omzet van
Senior adviseur rioleringsobjecten/ watermanagement m/v
veelzijdige groep bedrijven met acht vestigingen verspreid in
ruim 115 miljoen euro realiseren. De werkmaatschappijen zijn naar zes marktsegmenten geclusterd: beton- en industriebouw, infra, milieuwerken, rioleringstechnieken, slibverwerking en watertechnologie.
Kijk op www.gmb.eu voor nog meer vacatures
Als Senior adviseur rioleringsobjecten/watermanagement neem je vanuit het cluster Rioleringstechnieken deel in GMB Watertechnologie.
De hoofdtaken bestaan uit: • Het (mede) opzetten van diverse vernieuwende activiteiten tot een afdeling (inventarisatie, beoordeling, analyse en advies) binnen GMB Rioleringstechnieken. • De beoordeling van het rioleringsstelsel en advisering over rehabilitatie en verbetering. • Het analyseren van (beoordeelde of te beoordelen) gegevens en (telemetrie-)data. Op basis hiervan dienen criteria geformuleerd te worden waardoor gedegen advies kan worden uitgebracht. • Het adviseren van opdrachtgevers naar aanleiding van (nieuwe) wet- en regelgeving en vraagstukken. • Het adviseren van opdrachtgevers bij het opstellen van voorgenomen jaarplannen, GRP en andere vraagstukken aangaande rioleringsobjecten.
Vanuit GMB Watertechnologie bestaan de hoofdtaken uit: • Optimalisatie en planvorming uit datastroom en sensortechnologie.
• Studie en uitwerking van mogelijke aanpassingen van het bestaand rioolstelsel met betrekking tot het toepassen van gescheiden sanitatie. • Het signaleren van en anticiperen op marktkansen voor GMB, onder meer als gevolg van (veranderend) beleid en wet- en regelgeving. • Het (pro) actief deelnemen in belangenverenigingen op het gebied van rioleringbeheer en -ontwikkeling.
Jouw profiel Je hebt minimaal een HBO werk- en denkniveau. Als vakman/-vrouw beschik je over ruime ervaring en een uitgebreid kennisnetwerk binnen het vakgebied.
Solliciteren? Voor meer informatie over deze functie kun je contact opnemen met Frank de Wildt, bedrijfsdirecteur GMB Rioleringstechnieken B.V., tel. (0488) 44 94 49. Je sollicitatiebrief met cv kun je richten aan GMB Beheer B.V., t.a.v. Diana de Valk (personeelszaken), Postbus 2, 4043 ZG Opheusden. Mailen kan ook: dianadevalk@gmb.eu Kijk voor een uitgebreid profiel en meer informatie over GMB op www.gmb.eu.
verenigingsnieuws De reis is bedoeld voor alle NVA- en KVWN-leden die kennis willen nemen van wat beleidsmatig, organisatorisch en technisch in Singapore en Australië speelt op het gebied van watermanagement. Alle onderwerpen van het waterbeheer zullen aan de orde komen: oppervlaktewater, drinkwater en afvalwater. Maar ook de manier waarop de overheid omgaat met grote watervraagstukken en het beïnvloeden van de publieke opinie vormen belangrijke thema’s. Daarnaast zal aandacht besteed worden aan technologieontwikkeling en opleiding.
WATERCOLUMN
Ruimte voor het binnenklimaat!
K
ennis voor Klimaat, Adaptatie voor Ruimte en Klimaat, Leven met Water, Klimaat voor Ruimte. Het begint mij een beetje te duizelen. Heel terecht natuurlijk, al die aandacht voor de wereldwijde klimaatverandering en alle consequenties daarvan. En daar denken en praten we allemaal over mee. Maar het lijkt er wel op dat alle aandacht van de watermensen gericht is op het onheil en de rampspoed die er boven ons hoofd hangen als we ons niet overgeven aan adaptatiestrategieën en mitigerende maatregelen. Desondanks vraag ik vanaf deze plek ook enige aandacht voor het binnenklimaat dit jaar. Ook dit klimaat zal de komende jaren gaan veranderen. En dan bedoel ik natuurlijk het binnenklimaat van onze verenigingen KVWN en NVA. Het jaar 2008 wordt het jaar waarin we de twee belendende waterpercelen gaan verbouwen tot een geïntegreerd huis waarin alle waterprofessionals zich thuis moeten gaan voelen. Dat betekent dat een ieder van u de gelegenheid wordt geboden om mee te denken over de inrichting van dat huis, genaamd ‘Waternetwerk’. De kamerindeling, de ‘look and feel’ van het interieur, de stand van de thermostaat, de ventilatie, etc. En dat is niet alleen een zaak van de twee besturen. U allen bent van harte uitgenodigd om ook daar over mee te praten en te denken. Opdat we met z’n allen een voor de toekomst kunnen neerzetten, klimaatbestendig, met voldoende ruimte voor ieder van ons, waar we ons thuis kunnen voelen. Ruud Keller (KVWN)
Agenda Onderstaand vindt u de gezamenlijke agenda van NVA en KVWN van vergaderingen, congressen en andere bijeenkomsten. Informatie voor deze agenda kan worden aangeleverd bij het KVWN/ NVA-bureau: (070) 414 47 78. 15 februari excursie KVWN/NVA-Jongerenplatform naar Waternet Amsterdam 21 februari bezoek van KVWN/NVA-Jongerenplatform aan dijkgraaf Marga Kool van Waterschap Reest en Wieden Meppel 3 april bijeenkomst van Technische Commissie Anaerobe zuivering over operationele aspecten van anaerobe installaties Wageningen
17 april bijeenkomst van de Contactgroep Stedelijk Waterbeheer Rotterdam 28 mei KVWN-voorjaarscongres met als thema ‘Transitiemanagement’ Nieuwegein
Studiereis naar Singapore en Australië gaat door Voor de aangekondigde studiereis van twee weken naar Singapore en Australië bestaat voldoende animo. De reis gaat dus door. Half januari waren er 26 aanmeldingen. Dat houdt in dat er nog plaats is voor vier mensen. De excursiecommissie van de NVA wil de studiereis laten plaats vinden in oktober of november.
H2O / 2 - 2008
De kosten zullen zo laag mogelijk worden gehouden door waar mogelijk gebruik te maken van goedkope vluchten en hotels. Volgens een ruwe schatting bedragen de kosten ongeveer 3.000 euro per persoon. Voor aanmelding en meer informatie kunt u contact opnemen met Kees de Korte (kees.de.korte@waternet.nl).
17 april excursie van NVA-sectie Noord-Holland naar drinkwaterbedrijven PWN en Waternet Amsterdam
6 juni NVA-voorjaarsvergadering locatie nog niet bekend
38
Het is de bedoeling om op zaterdag te vertrekken naar Singapore met aankomst zondagmorgen vroeg, daar op maandag en dinsdag twee dagen bezoeken te brengen en dan door te reizen naar Australië, daar de rest van de week en de volgende week de staten Victoria (Melbourne), New South Wales (Sydney) en Queensland (Brisbane) te bezoeken. De terugreis zal beginnen op vrijdag met aankomst in Amsterdam op zaterdagmorgen vroeg.
Singapore (foto: Marjan van Houten).
W kragten.nl
Hogeschool Zuyd Heerlen landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie
landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele techniek integraal beheer openbare ruimte geodesie planologie riooltechniek ecologie geografie stedenbouw geo-informatie waterbeheer verkeer & vervoer directie en toezicht wegbeheer bodemkunde communicatie landschapsarchitectuur groenbeheer rioolbeheer civiele
Topprestaties Houd het leven in beweging met Flygt afvalwateroplossingen Uw afvalwaterhuishouding dag in dag uit in beweging houden - dat is onze missie. Wij delen graag onze grondige kennis en uitgebreide ervaring, zodat we oplossingen kunnen garanderen die uiterst betrouwbaar zijn. Een solide techniek, ondersteund door onze lokale aanwezigheid in de hele wereld en de belofte van deskundige ondersteuning - altijd, waar ook ter wereld, is de garantie voor uw gemoedsrust. Door toegewijde service en technische innovaties zoals de revolutionaire N-hydraulica, zorgen de afvalwateroplossingen van Flygt voor een normale gang van zaken boven de grond. Voor afvalwateroplossingen waarop u kunt vertrouwen, gaat u naar: www.ygt.nl
* thema
platform
Erik Dekker, Witteveen+Bos Hans Kriele, Witteveen+Bos
Hydraulische gevoeligheid van rioolstelsels voor klimaatverandering In het kader van het programma WAKker (Waterkwaliteitsspoor en optimalisatie AfvalwaterKeten) verkent Waterschap Rijn en IJssel de effecten van de klimaatontwikkeling op de afvalwaterketen. Witteveen+Bos heeft de effecten van de vier KNMI’06-klimaatscenario’s op het functioneren van de riolering nader bepaald voor twee rioolstelsels in het beheersgebied van het waterschap.
H
et hydraulisch functioneren van een rioolstelsel wordt voornamelijk beoordeeld aan de hand van de jaarlijkse vuiluitworp op het oppervlaktewater en het voorkomen van water op straat. Vooral een hoge neerslagintensiteit is hierop van invloed. Juist deze zwaardere neerslag zal als gevolg van de klimaatverandering vaker gaan voorkomen en nog intensiever worden. Een kleine verhoging van de intensiteit heeft vaak al grote gevolgen voor het functioneren van een rioolstelsel. Uit deze studie blijkt dat de vuiluitworp en de hoeveelheid water op straat exponentieel toenemen in relatie tot de toename van de intensiteit van regen.
In hoeverre de dagsommen veranderen, is afhankelijk van het betreffende klimaatscenario. In tabel 1 is een overzicht gegeven van de vier klimaatscenario’s. Bij deze klimaatscenario’s dient wel opgemerkt te worden dat de verandering in neerslag niet de enige verandering zal zijn die invloed zal hebben op de vuiluitworp en het water op straat. Zo zullen bijvoorbeeld verandering van afvoerend oppervlak, toe- of afname van de bevolking, verandering in waterverbruik en aanpassingen aan het stelsel ook invloed hebben. Naast perioden van verhevigde neerslag kan er ook sprake zijn van langdurige perioden van droogte waardoor, met name in gemengde systemen, een toename van de accumulatie van slib kan optreden met alle gevolgen van dien voor de vuilemissie tijdens overstortingen. Daarnaast zal een tempera-
Uit de klimaatscenario’s komt naar voren in hoeverre het aantal dagen met een bepaalde hoeveelheid neerslag in 2050 is veranderd.
Tabel 1: Veranderingen in neerslag rond 2050 ten opzichte van 1976-2005, volgens de KNMI’06-klimaatscenario’s.
G
G+
W
W+
wereldwijde temperatuurstijging
+1°C
+1°C
+2°C
+2°C
verandering in luchtstromingspatronen in West-Europa
nee
ja
nee
ja
+4%
+7%
+7%
+14%
0%
+1%
0%
+2%
+3%
-10%
+6%
-19%
-2%
-10%
-3%
-19%
winter (december en januari): gemiddelde neerslaghoeveelheid aantal natte dagen (meer of gelijk aan 0,1 mm) zomer (juni t/m augustus): gemiddelde neerslaghoeveelheid aantal natte dagen (meer of gelijk aan 0,1 mm)
tuurstijging effecten hebben op biochemische omzettingsprocessen, waardoor bijvoorbeeld de effecten van een overstorting op oppervlaktewater andere (ernstiger) effecten kan hebben dan tot nog toe aangenomen. Ontwikkelingen in de zuiveringstechniek (gekoppeld aan een toename van de gemiddelde temperatuur) zouden ertoe kunnen leiden dat de zuiveringsinstallaties grotere vuilvrachten aankunnen. Zo zijn er tal van invloeden te bedenken. Het doorrekenen van de klimaatscenario’s kan dan ook alleen worden gezien als een beperkte analyse van de hydraulische gevoeligheid van de gebruikte rioolstelsels in de huidige situatie.
Gebruikte methode Het KNMI heeft een transformatieprogramma ontwikkeld waarmee neerslag- en temperatuurreeksen omgezet kunnen worden naar één van de vier KNMI’06-klimaatscenario’s. Hoe dit programma werkt, is beschreven in het artikel ‘Neerslagreeksen voor de KNMI’06-scenario’s’ van Alexander Bakker en Janette Bessembinder (KNMI) in nr. 22/2007 van dit tijdschrift. Het programma past de verandering van de gemiddelden en de variabiliteit, zoals voorgeschreven door het gekozen KNMI’06-scenario, voor een bepaalde tijdshorizon toe op een gegeven historische reeks van temperatuur of neerslag. De KNMI’06-klimaatscenario’s geven aan dat de verandering in de gemiddelden vaak anders is dan de verandering in extreme waarden. Het transformatieprogramma houdt hier rekening mee en zorgt ervoor dat dit tot uiting komt in de tijdreeksen voor de toekomst. Het transformatieprogramma is door Witteveen+Bos ook gebruikt om de tienjarige regenreeks 1955-1964, die op dit
H2O / 2 - 2008
41
moment wordt gebruikt voor de meeste hydrodynamische rioleringsberekeningen, om te zetten in een tijdreeks voor 2045-2054. Om de tienjarige regenreeks 1955-1964 om te kunnen zetten, zijn eerst de kwartiersommen van de tienjarige reeks omgezet naar een reeks bestaande uit dagsommen. Deze dagsommen zijn aan de hand van de KNMI-methode omgezet naar één nieuwe reeks per klimaatscenario voor 2045-2054. De verhoudingen tussen de dagsommen van de huidige en de nieuwe reeksen zijn gebruikt om de nieuwe reeksen met kwartiersommen voor 2045-2054 te genereren. Het grote voordeel van deze methode is dat op een eenvoudige manier een goede inschatting kan worden gemaakt van de veranderingen in neerslag per klimaatscenario. Het nadeel van deze methode is dat het transformatieprogramma uitgaat van dagsommen. Hierdoor verdwijnt het onderscheid tussen korte buien met een hoge intensiteit en lange buien met een lage intensiteit. Ook worden buien die een datum overschrijden in stukken geknipt, waardoor twee kleine buien ontstaan die in onvoldoende mate worden aangepast. Hoe groot de invloed op de uiteindelijke reeks is, is niet tot in detail onderzocht, maar lijkt binnen acceptabele marges te liggen. Om een nauwkeuriger beeld van de toename in intensiteit en frequentie van de zwaardere neerslaggebeurtenissen te verkrijgen, zou de relatieve verandering van de zwaardere neerslag over bijvoorbeeld de periode 1976-2005 nader onderzocht moeten worden. Omdat de genoemde bezwaren een relatief lage invloed lijken te hebben, is in deze studie gebruik gemaakt van de transformatie van dagsommen. Met behulp van de vier nieuwe regenreeksen 2045-2054 zijn rioleringsberekeningen gemaakt voor de kernen Velp en Doetinchem. Door deze uitkomsten te vergelijken met de uitkomsten van de berekeningen met de regenreeks 1955-1964, kan worden bepaald welk effect de klimaatscenario’s hebben op het overstortende volume van beide stelsels. Ook de invloed van een gewijzigd klimaat op het voorkomen van water op straat is getoetst met behulp van huidige en de vier nieuwe regenreeksen. Deze analyse kan namelijk niet direct worden uitgevoerd met bijvoorbeeld standaardbui 08 uit de Leidraad Riolering, wat gebruikelijk is bij dit soort berekeningen, omdat er geen enkele relatie tussen de standaardbuien en de klimaatscenario’s kan worden gelegd. Om de invloed op het voorkomen van water op straat te bepalen, is voor elk van de vier nieuwe klimaatreeksen en de huidige reeks per bui het totale volume water op straat per kern bepaald. Met de uitkomsten is per scenario een kansverdeling van het totale volume bepaald. Deze kansverdelingen voor de verschillende scenario’s zijn vervolgens met elkaar vergeleken.
Verandering overstortend volume en water op straat per klimaatscenario De resultaten van de berekeningen zijn in hoge mate afhankelijk van de betrouwbaarheid van de gebruikte gegevens en van
42
H2O / 2 - 2008
Afkoppelling in de gemeente Rheden.
Afb. 1: Toename overstortend volume per klimaatscenario ten opzichte van de tienjarige regenreeks 1955-1964.
Afb. 2: Toename volume water op straat per klimaatscenario ten opzichte van de tienjarige regenreeks 1955-1964.
de gebruikte reekstransformatiemethode. Zoals de resultaten van de berekeningen weergegeven, verschilt de toename van het overstortende volume per overstort en per kern. Bij het toepassen van de resultaten in een algemene zin dienen daarom ruime marges te worden gehanteerd op de in deze studie berekende toenames.
rioolstelsels van beide kernen zijn opnieuw doorgerekend met de vier klimaatreeksen en de uitkomsten zijn vergeleken met de referentiereeks 1955-1964. De resultaten van deze vijf reeksberekeningen zijn weergegeven in afbeelding 1. De kleinste en de grootste toename bij een afzonderlijke overstort zijn met behulp van zogeheten whiskers aangegeven.
Verandering overstortend volume
De invloed van de klimaatscenario’s op de gemiddelde toename van het overstortende volume is na de transformatie van de tijdreeksen vrij makkelijk te berekenen. De
De toename van het overstortende volume is variabel per overstort. Vooral bij de overstorten met de kleinere overstortende volumes neemt het overstortende volume
platform weergegeven in tabel 3. In deze berekening is alleen gekeken naar de buien die meer dan 50 kubieke meter water op straat in totaal veroorzaken. Dit zijn namelijk de buien die het meest relevant zijn voor de toename van het water op straat bij de klimaatscenario’s. Daarnaast zijn de relatieve afwijkingen van de toename van het water op straat bij de kleinere buien veel groter. Dit geeft een vertekend beeld als je de mediaan of de gemiddelde toename bepaald over alle keren dat er water op straat stond.
Afb. 3: Spreiding van de toename van water op straat per bui en de relatie tussen de toename in intensiteit van de bui en de toename van het volume water op straat in Velp.
De invloed van de klimaatscenario’s op de toename van de hoeveelheid water op straat is weergegeven in afbeelding 2. Hierbij is de kleinste en de grootste toename bij een individuele bui met behulp van ‘whiskers’ weergegeven (bij volumes van meer dan 50 kubieke meter). De intensiteit van de buien die water op straat veroorzaken, neemt per klimaatscenario bij de meeste buien ongeveer evenveel toe. De berekende toename van het volume aan water op straat verschilt echter sterk per bui. Toch is ondanks deze grote spreiding een relatie te zien tussen de toename van de intensiteit van de bui en de toename van het volume water op straat. Als de toename van het volume water op straat nader (per bui) wordt bekeken, dan valt op dat een grote spreiding bestaat in de toename van het volume aan water op straat per bui. Voor zowel Velp als Doetinchem is deze spreiding inzichtelijk gemaakt in afbeeldingen 3 en 4.
Afb. 4: Spreiding van de toename van water op straat per bui en de relatie tussen de toename in intensiteit van de bui en de toename van het volume water op straat in Doetinchem.
relatief sterker toe dan bij de overstorten met de grotere overstortende volume.
hoeveelheid water op straat is per scenario weergegeven in tabel 2. In tabel 2 is te zien dat de relatieve toename van de totale hoeveelheid water op straat per scenario in beide kernen enigszins verschilt. Wel ligt de toename in dezelfde orde van grootte.
Verandering water op straat
De invloed van de klimaatscenario’s op het voorkomen van water op straat is wat lastiger te berekenen. Om een goede vergelijking te kunnen maken van de toename van ondergelopen straten is gekeken naar het totale volume aan water op straat per scenario en naar de gemiddelde toename van het water op straat per bui. De toename van de totale
In de relatieve toename van het water op straat per bui zijn wel grote verschillen te zien. De gemiddelde toename van het water op straat per bui en de mediaan zijn
Tabel 2: Toename totaal volume water op straat in procenten.
rioolstelsel
klimaatscenario G
Velp Doetinchem
81 63
klimaat klimaatscenario G+ scenario W
24 18
klimaatscenario W+
108 80
52 36
Conclusie Uit de resultaten van deze studie blijkt dat de klimaatverandering een negatieve invloed heeft op het hydraulisch functioneren van rioolstelsels. Dit geldt voor alle klimaatscenario’s. Omdat vooral de extreme buien (met een hoge neerslagintensiteit) van grote invloed zijn op het hydraulisch functioneren, wordt aanbevolen om nader onderzoek te doen naar de trends van deze extreme buien over de laatste tientallen jaren. Met deze trends kan nauwkeuriger voorspeld worden hoe groot de invloed van het klimaat op het hydraulisch functioneren van een rioolstelsel is. Zoals uit deze studie blijkt, is een kleine toename van de intensiteit van regen namelijk al van grote invloed op de toename van het overstortende volume en de hoeveelheid water op straat. De reekstransformatie op basis van dagsommen is niet nauwkeurig genoeg om de echte toename van de extreme neerslaggebeurtenissen te bepalen. Deze studie kan daarom ook alleen worden gezien als een hydraulische gevoeligheidsanalyse van een rioolstelsel ten aanzien van de klimaatverandering.
Tabel 3: Gemiddelde toename volume water op straat per bui en de mediaan (bij volumes van meer dan 50 kubieke meter).
rioolstelsel
Velp Doetinchem
klimaatscenario G gemiddeld mediaan
84 74
81 61
klimaatscenario G+ gemiddeld mediaan
31 31
24 30
klimaatscenario W gemiddeld mediaan
182 170
191 151
klimaatscenario W+ gemiddeld mediaan
70 65
52 50
H2O / 2 - 2008
43
René Verhagen, Oranjewoud Theo Claassen, Wetterskip Fryslân Willem Molenaar, Bureau Molenaar Harry Bouwhuis, Oranjewoud
Naar KRW-doelstellingen voor de Friese laagveenmoerassen De Nederlandse laagveenmoerassen vertegenwoordigen zowel nationaal als internationaal unieke natuurwaarden. De provincie Friesland vormt een belangrijk kerngebied voor dit natuurtype. Via onder andere het Verdrag van Ramsar en Natura 2000 worden laagveenmoerassen beschermd. De natuurwaarden in deze moerassen staan echter onder druk als gevolg van vermesting, verdroging en verzuring. De laatste decennia zijn in Friesland tal van ingrepen uitgevoerd om de natuurwaarden te behouden of te verbeteren. De effecten hiervan zijn via monitoringprogramma’s gevolgd. Een samenhangende evaluatie van de effecten op de waterkwaliteit ontbrak echter tot nu toe. Door de komst van de Kaderrichtlijn Water werd die evaluatie noodzakelijk. Om realistische langetermijndoelen met de hierbij benodigde maatregelen vast te kunnen stellen, is het namelijk waardevol te weten welke maatregelen tot welke effecten leiden. In dit artikel worden de knelpunten voor een goede waterkwaliteit en de effecten van reeds uitgevoerde maatregelen hierop besproken. Aan de hand van deze resultaten worden voorstellen voor ecologische doelen voor de Friese laagveenmoerassen toegelicht.
Door ingrepen in het landschap is de hydrologische situatie in en rond de laagveengebieden de laatste decennia sterk veranderd. Door lokale en regionale ontwatering voor de landbouw, waterwinning en stedelijke ontwikkelingen klonk het omringende land in. De waterhuishouding van de laagvenen
44
H2O / 2 - 2008
veranderde daardoor geheel. Momenteel vormen de laagveengebieden de hoogste
plekken in het landschap en zijn ze van kwelgebied verworden tot inzijgingsgebied.
Tabel 1: Overzicht van herstelmaatregelen in de Friese laagveenmoerassen.
Rottige Meente Lendevallei Brandemeer Hege MiedenBancopolder Easterskar De Deelen Boornbergumer Petten Kraenlannen Petgaten de Feanhoop Alde Feanen BûtenfjildHoutwiel
x
seizoensgebonden peilbeheer
bufferzones
verminderen wateraanvoer
isolatie
actief biologisch beheer
x
baggeren
x
verminderen interne eutrofiëring
zandwinplas
lange aanvoerroute
laagveenmoeras
mengbekken
verlaging externe aanvoer
helofytenfilter
D
e laagveenmoerassen in Friesland hebben zich ontwikkeld aan de rand van het Drents plateau. In de laaggelegen gebieden ontwikkelde zich een dik veenpakket. Onder invloed van verveningsactiviteiten heeft zich een patroon gevormd waarbij petgaten, veenplassen en legakkers elkaar afwisselen. Van oorsprong werden deze laaggelegen gebieden gevoed door kwel van de hoger gelegen zandgronden. Dit leidde tot een veelheid aan biotopen en successiestadia, met een grote variatie in macro-ionen, nutriëntenaanbod, waterstanden en zuurgraad1). Elk stadium wordt gekenmerkt door een eigen soortenspectrum, met een (groot) aantal rode lijstsoorten, vegetatiestructuren en habitats. Water is in hoge mate sturend voor de natuurwaarden in de laagveenmoerassen. Enerzijds doordat de wateren een groot deel van de aanwezige natuurwaarden herbergen, anderzijds doordat de natuurwaarden van de semi-aquatische en semi-terrestrische fasen in hoge mate bepaald worden door de kwaliteit van het water.
x
x x
x
x x x
x
x
x x
x
x
x
x x
x
x
x
x
x
x
platform
Afb. 1: Gehalten totaal-fosfor in petgaten of veenplassen in de Friese laagveengebieden. De rode lijnen geven de maximumwaarden aan volgens de KRW-werknormen en volgens Lamers3) voor het behalen van een goede ecologische toestand.
0,5 mg/l (zie afbeelding 1). Deze waarden liggen in de helft van de gebieden (ver) boven de KRW-werknormen voor fosfaat (0,06-0,08 mg/l)2) in de KRW-typen M25 en M27 (laagveenwateren). Door Lamers3) wordt uitgegaan van gehaltes van maximaal 0,03 tot 0,06 mg/l voor een ecologisch rijk laagveenwater. Alleen de fosfaatgehaltes in de Boornburgumer Petten en de Hege Mieden Bancopolder voldoen hieraan. In het ingelaten boezemwater zijn de fosfaatgehalten veelal hoger dan 0,1 mg/l (zie afbeelding 2). De hoge fosfaatgehalten van het inlaatwater lijken in veel Friese laagveengebieden dan ook de belangrijkste beperkende factor voor het behalen van een goede ecologische toestand. Daarnaast bevat het inlaatwater vaak ook hoge sulfaaten bicarbonaatgehalten. Via biogeochemische processen leiden deze stoffen tot het vrijkomen van nutriënten uit de bodem: interne eutrofiëring4).
Uitgevoerde herstelmaatregelen Om de vermesting als gevolg van de waterinlaat te beperken, zijn de laatste decennia verschillende maatregelen genomen om de nutriëntenaanvoer via het inlaatwater (externe eutrofiëring) dan wel de interne eutrofiëring te verlagen. Veelal zijn deze maatregelen op verschillende momenten in de tijd en in verschillende (deelgebieden van de) laagveenmoerassen uitgevoerd. In tabel 1 staat een overzicht van de tot nu toe genomen herstelmaatregelen in de Friese laagveengebieden.
Afb. 2: Gehalten totaal-fosfor van het ingelaten boezemwater in de Friese laagveengebieden.
Afb. 3: Concentraties totaal-fosfor in het in- en uitlaatwater van helofytenfilters in een drietal gebieden.
Om verdroging te voorkomen, wordt in de zomerperiode voedselrijk en gebiedsvreemd oppervlaktewater ingelaten. Dit heeft in veel gevallen geleid tot eutrofiëring.
Van nature zijn laagveenwateren namelijk fosfaatgelimiteerd. In de huidige situatie lopen de gehalten totaal-fosfaat in de Friese laagveenmoerassen uiteen van 0,05 tot
Helofytenfilters en lange aanvoersloten zijn aangelegd om de nutriëntenbelasting van het ingelaten water te verlagen, voordat dit het (kern)gebied van het betreffende laagveenmoeras bereikt. Met beide zuiveringsvoorzieningen kan een duidelijke verbetering van de inlaatwaterkwaliteit bereikt worden (zie afbeeldingen 3 en 4). Voor helofytenfilters geldt hierbij echter dat ze op de juiste wijze moeten worden aangelegd en onderhoud noodzakelijk is, omdat ze anders tot aanrijking van het water kunnen leiden, zoals geconstateerd is voor De Deelen5). De laatste jaren zijn de nutriëntenconcentraties in het inlaatwater dusdanig laag, dat niet of nauwelijks meer een verbetering waarneembaar is. Het rendement neemt dus sterk af bij afnemende nutriëntenconcentraties. Andere stoffen, zoals sulfaat en bicarbonaat, worden echter niet of nauwelijks beïnvloed door beide zuiveringsmethoden, waardoor het gevaar van interne eutrofiëring aanwezig blijft. Omdat de geconstateerde kwaliteitsverbetering van het ingelaten water zich naar verwachting de komende jaren zal blijven voortzetten6), wordt het in de Friese situatie niet zinvol meer geacht om vanuit het oogpunt van waterkwaliteit nog dergelijke voorzieningen te treffen. In deelgebieden van de laagveenmoerassen De Deelen en de Lendevallei wordt in plaats van boezemwater water ingelaten uit een nabijgelegen zandwinplas. Dit water is voedselarmer. Tevens bevat het lagere gehalten sulfaat en bicarbonaat, waardoor de kans op interne eutrofiëring eveneens
H2O / 2 - 2008
45
afneemt. In De Deelen leidde de aanvoer van zandwindplaswater tot een daling van de fosfaat- en stikstofgehalten in de met dit water gevoede petgaten (zie afbeelding 5). De sulfaatgehalten waren zowel in de zandwinplas als niet-zandwinplasgevoede petgaten laag (< 20 mg/l). Zandwinplaswater lijkt dan ook een goed alternatief te zijn voor verlaging van de nutriëntengehalten.
Aanvullende maatregelen Baggeren en/of actief biologisch beheer hebben in De Deelen, Rottige Meente en Alde Feanen niet of hoogstens tot een tijdelijke afname geleid van de nutriëntengehalten. Het doorzicht verbeterde eveneens slechts tijdelijk (zie afbeelding 6). Waarschijnlijk is dit het gevolg van de te hoge externe belasting. Dit beeld sluit aan bij de aanbevelingen van Lamers3), die stelt dat pas als de externe eutrofiëring in voldoende mate teruggedrongen is, aanvullende maatregelen en maatregelen gericht op reductie van de interne eutrofiëring een langdurig effect kunnen sorteren. In de Alde Feanen zijn enkele petgatcomplexen begin jaren 90 door dammen hydrologisch geïsoleerd van de boezem. Dit leidde echter niet tot een verbetering van de nutriëntengehalten. In sommige petgatcomplexen in de Alde Feanen werd isolatie gecombineerd met baggeren en actief biologisch beheer. Hier werd een kortstondige daling van de gehalten fosfaat en stikstof waargenomen. Na enkele jaren namen de gehalten echter weer toe tot waarden die vergelijkbaar waren met die in de boezem. Omdat het peil in de geïsoleerde delen mee fluctueerde met dat van de boezem, wordt vermoed dat water door de bodem kon toestromen. In De Deelen is in 2003 een seizoensgebonden peilbeheer ingesteld. Alhoewel indicatief, laten de beschikbare gegevens een forse reductie zien van de hoeveelheid ingelaten water (tabel 2). De externe fosfaatbelasting is hierdoor aanzienlijk verminderd.
Afb. 4: Procentuele afname van de concentraties totaal-fosfor in een lange aanvoersloot in de Rottige Meente in de periode 2001 t/m 2005. Een negatief percentage betekent dat aanrijking plaatsvindt.
Afb. 5: Gehalten totaal-fosfor in De Deelen voor enkele petgaten. De pijl geeft aan sinds wanneer voor de waterinlaat gebruik is gemaakt van water uit de zandwinplas.
Het effect van bufferzones op de wegzijging en daarmee de hoeveelheid in te laten water is niet nader onderzocht. De omvang van het effect is afhankelijk van (lokale) factoren als de plaatselijke geohydrologische omstandigheden, de omvang van de bufferzones en de mogelijkheden om het peil op te zetten.
Voorgestelde maatregelen Waterinlaat zal noodzakelijk blijven om verdroging te voorkomen. Het alternatief is namelijk een niet acceptabele verdroging van de laagveenmoerassen. Dit ingelaten water zal afkomstig zijn uit de boezem, omringende polders of in sommige gevallen uit zandwinplassen. Door waar mogelijk een seizoensgebonden peilbeheer, al dan niet in combinatie met de aanleg van bufferzones toe te passen, wordt getracht de hoeveelheid in te laten water te beperken. De mate waarin het waterpeil ‘s zomers mag uitzakken wordt vooral bepaald door semi-terrestrische vegetaties in het gebied (bijvoorbeeld blauwgrasland, veenmosrietland en trilvenen). Op langere termijn, als de externe belasting
46
H2O / 2 - 2008
Afb. 6: Verandering in het doorzicht onder invloed van baggeren en/of actief biologisch beheer. Pijlen geven het tijdstip van uitvoering van de maatregel aan (kleuren komen overeen met de gebieden in de legenda).
in voldoende mate is gereduceerd, zal nader bekeken moeten worden of maatregelen gericht op reductie van de interne eutrofiëring (onder andere baggeren) en aanvullende maatregelen, zoals visstandbeheer, noodzakelijk zijn. Ditzelfde geldt voor maatregelen ter verbetering van de vismigratie.
Ecologische doelstellingen De lokale en regionale ontwatering in de omgeving van laagveenmoerassen zijn
onomkeerbaar. Ditzelfde geldt voor de als gevolg hiervan opgetreden inklinking van het veen. De laagveenmoerassen behoren hierdoor tot de categorie sterk veranderde wateren. Hiervoor moet als doel het goede ecologische potentieel afgeleid worden. De waterkwaliteit lijkt in de huidige situatie de belangrijkste beperkende factor te zijn voor het behalen van een goede ecologische doelstelling. Bij de formulering van het GEP is ervan uitgegaan dat de waterkwaliteit
platform niet beperkend is. Voor de (delen van de) laagveenmoerassen die gevoed worden met zandwinplaswater, lijkt dit vooralsnog geen probleem. Niet alleen zijn de nutriëntengehalten in dit water voldoende laag, ook de sulfaatgehalten liggen in de door Lamers genoemde range van 10 tot 19 mg/ l3). Bij hogere sulfaatgehalten neemt de kans op interne eutrofiëring toe. De overige laagveenmoerassen worden gevoed met boezem- of polderwater. Bij de formulering van het GEP fysische-chemie is er voor deze wateren van uitgegaan dat deze voldoen aan de KRW-werknormen voor type M14 (ondiepe, matig grote gebufferde plassen). De nutriëntengehalten van het inlaatwater liggen in dat geval in dezelfde range als die van de laagveenmoerassen. Voor sulfaat bestaan geen KRW-werknormen. Omdat de huidige sulfaatgehalten in het inlaatwater bij circa de helft van de laagveenmoerassen lager liggen dan 20 mg/l, is vooralsnog aangenomen dat ook het sulfaatgehalte in het vanuit de boezem ingelaten water lager zal zijn dan 20 mg/l. De toekomst moet uitwijzen of deze aanname terecht is.
een seizoensgebonden peilbeheer mogelijk is en in andere niet. Het ontbreken van peilfluctuaties vormt, naast de waterkwaliteit, namelijk in veel gebieden eveneens een belangrijke belemmering voor de ontwikkelingsmogelijkheden van oever- en moerasvegetaties. Enerzijds doordat de kieming of vegetatieve vestiging van planten verhinderd wordt, anderzijds doordat de golfslag zich in een smalle oeverzone concentreert. Dit heeft zijn weerslag op de hieraan gebonden macrofauna- en vislevensgemeenschappen. Voor de laagveenmoerassen met een vast peilbeheer is er daarom voor gekozen de Default-GEP voor meren met een tegennatuurlijk peilbeheer7) aan te houden. Voor de overige laagveenmoerassen is het GET als GEP gehandhaafd.
Ondanks dat de twee GEP’s fysich-chemisch sterk op elkaar lijken, zijn er twee biologische GEP’s afgeleid (tabel 3). Dit is ingegeven door het feit dat in een aantal laagveenmoerassen
Bij de afweging voor een seizoensgebonden peilbeheer zal echter rekening moeten worden gehouden met de aanwezige semi-terrestrische vegetaties. Verdroging en verzuring van kraggen en zetwallen met waardevolle vegetaties, zoals blauwgraslandvegetaties, moet immers voorkomen worden. De eerste ervaringen met een flexibel peilbeheer in De Deelen laten tot dusverre nog geen daling van de grondwaterstanden op de legakkers zien. De terreinbeheerder is overgestapt van een constant
Tabel 2: Waterbalans voor De Deelen.
inlaat (m3/dag)
periode
1 juli 1990 t/m 31 augustus 1990 7 juli 2003 t/m 31 mei 2004 7 juli 2003 t/m 31 mei 2004 1 juni 2004 t/m 31 mei 2005 1 juni 2004 t/m 31 mei 2005
4.217 610 704 205 355
gemiddelde fosfaatconcentratie inlaatbron inlaatwater
boezem zandwinplas boezem zandwinplas boezem
fosfaatbelasting (mg/m2/ dag)
0,24 mg/l 0,08 mg/l 0,12 mg/l 0,03 mg/l 0,20 mg/l
0,44 0,06 0,03
Tabel 3: Voorstellen voor het GEP biologie van de Friese laagveenmoerassen bij een seizoensgebonden peil en een vast peil.
kwaliteitselement
indicatoren
fytoplankton
chlorofyl-a-gehalte soortensamenstelling (bloeien neg. soorten)
macrofyten
abundantie groeivormen submerse vegetatie oevervegetatie soortensamenstelling waterplanten: % aandeel doelsoorten aantal soorten
macrofauna
EKR-score
vis
aantal soorten aandeel brasem (%) aandeel baars + blankvoorn (%) aandeel plantminnende vis (%) aandeel zuurstoftolerante vis (%)
seizoensgebonden peil
vast peil
< 30 μg/l geen bloei in het zomerhalfjaar
< 30 μg/l geen bloei in het zomerhalfjaar
30-50% 60-80%
5-25% ± 50%
20-40% 23-45%
20-40% 23-45%
0,7
0,7
14-17 2-8 30-35 40-65 10-20
17 (maximum) 31 32 7 0,8
peil (-0,95/-0,95 m NAP) naar een dynamisch peilbeheer (-1,20/-0,70 m NAP). Het hogere winterpeil zorgt kennelijk voor een grotere buffervoorraad onder de legakkers om in de zomerperiode de grondwaterstanden op peil te houden, ondanks het lagere peil van het oppervlaktewater.
Nieuwe inzichten en perspectieven De door het Deskundigenteam Laagveenwateren (nu Laagveen en Klei) opgestelde ‘Veenloper’ biedt een goed houvast voor het bepalen van de volgorde van te nemen maatregelen3). Pas als de externe belasting laag is, is het uitvoeren van interne maatregelen zinvol. Helaas kon voor de Friese laagvenen, met uitzondering van De Deelen, de externe aanvoer niet gekwantificeerd worden. Daarnaast geldt dat de gevoeligheid van de Friese laagveengebieden voor interne eutrofiëring niet goed bepaald kan worden. Hiervoor moeten metingen aan het bodemvocht verricht worden. Dergelijke metingen vormen geen onderdeel van het meetnet. Naast een goede waterkwaliteit en een (meer) natuurlijk peilbeheer spelen ook andere factoren een rol bij het ecologisch herstel van de Friese laagveenmoerassen. Zo zijn in een viertal petgaten in De Deelen experimenteel waterplanten ingebracht. In de twee kleine, beschut gelegen petgaten heeft dit geleid tot een snelle vegetatieontwikkeling. In twee grote petgaten gebeurde dit slechts mondjesmaat. De oorzaak voor dit verschil moet waarschijnlijk gezocht worden in verschillen in windwerking, wat tot meer golfslag en opwerveling van slib leidt. Ook factoren als versnippering van het leefgebied van soorten en migratiebarrières vormen mogelijke belemmeringen voor de ontwikkeling van de natuurwaarden. Door dergelijke belemmerende factoren kan het ecologisch herstel van de laagveengebieden nog geruime tijd duren. LITERATUUR 1) Higler L. (2000). Natuurlijke levensgemeenschappen van de Nederlandse binnenwateren: deel 7, laagveenwateren. Achtergronddocument bij het Handboek Natuurdoeltypen in Nederland. Expertisecentrum LNV. 2) Van der Molen D., P. Boers en N. Evers (2006). KRW-normen voor algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen. H2O nr. 25/26, pag. 31-33. 3) Lamers L. (ed.) (2006). Onderzoek ten behoeve van het herstel van Nederlandse laagveenwateren, eindrapportage 2003-2006 (fase 1). Ministerie van LNV, directie Kennis. 4) Smolders A., L. Lamers, E. Lucassen, G. van der Velde en J. Roelofs (2006). Internal eutrophication: how it works and what to do about it - a review. Chemistry and Ecology 22, pag. 93-111. 5) Bruins-Slot E. en T. Claassen (1999). Opletten bij de aanleg van helofytenfilters op laagveen. Landinrichting nr. 2, pag. 13-17. 6) Witteveen+Bos (2006). Themaonderzoek eutrofiëring. In opdracht van Wetterskip Fryslân. 7) Pot R. (2005). Default-MEP/GEP’s voor sterk veranderde kunstmatige wateren. Concept-versie 8.
H2O / 2 - 2008
47
Jan van Bakel, Alterra Jac Peerboom, Waterschap Peel en Maasvallei René Rijken, Waterschap Brabantse Delta Hans Stevens, DLG Limburg
Modelonderzoek naar samengestelde peilgestuurde drainage Conventionele drainage leidt tot een aanzienlijke daling van de grondwaterstand en vooral daardoor tot een sterke toename van de stikstofbelasting en een behoorlijke afname van de fosforbelasting naar het oppervlaktewater. Uit modelonderzoek volgt dat door de aanleg van samengestelde peilgestuurde drainage de toename van de stikstofbelasting en de grondwaterstandsdaling kan worden vermeden, mits men de drains verdiept aanlegt en hogere streefpeilen hanteert. Ombouwen van bestaande drainage naar samengestelde peilgestuurde drainage (met hogere streefpeilen) leidt tot hogere grondwaterstanden, een reductie van de stikstofbelasting en een toename van de fosforbelasting. Door verdiepte aanleg of intensivering van de drainage (waardoor minder maaiveldafvoer optreedt) stopt de toename van de fosforbelasting.
A
anleg van drainage is een beproefd middel om de agrohydrologische omstandigheden te verbeteren. Bij conventionele drainage is de draindiepte ongeveer een meter en wordt het streefpeil in de sloot waarin de drains uitmonden, onder dit niveau gehouden. Daardoor dalen de grondwaterstanden in vooral de winterperiode met zo’n 40 cm. Deze verlaging is uit oogpunt van verdrogingsbestrijding meestal ongewenst. Ook heerst de opvatting dat de piekafvoeren door drainage aanzienlijk kunnen toenemen. Bovendien treden aanzienlijke effecten op voor de nutriëntenbelasting naar gronden oppervlaktewater (zowel positief als negatief ). Drainage is daarom geen populaire maatregel in het waterbeheer. In een eerder artikel1) is betoogd dat drainage juist wel kan bijdragen aan verdrogingsbestrijding en een beter milieu, mits drainage gepaard gaat met een verhoging van de ontwateringsbasis door middel van peilsturing en verdiepte aanleg. Om deze vorm van drainage in te zetten als maatregel bij de wateropgaven dient de effectiviteit ervan met veld- en modelonderzoek echter beter te worden onderbouwd. De projectgroep Peilgestuurde drainage (met vertegenwoordigers van de betrokken waterschappen, DLG Limburg, Provincie Limburg en Wageningen Universiteit) wil dit onderzoek laten uitvoeren. Voor het
48
H2O / 2 - 2008
veldonderzoek is recent de benodigde financiering gevonden. Voorafgaand hieraan is een modelonderzoek uitgevoerd. Dit moest inzicht geven in de effecten van drainage voor verschillende hydrologische en landbouwkundige omstandigheden, informatie bieden op basis waarop waterbeheerders beleid kunnen voeren ten aanzien van peilgestuurde drainage (omdat resultaten van veldonderzoek nog wel even op zich laten wachten) en een basis geven voor de inrichting en beheer van de veldproeven en de opschaling van de resultaten. De waterschappen Peel en Maasvallei en Brabantse Delta en DLG Limburg (trekker van de pilot waarbij maatregelen voor tegengaan van fosfaatuitspoeling worden beproefd) waren de opdrachtgevers voor dit modelonderzoek. Over de resultaten is recent gerapporteerd2). In dit artikel worden de aanpak en de belangrijkste resultaten besproken.
Vormen van drainage Conventionele drainage is de in Nederland gebruikelijke vorm van drainage, waarbij de drains uitmonden in een sloot en de slootwaterstand onder normale omstandigheden lager is dan de hoogte van de drainuitmonding en waarbij de draindiepte en -afstand landbouwkundig zijn bepaald;
Drainage Nieuwe Stijl is een systeem van drainage waarbij de drains ondieper liggen dan gebruikelijk en de drainafstand kleiner is om toch te voldoen aan landbouwkundige ontwateringseisen; Peilgestuurde drainage is een systeem van drainage waarbij de hoogte van de drainagebasis kan worden gestuurd. Omdat de drains zelf fysiek niet in hoogte verstelbaar zijn, liggen de drains meestentijds onder water; Samengestelde, peilgestuurde drainage is een systeem van drainage waarbij drains uitmonden in een verzameldrain die uitmondt in een sloot of put. Bij het zogenoemde Systeem Van Iersel kan in de put met behulp van een pijpje de hoogte van de ontwateringsbasis worden geregeld. De mogelijk negatieve effecten van de aangenomen verhoging van de ontwateringsbasis met zo’n 50 cm op zandgronden (winterstreefpeil 60 cm -mv; zomerstreefpeil 40 cm -mv) en 60 cm op klei- en zavelgronden (winterstreefpeil 70 cm -mv; zomerstreefpeil 50 cm -mv) wordt voor een deel opgeheven door intensivering van de drainage; Dieper aangelegde drainage is een systeem van drainage waarbij de drains uit het oogpunt van waterkwaliteit dieper zijn aangelegd dan gebruikelijk. In het modelvooronderzoek zijn drie vormen van drainage vergeleken met twee wezenlijk
platform
Afb. 1: Principetekeningen van de twee uitgangssituaties en de twee vormen van peilgestuurde drainage.
verschillende uitgangssituaties: ongedraineerd en conventioneel gedraineerd. Deze drie drainagevarianten zijn: • conventionele drainage (CD). Deze variant is alleen relevant voor een ongedraineerde uitgangssituatie; • conventioneel aangelegde, samengesteld gemaakte, peilgestuurde drainage (CSPD), waarbij de bestaande drains worden aangesloten op een verzameldrain en de drainagebasis wordt verhoogd en peilgestuurd gemaakt. De drainafstand en daarmee de weerstand van de drainbuizen wordt daarbij niet veranderd. Ook worden geen sloten gedempt. Deze drainagevariant wordt alleen toegepast bij reeds gedraineerde plots; • dieper aangelegde, samengestelde, peilgestuurde drainage (DSPD). Deze variant wordt gecombineerd met intensivering van de drainage (halvering van de
weerstand) en gedeeltelijk dempen van de sloten (de helft van de tertiaire sloten) en wordt toegepast bij zowel ongedraineerde als gedraineerde plots in de uitgangssituatie. Afbeelding 1 geeft de uitgangssituaties en varianten schematisch weer.
Uitgangspunten en aanpak van modelonderzoek De effecten van de verschillende vormen van drainage zijn berekend met behulp van het STONE-instrumentarium3). Hierin zijn voor heel Nederland 6405 plots gedefinieerd. Elke plot is representatief voor de hydrologie en nutriëntenhuishouding van het topsysteem (de bovenste 13 meter) van een x aantal grids van 250 x 250 meter. De motivering voor het gebruik van STONE is dat dit het enige instrumentarium is waarbij op operationele basis de stikstof- en fosfaatbelasting naar het oppervlaktewater kan worden berekend.
Afb. 2: De gemiddeld hoogste (GHG) en gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) van de negen zandplots in de ongedraineerde uitgangssituatie (REF) en twee bij conventionele drainage (CD) en diep aangelegde, samengestelde, peilgestuurde drainage (DSPD).
Binnen het zandgebied van Noord-Brabant en Noord-Limburg zijn in de uitgangssituatie negen ongedraineerde en vier gedraineerde plots geselecteerd uit de 286 STONE-plots waarmee voor dit gebied onder andere de effecten van mestbeleid worden doorgerekend. Bij de selectie van de plots is rekening gehouden met spreiding over de vier belangrijkste hydrotypen binnen het zoekgebied, het areaal en de spreiding in berekende stikstofen fosfaatbelasting in de uitgangssituatie. Ook zijn twee plots gedefinieerd binnen het kleigebied van West-Brabant. Voor elke geselecteerde plot is met behulp de modellen SWAP4) en ANIMO5) de hydrologie en de nutrientenhuishouding berekend voor een periode van 30 jaar, in zowel de uitgangssituatie als de twee gedefinieerde drainagevarianten. Het effect van het dieper aanleggen van drainage wordt modelmatig in rekening
Afb. 3: De gemiddelde jaargemiddelde stikstof- en fosfaatbelasting over negen zandplots in de ongedraineerde uitgangssituatie en bij conventionele drainage en diep aangelegde, samengestelde, peilgestuurde drainage.
H2O / 2 - 2008
49
gebracht door bij gedraineerde situaties de laterale uitstroming van water naar de drains alleen te laten plaatsvinden onder drainniveau. Het (modelmatig) effect is dat water een langere weg in het profiel aflegt en daardoor ook langer onder weg is met meer kans op vastlegging en/of afbraak van nutriënten. De relatie met de regionale systeem wordt gelegd via een fluxrandvoorwaarde aan de onderkant van met model. Van elke plot is deze flux in de uitgangssituatie bekend. Door (her)drainage verandert echter de grondwaterstand in het ge(her)draineerde perceel, waardoor ook een verandering in de onderrandvoorwaarde optreedt. Daarbij hoort de veronderstelling dat de gedraineerde percelen ‘eilanden zijn in een zee van ongedraineerde percelen’. Dit weglekeffect is in rekening gebracht door voor de vier voornaamste, in Noord-Brabant en Noord-Limburg voorkomende, hydrotypen met behulp van SIMGRO-modellen voor deelstroomgebieden6) de zogenoemde weglekweerstand te bepalen, bij een grootte van een gedraineerd perceel van tien hectare. Deze weerstand is gedefinieerd als het quotiënt van grondwaterstandsverandering en kwelverandering, beide gemiddeld over het gedraineerde perceel. De tijdsverloop van de stijghoogte van het grondwater in het regionaal systeem in de uitgangssituatie wordt berekend uit de gesimuleerde grondwaterstand en de gegeven flux. Deze stijghoogtes worden vervolgens als potentiaalonderrandvoorwaarde opgelegd bij de twee drainagevarianten, met een weerstand tussen freatische en diepe grondwaterstand gelijk aan de systeemweerstand. Voor het kleigebied is deze aanpak niet gevolgd,
omdat is verondersteld dat alle percelen zijn gedraineerd en integraal zullen overgaan op peilgestuurde drainage. Door de hogere weerstand van de deklaag zijn ook minder regionale effecten te verwachten dan in de zandgebieden.
Resultaten Bij de analyse is het van belang verschil te maken tussen de ongedraineerde en gedraineerde plots. Ongedraineerde plots
De meest in het oog springende resultaten zijn: • De jaargemiddelde grondwaterstanden van alle negen plots worden door conventionele drainage met gemiddeld 20 cm verlaagd; door het dieper aanleggen en peilgestuurd maken van de drainage wordt de gemiddelde grondwaterstand twaalf cm hoger vergeleken met de uitgangssituatie (de effecten op de gemiddelde hoogste en gemiddeld laagste grondwaterstand staan afgebeeld in afbeelding 2). De GHG en GLG worden door conventionele drainage met gemiddeld 42 en 7 cm verlaagd; door peilgestuurde drainage worden de GHG en GLG met gemiddeld zes en 19 cm verhoogd. Vooral bij plots met wateraanvoer wordt de GLG fors hoger; •
De piekafvoeren worden door conventionele drainage met gemiddeld 27 procent verlaagd. Bij de peilgestuurde variant zijn de piekafvoeren ongeveer gelijk aan de uitgangssituatie (de effecten op de stikstof- en fosfaatbelasting worden samengevat in afbeelding 3).
Afb. 4: De gemiddeld hoogste en gemiddeld laagste grondwaterstand van de vier zandplots en de zavel- en kleiplot in de gedraineerde uitgangssituatie en bij de varianten conventioneel aangelegde, samengesteld gemaakt, peilgestuurde drainage en diep aangelegde, samengestelde, peilgestuurde drainage.
50
H2O / 2 - 2008
Door conventionele drainage neemt de stikstofbelasting toe met gemiddeld ruim 40 kilo per hectare per jaar en de fosfaatbelasting af met ongeveer 1,5 kilo per hectare per jaar. Voor de peilgestuurde variant zijn de uitkomsten een afname met bijna tien en ruim een kilo. Gedraineerde plots
De belangrijkste resultaten hierbij zijn: • De jaargemiddelde grondwaterstanden van alle vier plots worden door het samengesteld en peilgestuurd maken van de conventionele drainage met gemiddeld 36 cm verhoogd. Door het peilgestuurd maken in combinatie met intensivering van de drainage wordt de gemiddelde grondwaterstand met 34 cm verhoogd ten opzichte van de uitgangssituatie (zie voor de effecten op de GHG en GLG afbeelding 4). De GHG en GLG worden door peilgestuurd maken van conventionele drainage gemiddeld met respectievelijk 35 en 50 cm verhoogd. Door aanleg van samengestelde peilgestuurde drainage worden de GHG en GLG gemiddeld met respectievelijk 32 en 49 cm verhoogd; •
De piekafvoeren worden door het peilgestuurd maken van conventionele drainage of door herdrainage met gemiddeld 30 procent verhoogd (zie voor de effecten op de stikstof- en fosfaatbelasting op de vier zandplots afbeelding 5).
Door het samengesteld maken van conventionele drainage neemt de gemiddelde stikstofbelasting af met 25 kilo per hectare per jaar en neemt de gemiddelde fosfaatbelasting toe met ongeveer drie kilo per
Afb. 5: De gemiddelde jaargemiddelde stikstof- en fosfaatbelasting over vier zandplots in de gedraineerde uitgangssituatie en bij conventioneel aangelegde, samengesteld gemaakte, peilgestuurde drainage en diep aangelegde, samengestelde, peilgestuurde drainage, met een indicatie van de bijbehorende standaardafwijkingen.
platform hectare per jaar. Voor zavel- en kleiplot zijn de effecten vergelijkbaar: de stikstofbelasting neemt door peilgestuurd maken van conventionele drainage af met ruim zeven kilo per hectare per jaar, terwijl de fosfaatbelasting toeneemt met ongeveer 0,4 kilo per hectare per jaar. Aanleg van peilgestuurde drainage laat een iets grotere afname van de stikstofbelasting (ongeveer 8 kilo) en een iets minder grote toename van de fosfaatbelasting (ongeveer 0,25 kilo) zien.
Conclusies voor ongedraineerde situaties Door de aanleg van conventionele drainage worden de grondwaterstanden aanzienlijk verlaagd. Hierdoor reduceert de maaiveldafvoer en nemen de piekafvoeren af. Door de lagere grondwaterstanden neemt de stikstofbelasting toe en de fosfaatbelasting af. Door peilsturing met relatief hoge streefpeilen in combinatie met intensivering van de drainage wordt de gemiddelde grondwaterstand wat hoger dan in de uitgangssituatie, maar de gemiddeld hoogste grondwaterstand blijft ongeveer gelijk. De piekafvoeren zijn ongeveer gelijk in vergelijking met de uitgangssituatie. De stikstofbelasting is lager in vergelijking met de uitgangssituatie, als gevolg van de diepere ligging van de drains. De fosfaatbelasting is ondanks vergelijkbare grondwaterstanden duidelijk lager dan in de uitgangssituatie. Voor ongedraineerde situaties is dus ‘winst’ te boeken met drainage, mits wordt gekozen voor diep aangelegde peilgestuurde drainage met een aanzienlijke verhoging van de ontwateringsbasis.
Conclusies voor gedraineerde situaties Het samengesteld maken van conventionele drainage, waardoor peilsturing mogelijk wordt, of het herdraineren en toepassen van hoge streefpeilen leidt tot een aanzienlijke verhoging van de grondwaterstand ten opzichte van conventionele drainage. Door de vernatting nemen de piekafvoeren toe, vooral door de toename van de maaiveldafvoer. Door de vernatting neemt bij conventioneel aangelegde, peilgestuurde drainage de stikstofbelasting behoorlijk af en de fosfaatbelasting aanzienlijk toe. Deze verhoging kan ongeveer ongedaan worden gemaakt door intensiever te draineren (waardoor minder maaiveldafvoer optreedt) en de drains dieper aan te leggen.
Discussie en aanbevelingen Bij de aanvang van de modelstudie is gekozen voor relatief hoge streefpeilen bij de peilgestuurde drainage. Bij plots met landgebruik akkerbouw of maïs en met relatief hoge kwelintensiteiten kan dit leiden tot natschade. In de praktijk zullen dan lagere streefpeilen moeten worden aangehouden dan bij het modelonderzoek zijn gebruikt. De effecten kunnen daardoor ook anders zijn dan berekend. Sommige plots hebben de mogelijkheid van wateraanvoer. Bij peilgestuurde drainage kunnen de drains infiltreren, waardoor de grondwaterstandsdaling sterk wordt afgeremd. In de praktijk is de wateraanvoer-
capaciteit vaak ontoereikend om aan de infiltratiebehoefte te kunnen voldoen. De berekende effecten voor de plots met wateraanvoer zijn dan ook minder realistisch. Drainage heeft een aanzienlijk effect op de kwel en/of wegzijging en daarmee op de hydrologie en de nutriëntenhuishouding. Het is daarom absoluut noodzakelijk dit effect in rekening te brengen. De wijze waarop dit bij dit modelonderzoek is gemodelleerd, is goed toepasbaar bij vervolgstudies. Bij realisatie van peilgestuurde drainage op meer dan incidentele schaal treedt onderlinge wisselwerking op en loopt de werkwijze uit zijn toepassingsbereik en dient vervangen te worden door berekeningen met behulp van regionale hydrologische modellen. De afvoer via het maaiveld vindt plaats via grondwaterstandsafhankelijke drainage naar 20 cm diepe greppels of als oppervlakteafvoer (bij overschrijden van de infiltratiecapaciteit en het opgevuld zijn van de bergingsmogelijkheden op het maaiveld). De conceptualisering en parameterisering van dit proces met behulp van een ééndimensionaal model is noodzakelijkerwijs ‘primitief’. Dit geldt ook voor de nutriëntenconcentraties in het oppervlakkig afstromend water. Uit een beperkte analyse blijkt dat in ongedraineerde uitgangssituaties de invloed van het proces van maaiveldafvoer op met name de fosfaatbelasting aanzienlijk kan zijn. Blokkeren van de maaiveldafvoer biedt dus mogelijkheden voor reductie van de fosfaatbelasting. Combinatie met verbetering van de ontwatering door de aanleg van (peilgestuurde) drainage ligt voor de hand. Er is geen rekening gehouden met het optreden van schijngrondwaterspiegels of andere, met anisotropie in de bovengrond (verticale weerstand significant hoger dan de horizontale) verbonden verschijnselen. Daardoor zijn de effecten voor gronden met een niet-verwaarloosbare weerstand boven het drainniveau minder representatief7). Bij peilgestuurde drainage wordt modelmatig het streefpeil in alle sloten gelijk gehouden aan de hoogte van de ontwateringsbasis in de put (bovenkant pijpje). In de praktijk zal alleen de ontvangende sloot een hoger streefpeil krijgen. Toepassing van peilgestuurde drainage op grotere schaal maakt het echter mogelijk ook de streefpeilen in de hoofdwaterlopen te verhogen, omdat het streefpeil is afgestemd op een norm voor de drooglegging van de laagste percelen die door peilgestuurde drainage met zo’n 30 cm kan worden verhoogd. De hydrologische effecten van de twee drainagevarianten (grondwaterstanden en afvoeren) zijn zoals verwacht. Aan de berekende effecten op de piekafvoeren kan niet al te veel waarde worden toegekend. Het concept van het proces van maaiveldafvoer (het proces dat verantwoordelijk is voor hoge afvoerpieken en daarmee soms ook voor hoge stikstof- en fosfaatpieken) is eenvoudig. De richting en grootte van de effecten van de twee drainagevarianten op de stikstof- en fosfaatbelasting zijn zoals
op basis van expertise en uit literatuuronderzoek min of meer is te verwachten. Dit geldt niet voor de grootte van het effect van het dieper aanleggen van drainage. Uit de literatuur zijn geen effecten bekend. De berekende effecten zijn daarom een ‘primeur’ en geven een eerste goede indicatie. Daarbij moet worden bedacht dat de effecten staan of vallen met de validiteit van de gehanteerde modelconcepten. In het bijzonder de modellering van de maaiveldafvoer en daarmee verbonden afspoeling van nutriënten en het niet meenemen van anisotropie zijn zwakke plekken. De gevonden effecten van peilgestuurde drainage zijn zonder meer veelbelovend. Men dient zich echter te realiseren dat deze conclusie is gebaseerd op modelresultaten die onderbouwing door veldonderzoek behoeven. Veldonderzoek is echter duur en de resultaten laten in het gunstigste geval nog jaren op zich wachten. Een maatregel met zoveel potenties om de wateropgaven op te lossen komt echter niet elke dag langs. Dat is ook de reden dat waterschappen Peel en Maasvallei en Brabantse Delta volop inzetten op deze maatregel. Op basis van de resultaten van het modelonderzoek is een uitgebreid onderzoeksvoorstel opgesteld waarbij op meerdere locaties gedurende drie jaar de effecten van peilgestuurde drainage zullen worden gemonitord en de technische werking van samengestelde drainage zal worden gevolgd. Daarbij is veel aandacht voor voorlichting. De financiering is door toezeggingen van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en STOWA goeddeels rond. LITERATUUR 1) Van Bakel J., J. Peerboom en L. Stuyt (2007). Drainage tegen verdroging en voor een beter milieu: paradox of werkelijkheid. H2O nr. 1, pag. 25-28. 2) Van Bakel P., E. van Boekel en G-J. Noij (2008). Modelonderzoek naar effecten van conventionele en samengestelde peilgestuurde drainage op de hydrologie en nutriëntenhuis-houding. Alterra. In voorbereiding. 3) Wolf J., M. Hack-ten Broeke en R. Rötter (2005). Simulation of nitrogen leaching in sandy soil in The Netherlands with the ANIMO model and the integrated modelling system STONE. In: Agriculture, Ecosystems and Environment 105, pag. 523-540. 4) Kroes J. en J. van Dam (eds.) (2003). SWAP 3.0.3. Reference manual. Alterra. Rapport 773. 5) Groenendijk P., L. Renaud en J. Roelsma (2005). Prediction of Nitrogen and Phosphorus leaching to groundwater and surface waters. Process descriptions of the ANIMO4.0 model. Alterra. Rapport 983. 6) Van Bakel P., A. Poelman en L. Stuyt (2007). Water vasthouden in de provincie Noord-Brabant. Alterra. Rapport 1488. 7) Van der Gaast J. en H. Massop (2006). Verdroging veelal systematisch overschat. H2O nr. 21, pag. 25-29.
H2O / 2 - 2008
51
Berend Reitsma, Tauw Bert Geraats, Grontmij Leon Korving, NV Slibverwerking Noord-Brabant Ad de Man, Waterschapsbedrijf Limburg
Hergebruik fosfaat uit ijzerarm slib van rwzi’s is kansrijk In Nederland wordt circa de helft van het communale zuiveringsslib verbrand in speciale verbrandingsinstallatie’s in Moerdijk (Slibverwerking Noord-Brabant) en Dordrecht (DRSH). Het overige slib wordt meeverbrand met huisvuil of na droging of compostering meeverbrand in kolencentrales of cementovens. Fosfaat komt in de as terecht en wordt daarmee aan de natuurlijke kringloop onttrokken. Zowel in Nederland als in de rest van Europa wordt onderzoek verricht om het waardevolle fosfaat uit stedelijk afvalwater en/of zuiveringsslib terug te winnen1),2). Slibverbrandingsas kan dienen als een vervanger van de normale fosfaatdelfstof als het ijzergehalte voldoende laag is. Slibverwerking Noord-Brabant (SNB) heeft in twee grootschalige proeven met beperkte investeringen as met een lager ijzergehalte geproduceerd die vervolgens door het internationale bedrijf Thermphos als grondstof voor de fosforproductie gebruikt is. SNB en STOWA hebben gezamenlijk de haalbaarheid van deze fosfaatroute in een bureaustudie in kaart gebracht4).
N
V Slibverwerking Noord-Brabant heeft tijdens de proeven ijzerarme slibben apart gehouden van de overige slibstromen door twee loshallen, een stortbunker en een mengbunker daarvoor te reserveren. Voor de verwerking wordt voor de fosfaatbron een Fe/P mol-verhouding van gemiddeld 0,2 mol/mol met een uiterste acceptatiegrens van 0,3 mol/mol verlangd. Met minimale investeringen kon aan deze eis worden voldaan (zie tabel 1). De Fe/P-molverhouding moet goed worden beheerst door een strenge selectie van de in aanmerking komende slibstromen. Bij SNB en DRSH (een samenwerkingsverband van vijf waterschappen) wordt zuiveringsslib ongemengd verbrand. Circa 20.000 ton droge stof per jaar van de huidige bij SNB aangevoerde slibkoek voldoet aan de eisen. Vanuit logistiek oogpunt is als ondergrens
50.000 ton droge stof per jaar nodig (ongeveer de helft van de aanvoer van SNB). Het is de vraag hoeveel ijzerarm fosfaatrijk slib in het verzorgingsgebied van SNB en DRSH en elders in Nederland potentieel beschikbaar is. In tabel 2 is te zien dat het type fosfaatverwijdering van het slib van SNB en DRSH representatief is voor de rest van Nederland. Ook het fosfaatgehalte in het slib van DRSH/SNB komt overeen met het landelijke gemiddelde (34 gram fosfor per kilo droge stof op basis van CBS-cijfers). Slib van rwzi’s waar biologische fosfaatverwijdering plaatsvindt, is potentieel interessant voor fosfaathergebruik (bio-P-slib). Of slib van rwzi’s waar chemische fosfaatverwijdering plaatsvindt met ijzerzouten (Fe-slib) interessant is voor fosfaatterugwinning, hangt af van de hoeveelheid ijzer in het slib en van de hoeveelheid fosfaat. Slib van
Tabel 1: Samenstelling normale en ijzerarme as.
component
koper (mg/kg d.s.) zink (mg/kg d.s.) ijzer (g/kg d.s.) fosfaat (g/kg d.s.) ijzer/fosfaat (mol/mol)
52
H2O / 2 - 2008
normaal 2006
proef 350 ton
proef 2.000 ton
1.083 2.183 88 84 0,58
979 2.200 41 116 0,20
1.006 2.013 40 92 0,24
rwzi’s waar een combinatie van biologische fosfaatverwijdering en chemische fosfaatverwijdering wordt toegepast, komt eerder in aanmerking voor de beoogde verwerking dan slib van rwzi’s waar enkel chemische fosfaatverwijdering plaatsvindt. Bij gebruik van aluminiumzouten voor fosfaatverwijdering neemt de geschiktheid voor fosfaathergebruik toe (Al-slib). Vooral installaties met biologische fosfaatverwijdering en installaties met (aanvullende) chemische fosfaatverwijdering door middel van aluminiumzouten zijn in eerste instantie potentieel interessant voor fosfaatterugwinning. Het bio-P-slib en Al-slib van SNB laat globaal een achtergrondconcentratie van 10-15 mg Fe/kg ds zien. Op basis van het landelijk beeld kan grofweg worden gezegd dat een kwart tot een derde van Afb 1: Indeling slibbunkers bij NV Slibverwerking Noord-Brabant.
platform het Nederlandse slib geschikt kan zijn. Per rwzi moet ook nog rekening gehouden worden met een eventuele verhoging van het ijzergehalte door aanvoer vanuit het rioolstelsel. Gebaseerd op een gemiddeld fosforgehalte van 34 g/kg ds moet het ijzergehalte gemiddeld minder dan 12 mg/kg ds bedragen. Voor SNB is 60 procent van het slib geschikt voor verwerking vanwege de te verwachten gemiddelde Fe/P-molverhouding van <0,20. Voor DRSH is dit 33 procent. De marktpotentie aan ijzerarm slib bij DRSH en SNB is gekwantificeerd op circa 34.000 ton ds/jr (zie tabel 3). GeĂŤxtrapoleerd naar de Nederlandse situatie is de potentie circa het dubbele: 68.000 ton ds/jr. Aangezien per jaar 50.000 ton ds ijzerarm slib nodig is, is in principe fosfaatterugwinning via SNB mogelijk. Dan zal er wel door slimme logistieke oplossingen voor gezorgd moeten worden dat het ijzerarme slib uit Nederland zo veel mogelijk bij SNB terechtkomt. Bij het vinden van geschikte locaties voor ijzerarm slib moeten additionele analyses op het ijzergehalte en op de Fe/P-molverhouding per (ontwaterings)locatie plaatsvinden om in beeld te krijgen waar het ijzergehalte te ver wordt verhoogd door aanvoer vanuit het rioleringsstelsel.
Toekomstig potentieel
Kleurverschil tussen ijzerarme en normale as.
Voor biologische fosfaatverwijdering (afbeelding 3) bestaat steeds meer belangstelling. Dat is gunstig voor verlaging van de Fe/P-verhouding in het slib. Op middellange en lange termijn worden geen significante
Afb. 2: De huidige fosfaatverwijdering in Nederland.
Tabel 2: Type fosfaatverwijdering SNB/DRSH en landelijk (in %).
type fosfaatverwijdering
biologisch geen fosfaatverwijdering* chemisch met ijzer** chemisch aluminium**
SNB/DRSH
landelijk (CBS)
29
23
5
13
51 64 15
* aanname: P < 20-25 g/kg ds, geen bio-P ** of combinatie biologisch/chemisch
Tabel 3: Potentieel aan ijzerarm slib.
ton ds/jr
slibproductie in Nederland (2004) slibverwerking bij DRSH en SNB ijzerarm slib bij SNB ijzerarm slib bij DRSH potentieel ijzerarm slib in Nederland
342.000 162.000 23.500 10.500 68.000
H2O / 2 - 2008
53
veranderingen in de belasting van rwzi’s, in de productie van zuiveringsslib en in de influentfosfaatvracht naar rwzi’s verwacht5). Door nageschakelde defosfaterende zandfilters wordt het slib verrijkt met fosfaat maar ook met Al en/of Fe-zouten. IJzerdosering is goedkoper dan aluminiumdosering. Er zijn echter aanwijzingen dat met aluminiumdosering lagere fosfaatgehalten in het effluent kunnen worden behaald. Geconcludeerd wordt dat de gesignaleerde toekomstige trends de kansrijkheid van de toepassing van de beoogde terugwinning van ijzerarm slib vergroten.
IJzer vervangen door aluminium In veel gevallen kan op rwzi’s de ijzerdosering worden vervangen door aluminium. Hierdoor kan het volume ijzerarm slib vergroot worden. Er zijn daarbij diverse voor- en nadelen die min of meer tegen elkaar wegvallen. Een groot voordeel van aluminium is de positieve invloed op de slibvolume-index en de beschikbaarheid van goedkope restproducten die op veel plaatsen op de rwzi inzetbaar zijn. Nadelen zijn de onbruikbaarheid voor sulfidebinding en slibontwatering, eventuele nevenverontreinigingen en het milieu-imago. Bij een neutrale pH is aluminium milieutechnisch in principe geen probleem. De ad hoc MTR voor totaal aluminium in oppervlaktewater bedraagt 1.230 μg/l, terwijl gemeten aluminiumconcentraties in het effluent (bij Waterschap De Dommel) varieerden van 95 tot 774 μg/l. De kosten van ijzerproducten variëren van 8 tot 56 euro per kmol Fe. Voor aluminium gaat het om 13 tot 117 euro per kmol Al. Deze ranges liggen in dezelfde orde van grootte. Om de bestaande opslag- en doseervoorzieningen te kunnen gebruiken, zijn in principe alleen zure aluminiumproducten in beeld. Een aandachtspunt blijft dat ook ijzerbronnen in de riolering kunnen voorkomen, zoals de dosering van drinkwaterslib voor geurbestrijding, ijzerhoudend grondwater door lekke riolen of bronnering bij bouwprojecten. Het gebruik van drinkwaterslib in de gisting voor H2S-binding kan ook een ijzerbron zijn. In tabel 4 is voor de rwzi’s Dongemond en Deventer een voorbeeldberekening weergegeven, waarbij de ijzerdosering
Afb. 3: Biologische fosfaatverwijdering op Nederlandse rwzi’s.
is vervangen door een aluminiumdosering. Hierin is de korting zichtbaar van de goedkopere afzet van de as die wordt doorberekend aan de klant. Bij de rwzi Dongemond komt bij correctie voor de externe slibben de Fe/P-molverhouding uit op circa 0,14. Bij de rwzi Deventer komt de Fe/P-molverhouding niet lager dan 0,9 en is dan dus niet bruikbaar. Mogelijk wordt dit veroorzaakt door een te hoog ijzergehalte in het influent. Het kostenvoordeel wordt sterk bepaald door de lokale beschikbaarheid en prijs van aluminiumrestproducten en de eventuele toepassing van het zeer goedkope drinkwaterslib. Daarnaast wordt de mogelijkheid om het slib toe te passen, bepaald door de aanwezigheid van ijzer in het influent. Dit heeft tot gevolg dat alleen per (ontwaterings)lokatie kan worden vastgesteld of het slib geschikt is voor fosfaatterugwinning.
Fosfaatterugwinning in deelstromen en verwerking bij SNB Een andere manier om het volume aan ijzerarm (fosfaatrijk) slib te vergroten, kan gevonden worden in het neerslaan van fosfaat in fosfaatrijke deelstromen. Ten opzichte van (aanvullende) dosering van metaalzouten in de hoofdstroom, heeft doseren in fosfaatrijke deelstromen als voordelen: een efficiëntere precipitatie door
hogere fosfaatgehalten, lagere slibproductie en geen chemisch slib in de biologie. Voor afscheiding van het precipitaat zijn echter wel speciale voorzieningen nodig. Op basis van de pilotproeven op de rwzi Deventer2) bedragen de kosten voor separate precipitatie bij het goedkoopste aluminiumrestproduct 0,17 euro per i.e. Deze kosten worden grotendeels veroorzaakt door de benodigde investeringen aan precipitatieen afscheidingsvoorzieningen en het saldo van de kosten voor slibverwerking en de korting voor gratis afzet van de as. Stel dat het precipitaat bij SNB/Thermphos en de rest van het zuiveringsslib elders verwerkt wordt, dan kan de verwerking van het fosfaatrijke precipitaat bij SNB een fosfaatrijkere as opleveren en dat is een duurzaamheidsvoordeel. Normaal gesproken zal dit voordeel niet opwegen tegen de extra kosten. Toch zijn situaties denkbaar dat al geïnvesteerd moet worden in aanvullende maatregelen om fosfaat te verwijderen. In dat geval kan het wel lonend zijn om in deze oplossing te investeren en is de mogelijkheid voor fosfaathergebruik via SNB een belangrijke aanvulling.
Conclusies en aanbevelingen •
Fosfaathergebruik uit ijzerarme as na de verbranding van zuiveringsslib is technisch goed mogelijk zonder grote investeringen in de afvalwaterketen. Op deze wijze kan het fosfaat uit afvalwater in relatief grote hoeveelheden worden hergebruikt;
Tabel 4: Voorbeelden kostenconsequenties van het omschakelen van ijzer op aluminium.
locatie type installatie metaalzout kostenrange
chemicaliënkosten drinkwaterslib (euro/kg Me) chemicaliënkosten (euro/kg Me) verbruikskosten drinkwaterslib in gisting (euro/j) verbruikskosten Me zouten in waterlijn (euro/j) geproduceerde slibkoek (ton/j) kosten slibtransport (euro/j) verwerkingskosten SNB (euro/j) korting SNB wegens ijzerarme as (euro/j) totaal (euro/j) kostenverschil ten opzichte van Fe-gebruik (euro/j)
54
H2O / 2 - 2008
ijzer huidig
rwzi Dongemond volledig chemisch aluminium minimaal maximaal
0,47
0,55
86.400 7.900 21.700 462.400 0 570.400
48.700
4,0
354.500 7.500 20.500 454.200 -37.600 485.900 791.600 -84.600 221.100
rwzi Deventer biologisch met aanvullend chemisch ijzer aluminium huidig minimaal maximaal
0,15 0,85 15.000 13.800 5.300 55.800 393.600 0 478.100
0,55 53.200 8.900
4,0 386.800 64.800
5.200 54.400 391.100 -27.000 480.600 870.100 2.500 392.000
platform •
•
•
Voor bestaande ijzerarme slibstromen leidt deze methode tot een besparing van enkele euro’s per ton slibkoek. Andere slibben kunnen deels ijzerarm gemaakt worden door in plaats van ijzerzouten aluminiumrestproducten te gebruiken. Als hiervoor normale aluminiumproducten gebruikt moeten worden, is sprake van een toename van de kosten. In vergelijking met alternatieve methoden voor fosfaathergebruik zijn deze kosten nog relatief gering; In de verzorgingsgebieden van SNB en DRSH is zonder maatregelen onvoldoende ijzerarm slib aanwezig om deze methode logistiek haalbaar te maken. In heel Nederland is wel voldoende geschikt slib beschikbaar. Om dit potentieel te benutten, is (onderzoek naar) het uitruilen van slibben en een herverdeling van slibcontracten tussen de slibverwerkers nodig; Het zorgvuldig beheersen van de Fe/P-verhoudingen moet plaatsvinden via selectie aan de poort van SNB, via het scheiden en apart ontwateren van slibstromen bij centrale ontwateringen en door (waar mogelijk) het vervangen van ijzer door lokaal beschikbare (goedkope) aluminiumrestproducten van voldoende
•
•
kwaliteit. Per ontwatering moeten de mogelijkheden worden onderzocht om ongewenste ijzervrachten in het influent (drinkwaterslib, grondwaterlekkage, bronnering) te voorkomen of te reduceren; Aparte inzameling van fosfaatprecipitaten uit deelstromen op de rwzi weegt kostentechnisch niet op tegen de opbrengsten van fosfaatterugwinning uit het slib via de SNB-route. Indien geïnvesteerd moet worden in maatregelen voor fosfaatverwijdering op rwzi’s, kan het alsnog lonend zijn om fosfaat uit deelstromen terug te winnen; Nader (chemisch) onderzoek is nodig naar de herkomst van ijzer in influent (op rwzi-niveau), de landelijke beschikbaarheid van aluminiumrestproducten, de aanwezige verontreinigingen daarin én de effectiviteit van de aluminiumdosering versus de ijzerdosering.
Vervolg SNB en Thermphos hebben eind 2007 de intentie uitgesproken om verder te gaan met deze methode van fosfaathergebruik. Zodra het bedrijf de benodigde vergunningen heeft voor de continue verwerking van de ijzerarme as, zal SNB gedurende een jaar ijzerarme as gaan produceren op één
verbrandingslijn. Dit jaar is bedoeld om te laten zien dat hergebruik ook op continue basis haalbaar is en om de waterschappen te stimuleren om meer ijzerarm slib aan te leveren. Bij positieve resultaten zal SNB doorgaan met de productie van de ijzerarme as. Een voldoende groei van het volume aan ijzerarmslib is daarbij een belangrijke randvoorwaarde. In dit verband is het verheugend te melden dat het Waterschap Brabantse Delta concreet overweegt om over te stappen van de dosering van ijzerzouten op de dosering van aluminiumzouten. LITERATUUR 1) STOWA (2005). Onderzoek fosfaatterugwinning uit stripperwater BCFS rwzi Deventer. Verkennend onderzoek naar de vorming van ‘groen fosfaat’. Rapport 2005-01. 2) STOWA (2006). Terugwinning van fosfaat uit rwzi’s. Experimenten op praktijkschaal met groen fosfaat bij het BCFS-proces. Rapport 2006-25. 3) STOWA (1993). Handboek chemische fosfaatverwijdering. Rapport 93-06. 4) STOWA (2007). Fosforterugwinning uit ijzerarm slib van rioolwaterzuiveringsinrichtingen. Rapport 2007-31. 5) STOWA (2005). Toekomstige kwantiteit en kwaliteit van zuiveringsslib. Rapport 2005-06.
advertentie
WETTERFRETTER DE OPLOSSING OPLOSSING DE VOOR VOOR VEZELDOEKJES VEZELDOEKJES Landy DSP 18-5 pomp versnijdt moeiteloos schoonmaakdoekjes Universeel toepasbaar Voorkomt pompstoringen
Landustrie Sneek BV Postbus 199 8600 AD Sneek Nederland
Robuuste en slijtvaste pomp Lichter in gewicht en dus onderhoudsvriendelijk
Watertechnologie
Tel. 0515 - 48 68 88 Fax 0515 - 41 23 98 e-mail info@landustrie.nl website www.landustrie.nl Bezoekadres Pieter Zeemanstraat 6, Sneek
H2O / 2 - 2008
55
Wa l l i n g f o r d S o f t w a r e smarter solutions for the water industry -RJS;SVOW (I [IVIPHPIMHIRHI JEQMPMI ZER L]HVEYPMWGLI QSHIPPIVMRKWSJX[EVI -RJS;SVOW ;7 JSV ;EXIV 7YTTP]
Â&#x2C6; 1MRMQEPMWIIV HI VMWMGS«W FMN LIX RIQIR ZER FIWPMWWMRKIR SQXVIRX Y[ XI FILIVIR RIX[IVOIR Â&#x2C6; &ILEEP IIR QE\MQYQ EER IJ´GMIRXMI IR FITIVO HI XSXEPI TVSNIGXOSWXIR Â&#x2C6; 3TXMQEPMWIIV HI O[EPMXIMX ZER HI VIWYPXEXIR HERO^MN IIR ^IIV YMXKIFVIMHI IR HSIPXVIJJIRHI WIX ZER ZEPMHEXMIW IR WRIPPI IR REY[OIYVMKI WMQYPEXSVIR
-RJS;SVOW '7 JSV 'SPPIGXMSR 7]WXIQW
Â&#x2C6; 1E\MQEPMWIIV HI TVSHYGXMZMXIMX HERO^MN HI KIFVYMOWZVMIRHIPMNOLIMH LIX KVSXI EERXEP KIVIIHWGLETTIR ZSSV MQTSVX IR QSHIPSTFSY[ HI OVEGLXMKI EREP]WIQSKIPMNOLIHIR IR HI ^IIV XSIKEROIPMNOI VETTSVXIVMRK Â&#x2C6; -RJS;SVOW MRXIKVIIVX ^MGL ^IIV QEOOIPMNO QIX FILIIVW]WXIQIR +-7 TPEXJSVQIR '%( QEEV SSO QIX ERHIVI L]HVEYPMWGLI QSHIPPIVMRKWWSJX[EVI -R HI^I FVERGLI FIWGLMOX ;EPPMRKJSVH 7SJX[EVI [IVIPH[MNH SZIV LIX KVSSXWXI XIEQ WSJX[EVISRX[MOOIPEEVW (MX IR IIR KIVITYXIIVHI SRHIVWXIYRMRK WXEER FSVK ZSSV GSRXMRYxXIMX MR TVSHYGXSRX[MOOIPMRK IR WYTTSVX
-RJS;SVOW 67 JSV 6MZIV 7]WXIQW
-RJS;SVOW ¦ TVSZIR L]HVEYPMG QSHIPPMRK WSJX[EVI JVSQ ;EPPMRKJSVH 7SJX[EVI PIEHMRK XLI [SVPH MR TVSZMHMRK WQEVXIV WSPYXMSRW JSV XLI [EXIV MRHYWXV] -RJS;SVOW (
8
/&
-RJS;SVOW MW E VIKMWXIVIH XVEHIQEVO SJ ;EPPMRKJSVH 7SJX[EVI 0MQMXIH
+MPFIVX .SRGLIIVI ;EPPMRKJSVH 7SJX[EVI &IRIPY\ 7EPIW (I 7GLEKKIPIR ;IWXQEPPI &IPKMt 8IP )QEMP KMPFIVX NSRGLIIVI$[EPPMRKJSVHWSJX[EVI GSQ
[[[ [EPPMRKJSVHWSJX[EVI GSQ
agenda 31 januari, Utrecht RIONED-dag jaarlijkse bijeenkomst van Stichting RIONED met als gast dit jaar minister Cramer van VROM en veel aandacht voor regenwater, afkoppelen en het voorkomen van wateroverlast. Informatie: (0318) 63 11 11.
1 februari, Zwolle Nieuwe sanitatie derde platformbijeenkomst waarin nieuwe ontwikkelingen op het gebied van nieuwe sanitaire voorzieningen centraal staan, met ook een terugblik naar de discussiebijeenkomst die op 12 oktober jl. plaatsvond. Organisatie: Koepelgroep Ontwikkeling Nieuwe SanitatieSystemen. Informatie: www.stowa.nl.
12 februari, Utrecht Planvorming stedelijk grondwater Op welke manier komt grondwater in de vele waterplannen voor? En hoe is dat te vertalen naar concrete maatregelen? Deze en andere vragen komen aan de orde tijdens deze bijeenkomst. Organisatie: Platform Gebieds- en Systeemgericht Grondwaterbeheer, Werkgroep Stedelijk Grondwater en Contactgroep Stedelijk Water. Informatie: www.skbodem.nl of (0182) 54 06 90.
6 maart, Zwolle ‘Mag dat met Grondstromen-dag’ bijeenkomst over het Besluit bodemkwaliteit en wat dat voor consequenties kan hebben voor het hergebruik van grond en bagger. Organisatie: Platform Bodembeheer. Informatie: www.platformbodembeheer.nl.
7 maart, Bussum Inspecties waterkeringen jaarlijkse bijeenkomst met de stand van zaken rond inspecties van waterkeringen en als rode draad deze keer de samenwerking tussen de betrokken partijen: beheerders, kennisinstellingen en bedrijven. Organisatie: STOWA en Rijkswaterstaat Waterdienst. Informatie: Wouter Zomer (0570) 64 58 11.
18-20 maart, Gorinchem Aqua Nederland tweede editie van de vakbeurs voor de Nederlandse watersector. Organisatie: Aqua Nederland en Evenementenhal Gorinchem. Informatie: (0183) 68 06 80.
3 april, Wageningen Operationele aspecten anaerobe installaties: ervaringen en oplossingen voor anaerobe behandeling van afvalwater, slib en vast afval zijn verschillende installaties ontwikkeld. Op dit symposium komen de praktijkervaringen van Nederlandse en Belgische gebruikers aan de orde. Organisatie: Technische Commissie Anaerobie van de NVA. Informatie: Henk Lubberding (015) 215 17 88.
9 april, Utrecht Ruimtelijke ontwikkeling en grondwater symposium over onder meer de ervaringen met het vroegtijdig integreren van grondwater in ruimtelijke plannen. Organisatie: NIROV, Waterschap Groot Salland, Deltares en Vitens. Informatie: Hermine Erenstein (070) 302 84 70.
22 april, Rotterdam Leren met Water conferentie over de tot nu behaalde resultaten van het programma ‘Leven met Water’ en wat er nog moet gebeuren. Organisatie: Leven met Water, STOWA, Kennisplatform NBW, InnovatieNetwerk en CURNET. Informatie: www.kennisconferentiewater.nl.
13-15 mei, Amsterdam Informatie-uitwisseling bij hoogwater, een Europese aanpak internationale slotconferentie van het NOAHproject, dat in 2004 begon om de Europese samenwerking en informatie-uitwisseling bij dreigende overstromingen te verbeteren. Organisatie: STOWA. Informatie: Ludolph Wentholt (030) 232 11 99.
15 mei, Amersfoort Industrieel watermanagement nu en in de toekomst tweejaarlijks symposium voor industriële watergebruikers met als thema technische innovaties en regelgeving en de uitreiking van de Young Professional Water Award. Organisatie: Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie. Informatie: (030) 606 94 44.
19-21 mei, Wageningen Sanitation challenge IWA-congres over nieuwe vormen van sanitaire voorzieningen, met zowel aandacht voor de techniek als het beleid en praktijkervaringen. Organisatie: Leerstoelgroep Milieubeleid en het subdepartement Milieutechnologie van Wageningen Universiteit, LeAF en Wetsus. Informatie: (0317) 48 21 08.
20-23 mei, Utrecht Het Instrument jaarlijkse technologiebeurs waar producten en ontwikkelingen op het gebied van industriële elektronica, industriële automatisering en laboratorium technologie aan de orde komen. Organisatie: Federatie van technologiebranches FHI. Informatie: www.hetinstrument.nl.
30 september-3 oktober, Amsterdam Aquatech 22e editie van de grootste vakbeurs op het gebied van proces-, drink- en afvalwater in Nederland, met een congresprogramma dat georganiseerd wordt door de International water Association. Organisatie: Amsterdam RAI. Informatie: (020) 549 12 12.
Buitenland
12-15 februari, Gent InfraTech Belgium eerste Belgische editie van deze beurs die de grond-, weg- en waterbouw bedient. Organisatie: Flanders Expo en Ahoy Rotterdam. Informatie: Saskia Vernooij (010) 293 32 04.
11-14 maart, Zaragoza SMAGUA 18 editie van deze Spaanse water- en milieubeurs waar leveranciers hun nieuwe producten op watergebied laten zien. Organisatie: Feria de Zaragoza. Informatie: www.smagua.es.
1-3 april, Maleisië AsiaWater vijfde editie van deze waterbeurs met bijbehorend forum, de grootste in Azië. Op deze beurs is een apart paviljoen voor Europese en Noord-Amerikaanse bedrijven. Organisatie: Malaysian Water Association en MEREBO Messe Marketing. Informatie: www.asiawater.merebo.com.
27-29 april, Shanghai Water Supply & Drainage and Water Treatment negende editie van deze grootste waterbeurs in China. Organisatie: Shanghai ZM International Exhibition. Informatie: Helen Zhu (0086) 21 54 59 23 23 of www.wsdwtf.com.
5-9 mei, München IFAT 15e editie van de internationale beurs op het gebied van water, afval en hergebruik, met daaraan parallel lopend een congresprogramma dat in het teken staat van (afval-) water en de watersector in het algemeen. Organisatie: German Association for Water, Wastewater and Waste (DWA) en European Water Association (EWA). Informatie: (0049) 2242 872 189 of www.ewaonline.de.
14-16 mei, Londen Reuse of waterways and remediation of sediments vijfde editie van het Europees congres over verontreinigde waterbodems. Organisatie: REUSED. Informatie: (033) 434 35 00.
28-30 mei, Shanghai Aquatech China eerste editie van deze internationale handelsbeurs over proces-, drink- en afvalwater in China, met een parallel lopend IWA-congres. Organisatie: Amsterdam RAI en CHC Exhibition Service. Informatie: Marieke Leenhouts (020) 549 23 27.
H2O / 2 - 2008
57
LoeweLoewe.de
Klinkt u dat niet als muziek in de oren?
vandervalk+degroot bv Reinigen van: RIOLERINGEN â&#x20AC;¢ KOLKEN â&#x20AC;¢ PERSLEIDINGEN GEMALEN â&#x20AC;¢ VETVANGERS â&#x20AC;¢ WATERBASSINS VLOEREN â&#x20AC;¢ WATERGANGEN â&#x20AC;¢ WEGVERHARDINGEN WEGMEUBILAIR â&#x20AC;¢ SEPTICTANKS VERKEERSTUNNELS â&#x20AC;¢ GELUIDSSCHERMEN
verzorging van: TV-INSPECTIE EN RENOVATIE VAN LEIDINGEN Tevens gecertificeerd volgens de BRL K10014 en BRL K10015
VESTIGINGEN â&#x2013; Wolvega
tel: 0561-693113, fax: 0561-611069
â&#x2013; Poeldijk
tel: 0174-247474, fax: 0174-245303
â&#x2013; Waalwijk tel: 0416-333555, fax: 0416-332504
TEVENS GEVESTIGD IN:
voor instrumentatie, onderhoud, kalibratie en systeemintegratie Endress+Hauser heeft voor de waterbranche een uniek one-stop-shoppingconcept ontwikkeld dat elke fase in de levenscyclus van een instrument afdekt. We adviseren u graag bij de aanschaf van een instrument, of helpen u met periodiek onderhoud, kalibratie, projectmanagement en systeemintegratie.
â&#x2013; vlissingen â&#x2013; zutphen â&#x2013; montfoort â&#x2013; scheemda â&#x2013; beverwijk
Bezoek ook onze homepage op internet: www.valkdegroot.nl
s -!!47%2+ ). 0/,9%34%2 "%(5):).'%. s 0OLY 0RODUCTS BIEDT MET HET $%4/3 -/$5,!)2 "/573934%%- TYPE 'ARRISON EEN UNIEK CONCEPT VOOR HET DUURZAAM ONDERBRENGEN VAN UW KOSTBARE APPARATUUR EN INSTALLATIES
Instrumentatie Endress+Hauser levert een brede reeks instrumentatie die volledig is afgestemd op de toepassing in afval-, drink- en proceswater. Onderhoud Endress+Hauser helpt u graag uw instrumentatie in topconditie te houden en tegelijkertijd uw onderhoudskosten te verlagen.
code 820108
Eén aanspreekpunt
â&#x2013; maastricht
+%.-%2+%. s FLEXIBELE MAATVOERING s CHEMISCH RESISTENT s ONDERHOUDSARM
s GELUIDSISOLEREND s INBOUWMOGELIJKHEDEN VAN VENTILATIE EN ELEKTRAVOORZIENINGEN s IN ALLE 2!, KLEUREN LEVERBAAR
Kalibratie Professionele kalibratie voor praktisch elke parameter. Droge én natte kalibratie van ï¬&#x201A;owmetingen volgens het uitvoeringsbesluit van de Unie van Waterschappen. Systeemintegratie en projectaanpak Een team van betrokken specialisten assisteert graag bij detailengineering, projectinkoop, projectbegeleiding en systeemintegratie. Gorinchem 18, 19 en 20 maart 2008
www.endress.nl
s %%. 3934%%- 6%,% /0,/33).'%. s
Endress+Hauser BV Tel. (035) 695 86 11 info@nl.endress.com www.endress.nl
0OLY 0RODUCTS "6 "RUNINGSSTRAAT s ,! 7ERKENDAM 4EL &AX % MAIL INFO POLYPRODUCTS NL
BEZOEK OOK ONZE WEBSITE WWW POLYPRODUCTS NL
*thema
handel & industrie
Purmerend en Hollands Noorderkwartier zetten innovatief monitoringssysteem op De gemeente Purmerend en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gaan een monitoringsplan opzetten met een doorlooptijd tot 2015. Beide partijen vinden het belangrijk dat er goede meetgegevens voorhanden zijn voor de uitvoering van maatregelen aan de riolering en open water, onder andere in het kader van de KRW. Hollands Noorderkwartier richt zich hierbij op de monitoring van het open water inclusief waterkwaliteitsmetingen, terwijl de gemeente het functioneren van het rioolstelsel in kaart brengt. Hierdoor ontstaat een integraal beeld van het complete watersysteem, waardoor kosteneffectieve maatregelen worden genomen. De resultaten van het monitoringsplan dienen een beter inzicht in het functioneren van het rioleringsstelsel te geven, zodat de juiste maatregelen ter verbetering van het functioneren worden gedimensioneerd en geëvalueerd. Zo wordt straks niet alleen specifiek aangegeven wat de omvang van overstorten uit het gemengde rioolstelsel is, maar tevens welke invloed deze hebben op de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater. Drempelhoogten of -breedten kunnen vervolgens worden aangepast of tot nooduitlaat worden omgevormd. Ook sturing in het rioolstelsel, waarmee de berging in het systeem optimaal moet worden benut, wordt met behulp van metingen gedimensioneerd en geoptimaliseerd. Bovendien behoort benchmarking met betrekking tot het functioneren en beheer van de riolering tussen gemeenten onderling hierdoor tot de mogelijkheden.
Lizard Voor een integrale analyse en efficiënte verwerking van de resultaten van dit monitoringsplan is een krachtig en efficiënt informatiesysteem van groot belang. De gemeente en Hollands Noorderkwartier hebben daarom voor het softwarepakket Lizard gekozen. Dit is ontwikkeld door WL|Delft Hydraulics samen met Nelen & Schuurmans om automatisch meetgegevens in te lezen, te valideren, te bewerken en op te slaan. Verscheidene waterschappen gebruiken Lizard als informatiesysteem voor het operationele waterbeheer. Overstort gemengde riolering.
Naast overzichtelijke kaarten biedt deze software de mogelijkheid om neerslagradarbeelden, modelsystemen en real-time besturingssystemen aan elkaar te koppelen. Het hele proces van inwinnen, verwerken, valideren en analyseren van meetgegevens is gestandaardiseerd en verloopt daardoor efficiënt. Vooraf gedefinieerde validatiewaarden, zoals maximale of minimale waterhoogten, geven direct inzicht in de betrouwbaarheid van de meetgegevens. Door het opstellen van een waterbalans krijgt men bovendien een gedegen inzicht in de werking van het rioolsysteem, zodat met recht kan worden gezegd: meten is weten wat er in het riool gebeurt. Dit is immers een belangrijke voorwaarde voor het nemen van kosteneffectieve maatregelen.
SolEgout Meten in de riolering is lastig in verband met de benodigde stroomvoorziening en het uitlezen van gegevens. Hierdoor beperkt meten zich meestal tot de randen van het systeem, zoals de overstorten. Daarom wordt in dit monitoringsplan gebruikt gemaakt van een innovatieve meter voor de waterhoogte in het riool: SolEgout (zie afbeelding 1). In deze meetunit zijn meetsensor, positiebepaling, voeding, dataopslag en datacommunicatie geïntegreerd in één putdeksel. Dit maakt meten in de riolering een stuk eenvoudiger en flexibeler: vervang een putdeksel door een SolEgout en de gewenste data wordt direct en automatisch verzameld. Alle elektronische onderdelen van SolEgout zijn samengebracht in een compacte aluminium unit aan de onderzijde van de putdeksel. De meetsensor werkt ultrasoon met een nauwkeurigheid van tien millimeter en met een automatische correctie voor verloop. Een GPS-unit meet de positie van de
Afb. 1: Een SolEgout.
SolEgout in drie dimensies, waardoor inmeten niet nodig is. De data wordt via de ingebouwde gprs-modem draadloos verzonden naar Lizard (zie afbeelding 2). Zonnecellen voor de voeding en een gprsantenne voor de communicatie bevinden zich aan de bovenzijde van het putdeksel, goed beschermd onder een duurzame doorzichtige plastic laag. Het accumanagement wordt door een intelligente meet& regelprocessor verzorgd. De meetdata uit de SolEgout, aangevuld met gegevens van bijvoorbeeld rioolgemalen, neerslagradar en grondwater, worden real-time in Lizard gepresenteerd. Met deze hardware/softwarecombinatie besparen de gemeente en Hollands Noorderkwartier tijd, geld en energie bij het plaatsen, ijken, beheren en verwerken van de meetgegevens. Ook de gemeenten Almere en Eindhoven hebben interesse getoond om het inzicht in de werking van het rioolsysteem op deze manier te vergroten.
Uitvoering Afgelopen najaar is de uitvoering van het monitoringsplan binnen de gemeente Purmerend begonnen, waarbij Nelen & Schuurmans de projectorganisatie verzorgt. Inmiddels is de configuratie van rioolgemalen en overstorten in Lizard voltooid. Vanaf dit voorjaar worden de meetgegevens real time weergegeven. De eerste testresultaten van de SolEgout zijn dan ook beschikbaar. Voor meer informatie: Jochem Garthoff van Nelen & Schuurmans (030) 233 02 36.
Afb. 2: Communicatie SolEgout en overige meetgegevens met Lizard.
H2O / 2 - 2008
59
Schoon en veilig, nu en later
Grontmij: voor al uw (verbrede) watertaken! www.grontmij.nl
E e n z o nnek laar concept voor v e e l z i jdige pompen: van KSB Wanneer u hoge eisen stelt aan een passende pomp voor bijvoorbeeld drinkwatertoepassingen en bedrijfszekerheid van uw pompsystemen vindt u bij KSB heldere standaard oplossingen. KSB biedt u pompen in droge en natte opstelling en afsluiters voor zowel drinkwater- als overige (vuil)watertoepassingen. Bovendien leidt de prima prijs-kwaliteitsverhouding tot lagere kostendruk en dus gunstige LCC. Lagere energiekosten met de frequentiegeregelde PumpDrive van KSB! PumpDrive verandert elke standaardmotor in een handomdraai in een besparingsmachine. PumpDrive is eenvoudig te monteren en te bedienen en is al in korte tijd zeer lonend. Uw pompen functioneren binnen de geldende systeemcondities voortaan telkens in het meest efficiënte werkgebied. KSB Nederland B.V. • Postbus 211 • 1160 AE Zwanenburg T 020 407 98 00 • F 020 407 98 01 • infonl@ksb.com • www.ksb.nl
194 07
Etanorm met PumpDrive, ook leverbaar op andere pomptypen en voor kast- of wandmontage.
Energiebesparende PumpDrive; de innovatieve frequentieregeling voor alle standaardmotoren.
*thema
Bergbezinkbassin met afkoppelfunctie
handel & industrie Waterloos toilet in opmars
Het door stichting De Twaalf Ambachten ontwikkelde waterloze toilet Nonolet is bezig aan een Nederlands eerste multifunctionele randvoorziening met een gecombineerde opmars. In de Groningse wijk functie voor afgekoppeld regenwater en vuil water wordt op dit moment uitgevoerd in Zutphen. Het ontwerp verenigt methodes voor verbeterde emissie- Waterland zijn 16 Nonolets geplaatst en het compostverwerkingsbedrijf reductie met recente informatie over de gedragingen van overstortende riolen. Tevens wordt rekening gehouden met toekomstige verminderde overstortingen Orgaworld heeft een nieuwe verwerkingsmethode ontwikkeld. door afkoppeling. Onderzoek aan randvoorzieningen toont aan dat ‘first-flush’-effecten en vooral ook het ‘first-in-first-out’-verschijnsel een belangrijkere rol spelen dan in traditionele ontwerpprincipes wordt aangenomen. Ook de ontwerp-bezinksnelheden van vuildelen zijn erg optimistisch gekozen. Propluvia (de verzelfstandigde ontwerpafdeling van AQA HydraSep) heeft deze gegevens gebruikt om het ontwerp van een bergbezinkbassin in Zutphen drastisch aan te passen met een accent op voorbezinking voorafgaand aan de berging. De combinatie met een afkoppelproject is om meerdere redenen gekozen. De in het gemeentelijke rioleringsplan berekende bergingseis werd door Zutphen gerelativeerd wegens de weinige overstortingen in reeds aangelegde voorzieningen. Afkoppeling en andere veranderingen aan het stelsel roepen de vraag op of een zo kostbare maatregel wel nodig is. De geplande renovatie van het gemaal zou daarom samen met de randvoorziening worden gerealiseerd. Propluvia stelde voor om het afkoppelen van parkeerterreinen in het project te integreren. Van de combinatie kan zowel de regenwaterbehandeling als het bergbezinkbassin beter worden. Ook houdt het alle mogelijkheden voor toekomstige alternatieven open. Eén van die mogelijkheden is hergebruik van
voorgezuiverd en op kwaliteit gehouden regenwater. Het eerste compartiment is een ruim bemeten lamellenafscheider voor afgekoppelde parkeerterreinen. Bij overstorting uit de gemaalkelder wordt deze lamellenafscheider een soort ‘rem’ die vuildelen zo dicht mogelijk bij de interne drempel houdt. Het bergende gedeelte wordt daardoor geoptimaliseerd voor trager bezinkende en opgeloste verontreinigingen. Ook het spoelsysteem (van AQA HydraSep) is een innovatie. De klepspoeling zorgt samen met hydraulisch bediende schuiven voor reiniging van het bergbezinkbassin, automatische slibafvoer uit de lamellenafscheider én regelmatige spoeling van de gemaalkelder waardoor de gebruikelijke drijflaagproblemen worden bestreden. Bij toekomstige vermindering van overstortingen uit het vuilwaterriool kan de functie van het bergende gedeelte aangepast worden, waarmee de investering voor Zutphen een nog duurzamer karakter krijgt. Propluvia onderzoekt de mogelijkheden om de ‘vuilrem’ en eventueel het ‘MULTI’-principe tegen relatief lage kosten ook in bestaande randvoorzieningen te realiseren. Voor meer informatie: S. Brandon (072) 561 59 12.
De grondslag van het Nonolet is dat menselijke fecaliën hergebruikt moeten worden vanwege de mineralen en dat geen drinkwater aan het doorspoelen moet worden verspild. Daartoe ontwikkelde De Twaalf Ambachten het Nonolet-toilet. Het toilet is niet geoctrooieerd: alleen de naam is beschermd. Iedereen die dat wil, kan het toilet nabouwen. Ook de verwerking van de opgespaarde compost is verbeterd. Het bedrijf Orgaworld past een nieuwe verwerkingsmethode van gft-afval met methaangaswinning toe. Het bedrijf heeft in Nederland inmiddels vijf verwerkingsfabrieken. De bouwtekening van het Nonotoilet is te vinden op de internetpagina van De Twaalf Ambachten: www.twaalfambachten.nl.
Nieuwe ‘push-fit’-leidingsystemen Vanaf 1 januari levert Arnomij in Noordwijkerhout twee nieuwe kunststof leidingsystemen met een ‘push-fit’-verbinding. Vanaf 1987 leverde Arnomij Leidingsystemen het Hep2O push-fit-leidingsysteem van de Engelse fabrikant Hepworth. Dit importeurschap stopte per 1 januari. De overname van Hepworth door de Wavin Groep en de ontwikkeling van een eigen ‘push-fit’-leidingsysteem binnen de moedermaatschappij Aliaxis liggen hieraan ten grondslag. De 20-jarige ervaring en kennis met dit soort kunststof leidingsystemen zijn door Arnomij nu gebundeld in twee nieuwe kunststof leidingsystemen met ‘push-fit’-verbindingen: het SDP- en het MULTI-leidingsysteem. Het SDP-systeem (Slim, Duurzaam en Professioneel) is een flexibel leidingsysteem met ‘push-fit’-verbindingen voor koud en warm drinkwater. Het is leverbaar in de maten 15, 22 en 28 mm, waardoor ook een directe overgang naar koper mogelijk is. Het andere nieuwe leidingsysteem is bedoeld voor verwarming en sanitair. Arnomij demonstreert beide leidingsystemen tijdens de VSK beurs van 11 tot en met 15 februari in Utrecht. Voor meer informatie: (0252) 41 69 50.
H2O / 2 - 2008
61
Allround in relining Reparatietechieken injectietechniek | robottechniek | reparatieringen/manchetten | deelrenovatie
Renovatietechnieken schaaldelen | sliplining lange buislengtes | sliplining korte buislengtes | wikkelbuis-methode | close-fit lining | kousmethode | flexibele slangmethode | cementeren/resin lining | putrenovatie | renovatie van gemalen, kelders en bassins | pipecracking
Kennis van techniek
4.377
Nelis Infra bv Haarlemmerstraatweg 79, 1165 MK Halfweg Postbus 105, 1160 AC Zwanenburg T (020) 407 22 26 F (020) 407 22 23 info@nelisinfra.nl www.nelisinfra.nl
Binnen de sector BAM Infra brengt Nelis Infra bv haar expertise in op het gebied van de sleufloze leidingrenovatie. Kennis van de beschikbare technieken, gekoppeld aan de jarenlange ervaring met het leggen van leidingen, stelt haar in staat tot het maken van â&#x20AC;&#x153;maatwerk â&#x20AC;?. Van advies, engineering tot en met de uitvoering blijft zij verantwoordelijk voor het complete project inclusief tijdelijke pompinstallaties, aansluiting op bestaande leidingen en de overige civiele werkzaamheden. Voor advies, design en construct en turnkey-oplossingen.
Wij zijn trots op het resultaat. Jij ook?
Ondernemen in een complexe omgeving maar met overzicht, betrokkenheid en verstand van zaken. Resultaatgericht: iedereen zegt het, slechts enkelen maken het waar. ARCADIS: infrastructuur – milieu – gebouwen. Los van elkaar maar ook integraal. We geven de samenleving vorm door creatief te zijn in onze oplossingen en daadkrachtig in de uitvoering. Als medewerker van ARCADIS verlaat je gebaande paden. Je bent onderdeel van een netwerk van zakelijke professionals. Ingericht rondom klanten, zodat deze direct profiteren van onze kennis en ervaring. Wij brengen ideeën tot leven. Maak jij het mee?
De divisie Water adviseert en begeleidt opdrachtgevers en partners op het gebied van kusten en rivieren, havens en vaarwegen, regionaal en stedelijk water. Onze inbreng varieert van advisering, ontwerpen, het maken van bestekken tot directievoering. Voor onze marktgroep Waterbeheer, adviesgroep Stedelijk Water, zijn wij onder andere op zoek naar:
• commercieel adviseur / projectleider riolering • commercieel projectleider riolering • commercieel projectleider stedelijk water • ontwerper riolering
Imagine the result
• senior specialist riolering • trainee stedelijk water / riolering Voor alle vacatures zoeken wij kandidaten die een voltooide opleiding hebben op academisch of HBO niveau, richting hydrologie/civiele techniek. Je bent gespecialiseerd in stedelijk water/riolering en hebt minimaal 3 jaar ervaring in het werkveld (met uitzondering trainees) of bent toe aan een nieuwe uitdaging. Ben je geïnteresseerd? Kijk voor de volledige vacatureteksten en contactpersonen op onze internetsite (selecteer bij werkgebied: “Water”). Op deze site tref je ook informatie aan over ARCADIS en vele voorbeeldprojecten. Jouw sollicitatie zien wij graag tegemoet via onze internetsite: www.arcadis.nl/carriere.
Ziet u de vissen? Wij zien ook een uitdaging om duurzaam met het water op aarde om te gaan. Veolia Water zuivert en levert wereldwijd elke dag meer dan 17 miljard liter drinkwater. We recyclen daarnaast afvalwater voor de industrie en landbouw en zijn voortdurend op zoek naar oplossingen om uitputting van natuurlijke bronnen tegen te gaan. In Nederland zijn we betrokken in het eerste Publiek Private Samenwerkingsproject in de afvalwater sector, de Harnaschpolder. We zijn trots om als hoofdaannemer samen met onze partners aan dit project te werken.
Milieubescherming is een industriĂŤle uitdaging.
www.veoliawater.com