nยบ
41ste jaargang / 8 februari 2008
3/
2008
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
VERGELIJKING ZUIVERINGSKOSTEN AFVALWATER INTERVIEW MET JEROEN VAN DER SOMMEN MOGELIJKHEDEN EN GRENZEN ACTIEFSLIBPROCES EERSTE INVENTARISATIE METALEN IN DRINKWATER
Spetterend talent m|v gezocht Vitens is het jongste en grootste drinkwaterbedrijf van Nederland. We leveren topkwaliteit drinkwater aan 5,4 miljoen mensen en bedrijven in de provincies Flevoland, Friesland, Gelderland, Utrecht, Overijssel en een aantal gemeenten in Drenthe en Noord-Holland. Met circa 1.500 medewerkers, 100 productiebedrijven en een leidingnet van 47.500 kilometer wordt jaarlijks 330 miljoen m3 water geleverd. De jaaromzet bedraagt ongeveer 475 miljoen euro. Vitens is ook actief buiten Nederland. Samen met waterbedrijf Evides voorziet Vitens meer dan 10 miljoen mensen in ontwikkelingslanden van veilig drinkwater.
Vitens is op zoek naar kandidaten voor de volgende functie:
Functioneel Beheerder Infoworks (1,0) fte Standplaats: Zwolle Taken: Als Functioneel Beheerder Infoworks ben je er Vitens-breed verantwoordelijk voor dat de applicatie Infoworks aan de eisen en wensen van de gebruikers blijft voldoen en dat de functionaliteit consistent blijft. Je initieert wijzigingen en verbeteringen voor de applicatie en/of componenten hiervan en implementeert in overleg met gebruikers de nieuwe versie van het systeem. Je participeert in de uitrol en implementatie van Infoworks voor twee regio's. Je bent aanspreekpunt voor vragen vanuit de organisatie en draagt er zorg voor dat de applicatie Vitens-breed eenduidig gebruikt wordt.
Meer informatie Voor meer informatie over de controllers kun je contact opnemen met Anne Fijma, Manager Bedrijfsbureau a.i., telefoon 06 51145129. Algemene informatie vind je op www.vitens.nl.
Functie-eisen: Wij zijn op zoek naar een kandidaat die beschikt over een hbo-werk- en denkniveau. Je hebt 3 tot 5 jaar relevante werkervaring. Je hebt bij voorkeur ervaring met modellering, kennis van Infoworks en distributieprocessen. Daarnaast heb je aantoonbaar affiniteit met informatievoorziening. Je bent communicatief vaardig, onafhankelijk en analytisch sterk. Je bent een teamplayer en hebt ervaring met het aansturen van een project(team). Wat wij bieden: Vitens biedt een aantrekkelijke functie met ruimte voor eigen initiatief, een jaarsalaris (inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering) van maximaal € 42.000 en goede secundaire arbeidsvoorwaarden.
Reageren Heb je interesse in de genoemde functie? Stuur dan een sollicitatiebrief met cv vóór 29 februari 2008 naar Vitens, Afdeling HR, Karin Offenberg, Postbus 10005, 8000 GA Zwolle. Mailen van je brief en cv in Word-formaat kan natuurlijk ook naar: karin.offenberg@vitens.nl.
Nuance
S
ommige vragen lijken zo gemakkelijk te beantwoorden. Bijvoorbeeld of het voor een bedrijf goedkoper is om het afvalwater door het waterschap te laten zuiveren of het zelf te zuiveren. Die vraag blijkt dus niet zo simpel te beantwoorden. In deze uitgave hebben onder andere het Waterschap Brabantse Delta en de Vereniging IndustrieWater er bijna vier pagina’s voor over om tot een wellicht nog niet voor iedereen heldere uitspraak te komen. Een andere vraag die in dit nummer aan bod komt, is of we de Haarlemmermeer moeten laten verzilten of door moeten blijven spoelen, zoals nu gebeurt. Met name bij deze vraag maakt het veel uit wie hem stelt. Een waterschap kijkt nu eenmaal anders tegen deze zaak aan dan de landbouw in deze polder. Van belang is vooral een goede vraag te stellen: liefst een open vraag. Waarvoor onderzoek vereist is, door een instantie die geen belangen
bij de zaak heeft maar wel de kennis en ervaring in huis heeft om het onderzoek goed te kunnen onderbouwen. Het gaat namelijk om overtuigende argumenten. Nu staat Nederland niet echt bekend om haar discussietalent en onderbouwing van zaken. Echte discussie hoor of zie je nauwelijks. Je hoort vaak alleen het herhalen van de eigen mening. Daarom ook verloopt de samenwerking tussen bijvoorbeeld gemeenten en waterschappen, tussen waterschappen en provincies en tussen drinkwaterbedrijven en waterschappen regelmatig niet zo soepel. Maar daar waar wel echt geluisterd wordt naar argumenten en naar de nuance in sommige boodschappen, bereiken de partijen vaak het snelst het beste resultaat voor iedereen. Peter Bielars
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Gerda Pieters Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 telefax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Sigrid van der Kind (010) 427 41 40 telefax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos Tini van Schijndel telefoon (010) 427 41 08 telefax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 99,- per jaar excl. 6% BTW € 131,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2008 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
inhoud nº 3 / 2008 4 / Regenwater slechts licht vervuild 6 / Vergelijking kosten zuivering communaal en industrieel afvalwater Hein van Stokkom, Jaap Petraeus, Jack Jonk en Freek Kramer
10 / Metalen in drinkwater Martijn Groenendijk, Marcel Tielemans en Nellie Slaats
4
12 / Interview met Jeroen van der Sommen: “Toekomstvisie werpt vruchten af” Maarten Gast
14 / Techneau faciliteert inspelen op mondiale watertrends Andrew Segrave, Willem Koerselmans en Theo van den Hoven
16 / Opinie: “Toekomstige organisatie van
12
het Nederlandse waterschapsbestel: discussie gesloten?” Leon Hermans, Linda Carton en Bert Enserink
19 / Reactie: “Fries drijfzand?” Aleid Bosch
20 / Opinie: “Verruiming van de IJssel is overbodig”
16
Dirk van der Schrier
31 / Verenigingsnieuws 33 / Mogelijkheden en grenzen van het actiefslibproces Arjen van Nieuwenhuijzen, André van Bentem, Berend Reitsma en Annette Buunen
37/
Eerste inventarisatie van gemeten concentraties lood, koper, nikkel en chroom in drinkwater Nellie Slaats, Mirjam Blokker en Ans Versteegh
41 / Haarlemmermeer: doorspoelen of verzilten? Theo Witjes, Olga Clevering en Rene Blom
45 / Massale sterfte onder Aziatische korfmosselen in de Maas Edwin Foekema, Olaf van Hulst en Bart Reeze
49 / Agenda
Bij de omslagfoto: Vooral het noordoostelijk deel van Nederland kampt de laatste weken met hoge waterstanden door grote regenhoeveelheden. De eigenaar van deze tractor in Zuidlaren probeerde zijn schapen op het droge te krijgen. Hij reed door een overstroomd weiland en kwam vervolgens in een sloot terecht. Hij én de schapen kwamen met de schrik vrij (foto: Herman Wanningen).
Regenwater slechts licht vervuild Het regenwater in Nederland bevat iets te veel koper en zink. De concentraties liggen boven het maximale toelaatbare risiconiveau (MTR). De concentratie E. coli bedraagt ongeveer tien maal het MTR en ligt ook boven het niveau in het effluent van de gemiddelde rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit laatste kan gevolgen hebben voor wateren die bedoeld zijn om in te zwemmen. De niveaus van verontreiniging vereisen echter geen aparte zuivering van regenwater. Dit is van belang als het om afkoppelen van regenwater van het riool gaat. De gegevens werden besproken tijdens de RIONED-dag op 31 januari in Utrecht, die door een recordaantal van ruim 800 mensen werd bezocht, vooral gemeenteambtenaren.
H
et resultaat van het onderzoek naar de kwaliteit van regenwater en het effect van afkoppelen van regenwater van de riolering en dus ook van de rioolwaterzuiveringsinstallatie werd toegelicht door Bert Geraats en Gert Lemmen van Grontmij. De verontreiniging met koper en zink is, zoals bekend, afkomstig van dakgoten en regenpijpen. Het afkoppelen van de afvoer van hemelwater van de riolering kan bij een iets verhoogde concentratie koper en zink leiden tot verslechtering van het oppervlaktewater waarin het terechtkomt, aldus Bert Geraats. Het onderzoek is nog niet zo ver uitgewerkt dat algemene conclusies voor heel Nederland getrokken kunnen worden. De eerste resultaten moeten nu getoetst worden op lokale situaties.
Prestaties zuiverende voorzieningen De prestaties van zuiverende voorzieningen, met name de lamellenfilters, riepen vragen op bij de bezoekers van de RIONED-dag. Volgens Jeroen Langeveld van Royal Haskoning, die in Arnhem onderzoek verrichtte naar lamellenfilters, bodempassages en zandfilters, scoort het zandfilter het beste, daarna de bodempassage en het lamellenfilter. Toch betekent dit niet automatisch dat een gemeente daarom voor een zandfilter moet kiezen. De keuze van de zuiverende voorziening hangt niet alleen af van het rendement, maar ook van de kosteneffectiviteit, de mogelijke inpassing in het landschap en de beheeraspecten. Langeveld gaat er wel vanuit dat de ontwerprichtlijnen voor de lamellenfilters herzien moeten
Een recordaantal van ruim 800 mensen bezocht de RIONED-dag in Utrecht.
4
H2O / 3 - 2008
worden. De filters moeten goed schoongehouden worden, willen ze hun werk blijven doen.
Afkoppelen Het afkoppelen in Utrecht is nog niet makkelijk, zo bleek uit het betoog van Michiel Rijsdijk van de gemeente. De riolering in de stad is nog relatief vrij nieuw. Verder bestaat weinig ruimte in de binnenstad voor plaatsing van bergbezinkbassins (en zeker voor infiltratievoorzieningen). Maar de stad kent veel verhard oppervlak. Daarom wordt een proef overwogen om meer doorlatende bestrating te gebruiken.
Uitdaging Minister Cramer zei in Utrecht het een uitdaging voor de rioleringssector te vinden om de verhoging van het rioolrecht de
verslag Perspectief voor Randstad op lange termijn Het wordt met name in de Randstad risicovoller, natter, maar soms ook droger en zouter. Bovendien daalt de bodem verder. Daarom moet de Zeeuwse delta weer een open estuarium worden: de Oosterschelde en het Haringvliet moeten weer open. Aldus Michael van Buuren van de Waterdienst van Rijkswaterstaat.
I
Minister Cramer kreeg het eerste afvalemmertje uit handen van voorzitter T.Bouwers van Stichting RIONED.
komende jaren binnen de perken te houden, ondanks alle noodzakelijke verbeteringen en uitbreidingen aan de riolering. Ze complimenteerde de sector met wat er tot nu toe bereikt is, maar verwacht ook veel van de rioleurs in de komende periode. Cramer
herhaalde de vijf speerpunten voor de nabije toekomst: benchmarking, samenwerken, zicht op kosten, innovatie en voorlichting. Die punten zullen door de sector zelf aangepakt moeten worden. Het Rijk zorgt alleen voor de juridische en financiële onderbouwing, zoals de Wet gemeentelijke watertaken. “De gemeente is regisseur van de afvalwaterketen via het verbreed gemeentelijk rioleringsplan en de gemeente én het waterschap maken bestuurlijke afspraken over taken en bevoegdheden.” Het Rijk zal in het kader van het Bestuursakkoord Waterketen in totaal vier miljoen euro beschikbaar stellen voor regionale innovatieve initiatieven en voorbeeldprojecten. Vorig jaar is daarvan overigens al één miljoen euro besteed. Minister Cramer zei toe ook op te zullen treden bij problemen in de uitvoering. Ze noemde als voorbeeld de vochtige toiletdoekjes die in de wc belanden en voor verstoppingen zorgen. De minister wil een landelijke campagne opzetten over goed rioolgebruik. Stichting RIONED heeft een afvalbakje laten maken voor onder andere deze schoonmaakdoekjes (zie hiernaast). De minister kreeg er één mee, evenals alle 800 aanwezigen. Foto’s: Michelle Muus
Inzameling urine Tijdens de RIONED-dag konden belangstellenden de urinescheidingstoiletten bij Kiwa in Nieuwegein bekijken. Margeet Mons (Kiwa) en Bjartur Swart (Grontmij) gaven daar de stand van zaken rond de verschillende voorbeeldprojecten in Nederland. Daaruit bleek dat de nieuwe vorm van plassen steeds meer maatschappelijk draagvlak krijgt. De aanleiding om over te stappen naar deze nieuwe toiletten - met een aparte opvang van de urine - is onder andere het voorkomen van medicijnen in het afvalwater. Medicijnen die dus door de wc gespoeld worden. Ook het gescheiden inzamelen van fosfaten uit de urine kan grote voordelen hebben voor de zuivering van het afvalwater en de terugwinning van fosfaat. De gemeentelijke rioleurs vormen daarbij de schakels tussen de inzameling van de urine en de verwerking ervan. Met name voor dit laatste is nog veel onderzoek nodig. Op dit punt is samenwerking tussen de gemeente en het waterschap ook van groot belang.
n de rapportage ‘Delta in Zicht’ vertaalde deze dienst alle noodzakelijke opgaven op het gebied van water en ruimtelijke ordening in kaarten die een perspectief tonen voor de toekomst. Deze perspectieven moeten nog opgeschaald worden naar heel Nederland en omgezet worden in beleid van DG Water. Een voorproefje van de rapportage kregen de ruim 100 aanwezigen op het NIROV-congres ‘Ruimtelijke ontwerpen met water’ op 24 januari in Rotterdam. Op het NIROV-congres sprak ook Rijksadviseur Landschap en directeur van H+N+S, Dirk Sijmons. Volgens hem is het klimaatprobleem ongekend. De Rijn zal zich als een regenrivier gaan gedragen, zoals de Maas. Nu al houdt de haven van Rotterdam er rekening mee dat ze straks 20 dagen per jaar onbereikbaar zal zijn door óf te hoog óf te laag water. In de Randstad zijn vrijwel alle natte gebieden verdwenen. Het verhard oppervlak is bovendien fors toegenomen. De waterschappen zijn volgens Sijmons bang om de discussie te beginnen om de Randstad opnieuw te vernatten. Zij vrezen dat de reactie zal zijn: laat de provincies het maar overnemen. Volgens de landschapsarchitect is het nu nog mogelijk en betaalbaar om gronden te kopen en her in te richten als waterberging. Over 20 tot 30 jaar zal dit onmogelijk en onbetaalbaar zijn in verband met de verdere verstedelijking en de hogere grondprijzen. Sijmons ziet te weinig daadkracht in de deelstroomgebieden. De primaire veiligheid langs de grote rivieren en de Noordzeekust wordt door de rijksoverheid gegarandeerd. Maar in de regionale wateren lopen te veel belangen door elkaar en durft niemand de kar te trekken. Hij, en met hem discussieleider Frans Tielrooij van de Adviescommissie Water, missen de sturing en regie in de regio. In de volgende uitgave van H2O veschijnt een uitgebreid artikel over de ruimtelijke ordening in de Randstad op de lange termijn.
H2O / 3 - 2008
5
Vergelijking kosten zuivering communaal en industrieel afvalwater Samenwerking tussen waterschappen en bedrijven kan leiden tot kostenbesparing en een efficiëntere afvalwaterzuivering. Dat blijkt uit een onlangs afgerond onderzoek van de Noord-Brabantse Waterschapsbond en het Brabantse bedrijfsleven. Bij het onderzoek is gekeken naar de kostenopbouw van de afvalwaterzuiveringen van zeven bedrijven. Ook zijn alle rioolwaterzuiveringen van het Waterschap Brabantse Delta doorgelicht en met elkaar vergeleken. De kosten van de zuivering van afvalwater door bedrijven of door waterschappen laten een grote spreiding zien, maar liggen gemiddeld in dezelfde orde van grootte. De grote spreiding wordt met name veroorzaakt door de verschillende samenstelling van het afvalwater en de lozingseisen. De spreiding van de jaarlijkse kosten voor de zuivering van afvalwater is groter voor bedrijven dan voor het waterschap. Dit heeft voor een belangrijk deel te maken met de bezettingsgraad van de capaciteit van de installaties, die bij bedrijven een grotere spreiding heeft. Ook bleken grote verschillen te bestaan in de investeringslasten.
D
e Noord-Brabantse Waterschapsbond en de vertegenwoordiging van het Noord-Brabantse bedrijfsleven - de Vereniging IndustrieWater en de Brabants-Zeeuwse Werkgeversvereniging - hebben Witteveen+Bos een quick scan laten uitvoeren naar de kostenstructuur van de zuiveringsinstallaties van communaal en privaat afvalwater. Het onderzoek moet inzicht geven in de kostenopbouw in relatie tot de geleverde prestatie. Het onderzoek Aerobe nazuivering bij een bierbrouwerij.
6
H2O / 3 - 2008
is in twee fasen opgezet: fase 1 is inmiddels afgerond en fase 2 is afgelopen najaar begonnen. Fase 1 was een verkennend onderzoek naar de kostenopbouw. Daarvoor zijn de gegevens van afvalwaterzuiveringen van zeven bedrijven en alle rioolwaterzuiveringen van Waterschap Brabantse Delta doorgelicht en met elkaar vergeleken. Fase 2 is gericht op de nadere uitwerking van de punten waarop de opdrachtgevers van deze studie van elkaar kunnen leren. Hieruit
volgen voorstellen voor verbetering van de kostenefficiëntie van het transport en het zuiveren van afvalwater. Dit artikel beschrijft de resultaten van de eerste fase. Het onderzoek vindt plaats tegen een achtergrond van jarenlange polarisatie tussen bedrijfsleven en waterschappen. Hierdoor is een sterk ‘wij-zij-denken’ ontstaan, met als gevolg onderling wantrouwen. In de loop der tijd zijn in beide
achtergrond Om verschillende typen afvalwater te vergelijken wordt meestal de maatstaf vervuilingseenheid toegepast. Deze maatstaf is gebaseerd op de componenten CZV en stikstof (uitgedrukt als NKjeldahl). Eén vervuilingseenheid komt overeen met 136 gram zuurstofverbruik per dag voor het verwijderen van CZV en NKjeldahl. Het aantal vervuilingseenheden in afvalwater per dag wordt berekend als: v.e. = (CZV + 4,57∑NKjeldahl)/136. Deze maatstaf weegt alleen de verontreiniging als massa, niet het debiet. Een andere maatstaf is de ‘kostenveroorzakende eenheid’. Deze is in 1999 door het CIW opgesteld, primair voor huishoudelijk afvalwater. Deze eenheid verdisconteert ook de kostenaandelen voor het verwerken van piekaanvoeren en de aanvullende eisen met betrekking tot nitraat en fosfaat. De formule voor de ‘kosten veroorzakende eenheid’ luidt: M = Qmax∑ 9,5 + (Qgem x {(0,1xCZV + Ntot + 4x Ptot)/40}), waarin M de kostenveroorzakende eenheid is, Qmax het maximaal optredende debiet in de zuivering in m3/h, Qgem het gemiddelde dagdebiet (m3/dag) en CZV, Ntot, Ptot de gemiddelde optredende concentraties (mg/l) van respectievelijk het chemisch zuurstofverbruik, totaal-stikstof en totaal-fosfor.
de betreffende awzi of rwzi. Daarnaast is ingegaan op de samenstelling van het behandelde afvalwater en op de prestaties van de installaties. De discussies in deze kostenvergelijking spitsten zich toe op de volgende vraagstelling: Door welk getal moeten de totale kosten gedeeld worden? Is dat de geïnstalleerde, aangevoerde of verwijderde hoeveelheid vervuilingseenheden (BZV of TZV), behandeld volume, etc? Om een goede vergelijking te kunnen maken, zijn alle zuiveringen langs de maatlat van ‘kostenveroorzakende eenheden’ (kve) gelegd (zie kader). Dit houdt in dat een weging is gemaakt van de hoeveelheid afvalwater die in de betreffende zuivering behandeld wordt, de samenstelling ervan en de mate waarin het gezuiverd wordt. Belangrijke parameters zijn daarbij het debiet en de vervuilingsparameters als zuurstofverbruik en concentraties nutriënten.
In deze formule zijn eveneens de kosten verwerkt voor de eindverwerking van slib.
sectoren vooroordelen ontstaan, in de trant van ‘privaat is beter en goedkoper dan publiek’ en ‘het bedrijfsleven is enkel gericht op reductie en afwenteling van kosten’. Om deze polarisatie te doorbreken, is een onderzoek opgezet dat meer duidelijkheid beoogt te creëren in de kostenopbouw van communale en private afvalwaterzuivering in relatie tot de geleverde prestatie, door inzicht te genereren in de kostenbepalende verschillen.
Het proces Vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en het waterschap hebben de begeleidingscommissie gevormd voor het onderzoek. Gezamenlijk is de te onderzoeken hypothese opgesteld: ‘Het zuiveren van communaal en privaat afvalwater kan goedkoper’. Binnen de commissie lagen er uiteraard gevoeligheden, aangezien het waterschap als het ware een dubbelrol speelt. De industrie kent het waterschap met name als vergunningver-
lener, terwijl in dit onderzoek vooral de zuiveringstechnische taak van het waterschap in beeld is. Daarnaast bestaat een duidelijk verschil in perspectief. Bedrijven bezien de afvalwaterzuivering als een kostenpost die doorberekend moet worden in de prijs van het product. Bij het waterschap is het zuiveren van afvalwater onderdeel van de ‘core business’. Ondanks deze verschillen is het gelukt om in een goede sfeer tot een gedegen onderzoek te komen. Vanuit beide sectoren is openheid van zaken gegeven, zodat de discussie inhoudelijk gevoerd werd. Dit feit op zich is al een belangrijk winstpunt.
Het onderzoek Het onderzoek naar de kostenopbouw is uitgevoerd door middel van een enquête onder zeven bedrijven uit de voedsel-, chemie- en papierindustrie en bij het waterschap. De enquête was gericht op zowel de investeringskosten als de kosten voor beheer en onderhoud van
Totale jaarlijkse kosten per verwijderde kve per deelnemer, gerangschikt naar influentkarakteristiek. B= rwzi Bath; N = rwzi Nieuwveer; D = rwzi Dongemond; overig = overige rwzi’s van Waterschap Brabantse Delta (de nummers I tot en met VII zijn de geanonimiseerde aanduidingen van de bedrijven).
Welke kostenposten moeten meegerekend worden? Zowel voor het waterschap als de industrie is dit op een aantal punten arbitrair. Een voorbeeld hiervan is de BTW. Bedrijven brengen alleen BTW op het eindproduct in rekening en verrekenen dit met de betaalde BTW van bijvoorbeeld investeringen. Daardoor zijn de investeringskosten lager dan de investeringen van waterschappen. Waterschappen kunnen BTW niet verrekenen en alle betaalde BTW zit in de kostprijs en dus in het v.e.-tarief. Wanneer (individuele) bedrijven de afweging moeten maken tussen zelf zuiveren of het waterschap laten zuiveren, zal een bedrijf uitgaan van de feitelijke kosten, dus de door het waterschap geheven tarieven (inclusief BTW). Voor dit onderzoek, waarbij de insteek was om te kijken of waterschappen en bedrijfsleven van elkaar kunnen leren in termen van te behalen efficiencywinst, is afgesproken de BTW-invloed buiten beschouwing te laten. Om die reden zijn in dit onderzoek de zuiveringskosten van het waterschap gecorrigeerd voor de betaalde BTW. Een andere discussie betreft het transport van afvalwater. Op het niveau van een individuele zuivering kan een vergelijking van de zuiveringskosten gemaakt worden zonder rekening te houden met de transportkosten van het afvalwater. Op het niveau van het afvalwatersysteem dienen de transportkosten wel in rekening gebracht te worden. In het onderzoek zijn de transportkosten expliciet in beeld gebracht. Alle kosten zijn gepresenteerd als jaarlijkse kosten per verwijderde kve. In de presentatie van de kosten is de volgende verdeling gehanteerd: vaste kosten onderverdeeld in directe en indirecte kosten, variabele kosten eveneens onderverdeeld in directe en indirecte kosten én variabele directe opbrengsten.
Resultaten De kostenopbouw van de afvalwaterzuivering is voor alle deelnemende bedrijven en het waterschap inzichtelijk gemaakt. Daarbij ontstaat geen afgetekend beeld, in de zin dat één of meer bedrijven op alle fronten
H2O / 3 - 2008
7
significant beter presteert dan de andere. Als ingezoomd wordt op de vaste en variabele kosten, vallen de volgende zaken op. Elk van de deelnemende bedrijven heeft voor de dagelijkse bedrijfsvoering een gemiddeld kostenniveau van 23 euro per jaar per verwijderde kve met een bandbreedte van 14 tot 37 euro. Daarbij is niet consequent de ene bedrijfstak goedkoper dan de andere. De installaties van het waterschap kennen voor de dagelijkse bedrijfsvoering gemiddelde kosten van 17 euro per jaar per verwijderde kve, met een bandbreedte van 12 tot 21 euro. De spreiding bij de bedrijven is dus groter. Dit is deels toe te schrijven aan een aantal onderbelaste installaties en grotere spreiding in schaalgrootte.
Het bedrijfsleven is over het algemeen erg kritisch richting waterschappen, met name ten aanzien van de zuiveringskosten van het afvalwater. Voor de waterschappen was het dan ook een gedurfde stap om mee te werken met dit kostenvergelijkingonderzoek. Dat de uiteindelijke resultaten van het onderzoek wat genuanceerder lagen dan gedacht, was voor het bedrijfsleven verrassend. Bedrijven en waterschappen hebben hier niet alleen van geleerd, maar ook bedrijven onderling waren geïnteresseerd in kostenopbouw van hun industriële zuiveringen en zijn hierover met elkaar in contact. Het kostenvergelijkingonderzoek heeft zeker bijgedragen tot een betere verstandhouding tussen het waterschap en het bedrijfsleven. Deze samenwerking zal niet eindigen met dit onderzoek. Plannen zijn er om in vervolgstappen te komen tot nadere uitwerkingen en mogelijk samenwerkingsvormen. Inhoudelijk op de materie ingaan is de beste manier om consensus te bereiken. Daarvan is dit onderzoek een goed voorbeeld. Aldus Constant van den Thillart, voorzitter Vereniging Industriewater en voorzitter klankbordgroep milieu van de BZW.
De investeringslasten (de vaste directe kosten) verschillen aanzienlijk. De investeringslasten bij de bedrijven bedragen gemiddeld ruim 14 euro per jaar per verwijderde kve (6 tot 31 euro) en bij het waterschap, inclusief transport, ruim 33 euro (27 tot 45 euro). Daarbij worden de volgende kanttekeningen geplaatst: •
•
Investeringen vinden vrijwel nooit plaats vanuit een ‘groene weide-situatie’. Dit geldt voor private en publieke installaties. De reeds bestaande infrastructuur is dan ook vaak leidend voor de aard en omvang van nieuwe investeringen. Hierdoor zijn de investeringen vaak niet één op één met elkaar te vergelijken; Het niveau van investeringen is gerelateerd aan de eigenschappen van het afvalwater; door de methodiek van de kve wordt dit voor een belangrijk deel ondervangen;
globaal op 50 procent van de range die de BREF Wastewater aangeeft. Indien het ontvangende oppervlaktewater strengere eisen noodzakelijk maakt (emissie-immissietoets), wordt van de generieke eisen afgeweken. In zijn algemeenheid geldt niet dat één van de categorieën rwzi’s of bedrijfslozingen strengere eisen kent dan de ander. Bij de onderzochte bedrijven bestaan grote verschillen in zowel de eigenschappen van het afvalwater als de gestelde effluenteisen. Het niveau van de investeringen bleek vaak bepaald door deze en andere bedrijfsspecifieke randvoorwaarden. Uit de enquête bleek dat bij investeringsbeslissingen alle deelnemende bedrijven zich richten op minimalisatie van de investeringen in transport en zuivering van afvalwater.
Duiding •
Het niveau van investeringen is gerelateerd aan de eisen die gesteld worden aan het gezuiverde water. Industriële zuiveringsinstallaties moeten volgens de wet voldoen aan best beschikbare technieken (BAT) die zijn vastgelegd in bijvoorbeeld Europese richtlijnen (BREF-documenten). De effluenteisen van rwzi’s zijn gebaseerd op het Lozingenbesluit Wvo stedelijk afvalwater. Ten aanzien van fosfaat en zwevende stof is het Lozingenbesluit minder streng dan de BREF Wastewater. Ten aanzien van stikstof en CZV liggen de generieke eisen van het Lozingenbesluit
De doelmatige en efficiënte behandeling van afvalwater is afhankelijk van een groot aantal factoren. De volgende drie factoren blijken hierbij van eminent belang: •
Veelal wordt voortgeborduurd op een bestaande situatie. Dit heeft als consequentie dat per stap op kosten geoptimaliseerd wordt, maar ook dat investeringen vaak gedicteerd worden door keuzes uit het verleden (bijvoorbeeld aanhaken op bestaande infrastructuur);
•
De gebouwde installaties dienen goed ontworpen te zijn op aard en hoeveelheid
De Noord-Brabantse waterschappen hebben zich kwetsbaar opgesteld door het voortouw te nemen bij het vergelijkend onderzoek van de kosten van zuiveren. Het was ook voor het bedrijfsleven een spannende aangelegenheid. Bij een dergelijke kostenvergelijking is openheid over de bedrijfscijfers een eerste vereiste, zowel naar het waterschap als naar de concurrentie. Het onderzoek heeft uitgewezen dat de waterschappen en het bedrijfsleven in het algemeen concurrerende zuiveringskosten kennen. Het zijn vooral de specifieke, lokale omstandigheden die de hoogte van de kosten bepalen. Bedrijfsleven en waterschappen hebben elkaar inzicht verschaft. Hierdoor is meer begrip en vertrouwen over en weer ontstaan. De grote waarde hiervan is dat we op de ingeslagen weg kunnen doorgaan. De bereidheid tot samenwerken is een voorwaarde om te komen tot een duurzame aanpak van het afvalwatervraagstuk tegen de laagste maatschappelijke kosten. Aldus Joseph Vos, voorzitter van de Noord-Brabantse Waterschapsbond.
8
H2O / 3 - 2008
te behandelen afvalwater. Omdat het ontwerp gebaseerd wordt op prognoses, kan een aanzienlijke afwijking ontstaan tussen verwacht afvalwateraanbod en het werkelijke aanbod. Naarmate het verschil tussen beide groter is, is sprake van (soms dure) overcapaciteit; •
De bedrijfsvoering van de gebouwde installatie moet efficiënt en doeltreffend kunnen plaatsvinden. Deze factor wordt in hoge mate bepaald door de nauwkeurigheid van de prognoses in het ontwerp. Als de afwijking tussen verwacht afvalwateraanbod en het werkelijke aanbod groot is, wordt een efficiënte en doelmatige bedrijfsvoering lastig, zo niet onmogelijk.
De verdieping van deze aspecten maakte geen onderdeel uit van de eerste fase van het onderzoek. Wel is van de onderzochte zuiveringsinstallaties een waardering opgesteld op basis van influent- en effluentkarakteristieken. Daartoe is een rangschikking gemaakt op basis van de samenstelling en aanvoerpatroon van het behandelde afvalwater. Deze rangschikking is weergegeven in de grafiek. Deze toont dat de kosten, ongeacht de influentkarakteristiek, in een overzichtelijke bandbreedte liggen, met uitzondering van de bedrijven IV en VI. Als de transportkosten bij de rwzi’s worden meegeteld, valt rwzi Bath zeer hoog uit en de andere rwzi’s ongeveer 15 procent hoger dan de berekening zonder transportkosten; deze komen dan uit aan de bovenkant van de bandbreedte. Geredeneerd vanuit het idee dat de kosten van afvalwaterzuivering grotendeels samenhangen met de influentkarakteristiek, is het zinvol voor de bedrijven I, VII en II om met elkaar in gesprek te gaan over mogelijkheden om van elkaar te leren. Deze bedrijven hebben namelijk een vergelijkbare influentkarakteristiek, maar uiteenlopende jaarlijkse kosten. Een andere groep van bedrijven die in dit opzicht van elkaar zouden kunnen leren, vormen III, VI en de rwzi Bath.
Conclusies en aanbevelingen Door samen te kijken naar de kosten van afvalwaterzuivering kunnen waterschappen en bedrijven veel van elkaar leren over een efficiënte waterzuivering. De kosten van
achtergrond
De rwzi Nieuwveer, grootschalige behandeling van communaal afvalwater.
de zuivering van afvalwater door bedrijven of door het waterschap laten een grote spreiding zien, maar liggen gemiddeld in dezelfde orde van grootte. Verschillen in kosten worden vooral bepaald door de afvalwaterkarakteristieken (hoeveelheden en concentraties) in combinatie met de effluenteisen, en de investeringslasten. Kostenbesparingen zijn mogelijk indien waterschappen en bedrijfsleven hun kennis en ervaring uitwisselen en van elkaar leren. Dit heeft een goede samenwerking en afstemming tussen beide partijen aangetoond. De spreiding van de jaarlijkse kosten voor de zuivering van afvalwater voor bedrijven is groter dan bij het waterschap. Dit heeft voor een belangrijk deel te maken met de bezettingsgraad en de capaciteit van de installaties, die bij bedrijven een grotere spreiding heeft. Daarnaast bleek dat grote verschillen bestaan in de investeringslasten.
van bedrijf tot bedrijf en tussen bedrijven en waterschappen, zijn louter de tarieven of kosten per vervuilingseenheid geen maat voor de kosteneffectiviteit van de afvalwaterbehandeling.
Vervolgonderzoek Het blijkt dat het ‘wij-zij-denken’ een improductief onderscheid aanbrengt, terwijl de in dit onderzoek gekozen aanpak wel productief is. Nu is namelijk vast te stellen wie kan leren van wie. Uitgaande van de ontstane vertrouwensbasis vallen de volgende bilaterale punten op die in de volgende onderzoeksfase aan bod moeten komen: •
•
•
Voorts blijkt dat de kosten voor afvalwaterbehandeling niet primair afhangen van bedrijfskundige of technologische keuzes, maar vooral door de afvalwaterkarakteristieken (hoeveelheden en concentraties) in combinatie met de effluenteisen. Omdat de samenstelling van afvalwater sterk verschilt
Zo zal onder meer nog duidelijker moeten worden of de waterschappen tot lagere kosten kunnen komen door het toepassen van een industriële bouwwijze. Ook zal worden nagegaan of een nieuwe vorm van samenwerken tussen de aanbieder van afvalwater (het bedrijfsleven) en de verwerker ervan (het waterschap) tot besparingen kan leiden. De resultaten van het voortgezette onderzoek worden in de loop van dit jaar verwacht. Hein van Stokkom (Noord-Brabantse Waterschapsbond) Jaap Petraeus (Vereniging IndustrieWater) Jack Jonk (Waterschap Brabantse Delta) Freek Kramer (Witteveen+Bos)
De directe vaste kosten verdienen nadere bestudering; Uitwerken van casestudies, waarbij telkens twee of drie bedrijven met elkaar in gesprek gaan en/of gezamenlijk concrete projecten uitvoeren; Vanuit de afvalwaterketen communale en private waterzuivering benaderen en onderzoeken of nieuwe samenwerkingsvormen werkbaar zijn.
De hypothese ‘Het zuiveren van communaal en privaat afvalwater kan goedkoper’ zal verder moeten worden onderzocht.
H2O / 3 - 2008
9
Metalen in drinkwater Het onderwerp ‘risico op verontreiniging van drinkwater door metalen tijdens de productie en/of distributie’ leeft, zo bleek ook weer tijdens het internationale congres METEAU afgelopen najaar in Antalya (Turkije). Ongeveer 130 deelnemers uit 17 landen waren daar aanwezig om ervaringen uit te wisselen over metalen in drinkwater. Het congres werd georganiseerd met financiële steun van de Europese Unie. Vanuit Nederland waren vertegenwoordigers van DZH, Brabant Water, het ministerie van VROM en Kiwa Water Research aanwezig om een toelichting te geven op metalen in drinkwater, leidingmaterialen en het conditioneren van drinkwater om corrosie te voorkomen.
W
ennemar Cramer van het ministerie van VROM gaf een toelichting op de Drinking Water Directive. Deze regeling verlangt dat de lidstaten de kwaliteit regelen van alle producten, materialen en chemicaliën die in contact komen met drinkwater van bron tot kraan. Cramer lichtte toe dat het merendeel van de lidstaten wacht op een gemeenschappelijke aanpak alvorens de nationale wetgeving aan te passen. Hoe wordt de toelating van materialen en chemicaliën die in contact komen met drinkwater, in Europa gereguleerd? Voor de harmonisatie van de toelatingprocedures in alle Europese landen is op initiatief van vier landen, waaronder Nederland, een basis gelegd voor een gemeenschappelijke Europese aanpak. De inzet is om een uniform toelatingssysteem te ontwikkelen, het European Acceptance Scheme (EAS), maar dit proces verloopt de laatste jaren moeizaam. Aanpassing van de Drinkwater-
richtlijn is daarvoor nodig, maar de Europese Unie toont weinig bereidwilligheid om deze aanpassing door te voeren. Toch blijft Cramer optimistisch over de uiteindelijke invoering. Het EAS is goed voor de concurrentie in Europa, met minder kosten voor de belastingbetaler en lagere analysekosten.
Monitoren aan de tapkraan In 1998 is op Europees niveau het voorschrift voor de monitoring van de metalen koper, lood en nikkel in drinkwater gewijzigd. De nieuwe wijze van monitoring schrijft voor dat koper-, lood- en nikkelgehalten aan de tap gemeten worden via een passende steekproefmethode. Het verkregen monster dient representatief te zijn voor de hoeveelheid van het betreffende metaal die een consument wekelijks gemiddeld via drinkwater binnen krijgt. De monitoring van metalen aan de tap komt in alle Europese landen op gang, zo bleek uit de diverse lezingen.
Verschillen per land Het verzamelen van gegevens over metaalgehalten aan de tap verloopt in Europa nog niet optimaal, zo bleek tijdens het congres. De uitkomsten verschillen per land en zijn ook moeilijk te vergelijken. De nadruk per land is verschillend. Opvallend zijn de hoge loodconcentraties in Engeland, de hoge concentraties aan arseen in Italië en de hoge ijzerconcentraties in Polen. De aanpak van te hoge metaalconcentraties in drinkwater verschilt ook; zo wordt in Nederland op grote schaal centrale ontharding toegepast in combinatie met sanering van loden leidingen om de koper- en loodafgifte te verlagen, terwijl in Engeland voor hetzelfde probleem op grote schaal fosfaten worden gedoseerd in het drinkwater.
Koperafgifte Bij de presentaties kwamen verschillende benaderingen aan bod van de bepaling van het koperoplossend vermogen van
Onthardingsinstallatie van waterproductiebedrijf Nuland van Brabant Water. De installatie moet onder meer de koperafgifte naar het milieu doen verlagen.
10
H2O / 3 - 2008
achtergrond / actualiteit bedrijven naar de optimale waterkwaliteit om zodoende kalkafzetting én agressiviteit te voorkomen. COST (Cooperation in Science and Technology) is een programma voor Europese samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie, betaald via het EU Framework Program. Het is één van de oudste EU-programma’s op het gebied van coördinatie en integratie van onderzoek dat in de lidstaten wordt uitgevoerd. De COST Action 637 ‘Meteau’ is in 2006 opgestart en houdt zich bezig met de manieren waarop de lidstaten kunnen voldoen aan de normen voor metalen en aanverwante stoffen in drinkwater in de nieuwe Europese drinkwaterrichtlijn. Nieuw in deze richtlijn is dat er aan de normen voldaan moet worden aan de tapkraan. Er zijn vier werkgroepen die zich bezighouden met beperking van het koper- en loodoplossend vermogen, andere metalen waaronder arseen en nikkel en de te treffen maatregelen. Namens Nederland zit Marcel Tielemans van Het Waterlaboratorium in het Management Committee van COST Action 637.
drinkwater in Europa, zoals de bemonstering van één woonhuis in Tsjechië en vergelijking van de uitkomsten met statische laboratoriumtesten, de ontwikkeling van een nieuwe laboratoriumtest in Engeland en de presentatie van de in Europa ontworpen en gestandaardiseerde buizenopstellingen prEN15664-1. Met deze buizenopstelling wordt in Duitsland het koperoplossend vermogen van drinkwater in beeld gebracht. Deze exercitie is in Nederland 20 jaar geleden uitgevoerd met de Nederlandse koperen buizenopstelling. Nellie Slaats van Kiwa Water Research hield een presentatie over de situatie in Nederland. De resultaten van haar onderzoek staan ook in deze H2O (zie pagina 37). Veel aandacht kreeg het meten van het koperoplossend vermogen van drinkwater en veel minder de mogelijkheden van de drinkwaterbedrijven om het koperoplossend vermogen te verlagen. Een uitzondering daarop vormde het verhaal van Martijn Groenendijk van Brabant Water, waarin een toelichting werd gegeven op het onthardings- en conditioneringsbeleid van het waterleidingbedrijf in de praktijk en de effecten daarvan op de koperafgifte. Groenendijk gaf een toelichting op het streven van de Nederlandse waterleiding-
Het resultaat is dat in Nederland wordt voldaan aan de eisen van koper, maar dat voor het voldoen aan de eisen van lood een sanering van de loden leidingen benodigd is. Over de aanpak van die loodsanering, gecombineerd met de effecten van centrale ontharding, hield Co van Dongen van DZH een verhaal, waarbij hij aangaf dat de maximale waarde van 10 μg/l lood aan de tap alleen in voldoende mate bereikt kan worden als de loodsanering volledig wordt doorgevoerd, óók in binneninstallaties.
Hardheid en gezondheid De presentatie van Frantisek Kozisek uit Tsjechië ging in op de relatie tussen hardheid en gezondheid. De titel ‘Water hardness may reduce the toxicity of metals in drinking water’ gaf al stof tot discussie vanuit de Nederlandse delegatie. Kosizek beschreef de relatie tussen de corrosiviteit en zacht drinkwater, waardoor meer toxische metalen in drinkwater zouden oplossen, zonder in te gaan op het concept van conditioneren zoals dat in Nederland wordt toegepast. De laatste spreker was Ingegerd Rosborg uit Zweden met een verhaal over gezondheidsklachten bij vrouwen in het zuiden van Zweden die water gebruikten uit lokale putten in gebieden die niet waren aangesloten op het drinkwaternet. Hierbij werd onderscheid gemaakt bij winputten met zuur grondwater en winputten met grondwater met een neutrale pH. In haar presentatie liet zij de verschillen in samenstelling zien van zuur en neutraal grondwater, in het bijzonder de metalen. Rosborg merkte op dat zij het spijtig vond dat het drinkwaterbedrijf van Malmö het drinkwater sinds enkele jaren centraal onthardt. Dat zou volgens Rosborg leiden tot meer corrosiviteit en zodoende tot een grotere metaalafgifte. Vanuit de zaal ontlokte dat de reactie dat centrale ontharding van drinkwater met conditionering juist tot een optimale waterkwaliteit leidt, zonder kalkafzetting en zonder agressiviteit en dus minder afgifte van koper. Martijn Groenendijk (Brabant Water) Marcel Tielemans (Het Waterlaboratorium) Nellie Slaats (Kiwa Water Research)
De discussie die in de WHO is gevoerd over het belang van voldoende calcium en magnesium in drinkwater, is nog niet ten einde, zo bleek tijdens het congres (zie de bijdrage uit Zweden). Op de vraag of in Malmö gezondheidsproblemen waren gesignaleerd sinds invoering van de centrale ontharding, werd gemeld dat dit niet onderzocht was. Er was alleen onderzoek gedaan naar de watervoorziening van lokale putten van particulieren, met een zuur en neutraal milieu. Het resultaat was vertaald naar drinkwater in algemene zin. Tijdens het congres werd deze onrust in de kiem gesmoord, maar het is voor de Nederlandse drinkwatersector bedenkelijk als wetenschappers op een Europees congres volledig ten onrechte de drinkwaterkwaliteit in twijfel trekken.
45 miljoen voor innovatieve deltatechnologie Het Rijk, bedrijven en kennisinstellingen stellen samen 45 miljoen euro beschikbaar voor projecten die een verantwoorde en duurzame inrichting van het deltagebied bevorderen. De eerste twee projecten die voor een bijdrage in aanmerking komen, zijn ‘Flood Control 2015’ en ‘Building with Nature’.
‘F
lood Control 2015’ is erop gericht om alle waterkeringen in Nederland met sensoren en elektronica permanent te bewaken. Hierdoor kunnen veranderingen in dijken meteen worden geconstateerd en kan daarop worden ingespeeld. Een concreet voorbeeld van deze nieuwe technieken vormt de IJkdijk, die onderdeel uitmaakt van Flood Control 2015. ‘Building with Nature’ richt zich op de ontwikkeling van kennis die nodig is voor een duurzame inrichting van kust-, deltaen riviergebieden. De ontwerpen gaan uit van het ecosysteem en maken gebruik van natuurlijke processen, maar wel rekening houdend met bestaande infrastructuur en economische belangen. Verschillende disciplines, zoals ecologie en techniek, werken vanaf het begin van het project samen. Dit project speelt zich onder andere af in het zuidwestelijk deltagebied. Zo houdt men zich bezig met de eventuele herinrichting van het Oosterscheldegebied en de vraag hoe de natuurlijke zandstroom langs de Hollandse kust gebruikt kan worden voor kustbescherming. De twee projecten zijn de eerste die van start gaan in het kader van Nederland Ondernemend Innovatieland (NOI). Het NOI maakt op zijn beurt deel uit van tien projecten uit het beleidsprogramma ‘Samen Werken, Samen Leven’. De NOI helpt oplossingen te vinden voor maatschappelijke vraagstukken op onder andere het gebied van water door de inzet van kennis, innovatie en ondernemerschap. De ministerraad stemde 1 februari in met het beschikbaar stellen van 22 miljoen euro. De private partijen en de kennisinstellingen investeren samen 23 miljoen euro. Door de verbinding van ondernemerschap met de maatschappelijke uitdagingen van het waterbeheer in de twee projecten geeft het kabinet uitvoering aan de kabinetsvisie op het waterbeleid, die een half jaar geleden werd vastgesteld.
H2O / 3 - 2008
11
JEROEN VAN DER SOMMEN, DIRECTEUR NWP:
“Toekomstvisie werpt vruchten af” Het jaar 2008 is door de Verenigde Naties uitgeroepen tot het Jaar van de Sanitatie. Een belangrijke stap, enerzijds omdat het dit onderwerp internationaal uit de taboesfeer haalt, anderzijds omdat betere sanitaire voorzieningen ook effect hebben op het gebied van bijvoorbeeld gezondheid, scholing en productiviteit. “Belofte maakt schuld”, zei Willem-Alexander zeer nadrukkelijk tot de Nederlandse watervertegenwoordigers bij de officiële opening van dit Jaar. Belangrijke vraag is dus hoe de watersector deze oproep gaat beantwoorden. Hoe denken wij de toegezegde inspanning te gaan realiseren? Een centrale rol hierbij wordt steeds meer vervuld door het Netherlands Water Partnership (NWP). Aanleiding voor een gesprek met de oprichter en directeur Jeroen van der Sommen in zijn kantoor in het pand van UNESCO-IHE in Delft.
Hoe is het NWP ontstaan? “Het NWP is in 1999 van start gegaan. De oprichting ervan was een uitvloeisel van het eerste Wereld Water Forum dat in 1997 in Marrakech in Marokko gehouden werd. Daar was duidelijk dat water steeds belangrijker wordt op de wereld. Voor de Nederlandse deelnemers aan dat WWF was ook duidelijk dat wij de Nederlandse inbreng beter zouden moeten organiseren als wij internationaal op watergebied een rol zouden willen spelen.” “Eigenlijk zijn er na Marrakech drie dingen gebeurd: de Stichting NWP is opgericht, het tweede WWF in 2000 is naar Nederland gehaald en vijf ministeries zijn hun internationale waterbeleid op elkaar gaan afstemmen in Partners voor Water: Verkeer & Waterstaat, VROM, LNV, Economische Zaken en Buitenlandse Zaken.” “Het NWP staat op drie peilers: informatievoorziening, evenementen en ‘business development’. Informatievoorziening houdt in dat bekend is wie wat waar doet op watergebied. Wij houden dat bij en verspreiden die informatie. Evenementen wil zeggen dat wij vanuit de sector als geheel onze inbreng op bijvoorbeeld de wereldtentoonstelling in Zaragoza coördineren, met alle betrokken partijen aan missies deelnemen en na een ramp als in New Orleans tot een gezamenlijke aanpak komen. Nederland komt dan sterker over. Bovendien plukken wij zo meer vruchten van onze inbreng. ‘Business development’ heeft als doel dat we onze deelnemers uit zowel de ‘profit’ als ‘non-profit’-sfeer ondersteunen in hun aanpak.”
In de beginfase ervoer ik bij jullie weinig belangstelling voor beheer. “Wij hebben in Nederland alle vormen van waterbeheer bij de overheid ondergebracht. Ik was nog maar net begonnen in 1999 toen ik een delegatie van de Wereldbank op bezoek kreeg, die kwam kijken of wij hier bedrijven hadden die zij als alternatief voor bijvoorbeeld Veolia zouden kunnen inschakelen. De Wereldbank zat toen nog helemaal op de toer van de privatisering
12
H2O / 3 - 2008
Jeroen van der Sommen.
van de waterbedrijven. Men was erg teleurgesteld om te merken dat wij zulke bedrijven niet hadden. Op de bijeenkomst verleden zomer bij Waternet hebben wij gehoord hoe de Wereldbank van beleid veranderd is en nu op het spoor zit dat elke vorm van aanpak goed is als het maar lokaal resultaat heeft. Dat komt natuurlijk ook omdat de problemen alsmaar groter worden. Eerst waren het vooral watervervuiling en overexploitatie, de leegloop van het platteland en daarmee het ontstaan van de megasteden, nu is daar de klimaatverandering bij gekomen. Door die koerswijziging is er meer belangstelling voor onze aanpak van het beheer gekomen. Wij brengen zelf nu de vier wezenlijke spelers (de overheid, ngo’s, kennisinstellingen en het bedrijfsleven inclusief de adviesbureaus) bij elkaar. Alleen samen kun je de Nederlandse kennis en ervaring goed inzetten in het buitenland.”
Wat houdt dat bij elkaar brengen in? “Wij hebben een toekomstvisie ontwikkeld en zijn bezig met de implementatie daarvan.
Die toekomstvisie spitst zich toe op vier onderwerpen. Het eerste is het ontwikkelen van innovatieprogramma’s voor delta- en watertechnologie. Op het gebied van de watertechnologie zijn wij inmiddels het verst. Daar zijn vier vervolgstappen gezet. Het TTI-Water is van start gegaan als virtueel topinstituut. Niet één gebouw, wel één organisatie. Innowater is opgezet, een fonds waaruit de doorontwikkeling van ideeën betaald kan worden. De tijd die je nodig hebt om van een eerste ontwerp tot een marktproduct te komen. Een fonds waarin jaarlijks vijf miljoen euro beschikbaar is. Stap drie is de vorming van een garantiefonds, dat de risico’s afdekt die publieke organisaties lopen wanneer zij zich op de markt bewegen. Risico’s die terecht niet afgewenteld mogen worden op de gebonden klant. De vierde is een exportfonds, waaruit voor bedrijven kosten betaald kunnen worden die zijzelf redelijkerwijs niet kunnen dragen als zij een product op een buitenlandse markt willen zetten.” “Volgende vraag is: hoe pas je al die regelingen effectief toe in een traject? Wij hebben nu in de twee eerste plannen aangegeven wat allemaal nodig is om ergens een positie te krijgen, één voor de Verenigde Staten en één voor de Arabische Emiraten. Onze inbreng in de VS lijkt een succes te worden vanwege de inzet in New Orleans. Wij hebben hiervoor de bestaande relaties van Rijkswaterstaat benut; Bert Keijts als directeur-generaal gevraagd te bemiddelen en het bedrijfsleven erbij gehaald. Eerst voor noodvoorzieningen ter plekke, toen om hier naar onze aanpak te komen kijken - waarbij de kroonprins gastheer was - en vervolgens voor de plannen voor alles wat daar nodig is.” “Californië en Florida zijn inmiddels gevolgd. De opdrachten komen nu binnen: Fugro voert dijkinspecties uit, Arcadis en Haskoning doen veel engineerings- en planningsprojecten en Deltares is nu ook actief in het gebied. De kracht van onze aanpak is dat niet één partij zijn vlag aan een succes verbindt, maar dat wij dit samen als Nederland doen. Dat is ook de stemming in de VS: we want the Dutch. Zo hebben we onlangs een grote opdracht afgerond voor het US Army Corps, waarin een groep Nederlandse deskundigen een unieke aanpak voor New Orleans heeft uitgewerkt. Op het gebied van de deltatechnologie willen wij net zoiets tot stand brengen als bij de watertechnologie. Je ziet dat ook terugkeren in de Watervisie die het kabinet eind vorig jaar presenteerde.”
Jullie tweede toekomstveld is Partners voor Water. “Vroeger vond de coördinatie van het werk van de vijf betrokken ministeries plaats bij Rijkswaterstaat. Mark Dierikx, voormalig DG Water, heeft dat dichter bij de sector gelegd. Simon Warmendam, programmamanager bij Partners voor Water, zit nu bij
interview
CV 1957 geboren te Heerlen 1976-1981 studie geologie in Groningen en geohydrologie in Amsterdam 1981-1991 IWACO, geohydrologische projecten in het buitenland 1991-1998 IWACO, hoofd vestiging Maastricht 1999-heden NWP, grondlegger en directeur
ons op kantoor en de verantwoordelijkheid voor de werkvelden beleidsafstemming en samenwerking ligt bij ons. Recent kwam er naar aanleiding van overstromingen in Mexico een vraag om bijstand vanuit Nederland. Wij hebben toen een waterspecialist op identificatiemissie gestuurd om de problemen te bezien en een voorstel te doen voor eventuele maatregelen. Omdat 175 bedrijven en organisaties lid zijn van het NWP kunnen wij uit een veel bredere achterban putten dan de ministeries.”
Zijn ook banken lid van het NWP? “Jazeker, bijvoorbeeld SNS Assetmanagement en de Rabobank. Juist bij de banken vindt een mooie ontwikkeling plaats. Vroeger deden zij alleen mee in grote projecten van meer dan 50 miljoen euro. Tegenwoordig zijn zij ook bereid om microkredieten voor waterprojecten ter beschikking te stellen. Voor het slaan van een waterpomp, het opzetten van een toiletgebouw of een kleine waterzuivering waarmee heel lokaal drinkwater gemaakt kan worden. Kleine projecten die geld genereren, waarmee het krediet terugbetaald kan worden. De koningin is net met Willem-Alexander en Maxima in India op bezoek geweest. Daar beginnen deze microkredieten voor de watersector (wat nieuw is!) nu op kleine schaal te lopen. Er zijn grote programma’s in voorbereiding, wij zijn ook bezig met een heel andere benadering.” “Ik was twee jaar geleden op de jaarlijkse waterdagen in Stockholm. Daar was een topman op het gebied van internet die aangaf dat hij bereid was zijn kennis op het voor hem totaal ongekende gebied ‘water’ in te zetten. Wij hebben een programma AKVO (water in het Esperanto) opgezet: een praktische kennisbank (een soort wikipedia voor water en sanitaire voorzieningen), een betalingsmechanisme en een monitoringsfaciliteit die het hele traject tussen donor en ontvanger kortsluit.”
Heb je een voorbeeld? “Ik kan het je laten zien. Deze ondernemer wil een waterwinkel opzetten. Hij geeft aan wat hij wil, waar, hoever hij al is, hoeveel geld hij al heeft, hoeveel hij nog nodig heeft. Wij vragen ondertussen referenties van een Field Partner, een grote organisatie die in het betreffende land werkzaam is en een oordeel kan geven over betrouwbaarheid, levensvatbaarheid, etc. Als iemand het gevraagde
geld, vaak bedragen van 1.000 of 2.000 euro, ter beschikking stelt, kan hij via foto’s op internet de voortgang volgen, een reactie krijgen op de gang van zaken. Dat is een totaal andere benadering. Je hebt dan geen grote missies van dure deskundigen nodig, je krijgt geen rapporten die niemand leest. Als financier of als ngo kun je zulke projecten dan heel nauwkeurig volgen. Je kunt ook zien wat anderen doen en daarvan leren.” “Vrijwilligers zijn nu bezig om deze kennisbank te vullen. IHE, IRC en ons ngo-platform doen mee. Onderdelen worden nog verfijnd, maar deze benadering opent enorme mogelijkheden. Wij hebben deze aanpak in Stockholm gepresenteerd. Iedereen was enthousiast. “
Kan deze aanpak een structurele benadering worden? “Ja, ze zal de hele manier van werken in de ontwikkelingssector op zijn kop zetten. Het is ook veel efficiënter. De Wereldbank hanteert als gegeven dat bij een project 30 procent van het geld ergens blijft hangen. Dat is hier niet het geval. En de grote infrastructurele voorzieningen alsnog nieuw aanleggen, kun je eigenlijk wel vergeten. Dat lukt niet. Philips heeft nu een ‘personal water factory’ ontwikkeld, een klein senseoachtig apparaat waarmee je uit vuil water drinkwater kunt maken. Dat is de toekomst, ook in de grote steden, evenals kleinschalige lokale toiletvoorzieningen.”
Denk jij dat Nederland zijn bijdrage aan de millenniumdoelen kan realiseren?
je kans dat het probleem wereldwijd gezien en erkend wordt.”
Wat is jullie vierde aandachtsgebied? “Dat is de Human Capital Roadmap Water. Wij moeten veel meer jongeren voor water interesseren. Wij ontwikkelen daar met het Platform Betatechniek een programma voor. Mensen met ervaring moeten op scholen hun verhaal gaan brengen. Studenten van het IHE kunnen vertellen over de situatie in hun land en waarom zij naar Delft gekomen zijn. Scholen moeten uitgenodigd worden op installaties en in bedrijven te komen kijken. Met TV-spotjes komen wij er niet. Mensen moeten hun enthousiasme overbrengen. Het is echt een punt van grote zorg.”
Wat is jouw loopbaan tot dusverre? “Ik ben in 1957 in Heerlen geboren. Van 1976 tot 1981 heb ik gestudeerd: geologie in Groningen en geohydrologie in Amsterdam. Vanaf 1981 heb ik tien jaar voor IWACO in het buitenland gewerkt, in Mozambique, India, Indonesië en India. In 1991 ben ik teruggekomen naar Nederland. Hier heb ik het nieuwe IWACO-kantoor in Maastricht opgezet. Daar hielden wij ons bezig met de Grensmaas e.d. Toen Haskoning IWACO overnam, hebben we de twee regionale kantoren in Maastricht samengevoegd. Daarna stond ik open voor een andere baan. Het NWP was toen in oprichting. Ik ben daarvoor benaderd en directeur geworden.
“Onze gezamenlijke inbreng in de VS is een succes”
“Dat is ons derde actieveld. De waterbedrijven ontwikkelen steeds meer activiteiten. Het Akkoord van Schokland is gesloten (zie H2O nr. 2). Het kabinet heeft zijn Watervisie gepresenteerd. Er is nu dus een duidelijke basis van waaruit wij kunnen werken. Om de millenniumdoelen te realiseren, zullen wij nieuwe wegen moeten zoeken, ook buiten de watersector. Ik denk ook aan Water Operation Partnerships (WOP’s, zie H2O nr. 2), een soort ‘twinning plus’ waarbij niet alleen onze waterbedrijven, maar ook ingenieursbureaus en ngo’s betrokken worden om de lokale beheerders te ondersteunen met beheersadviezen, opleiding en uitgewerkte plannen voor verbetering en uitbreiding. Uiteindelijk heeft onze inzet alleen effect als de lokale beheerder het oppakt en overneemt.” “En zo’n Jaar van de Sanitatie is ontzettend belangrijk. Mijn ervaring is dat politici weigeren over goede sanitaire voorzieningen overal in de wereld te praten. Met dat onderwerp kun je niet scoren, dat is taboe. Als onze kroonprins daar wel open over praat, dan haalt hij het uit de taboesfeer. En als de kroonprins van Japan dat ook gaat doen, zijn wij nog een stap verder. Dan heb
Wil Segeren bood me een kamer met een computer aan bij het IHE. Zo zijn wij hier terechtgekomen. Vanaf 1999 heb ik het NWP opgebouwd. Ik geloof heilig in samenwerking en ik zie ook de resultaten daarvan komen.” “Ik realiseer mij wel dat wij als Nederland ook onze beperkingen hebben. We hebben een publieke watersector die in het buitenland nauwelijks risico mag lopen en een grote groep MKB-bedrijven die het aan slagkracht ontbreekt. Maar door het samenspel van overheid, bedrijfsleven, kennisinstituten en maatschappelijke organisaties kunnen we ons presenteren als een krachtige en innovatieve Nederlandse watersector. Zo dragen we niet alleen bij aan de oplossing van de internationale waterproblemen, maar versterken we bovendien onze positie.” Maarten Gast
H2O / 3 - 2008
13
Techneau faciliteert inspelen op mondiale watertrends In onze maatschappij zien we veel ontwikkelingen die van grote betekenis (kunnen) zijn voor de watersector. Het is belangrijk om die ontwikkelingen te onderkennen en er tijdig op in te spelen. Het recent uitgekomen Techneaurapport ‘Global trends affecting the water cycle: Winds of change in the world of water’ beschrijft trends die de watersector zullen beïnvloeden. Daarbij is samen met de Global Water Research Coalition gekeken naar de watersector in haar volle breedte: niet alleen naar drinkwater, maar ook naar afvalwater, sanitatie en andere wateraspecten.
Techneau is een door Kiwa Water Research gecoördineerd Europees onderzoekprogramma, waarin 30 organisaties uit het bedrijfsleven en de wetenschap uit verschillende landen participeren. Het wordt gefinancierd door de Europese Commissie en heeft een budget van 19 miljoen euro. Techneau richt zich vooral op het ontwikkelen van concepten en technologieën waarmee de watersector zich kan voorbereiden op de mogelijkheden en risico’s die de toekomst biedt. Werkgebied ‘Rethink the system’ - waarvan de werkzaamheden centraal staan in dit artikel - richt zich daarbij op het vaststellen, beschrijven en analyseren van de belangrijkste regionale trends en het op basis daarvan bereiken van consensus over de vraag welke van deze trends wereldwijd van het meeste belang zijn.
Demonstratie-eenheid van een UV-reactor in de Berenplaat (Evides).
D
e trends die in het rapport worden beschreven, zijn bij veel lezers wellicht bekend, maar dit rapport brengt één en ander bewust onder de aandacht van een breder publiek. Bovendien is de invalshoek ditmaal breder, omdat het gaat om trends die wereldwijd invloed uitoefenen. De tien trends die in het Techneau-rapport zijn beschreven, staan niet per se in ieder afzonderlijk land in de top-10, maar onder de internationale deelnemers aan het project bestaat wél consensus dat dit de trends zijn die wereldwijd de meeste impact zullen hebben. Juist daarom achten zij voor deze trends internationale samenwerking niet alleen mogelijk, maar zelfs noodzakelijk. Risicomanagement wordt steeds belangrijker. Het beperken van risico’s vergt kennis over de toekomst. Vroegtijdig signaleren van trends is cruciaal wanneer we ons op tijd willen aanpassen. Trends tijdig onderkennen maakt het vaak mogelijk pro-actief te opereren. Mogelijkheden worden hierdoor sneller benut en bedreigingen zijn makkelijker te weerstaan. Wanneer een trend (te) laat wordt gesignaleerd, is anticiperen niet langer mogelijk omdat de tijd om te handelen ontbreekt. Dan rest reactief gedrag.
14
H2O / 3 - 2008
Mogelijkheden blijven onbenut; de schade kan dan onnodig groot zijn. De watersector en de maatschappij waarin deze opereert, veranderen voortdurend onder invloed van allerlei trends. De ontwikkelingen die een trend doormaakt, kunnen langzaam zijn (evolutionair, bijvoorbeeld de bevolkingsgroei) of bijzonder snel (revolutionair, bijvoorbeeld internet). Ook kan een trend soms plotseling omslaan in een zogeheten tegentrend. Denk bijvoorbeeld aan de conjunctuurbeweging van de economie. Trendverkenning verbetert ons begrip van beide typen ontwikkeling (evolutionair versus revolutionair) en vormt een basis voor het ontwikkelen van adaptatiestrategieën.
Welke trends spelen wereldwijd? Binnen het werkgebied ‘Rethink the system’ van Techneau hebben onderzoekers van over de hele wereld vastgesteld wat in hun land de belangrijkste trends zijn. Op basis daarvan is consensus bereikt over de tien trends die op wereldschaal van de meeste betekenis zijn. De synopsis van deze studie waarnaar in de inleiding werd verwezen - vat de resultaten van deze inspanningen samen.
Daarmee is een toegankelijk handboek beschikbaar gekomen van de tien trends die de watersector de komende 20 jaar op wereldschaal waarschijnlijk het meest zullen beïnvloeden: klimaatverandering, verstedelijking, nieuwe technologie, verouderende infrastructuur, globalisering, de mondige consument, nieuwe verontreinigingen, energie, efficiëntie in de watersector en flessenwater. Van twee trends geven we hieronder voorbeelden.
Mondiale context: wereldbevolking en waterstress Deze en andere trends zijn mondiaal en moeten daarom ook vooral worden bezien in een mondiale context. De wereldbevolking groeit momenteel met een snelheid van 1,167 procent per jaar. Een groei van net boven de één procent lijkt misschien niet veel, maar het betekent wél dat er de komende tien jaar jaarlijks ongeveer 80 miljoen mensen bijkomen! Nu al heeft de helft van de wereldbevolking geen toegang tot schoon drinkwater en leeft tweederde zonder geschikte sanitatie. Dit aandeel zal ongetwijfeld verder toenemen als we niet snel interveniëren. Ook belangrijk in de mondiale context is de steeds verder toenemende concurrentie om (potentiële) waterbronnen die drinkwaterbedrijven ondervinden van de landbouw (bijvoorbeeld voedsel), industrie (bijvoor-
achtergrond beeld winning van delfstoffen en grondstoffen) en ecologische systemen. Dit maakt de problematiek ingewikkelder. De beschreven trends zullen de waterwereld wereldwijd beïnvloeden. Uit de studie komt echter naar voren dat de mogelijkheden en bedreigingen veelal zullen verschillen tussen landen. De trends kunnen wereldwijd hetzelfde zijn, maar de oorzaken ervan en de impact die ze zullen hebben, zijn vaak regiospecifiek. Daarom is het essentieel dat bij het ontwikkelen van adaptatiestrategieën regionale samenwerking plaatsvindt tussen de belanghebbenden op het gebied van (drink)water. We moeten er echter voor waken ons alleen te richten op de regionale schaal. Voor inzicht in de trends en hun oorzaken of drijvende krachten moeten we namelijk vooral op een mondiale schaal kijken. Juist om die reden is internationale samenwerking cruciaal. Daarnaast zullen adaptatiestrategieën vaak niet zo zeer verschillen per land, maar eerder tussen regio’s (clusters van landen).
Op basis van de potentiële impact van de mondiale trends zullen drinkwatervoorziening, afvalwaterbehandeling en sanitaire voorzieningen in de (nabije) toekomst mogelijk ingrijpend moeten worden aangepast. Daarbij moeten we ermee rekening houden dat juist in de arme landen de hoogste bevolkingsgroei optreedt en dat deze landen tegelijkertijd de kleinste capaciteit hebben om zich aan te passen. Juist mensen in arme landen - en daar woont het grootste deel van de wereldbevolking lopen dus het meeste risico. De haalbaarheid van de millenniumdoelen wordt hierdoor bedreigd.
Adaptatiestrategieën Adaptatiestrategieën spelen een belangrijke rol bij het voorkomen van dreigende problemen en het optimaal benutten van kansen. De vraag is dus hoe wij de kennis van trends kunnen vertalen in succesvolle strategieën voor verschillende continenten, landen en regio’s. Vanuit het concept ‘Think global, act local’ volgt dat de adaptatiestra-
Mondige consument Eén van die mondiale trends is de mondige consument. In meerdere landen is vastgesteld dat consumenten hogere eisen gaan stellen aan de service die een waterbedrijf levert en tegelijkertijd kritischer worden ten aanzien van de kosten die het waterbedrijf in rekening brengt. Consumenten zouden de watersector wel eens kunnen gaan vergelijken met bijvoorbeeld de energiesector, waar het momenteel al mogelijk is overzichten en nota’s digitaal te ontvangen, waar automatisch verbruiksmeters worden afgelezen en 7 x 24 uur service geen uitzondering is. De consument zou een dergelijke dienstverlening ook wel eens van de watersector kunnen gaan eisen. Ook vragen consumenten om meer transparantie, bijvoorbeeld als het gaat om de kwaliteit van het geleverde drinkwater of de bronnen waaruit dit wordt bereid. Daarbij moeten we bedenken dat meer transparantie niet per se hoeft te leiden tot meer vertrouwen; het kan ook tot wantrouwen leiden. Zo is van benzeen - dat soms in niet-significante hoeveelheden in bronnen wordt aangetroffen - bekend dat het carcinogeen is. Wanneer consumenten die informatie over het voorkomen van benzeen in de bron zonder kennis van zaken interpreteren, zou het vertrouwen in het waterbedrijf kunnen eroderen. Dit voorbeeld illustreert dat waterbedrijven bij hun informatievoorziening niet alleen rekening moeten houden met de werkelijke wetenschappelijke risico’s, maar ook met de perceptie door de consument van de risico’s. In Australië en Singapore is inmiddels veel ervaring opgedaan op dit gebied, bijvoorbeeld bij het gebruik van afvalwater als bron voor drinkwater. In alle gevallen is het van groot belang dat de watersector wéét wat de consumenten ‘drijft’, wat hun behoeften zijn en wat ze van het waterbedrijf verwachten (of mogelijk zelfs eisen).
Efficiëntie De nadruk op steeds verdere efficiëntie loopt als een rode draad door bijna alle andere trends heen. Consumenten én overheid verwachten steeds meer waar(de) voor hun geld. De waterbedrijven staan regelmatig voor een duivels dilemma. Ze moeten veel investeringen doen, bijvoorbeeld in verband met de aanwezigheid van verouderde leidingen in de ondergrond of om aan nieuwe normen te voldoen. Tegelijkertijd lijkt bij de consument weinig draagvlak te zijn om dergelijke investeringen door te berekenen via een hogere drinkwaterprijs. In arme landen ontbreken bovendien de financiële mogelijkheden om noodzakelijke investeringen te doen. Een tweede belangrijke reden voor efficiëntie volgt uit de toename van het watergebruik. De productie van biobrandstof vraagt bijvoorbeeld tien keer zoveel water als de productie van benzine, terwijl ook de productie van voedsel voor een groeiende bevolking steeds meer water vraagt. Door de toenemende concurrentie om een eindige bron zou de prijs van water kunnen stijgen. Naast de twee genoemde oorzaken zijn er nog tal van andere oorzaken die bedrijven noodzaken om hun efficiëntie te vergroten. Benchmarking wordt steeds meer toegepast. Vrijwillige benchmarks worden in de toekomst mogelijk steeds vaker vervangen door verplichte. Publiekprivate samenwerkingen en uitbesteding van bijvoorbeeld de facturering kunnen het gevolg zijn. Marktonderzoekers verwachten dat in China private belangen in de watersector in 2015 zo’n 16 procent zullen bedragen. Dat is ook voor de rest van de wereld van belang, omdat China momenteel al een kwart van de wereldbevolking omvat. Dit percentage zal alleen maar verder toenemen. Overnames en fusies zijn andere mogelijke gevolgen van de hang naar efficiëntie.
tegie een lokale schaal dient te hebben. Voor het ontwikkelen van een adaptatiestrategie is binnen Techneau een conceptueel model gemaakt. De eerste stap daarin is dat alle spelers bepalen wat de tien trends voor hun land of regio betekenen en hoe snel daarop ingespeeld moet worden. Is dat ‘Business as usual’, dan zijn geen specifieke interventies nodig. De trend zal in dit land of in deze regio weinig effect hebben. Is dat ‘evolutie’, dan volstaat een geleidelijke aanpassing om de mogelijkheden die de trend biedt, te benutten en de risico’s ervan weg te nemen. Is dat ‘revolutie’, dan zijn onmiddellijke interventies noodzakelijk om de mogelijkheden te benutten en/ of bedreigingen weg te nemen. Zodra de betekenis van de trends en de snelheid waarmee gereageerd moet worden, zijn bepaald, moeten adaptatiestrategieën worden ontworpen. Daarbij maken we een onderscheid tussen verschillende interventiestrategieën: • weerstand: beschermen van conventionele werkwijzen en technologieën tegen de invloed van de trend; • aanpassing: doorvoeren van veranderingen gericht op aanpassing aan de nieuwe omstandigheden; • mitigatie: neutraliseren van de trend, door de drijvende kracht achter de trend (de oorzaak) te verzwakken of weg te nemen. Een voorbeeld om dit conceptuele model te illustreren: klimaatverandering zal waarschijnlijk de droogte in Spanje verergeren. De effecten vallen in de categorie ‘evolutie’ en wellicht zelfs deels in ‘revolutie’. Wat betreft de interventies bestaat weinig ruimte voor ‘weerstand’. Rigoureuzere aanpassingen zijn wellicht noodzakelijk. Daarbij kunnen we denken aan irrigatie, het telen van alternatieve gewassen die droogte beter verdragen of het bereiken van een grotere efficiëntie van watergebruik door industrie en huishoudens. Ook ‘mitigatie’ is mogelijk, bijvoorbeeld het verminderen van de kooldioxide-uitstoot of herbebossing.
Hoe verder? De studie ondersteunt de watersector bij het ontwikkelen van adaptatiestrategieën. De resultaten van het werkgebied ‘Rethink the system’ worden al gebruikt bij het vormgeven van de onderzoeksagenda’s van Techneau, de Global Water Research Coalition en het bedrijfstakonderzoek voor de drinkwatersector. In de eerste fase richtte Techneau zich op het bereiken van consensus over de belangrijkste mondiale trends en het ontwikkelen van een gemeenschappelijke systematiek voor interventies. Het vervolg richt zich op het verder ontwikkelen en regionaal uitwerken van adaptatiestrategieën. Deze worden getest en gevalideerd in casestudies. Momenteel zijn de voorbereidingen daarvoor gaande in Riga, Lissabon en Delhi. Andrew Segrave, Willem Koerselman en Theo van den Hoven (Kiwa Water Research). Het rapport ‘Global trends affecting the water cycle: winds of change in the world of water’ is beschikbaar via internet: www.techneau.org.
H2O / 3 - 2008
15
Toekomstige organisatie van het Nederlandse waterschapsbestel: discussie gesloten? Het waterbeheer in Nederland maakt belangrijke ontwikkelingen door. Ook de waterschappen ontkomen niet aan de noodzaak om een strategische positie te bepalen in dit continu veranderende speelveld. In dit artikel introduceren ondergetekenden een raamwerk dat gebruikt kan worden om de noodzakelijke strategisch-bestuurlijke discussies te ondersteunen. Hierbij maken wij gebruik van ervaringen uit het recente verleden, met specifieke aandacht voor de ervaringen van Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Het geschetste raamwerk maakt duidelijk dat de huidige organisatie en de huidige strategische visie van veel waterschapsbestuurders en experts belangrijke nadelen met zich mee kunnen brengen op de langere termijn.
H
et waterbeheer in Nederland zit in een fase van dynamische veranderingen, zoals onder andere blijkt uit de recente fusiegolf in de waterschapswereld, wetswijzigingen en de toenemende rol van private partijen in het waterbeheer. Dit noopt ook de waterschappen om zich te bezinnen op hun positie in dit continu veranderende speelveld; welke taken en verantwoordelijkheden dienen zij op zich te nemen, hoe bakenen zij hun beheersgebied af en hoe verhouden zij zich tot andere waterbeheerders? Veel lezers zullen de wenkbrauwen fronsen bij het idee van strategisch-bestuurlijke discussies over de toekomst en positie van de Nederlandse waterschappen. Er zijn net grote veranderingen doorgevoerd en recente
wetsvoorstellen bieden duidelijke kaders en richtingen voor toekomstige ontwikkelingen. Onder waterschapsbestuurders tekent zich een consensus af over de wenselijkheid om ook in de toekomst de nadruk te blijven leggen bij de watersysteemtaken van de waterschappen, zoals de waterkeringen en het waterkwantiteitsbeheer. Na de recente fusiegolf verwacht men geen verdere schaalvergroting, een enkele uitzondering daargelaten. Waar duidelijke efficiëntiewinst te behalen is, bestaat wel ruimte voor samenwerkingsverbanden in de (afval)waterketen op ad hoc basis en eventueel in de vorm van publiek-private samenwerking. Ook in de waterketen verwacht men echter vooralsnog geen grote structurele veranderingen, zeker niet met de nieuwe wetgeving die de ‘knip’ in
Bescherming tegen hoogwater door Waterschap Groot-Salland.
16
H2O / 3 - 2008
de waterketen tussen zuivering en riolering juridisch verankert. Op basis van deze dominante toekomstvisie lijkt op dit moment geen noodzaak te bestaan tot strategische bezinning - de lijnen van toekomstige ontwikkelingen zijn immers al grotendeels uitgezet. Maar welke keuzes liggen impliciet aan deze visie ten grondslag? En zijn de gemaakte keuzes wel wenselijk voor de Nederlandse waterschappen?
Strategische dilemma’s zichtbaar maken De huidige toekomstvisie verbergt verschillende dilemma’s en impliciete keuzes. Om een verantwoorde uitspraak te kunnen doen over de wenselijkheid van het geschetste
opinie toekomstbeeld, is het noodzakelijk deze dilemma’s zichtbaar te maken. Waar dilemma’s makkelijk verdwijnen wanneer men in meer abstracte termen nadenkt over toekomstige ontwikkelingen in het waterschapsbestel, worden ze direct en concreet zichtbaar wanneer het gaat om beslissingen over de organisatie van specifieke waterschappen. Het vaststellen van geografische grenzen en beheerstaken van een waterschap vormt de weerslag van strategisch-bestuurlijke beslissingen over mandaat, taakstelling en positiebepaling van waterschappen binnen het waterbeheer. Daarom bieden de ervaringen met de recente fusies en schaalvergroting bij veel waterschappen goede aanknopingspunten om belangrijke strategische dilemma’s in kaart te brengen. Dit levert een aantal elementen op die vaak terugkeren in strategische discussies over taakstelling en de rol van waterschappen1). Hierbij valt een onderscheid te maken tussen indelingsprincipes en -criteria. Indelingsprincipes zijn onderliggende beslisregels, die gebruikt worden om een ‘optimale’ waterschapsorganisatie, inclusief taken en grenzen, te ontwerpen. In de discussies uit het recente verleden zijn verschillende indelingsprincipes te herkennen: • Waterstaatkundige grenzen vormen traditioneel de belangrijkste basis voor de afbakening tussen waterschappen, momenteel op basis van (deel)stroomgebieden; • De waterschappen zijn sinds de invoering van de Wet verontreiniging oppervlaktewater ook actief in de waterketen. In de huidige ‘all-in’ waterschappen vormt de (afval)waterketen een belangrijke functionele dimensie; • Gerelateerd aan overwegingen van bestuurlijke dichtheid en efficiëntie wordt gepoogd om administratieve grenzen van bijvoorbeeld waterschappen, gemeenten en provincies waar mogelijk samen te laten vallen; • Het aantal ingezetenen en de grondslag voor heffingen vormen een pragmatische reden voor het indelen van waterschapsgebieden en kan, zeker op de achtergrond, een belangrijke rol spelen; • Historisch gegroeide organisaties, structuren en beheergebieden vormden vaak het uitgangspunt bij de recente totstandkoming van ‘all-in’ waterschappen. Naast indelingsprincipes heeft men ook doelgerelateerde criteria nodig om te kunnen beoordelen of uiteindelijke beslissingen over de organisatie en uitvoering van waterschapstaken ‘goed’ of ‘slecht’ zijn. Dergelijke beoordelingscriteria zijn te ordenen door aan te sluiten bij internationaal geaccepteerde criteria voor ‘good governance’ in de watersector2): • economische criteria: efficiëntie en effectiviteit, waarbij naast efficiëntiewinst - vaak geassocieerd met integratie en schaalvergroting - ook nadrukkelijk transactiekosten en perceptiekosten een rol spelen in
Ter illustratie gebruiken we de grondslagenmatrix uit tabel 1 om de discussies over grenzen en taken van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) inzichtelijk te maken. Bij de totstandkoming van AGV in 1997 waren verschillende partijen betrokken, met verschillende beheertaken en beheergebieden. De vorming van AGV bracht dan ook verschillende dilemma’s en keuzes met zich mee. Enkele daarvan zijn duidelijk zichtbaar in discussies over grensgebieden, waar AGV en aangrenzende waterschappen overlappende beheergebieden hadden en soms nog hebben. In de discussie over de grenzen van AGV in Amsterdam-Noord spelen alle indelingsprincipes een rol evenals verschillende criteria. De uitvoeringstaken van AGV zijn ondergebracht bij Waternet, die de taken combineert die voorheen door de verschillende fusiepartners werden uitgevoerd. De gemeente Amsterdam wilde destijds alleen deelnemen aan de nieuw te vormen organisatie indien de bestaande gemeentelijke Dienst Waterhuishouding en Riolering als operationele eenheid in stand kon worden gehouden. Het resultaat is dat AGV/Waternet de waterketen beheert voor de hele gemeente Amsterdam. Een deel van Amsterdam-Noord valt echter onder het (waterstaatkundig) beheersgebied van Hollands Noorderkwartier, waarbij de grens dwars door het stadsdeel loopt en gevormd wordt door een lage waterkering, de Waterlandse Zeedijk. De Waterlandse Zeedijk is in de ogen van de inwoners een gewone weg. Het is voor hen dan ook onbegrijpelijk en onfair dat mensen aan de ene kant van de weg een veel hogere heffing in de bus krijgen dan de mensen aan de andere kant van de weg, in hetzelfde stadsdeel. Deze indeling doet in hun ogen dan ook onvoldoende recht aan sociale en politieke criteria - zoals gelijkheid, democratische rechtvaardigheid en transparantie. De hogere heffing wordt onder meer veroorzaakt doordat Hollands Noorderkwartier het beheer uitvoert van de wegen in het landelijk gebied. Dit is een relatief dure taak. En omdat AmsterdamNoord dichtbevolkt is, vergeleken bij de rest van Noord-Holland, dragen de inkomsten uit Amsterdam-Noord bij aan het financieel draagvlak voor de taakuitvoering van Hollands Noorderkwartier. Zo bezien vormt de relatief hoge heffing in Amsterdam-Noord een uiting van solidariteit van inwoners in het stedelijk gebied met inwoners op het platteland. Geen van de betrokken partijen is gelukkig met de huidige grenzen tussen de waterschappen. Hollands Noorderkwartier pleit ervoor om de grens bij het IJ te leggen, op basis van waterstaatkundige argumenten. AGV pleit ervoor om de waterketen en bestuursrechtelijke indeling als uitgangspunt te nemen en Amsterdam-Noord volledig bij AGV te trekken, waarbij een grens bij de Ring A-10 ook vanuit waterstaatkundig oogpunt verdedigbaar zou zijn. Voor beide parijen geldt dat op de achtergrond waarschijnlijk ook andere overwegingen een rol spelen, met name die met betrekking tot financieel draagvlak en economische efficiëntie, geredeneerd vanuit de eigen beheerorganisatie. Tabel 1: Grondslagenmatrix, bestaande uit indelingsprincipes en criteria voor goed waterschapsbestuur.
indelingsprincipes:
watersysteem (waterstaatkundige grenzen)
waterketen (watertransport en zuiveringsgrenzen)
bestuursrechtelijke indeling
financieel draagvlak (heffingen en ingezetenen)
continuïteit van beheer (historische context)
criteria:
economisch: efficiëntie en effectiviteit; transactiekosten en perceptiekosten sociaal: solidariteit, rechtvaardigheid en gelijkheid politiek: transparantie, aanspreekbaarheid, democratische legitimiteit duurzaam: adaptief en innovatief waterbeheer
H2O / 3 - 2008
17
•
•
•
discussies over veranderende organisatie van waterschappen; sociale criteria: solidariteit, rechtvaardigheid en gelijkheid. Zowel tussen ingezetenen van een waterschap als tussen ingezetenen van aangrenzende waterschappen; politieke criteria: transparantie, aanspreekbaarheid, democratische legitimiteit; criteria met betrekking tot duurzaamheid: adaptief en innovatief vermogen in het waterbeheer.
De geïdentificeerde indelingsprincipes en criteria kunnen tegen elkaar uitgezet worden in een ‘grondslagenmatrix’, waarmee relaties tussen verschillende elementen systematisch nagelopen kunnen worden. Zo wordt duidelijk welke dilemma’s en spanningsvelden kunnen bestaan in de praktische uitwerking van verschillende indelingsprincipes. Het voorbeeld van AGV illustreert dat vaak verschillende opties bestaan om de taken in het waterbeheer bestuurlijk te organiseren. Keuzes moeten worden gemaakt tussen tegenstrijdige doelstellingen en belangen. De grondslagenmatrix brengt de indelingsprincipes en criteria van goed waterschapsbestuur bij elkaar en levert daarmee een controlelijst voor inhoudelijke discussie: wordt alles meegewogen? Een algemeen, universeel geldend antwoord of vuistregel voor het omgaan met de dilemma’s in het (re)organiseren van het waterschapsbestel bestaat echter niet.
Discussie geopend? Een discussie over mogelijke toekomstige strategieën van de verschillende waterschappen dient open gevoerd te worden en is niet gebaat bij al te dogmatische richtlijnen. Toch lijkt het er op dat het watersysteem als ordenend principe en doelmatigheid als beoordelingscriterium voor goed bestuur, een welhaast onaantastbare status hebben. Op basis van de grondslagenmatrix is in te zien dat met een al te vanzelfsprekende acceptatie van deze twee grondslagen belangrijke aspecten over het hoofd kunnen worden gezien. De noodzaak voor een bredere basis voor strategische discussies over de rol van waterschappen in het Nederlandse waterbeheer lijkt wellicht vanzelfsprekend, maar is dat niet zonder meer. De ‘smalle’ interpretatie met de nadruk op watersysteem en doelmatigheid komt zeer herkenbaar terug in de dominante toekomstvisie waarmee we dit artikel begonnen. Hierin worden de huidige taken van waterschappen in de waterketen gezien als taken die ondergeschikt zijn aan de taken in het watersysteem. Waar het in de jaren 70 begrijpelijk was dat de zuiveringstaak bij waterschappen werd ondergebracht, lijkt de heersende opinie dat aan het begin van de 21e eeuw het uitvoeren van deze taak grotendeels los te zien is van het watersysteembeheer. In de dominante toekomstvisie speelt het waterschap dan ook geen voortrekkersrol in het integreren van de waterketen en worden keten- en systeembeheer verder gescheiden. De situatie in Amsterdam met AGV/Waternet wordt door het merendeel van de geraadpleegde deskundigen als een
18
H2O / 3 - 2008
uitzondering gezien, die voorlopig elders niet veel navolging zal krijgen. Dit is te begrijpen vanuit de historie van de waterschappen en ook vanuit de gedachte dat keten en systeembeheer verschillende activiteiten vergen, vaak ook op een andere schaal. De zuiveringstaak levert de waterschappen echter wel een belangrijk strategisch ‘neveneffect’ op, namelijk vergroting van de omzet en van de professionaliteit en expertise die men in huis heeft. Hiermee leggen waterschappen meer gewicht in de schaal in bestuurlijke discussies, bijvoorbeeld in de steeds terugkerende discussie over het bestaansrecht van waterschappen als zelfstandige bestuurslaag. Hoewel deze discussie wat getemperd is, zal ze ongetwijfeld weer oplaaien op enig moment in de toekomst. Nu er ook meer krachten zijn die wijzen in de richting van ontvlechting van keten- en systeembeheer, is het voor waterschappen zaak om hun langetermijnvisie op hun rol in de keten te ontwikkelen: ‘in or out’? Als men in de waterketen wil blijven, bijvoorbeeld omdat ook de Kaderrichtlijn Water veel aandacht vraagt voor waterkwaliteitsbeheer, vergt dat waarschijnlijk meer daadkracht, initiatief en enthousiasme dan op dit moment opgebracht wordt voor het ketenbeheer. Het samenbrengen van een rol in de (afval)waterketen en het watersysteem brengt de nodige uitdagingen met zich mee waarop men een antwoord zal moeten vinden, onder andere ten aanzien van schaal, transactiekosten, democratische legitimiteit en het stimuleren van innovatie. Doet men niets en laat men de zaak op zijn beloop, met hier en daar wat ad hoc-activiteiten als de mogelijkheid zich aandient, dan loopt men het risico dat geen vooruitgang wordt geboekt in de waterketen of dat de keuze door anderen gemaakt wordt en de waterschappen meer en meer naar de marge van de keten gedrukt worden. Gevolg zou kunnen zijn dat waterschappen aanzienlijk aan bestuurlijk gewicht inboeten, met minder omzet en expertise. Ondersteunende bedrijfsprocessen zullen dan relatief zwaarder gaan wegen op een kleinere begroting. Het vraagstuk van de rol van waterschappen in de waterketen lijkt dan ook een hogere plek op de agenda te verdienen dan het nu krijgt. Zo bezien is het wellicht toch tijd voor een hernieuwde discussie over de toekomstige rol en positie van de Nederlandse waterschappen. Leon Hermans en Bert Enserink (TU Delft) Linda Carton (RU Nijmegen)
NOTEN 1) Hermans L., L. Carton en B. Enserink (2007). Gronden voor grenzen. Notitie over grondslagen voor waterschapsgrenzen. In opdracht van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Faculteit Techniek, Bestuur en Management van de TU Delft. 2) United Nations World Water Assessment Programma (2006). Water: a shared responsibility. World Water Development Report 2, chapter 2: The challenges of water governance. UNESCO. 3) Dicke W. en S. Meijerink (2006). Waarom de waterschappen (niet) moeten worden opgeheven. In: Bestuurskunde, nummer 1.
Waterberging drie maal duurder dan gepland De aanleg van een waterberging in de Nieuwe Driemanspolder in het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland gaat geen 18, maar 53 miljoen euro kosten. De belangrijkste oorzaak hiervan is de lange en complexe aanvoerroute en de onderschatting van een aantal kostenposten, aldus Rijnland.
D
e Nieuwe Driemanspolder ligt tussen Zoetermeer, Voorburg en Den Haag. Het is een voormalige, diepe veenpolder met een oppervlakte van ongeveer 300 hectare die tot de kleilaag is ontveend. Het kwelwater is (nog) zoet en voedselrijk en met de waterberging worden de kwelstromen onderdrukt. De seizoenswaterberging voorziet in een permanente watervoorraad voor droge perioden. Het is de bedoeling dat de polder vanaf 2010 vier nieuwe functies krijgt: recreatiegebied, natuurgebied, seizoenswaterberging en gecontroleerde hoogwaterberging. Het gebied moet geschikt zijn voor permanente zoetwaterberging (90 tot 150 hectare). Daarnaast moet de capaciteit van de berging naar schatting eens in de vijf tot 25 jaar gedurende maximaal tien dagen vergroot kunnen worden tot 225 hectare voor de gecontroleerde hoogwaterberging. Bij een te hoge waterstand kan de boezem op deze manier tijdelijk ontlast worden. In 2003 werden de kosten voor deze berging op 18 miljoen euro geschat. Nu blijkt dat de kosten bijna verdrievoudigd zijn, wilde het dagelijks bestuur van Rijnland van het algemeen bestuur weten of het voorbereiden van het project nog wel door moet gaan. Het dagelijks bestuur besloot op 30 januari toch het groene licht te geven. Tijdens diezelfde vergadering besloot het algemeen bestuur één miljoen euro beschikbaar te stellen voor een planstudie naar de mogelijkheden om de kust bij Katwijk te versterken (zie ook pagina 25). Verder is een bedrag van 1.730.000 euro vrijgemaakt voor kadeverbetering van de Rijnsaterwoudsche polder. In december ging het bestuur van Rijnland akkoord met de bouw van een nieuwe afvalwaterzuiveringsinstallatie in Noordwijk. Deze gaat ongeveer 35 miljoen euro kosten. De huidige zuivering is verouderd. Renovatie valt duurder uit dan nieuwbouw. De nieuwe zuivering moet in 2010 klaar zijn.
opinie / actualiteit / reactie Fries drijfzand? In het artikel ‘Natuurramp in Friesland veroorzaakt tunneldal’ in H2O nr. 24 van 14 december jl. presenteert Peter van Bergen een nieuwe theorie over het ontstaan van het tunneldal, een diepe insnijding in de ondergrond, van Noardburgum. Kort samengevat komt het hierop neer: de landijsbedekking (in het Elsterien) activeert een noord-zuid lopende breuk in de ondergrond, waarlangs een grote hoeveelheid aardgas naar het aardoppervlak ontsnapt. Dit gas verweekt de aanwezige grondlagen dusdanig dat drijfzand ontstaat. Bij het stoppen van de gasuitstroom zakt een deel van het zand terug in de ondergrond waardoor een meer open blijft waarin dikke lagen potklei worden afgezet. Aleid Bosch schreef de volgende reactie.
E
en interessante theorie die helaas op geen enkel punt door feiten wordt ondersteund. Om er een paar te noemen: • Onder het tunneldal van Noardburgum is geen breuk aanwezig (zie DINOMap, Breda-breuken in Digitaal Geologisch Model), wel - maar zeer sporadisch - onder de andere tientallen Elsterien-dalen in Noord-Nederland en Noord-Duitsland; • seismische opnamen laten zien dat in de opvulling van een tunneldal (ook in de zanden) duidelijke gelaagdheid aanwezig is. Bij de vorming van drijfzand zou deze verdwijnen. De opnamen tonen ook aan dat het dal aan de onderkant goed is begrensd. De oorspronkelijke gelaagdheid van de afzettingen eronder is ook ongestoord (zie www.burval.org onder Results, Groningen Valley); • Om gas te laten ontsnappen vanaf een reservoir op ruim 2.600 meter diepte is het nodig de doorboven liggende 400 meter dikke laag Zechstein afzettingen - waarvan het grootste deel uit zout bestaat - te doorbreken. Dat was 250 miljoen jaar lang niet gebeurd en daar is meer voor nodig dan een ijsbedekking. Bij onderzoek van de ondergrond van NoordNederland is al lang de aanwezigheid van dikke pakketten potklei bekend, evenals de bijbehorende extreem diepe met zand opgevulde insnijdingen. Voor de Tweede Wereldoorlog bestudeerde Edelman de zware mineraleninhoud van dit zand. Hij begreep destijds niet waar dit materiaal vandaan kwam. Met de term X-provincie bracht hij deze onzekerheid treffend in beeld. Inderdaad, ook nu nog vragen velen zich af hoe deze sterk van de omgeving afwijkende afzettingen gevormd kunnen zijn. Het landelijke geologische inventarisatieproject dat TNO de laatste jaren uitvoerde, heeft in Noord-Nederland een duidelijk beeld opgeleverd van hun voorkomen. Alleen het karteren van de eenheid op basis van boorgegevens geeft echter maar een beperkt houvast over het verloop van lagen binnen deze eenheid. Om de stap te kunnen maken naar het begrijpen van het vormingsproces is meer nodig. Nu steeds meer seismische opnamen beschikbaar komen waarin deze depressies zijn aangetroffen, is hun ruimtelijke opbouw duidelijk aan het worden. Uit de Nederlandse ondergrond zijn deze opnamen gepubliceerd uit de buurt van Assen en Ameland1). Op zee is het uitvoeren van een seismische verkenning veel gemakkelijker dan op land. Diverse door de voormalige Rijks Geologische Dienst en
waarts door het smeltwater was opgenomen. Een publicatie over dit onderwerp is in voorbereiding. Wij menen dat de hypothese van Peter van Bergen niet vanuit de kennis van de diepe ondergrond en ook niet vanuit die van de ondiepe ondergrond ondersteund wordt. Snel weg laten zinken dit verhaal, in drijfzand! Wel zijn we het roerend met hem eens dat - mochten er nog nieuwe grondwaterwinningen worden gepland een degelijke bestudering van de opbouw van de ondergrond, waarin alle recent verzamelde ervaring wordt meegenomen, een belangrijke basis moet vormen bij het kiezen van die locatie. Alleen zo kan de duurzaamheid van de winning vanuit aardwetenschappelijke invalshoek optimaal worden gewaarborgd. Het tunneldal.
Aleid Bosch (geoloog RGD/TNO/Deltares) British Geological Survey samengestelde, op seismisch onderzoek gebaseerde, kaarten van de Noordzeebodem laten deze dalen prachtig zien. Ook promotieonderzoek heeft zeer interessante informatie opgeleverd2). Recent is door TNO in samenwerking met Duitse en Deense vakbroeders in het kader van het INTERREG IIIB-project een onderzoek uitgevoerd in Oost-Groningen om meer te weten te komen over de opbouw van een geulopvulling uit het Elsterien. Hierbij werd een getrapt plan gevolgd, waarbij eerst geofysisch veldwerk werd uitgevoerd, dat gevolgd werd door geologisch onderzoek. De eerste resultaten zijn te vinden op de internetpagina van het Buried Valleys-project (www.burval.org). Relevante conclusies van dit onderzoek zijn dat de depressies zijn opgevuld met gelaagde afzettingen, die onderin bestaan uit grof zand, dat naar boven toe fijner wordt. Ook in de wijde omgeving rond de insnijding is een dik tijdens de vorming van de geulen ontstaan zandpakket aanwezig, vooral bestaand uit de in Noord-Nederland bekende zeer fijne zanden (Peelo-formatie). Onder deze geul is geen breuk in oudere aardlagen waargenomen. Potklei komt bovenin het pakket voor. Op basis van de beschikbare gegevens menen wij dat de vorming van de geul is veroorzaakt door zeer snel stromend smeltwater, afkomstig uit de Elsterien ijskap, dat de ondergrond in korte tijd tot grote diepte kon eroderen. Bij afnemende stroomsnelheden werd de depressie gevuld met sediment dat kort tevoren verder stroomop-
NOTEN 1) Kluiving S., J. Bosch, J. Ebbing, C. Mesdag en R. Westerhoff (2003). Onshore and offshore seismic and lithostratigraphic analysis of a deeply incised Quaternary buried valley-system in the Northern Netherlands. Journal of Applied Geophysics 53, pag. 249-271. 2) Praeg D. (2003). Seismic imaging of mid-Pleistocene tunnel-valleys in the North Sea Basin-high resolution from low frequencies. Journal of Applied Geophysics 53, pag. 273-298.
Weerwoord Met veel belangstelling heb ik kennis genomen van het onderzoek dat u met Deense en Duitse vakbroeders heeft uitgevoerd. Vanuit dit internationale perspectief lijkt het tunneldal bij Noardburgum inderdaad een onderdeel van een stelsel van begraven dalen. Dit verklaart echter niet de situatie bij Garyp. Zoals in het artikel aangegeven is, ligt daar een cirkelvormige potkleilens met een diameter van ongeveer één kilometer met daaronder geremanieerd zand en een gat in de Tegelenklei (200 meter beneden maaiveld). Deze bodemopbouw kan mijn inziens niet worden verklaard door stromend water. Ik ben betrokken geweest bij een bodemonderzoek naar de effecten van een blow-out ontstaan bij een gasboring. De overeenkomsten met de situatie bij Garyp zijn treffend. Het lijkt me daarom nog iets te prematuur om theorie weg te laten zakken in drijfzand. Peter van Bergen (InVraplus)
H2O / 3 - 2008
19
“Verruiming van de IJssel is overbodig” Het project Ruimte voor de Rivier is volgens oud hoofd waterhuishouding van Provincie Overijssel Dirk van der Schrier overbodig. “Het project houdt geen rekening met een toenemende stijging van de zeespiegel, waardoor ook de waterstanden op de benedenrivieren stijgen. Hogere dijken bieden dan als enige oplossing soelaas. Aan een diepere of bredere rivier heb je niets. Het debiet waarop nu wordt gerekend, kan niet door het Duitse deel van de Rijn. ‘Ruimte voor de Rivier’ kost bovendien veel meer geld dan een vergelijkbare dijkverhoging,” aldus Van der Schrier, die momenteel gastdocent is aan de Universiteit Twente voor het vak modellering in het watermanagement.
I
n de Telegraaf van 20 oktober 2006 verscheen een interview met de emeritus hoogleraar Van de Ven van de Universiteit van Amsterdam. Ik citeer: ‘De Duitsers verstevigen bovenstrooms de dijken van de Rijn. Deze versterkingen duren tot 2020. Maar ook daarna zullen de dijken daar op tientallen plaatsen doorbreken zodra 14.000 kubieke meter water per seconde passeert. Daardoor zal de waterafvoer bij Lobith feitelijk nooit meer dan 15.500 kubieke meter per seconde kunnen worden.’ Dit gegeven staat in verschillende rapporten, waaronder een internationaal rapport van enkele Duitse instanties, Rijkswaterstaat en de Provincie Gelderland. Zelf heb ik op internet het één en ander gevonden dat het bovenstaande bevestigt. Onder andere het rapport ‘Grensoverschrijdende effecten van extreem hoogwater op de Niederrhein’ uit juli 2004 van de minister van Verkeer en Waterstaat. Destijds heb ik aan de Rijkswaterstaat gevraagd of die 18.000 kubieke meter per seconde bij Lobith wel mogelijk is. Ik kreeg als antwoord: ‘ja, als alle bekende topafvoeren van de zijrivieren van de Rijn op de juiste manier samenvloeien’. Kennelijk heeft niemand toen de moeite genomen eens naar de Duitse dijkhoogten en overstromingsgebieden te kijken.
Niet erg effectief Bij dijkverhoging krijgt de rivier er over de volle breedte afvoerend vermogen bij en dat ook nog op een gunstige manier, want de stroomsnelheden zijn nabij het oppervlak hoger dan in de buurt van de bodem van de rivier. Bij het maken van geulen in het winterbed wordt slechts een klein gedeelte van de breedte van de rivier gebruikt voor de vergroting van het stroomprofiel. Het verlagend effect op de waterstand stelt weinig voor, tenzij de geulen erg diep worden gemaakt. Die te Deventer moet tien meter diep worden met damwanden langs de kanten. Zo’n nieuwe geul mag niet als zandvang werken. Dus moeten dusdanige maatregelen worden getroffen dat de geul alleen bij hoogwater dienst doet. Overlaten of inlaatsluizen zijn daarbij dus nodig. Ondanks de geplande buitendijkse werken zijn langs de Beneden-IJssel ook lange binnendijkse geulen nodig met hoogwaterkerende dijken: de geul tussen Veessen en Wapenveld en de bypass bij Kampen. ‘Ruimte voor de Rivier’ leidt bij de IJssel tot relatief omvangrijkere werken dan bij de andere Rijntakken. De IJssel heeft namelijk een steil verhang tot Zutphen en daar beneden een relatief klein verhang, zelfs kleiner dan dat van de Lek. Klein verhang
20
H2O / 3 - 2008
betekent lage stroomsnelheden en de noodzaak van een groot stroomprofiel. Het probleem van Kampen was niet een hoogwater maar de verzanding van de IJssel. Kampen heeft eeuwenlang getracht door middel van afdamming van zijtakken van de hoofdtak de stroming in de hoofdtak te versterken, hopende de verzanding te voorkomen. Daardoor kreeg de IJssel een flessenhals, die de afstroming sterk belemmert. De IJssel is de enige Rijntak met een groot eigen stroomgebied. De bijdrage van de zijrivieren van de IJssel op de maatgevende afvoer van die rivier is absoluut niet te verwaarlozen, zoals Rijkswaterstaat nog niet zo lang geleden aannam. De IJssel heeft ten slotte een barrière: de Afsluitdijk.
superdijken te concentreren, zoals op die waterstaatskaart is aangegeven. ‘Ruimte voor de Rivier’ past uiteraard niet in deze visie. Voor de IJssel geldt daarbij nog dat in de toekomst (in het geval van een sterk stijgende zeespiegel) het IJsselmeer zal moeten worden bemalen ter wille van de veiligheid van de omringende dijken. Uiteraard zullen dan de afvoeren van de IJssel tot een minimum worden beperkt. Uit de waterstaatskaart blijkt dat de samenstellers daar ook zo over denken. Op de kaart is namelijk een stormvloedkering getekend, die Kampen moet beschermen tegen opwaaiing op het IJsselmeer. Uiteraard werkt zo’n kering alleen bij een kleine afvoer op de IJssel.
Vorig jaar juli vond de feestelijke start plaats van de uitvoering van de werkzaamheden bij Hondsbroekse Pleij. Dit plan houdt een verruiming van de IJssel in bij Westervoort, onder meer om het aandeel van die rivier in de afvoer van de Rijn wat te vergroten. Bij dit plan wordt al geanticipeerd op de tweede fase van ‘Ruimte voor de Rivier’, welke pas na 2015 tot uitvoering komt. Hondsbroekse Pleij is de tweede maatregel die in gang is gezet. De eerste is de Biesbosch. Normaal begint men een verbreding van een waterloop benedenstrooms. Waarom bij de IJssel andersom? Mijn antwoord: een makkelijk werk gaat voor bij een moeilijk werk!
•
Argumenten tegen meer ruimte voor de IJssel
•
IJsselmeer Bij de gevaarlijke noordwesterstormen wordt het water van het IJsselmeer opgejaagd richting Kampen. De stormvloedkering bij Ramspol, die onder andere de dijken langs het Zwartemeer en het Zwartewater beschermt, is niet voor niets gebouwd. In Kampen zijn de IJsselmeerstanden maatgevend. De geprojecteerde bypass om Kampen werkt dus niet verlagend op de maatgevende waterstanden op de IJssel! De Provincie Overijssel en het Waterschap Groot Salland zijn voorstanders van die bypass. Voor mij onbegrijpelijk. Onder andere in H2O is een waterstaatskaart gepubliceerd van landschapsarchitect Adriaan Geuze die hij tekende in opdracht van Rijkswaterstaat en TNO. Het is de bedoeling dat alle basisscholen een driedimensionaal exemplaar krijgen om de leerlingen waterbewust te maken. Bij een grote zeespiegelstijging is het noodzakelijk alle dijken langs de grote rivieren flink te verhogen. Dat is verspilling van geld. Slimmer is het de uit het buitenland komende waterstromen (Rijn en Maas) in één rivier met
•
•
•
De IJsseldijken zijn nu berekend op 16.500 kubieke meter per seconde en voldoen aan de nieuwe huidige norm van 16.000 kubieke meter. De Sallandse dijk kan zelfs bij 18.000 kubieke meter per seconde het water keren. Alle reden om de kat uit de boom te kijken; Bij de tweede fase van ‘Ruimte voor de Rivier’, dus bij 18.000 kubieke meter per seconde, zijn de benodigde werken bij Kampen enorm ingrijpend. Bij het plan Noorddiep bijvoorbeeld wordt een gedeelte van het Kampereiland (620 hectare) veranderd in een winterbed van de IJssel, een situatie die in het verleden nooit heeft bestaan. Het Kampereiland kwam onder water te staan bij stormvloed op de Zuiderzee en niet bij hoogwater op de IJssel. Bij het plan Noorddiep worden de dijken langs de IJssel en het Ketelmeer enorm verlaagd. De IJsseldijk is nog in 1995-1996 met één meter verhoogd; de Ketelmeerdijk met 70 centimeter in 2001. Deze winterbedverbreding is een enorme kapitaalvernietiging. Het gevolg is dat dit nieuwe winterbed ook zal overstromen bij noordwesterstorm op het IJsselmeer. De N50 zal ter plaatse moeten worden vervangen door een lange brug. Agrarische bedrijven kunnen daar niet worden gehandhaafd. En dat gebeurt allemaal in het Nationaal Landschap IJsseldelta; Door de twee nevengeulen (die vanaf Veessen en de bypass bij Kampen) komen er veel dijken bij, terwijl het streven toch gericht dient te zijn op dijkverkorting; Voor die twee geulen zijn twee inlaat- en twee uitlaatwerken nodig, die samen niet alleen meer dan 200 miljoen euro kosten maar ook op allerlei manieren kunnen falen; De winst aan groene natuur is gering en het verlies aan natuurlijk landschap groot. Die geulen in de uiterwaarden en binnendijks vervalsen het landschap.
opinie / actualiteit De gemeenteraden van Brummen, Voorst en Zutphen hebben onlangs ingestemd met het voorstel ‘Brede IJssel bij Zutphen’ van de Stuurgroep IJsselsprong. Het voorstel geeft aan hoe de infrastructuur, landschap- en natuurontwikkeling en meer ruimte voor de IJssel met elkaar gecombineerd kunnen worden tot een plan dat past bij het karakteristieke IJssellandschap. Het voorstel komt neer op een gefaseerde aanpak voor het verbreden van de IJssel bij Zutphen binnen het winterbed, een dijkverlegging bij Cortenoever en mogelijk op lange termijn een dijkverlegging in de Voorsterklei. De Stuurgroep IJsselsprong (Provincie Gelderland, de gemeenten Brummen, Voorst en Zutphen, Waterschap Veluwe, de regio Stedendriehoek en de ministeries van VROM en Verkeer en Waterstaat) heeft bij het opstellen van het plan de verschillende functies van het gebied zo goed mogelijk proberen in te passen. Het voorstel wordt nu uitgewerkt tot concrete plannen in een intergemeentelijke structuurvisie en een strategische milieubeoordeling. De besluitvorming over beide onderdelen vindt naar verwachting plaats in juni.
Recordpeil in Noord-Nederland De hevige regenval van de afgelopen weken heeft tot extreem hoge waterpeilen in Noord-Nederland geleid. In het gebied van Waterschap Noorderzijlvest was het peil hoger dan in 1998. Bij Wetterskip Fryslân bleef het peil één centimeter onder het niveau waarbij het calamiteitenplan in werking treedt. Wel werd het Woudagemaal ingezet voor extra waterafvoer.
Het omwisselingsbesluit
Stellingen
Het alternatief voor de bypass is verdieping van het zomerbed met één meter. Als nadelen van de verdieping worden genoemd: gevaar voor de stabiliteit van de kribben van de IJssel, terugschrijdende erosie en meer baggerwerk. Deze nadelen kunnen in geld worden uitgedrukt, namelijk in de kosten van aanvullende werken en de gekapitaliseerde kosten van het meerdere baggerwerk. En dan is verdieping van de IJssel toch nog verreweg de mogelijkheid met de laagste kosten. Mij is verteld dat in de tweede fase van ‘Ruimte voor de Rivier’ de bypass én het plan Noorddiep toereikend zijn, maar een zomerbedverdieping én het plan Noorddiep niet. Dan zou de bypass alsnog nodig zijn. Van belang is dat de beslissing over de bypass nog niet is genomen. In de betreffende PKB is de verdieping van de IJssel opgenomen en de bypass niet. Daarom is een omwisselingsbesluit nodig op basis van een milieueffectrapport. De procedure daarvoor begint in de derde week van maart.
•
•
Het project Hondsbroekse Pleij en de flessenhalsprojecten zomerbedverdieping, bypass Kampen, winterbedverbreding bij IJsselmuiden en het plan Noorddiep (= verbreding winterbed op het Kampereiland) dienen in samenhang te worden bekeken. Er mag niet met één van deze plannen worden begonnen zolang inzicht ontbreekt in de impact van de plannen op elkaar. Vooraf is dus een optimalisatie van het totaal noodzakelijk; Nagegaan zal moeten worden of de tweede fase van ‘Ruimte voor de Rivier’ langs de IJssel nog wel nodig is, omdat de omstandigheden langs de IJssel anders zijn dan langs de andere grote rivieren. Het is economisch niet verantwoord de grote rivieren steeds over één kam te scheren.
Het allerbeste idee is natuurlijk onmiddellijk met ‘Ruimte voor de Rivier’ te stoppen. Dirk van der Schrier (Universiteit Twente)
I
n het gebied van Noorderzijlvest was sprake van een gemiddelde verhoging van het peil van 70 centimeter. In de Electraboezem en de Peizer- en Eeldermaden liep het water op diverse plaatsen over de kade. De kades zijn zo ontworpen dat het water er in extreme omstandigheden overheen mag stromen. Dankzij de inzet van het gemaal Dorkwerd van Waterschap Hunze en Aa’s en het beperken van de maalcapaciteit van enkele poldergemalen wist Noorderzijlvest de extra hoeveelheid water versneld af te voeren. Ook Wetterskip Fryslân moest de zeilen bijzetten om het overtollige water af te voeren. De hoogst gemeten gemiddelde waterstand in het beheergebied lag 20 centimeter boven het normale peil. Voor de afvoer werd ook het door stoom aangedreven Woudagemaal ingezet. Tijdens de inbedrijfname kon het gemaal ook bezocht worden. Daarvan maakten 1.500 mensen gebruik. Als het Woudagemaal op volle toeren draait, kan 4.000 kubieke meter water per minuut worden afgevoerd. Vanwege een storing bij de gemalen Wievens, Zwarte Molen, Fjouwer Hûs en Auke Algra werd daar hulpbemaling ingezet.
H2O / 3 - 2008
21
Hulpprogramma Nederlandse watersector op Atjeh bijna afgerond De watervoorziening in Sumatra is mede dankzij de hulp van de Nederlandse watersector grotendeels weer op gang gekomen, nadat het eiland eind 2004 getroffen werd door de tsunami. Stichting H2O-Partners Sumatra, opgericht door de Nederlandse watersector om de Indonesische regering te ondersteunen bij de wederopbouw van de water- en sanitaire voorzieningen, rondt komende zomer het hulpprogramma op Atjeh af met goede resultaten: voor zowel drinkwater als sanitatie worden de doelstellingen gehaald.
De ondertekenaars van de overeenkomst tussen negen Indonesische en drie Nederlandse waterbedrijven.
D
eze doelstellingen bestaan uit het verschaffen van schoon drinkwater voor 60 procent van de huishoudens en de beschikking over sanitaire voorzieningen voor 40 procent van de huishoudens. Na de noodhulpfase, waarin water met tankwagens werd rondgebracht, zijn in de wederopbouwfase zuiveringsstations hersteld of nieuw gebouwd, leidingnetten gelegd, huisaansluitingen gemaakt en is de drainage fors verbeterd. Drie directeuren van waterbedrijven uit Atjeh waren vorige week een paar dagen te gast in Nederland. Zij tonen zich heel tevreden over de samenwerking met de Nederlandse watersector. Directeur Azhari Ali: “De Nederlandse waterbedrijven weten beter dan andere ngo’s wat nodig is, zij bieden een geïntegreerde oplossing voor onze problemen.” Teuku Aiyub heeft zelfs uit dankbaarheid voor het werk van de Nederlanders zijn nieuwe kantoor, dat met giften van de watersector werd gebouwd, oranje geverfd. “Na de tsunami waren we 30 procent van onze klanten kwijt. SAB-SAS (de uitvoeringsorganisatie in Atjeh van H2O-Partners) heeft ons weer ‘wakker geschud’. Het afgelopen jaar zijn veel huisaansluitingen gerealiseerd. Ook werken we hard aan blokrenovatie, om het gigantische lekverlies van 50 procent terug te dringen. Daarbij krijgen we training ‘on the job’ van Nederlandse waterbedrijven en krijgen we les in het opzetten van een goed financieel systeem.”
Nieuwe regionale organisatie SAB-SAS beëindigt zijn werkzaamheden dit jaar, maar er zijn plannen om een regionale organisatie op te richten met Nederlandse en Indonesische waterbedrijven. Azhari Ali heeft daar al negen bedrijven in Atjeh voor
22
H2O / 3 - 2008
weten te interesseren. Duurzame ontwikkeling kan alleen plaatsvinden als een goede samenwerking wordt opgebouwd tussen partijen in het getroffen gebied op de kop van Sumatra. Een eerste aanzet daartoe was het tekenen van een overeenkomst op 3 december jl. tussen negen Indonesische en drie Nederlandse waterbedrijven (PWN, DZH en WMD). Institutionalisering en capaciteitsopbouw is essentieel voor een duurzame watervoorziening. Aiyub: “Een betere dienstverlening, toename van de dekkingsgraad en een goede waterkwaliteit zijn noodzakelijk om het watertarief te kunnen verhogen. Nu is het water nog te goedkoop, een sigaret is duurder.” De succesvolle werkwijze van SAB-SAS bracht directeur Supriadi ertoe zich vorig jaar aan te sluiten bij het programma. Hij is pas een jaar directeur van het waterbedrijf Kota Langsa, maar is enthousiast over de resultaten bij de andere waterbedrijven. “Wij hebben nog een infrastructuur uit de Nederlandse tijd”, vertelt hij. “De watertoren uit 1928 werkt nog steeds, maar het leidingnet is aan vervanging toe. Ook bestaat grote behoefte aan nieuwe huisaansluitingen.” Het drietal spreekt de dringende wens uit dat de samenwerking ook na het project van H2O-Partners wordt gecontinueerd. Aiyub: “We hebben nog wel vijf tot tien jaar nodig om weer volledig te herstellen na de tsunami.” Bij de tsunami tijdens Kerstmis 2004 zijn destijds meer dan 300.000 bewoners op Sumatra omgekomen. De infrastructuur van het Indonesische eiland raakte zwaar beschadigd door de enorme vloedgolven. Er kwam bij H2O-Partners elf miljoen euro beschikbaar voor noodhulp, reconstructie en nazorg.
IGRAC monitort grondwater wereldwijd Het International Groundwater Resources Assessment Centre (IGRAC) heeft het initiatief genomen om wereldwijd een monitoringssysteem op te zetten waarmee veranderingen in het grondwatersysteem kunnen worden waargenomen. De in Nederland gevestigde organisatie verwacht dat de klimaatverandering ook invloed zal hebben op het grondwater met effecten als verzilting en grondwaterspiegeldaling. De drinkwatervoorziening komt dan in gevaar.
E
lf van de 15 grootste steden ter wereld liggen direct aan de kust of aan een riviermonding. Het IGRAC verwacht dat over 25 jaar ruim driekwart van de wereldbevolking in een kustgebied woont. Eventuele verzilting en/of grondwaterspiegeldaling kan dan een groot gedeelte van de wereldbevolking treffen. Vooral laaggelegen gebieden in relatief droge klimaatzones, zoals Zuid-Amerika, Noord-Afrika en Zuidoost-Azië zijn kwetsbaar. Om hierop voorbereid te zijn, moeten scenario’s worden opgesteld. Dat kan alleen als voldoende gegevens beschikbaar zijn over de grondwatersystemen. Lokaal zijn wel gegevens voorhanden, maar deze zijn moeilijk toegankelijk. Daarom gaat het IGRAC monitoren met gebruik van nieuwe technieken als datacollectie en remote sense-technieken. De gegevens kunnen dan chronologisch geordend worden. IGRAC wordt hierbij bijgestaan door specialisten van universiteiten en organisaties als de NASA en UNESCO.
Natuurrampen De kennis van lokaal grondwater kan ook ingezet worden bij natuurrampen. Als door een calamiteit de infrastructuur onbruikbaar wordt en de drinkwatervoorziening in gevaar komt, kan kennis van het grondwater levens redden. Door bij het opzetten van vluchtelingenkampen rekening te houden met beschikbaar grondwater kan toch drinkwater worden geleverd. Daarom besteedt het kenniscentrum aandacht aan het verzamelen van relevante kennis en het opzetten van databanken met personen met relevante kennis in een regio. Ook worden kaarten met grondwatergegevens opgesteld. Voor meer informatie: Peter Letitre (030) 256 42 56.
actualiteit “Slechte sanitaire voorzieningen voor 20 miljoen EU-inwoners” Wie dacht dat slechte sanitaire voorzieningen alleen een probleem vormt in ontwikkelingslanden, heeft het mis. Dat zegt de Europese vrouwenorganisatie Women in Europe for a Common Future (WECF). Volgens haar ontberen ruim 20 miljoen inwoners van de Europese Unie toegang tot goede sanitaire voorzieningen. In heel Europa zou het zelfs gaan om 80 tot 90 miljoen mensen. Om aandacht te vragen voor dit probleem hield WECF samen met het Global Water Partnership, het European Water Partnership, de Coalition Clean Baltic en Kiwa Water Research op 29 januari in Brussel de conferentie ‘EU sanitatiebeleid en -praktijk in 2008, het Internationale Jaar van de Sanitatie’.
S
lechte sanitaire voorzieningen komen vooral op het platteland van Polen, Roemenië en Bulgarije voor. In Roemenië en Bulgarije heeft 40 procent van de bevolking geen toegang tot stromend water en een toilet. “In het kader van het internationale VN-jaar van de sanitatie wordt veel aandacht gevraagd voor de sanitaire omstandigheden in ontwikkelingslanden”, zegt Chantal van den Bossche van de WECF. “Veel minder bekend is dat ontzettend veel mensen in Oost-Europa hun behoefte noodgedwongen doen in een gat in de grond en hun drinkwater uit putten halen. Het gevolg laat zich raden: doordat het menselijk afval in het grondwater terecht komt, raken de waterputten vervuild en worden de mensen ziek.”
Vooral in Roemenië is de kindersterfte als gevolg van slechte sanitaire voorzieningen erg hoog. Zo lijden veel kinderen aan het ‘blue baby syndrome’, een ziekte die volgens Van den Bossche in Nederland niet eens bekend is omdat het hier niet voorkomt. “Door nitraten in het drinkwater raken baby’s en kleine kinderen binnen enkele uren ernstig ziek en overlijden. Onvoorstelbaar dat zoiets op enkele honderden kilometers van ons vandaan gebeurt.” Omdat veel gezinnen op het Oost-Europese platteland nauwelijks in staat zijn alle monden te voeden, hebben sanitaire voorzieningen voor hen niet de hoogste prioriteit. Voor een centraal rioolsysteem is al helemaal
geen geld. Toch zijn er voldoende betaalbare, veilige en duurzame alternatieven voor handen, zegt Van den Bossche. “WECF bouwt samen met Bulgaarse en Roemeense organisaties publieke ecologische toiletten, waarbij zelfs de urine en fecaliën gescheiden worden. Zo komt het menselijk afval niet meer in contact met het grondwater en de fecaliën kunnen na bewerking als mest voor de landbouw dienen.” Met de conferentie willen de organisatoren het Europese sanitatieprobleem hoger op de politieke agenda krijgen en bewerkstelligen dat de Europese Unie meer gaat doen aan het veilig maken van (menselijk) afvalwater in Europese plattelandsgebieden. Van den Bossche: “Het internationale VN-jaar voor sanitatie is bedoeld om aandacht te vragen voor betere sanitatie wereldwijd. Daar vallen ook de inwoners van de Europese Unie onder. Er zou dan ook extra geld en inzet moeten worden vrijgemaakt om de 20 miljoen mensen in de EU van goede sanitaire voorzieningen te voorzien.”
WML en AMREF Flying Doctors werken aan uitbreiding waterbronnen Masai Waterleiding Maatschappij Limburg (WML) sponsort een water- en sanitatieprogramma van AMREF Flying Doctors in Kajiado, Kenia. Doel is om de leefomstandigheden en de algehele gezondheid van de bevolking in dit gebied structureel te verbeteren. WML wil met de steun een bijdrage leveren aan het behalen van de millenniumdoelstelling voor drinkwater.
H
et Kajiado-district in Kenia wordt voornamelijk bewoond door de nomadische bevolkingsgroep de Masai en hun vee. “In dit droge gebied zijn maar weinig waterbronnen met schoon drinkwater te vinden. Daarnaast beschikken de Masai over weinig sanitaire voorzieningen.
Ze weten niet veel over het belang van een gezonde hygiëne. Dat heeft met name invloed op kwetsbare groepen als jonge kinderen en (zwangere) vrouwen”, aldus Jacqueline Lampe, directeur van AMREF Flying Doctors Nederland.
Vrouwen in Kajiado (Kenia) nemen een nieuwe waterput in gebruik. WML financiert hier een project om de leefomstandigheden en de gezondheid van de bevolking structureel te verbeteren.
Als drinkwaterbedrijf voelt WML zich nauw betrokken bij het waterproject van AMREF Flying Doctors. “Ik vind het niet meer dan vanzelfsprekend dat we diegenen helpen die betrouwbaar water en een goede sanitatie nodig hebben,” aldus Ria Doedel van WML. De doelstellingen van het project voor de komende vijf jaar zijn de toegang tot schoon water met 25 procent te verhogen door 13 nieuwe waterbronnen te bouwen en tien bestaande bronnen te herstellen. Daarnaast wil AMREF het aantal ziektegevallen door gebrekkige hygiëne met 30 procent laten dalen. Speerpunten in het programma zijn duurzaam watergebruik en behoud van het milieu. De bevolking wordt voorgelicht over het efficiënt beheren en onderhouden van de waterbronnen. Ook worden oplossingen gezocht voor bodemerosie en het dalende grondwaterniveau, bijvoorbeeld door bomen en gewassen te planten. “We verwachten dat door dit programma de gezondheid van de Masai structureel zal verbeteren”, zegt Lampe. “Zo kunnen ze uiteindelijk op eigen kracht ontsnappen aan de armoede. We zijn dan ook erg blij met de inzet van Waterleiding Maatschappij Limburg.”
H2O / 3 - 2008
23
Beslissing over Groot-Mijdrecht opnieuw uitgesteld Gedeputeerde Staten van Utrecht hebben een gegronde reden om de wateren bodemdalingproblemen in de polder Groot-Mijdrecht Noord aan te willen pakken. Voorlopig kan echter nog geen keuze worden gemaakt uit de zes voorgestelde oplossingsstrategieën, omdat meer onderzoek nodig is. Dit geldt met name voor de plannen waarbij de polder onder water loopt. Dat zijn de belangrijkste conclusies uit het rapport ‘Water en bodemdaling in GrootMijdrecht’ die de ‘Commissie Remkes’ op 21 januari presenteerde.
D
e problemen rond Groot-Mijdrecht Noord, een diepe droogmakerij in de Ronde Venen ten westen van de Vinkeveense Plassen, spelen al ruim twee jaar. Drooghouden van dit gebied veroorzaakt uiteenlopende problemen (zie H2O nr. 12 uit 2007): zo daalt de bodem één centimeter per jaar, stijgt het water en is de afgevoerde kwel vervuild. Om de juistheid en volledigheid te beoordelen van bestaande onderzoeken en rapporten over water en bodemdaling in de polder, stelden Gedeputeerde Staten vorig jaar augustus een onafhankelijke onderzoekscommissie in onder leiding van oud-minister van Binnenlandse Zaken Remkes. Daarnaast diende de commissie de feiten over waterhuishouding en bodemdaling in de polder Groot-Mijdrecht op heldere wijze in beeld te brengen en na te gaan of de zes voorgestelde strategieën de belangrijkste oplossingsrichtingen afdekken. Bij haar onderzoek stuitte de commissie al snel op de vraag wat nu eigenlijk het hoofdprobleem in Groot-Mijdrecht is. In de documenten staan meerdere problemen beschreven, maar in verschillende volgorde waardoor onduidelijk is welk probleem het zwaarst weegt. Op basis van gesprekken met medewerkers van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht concludeert de commissie dat de (in)stabiliteit van de bodem en de ontwikkeling daarvan het grootste probleem vormt. Verder verlagen van het polderpeil betekent dat door verdere bodemdaling het landbouwkundig gebruik op termijn onmogelijk wordt en dat daarmee de duurzaamheid van de polder in het geding komt. Een ander onderwerp waartegen de commissie tijdens het onderzoek aanliep, was dat de opdracht aan de commissie sterk gericht was op Groot-Mijdrecht Noord, terwijl vanuit de aan de commissie voorgeschreven invalshoek (water en bodemdaling) geen verschil bleek te zijn tussen het noordelijk en zuidelijk deel van de droogmakerij. De onderzoekscommissie stelt dan ook dat dat de specifieke aandacht voor het noordelijke deel niet terecht is. In haar rapport stelt de commissie dat studies en gebruikte modellen op basis waarvan conclusies zijn getrokken voor Groot-Mijdrecht, onvoldoende zijn onderbouwd, gekalibreerd en gevalideerd. Zo laten de documenten weinig onderlinge samenhang zien. Ook zijn veel studies en
24
H2O / 3 - 2008
rekenmodellen uit het verleden gebruikt zonder toegesneden aanpassingen om ingrepen door te rekenen en uitspraken te doen over Groot-Mijdrecht. Daarnaast stelde de commissie vast dat kwaliteitsborging van de studies en modellen door één of meer onafhankelijke deskundigen niet of nauwelijks heeft plaatsgevonden. Sinds de drooglegging in 1880 heeft de droogmakerij Groot-Mijdrecht nooit op eigen kracht droge voeten kunnen houden. Vroeger ondersteunden Provinciale Staten de droogmakerij, maar tegenwoordig betaalt de gehele omgeving via de waterschapsbelastingen mee om de polder droog te houden. Een belangrijk geologisch probleem van de droogmakerij is dat het fungeert als het putje waarheen alle grondwater uit de omgeving stroomt. Dit wordt veroorzaakt door het ontbreken van de oude blauwe zeeklei in de ondergrond, die een remmende invloed heeft op het kwellende grondwater. Het gevolg is dat de kwel hier vijf à zes maal groter is dan elders in Nederlandse droogmakerijen. Bovendien bevat deze kwel hoge concentraties aan chloride, ammonium en fosfaat. De vrachten aan deze stoffen veroorzaken vooral in aanhoudend lange droge perioden kwaliteitsproblemen in de boezem, omdat dan bijna geen doorstroming plaatsvindt en de concentraties chloride, ammonium en fosfaat toenemen. Daarbij komt dat in Groot-Mijdrecht de bodemdaling sterk is: gemiddeld één centimeter per jaar. Een veel besproken onderwerp met betrekking tot de polder is het door het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht gesignaleerde gevaar van openbarsting van de bodem en wellen. In haar rapport stelt de commissie dat de onderbouwing van dit gevaar uiterst summier is verantwoord en bovendien is gebaseerd op bouwputten, dus op andere omstandigheden dan zich in droogmakerijen als Groot-Mijdrecht voordoen. De conclusie dat de bodem in (oostelijk) Groot-Mijdrecht aan stabiliteit zou verliezen, wordt door de commissie dan ook niet onderschreven. De onderzoekscommissie heeft ook gekeken naar de wellen die in de polder voorkomen. Deze wellen fungeren als een ontlastingsventiel voor de waterdruk die zich onder de deklaag heeft opgebouwd, maar hebben niet geleid tot stabiliteitsverlies van de bodem. De relatie tussen de wellen en de bodemstabiliteit
verdient nader onderzoek, zo meent de onderzoekscommissie.
Hydrologisch model De commissie heeft lang stil gestaan bij het gebruikte hydrologische model waarmee de gevolgen van de mogelijke ingrepen zijn berekend. De commissie stelde vast dat een aantal belangrijke zaken niet zijn meegenomen. Het gaat om de versimpeling van de aanwezige waterstroming en de invoer van gegevens. Voor strategieën die niet ver afwijken van de huidige omstandigheden kunnen volgens de commissie effecten van de voorgestelde ingrepen goed worden voorspeld. Maar voor meer drastische ingrepen kunnen de uitkomsten grote onzekerheden bevatten. Dit heeft onder meer te maken met het gegeven dat ook met de dichtheidsverschillen tussen zoet en brak grondwater in het model geen rekening wordt gehouden. De commissie beveelt een betere grondwatermodellering aan, die nauwer aansluit bij de werkelijkheid. Wel benadrukt de commissie dat het niet-duurzame karakter van de polder ook bij toepassing van betere modellen blijft bestaan. De commissie vindt dat de zes ontwikkelde strategieën in grote lijnen de mogelijke oplossingsrichtingen afdekken. Deze zes oplossingen zijn in februari 2007 aan Provinciale Staten van Utrecht voorgelegd. De bevolking van Groot-Mijdrecht Noord heeft herhaaldelijk laten weten bezwaren te hebben tegen sommige strategieën. Provinciale Staten wilden wachten met het uitspreken van een voorkeur voor één van de strategieën tot de conclusies van de onderzoekscommissie bekend zouden worden. In haar rapport stelt de commissie echter dat meer onderzoek nodig is, omdat de zes strategieën niet in gelijke mate zijn uitgewerkt. De commissie twijfelt daardoor aan de onderlinge vergelijkbaarheid van de geraamde kosten. Gedeputeerde Staten van Utrecht hebben naar aanleiding van het rapport aangegeven de onderzoeken de komende tijd aan te vullen naar het advies van de onderzoekscommissie. Rond de zomer neemt het college een standpunt in over een voorkeursvariant. In september nemen Provinciale Staten dan een definitief besluit over de toekomst van de polder. De belanghebbenden in het gebied worden zoveel mogelijk bij de voortgang betrokken.
actualiteit Weer akkoord samenwerking Subsidie voor klimaatbuffer afvalwaterketen bij Breda Opnieuw hebben gemeenten en waterschappen een akkoord gesloten voor intensieve samenwerking binnen de afvalwaterketen. Heusden, ‘s-Hertogenbosch en Vught, Rijkswaterstaat en de waterschappen De Dommel en Aa en Maas hebben hun handtekening gezet. Eerder dit jaar tekende De Dommel al een soortgelijke overeenkomst met Tilburg, terwijl Aa en Maas met gemeenten in het Land van Cuijk een akkoord sloot.
I
ntensieve samenwerking in de afvalwaterketen is nodig om aan de strenger wordende (inter)nationale normen te voldoen. Het komende jaar onderzoeken de partners hoe zij de inzameling, het transport en de zuivering van afvalwater in de regio ‘s-Hertogenbosch op de meest efficiënte en goedkoopste manier kunnen regelen. Het onderzoek (een optimalisatiestudie van het afvalwatersysteem) is een goed voorbeeld van samenwerking tussen overheden waar vanuit de landelijke politiek met klem om wordt verzocht. In het gebied van Waterschap Aa en Maas is dit de derde regio waar samen met gemeenten intensief wordt samengewerkt in de afvalwaterketen. De pilot van deze studie wordt uitgevoerd in de verzorgingsregio van de rwzi Oijen. De studie duurt ongeveer een jaar en resulteert in een afvalwaterakkoord met afspraken over te nemen maatregelen.
Staatsbosbeheer krijgt ruim negen ton subsidie van het ministerie van VROM voor het project de Vierde Bergboezem bij Breda. Deze ‘natuurlijke klimaatbuffer’ maakt de kans op wateroverlast in Breda aanzienlijk kleiner. In totaal verdeelt het ministerie van VROM een bedrag van vijf miljoen euro onder vijf voorbeeldprojecten van natuurlijke klimaatbuffers.
N
atuurlijke klimaatbuffers zijn grote, robuuste gebieden waar water de ruimte krijgt en de natuur de kans krijgt zich te ontwikkelen. Zo ontstaat een buffer tegen extreme regenval, langdurige droogte of andere verschijnselen die het gevolg zijn van het versterkte broeikaseffect. De vijf voorbeeldprojecten maken deel uit van het door VROM gecoördineerde nationale programma Adaptatie Ruimte en Klimaat (ARK), dat gericht is op een klimaatbestendige inrichting van Nederland. De uitvoering van de natuurlijke klimaatbuffer sluit aan bij de bestaande wensen
rond de Vierde Bergboezem. Waterschap Brabantse Delta, Staatsbosbeheer, Provincie Noord-Brabant en de gemeente Breda willen de polder tussen de rivier de Mark en de Bredase woonwijk Haagse Beemden inrichten als waterbergingsgebied. Tegelijk werken de partijen samen aan natuurontwikkeling en recreatieve voorzieningen. De Vierde Bergboezem bestrijkt een gebied van ongeveer 276 hectare. Met de subsidie zullen de reeds aangekochte gronden tot nat grasland worden ingericht. Daarnaast staan een uitkijktoren voor vogelliefhebbers en een multimediaal informatiesysteem op de planning.
Kustversterking bij Katwijk Met het ondertekenen van een intentieverklaring door vertegenwoordigers van het Hoogheemraadschap van Rijnland, de gemeente Katwijk, Provincie Zuid-Holland en het ministerie van Verkeer en Waterstaat, is de kustversterking bij Katwijk op 24 januari officeel begonnen. De verklaring moet de komende twee jaar in overleg met bewoners, ondernemers en andere betrokkenen omgezet worden in een definitief plan voor versterking van de Noordzeekust. De daadwerkelijke werkzaamheden beginnen waarschijnlijk pas in het najaar van 2010.
Katwijk aan Zee.
In de watertoren van Coevorden is een ‘lichtkunstproject’ gestart ter ere van 600 jaar stadsrechten. Het initiatief gaat uit van Waterleidingmaatschappij Drenthe, de gemeente Coevorden en de Stichting Coevorden 600 jaar Stadsrechten. In de watertoren is een lichtinstallatie van Tamar Frank te zien. De zevenkantige vorm van de vestingstad en de militaire geschiedenis, waarin de watertoren als uitgangspunt diende, spelen een rol in het lichtkunstproject.
D
oor de stijging van de zeespiegel bieden de duinen bij Katwijk aan Zee op termijn onvoldoende bescherming. Onderzoek wijst uit dat extreme weersomstandigheden over 20 jaar flinke problemen kunnen veroorzaken. Daarbij komt dat zo’n 3.000 mensen in Katwijk aan Zee ‘buitendijks’ wonen, omdat de primaire kering niet parallel aan de kust, maar door het dorp loopt. De intentieverklaring bevat de uitgangspunten voor en de verdeling van verantwoor-
delijkheden bij het definitieve kustversterkingsplan. Ook is vastgelegd dat geen enkele variant bij voorbaat wordt uitgesloten. De voorbereiding bestaat uit twee stappen die volgens planning ieder ongeveer één jaar duren. Eerst wordt op basis van technisch onderzoek en de afweging van inhoudelijke en financiële belangen een keuze gemaakt voor de manier waarop de kust wordt versterkt. Daarna wordt de gekozen variant uitgewerkt tot een technisch uitvoerbaar plan.
H2O / 3 - 2008
25
Nieuwe tenderronder Partners voor Water
Behalve deze prijs voor de industrie worden ook de Stockholm Water Prize en de Stockholm Junior Water Prize uitgereikt, beide voor personen die een tastbare bijdrage leveren op wetenschappelijk, technologisch, educatief of politiek gebied om waterbronnen te beschermen.
Maandag 4 februari opent het programma Partners voor Water de eerste tenderronde van dit jaar. Consortia van Nederlandse partijen kunnen innovatieve projectvoorstellen indienen en maken daarmee kans op financiële ondersteuning tot 80 procent van de totale projectsom.
Meedingen naar Muelheim Water Award
‘P
artners voor Water’ richt zich op het bundelen van krachten om de internationale positie van de Nederlandse watersector te verbeteren. Het programma wordt uitgevoerd door de EVD (een agentschap van het ministerie voor Economische Zaken) en het Netherlands Water Partnership (NWP). De ministeries van Verkeer en Waterstaat, Economische Zaken, Buitenlandse Zaken, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit financieren het programma. Partijen die aan de tender willen deelnemen, kunnen tot vrijdag 29 februari, tot 15.00 uur voorstellen indienen bij de EVD, Juliana van Stolberglaan 148 in Den Haag.
Inzendingen gevraagd voor Stockholm Water Awards Van 17 tot en met 23 augustus vindt in Stockholm weer de World Water Week plaats. Het thema dit jaar is ‘water voor een gezonde en schone wereld’ met de nadruk op sanitatie. Tijdens de World Water Week wordt elk jaar de Stockholm Industry Water Awards uitgereikt. De organisatie is nog op zoek naar passende inzendingen.
M
et de onderscheiding wil de organisatie innovatieve en duurzame ontwikkelingen op het gebied van afvalwaterzuivering, nieuwe productieprocessen en het halen van de milleniumdoelen stimuleren. Bedrijven of organisaties die er daadwerkelijk in slagen bijvoorbeeld minder vervuilende stoffen te lozen, water te besparen of het milieu te verbeteren, komen in aanmerking. Zij kunnen zich tot 28 februari aanmelden, uitsluitend via de internetpagina van de SIWI (www.siwi. org). De winnaar krijgt een beeldje en de gelegenheid zichzelf te presenteren tijdens de World Water Week.
26
H2O / 3 - 2008
Voor de Muelheim Water Award 2008, met als thema ‘ontwikkelingen in stedelijk waterbeheer’, kunnen nog tot 30 april bijdragen ingeleverd worden over toegepast onderzoek en implementatie op het gebied van (afval)water.
D
e Muelheim Water Award wordt uitgereikt aan bijzondere projecten of innovatieve concepten op (afval)watergebied. De IWW Rheinisches-Westfälisches Institut für Wasserforschung gemeinnützige reikt de onderscheiding, een geldbedrag van 20.000 euro, iedere twee jaar uit. Voor deze editie zoekt het organiserende comité inzendingen op het gebied van technologie, kwaliteit, organisatie of bronnen. De eerste prijs in 2006 werd gewonnen door een project op het gebied van lokale lozingen in de berggebieden. Meer informatie over de prijs en de aanmeldingsprocedure is te vinden op internet: www. muelheim-water-award.com.
Viering 700-jarig bestaan Groot Salland Waterschap Groot Salland heeft een waterprijsvraag uitgeschreven waarin inwonenden van het beheergebied een voorstel kunnen indienen voor een waterproject. Het beste project wordt uitgevoerd. De prijsvraag maakt onderdeel uit van het 700-jarig jubileum van het schap op 4 juni aanstaande.
D
e voorwaarden voor de prijsvraag zijn dat het project uiteraard met water te maken moet hebben, vernieuwend moet zijn maar ook uitvoerbaar. Zowel individuen als groepen kunnen meedoen. Mogelijkheden zijn bijvoorbeeld de aanleg van steigers voor kano’s, een natuurgebied of verfraaiing van sloten.
Op 4 juni is het 700 jaar geleden dat Bisschop Guy van Avesnes naar Salland kwam en met zijn raadgevers naar de Zwolse Spoolderberg ging. Daar werden in aanwezigheid van ridders, knapen en het ‘mene land’ regels gesteld om het gebied tussen de Hunnepe en de Zuiderzee in de toekomst voor overstromingen te vrijwaren. Deze regels, zo’n 35 in getal, zouden bekend worden als het Dijkrecht van Salland en naar de oorkonder, ook wel de ‘Guyen dijkbrief’, worden genoemd. Deze ‘Guyen dijkbrief’ geldt volgens historici als de ‘grondwet’ van de Sallandse Schouw en is daarmee de voorloper van het huidige Waterschap Groot Salland. Naast deze prijsvraag vindt er voor burgers een foto-, schilder- en filmwedstrijd plaats. Op internet worden historische waterverhalen gepubliceerd uit het gebied van Groot Salland (zie het kader). Ook verzorgt het waterschap nog een symposium over waterbeheer in verleden en toekomst. Voor meer informatie: www.wgs.nl/700jaar.
Ter gelegenheid van haar 700-jarig bestaan publiceert Waterschap Groot Salland tot en met juni op internet een aantal historische verhalen over waterschapswerken in Overijssel onder de titel ‘WaterWerk op het Web’. Groot Salland put met name uit de historische archieven van het waterschap, maar ook uit andere bronnen. Met elkaar belichten deze archieven, die opgeslagen zijn in het Historisch Centrum Overijssel, zeer uiteenlopende aspecten van het waterschapswerk door de eeuwen heen. In de verhalen kan het bijvoorbeeld gaan om de eerste ‘grondwet’ voor het waterschapswezen in Overijssel: het Dijkrecht van Salland. Het werd bijna 700 jaar geleden, op 4 juni 1308, afgekondigd door bisschop en landsheer Guy van Avesnes. Maar aan bod komen ook het waterschapsleven in de polders rond Kampen in oktober 1860, de oorlogszuchtige bisschop Bommen Berend en de schans aan ‘het karrespoor’ dat leidt van Rouveen naar Staphorst, de hereniging van het bestuur na de Tweede Wereldoorlog, een roerige vergadering van ingelanden, een ‘waterwandeling’ van een Zwolse baron van Zwolle naar Frederiksoord of een zitting voor het Kantongerecht in verband met nalatige Staphorster burgers. De verhalen worden verteld in hedendaags Nederlands en daartoe, waar nodig, ‘hertaald’, zodat bijvoorbeeld ook een middeleeuwse tekst direct toegankelijk is voor de lezers van nu. Inwoners van het beheergebied van het Waterschap Groot Salland - maar ook andere belangstellenden - kunnen zelf ook suggesties aandragen voor verhalen. Hiervoor kan tijdens kantooruren contact worden opgenomen met historicus Wim Coster: (038) 426 63 00 of per e-mail: w.coster@historischcentrumoverijssel.nl.
informatie Prijs voor spel voor dijkwachters Casper Harteveld van de TU Delft heeft de Jong Talentprijs gewonnen voor het ontwikkelen van een computerspel voor dijkwachters. Met dat spel blijven dijkwachters scherp en kunnen ze oefenen voor moeilijke situaties.
C
asper Harteveld is student Technische Bestuurskunde en heeft het spel ontwikkeld tijdens zijn afstudeerstage. Inmiddels wordt het al in de praktijk gebruikt om dijkwachters scherp te houden op grote en kleine dijkproblemen en ze te oefenen in het stellen van de juiste diagnose. Daarnaast leren ze in het spel om effectief te rapporteren en te communiceren over gesignaleerde problemen. Het bijzondere is dat het spel niet vanuit het oogpunt van een waterbeheerder is ontwikkeld, maar leertheorieën, kennis over spellen en informatie over dijkbewaking combineert. Het resultaat is een herkenbare wereld voor dijkwachters waarvan ze veel kunnen leren, maar ook met een duidelijk spelelement. Zo kunnen dijkwachters punten scoren voor het opgeven van de locatie, het juist benoemen van gesignaleerde gebreken en voor een goede inschatting van de situatie. Hierdoor is het duidelijk meer dan
een trainingssimulator; de spelers worden uitgedaagd door het spelelement. Het spel is ontwikkeld samen met studenten Media & Kennis en GeoDelft die het spel gebruikt in een cursus voor dijkwachters. Diverse waterschappen gebruiken het spel inmiddels. Ook buiten Nederland bestaat interesse. Casper Harteveld is momenteel bezig met zijn promotieonderzoek waarbij hij zich richt op het verder vervolmaken van het spel. Zo bekijkt hij of er mogelijkheden zijn voor een spel met meer spelers en evalueert hij de effecten van het spel. De Jong Talentprijs is een initiatief van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen uit Haarlem, het oudste geleerde genootschap van Nederland. In totaal worden vier prijzen uitgereikt aan afstudeerders in verschillende disciplines.
Eerste waterleerpad van Nederland In Heerlen ligt sinds kort het eerste ‘waterleerpad’ van Nederland. Het is een educatieve route langs de Geleenbeek met veel informatie over waterbeheer, natuur en cultuur in Heerlen. Het initiatief ligt bij het Waterschap Roer en Overmaas. De uitwerking gebeurde samen met het IVN.
H
et pad is ongeveer vier kilometer lang en loopt van de bron van de Geleenbeek in Benzenrade tot aan kasteel Terworm. De route is gemarkeerd met paaltjes en telt acht informatieborden. De
waterkringloop en het gebruik van het water rondom de Geleenbeek staan centraal in het leerpad. Daarnaast krijgen de wandelaars informatie over de historie, het landschap en de natuur in en langs de beek in Heerlen.
De opening werd verricht door leerlingen van basisschool De Tovercirkel.
Watergereedschapskist voor Limburgse wethouders De wethouders in Zuid- en Midden-Limburg die water(beheer) in hun takenpakket hebben, krijgen van Waterschap Roer en Overmaas een watergereedschapskist. Deze kan hen ondersteunen bij het nemen van beslissingen over het verbeteren van de waterkwaliteit.
B
egin dit jaar moeten alle overheden maatregelen vaststellen om te voldoen aan de eisen uit de Kaderrichtlijn Water. De waterschappen in Limburg hebben samen met de provincie en de Limburgse waterambassadeurs de ‘watertoolkit’ ontwikkeld om de betreffende wethouders te helpen met het overdragen van (water)kennis naar de gemeenteraad. Gemeenten kunnen in hun eigen gebied maatregelen nemen om de waterkwaliteit te verbeteren. Het gaat bijvoorbeeld om het terugdringen van riooloverstorten, de aanleg van gescheiden rioolstelsels en het terugdringen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Ook burgers kunnen hun steentje bijdragen door regenwater op te vangen en voor bijvoorbeeld de tuin of het toilet te gebruiken.
Leerlingen basisschool Speciaal voor leerlingen van groep 1 tot en met 8 van de basisschool is er ook een Water Toolkit: hier betreft het een kant-enklaar lespakket waarmee leerkrachten een project over water kunnen organiseren. Dit lespakket is een initiatief van de Junior Kamer en het CEO Panel, een groep van grote bedrijven die samenwerken om de internationale waterproblematiek te helpen oplossen. Doel van het lespakket is een concrete bijdrage leveren aan het waterbewustzijn in de maatschappij. De Water Toolkit voor de basisschool bevat materialen voor proefjes, een complete waterbaan, bijzondere boeken, een video en dvd, posters, waterpompen, filters, etc. De inhoud is afgestemd op de leeftijd van de leerlingen: naast een algemeen gedeelte bevat de leskist vier varianten die specifiek aansluiten bij de leeftijdscategorie. Met de inhoud van de kist ontdekken leerlingen spelenderwijs dat er landen zijn die niet over veilig drinkwater beschikken, hoe ze bewust kunnen omgaan met watergebruik, hoe de waterketen werkt, wat er komt kijken bij waterbouw en wat bijvoorbeeld de waterkringloop is.
H2O / 3 - 2008
27
ComCoast productgids Na het afronden afgelopen december van het drie jaar durende Europese onderzoeksproject ComCoast zijn de resultaten op een dvd verschenen. Hierop worden vier onderzoeksvragen beantwoord en een aantal praktijkprojecten behandeld.
rengebied in historisch perspectief en geeft uitleg over water als sturend element in de ruimtelijke ordening. In verschillende hoofdstukken komt de voorbereiding en uitvoering van het programma ‘Ruimte voor de Rivier’ aan bod. Zo behandelen de auteurs de samenwerking met de regio, het nemen van procesmatige maatregelen en de uitvoering door een beheerorganisatie.
C
omCoast (Combined Functions in Coastal Defence Zones) heeft de volgende vragen onderzocht: Waar kan het waterkeren in de breedte langs de Noordzeekust? Wat levert het op? Hoe zit het technisch? Hoe betrek je het publiek en andere belanghebbenden? Tien organisaties uit Denemarken, Duitsland, Nederland, België en Engeland hebben binnen dit project samengewerkt om alternatieven voor (zee) dijkverhogingen te vinden waarbij het water meer ruimte krijgt. Dat gebeurde aan de hand van praktijkprojecten. Twee van die projecten zijn het masterplan voor het gebied rond het voormalige veerplein bij Perkpolder en de bekende golfoverslagproef in Delfzijl. De dvd die het resultaat is van deze en andere proeven, richt zich primair op bestuurders en deskundigen in de watersector die de oplossingen van ComCoast in de praktijk willen toepassen. In Nederland was Rijkswaterstaat de trekker van het project, dat van juni 2004 tot en met december 2007 liep en Rijkswaterstaat 5,8 miljoen euro kostte. De dvd is verkrijgbaar bij CURNET, die vanaf 1 januari de door ComCoast ontwikkelde kennis beheert: (0182) 54 06 50. Ook kunnen de gids en de film op internet bekeken worden: www.comcoast.org.
Publicatie ‘Ruimte voor hoogwater’ Nederland pakt met het programma Ruimte voor de Rivier de bescherming tegen hoogwater drastisch aan. Voor wie meer wil weten over waterveiligheid in het riviergebied is er het boekje ‘Ruimte voor hoogwater, Nederland Rivierenland’, dat als bijlage toegevoegd was aan het reguliere decembernummer van Land + Water (nr. 12/2007). De publicatie biedt een overzicht van de geschiedenis en de uitvoering van het Nederlandse rivierenbeleid.
‘R
uimte voor hoogwater’ zet een aantal zaken rond hoogwater op de Rijntakken op een rijtje. Het boekje zet de waterveiligheid in het rivie-
28
H2O / 3 - 2008
samenwerken. De inleiding van het 60 pagina’s dikke boekje is geschreven door Alfred van Hall, dijkgraaf van Waterschap Hunze en Aa’s. Voor meer informatie: www.hkp.nl.
Zakboekje over legionellapreventie Branchevereniging Uneto-VNI heeft onlangs het zakboekje ‘Kleintje Legionellapreventie’ uitgebracht. Het boekje geeft informatie die de vorming van Legionella bij aanleg en herstel van leidingwaterinstallaties moet helpen voorkomen.
D
De publicatie bevat ook praktische voorbeelden: twee koploperprojecten en twee casussen over dijkverlegging en de gevolgen hiervan voor de omwonenden. Ten slotte komt de nieuwe Leidraad Rivieren ter sprake en de overstap van het tot nu toe statische rivierbeheer naar een meer dynamisch en duurzaam beheer. ‘Ruimte voor hoogwater, Nederland Rivierenland’ is een uitgave van Koninklijke BDU Uitgevers, kost 12,50 euro en is te bestellen via e-mail: i.hey@bdu.nl of telefonisch: (0342) 49 48 44.
Boekje over bedrijfsvoering waterschappen Adviesbureau Hoffman Krul & Partners heeft het boekje ‘Triple A voor de waterschappen’ uitgebracht, met daarin de visie van het bureau hoe de waterschappen hun bedrijfsvoering structureel kunnen verbeteren.
D
e drie A’s uit de titel zijn Actief sturen, Actief verbeteren en Actief verantwoorden. Het boekje bestaat uit een bloemlezing van artikelen die het adviesbureau speciaal voor de waterschappen schreef. Onderwerpen die aan de orde komen, zijn onder meer het besturen, maar ook concrete waterschapszaken zoals de Kaderrichtlijn Water, de waterketen en
e installatiesector beschikt al over drie ISSO-publicaties voor legionellapreventie. In het kader van het actieplan ‘Veilige leidingwaterinstallaties’ hebben ISSO en TNO in opdracht van de Uneto-VNI het zakboek uitgebracht. Het boekje is van toepassing op de totstandkoming en instandhouding van veilige collectieve- en woninginstallaties. Het installatiebedrijf speelt hierbij een hoofdrol. Daarom is het belangrijk dat voldoende kennis aanwezig is binnen het installatiebedrijf. Het ‘Kleintje Legionellapreventie’ poogt die kennis toegankelijk te maken. Het boekje richt zich met name op de aanleg- en herstelwerkzaamheden en de uitvoering van technische beheersmaatregelen en onderhoud. Het boekje is met name voor de installateurs en de monteurs op de werkvloer een hulpmiddel. Voor meer informatie: (079) 325 06 50.
Formulier voor schade aan leidingen Schade aan leidingen of drainagepijpen gebeurt vaak tijdens graafwerkzaamheden. Om dit soort incidenten eenvoudig en ter plekke te kunnen registreren, bestaat sinds kort het graafincidentenformulier.
H
et formulier is bedoeld voor de basisregistratie van alle graafincidenten. In de praktijk blijkt dat het incident pas aan het papier wordt toevertrouwd als er verzekeraars bij komen. Vaak is de precieze toedracht dan al uit het geheugen verdwenen. De graver hoeft op het formulier nauwelijks te schrijven: meestal volstaat aankruisen. Hierdoor kan het formulier grotendeels al ter plekke worden ingevuld. Het graafincidentenformulier is te vinden op internet: www.graafschade-voorkomen.nl.
informatie NEN herziet legionellabepaling Het centrum van normalisatie NEN heeft NEN 6265 herzien, de methode voor de bepaling van Legionella in water. In de herziene uitgave is recent wetenschappelijk onderzoek opgenomen.
D
e nieuwe versie vervangt de oude versie uit 1991, inclusief het wijzingingsblad. De analysemethode is op meerdere punten verbeterd: zo is een medium geïntroduceerd, waardoor de selectiviteit van de methode is vergroot. De norm is nu ook van toepassing op monsters met hoge concentraties en achtergrondflora. Daarnaast is het filtratievolume aangepast. Op verzoek van het ministerie van VROM is de monstername uit tappunten aangepast conform het ontwerp Waterleidingbesluit. Daardoor wordt een monster pas genomen na doorspoelen van één liter water. Dit geldt echter alleen in situaties waarbij dit mogelijk is, dus niet voor moment- en drukknoppen. De analyse moet volgens de Nederlandse wet worden uitgevoerd met een kweekmethode, zoals beschreven in NEN 6265. Uit onderzoek
blijkt dat die methodes de grootste kans geven op het aantonen van Legionella in water. Nederlandse deskundigen herzien momenteel de internationale norm (ISO 11731) voor de bepaling van Legionella. Met het aanpassen van deze methode kan in de toekomst mondiaal worden gewerkt met een eenduidige, selectieve en betrouwbare referentiemethode. NEN 6265 kan worden besteld bij NEN-Klantenservice: (015) 269 03 91 of per e-mail: bestel@nen.nl. Meer informatie is te krijgen bij NEN-Klantenservice of bij NEN-Milieu: (015) 269 03 03 of per e-mail: milieu@nen.nl.
Nieuw normontwerpen NEN Het Centrum voor Normalisatie NEN heeft twee nieuwe normontwerpen uitgebracht: één over het bepalen van de doorzichtdiepte van oppervlaktewater en één over de temperatuursbepaling in water en slib. Kritiek op deze ontwerpen is mogelijk tot 1 april.
D
e helderheid van het oppervlaktewater wordt bepaald door het meten van de doorzichtdiepte. Hierbij laat men een zogenaamde schijf van Secchi in het water zakken totdat die nog nét
zichtbaar is. De afstand tussen het wateroppervlak en de bovenkant van de schijf is de maat voor het doorzicht. Dit doorzicht is één van de kwaliteitselementen uit de Kaderrichtlijn Water. Deze methode is nu enigszins aangepast. Zo is de werkwijze uitgebreid, onder andere met informatie over het meten van een brug en er is een paragraaf over kalibratie toegevoegd. NEN 6414 biedt een genormaliseerde methode om handmatig de temperatuur te meten in alle soorten water of vloeibaar slib. De methode is niet alleen op locatie te gebruiken, maar ook voor het meten in een laboratorium. De eerste druk van deze norm is in 1988 verschenen. In de ontwerpnorm zijn de volgende zaken veranderd: het toepassingsgebied van de methode is niet meer beperkt qua temperatuurrange of locatie, de afleesnauwkeurigheid is aangepast van 0,5°C naar 0,1°C en de kalibratieprocedure is gewijzigd. Gebruikers worden uitgenodigd hun mening over de voorgestelde aanpassingen bij NEN kenbaar te maken. Na sluiting van de kritiektermijn worden de commentaren door de NEN-normsubcommissie 390 147 06 ‘WaterMonsterneming’ verwerkt tot een definitieve tweede druk. De ontwerpen zijn te bestellen bij NEN-klantenservice: (015) 269 03 91 of via www.nen.nl. Meer informatie is te krijgen bij NEN-klantenservice of NEN-Milieu: (015) 269 03 03 of milieu@nen.nl.
advertentie
GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.
010 - 4274180
H2O / 3 - 2008
29
EEN BETROUWBARE WAARDE
Omegam Laboratoria behoor t al me er dan 30 jaar tot de to p van Ne derlands e milieulab oratoria en is mark tleider op het gebie d van b es t rijdings- en geneesmiddelenonderzoek. W ij s t aan vo or k waliteit , relatie, innovatie en kennis. Binnen Europa bie den w ij e en b re e d p ak ke t c hemis c he, f y sische en mic ro biologische anal y s es confor m nationale en inter nationale s t andaarden. M e er dan 125 enthousias te en gemoti ve erde me dewerker s werken in infor mele s fe er aan de ef f iciën te uit voering en ont w ik keling van anal y s es .
H .J.E. We nc keb ach weg 120 10 9 6 A R A msterd am Postbus 94 6 85 10 9 0 G R Amsterd am
www.omegam.nl
Ter versterking van Commerciële zaken zijn wij opzoek naar een:
ACCOUNTMANAGER WATER
(voor 38,5 uur per week)
Een gedreven en ervaren accountmanager (HBO/WO) die als deskundige gesprekspartner bij wateronderzoek kan optreden. In een klantteam werk je aan een optimale relatie met opdrachtgevers. Je hebt affiniteit met laboratoriumonderzoek, een commerciële en klantgerichte instelling, goede communicatieve vaardigheden en bent stressbestendig. Wij bieden Een afwisselende en uitdagende functie in een professionele en innovatieve werkomgeving, aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden, een prettige werksfeer en ruimte voor eigen inbreng en ontplooiing. Meer informatie Voor vragen kun je contact opnemen met dhr M. (Martin) Stijweg, Commercieel Manager. T +31 (0)20-5976670 M +31 (0)6-23520455 of bezoek: www.omegam.nl Solliciteren Stuur je brief met CV naar afdeling P&O of e-mail naar: personeelszaken@omegam.nl Acquisitie naar aanleiding van deze vacature stellen wij niet op prijs.
Wij hebben vacatures om van te watertanden Procesvoeringstechnoloog 37 uur per week Waternet • Opleiding: HBO niveau en kennis op de volgende gebieden: chemische-, cultuur-, procesof civiele techniek. Kennis en ervaring met zuivering, productie, transport en distributie van drinkwater. Kernwaarden: communiceren, zelfstandigheid en durf. Water heeft een grote aantrekkingskracht op mensen. Misschien ook op jou. • Salarisindicatie: brutomaandsalaris maximaal Want water is veelzijdig: grillig en onvoorspelbaar, maar ook onmisbaar voor bijvoorbeeld landbouw, natuur, scheepvaart en recreatie. De waterschappen zijn € 3642,- bij een 37-urige werkweek op zoek naar nieuwe manieren om water te bedwingen, te verdelen • Referentie: DWPD200706 en te zuiveren. 24 uur per dag, 7 dagen per week. • Sluitingsdatum: 17 februari 2008 Dat vraagt om de gedrevenheid van starters en professionals die excelleren op hun vakgebied. Kijk op www.waterschappen.nl
verenigingsnieuws WATERCOLUMN
Kiwa internationaal spin in het web met Expert Centre Sanitary Appliances NVA-studiereis naar Parijs In het kader van het jubileum- en het fusiejaar heeft de excursiecommissie op verzoek van het NVA-bestuur en de jubileumcommissie besloten nóg een buitenlandexcursie te organiseren: één die niet zo ver en niet zo duur is en maar twee dagen duurt, maar toch niet minder interessant is. Deze reis voert bij voldoende belangstelling op 29 en 30 mei naar Parijs. Het vertrek is donderdagochtend met de Thalys vanuit Rotterdam om 9.25 uur. Aankomst omstreeks het middaguur in het centrum van Parijs. Per metro vertrek naar het Musée des égouts - het museum van de riolen. Mét een tochtje door de riolen van Parijs en een inleiding door de mensen van SIAAP, de organisatie die verantwoordelijk is voor het transport en de zuivering van het afvalwater in en rond Parijs. De volgende ochtend per bus naar de regelcentrale van het transportsysteem, een bezoek aan het regenwaterbassin ‘bassin de la plaine’ en een bezoek aan de afvalwaterzuivering Seine Aval, één van de grootste ter wereld. Aan het einde van de middag vertrek per trein naar Rotterdam. De kosten zullen ongeveer 450 euro per persoon bedragen, inclusief treinreis, overnachting, metro- en busvervoer en maaltijden. Er bestaan voldoende goede contacten om deze studiereis inhoudelijk tot een succes te maken. Hoewel een vooraanmelding vrijblijvend is, wordt er wel van uitgegaan dat de vooraanmelding ook gevolgd wordt door een definitieve aanmelding. Het minimum aantal deelnemers is 20; het maximum aantal is 30. De volgorde van betaling zal uiteindelijk bepalend zijn voor deelname. Vooraanmelding is mogelijk via het formulier op ‘EXC:29-30.05.2008’ onder gerelateerde info tot 15 februari. Op die datum wordt besloten of de reis doorgaat of niet en zullen verdere afspraken gemaakt worden.
Voor veel ondernemingen is internationalisering geen trend, maar noodzaak. Dat geldt ook voor Kiwa Certification, dat op het gebied van drinkwaterinstallaties tot de top-3 in Europa behoort en ook (ver) daarbuiten steeds meer opdrachtgevers aan zich weet te binden. Om die opdrachtgevers sneller en vollediger te bedienen, is het Expert Centre Sanitary Appliances ingericht. Coordinator Rosé Derwort: “We internationaliseren. Maar de kwaliteit van Nederlands drinkwater is nog altijd onze basis. Als het om kwaliteit gaat, leggen we de lat bewust heel hoog.” De unit Drinkwaterinstallaties van Kiwa Certification is hét aanspreekpunt als het gaat om het kwalitatief beoordelen van drinkwaterinstallaties en onderdelen daarvan. “Dat gaat over de volle breedte: van leveringspunt tot tappunt. Met het Expert Centre gaan we verder. Het is een grensoverschrijdend, Kiwabreed dienstenplatform, waar kennis en ervaring wordt gegenereerd. Het is een plek waar alle sleutelfiguren op het gebied van drinkwaterinstallaties contacten onderhouden en kennis uitwisselen. We willen al onze opdrachtgevers - of die nu in Nederland zitten of in het buitenland - op maat en zo laagdrempelig mogelijk bedienen met die kennis en ervaring. Met het Expert Centre kunnen we kennis en ervaring die binnen onze organisatie aanwezig is, bundelen en regisseren en ook bij alle Kiwa vestigingen beschikbaar maken. Daarnaast stelt het Expert Centre Kiwa ook in staat om ontwikkelingen in de markt snel op te merken. Het werkt naar buiten als een versterkte paraboolantenne. We houden daarmee ook in de toekomst onze kennis op peil.” Het gaat daarbij niet alleen om technische innovaties, maar ook om kennis op het gebied van (inter)nationale wet- en regelgeving, normering en certificering, aldus Derwort. “We zitten in nationale en internationale normalisatiecommissies en allerhande relevante en globale samenwerkingsverbanden.”
Mijn kat
K
ent u de onzekerheidsrelatie van Heisenberg? Die stelt dat je niet met volledige zekerheid de exacte plaats én de exacte impuls (snelheid maal massa) van een subatomair deeltje kunt bepalen. Er bestaan alleen kansen op bepaalde toestanden. De subatomaire wereld bevindt zich steeds in een kwantumtoestand met een spectrum aan (toekomst)mogelijkheden. Een echt hersenkrakertje. Ik vind zo’n subatomair deeltje wel een mooie metafoor voor een onderzoeksinstituut in de watersector. We bewegen flink en gaan vooruit, maar waar bevinden we ons exact? Is water een publieke zaak, met het daarbij behorende brede onderzoekspalet met aandacht voor de lange termijn? Of is water vooral privaat, nu meer en grotere bedrijven commerciële kansen grijpen en onderzoek en ontwikkeling richten op de korte termijn? Een precieze plaatsbepaling binnen deze kenniswereld is voor de waarnemer net zo moeilijk als bij de hersenkraker hierboven. Misschien biedt een ander metafoor uitkomst. De fysicus Schrödinger illustreerde de onzekerheidsrelatie zo: een kat zit in een volledig afgesloten ruimte met een soort ‘helse machine’. Het hangt af van toeval (of één radioactief atoom wel of niet vervalt) of deze helse machine in werking treedt en de kat sterft. Een waarnemer buiten de afgesloten ruimte kan niet weten of de kat op enig moment nog leeft. Er wordt zelfs beweerd dat de kat pas dood is, als de waarnemer dat ook waarneemt. Tot dan is de kat tegelijkertijd dood én levend. Ingewikkeld. Maar het kan simpeler. Natuurlijk weet de kat zelf het best of hij leeft of niet. En ik kan u melden dat mijn kat leeft, in de zekerheid van een altijd spannende toekomst. Gelukkig hebben katten negen levens. Wim van Vierssen (Kiwa Water Research)
Nauwelijks een jaar na oprichting blijkt het Kiwa Expert Centre Sanitary Appliances in een grote behoefte te voorzien. De kennis en ervaring wordt succesvol gedeeld met collega’s en opdrachtgevers in Nederland, België, Duitsland, Italië, Turkije, Scandinavië en het Verenigd Koninkrijk: markten waar Kiwa eigen vestigingen heeft. Omdat Kiwa een toenemend aantal producenten uit China klant mag noemen, is daar ook een vestiging geopend.
H2O / 3 - 2008
31
postbus 109 7700 ac dedemsvaart tel. (0523) 61 20 61
fax (0523) 61 59 50 e-mail: info@haitjema.nl internet: www.haitjema.nl
Grondboorbedrijf Haitjema B.V. in Dedemsvaart is ruim 100 jaar toonaangevend actief in totaaloplossingen in grondwaterwinning, grondwaterbeheer en energieopslag in de bodem. Dit zowel nationaal als internationaal. Met haar 60 medewerkers realiseert Haitjema een omzet van ` 7,5 miljoen en is al jaren een kerngezonde organisatie. De cultuur van de organisatie valt het best te omschrijven als hardwerkend, loyale medewerkers en een platte structuur met een open deur politiek. Dit komt mede tot uitdrukking in de bijzondere structuur, waarbij de aandelen en mede-zeggenschap in het bezit zijn van de Stichting Haitjema, waarin ook medewerkers zitting hebben. Voor meer informatie zie ook www.haitjema.nl.
In verband met het vertrek op termijn van de huidige functionaris komen wij graag in contact met kandidaten voor de functie van
Hoofd Engineering m/v Geohydroloog
Functieomschrijving In deze spilfunctie binnen het bedrijf bent u verantwoordelijk voor het gehele engineeringproces. Zelfwerkzaamheid is het sleutelwoord. U hebt te maken met ontwerptechnische aspecten op het vlak van geohydrologie en installatietechniek in het calculatietraject en uitvoeringstraject. Tevens is kennis van boortechnieken en energieopslagsystemen (WKO) een pré. U maakt deel uit van het Managementteam. Profiel » Opleiding Academisch of HBO niveau (Civiele techniek / Technische Aardwetenschappen); » Tenminste 5 jaar relevante werkervaring; » Praktische instelling, kritisch en accuraat; » Affiniteit met en kennis van de bouwsector is een pré.
Wij bieden, naast een goed salaris en een arbeidsvoorwaardenpakket volgens de UTA-Bouw CAO, een prettige werksfeer in een team van enthousiaste medewerkers, in een dynamisch bedrijf met een goede naamsbekendheid in heel Nederland. Bent u de gevraagde persoon en geïnteresseerd? Stuur dan een brief of e-mail voorzien van uw c.v. naar bovenstaand adres, t.a.v. de heer H. Knevelbaard, h.knevelbaard@haitjema.nl Voor informatie kunt u contact opnemen met de heer H. Knevelbaard, (0523) 61 20 61. (acquisitie n.a.v. deze advertentie wordt niet op prijs gesteld)
platform
Arjen van Nieuwenhuijzen, Witteveen+Bos André van Bentem, DHV Berend Reitsma, Tauw Annette Buunen, Grontmij
Mogelijkheden en grenzen van het actiefslibproces Het actiefslibproces wordt in Nederland zeer veel toegepast bij de behandeling van stedelijk afvalwater. Het is zowel hydraulisch als biologisch een flexibel en kosteneffectief systeem, met het vermogen om zonder (veel) chemicaliën nutriënten als fosfaat en stikstof tot lage concentraties te verwijderen. Bij de implementatie van de Kaderrichtlijn Water zullen de actiefslibinstallaties verder moeten gaan bijdragen aan verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater door een schoner effluent te leveren. In dit artikel worden de resultaten van het STOWA-onderzoeksproject ‘Het actiefslibproces, de mogelijkheden en grenzen’1) besproken. Hierin zijn de mogelijkheden en beperkingen van actiefslibprocessen verkend om de volgende hoogwaardige (jaargemiddelde) effluentkwaliteiten te kunnen realiseren: B-kwaliteit: 5,0 mg Ntotaal/l en 0,3 mg Ptotaal/l; A-kwaliteit: 2,2 mg Ntotaal/l en 0,15 mg Ptotaal/l.
W
elke factoren zijn theoretisch van invloed op de effluentkwaliteit van een actiefslibsysteem? En wat is de effluentkwaliteit van de Nederlandse rioolwaterzuiveringen? En wat zijn de effecten van de belangrijkste procesfactoren op de effluentkwaliteit? Dit laatste wordt met modelberekeningen onderzocht. In tabel 1 is de samenstelling van de stikstofen fosfaatcomponenten in het effluent van een rwzi weergegeven.
Invloedsfactoren De werking van het actiefslibproces wordt met name beïnvloed door de influentsamenstelling, de procescondities, de procesconfiguratie en de wijze van slibretentie. Influentsamenstelling
Het (voorbezonken) influent en retourwater vormen de aanvoer van het actiefslibproces. Deelstroombehandelingsprocessen, zoals
SHARON, SHARON/ANAMMOX, BABE en CANON, verlagen de retourstikstofvracht. Hierdoor daalt het gehalte aan ammonium en nitraat en stijgt de BZV/N-verhouding in de toevoer. Deze verhouding is belangrijk voor vergaande denitrificatie en daarmee lage nitraatconcentraties in het effluent. Om de grenzen van het actiefslibproces te bereiken en A-effluent te kunnen produceren, moet de BZV/Nverhouding minimaal 3,5 zijn. De benodigde BZV/P-verhouding is gerelateerd aan de hoeveelheid vetzuren, maar is minder duidelijk een absolute limitering voor fosfaatverwijdering, aangezien chemische defosfatering vaak de biologische fosfaatverwijdering ondersteunt. Fosfaatgehalten lager dan 0,5 mg/l worden overwegend gehaald door een combinatie van biologische en chemische fosfaatverwijdering. Om de grenzen van het actiefslibproces te bereiken en A-kwaliteit effluent
te produceren, moet de BZV/P-verhouding minimaal 20 zijn. De in het influent aanwezige organisch gebonden stikstof en fosfaat worden door hydrolyse gedeeltelijk omgezet in ammonium en orthofosfaat, maar een deel zal als slecht afbreekbare organisch gebonden verbindingen met het effluent afgevoerd worden. Daarnaast komen tijdens de afbraakprocessen in het actiefslib humuszuren vrij waaraan organische stikstof en fosfor gebonden zijn. Procescondities
Installaties met een slibbelasting < 0,06 kg BZV/(kg ds.dag) kunnen uitkomen op 4 tot 5 mg Ntotaal/l. Bij een slibbelasting < 0,045 kg BZV/(kg ds.dag) is in principe 2 mg Ntotaal/l mogelijk. Voor fosfaat wordt bij toenemende slibbelasting juist een afname van het effluentgehalte veroorzaakt (mogelijk door de hogere slibproductie). Bij een hogere temperatuur is door de hogere omzettings-
Afb. 1: Invloedsfactoren op het actiefslibproces.
Tabel 1. Indicatie van de samenstelling van stikstof en fosfaat (in mg/l) in effluent op basis van literatuur.
stikstoffracties:
Ntotaal = 4-10 NH4-N = 0,5-2 NO3-N = 2-5 Norg-opgelost = 0,5-1,5 Norg-gebonden = 0,5-1,5
fosfaatfracties:
Ptotaal = 0,3-2 Portho = 0,1-1,8 Porg-opgelost = 0,05-0,3 Porg-gebonden = 0,05-0,5
H2O / 3 - 2008
33
snelheden een lagere concentratie Ntotaal in het effluent haalbaar. Door de lagere slibproductie zal de biologische fosfaatverwijdering minder goed functioneren, wat tot hogere concentraties fosfaat in het effluent kan leiden. Procesconfiguratie
Voor een vergaande stikstofverwijdering is de recirculatie van nitraat vaak een beperkende factor. Voor een Ntotaal < 5 mg/l (B-kwaliteit) is minimaal een recirculatiefactor nodig van 15. Om de A-kwaliteit te halen, is minimaal een recirculatiefactor van 35 nodig. Systemen met een omloopreactor met simultane nitrificatie en denitrificatie als laatste processtap, voldoen hier reeds aan. De mUCT-achtige configuraties (zoals het BCFS-proces) voldoen hier niet aan door de obligaat beluchte laatste reactor. Deze configuraties zijn ook niet in de eerste plaats ontwikkeld voor zeer lage Ntotaal-waarden, maar voor vergaande biologische fosfaatverwijdering en een lage SVI. Slibretentie
Bij gebruik van nabezinktanks is de beheersing van de SVI een aandachtspunt. Een voldoende hoge fractie belucht slib en/ of het toepassen van een selector remt de groei van draadvormers. Toepassing van membranen in plaats van nabezinktanks heeft tot gevolg dat de aan (fijne) deeltjes gebonden stikstof- en fosfaatcomponenten verwijderd worden.
Prestaties Nederlandse rwzi’s In 2005 waren in Nederland 389 rwzi’s in bedrijf, waarvan 58 rwzi’s met een jaargemiddelde Ntotaal-concentratie kleiner dan 5,0 mg/l. Hiervan zijn vijf installaties voorzien van voorbezinking. Zeven installaties produceren een jaargemiddelde Ptotaalconcentratie kleiner dan 0,3 mg/l, waarvan één met voorbezinking. De installaties met een Ntotaal < 5 mg/l of een Ptotaal < 1 mg/l zijn weergegeven in afbeelding 2a en 2b.
Afb. 2a: Rwzi’s met laagste Ntotaal in effluent (2005). Afb. 3: Schematische weergave van de meest voorkomende procesconfiguraties in Nederland.
Met betrekking tot stikstof behalen verrassend veel installaties reeds de B-kwaliteit en is voor enkelen ook de A-kwaliteit binnen bereik. Er zijn meer rwzi’s met zeer vergaande stikstofverwijdering dan met zeer vergaande fosfaatverwijdering. Dat wordt waarschijnlijk veroorzaakt doordat de fosfaatverwijdering wordt beïnvloed door de precies afgestemde chemicaliëndosering door de bedrijfsvoering (niet meer doseren dan nodig), terwijl voor stikstof betere prestaties worden bereikt door onderbelasting. De drie best presterende rwzi’s wat betreft stikstof zijn Leidsche Rijn (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden), Vianen (Waterschap Rivierenland) en Goedereede (Waterschap Hollandse Delta). Leidsche Rijn behoort ook bij de top-3 van installaties met de beste fosfaateffluentkwaliteit (naast Hoogvliet en Barendrecht, beide Waterschap Hollandse Delta). Opvallend aan deze installaties is de zeer lage slibbelasting. Bij de installaties met voorbezinking, die ruimschoots voldoen aan de B-kwaliteit voor stikstof, valt op dat deze installaties veel minder ruim in hun jasje zitten wat betreft capaciteit en nog bij relatief lage BZV/N- en
34
H2O / 3 - 2008
platform dingen, slibbelasting, ontwerpcapaciteit, BZV/N- en BZV/P-verhouding, temperatuur en processturing. In algemene zin zijn uit de inventarisatie nauwelijks conclusies over de individuele invloedsfactoren te trekken doordat diverse factoren gelijktijdig van invloed zijn, of doordat in het ontwerp met eventuele negatieve factoren rekening is gehouden (bijvoorbeeld een lagere temperatuur levert ook een ontwerp met lagere slibbelasting). Voorzichtig kan worden geconstateerd dat een lagere slibbelasting een lagere Ntotaalconcentratie geeft, ook al is de spreiding bij lagere belastingen groot. Kennelijk spelen andere factoren daarbij ook een rol. Ten aanzien van fosfaat is het beeld niet duidelijk. Een hogere slibbelasting levert over het algemeen een lagere effluentwaarde. Met betrekking tot de meest voorkomende systemen lijkt het erop dat met alle systemen een zeer lage Ptotaal-concentratie mogelijk is, ook al is een jaargemiddelde concentratie van < 0,2 mg P/l (in het jaar 2005) nog niet aangetroffen. Installaties die aan de A-kwaliteit voor stikstof van < 2,2 mg/l voldoen komen voor, maar in zeer beperkte mate.
Modelberekeningen
Afb. 2b: Rwzi’s met laagste Ptotaal in effluent (2005).
BZV/P-verhoudingen uitstekend stikstof en fosfaat kunnen verwijderen. Op basis van de resultaten van de Nederlandse rwzi’s is gekeken in hoeverre deze kunnen worden gerelateerd aan de procesconfiguratie. De belangrijkste procesconfiguraties zijn schematisch weergegeven in afbeelding 3. De meest gangbare procesconfiguraties in Nederland zijn: • PhoSim: vaak Carrousels of andere omloopsystemen; • PhoRedox: PhoSim met een voordenitrificatietank; • mUCT-achtigen, zoals het BCFS-proces; • Hoogvlietvariant, met een voor-nitrificatietank en een omloopsysteem.
Voor de PhoSim-, de PhoRedox- en de Hoogvlietinstallaties geldt dat door de hoge recirculatiefactor in de omloopsystemen lage nitraatgehalten, tot 0,5-1,0 mg/l, kunnen worden aangetroffen. Bij de mUCT-achtige systemen worden door de obligaat beluchte laatste reactor en de relatief geringe recirculatiefactor nitraatgehalten van circa 5 mg/l aangetroffen. Zowel PhoRedox als (m)UCT-achtige systemen zijn in staat zeer lage fosfaatgehalten te halen. De andere systemen hebben daar meer moeite mee. PhoSim en PhoRedox-systemen hebben vaak aanvullende metaalzoutdosering nodig om voldoende laag in totaalfosfaat te komen. De prestaties van rwzi’s worden beïnvloed door reactorconfiguratie, recirculatieverhou-
Tabel 2: Overzicht resultaten van de verschillende configuraties en modelberekeningen.
parameter (eenheid)
Ntotaal(mg/l) Ptotaal(mg/l)
Hoogvliet
PhoSim
PhoRedox
(m)UCT-achtigen
3,3 0,13
2,8 0,15
3,1 0,14
4,1 0,12
De effecten van de influentsamenstelling, de verschillende procesconfiguraties en de procescondities op de effluentkwaliteit zijn met behulp van actiefslibmodellen geanalyseerd. Hierbij is gebruik gemaakt van het statische HSA-ontwerpmodel en het dynamische ASM-model. Voor de modelberekeningen is uitgegaan van rwzi Hoogvliet. Beide modellen zijn gekalibreerd op basis van de praktijkgegevens van rwzi Hoogvliet. Met beide gekalibreerde modellen is vervolgens een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd voor de slibbelasting, de influent BZV/N-ratio, de procestemperatuur en de interne recirculatiefactor. Vervolgens zijn met beide modellen de andere procesconfiguraties (PhoSim, PhoRedox en mUCT) doorgerekend. Hierbij zijn procesinstellingen gehanteerd zoals deze in de praktijk worden toegepast. De resultaten van de modelberekeningen voor de verschillende procesconfiguraties zijn samengevat weergegeven in tabel 2. Met betrekking tot stikstof blijkt voornamelijk de recirculatiefactor onderscheidend. Wat dat betreft komen de resultaten van de modelberekeningen overeen met die uit de praktijkinventarisatie. De systemen met een hoge recirculatiefactor behalen de laagste effluentconcentratie. Ook met betrekking tot de slibbelasting en de influent BZV/N-verhouding zijn de resultaten van de modelberekeningen vergeleken met de resultaten van de inventarisatie van de rwzi’s (zie afbeelding 4). Hieruit blijkt dat de berekeningsresultaten min of meer de ondergrens aangeven van de praktijkresultaten. Dit is verklaarbaar uit het feit dat de berekeningsgrafieken het resultaat zijn van vergaand geoptimaliseerde modellen, waarbij de verstorende effecten van bijvoorbeeld grote influentfluctuaties,
H2O / 3 - 2008
35
Afb. 4: Vergelijking van de praktijkresultaten en de modelberekeningen (rode blokje is rwzi Hoogvliet).
niet-optimaal werkende procesregelingen en processtoringen niet worden meegenomen. Daarnaast valt uit afbeelding 4 op dat de resultaten van de HSA- en ASM-modellering goed vergelijkbaar zijn. De Ptotaal-concentratie wordt voor alle configuraties met name bepaald door de organisch gebonden fractie. Deze is voor alle varianten nagenoeg gelijk (0,11-0,12 mg P/l). Alle configuraties bereiken zeer lage orthofosfaatconcentraties in het effluent. De concentratie van de (m)UCT-configuratie is iets lager dan die van de andere configuraties. Het HSA-model is een statisch ontwerpmodel. Het is niet mogelijk om elke configuratie met dit model gemakkelijk door te rekenen zonder een aantal vereenvoudigingen van de werkelijkheid toe te passen. Het HSA-model is daardoor minder geschikt om kleine verschillen tussen de systemen in beeld te brengen. Uit de ASM-modelberekeningen blijkt dat bij de zeer lage Ntotaal- en Ptotaal-concentraties de (opgeloste en onopgeloste) organisch gebonden fracties een substantieel aandeel hebben. Het model zal in het algemeen lagere effluentconcentraties berekenen dan in de praktijk kunnen worden bereikt.
Daarnaast blijkt het noodzakelijk te zijn om een aantal (vast veronderstelde) modelparameters aan te passen om met name de nitrificatie en de denitrificatie te kunnen fitten. Dit betreft enkele zogenaamde verzadigingscoëfficiënten, welke in de Monodkinetiek worden gebruikt. Voorzichtigheid is dus ook geboden bij de toepassing van het ASM-model. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de statische (HSA) en dynamische (ASM) modellen binnen het werkgebied van de B-kwaliteit voldoende werken. Voor de A-kwaliteit zijn aanpassingen noodzakelijk.
•
•
•
Conclusies en aanbevelingen Op basis van het uitgevoerde onderzoek zijn de volgende conclusies en aanbevelingen geformuleerd: • Van de 389 in 2005 in Nederland in bedrijf zijnde rwzi’s voldoen opvallend veel (58) rwzi’s met een jaargemiddelde Ntotaalconcentratie kleiner dan 5,0 mg/l aan de B-kwaliteit. Zeven installaties produceren een jaargemiddelde Ptotaal-concentratie kleiner dan 0,3 mg/l; • Voor zeer vergaande stikstofverwijdering functioneren systemen met een lage slibbelasting en een deels belucht omloopsysteem het beste (door de hoge recirculatiefactor). Verlaging van B- naar
•
•
A-effluent vereist een verhoging van de recirculatiefactor tot boven de 30. Tevens moet de BZV/N-verhouding minimaal 3,5 zijn; Voor fosfaatconcentraties op A-niveau moet de BZV/P-verhouding minimaal 20 zijn en dan nog vaak met aanvullende metaalzoutdosering; De HSA- en ASM-modellen geven aan dat zeer lage Ntotaal-waarden kunnen worden gerealiseerd. Om de A-kwaliteit te kunnen modelleren, zijn zowel bij HSA als ASM aanpassingen noodzakelijk; De opgeloste organische bestanddelen in het effluent zijn specifieke aandachtsstoffen om de effluentkwaliteit van het A-niveau te kunnen produceren. Deze zijn lastig te modelleren. Nader onderzoek hiernaar wordt aanbevolen; Aanbevolen wordt om de algemene resultaten nader in detail te onderzoeken op lokaal- of rwzi-niveau, met een aantal opvallend goed presterende installaties voor onderlinge vergelijking (inclusief modellering); Aanbevolen wordt om na te gaan of het, voor de modellen, is toegestaan om de range van de verzadigingscoëfficiënten aan te passen aan het A-niveau. Mogelijk leidt dit tot een alternatieve beschrijving van de omzettingsprocessen bij lage substraatconcentraties.
De rioolwaterzuiveringsinstallatie Hoogvliet. LITERATUUR 1) STOWA (2007). Het actiefslibproces - de mogelijkheden en grenzen. Rapport 2007-24. 2) STOWA (2006). Filtratietechnieken - een overzicht. Rapport 2006-23. 3) STOWA (2006). Onderzoek MBR Varsseveld. Rapport 2006-05. 4) STOWA (2001). Handboek biologische fosfaatverwijdering. Rapport 2001-15. 5) STOWA (1996). Methoden van influentkarakterisering. Inventarisatie en richtlijnen. Rapport 1996-08. 6) STOWA (1996). Varianten op voorbezinking. Rapport 1996-20. 7) STOWA (1998). Fysisch/chemische voorzuivering van afvalwater - Identificatie en evaluatie van waterzuiveringsscenario’s gebaseerd op fysisch/ chemische voorzuivering. Rapport 1998-29. 8) STOWA (1999). Influentkarakterisering van ruw en voorbehandeld afvalwater. De invloed van voorbezinking en voorprecipitatie. Rapport 1999-13.
36
H2O / 3 - 2008
platform
Nellie Slaats, Kiwa Water Research Mirjam Blokker, Kiwa Water Research Ans Versteegh, RIVM
Eerste inventarisatie van gemeten concentraties lood, koper, nikkel en chroom in drinkwater In 2004 zijn de Nederlandse waterbedrijven begonnen met het zogeheten Random Day Time bemonsteren van de metalen lood, koper, nikkel en chroom aan de tap. Om inzicht te krijgen in de voorkomende concentraties van deze metalen bij de consument heeft Kiwa Water Research de individuele meetwaarden geanalyseerd. Lood, koper en nikkel komen voor in concentraties die hoger zijn dan de geldende normwaarden voor de weekgemiddelden. Voor lood geldt dat dit voornamelijk het geval is in gebieden waarvan bekend is dat daar een relatief groot aantal panden met loden leidingen voorkomt. Het aantal meetwaarden voor koper en nikkel dat hoger ligt dan de normwaarde, bedraagt maximaal 0,8 procent. Daarnaast blijkt dat het begrip Random Day Time in de praktijk niet echt een meting willekeurig over de dag is. De resultaten die beschreven zijn in dit artikel, leveren stof voor de discussie over de invulling voor de monitoring van lood, koper, nikkel en chroom in drinkwater.
I
n 1998 is op Europees niveau het voorschrift voor de monitoring van de metalen koper, lood en nikkel in drinkwater gewijzigd. Koper-, lood- en nikkelgehalten moeten voortaan aan de tap gemeten worden via een passende steekproefmethode. Het verkregen monster dient representatief te zijn voor de hoeveelheid van het betreffende metaal die een consument wekelijks gemiddeld via drinkwater binnen krijgt. Sinds 1 januari 2004 worden in Nederland in dit kader Random Day Time (RDT)-monsters genomen. Om inzicht te krijgen in de gehalten aan metalen in drinkwater analyseerde Kiwa Water Research de afzonderlijke data die verkregen waren met RDT-bemonstering. Voor koper zijn de gemeten concentraties vergeleken met het koperoplossend vermogen gemeten met koperen buizenopstellingen.
Wettelijk kader Het Waterleidingbesluit 2001 schrijft voor dat waterbedrijven de drinkwaterkwaliteit aan de tap meten en actie ondernemen bij overschrijdingen. De monsterneming voor het monitoren van koper, lood, nikkel en chroom dient zodanig te zijn dat deze een
gemiddelde, wekelijkse inname vertegenwoordigt, dit is in overeenstemming met de Drinkwaterrichtlijn 98/83/EG (met uitzondering van chroom). De reden dat chroom in het Waterleidingbesluit is opgenomen, is een fout in de Nederlandse vertaling van de Drinkwaterrichtlijn.
of dat wordt overlegd tussen VROM-Inspectie en het waterbedrijf of een opstelling zinvol is. Op de productiebedrijven waar doorgaan met de opstelling niet zinvol wordt geacht, is overleg met VROM-Inspectie over beĂŤindiging eveneens mogelijk.
Random Day Time-bemonstering Vanaf 2004 wordt in Nederland voor het monitoren van metalen aan de tap de Random Day Time (RDT)-methode gevolgd. Dit is vastgesteld tijdens een workshop met het ministerie van VROM, VROM-Inspectie, RIVM, Vewin, de waterbedrijven afzonderlijk en Kiwa Water Research over dit onderwerp4). Voor de monitoring aan de tapkraan heeft het RIVM het protocol â&#x20AC;&#x2DC;Monitoring koper/ lood/nikkel en chroom in drinkwater d.d. oktober 2003â&#x20AC;&#x2122; opgesteld5). In dit protocol is ook vastgelegd dat als aanvulling op de monitoring van koper aan de tap het koperoplossend vermogen van drinkwater bij bestaande koperen buizenopstellingen op de productiebedrijven nog minstens vijf jaar gemeten wordt (tot eind 2008). Afgesproken is dat op productiebedrijven waar geen koperen buizenopstelling was, deze alsnog wordt opgesteld
In de praktijk betekent RDT-bemonstering dat de monsternemer een watermonster neemt aan het meest gebruikte tappunt (de keukenkraan) direct na het opendraaien van de kraan. Er wordt een monstervolume van een liter aangehouden. De bemonstering vindt plaats tijdens normale werktijden. De monsternemer noteert het tijdstip van monsterneming en dit gegeven wordt in het Laboratorium InformatieManagementSysteem (LIMS) vastgelegd. De RDT-meetpunten dienen willekeurig over het distributiegebied verdeeld te zijn. De monsters dienen bij voorkeur te worden genomen in woonhuizen of in gebouwen met een eenvoudige drinkwaterinstallatie. De monsterneming en -analyse vindt plaats door de waterleidinglaboratoria. Het aantal te nemen monsters in een distributiegebied is vastgesteld op
H2O / 3 - 2008
37
basis van de vooraf geschatte hoeveelheid te distribueren water per jaar. De frequentie loopt van 2 tot 15 monsters per jaar (auditfrequentie). De VROM-Inspectie schrijft als meetfrequentie voor koper, lood, nikkel en chroom tweemaal de auditfrequentie voor. De resultaten van de bemonstering worden door de waterbedrijven in LIMS opgeslagen en jaarlijks via de REWAB-rapportage aan de VROM-Inspectie gerapporteerd. In opdracht van VROM-Inspectie rapporteert RIVM deze gegevens en brengt ze in de openbaarheid6),7),8). De toetsing van de norm van de vier metalen, gebaseerd op de gemiddelde weekinname, vindt plaats aan het eind van het jaar door het berekenen van het rekenkundig gemiddelde per distributiegebied. Een distributiegebied dient bij voorkeur gekoppeld te zijn aan een productiebedrijf. Uit de resultaten van jaarrapportage van de RDT-bemonsteringen in de periode 2004 tot en met 2006 blijkt dat op distributiegebiedniveau één overschrijding van de norm voor lood, koper, nikkel en chroom is geweest. In het afgeleverde water van één pompstation was de concentratie nikkel structureel hoger dan de norm, met als oorzaak de kwaliteit van het grondwater. De minister van VROM heeft aan het betreffende waterbedrijf een ontheffing verleend tot 2006 onder voorwaarde dat de zuivering wordt aangepast om nikkel te verwijderen. De aanpassing van de zuivering bleek veel omvangrijker te zijn dan eerst was voorzien. Vanaf eind 2006 voldoet het drinkwater continu aan de norm8).
Afb. 1: Overzicht van hoogste loodgehalten in circa 7.300 RDT-monsters gemeten in de periode 2004-2006.
Metaalconcentraties in drinkwater aan de tap De RIVM-rapportage geeft een gemiddelde metaalconcentraties aan de tap plus de range per voorzieningsgebied en is bedoeld om overschrijding van de normwaarden te signaleren en te rapporteren. Om inzicht te krijgen in de voorkomende metaalconcentraties aan de tap heeft Kiwa Water Research de individuele meetwaarden geanalyseerd. Daartoe zijn bij de waterbedrijven de resultaten van de RDT-bemonstering aan de tap opgevraagd. Alle waterbedrijven hebben hieraan hun medewerking verleend en hebben de analysegegevens voor chroom, nikkel, lood en koper aangeleverd van de jaren
Afb. 2: Overzicht van percentage monsters met een loodgehalte hoger dan 10 μg/l per waterbedrijf in de periode 2004-2006.
2004 t/m 2006. In deze periode zijn door de waterbedrijven in totaal ongeveer 7.800 RDT-monsters genomen. In deze monsters is minimaal één zwaar metaal bepaald. Voor koper zijn ongeveer 7.800 meetresultaten beschikbaar, voor lood circa 7.300 en voor nikkel en chroom ongeveer 5.800. Tabel 1 geeft een overzicht van de mediaanwaarden, de 5- en 95-percentielwaarden en
Tabel 1: Overzicht van de mediaanwaarden en de 5- en 95-percentielwaarden voor lood, nikkel, koper en chroomgehalten in RDT-monsters.
lood (μg/l) nikkel (μg/l) koper (μg/l) chroom (μg/l)
normwaarde (Waterleidingbesluit 2001)
aantal meetwaarden boven de norm (%)
mediaan
5-percentiel
95-percentiel
10* 20* 2000* 50*
2,4 1,2 0,5 0,0
0,5 1,0 48 0,5
0,5 0,5 5 0,5
4,9 7 652 0,5
* = De waarden voor koper, lood, nikkel en chroom dienen een wekelijks gemiddelde inname te vertegenwoordigen en dienen aan de tap bij de consument gemeten te worden. Tot 1 januari 2006 gold voor lood een maximum van 25 μg/l.
38
H2O / 3 - 2008
het aantal waarden hoger dan de norm voor de metalen lood, koper, nikkel en chroom. In de afbeeldingen 1, 3 en 4 wordt een overzicht gegeven van de hoogst gemeten waarden per metaal. Het loodgehalte in drinkwater is in het algemeen laag. Afbeelding 1 geeft een overzicht van de monsters waarin het loodgehalte hoger is dan de gestelde normwaarde van 10 μg/l (sinds 1 januari 2006). Het blijkt dat in circa 200 monsters van de in totaal 7.300 monsters het loodgehalte hoger is dan 10 μg/l. Afbeelding 2 geeft een overzicht van het percentage monsters met een loodgehalte hoger dan 10 μg/l per waterbedrijf. Het blijkt dat deze concentraties voornamelijk voorkomen bij vier waterbedrijven (B,H, K en L). Het is bekend dat in de voorzieningsgebieden van deze bedrijven nog relatief veel panden met een loden binneninstallatie voorkomen. Het is aannemelijk dat de monsters met loodgehalten hoger dan 10 μg/l voornamelijk afkomstig zijn uit panden met een loden binneninstallatie. Afbeelding 3 geeft een overzicht van de monsters waarin het nikkelgehalte hoger is
platform koperoplossend vermogen van drinkwater gemeten met buizenopstellingen op het productiebedrijf. Hiermee wordt de invloed van de watersamenstelling op de koperafgifte door koperen buizen gemeten. De gestandaardiseerde koperen buizenopstelling bestaat uit drie buizen met een lengte van vijf meter met een binnendiameter van 19,6 mm. De buizen worden continu doorstroomd met 55 l/uur2). Eenmaal per kwartaal wordt het koperoplossend vermogen van het drinkwater gemeten; daartoe wordt het kopergehalte gemeten in watermonsters na minimaal 16 uur stilstand in de koperen buis. De resultaten van de koperen buizenproeven worden jaarlijks via REWAB aan het RIVM gerapporteerd.
Afb. 3: Overzicht van hoogste nikkelgehalten in circa 6.000 RDT-monsters uit de periode 2004-2006.
Bij een waterbedrijf met een groot aantal productiebedrijven zijn alle productiebedrijven voorzien van koperen buizenopstellingen en zijn voor elke combinatie productiebedrijf- voorzieningingsgebied de meetwaarden geanalyseerd. Afbeelding 5 geeft voor één productiebedrijf de individuele RDT-meetwaarden in het voorzieningsgebied ten opzichte van het gemeten koperoplossend vermogen op het productiebedrijf.
Afb. 4: Overzicht van hoogste kopergehalten in 7.800 RDT-monsters gemeten in de periode 2004-2006.
dan de normwaarde van 20 μg/l. Het hoogst gemeten gehalte bedraagt 470 μg/l. Bij een zeer beperkt aantal productiebedrijven komt nikkel voor in de grondstof (af productiebedrijf ). Er is geen relatie gevonden tussen nikkel in de grondstof en nikkel in de RDT-monsters in het bijbehorende voorzieningsgebied.
kopergehalte hoger dan de normwaarde van 2.000 μg/l.
Afbeelding 4 geeft een overzicht van de hoogst gemeten kopergehalten. In totaal is in circa 40 van de 7.800 monsters het
Relatie tussen koper in RDT-monsters en de koperen buizenproef
In de periode 2004 tot en met 2006 is van in totaal 5.800 RDT-monsters het chroomgehalte bepaald. In één meting was het chroomgehalte hoger dan de voorgeschreven normwaarde van 50 μg/l.
Sinds de jaren 80 wordt in Nederland het
Koperen buizenopstelling voor het meten van het koperoplossend vermogen van drinkwater.
In afbeelding 6 is voor 32 voorzieningsgebieden het gemeten koperoplossend vermogen op het productiebedrijf uitgezet tegen de gemiddelde meetwaarden van de RDT-bemonstering aan de tap. Voor het koperoplossend vermogen zijn alle meetwaarden in 2004 tot en met 2006 op het betreffende productiebedrijf gemiddeld, en de gemiddelde waarde is als één punt uitgezet op de x-as. Voor de RDT-waarden is per voorzieningsgebied het gemiddelde van de gemeten kopergehalten bepaald. Indien de gemeten koperconcentratie lager was dan de detectiegrens, is de helft van de waarde van detectiegrens gehanteerd. Om een enigszins statistisch verantwoorde waarde te hebben, zijn de voorzieningsgebieden meegenomen waarin meer dan 20 RDT-metingen in de periode 2004-2006 zijn uitgevoerd. Het gemiddelde van de RDT-waarden is uitgezet op de y-as. De relatie tussen de gemiddelde kopergehalten (RDT) en het koperoplossend vermogen is statistisch significant (R2 = 0,68) en dit betekent dat een relatie bestaat tussen de resultaten van de RDT-bemonstering en het koperoplossend vermogen. Ook blijkt dat de gemiddelde kopergehalten gemeten in RDT-monsters ongeveer een factor 20 lager zijn dan het gemeten koperoplossend vermogen. De hiervoor beschreven resultaten komen overeen met de bevindingen in onderzoek van Brabant Water naar een verband tussen metingen met koperen buizenproeven en RDT-metingen1). Ook hier waren de gemiddelde kopergehalten in RDT-monsters in het voorzieningsgebied aanzienlijk lager dan de meetwaarden van de koperen buizenproef.
Is RDT werkelijk RDT? De metaalconcentratie in een watermonster
H2O / 3 - 2008
39
hangt samen met de verblijftijd, bij een toename van de verblijftijd neemt de metaalconcentratie toe. Van de circa 7.500 monsters is voor 3.300 monsters het tijdstip van de monsterneming beschikbaar. Afbeelding 7 geeft een overzicht van de tijdstippen voor monsterneming voor deze 3.000 monsters. Het blijkt dat het merendeel van de monsters al voor 12.00 uur genomen is en dus niet willekeurig over de dag. Door deze wijze van monsterneming zullen weinig monsters met een verblijftijd van meer dan vier uur voorkomen. In de uitvoeringsvoorschriften is vermeld dat bij het nemen van een monster voor bepaling van de metaalconcentratie het monsterpunt willekeurig in een distributiegebied gekozen dient te worden. Het blijkt dat deze strategie niet door alle waterbedrijven gevolgd wordt; een aantal waterbedrijven hanteert vaste monsterpunten in een distributiegebied en op dit punt wordt óf meerdere malen óf éénmaal per jaar een monster genomen. Dit is voor circa 20 procent van het aantal monsterpunten het geval. Dit betekent dat ook de monsterpunten niet willekeurig gekozen worden.
Afb. 5: Gemeten koperoplossend vermogen op één productiebedrijf uitgezet tegen de kopergehalten in RDT-monsters in het voorzieningsgebied van dit productiebedrijf.
Conclusies De individuele meetwaarden voor lood, koper en nikkel tonen op beperkte schaal waarden boven de normwaarden voor de weekgemiddelden. Voor lood geldt dat dit voornamelijk voorkomt in gebieden waarvan bekend is dat daar een relatief groot aantal panden met loden leidingen staat. Het aantal meetwaarden voor koper en nikkel boven de normwaarden is beperkt tot maximaal 0,8 procent. Voor koper is opvallend dat met de RDT-bemonsteringen veel lagere waarden worden gemeten dan het koperoplossend vermogen van het drinkwater. Er bestaat een relatie tussen het gemiddelde van de RDT-meetwaarden voor koper en het koperoplossend vermogen, waardoor de waarde van de RDT-bemonsteringsmethode bevestigd wordt.
Afb. 6: Relatie tussen het koperoplossend vermogen gemeten met de koperen buizenproef en het gemiddelde kopergehalte gemeten in minimaal 20 RDT-monsters.
Het begrip Random Day Time blijkt in de praktijk niet echt Random Day Time; de monsterneming vindt in de meeste gevallen plaats voor 12.00 uur. Daarnaast worden bij een aantal bedrijven vaste monsterpunten gehanteerd. Het is niet bekend in hoeverre dit van invloed is op de gemeten concentraties lood, koper, nikkel en chroom in drinkwater. De resultaten die beschreven zijn in dit artikel, geven stof voor discussie over de betekenis van de normwaarde voor de weekgemiddelde inname en voor de invulling van de monitormethode van lood, koper, nikkel en chroom in drinkwater. Afb. 7: Tijdstip van monsterneming voor circa 3.300 RDT-monsters. LITERATUUR 1) Groenendijk M. en E. Coppens (2002). De gevolgen van de nieuwe kopernorm. H2O nr. 19, pag. 92-95. 2) Van den Hoven Th., P. Baggelaar en G. Ekkers (1990). Koperafgifte door drinkwaterleidingen. Kiwa. Mededeling 111. 3) Europese Unie (1998). Richtlijn 98/83/EG van de Raad van de Europese Unie (EC DWD 98/83, Europese Drinkwaterrichtlijn).
40
H2O / 3 - 2008
4) Slaats P. (2003). Monitoren van metalen in drinkwater: Voor welke aanpak kiest Nederland? H2O nr. 16, pag. 4-5. 5) Versteegh J. (2005). Protocol monitoring koper/ lood/nikkel en chroom in drinkwater. Werkgroep monitoring zware metalen van de VROM-Inspectie. 6) Versteegh J. en H. Dik (2006). De kwaliteit van het drinkwater in Nederland in 2004. VROM Inspectie. RIVM-rapport 703719 010.
7) Versteegh J. en H. Dik (2006). De kwaliteit van het drinkwater in Nederland in 2005. VROM Inspectie. RIVM-rapport 703719 014. 8) Versteegh J. en H. Dik (2007). De kwaliteit van het drinkwater in Nederland in 2006. VROM Inspectie. RIVM-rapport 703719 022. 9) Ministerie van VROM (2001). Waterleidingbesluit.
platform
Theo Witjes, Witteveen+Bos Olga Clevering, Praktijkonderzoek plant en omgeving WUR, thans Rijkswaterstaat Waterdienst René Blom, Gemeente Haarlemmermeer
Haarlemmermeer: doorspoelen of verzilten? De gemeente Haarlemmermeer en het Hoogheemraadschap van Rijnland willen de ruimtelijke ontwikkeling in de Haarlemmermeerpolder inzetten om zoveel mogelijk een duurzaam watersysteem na te streven. Het verminderen van de hoeveelheid doorspoelwater is hierbij een belangrijk aandachtspunt. De vraag is echter in hoeverre hierdoor de chloride- en nutriëntenconcentratie in het oppervlaktewater toenemen, waardoor mogelijk schade ontstaat aan de diverse gebruiksfuncties. De auteurs hopen dat dit artikel een bijdrage levert aan de discussie ‘doorspoelen of verzilten’ die in het kader van het regionaal uitwerken van de verdringingsreeks wordt gevoerd.
I
n de studie ‘Watervraag Haarlemmermeerpolder’ van het Hoogheemraadschap van Rijnland uit 2005 is de wateropgave voor het watertekort in de Haarlemmermeerpolder bepaald. De resultaten laten zien dat de watervraag voor peilhandhaving in de Haarlemmermeerpolder varieert tussen vijf en acht miljoen
kubieke meter voor een gemiddeld jaar. De totale watervraag (peilhandhaving én verziltingsbestrijding) varieert, afhankelijk van de toegestane chlorideconcentratie, tussen 30 en 100 miljoen kubieke meter in een droog jaar. Gemiddeld bedraagt het doorspoeldebiet 25 miljoen kubieke meter per jaar. Het hoogheemraadschap moet niet alleen
Afb. 1: Berekend fosfaatgehalte in het grondwater (huidige situatie).
water vanuit de Hollandse IJssel aanvoeren voor het doorspoelen van de Haarlemmermeerpolder, maar ook om het zoute water dat uit de Haarlemmermeerpolder wordt uitgeslagen op de boezem, uit het boezemsysteem te spoelen. De regionale droogtestudie Midden West Nederland uit 2003 liet zien dat de Hollandse IJssel in droge en extreem droge jaren niet zoet blijft. Dergelijke droge jaren zullen als gevolg van de verandering van het klimaat in de toekomst steeds vaker voorkomen. De huidige watervoorziening voor de Haarlemmermeerpolder is dan ontoereikend. Vandaar dat het hoogheemraadschap er naar streeft dat de Haarlemmermeerpolder zoveel mogelijk zelf in haar waterbehoefte kan voorzien.
Hydrologische aanpak De chloride- en nutriëntengehalten in het oppervlaktewater van de Haarlemmermeer worden in belangrijke mate bepaald door de hoeveelheid en kwaliteit van de kwel (chloride, fosfaat, ammonium en nitraat). Vandaar dat een grondwatermodel is gebruikt voor het in beeld brengen van de ruimtelijke variatie van de hoeveelheid kwel en de kwaliteit van het kwelwater. Hiervoor is het bestaande ‘Zuid-Holland model’ van de provincie Zuid-Holland omgezet en verfijnd en verder aangepast naar een SEAWAT-grondwatermodel. In het model wordt de 3D-dichtheidsstroming onder invloed van zoutconcentratieverschillen meegenomen. Afbeelding 1 geeft een illustratie van het berekeningsresultaat met het grondwatermodel voor het fosfaatgehalte in het kwelwater. Voor het in beeld brengen van de ruimtelijke variatie van de kwaliteit van het oppervlakte-
H2O / 3 - 2008
41
Afb. 2: Concentratie chloride in het oppervlaktewater in de huidige situatie en een situatie met minimale inlaat (juni).
water (chloride, fosfaat en stikstof ) en de verblijftijden is een oppervlaktewatermodel op peilvakniveau gemaakt. De water in- en uitlaatgegevens per peilvak is door middel van interviews met de beheerders zo goed mogelijk ingeschat. De wellen, een typisch fenomeen van de Haarlemmermeerpolder, zijn per peilvak opgenomen op basis van veldgegevens. Het totale debiet van de wellen is gekalibreerd op de gemeten chlorideconcentraties. De inlaatdebieten vanuit de boezem zijn eveneens gekalibreerd op de chlorideconcentraties in de Haarlemmermeer1). Het oppervlaktewatermodel is verder gekalibreerd op de gemeten uitmaaldebieten en op de berekende waterstanden op enkele representatieve lokaties in de polder. Met de modellen is de huidige situatie en de situatie met minimale inlaat dynamisch berekend. Voor de situatie met minimale inlaat wordt de waterinlaat vanuit de boezem polderpeilgestuurd berekend. Bij de uitkomsten is niet alleen gekeken naar de concentraties van de verschillende stoffen, maar ook naar de verblijftijden die in elk peilvak zouden ontstaan bij minimalisering van de inlaat. Ter illustratie is het berekeningsresultaat van de chlorideconcentratie in het oppervlaktewater in juni weergegeven in afbeelding 2 voor de huidige situatie en de situatie met minimale inlaat. Soortgelijke afbeeldingen zijn ook gemaakt voor stikstof, fosfaat en de verblijftijden in de maanden maart tot en met september.
Hydrologische resultaten In de huidige situatie wordt gemiddeld 25 miljoen kubieke meter water per jaar ingelaten. Uit de berekeningen blijkt dat in een gemiddelde situatie alleen voor peilhandhaving circa 1,5 miljoen kubieke meter water nodig is. De veranderingen van de chlorideconcentraties die daardoor
42
H2O / 3 - 2008
optreedt in de diverse peilvakken, is afhankelijk van de meteorologische omstandigheden en ligt genuanceerd. Maar op hoofdlijnen geeft afbeelding 2 een aardig ruimtelijk beeld. Ten aanzien van stikstof verandert relatief weinig wanneer het inlaatdebiet beperkt wordt tot 1,5 miljoen kubieke meter per jaar. Het areaal waar in de huidige situatie het zomergemiddelde tussen 1,0 en 2,2 mg N/l ligt, verandert nauwelijks. In een enkel gebied, waar nu al een hoge concentratie stikstof wordt aangetroffen (tussen 2,2 en 4,4 mg/l), neemt de concentratie verder toe (4,4 tot 6,6 mg/l). Het beeld dat voor stikstof geldt, geldt ook voor fosfaat. Ten aanzien van de toename van de verblijftijd is vooral in het noordelijke deel van de Haarlemmermeerpolder sprake van een behoorlijke toename van het gebied waar de verblijftijd groter wordt dan 20 dagen (als zijnde de maat waar het risico van algengroei toeneemt).
Schade aan landbouw Aan de hand van gewasschadefuncties in Afb. 3: Beregeningsbehoefte.
combinatie met de beregeningsbehoefte van de gewassen in de Haarlemmermeerpolder (afbeelding 3) is de toename in de zoutschade in beeld gebracht voor een droge en extreem droge zomer. In afbeelding 3 valt op dat een groot aantal gewassen niet wordt beregend en derhalve geen schade ondervindt als gevolg van vermindering van de inlaathoeveelheid. Bij snijmaïs kan beregenen bij de bloei van belang zijn voor een goede kolfproductie; bij aardappel is vooral beregenen tegen schurft bij de knolzetting belangrijk. Momenteel is beregenen uit oppervlaktewater vanwege bruinrot in een deel van de Haarlemmerpolder niet toegestaan. Bij een aantal gewassen is het belangrijk dat voldoende vocht aanwezig is om plantmateriaal aan te laten slaan. Deze gewassen (knolselderij, kroten, spruitkool en bloemkool) kennen vaak meerdere planttijdstippen. De gift blijft vaak beperkt tot éénmalig 20 à 25 mm. Bij winterpeen is het van belang dat de bodem tussen zaaien en opkomst voldoende vochtig
platform
Afb. 4: Zomergemiddelde stikstofgehalte (huidige situatie en situatie met minimale inlaat).
blijft. Bij fruitteelt is het vooral van belang dat rond de bloei kan worden beregend in verband met bestrijding van vorstschade. In die periode is er over het algemeen minder snel sprake van een tekort aan (zoet) oppervlaktewater. Wanneer in de huidige situatie (periode 1997-2003) de waterinlaat verminderd zou zijn tot het niveau van peilhandhaving, dan zou lokaal een toename van de droogte- cq. zoutschade ontstaan. De schade is vooral te verwachten bij gewassen zoals sla, tulpen, boom- en fruitteelt (samen circa 1,6 procent van het areaal in de Haarlemmermeerpolder in 2004-2005) en in iets mindere mate in gewassen als aardappelen, uien en waspeen (18,7 % van het areaal) en niet of nauwelijks in gewassen als bieten, granen en grasland (samen 68,1 procent van het areaal in de Haarlemmermeerpolder in 2004-2005). Lokaal en door de jaren heen kan de schade voor met name de landbouw groter zijn dan in deze verkennende studie op basis van meerjaren gemiddelde maandelijkse neerslag- en verdampingsgegevens is berekend. Ook maakt de toename van de chlorideconcentratie het minder aantrekkelijk om ter afwisseling van de meer traditionele akkerbouwgewassen een hoog salderend gewas als tulpen te telen. Ingrijpende maatregelen, zoals seizoensberging, ter vermindering van de schade voor de landbouw zijn - uitgaande van een gemiddelde meteorologische situatie - al snel niet rendabel. Dit komt omdat de toename van de zoutschade te gering is om dergelijke maatregelen terug te verdienen. De meest voor de handliggende maatregel is om in gemiddelde meteorologische jaren (enige mate) van doorspoeling in delen van de toekomstige landbouwgebieden in stand te houden. Daarbij kan zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van de huidige infrastructuur, waarbij water vanuit de
Ringvaart wordt ingelaten. Het verplaatsen van intensieve teelten, die gevoelig zijn voor hogere chlorideconcentraties, naar peilvakken met lage chlorideconcentraties of naar locaties in de nabijheid van de ringvaart, is ook een mogelijke maatregel. Door de inlaat ten behoeve van het doorspoelen in de tijd gefaseerd af te bouwen, gelijklopend met de afname in het landbouwareaal, kan de toename van de schade voor de landbouw zoveel mogelijk beperkt blijven.
Schade aan het milieu Vanuit ecologisch perspectief leidt vermindering van de waterinlaat tot het ontstaan van meer gradiëntsituaties ten aanzien van chloride. Dat wordt als positief beoordeeld. De veranderingen in de concentraties nutriënten wordt als neutraal beoordeeld. Feitelijk omdat de huidige situatie al slecht is, en de situatie met verminderde inlaat geen duidelijke verbetering of verslechtering oplevert (afbeelding 4). Een specifiek probleem in de Haarlemmermeer is het hoge gehalte ammonium in het kwelwater. Daardoor kan als gevolg van nitrificatie het oppervlaktewater zuurstofarm worden. Daarnaast is ammonium in hoge concentraties toxisch voor vissen. Een toename van de verblijftijd kan deze problemen verergeren, maar in de huidige situatie komen in de peilvakken waar nu ook al langere verblijftijden gelden, geen concrete problemen voor. Derhalve wordt ingeschat dat een toename van eventuele problemen voor dit aspect beperkt blijven. Aanvullend onderzoek naar dit onderdeel is echter gewenst.
Discussie over de zoutschade Uit deze studie blijkt dat genuanceerd met de diverse zoutschadefuncties voor de landbouw moet worden omgegaan.
Zowel de reikwijdte ervan (ofwel de herkomst van de schadefuncties: aridegebieden versus gematigde gebieden) als de verschillen tussen gewassen ten aanzien van zouttolerantie en de beregeningsbehoefte gedurende het jaar dienen meegenomen te worden bij de analyse. In vochtige gebieden, zoals West-Europa, kan beregenen met brak water vaak minder kwaad dan in droge gebieden4). Vaak valt later in het groeiseizoen voldoende neerslag om de in de bodem opgehoopte zouten uit te spoelen. Bij afwezigheid van zoet water kan beregenen met brak water dus een optie zijn. De voorliggende vraag is dan natuurlijk wanneer gaat zoutschade optreden? Een complicerende factor hierbij is dat voor de oppervlaktewaterkwaliteit geen éénduidige normering bestaat. Bovendien wordt vaak voor de gehele groep van akkerbouw- en groentegewassen dezelfde norm gehanteerd, terwijl binnen beide groepen een grote spreiding in zouttolerantie optreedt. Voor de Droogtestudie Nederland zijn door Roest e.a.8) schadefuncties uit de internationale literatuur7),9)) op basis van elektrische geleidbaarheid in (over)verzadigd bodemvochtextract omgezet naar schadefuncties op basis van chlorideconcentraties in het bodemvocht en vervolgens naar die in het beregeningswater. Bij deze omzettingen wordt aangenomen dat het gemiddelde vochtgehalte van beregende gronden ongeveer 20 procent lager is dan het vochtgehalte bij veldcapaciteit. Verder wordt uitgegaan van 3,75 x lagere drempelwaarden voor chloride in beregeningswater als in bodemvocht. Dit verband is gebaseerd op de irrigatiepraktijk in aride en semi-aride gebieden, waar landbouwgewassen zeer frequent moeten worden beregend2)). Onder Nederlandse omstandigheden wordt de zoutschade die ontstaat door met brak water te beregenen, sterk bepaald door de totale
H2O / 3 - 2008
43
Gemaal Cruquius, een icoon van het waterbeheer in de Haarlemmermeer.
benodigde gift en dus door het weerjaar en de grondsoort. Door Hellings6)) is berekend dat in een gemiddeld weerjaar een beregeningsgift van respectievelijk 100, 200 en 300 mm leidt tot een half zo hoge, een even hoge of een anderhalf maal hogere chlorideconcentratie in het bodemvocht dan in het beregeningswater. Door Clevering e.a.5)) is de opbrengst van consumptieaardappel over een periode van 30 jaar gesimuleerd. Uit deze berekeningen blijkt dat in droge Nederlandse zomers de chlorideconcentraties in beregeningswater ongeveer gelijk zijn aan de gemiddelde concentraties in het bodemvocht. In extreem droge zomers kunnen de chlorideconcentraties in het bodemvocht oplopen tot anderhalf maal de concentraties in het beregeningswater. Dit is dus fors lager dan het verschil van 3,75 waarop Roest e.a.8) de chloridenormen voor beregeningswater baseren. Voor extreem droge zomers is in deze studie voor de Haarlemmermeer gerekend met anderhalf maal hogere chlorideconcentraties in het bodemvocht als in het beregeningswater. Chlorideconcentraties in het bodemvocht worden dus sterk bepaald door de totale beregeningsgift. Door Clevering e.a.5)) is met het agrohydrologisch model SWAP berekend dat in de extreem droge zomer van 1976 een totale gift van 360 mm nodig is om droogteschade in aardappels op lichte klei in Zeeland te voorkomen. Een dergelijke hoge gift is vanwege beperkingen aan de beregeningscapaciteit op landbouwbedrijven vaak niet realistisch. Dit betekent dat in praktijk de chlorideconcentraties in het bodemvocht minder zullen oplopen (er wordt meer droogteschade getolereerd) dan berekend in deze modelstudie. Uit verschillende praktijkproeven blijkt dat in niet al te extreem droge jaren de meeste gewassen met vrij hoge chlorideconcentraties kunnen worden beregend. Ook kan de gewaskwaliteit een rol meespelen in de beslissing om al dan niet met brak
44
H2O / 3 - 2008
oppervlaktewater te beregenen. Zo wordt door Veerman & Van den Boogert10) geconcludeerd dat vier procent zoutschade in aardappel door beregening met 4.000 mg/l chloride in de periode van knolzetting niet opweegt tegen het risico van ernstige schurftaantasting. Op de proefbedrijven van PPO in de IJsselmeerpolders wordt soms met brak grondwater (1.000-1.500 mg/l chloride) beregend rond het zaaien of planten van wortels, witlof, spruiten en ijsbergsla, en gedurende de teelt van spinazie en tulpen. De totale giften variĂŤren tussen 20 en 50 mm. Dat koolgewassen relatief zouttolerant zijn, blijkt uit het feit dat vroeger werd geadviseerd om bij planten te bemesten met grote hoeveelheden kalizout. Ook uit het beregeningsadvies voor bloembollen uit 1978 blijkt dat in niet extreem droge jaren op zavelgronden nog tot hoge chlorideconcentraties (< 1.500 mg/l) kan worden beregend. Een punt van aandacht is dat de chloridenormen afgeleid zijn van met name Amerikaanse veldproeven, waarbij gewassen het gehele groeiseizoen aan dezelfde chlorideconcentratie worden blootgesteld. Bovendien kunnen de onderzochte rassen verschillen van de Nederlandse. Onder Nederlandse omstandigheden valt te verwachten dat gewassen bij brakwater beregenen aan wisselende chlorideconcentraties worden blootgesteld. Dit betekent dat gewassen zich fysiologisch aan deze wisselingen moeten aanpassen. Deze aanpassingen kunnen veel energie vergen (aanpassingen wortelstelsel, aanmaak secundaire plantenstoffen en dergelijke), wat ten koste gaat van de groei. Het is onduidelijk in hoeverre de zouttolerantie van gewassen afwijkend is tussen periodieke en continue blootstelling aan zout. Dit is alleen door experimenteel onderzoek na te gaan.
Consequenties Als gevolg van de klimaatverandering is het te verwachten dat het watertekort in
de zomer zal toenemen. Steeds vaker zal de waterbeheerder moet afwegen of en hoeveel water ingelaten wordt in bepaalde poldersystemen. Daarom wordt het steeds belangrijker een goed beeld te hebben van de consequenties van vermindering van de waterinlaat. De discussie ten aanzien van de consequenties voor de landbouw ligt over het algemeen gevoelig. Daarom is bij dergelijke strategische afwegingen het van groot belang om bij het bepalen van de zoutschade de herkomst en achtergronden van de te gebruiken schadefuncties te kennen en dit, samen met de beregeningsbehoefte en -periode van de verschillende gewassen, te betrekken bij de analyse van de resultaten. Ook zou gekeken kunnen worden naar de zout- cq. droogteresistentie van nieuwe rassen. Alleen dan kan een realistische inschatting gemaakt worden van de mogelijk schade en een goede afweging gemaakt worden of het verminderen/ beĂŤindigen van het doorspoelen van bepaalde poldergebieden een realistisch alternatief is en of en welke aanvullende maatregelen daarbij noodzakelijk zijn. Door in deze studie genuanceerd om te gaan met de bepaling van de toename van de zoutschade, bleek er voor de landbouw meer mogelijk te zijn dan op voorhand werd ingeschat. Maar ook dat lokaal de schade bij zoutgevoelige gewassen behoorlijk kan toenemen (in extreem droge perioden) en dat aanvullende grootschalige maatregelen al snel niet rendabel zijn. LITERATUUR 1) Alterra (2005). Onderbouwing wateropgave Haarlemmermeerpolder. 2) Ayers R. en D. Westcot (1989). Water quality for agriculture. FAO irrigation and drainage paper 29 Rev. 1. FAO. 3) Informatie en Kennis Centrum Akker- en Tuinbouw, afdeling Bloembollen (1993). Beregenen van Bloembolgewassen. 4) Bernstein L. (1964). Salt tolerance of plants. Agricultural information bulletin 283 n1. U.S. Dept. of Agriculture. 4) Clevering O., P. van Bakel en J. Kroes (2006). Opbrengst van consumptieaardappel gesimuleerd. In: Transitie en toekomst van Deltalandbouw ed. L. Stuyt. Alterra-rapport 1132. 5) Hellings A. (1974). Richtlijnen voor de beregening van groentegewassen in de volle grond. Bedrijfsontwikkeling 5 (7/8), pag. 661-665. 6) Maas E en G. Hoffman (1977). Crop salt tolerance -current assesment. J. Irigg. And Drainage Div., ASCE 103 (IR2), pag. 115-134. 7) Roest C., P. van Bakel en A. Smit (2003). Actualisering van de zouttolerantie van landen tuinbouw-gewassen ten behoeve van de berekening van de zoutschade in Nederland met het RIZA-instrumentarium. Alterra, ten behoeve van de Droogtestudie Nederland. 8) Tanjii K en N. Kielen (2002). Agricultural drainage water management in arid and semi-arid areas. FAO Irrigation an drainage paper XIV. FAO, Rome. 9) Veerman A. en P. van Boogert (2003). Inventarisatie van nieuwe en bestaande mogelijkheden voor de bestrijding van schurft in aardappelen. PPO 510270. 10) Witteveen+Bos (2003). Regionale verkenning zoetwatervoorziening Midden-West Nederland. Verificatieberekeningen Rw1145-6. In opdracht van RIZA.
platform
Edwin Foekema, IMARES Olaf van Hulst, Rijkswaterstaat Limburg Bart Reeze, Rijkswaterstaat Waterdienst
Massale sterfte onder Aziatische korfmosselen in de Maas In de zomers van 2003 en 2006 kwam in de Maas massale sterfte voor van de Aziatische korfmossel Corbicula fluminea. Op basis van beschikbare gegevens van de waterkwaliteit van de Maas in 2006 lijkt de oorzaak te liggen in een combinatie van ongunstige factoren, zoals een hoge watertemperatuur in combinatie met lage zuurstofgehalten en/of een laag voedselaanbod, die het sterkst lokaal tot uiting komen tijdens een (zomer)periode met lage waterafvoer. Duidelijk werd dat de standaardgegevens van de vaste meetstations onvoldoende informatie leveren om de oorzaak van de lokale mosselsterfte met zekerheid vast te stellen. Hiervoor is het noodzakelijk om zo snel mogelijk na een melding van sterfte op locatie metingen te verrichten. Rijkswaterstaat Limburg heeft hiertoe inmiddels praktische en organisatorische maatregelen genomen.
B
Geen verklaring in individuele parameters
ij Rijkswaterstaat Limburg kwamen op 18 juli en 27 september 2006 meldingen binnen van massale sterfte van zoetwatermosselen in de Maas nabij respectievelijk Meers en Kessel. De sterfte werd zichtbaar, doordat het uit de schelpen gespoelde mosselvlees met de stroom werd meegevoerd. Nader onderzoek wees uit dat het hier Aziatische korfmosselen (Corbicula fluminea) betrof. Massale sterfte van deze soort in de Maas werd ook al tijdens de zomer van 2003 waargenomen1),2). In opdracht van Rijkswaterstaat Limburg voerde IMARES een verkennende studie uit om te onderzoeken of de oorzaak van de sterfte in 2006 verklaard kan worden op basis van beschikbare gegevens. Rijkswaterstaat Waterdienst werd als adviseur bij het onderzoek betrokken.
de respectievelijke KM-raaien 5 en 100. Deze meetpunten omsluiten het gebied waarin de mosselsterfte werd waargenomen (Kessel KM 31 en Meers KM 93). Van tussenliggende stations waren, met uitzondering van informatie over de waterhoogte, geen meetgegevens beschikbaar. Gekeken werd naar de parameters die van invloed kunnen zijn op de conditie van de mosselen en andere planten en dieren in de rivier, zoals de watertemperatuur, het zuurstofgehalte, de zuurgraad, het ammoniumgehalte, het gehalte aan zwevend stof en de algendichtheid. Bovendien werd gekeken naar het gehalte van het zware metaal cadmium, omdat de rivier hiermee in het verleden verontreinigd is geweest en de sporen hiervan nog meetbaar zijn.
De Aziatische korfmossel is een tweekleppig schelpdier met een maximale lengte tot circa 3,5 cm. De mosselen leven in de toplaag van het sediment van stromende zoete wateren en voeden zich door voedseldeeltjes als algen en bacteriën uit het water te filtreren. Zoals de naam al aangeeft, betreft het een Aziatische soort, die echter sinds het einde van de jaren 80 in Nederland aanwezig is. De Aziatische korfmossel komt inmiddels wijd verspreid in Nederland in stromend water voor.
Tabel 1: Minimum- en maximumwaarden van gemeten parameters in de Maas bij Eijsden en Belfeld tussen maart en november 2006 (bron: www.helpdeskwater.nl).
Voor de studie werden waterkwaliteits- en -kwantiteitsgegevens voor 2006 opgevraagd voor de meetpunten Eijsden en Belfeld op
De ranges van de gemeten waarden zijn weergegeven in tabel 1. Uit de beschikbare gegevens kwam naar voren dat alleen voor het zuurstofgehalte dusdanige (lage) waarden werden gemeten dat het mogelijk sterfte onder de mosselen kon hebben veroorzaakt. De perioden van lage zuurstofgehalten gemeten bij Eijsden en Belfeld vielen echter niet samen met de momenten waarop de mosselsterfte werd waargenomen (afbeelding 1). De watertemperatuur liep in 2006 weliswaar op tot bijna 25°C, maar de Aziatische korfmossel is als exoot goed bestand tegen hoge watertemperaturen. De uiterste ranges die nog worden verdragen, liggen tussen de 2 en 33°C3). Bovendien
parameter
minimum
maximum
temperatuur (°C) zuurstofgehalte (mg/l (%) zuurgraad (pH) ammoniumgehalte (mg/l) zwevendstofgehalte (mg/l) algendichtheid (μg/l) cadmiumgehalte (μg/l)
5.0 3.9 (44%) 7.5 0.07 0 2 0.05
24.9 14.1 (113%) 8.1 0.86 225 56 2.39
H2O / 3 - 2008
45
vond de sterfte rond Kessel plaats, toen de hoogste watertemperaturen al voorbij waren (afbeelding 2). Het gehalte aan zwevend stof vertoont een aantal duidelijke pieken in het voorjaar, waarbij gehalten bereikt worden van meer dan 200 mg/l (afbeelding 3). Het is aannemelijk dat de mosselen last hebben van deze hoge slibgehalten, omdat het de efficiĂŤntie waarmee algen (voedsel) uit het water kan worden gefilterd, ernstig belemmert. De perioden van de extreme slibgehalten vielen echter niet samen met de momenten waarop de sterfte werd geconstateerd. De gemeten zuurgraad en ammoniumgehalten kunnen als normaal voor oppervlaktewater worden beschouwd en zullen zeker geen massale sterfte onder mosselen veroorzaken. De maximaal gemeten cadmiumgehalten zijn weliswaar hoog, maar vormen ook geen directe verklaring voor de waargenomen sterfte. Chemische analyses van in juli 2006 rond Meers verzamelde driehoeksmosselen lieten nog wel een verhoogd cadmiumgehalte in het weefsel zien. Deze gehalten waren echter niet zo hoog dat zij directe sterfte onder de mosselen zou kunnen veroorzaken. Een analyse van de waterkwantiteitsgegevens maakte duidelijk dat de dode mosselen werden waargenomen tijdens perioden van laag debiet en dus lage waterstanden (afbeelding 4). Extreem lage waterstanden kunnen acute sterfte veroorzaken onder de mosselen als deze hierdoor komen droog te liggen. In dit geval zou wegspoelend mosselvlees pas kunnen worden waargenomen wanneer het waterpeil weer stijgt. Uit de figuur blijkt dat dit in 2006 niet het geval was,
Afb. 1: Zuurstofgehalte op twee meetpunten in de Maas in 2006. De symbolen op de X-as geven de momenten weer van de meldingen van mosselsterfte
Afb. 2: Watertemperatuur op twee meetpunten in de Maas in 2006.
De aantallen lege schelpen langs de Merwede bij Woudrichem maken duidelijk dat de Aziatische korfmossel in grote dichtheden voorkomt in de grote rivieren (foto Jelle Foekema).
46
H2O / 3 - 2008
platform
Afb. 3: Zwevendstofgehalten op twee meetpunten in de Maas in 2006.
en voedselbehoefte weer toe. Dit kan tot problemen leiden wanneer op dat moment lage zuurstofconcentraties ontstaan. Er bestaan experimentele aanwijzingen dat onvoldoende voedselaanbod bij hogere temperaturen een rol zou kunnen spelen bij de zomersterfte van de korfmossel in de Maas1). De beschikbare gegevens van 2006 bevatten echter geen duidelijke aanwijzing dat dit de oorzaak van de sterfte in 2006 was. De watertemperaturen waren weliswaar hoog tijdens de sterfte, maar zeker tijdens de melding rond Meers was nog geen sprake van echt lage algendichtheden (afbeelding 5). Bovendien lijkt de algendichtheid in de Maas af te nemen tussen Eijsden en Belfeld, waardoor verondersteld kan worden dat de mosselen rond Kessel eerder in voedselnood zouden komen dan die rond het meer stroomopwaarts gelegen Meers. De sterfte in Meers vond echter ruim twee maanden eerder plaats.
Lokale omstandigheden
Afb. 4: Waterhoogte (meetpunt Maaseik) en debiet (meetpunt Eijsden) in 2006.
Voor deze studie werd noodgedwongen gebruik gemaakt van meetgegevens van twee meetstations met een onderlinge afstand van bijna 100 kilometer. De gepresenteerde waarden geven daarom niet meer dan een globaal beeld van de waterkwaliteit in het tussenliggende gebied. Het is zeer waarschijnlijk dat deze gegevens sterk afwijken van lokale waarden zeker wanneer deze ‘buiten de stroom’ gemeten zouden worden in bijvoorbeeld dode rivierarmen. Bovendien hebben lokale activiteiten, zoals grondverzet, een sterke invloed op de omstandigheden in de omgeving, die zeker niet gesignaleerd worden door stroomopwaarts gelegen meetstations en waarschijnlijk ook niet door een meetstation dat zich enkele kilometers stroomafwaarts bevindt.
Conclusie
Afb. 5: Chlorofyl-a-gehalten op twee meetpunten in de Maas in 2006.
waardoor geconcludeerd kan worden dat de mosselsterfte niet het gevolg was van het droogvallen van het leefgebied van de mosselen.
Een combinatie van factoren? Geen van de individuele parameters kon dus de sterfte van de mosselen verklaren. Wel leek een verband te bestaan met het debiet van de rivier. Het debiet en de waterhoogte hebben een grote invloed op de waterkarakteristieken in een rivier. De verzamelde gegevens laten dan ook duidelijke verbanden zien, waaruit blijkt dat bij lagere debieten minder gunstige omstandigheden voor de mosselen ontstaan met hogere
temperaturen en ammoniumgehalten en lagere zuurstofconcentraties. Mogelijk werd een combinatie van deze factoren de mosselen fataal, waarbij de watertemperatuur een cruciale rol zou kunnen spelen. Het metabolisme van ‘koudbloedige’ soorten als mosselen hangt namelijk sterk samen met de omgevingstemperatuur. Bij lage temperaturen verloopt het metabolisme traag; het organisme heeft onder deze omstandigheden een relatief lage behoefte aan zuurstof en voedsel. Op deze wijze kunnen de mosselen de winter, wanneer weinig voedsel beschikbaar is, overleven. Wanneer de omgevingstemperatuur stijgt, neemt het metabolisme en daarmee de zuurstof-
De oorzaak van de lokale massale sterfte van de Aziatische korfmossel in de Maas in 2006 is waarschijnlijk het gevolg van een combinatie van factoren die het sterkst tot uiting komen tijdens een (zomer)periode met lage waterafvoer. Zo spelen bijvoorbeeld een hoge watertemperatuur in combinatie met lage zuurstofgehalten en/of een laag voedselaanbod een rol. Deze ongunstige omstandigheden treden niet in de gehele rivier op. Kritische gebieden worden bijvoorbeeld gevormd door dode rivierarmen met weinig verversing. Ook kunnen lokale activiteiten een rol spelen. Zo kan onder invloed van grondverzet het zwevend stofgehalte stroomafwaarts sterk stijgen, waardoor de voedselbeschikbaarheid voor de van filtratie afhankelijke mosselen lager wordt en mogelijk ook het zuurstofgehalte van het water daalt. Juist gedurende de zomermaanden kunnen deze lokale omstandigheden tot problemen leiden omdat het metabolisme, en daarmee de behoefte aan zuurstof en voedsel, van de mosselen bij hogere watertemperaturen groter is dan in de winter. Overigens werden tijdens de zomer van 2007 geen meldingen van mosselsterfte door Rijkswaterstaat ontvangen, hetgeen op grond van het weertype (nat en niet extreem warm) niet verwonderlijk is.
H2O / 3 - 2008
47
Voorbeeld van lokale vertroebeling van de Maas bij Beesel als gevolg van grondverzet (foto: Rijkswaterstaat Limburg).
Het is duidelijk dat de standaardmeetgegevens van de vaste meetstations onvoldoende informatie leveren om de oorzaak van de lokale mosselsterfte vast te stellen. Hiervoor is snelle melding en gerichte actie nodig zodra ergens mosselsterfte optreedt. Om de kans op een snelle melding te vergroten, wordt door Rijkswaterstaat Limburg in overleg met de sportvissersfederatie onderzocht of een informatiekaart kan worden toegevoegd aan de visvergunningen met daarop vermelding van telefoonnummers en internetpaginaâ&#x20AC;&#x2122;s
waar calamiteiten, zoals mosselsterfte, kunnen worden gemeld. Bovendien worden informatieborden geplaatst in de uiterwaarden, waarop passanten gevraagd wordt eventuele calamiteiten te melden bij Rijkswaterstaat Limburg. Binnen het team dat de meldingen verwerkt, is nu bovendien continu biologische deskundigheid beschikbaar. Met deze kennis kan snel een lokaal meetprogramma opgesteld en gestart worden, waardoor meer duidelijkheid kan worden verkregen in de oorzaak van de mosselsterfte.
LITERATUUR 1) Vohmann A. (2005) Influence of food limitation on growth and survival of Corbicula fluminae in the River Rine. Universiteit van KĂśln. 2) De Water (2006). Massale sterfte onder exotische mossel. Nummer 117, pag. 6. 3) Gittenberger E. en A. Janssen (red.) (1998). De Nederlandse zoetwatermollusken. Recente en fossiele weekdieren uit zoet en brak water. KNNV Uitgeverij.
advertentie
! )' # )* % , % *! $ % $ % ( % )"+% *&* # /&( ,&&( & $ - * (,&&(/ % % % - * (- % %)* ## * , % + &' &%) % &+ % / ,&&( + % % (&% &&( ( ! *! $ ) )' # ) ( % 0 ' &( % % 0 - * (- %'+** % 0 &% ( &+
0 % ( &')# 0 & $&% (/& " 0 (&% $ # %
)) # % &)* +) $), (* * # . $ # % & *! $ %# %* (% * --- *! $ %#
48
H2O / 3 - 2008
agenda 12 februari, Utrecht Planvorming stedelijk grondwater bijeenkomst waarop gediscussieerd wordt over de wijze waarop grondwater in de vele waterplannen voorkomt. Organisatie: Platform Gebieds- en Systeemgericht Grondwaterbeheer, Werkgroep Stedelijk Grondwater en Contactgroep Stedelijk Water. Informatie: www.skbodem.nl of (0182) 54 06 90.
6 maart, Delft Strategisch plannen voor integraal stedelijk watermanagement internationaal symposium met praktijkvoorbeelden van stedelijke ontwikkelaars wereldwijd over het bereiken van duurzame stedenbouw. Door discussies en workshops wordt bepaald wat de succesfactoren zijn. Organisatie: Switch CMU. Informatie: www.switchurbanwater.eu.
6 maart, Zwolle ‘Mag dat met Grondstromendag’ bijeenkomst over het Besluit bodemkwaliteit en wat dit besluit voor consequenties kan hebben voor het hergebruik van grond en bagger. Organisatie: Platform Bodembeheer. Informatie: www.platformbodembeheer.nl.
7 maart, Bussum Inspecties waterkeringen jaarlijkse bijeenkomst met de stand van zaken rond inspecties van waterkeringen en als rode draad deze keer de samenwerking tussen de betrokken partijen: beheerders, kennisinstellingen en bedrijven. Organisatie: STOWA en Rijkswaterstaat Waterdienst. Informatie: Wouter Zomer (0570) 64 58 11.
18-20 maart, Gorinchem Aqua Nederland tweede editie van de vakbeurs voor de Nederlandse watersector. Organisatie: Aqua Nederland en Evenementenhal Gorinchem. Informatie: (0183) 68 06 80.
20 maart, Wageningen De waterprofessional van morgen bijeenkomst waarop nationale en internationale sprekers ingaan op de vraag wat de waterdeskundige van morgen voor bagage moet hebben om het hoofd te kunnen bieden aan mondiale waterproblemen. Organisatie: Wageningen Universiteit en ICID-CIID. Informatie: Gerrit van Vuren (0317) 48 27 69 of Linden Vincent (0317) 48 41 95.
3 april, Wageningen Operationele aspecten anaerobe installaties: ervaringen en oplossingen symposium over de praktijkervaringen van Nederlandse en Belgische gebruikers van installaties voor de anaerobe behandeling van afvalwater, slib en vast afval.
Organisatie: Technische Commissie Anaerobie van de NVA. Informatie: Henk Lubberding (015) 215 17 88.
9 april, Utrecht Ruimtelijke ontwikkeling en grondwater symposium over onder meer de ervaringen met het vroegtijdig integreren van grondwater in ruimtelijke plannen. Organisatie: NIROV, Waterschap Groot Salland, Deltares en Vitens. Informatie: Hermine Erenstein (070) 302 84 70.
22 april, Rotterdam Leren met Water conferentie over de tot nu behaalde resultaten van het programma ‘Leven met Water’ en wat er nog moet gebeuren. Organisatie: Leven met Water, STOWA, Kennisplatform NBW, InnovatieNetwerk en CURNET. Informatie: www.kennisconferentiewater.nl.
13-15 mei, Amsterdam Informatie-uitwisseling bij hoogwater, een Europese aanpak internationale slotconferentie van het NOAHproject, dat in 2004 begon om de Europese samenwerking en informatie-uitwisseling bij dreigende overstromingen te verbeteren. Organisatie: STOWA. Informatie: Ludolph Wentholt (030) 232 11 99.
13 mei, Wageningen Water en stedelijk gebied: actuele ontwikkelingen eerste bijeenkomst van een driedelige lezingencyclus over actuele watervraagstukken, met name over de risico’s én mogelijkheden in het stedelijk gebied. Organisatie: Wageningen Business School. Informatie: (0317) 48 40 93.
15 mei, Amersfoort Industrieel watermanagement nu en in de toekomst tweejaarlijks symposium voor industriële watergebruikers met als thema technische innovaties en regelgeving en de uitreiking van de Young Professional Water Award. Organisatie: Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie. Informatie: (030) 606 94 44.
19-21 mei, Wageningen Sanitation challenge IWA-congres over nieuwe vormen van sanitaire voorzieningen, met zowel aandacht voor de techniek als het beleid en praktijkervaringen. Organisatie: Leerstoelgroep Milieubeleid en het subdepartement Milieutechnologie van Wageningen Universiteit, LeAF en Wetsus. Informatie: (0317) 48 21 08.
tisering en laboratoriumtechnologie aan de orde komen. Organisatie: Federatie van technologiebranches FHI. Informatie: www.hetinstrument.nl.
27 mei, Wageningen Water en stedelijk gebied: actuele ontwikkelingen tweede bijeenkomst van een driedelige lezingencyclus over actuele watervraagstukken, met name over de risico’s én mogelijkheden in het stedelijk gebied. Organisatie: Wageningen Business School. Informatie: (0317) 48 40 93.
29-31 mei, Amsterdam 59e Wereldcongres FIABCI congres van de internationale onroerendgoedorganisatie FIABCI met als thema water. Gespreksthema’s zijn onder andere de verdediging tegen het water en het bouwen op water. Organisatie: FIABCI en Gerard W. Bakker Projectadviezen. Informatie: (020) 670 26 41 of www.fiabciamsterdam2008.com.
17 juni, Wageningen Water en stedelijk gebied: actuele ontwikkelingen laatste van een driedelige lezingencyclus over actuele watervraagstukken, met name over de risico’s én mogelijkheden in het stedelijk gebied. Organisatie: Wageningen Business School. Informatie: (0317) 48 40 93.
30 september-3 oktober, Amsterdam Aquatech 22e editie van de grootste vakbeurs op het gebied van proces-, drink- en afvalwater in Nederland, met een congresprogramma dat georganiseerd wordt door de International water Association. Organisatie: Amsterdam RAI. Informatie: (020) 549 12 12.
Buitenland
12-15 februari, Gent InfraTech Belgium eerste Belgische editie van deze beurs die de grond-, weg- en waterbouw bedient. Organisatie: Flanders Expo en Ahoy Rotterdam. Informatie: Saskia Vernooij (010) 293 32 04.
11-14 maart, Zaragoza SMAGUA 18e editie van deze Spaanse water- en milieubeurs waar leveranciers hun nieuwe producten op watergebied laten zien. Organisatie: Feria de Zaragoza. Informatie: www.smagua.es.
20-23 mei, Utrecht Het Instrument jaarlijkse technologiebeurs waar producten en ontwikkelingen op het gebied van industriële elektronica, industriële automa-
H2O / 3 - 2008
49
handel & industrie Energievoordeel voor LegioFreeWater Privatisering lab Limburgse waterschappen
Het LegioFreeWater-systeem van het gelijknamige bedrijf uit Wijk bij Duurstede, dat Legionella in waterleidingen kan voorkomen, heeft van Senter Novem recht gekregen op een energie-investeringsaftrek. Een bedrijf dat dit systeem aanschaft, kan 44 procent belastingvoordeel op de totale aanschafkosten krijgen in het jaar van aanschaf. Het LegioFreeWater-systeem zorgt voor een thermische desinfectie van het waterleidingsysteem. Door een geleidend lint door de leiding te trekken en daar spanning op te zetten, wordt het water tot boven de 60°C verhit. Door de leidingen daarna met koud water door te spoelen, is het systeem gegarandeerd vrij van Legionella, aldus uitvinder en loodgieter Hans Korstanje.
Senter Novem heeft het systeem vergeleken met conventionele verhittingstechnieken (gasgestookt). Daaruit blijkt dat het lintsysteem een besparing van 98 procent oplevert. De beoordelingscommissie heeft ook gekeken of het systeem is goedgekeurd door het ministerie van VROM en Kiwa. Voor meer informatie: (0343) 59 71 08.
Optisense krijgt innoWATOR-subsidie Optisense uit Enschede en drinkwaterbedrijf Vitens krijgen een subsidie in het kader van de innoWATOR-regeling van het ministerie van Economische Zaken. Met de subsidie van maximaal 500.000 euro moet een ‘early warning system’ voor E. coli in drinkwater verder ontwikkeld worden. Optisense ontwikkelt optische biosensoren. De kern van het waarschuwingssysteem is dan ook een optische chip die, samen met een verwijderbaar sensoroppervlak en een concentratie-unit, E. coli in het drinkwater in een vroeg stadium detecteert. De huidige analyses worden in een laboratorium uitgevoerd. Dit kost tijd, waardoor het besmette water al gebruikt is. Het systeem
van Optisense en Vitens monitort continu en waarschuwt het betreffende drinkwaterbedrijf automatisch als een verontreiniging wordt aangetroffen. Door het waarschuwingssysteem op strategische plekken in het distributiesysteem te plaatsen, kan voorkomen worden dat E. coli zich verspreidt. Voor meer informatie: (053) 483 63 77.
Restauratie gemaal Alem Aannemerscombinatie GTI Energy & Infra en Postma GWW renoveren en restaureren het monumentale gemaal van Waterschap Rivierenland in Alem. De pompinstallaties waren sterk verouderd. Het gemaal is in 1935 gebouwd. Behalve een renovatie moet ook groot onderhoud worden uitgevoerd. Omdat het een rijksmonument is, worden hoge eisen gesteld aan de werkzaamheden. Met de renovatie krijgt het gemaal twee nieuwe pompinstallaties en daarmee meer capaciteit. De werkzaamheden duren ongeveer een jaar. De partijen hebben voor een innovatieve aanbestedingsvorm gekozen, waarbij ontwerp, uitvoering en meerjarig onderhoud Het monumentale gemaal Alem.
50
H2O / 3 - 2008
(tien jaar) door de aannemerscombinatie worden uitgevoerd. Na een uitgebreide aanbestedingsprocedure, waarbij ook de monumentencommissie was betrokken, is de combinatie Postma GWW - GTI Energy & Infra BV gekozen. GTI is verantwoordelijk voor het werktuigbouwkundige en elektrotechnische deel en voor de besturing van het gemaal. In de tienjarige onderhoudsperiode is GTI ook verantwoordelijk voor de storingsafhandeling.
Het laboratorium van de waterschappen Peel en Maasvallei en Roer en Overmaas wordt per 1 maart geprivatiseerd. Vanaf die datum gaan de laboratoriumactiviteiten over naar Intertek Polychemlab in Geleen. Vanaf 1 maart gaan alle laboratoriummedewerkers van het Waterschapsbedrijf Limburg (de uitvoeringsorganisatie van beide waterschappen) in vaste dienst over naar Intertek. Ook verkopen de waterschappen de vaste activa aan Intertek en zijn de partijen een dienstverleningsovereenkomst aangegaan, waarbij de waterschappen voor een periode van vijf jaar hun laboratoriumwerk door het Polychemlab laten uitvoeren. De waterschappen proberen door deze constructie hun kosten te verminderen. Intertek ziet in deze overeenkomst een belangrijke stap in de strategische groei op het gebied van laboratoriumaanbesteding in de industrie. Beide waterschappen werken ook steeds meer met andere overheidsbedrijven samen op het gebied van belastingheffing en invordering om kosten te besparen en daarmee de lastenstijging voor burgers te beperken. Zo is in 2006 een samenwerkingsovereenkomst gesloten met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en lopen nog haalbaarheidsonderzoeken naar samenwerking met andere overheidsinstellingen op dit gebied.
De laboratoria van de waterschappen Brabantse Delta en Hollandse Delta gaan in de loop van dit jaar verder als Delta Waterlab. Ook worden ze zelfstandig van de waterschappen. Reden voor het samengaan is de groeiende concurrentie binnen de (commerciële) milieulaboratoria. Om een rol van betekenis te kunnen blijven spelen, is schaalvergroting nodig. De productiviteit van het nieuwe laboratorium zal groter zijn dan van de afzonderlijke laboratoria. De huidige 70 medewerkers van de laboratoria krijgen een functie aangeboden binnen de nieuwe organisatie. Delta Waterlab krijgt locaties in Rotterdam en Breda. De komende vijf tot tien jaar blijft de locatie Rotterdam (Dokhaven) in ieder geval bestaan. De vestiging in Breda verhuist in de loop van dit jaar naar een andere locatie in de stad. Delta Waterlab kent vooralsnog Brabantse Delta en Hollandse Delta als enige deelnemers, maar een toekomstige uitbreiding wordt niet uitgesloten.
6 )06%5 7"/ /"56634$)00/Š
.""3 8*& )06%5 %& /"5663 4$)00/
Waterschap Hollandse Delta bestaat uit vijf directies. De directie Zuiveringsbeheer zuivert het stedelijk afvalwater. Hiertoe exploiteren we tientallen afvalwaterzuiveringsinstallaties en voeren we regelmatig nieuwbouw- en verbouwprojecten uit. De afdeling Afvalwatertechnologie levert binnen de directie Zuiveringsbeheer technologische expertise en maakt tevens plannen op het gebied van het zuiveren van afvalwater. We zijn Â&#x17D;Â&#x17D;n van de eerste volledig gecertificeerde directies binnen de waterschapswereld. Wij zijn voor de afdeling Afvalwatertechnologie op zoek naar een fulltime:
Innovatietechnoloog m/v Dit ga je doen Als innovatietechnoloog ben je verantwoordelijk voor onderzoek naar en kennisontwikkeling omtrent potentiÂ&#x2018;le innovaties op het gebied van afvalwaterbehandeling. Kennisontwikkeling en onderzoek vindt plaats in samenwerking met universiteiten, (inter)nationale kennisinstituten, adviseurs en marktpartijen. Daarnaast coÂ&#x161;rdineer je programmaĂ&#x2022;s gericht op verbetering van de zuiveringsprestaties op korte en lange termijn. Je houdt hierbij rekening met aanscherpende wet- en regelgeving en gebruikt zo mogelijk innovatieve technologische oplossingen. Ook ben je verantwoordelijk voor het signaleren en analyseren van (maatschappelijke) ontwikkelingen, je geeft consequenties hiervan aan en vertaalt dit alles in beleid. Dit heb je in huis Je beschikt over een relevante opleiding op academisch niveau en ten minste drie jaar ervaring in een vergelijkbare functie. Je hebt diepgaande specialistische kennis van afvalwaterbehandeling en weet deze te plaatsen binnen de context van aanpalende beleidsterreinen. Je toont enthousiasme, inlevingsvermogen en flexibiliteit en beschikt over goede communicatieve en schriftelijke vaardigheden. Je hebt een collegiale en klantgerichte instelling. Hier mag je op rekenen Deze boeiende functie biedt voor kandidaten met aantoonbare praktijkervaring en vakkennis de mogelijkheid om op zelfstandige wijze breed te worden ingezet op het grensvlak van innovatie en beleid. Bij de afdeling Afvalwatertechnologie staat klantgerichtheid centraal en zijn de medewerkers blijvend op zoek naar mogelijkheden voor vernieuwing en verbetering. Waterschap Hollandse Delta beschikt over een uitgebreid marktconform arbeidsvoorwaardenpakket met goede regelingen op het gebied van o.a. studie en een keuzesysteem. De functie innovatietechnoloog kent het maximale salaris van 4.852,- bruto per maand op basis van een 37-urige werkweek. Inschaling is afhankelijk van opleiding en ervaring. Laat van je horen Voor meer informatie over de functie kun je Andy Schellen, afdelingshoofd Afvalwatertechnologie (0786331662) benaderen of mail naar a.schellen@wshd.nl Indien je geÂ&#x2022;nteresseerd bent in de vacature, kun je je schriftelijke sollicitatie voorzien van curriculum vitae tot 23 februari 2008 sturen naar waterschap Hollandse Delta, t.a.v. Lineke Garama, Postbus 469, 3300 AL Dordrecht of mail naar l.garama@wshd.nl. Het waterschap gaat verhuizen. Nu vind je ons kantoor in het centrum van Dordrecht. Per 1 mei 2008 gaan we naar een nieuw waterschapshuis in Ridderkerk. We gaan dan werken met flexibele werkplekken. Waterschap Hollandse Delta voert een multicultureel personeelsbeleid en wil het aandeel arbeidsgehandicapten vergroten. Sollicitanten uit genoemde doelgroepen die aan de gestelde eisen voldoen, worden nadrukkelijk verzocht te reageren.
Waterschap Hollandse Delta beschermt met 550 medewerkers de Zuid-Hollandse eilanden tegen wateroverlast, beheert het oppervlaktewater en de (vaar)wegen en draagt bij aan de ruimtelijke invulling van dit gebied. Meer informatie over waterschap Hollandse Delta vind je op www.wshd.nl.
www.deltares.nl
Krachtenbundeling in de Delta Meer dan 50% van de wereldbevolking leeft, woont en werkt in een delta. Deltagebieden zijn aantrekkelijk vanwege de strategische ligging aan zee en waterwegen. De bodem is er vruchtbaar en rijk aan delfen grondstoffen. Maar deltagebieden zijn ook kwetsbaar. De slappe bodem daalt, de zeespiegel stijgt, rivierpeilen zijn onberekenbaar en de druk op de ruimte en het milieu groeit.
Integrale aanpak Deltares ontwikkelt via een integrale aanpak kennis voor innovatieve oplossingen, die het leven in deltagebieden veilig, schoon en duurzaam maken. Vier gerenommeerde kennisinstituten hebben hun krachten gebundeld in Deltares: WL | Delft Hydraulics, GeoDelft, de Bodem en Grondwater unit van TNO en delen van specialistische diensten van Rijkswaterstaat. Deltares is een unieke combinatie van ruim 800 deskundigen, visie, kennis en ervaring. Een internationale autoriteit op het gebied van water en ondergrond. Met als werkterrein deltaâ&#x20AC;&#x2122;s, kusten, rivieren en andere laaggelegen gebieden overal in de wereld. Ons streven is een veilige, schone en duurzame delta.