nยบ
41ste jaargang / 18 april 2008
8/
2008
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
EUTROFIร RING GROOT PROBLEEM VOOR BEHALEN KRW-DOELEN INTERVIEW MET GERARD HUIJBOOM (DZH) IMPLEMENTATIE ZWEMWATERRICHTLIJN STATISTIEK EXTREME NEERSLAG VOOR STEDELIJK WATERBEHEER
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
16 mei 2008:
Themanummer Afvalwater Bereik de kopstukken van de Nederlandse Watersector
Afvalwater, we produceren het allemaal. Daarmee is afvalwater een onmisbaar onderwerp in de Nederlandse waterbranche. Op 16 mei aanstaande verschijnt daarom het themanummer Afvalwater van H2O, vaktijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.
Bereik de beslissers in de waterbranche optimaal en plaats u advertentie in dit themanummer Afvalwater. Reserveer vóór 2 mei advertentieruimte.
In dit nummer onder andere: r Nieuwe technologische ontwikkelingen op het gebied van waterzuivering r Interview met een afvalwatertechnoloog r De financiële aspecten rondom zuivering, de stijgende zuiveringskosten
Neem voor meer informatie contact op met: Roelien Voshol, 010 – 42 74 154 Brigitte Laban, 010 – 42 74 152 adv.h2o@nijgh.nl
Informatievoorziening
H
et ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft de campagne ‘Nederland leeft met water’ nieuw leven in gepompt. Doel van dit deel van de campagne is de gemiddelde Nederlander meer te betrekken bij de rol en betekenis van water in zijn of haar omgeving. Zowel de waterkwaliteit als de waterkwantiteit komen aan bod. Waterschap Reest en Wieden en de STOWA namen in Meppel een informatiecentrum in gebruik over nieuwe sanitatie, met name het apart inzamelen van urine en fecaliën. Daar ligt de nadruk op het verder uitbreiden van de brongescheiden sanitatie door acceptatie van de techniek én het creëren van een gedragsverandering die hiervoor nodig is bij de doornee-Nederlander.
Het zijn voorbeelden van informatievoorziening over water die de burger direct moeten raken. Nu is die vaak niet zo geïnteresseerd. Totdat het hem of haar plotseling persoonlijk raakt. Zoals onlangs bij de Loosdrechtse Plassen. De recreanten zijn daar bang dat ‘hun’ plassen troebel worden doordat het hoogheemraadschap diepe kuilen gaat graven om daarin het zwevend slib op te vangen, kortom om de waterkwaliteit juist te verbeteren. Het is niet gemakkelijk om mensen goed voor te lichten. Je kunt er maar beter zo snel mogelijk mee beginnen en niet te snel mee ophouden. Peter Bielars
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Gerda Pieters Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Sigrid van der Kind (010) 427 41 40 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 99,- per jaar excl. 6% BTW € 131,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk
inhoud nº 8 / 2008 4
/ Eutrofiëring groot probleem voor behalen KRW-doelen
6 / Ruimtelijk ordenen met DG Water Erik Opdam en Els Otterman
8
/ Gerard Huijboom: “Groei naar een waterketenbedrijf mogelijk” Maarten Gast
10 / Implementatie Zwemwaterrrichtlijn:
8
de stap naar concrete maatregelen Martin de Haan, Edwin Kardinaal en Wil van der Ende
14 / Infiltratiesysteem voorkomt paalrot bij houten paalfunderingen Michiel Bootsma en Johan Bouma
16 / Actieplan polderriolen moet grondwaterproblemen in Amsterdam halt toeroepen
10
Hanneke Cusell en Wouter Wuite
20 / Recensie ‘Cities of the Future Jelle Roorda
21 / Verenigingsnieuws 25 / Werken de KRW- en Natura 2000-criteria voor sloten en veenplassen? Boudewijn Beltman, Wim Weijs en Judith Sarneel
16
28 / Statistiek van extreme neerslag voor het stedelijk waterbeheer Adri Buishand en Janet Wijngaard
31 / Onderzoek naar flexibel beheer Ramstocht Marieke Wagenaar en Jacob Luijendijk
34 / Systeemkeuze nieuwe oppervlaktewaterzuivering De Punt Peter van der Maas en Dirk van der Woerdt
Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2008 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
38 / Inactivatie van Campylobacter door UV-licht Gerhard Wübbels, Mark Schaap, Bram Martijn en Gertjan Medema
40 / Agenda 42 / Handel en Industrie
Bij de omslagfoto: Wijst oftewel kwelwater dat aan de oppervlakte komt op hoger gelegen gronden in Nederland (zie pagina 7) (foto: Ton Vogels).
Eutrofiëring groot probleem voor behalen KRW-doelen De eutrofiëring in Nederland vormt een groot probleem voor het halen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water. Hoewel de stikstof- en fosforstromen in oppervlakte- en grondwater zijn afgenomen, zullen met het huidige beleid én aanvullende maatregelen in 2027 lang niet alle wateren aan de gewenste doelstelllingen voldoen. Ook de ambities voor de ecologische normen liggen hoger dan de huidige maatregelenpakketten rechtvaardigen. Dat blijkt uit twee evaluaties van Alterra en het Milieu en Natuurplanbureau. Tijdens de derde en laatste bijeenkomst van een drieluik van Rijkswaterstaat, het ministerie van LNV en STOWA over het behalen van de ecologische doelen uit de KRW stond op 3 april in Utrecht eutrofiëring centraal. Daar kregen de aanwezigen een voorproefje van beide nog te verschijnen rapporten. 65 procent. Maatregelen op bedrijfsniveau zijn iets minder effectief: een vermindering van ongeveer vijf procent. Maatregelen op perceelsniveau leveren minder op: een afname van drie of vier procent. Maatregelen op slootniveau tenslotte zijn wat effectiever: de stikstofstromen nemen dan af met bijna tien procent. Na implementatie van al deze maatregelen is een ruime halvering mogelijk van de totale stikstofstromen in 2015 ten opzichte van het jaar 2000.
H
oewel in beide rapporten een stevige slag om de arm wordt gehouden voor de genoemde cijfers, is de tendens in beide gelijk. Het huidige (mest)beleid heeft tot een afname van de nutriëntenstromen in het oppervlaktewater geleid en zal in de toekomst ook nog tot enige verbetering leiden, maar is niet voldoende om alle wateren aan de gewenste doelstellingen te laten voldoen. Aanvullende maatregelen lijken nodig, maar het voorspellen van de effecten en kosten hiervan is ingewikkeld en verschillen per regio. Voor de nutriëntnormen lijken aanvullende (mest) maatregelen een stap in de goede richting op te leveren. Voor het halen van de ecologische doelen voor het oppervlaktewater lijkt inzetten op herinrichting en natuurvriendelijke oevers een goede en redelijk kosteneffectieve optie. Volgens Frank van der Bolt van Alterra is gekeken wat de bijdrage is van het landelijke (mest)beleid, de (toekomstige) regionale maatregelen en potentiële aanvullende (mest)maatregelen voor het bereiken van de nutriëntnormen volgens het MTR, de GEP en Natura 2000. Van het pakket aanvullende maatregelen zijn ook de kosten bepaald. Bovendien is gekeken wat de maatregelen bijdragen aan de reductie van Nederlandse nutriëntstromen naar de Noordzee. Daartoe zijn twee varianten onderzocht: de ‘realistische ambities’, die bestaan uit het huidige mestbeleid en het regionale KRW-pakket. Deze maatregelen worden sowieso uitgevoerd. De tweede variant is het PLUS-pakket met potentiële
4
H2O / 8 - 2008
aanvullende (mest)maatregelen in het landelijk gebied. Het PLUS-pakket bestaat uit drie deelvarianten: op bedrijfs-, perceels- en slootniveau. Op bedrijfsniveau betreft het: geen fosforkunstmest toepassen en het verhogen van de stikstofefficiency van (kunst)mest door onder andere precisiebemesting, een aanpassing van bouwplannen en het vergroten van de mestopslagcapaciteit. Op perceelsniveau gaat het om het zogeheten uitmijnen, samengestelde peilgestuurde drainage en (mestvrije) bufferstroken. En op slootniveau betreft het de aanleg van helofytenfilters. Daarnaast zijn andere maatregelen overwogen voor de scenariostudie, maar deze zijn niet meegenomen. Van sommige maatregelen worden geen milieueffecten verwacht; andere ingrepen worden al grootschalig in de praktijk toegepast. Voor weer andere ingrepen ontbreken de data en kennis voor het afleiden van kennisregels. Als eerste stap zijn de gemeten concentraties stikstof en fosfor in kaart gebracht aan de hand van gegevens van de waterschappen. Het jaar 2000 is als referentiejaar gebruikt. Toen werd de KRW van kracht. Gekeken is naar de verwachte stikstof- en fosforstromen in het oppervlaktewater in 2015. Voor de stikstofstromen is het huidige mestbeleid een effectief beleid: van 100 procent in het jaar 2000 nemen de stromen met ongeveer 25 procent af. Door het regionale KRW-pakket nemen de stromen nog eens met tien procent af, naar ongeveer
Voor de fosforstromen in het oppervlaktewater is de bijdrage van het huidige mestbeleid beperkt. Vergeleken met het jaar 2000 nemen deze stromen slechts met enkele procenten af. Regionale KRW-maatregelen daarentegen zorgen wel voor stevige reductie, in de orde van 20 procent. Maatregelen op bedrijfsniveau leveren hier weinig op, op perceelsniveau is er wel een duidelijk effect en opnieuw scoren maatregelen op slootniveau goed: een afname van ruim 15 procent. Implementatie van deze maatregelen kan leiden tot een halvering van de fosforstromen in 2015. De nutriënten die naar de Noordzee stromen, zijn uiteraard niet alleen afkomstig uit Nederland zelf. Zo wordt geschat dat vanuit het buitenland ongeveer 272,5 miljoen kilo stikstof naar de Noordzee wordt aangevoerd. Nederland voegt daar nog eens 60 miljoen kilo aan toe. In het referentiejaar 2000 bedroeg de totale aanvoer naar de Noordzee ongeveer 332,5 miljoen kilo. Door maatregelen uit het mestbeleid en het regionale KRW-pakket vermindert de Nederlandse afvoer met 20 miljoen kilo; door de maatregelen uit het PLUS-pakket wordt de hoeveelheid stikstof nog eens met tien miljoen kilo gereduceerd. De Nederlandse bijdrage wordt dus gehalveerd bij toepassing van alle maatregelen in 2015. Voor fosfor komt 14,4 miljoen kilo uit het buitenland en Nederland voegt daar nog eens 3,8 miljoen kilo aan toe (opnieuw referentiejaar 2000). Door de maatregelen volgens de ‘realistische ambities’ nemen de fosforstromen in 2015 met 0,8 miljoen kilo af. Met de PLUSmaatregelen erbij neemt deze verder af met één miljoen kilo. Het cumulatieve effect van deze maatregelen is dus (bijna) een halvering van de Nederlandse bijdrage in 2015.
verslag Al deze maatregelen kosten uiteraard geld; kosteneffectiviteit is een belangrijke factor voor eventuele uitvoering. In deze studie is alleen de kosteneffectiviteit van de potentiële aanvullende maatregelen onderzocht. Daartoe is gekeken naar de investeringskosten, de onderhoudskosten en wat de implementatie in de landbouw betekent. Daarnaast zijn de indirecte kosten (inkomensverlies) berekend. De maatregelen op bedrijfsniveau kosten 145 miljoen euro. De kosten per kilo reductie bedragen dan 27 euro voor stikstof en 615 euro voor fosfor. Op perceelsniveau zijn de maatregelen het duurst: 449 miljoen euro. De kosten per kilo reductie bedragen respectievelijk 70 en 937 euro. Op slootniveau zijn de maatregelen relatief ‘goedkoop’: 180 miljoen euro. De reductiekosten per kilo bedragen hier 45 euro voor stikstof en 435 euro voor fosfor. De kosten voor de maatregelen zijn cumulatief; als deze los worden uitgevoerd kunnen de kosten anders worden. De conclusie van deze reeks cijfers is dat met de maatregelen voor de ‘realistische ambities’ een stikstofreductie van 34 procent kan worden gerealiseerd ten opzichte van 2000. Voor fosfor kan een reductie van 21 procent worden bereikt. Het huidige beleid (mestbeleid + KRW-pakket) zorgt dus voor een significante reductie. Het uitvoeren van de PLUS-maatregelen zorgt voor een verdere reductie van stikstof met 18 procent en 28 procent voor fosfor. Het totaaleffect van beide pakketten is dus een halvering van de hoeveelheden stikstof en fosfor.
De aanvullende maatregelen hebben dus potentie. Tenslotte kan de totale belasting van de Noordzee met tien procent afnemen. De realisatie van de normen voor stikstof en fosfor kan tot 2015 met een kwart toenemen, daarna zal weinig veranderen. In 2015 kunnen in 40 procent van de gebieden de normen voor stikstof én fosfor worden gerealiseerd, maar voor 30 procent van de gebieden worden deze normen niet gehaald. Verder is het ontwikkelde instrumentarium van groot belang bij het optimaliseren van de kosteneffectiviteit in de regio. Juist omdat rekening moet worden gehouden met de onderlinge doorwerking van de verschillende maatregelen.
Waterkwaliteit Willem Ligtvoet van het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) ging in op de evaluatie van de ecologische kwaliteit van het water. Wat betekenen de genoemde maatregelen voor de macrofyten, macrofauna, vissen en het fytoplankton in het water? Eventuele maatregelen zijn afhankelijk van regionale wensen. Wat zijn de kosten en effecten? Zijn aanvullende maatregelen kosteneffectief? Het totale maatregelenpakket voor de regio gaat 5,4 miljard euro kosten. Daarvan is bijna tweederde terug te voeren op het huidige beleid. De grootste kosten worden gemaakt in de periode van 2010 tot en met 2015. Mogelijke maatregelen zijn (her)meandering, maatregelen op rwzi’s, het aanleggen van natuurvriendelijke oevers en vistrappen. Als gekeken wordt naar de huidige situatie (waarbij het fytoplankton even buiten beschouwing wordt gelaten), is de huidige
ecologische situatie van het oppervlaktewater in slechts vijf procent van de gevallen ‘goed’. Naar verwachting zal in 2027 30 tot 55 procent van alle wateren aan dat predikaat voldoen, een substantiële ecologische kwaliteitswinst. Als aan alle voorwaarden moet voldaan worden, is het halen van alle doelen niet waarschijnlijk. Deze beoordeling is zeer kritisch. Daardoor lijkt het huidige ambitieniveau en de voorgestelde maatregelenpakketten niet in balans. De vraag is dus of kosteneffectieve maatregelen mogelijk zijn, aldus Ligtvoet. Uit de evaluatie van het MNP blijkt dat inrichtingsmaatregelen de meeste ecologische effecten opleveren. Dit is vooral (kosten) effectief bij lijnvormige wateren. In beken heeft hermeandering meer invloed dan het aanleggen van natuurvriendelijke oevers. Het aanleggen van helofytenfilters en maatregelen op rwzi’s levert wel resultaten, maar is plaatsgebonden en niet generiek toe te passen. Bovendien kunnen de kosten van rwzi-maatregelen hoog zijn. De regionale pakketten leiden tot een grote ecologische verbetering, behalve in meren. Ook concludeert Ligtvoet dat in 2027 75 procent reductie van de stuurbare nutriëntenbelasting is bereikt. Van de regionale wateren zal dan tussen de 40 en 60 procent voldoen aan de nutriëntendoelen zoals deze in het huidige beleid zijn vastgelegd. Voor een verdere reductie zijn grote investeringen nodig. Het halen van alle doelen met de huidige maatregelenpakketten is onwaarschijnlijk. De grote vraag is dus of de doelen aangepast moeten worden of de maatregelen.
Afvalwaterakkoord in Noord-Brabant Burgemeester L. Poppe-de Looff van de gemeente Zundert en dijkgraaf J. Vos van Waterschap Brabantse Delta hebben op 10 april het eerste afvalwaterakkoord in West-Brabant gesloten. Het voorziet in een verregaande samenwerking tussen de beide partijen om de wateroverlast terug te dringen en om de waterverontreiniging tegen te gaan. De samenwerking tussen de gemeente Zundert en het Waterschap Brabantse Delta levert een besparing op van ruim vijf miljoen euro.
H
et afvalwaterakkoord is het sluitstuk van de optimalisatiestudie afvalwatersysteem (OAS) Nieuwveer-Zundert. Om aan de strenge waterkwaliteitseisen vanuit de Europese Unie te voldoen, is het onder andere van belang minder vervuiling vanuit de riooloverstorten aan te voeren en de rioolwaterzuiveringsinstallaties aan te passen. Dit vergt hoge investeringen. Doel van de OAS-studie is om een maatregelenpakket te bepalen waarmee voldaan wordt aan de waterkwaliteitseisen tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten. De studie in Zundert heeft geleid tot een voorkeursvariant die bestaat uit afkoppelen van regenwater en vergroten van berging in het riool. Hierdoor hoeft minder water naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie getransporteerd te worden en is er tegelijkertijd ruimte om bij zware regenbuien rioolwater te bergen. Hierdoor neemt de vervuiling
vanuit het rioolstelsel zodanig af dat voldaan kan worden aan de vereiste waterkwaliteitsnorm. Twee afkoppelprojecten in Zundert en Rijsbergen maken deel uit van de OAS-voorkeursvariant. De kosten van de uitvoering zijn geraamd op 5,6 miljoen euro. Hiervan zal ruim drie miljoen door Waterschap Brabantse Delta worden betaald. De OAS-studie levert een besparing op van vijf miljoen, in vergelijking met het afzonderlijk uitvoeren van projecten door waterschap en gemeente. Hierdoor blijft de stijging van het gemeentelijk rioolrecht beperkt. Omdat recent 30 procent synergie-rijkssubsidie is aangevraagd, worden de kosten mogelijk nog verder gereduceerd. Zundert is één van de eerste gemeenten in West-Brabant die met de OAS-studie aan de slag is gegaan. In feite fungeerde de studie in Zundert als proefproject. Ze omvat
namelijk het hele gebied dat op de rioolwaterzuiveringsinstallatie Nieuwveer bij Breda is aangesloten. Daar horen de gemeenten of delen van de gemeenten Alphen-Chaam, Breda, Drimmelen, Etten-Leur, Moerdijk en Oosterhout bij. Voor elke van de 18 rioolwaterzuiveringsinstallaties van het waterschap wordt een OAS-studie uitgevoerd. Alle gemeenten hebben hiervoor al een intentieverklaring ondertekend. Het streven is om uiterlijk volgend jaar voor alle zuiveringen en de daarop aangesloten rioleringssystemen studies afgerond te hebben. Daarna kunnen de gemeenten en het waterschap vergelijkbare afvalwaterakkoorden sluiten. Voor meer informatie: Peter van den Bosch van Waterschap Brabantse Delta (076) 564 11 18 of Karin Aukema (gemeente Zundert) (076) 599 57 27.
H2O / 8 - 2008
5
Ruimtelijk ordenen met DG Water Het Directoraat Generaal Water van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat krijgt de complimenten van gemeenten, provincies, waterschappen, corporaties en projectontwikkelaars, omdat het erin is geslaagd om de klimaatveranderingen in laag Nederland concreet te formuleren als ruimtelijke opgave en letterlijk op de kaart te zetten. Verzilting, verdroging, bodemdaling, verhoogde afvoer, waterberging en zeespiegelstijging zijn geen kubieke meters, concentraties van chemische stoffen en andere getallen meer, maar een kaartbeeld waar ruimtelijke ordenaars wat mee kunnen en wat mee moeten. Het is een belangrijke conclusie uit een middag werken op 20 maart in Rotterdam door 50 vertegenwoordigers van overheden, corporaties en ontwikkelaars met medewerkers van het programma ‘Water en Ruimtelijke Ontwikkeling’ van DG Water. Eén van de aanleidingen voor de bijeenkomst ‘Omgaan met water en klimaatverandering in laag Nederland’ was het verschijnen van het rapport ‘Randstad in zicht’ dat de Waterdienst van Rijkswaterstaat en H+N+S Landschapsarchitecten opstelden voor DG Water (zie H2O nr. 4 van 22 februari jl.).
A
fgesproken is dat DG Water nu de kaders gaat opstellen op rijksniveau en de belangen op lange termijn in beeld houdt. De uitwerking van oplossingen worden overgelaten aan de gebiedsprocessen. Daarin moet DG Water zich vooral richten op het versnellen van de besluitvorming, het bevorderen van de samenwerking tussen de betrokken partijen en het doorhakken van knopen vanuit de ontwikkelingen op het landelijke schaalniveau. Aldus de 50 uitgenodigde experts.
Water en klimaatverandering op de kaart De komende decennia bepalen vijf ontwikkelingen het beeld van de Randstad: het wordt warmer, het wordt natter maar soms ook droger, het overstromingsrisico neemt toe, het grondwater wordt zouter en de bodem daalt verder. Vijf thematische kaarten en één ‘stapelkaart’ laten deze ontwikkeling zien en geven per gedeelte van de Randstad de verschillende wateropgaven aan. Om de Randstad gereed te maken voor de klimaatverandering, is intensieve samenwerking nodig op verschillende schaalniveaus. Op 20 maart is deze samenwerking in de praktijk gebracht. Zes gebieden in het Groene Hart met diverse water- en nieuwbouwopgaven en twee bestaande wijken van Rotterdam met water- en herstructureringsopgaven vormden de oefenlocaties voor de deelnemers.
Landelijke kaders en gebiedsgerichte uitwerking Nu de landelijke water- en RO-opgaven op de kaart staan, kunnen ruimtelijke ordenaars water en klimaatverandering een plaats geven in de ontwikkeling van ‘nieuwe’ gebieden of herstructurering van bestaande gebieden. De vertaling van de landelijke kaders naar regionale en stedelijke opgaven vraagt nog wel een flinke vertaalslag. Regionale kennis blijkt noodzakelijk. Zeker in stedelijke gebieden is heel concreet inzicht in de situatie nodig om de verschillende ruimtelijke claims te combineren tot één plan en ontwerp.
6
H2O / 8 - 2008
De meeste werkgroepen pleitten er in Rotterdam voor dat DG Water de kaders stelt in termen van doelen, niet in termen van oplossingen. Maatregelen op exact bepaalde
locaties kunnen beter samen met de betrokken waterbeheerders en planologen in het gebied worden ontwikkeld. DG Water moet duidelijk wennen aan deze rol: “We moeten durven om uitspraken te doen en om te denken vanuit ruimtelijke ordening”, aldus Joost Buntsma, programmaleider Water en Ruimtelijke Ontwikkeling. “We moeten ruimte laten voor innovatie op regionale en lokale schaal.” Eén deelnemer scherpte de rol van DG Water nog wat verder aan: “Houden jullie alsjeblieft wel de lange termijn in de gaten en de duurzame ontwikkeling van Nederland, want die delven op lokaal niveau makkelijk het onderspit als de afweging gemaakt moet worden met urgente andere maatschappelijke opgaven.” Klimaatbestendige oplossingen komen er niet vanzelf. Het vergt samenwerken, veel overleg en samen ontwerpen om er in de praktijk achter te komen wat men van elkaar
verslag Meer aandacht voor wijst moet weten en wat elke partij kan bijdragen. Dat is meer dan de gratuite conclusie ‘dat we elkaars taal moeten spreken’. Door deelname aan gebiedsprocessen van overheden, waterbeheerders en vastgoedontwikkelaars komen oplossingen op de kaart die aan meerdere belangen tegemoet komen, ook de aanpassing van Nederland aan een warmer en grilliger klimaat. De deelnemers vroegen DG Water om zich met die samenwerking te blijven bemoeien: breng de partijen bij elkaar, draag landelijk bij aan de vraagstelling en geef aan welke keuzes op hoger schaalniveau zijn gemaakt. DG Water zou als ‘schakelaar tussen de schalen’ moeten werken en moeten ingrijpen als een oplossing in één gebied niet correspondeert met ontwikkelingen elders.
Waterschap Aa en Maas verzorgde begin april in Uden een informatiebijeenkomst over wijst. Ruim 45 aanwezigen van gemeenten, IVN, ZLTO, BMF, Provincie Noord-Brabant, Waterschap Peel en Maasvallei en Brabants Landschap kregen uitleg over het onderzoek om wijstgebieden nader in beeld te brengen. De belangstelling voor het onderzoek en het vervolg is groot.
De werksessie gaf aan dat samenwerking tussen de partijen erg nuttig is bij het oplossen van de concrete opgaven die op de Randstad afkomen. DG Water wil ook met de verschillende partijen apart doorpraten over hun beweegredenen en over mogelijkheden die zij zien om aan de oplossingen bij te dragen. “Daarvoor houden we contact”, sloot Joost Buntsma de bijeenkomst af. De oefening in samenwerking versterkt het vertrouwen in de nieuwe rollen: DG Water zal vaker optreden als ruimtelijke ordenaar die op landelijk schaalniveau de kaders en de doelen stelt en als bevorderaar van gebiedsprocessen, gericht op het realiseren van oplossingen en benutten van kansen. Dit alles in samenspraak met de collegaministeries. Erik Opdam en Els Otterman (NovioConsult Van Spaendonck)
Wijst in Noord-Brabant (foto: Ton Vogels).
W
ijst is een bijzonder fenomeen, waarbij kwelwater aan de oppervlakte komt op hoger gelegen gronden. Deze gebieden zijn zeldzaam en kennen een bijzondere flora. De bescherming en herstel van wijst is belangrijk vanwege een combinatie van aardkundige (geohydrologisch) en cultuurhistorische (landschappelijk) waarden. Waterschap Aa en Maas heeft de gebieden door Witteveen+Bos nauwkeurig in kaart laten brengen. In februari 2007 hebben de provincie, het waterschap, gemeenten, natuurorganisaties en terreinbeheerders het herstel en de bescherming van wijst met een intentieverklaring bekrachtigd. Eind vorig jaar is het onderzoeksrapport aangeboden aan gedeputeerde Hoes van de Provincie NoordBrabant. Ernest de Groot, bestuurslid van Aa en Maas, is blij dat nu meer duidelijkheid bestaat over de verspreiding van wijst binnen het gebied van Aa en Maas. “Omdat wijst zo’n uniek kwelverschijnsel is, hebben we hiervoor als waterschap een bijzondere verantwoordelijkheid. De onderzoeksgegevens zijn van groot belang voor het opstellen van beleid om de wijstgronden te beschermen en mogelijk te herstellen. Voor dit beleid is de provincie nu aan zet.” Waterschap en provincie staan positief tegenover het herstel en de bescherming van wijst. Zij zullen zich inzetten om de komende periode samen met andere partners vijf projecten uit te voeren.
Het eerste onderzoek naar wijst dateert uit 1947. Waar toen het probleem van wijst centraal stond, wordt nu het belang van het behoud van de wijstgronden algemeen erkend. Uit een inventarisatie van wijstgebieden blijkt dat circa 90 procent van de betreffende gronden wordt gebruikt voor landbouw. Veel van de beoogde maatregelen om wijst te herstellen, vormen geen belemmering voor normaal landbouwgebruik. Toch is het belangrijk dat alle juridische aspecten van bescherming en herstel vooraf in kaart worden gebracht en worden afgestemd met de landbouwsector. De betrokken partijen zullen alle energie richten op de uitvoering van de vijf concrete herstelprojecten. Beleidsmatig zal wijst worden opgenomen in het nieuwe provinciale waterhuishoudingsplan. Binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas worden langs de Peelrandbreuk verschillende locaties aangeduid als wijstgebieden. Deze wijstgronden kenmerken zich doordat grondwater hier als gevolg van een aardkundige breuk opkwelt tot aan het maaiveld. In tegenstelling tot ‘gewone’ kwel waarbij grondwater naar het laagste punt in het gebied stroomt, wordt bij wijst het grondwater in de ondergrond tegengehouden door een slecht doorlatende breuk en komt het ter plaatse omhoog. In het veld is dit vaak te herkennen aan natte hoog geleden delen naast droge laag gelegen gebieden. Het rapport is beschikbaar via internet: www.aaenmaas.nl/wijst.
H2O / 8 - 2008
7
TECHNISCH DIRECTEUR DZH GERARD HUIJBOOM:
“Groei naar een waterketenbedrijf mogelijk” Het was vroeger heel gewoon dat je je gehele leven bij één bedrijf in dienst was. Gewoon, zowel bij particuliere bedrijven als bij de overheid, soms wel generaties lang. Vaders keken uit naar mogelijke banen voor hun zonen of dochters. De huidige tijd is anders. Een brede oriëntatie en ‘jobrotation’ worden hoog ingeschat. Toch zijn er nog steeds uitzonderingen: mensen die na het afronden van hun studie ergens in dienst treden en vervolgens al hun carrièrestappen binnen dat bedrijf maken. Per 1 juli stopt zo iemand ermee: ir. Gerard Huijboom, directeur Technische Zaken van het Drinkwaterbedrijf Zuid-Holland, één van de mensen die vele jaren het gezicht van de drinkwatersector in Nederland bepaalden. Aanleiding voor een gesprek met hem in het hoofdkantoor van DZH in Voorburg.
Hoe maakt DZH zijn drinkwater? “Onze bron is Maaswater dat wij innemen aan het einde van de Afgedamde Maas, bij Brakel. Wij gebruiken die als coagulatiebekken. Middels een geperforeerde zinker doseren wij ijzersulfaat. Wij doen dat met lucht om een goede verdeling en een betere menging te krijgen. Dat systeem werkt goed en door de sterke stromen die ontstaan door het verschil tussen eb en vloed van zo’n halve meter krijgen wij een nog betere menging.” “Het innamepunt zelf ligt vlak voor de sluis bij Brakel. Nu is de waterstand van de Waal doorgaans hoger dan die van de Maas. Dat betekent dat er op dat punt door het schutten en doordat sluizen altijd lekken, Waalwater de Afgedamde Maas opstroomt. Gemiddeld zo’n anderhalve of twee kubieke meter per seconde, een aanzienlijke hoeveelheid ten opzichte van de drie kubieke meter per seconde die wij innemen.” “DZH is in 1955 de infiltratie in de duinen bij Scheveningen begonnen met Lekwater, ingenomen bij Bergambacht. Vanwege de slechte kwaliteit van het Rijnwater ging DZH in 1976 over op Maaswater. Om nu te voorkomen dat we toch nog een mengsel van Rijn- en Maaswater zouden innemen, hebben wij naast de transportpompen circulatiepompen geïnstalleerd die Maaswater in het boven de sluis gelegen pand pompen (2,5 kubieke meter per seconde) maar met een geringe opvoerhoogte. Daarmee houden wij het Waalwater op afstand.” “Wij meten het zoutprofiel over de Waaltak. De Rijn bevat meer zout dan de Maas. Wij houden de zoutsprong op zo’n 2,5 kilometer afstand. Als hij dichterbij komt, gaan wij meer pompen. Daarmee hebben wij aan die zijde van de sluis ook een buffervoorraad van Maaswater. Als er op de Maas iets aan de hand is en wij de toegang van de Afgedamde Maas zouden moeten laten afsluiten door de stormvloedkering te laten zakken, dan hebben wij boven aan de sluis een buffer van een dag of tien. Als het vòòr ons innamepunt uit de hand zou lopen, bijvoorbeeld door het
8
H2O / 8 - 2008
zinken van een schip met gevaarlijke lading, dan kunnen wij via de circulatieleiding Waalwater innemen. Ook kunnen we de inlaat stoppen, want in het duin hebben wij een voorraad van zo’n vier tot zes weken.”
Ik hoor weinig meer over innamestops van Maaswater. “Ons probleem is de uitslag van water uit de Bommelerwaard op de Afgedamde Maas. In die hoek zijn de laatste jaren vele kassen gebouwd. De bestrijdingsmiddelen die de tuinbouw gebruikt, krijgen wij via dat uitslagwater in onze inname. Met het Waterschap Rivierenland, Rijkswaterstaat en de tuinders en fruitkwekers is DZH het project ‘Zuiver water in de Bommelerwaard’ begonnen om deze emissie te beperken.” “Het is een lastige materie. Wij geven tegenwoordig subsidie om in de maïsteelt mechanisch te schoffelen. Het is hetzelfde als bij het beheer van de openbare ruimte: mechanische onkruidbestrijding is duurder dan chemische. Wat dat nog weer extra compliceert, is dat men vanuit het oogpunt van bodembescherming het gebruik van polaire bestrijdingsmiddelen stimuleert. Die stoffen absorberen niet aan de bodemdeeltjes en spoelen goed uit. Dat zijn nu precies die stoffen die ons als drinkwaterbedrijven de grootste problemen geven. Ze lopen overal doorheen en zijn heel moeilijk te verwijderen.”
CV 1946 geboren in Amsterdam 1965-1973 studie Gezondheidstechniek TU Delft 1974-heden DZH 1974-1977 adjunct-hoofd Distributie 1977-1983 project-ingenieur Nieuwe Werken 1983-1988 hoofd Productie 1988-1994 technisch adjunct-directeur 1994-heden directeur Technische Zaken
Waar worden deze beide milieubelangen afgewogen? “Die afweging vindt in principe plaats in de Commissie Toelating Bestrijdingsmiddelen (CBT). De samenwerking tussen CTB en Vewin is de laatste tijd sterk verbeterd. Toetsingscriteria worden ontwikkeld, waardoor het drinkwaterbelang, althans in Nederland, beter tot z’n recht komt. Het blijft echter moeilijk. De ontwikkeling gaat de kant op van bestrijdingsmiddelen die klein en polair zijn en dus moeilijk te verwijderen.” “Wij zijn nu met Great Cincinnati Waterworks, Kiwa Water Research, AwwaRF en Philips begonnen aan een project om dit soort stoffen te verwijderen door middel van geavanceerde oxidatie door de combinatie van UV met peroxide. Vergelijkbaar met de techniek die PWN in Andijk toepast, maar dan met een nieuwe UV-bron die de voordelen van een lagedruk- en een middendruklamp combineert. Daardoor zijn minder energie en minder lampen nodig. Philips ontwikkelt daarvoor een aparte lamp. Want het is ook nog maar de vraag of je dit soort moleculen met membraanfiltratie volledig tegenhoudt.” “Ik wil nog een ander aspect van onze inname uit de Afgedamde Maas noemen. Wij pasten altijd nog transportchloring toe om de aangroei van mosselen te bestrijden. In het traject tussen de ijzersulfaatdosering en de inname bleven larven aanwezig. De transportchloring hebben we vier jaar geleden vervangen door microzeven met openingen van 0,035 mm, erg fijn dus, die zowel de mossellarven, het zoöplankton als een deel van de algen tegenhouden. Een grote vooruitgang, die in de praktijk goed werkt.”
Hoe verloopt de behandeling verder? “In Bergambacht is de snelfiltratie uit 1955 nog in bedrijf, inmiddels aangevuld met een spoelwaterbehandeling. Door de installatie van de microzeven in Brakel zijn de looptijden van de filters in kritische perioden meer dan verdubbeld. De gemiddelde capaciteit van die installatie is daardoor met circa 40 procent vergroot. Een kleine investering met een groot effect. Vervolgens lopen er twee leidingen naar de duinen, waaronder de oude leiding uit 1955. In 1986 werd daarin waterstofbrosheid geconstateerd na twee klappers waarbij hele brokken buiswand naar buiten kwamen. Verlagen van de druk en plaatsen van een aanjager bij Zoetermeer was de eerste oplossing, maar wij hebben toen ook een tweede leiding gelegd, een enkele leiding van 1600 mm diameter. Vanaf Zoetermeer loopt deze tweede leiding naar het infiltratiegebied Berkheide, waardoor we een ring gecreëerd hebben en we beide infiltratiegebieden (Berkheide en Scheveningen) langs twee kanten kunnen voeden. De modale verblijftijd van het water in de duinbodem ligt rond de zes weken.” “Onze terugwinning is inmiddels volledig gesloten. De oude verzamelkom is gedempt en vervangen door een grote leiding. Van de problemen van dode konijnen en vogels in de winter zijn wij dus definitief verlost. Vervolgens zijn er de nabehandelingstappen
interview brengen, een verwaarloosd bedrijf in het arme noordoostelijke deel van het land. Het project is inmiddels afgerond. In Indonesië werken wij in Kabupaten Bogor, de regio rondom de stad Bogor. Via Waterfonds Holland zijn daar enkele duizenden aansluitleidingen gelegd. Wij zijn nu bezig met de klantenadministratie, opleidingen en verbetering van de waterkwaliteit. In Port Soedan kijken wij naar de mogelijkheden van grondwaterwinning in een zandige vallei bij die stad.” “Wij werken doorgaans met VNG International, hebben geen aparte buitenlandafdeling, maar wel inmiddels een aparte projectmanager buitenland: Leo Nijland. Onze klanten kunnen via een bijsluiter bij de nota voor buitenlandse ondersteuning tien euro storten. Dat levert jaarlijks 50 à 60.000 euro op, waarvoor DZH een project van Simavi adopteert. Simavi voert dat uit. Over het algemeen gaat het om drinkwater- en sanitaire voorzieningen op het platteland.” Gerard Huijboom.
ontharding, snelle zandfiltratie met poederkooldosering op de filters en langzame zandfiltratie. Wij leveren drinkwater van een constante goede kwaliteit en komen met Waternet en PWN als top drie uit de benchmark. Daar staat tegenover dat wij natuurlijk niet het bedrijf met het laagste tarief zijn. Dat kan ook niet met een lange aanvoerweg en veel behandelingtrappen.” “Toen Piet Jonker in 1994 algemeen directeur geworden was, is eerst het tarief fors verhoogd om voldoende solvabiliteit te kunnen creëren. DZH had toen het hoogste tarief. Naar aanleiding van die grote tariefverhoging kregen we overigens maar drie reacties. Het instellen van een aanlijnverbod in de duinen resulteerde in 200 brieven. Inmiddels zit de solvabiliteit op 30 procent en hebben wij het tarief al een paar keer verlaagd. Na de samenvoeging met de waterpoot van Energie- en Watervoorziening Rijnland in 1996 zaten wij op 700 fte. Inmiddels zijn wij in tien jaar gekrompen tot 400 fte en zijn onze kosten gedaald. Het tarief van DZH kon zo ieder jaar wat lager worden.”
Je bent ook verantwoordelijk voor de distributie? “Daarover een paar punten. Den Haag was de enige stad in Nederland waarbij de loden aansluitleidingen alleen uit lood bestonden, dus zonder beschermende zinklaag aan de binnenkant. Toen de looddiscussie ontstond, hebben wij de 80.000 loden aansluitleidingen in een periode van tien jaar integraal vervangen. Wij waren toen ook van veel storingen en lekken af. Ons totale leidingnet is 4.000 kilometer lang. De laatste jaren hebben wij drie miljoen euro per jaar extra beschikbaar om distributieleidingen te saneren. Wij kunnen daarmee jaarlijks zo’n 18 kilometer leiding vervangen naast de tien kilometer bij herprofilering van wegen, etc. Al met al nog veel te weinig ten opzichte van de totale omvang van het leidingnet. Veel van de leidingen zijn in de jaren 60 gelegd. Als die vervangen moeten gaan worden,
zul je naar zo’n 40 à 50 kilometer per jaar moeten groeien.”
“Bodembescherming vergroot problemen drinkwater”
Hoe zie jij de toekomst van DZH? “Een fusie van de drie duinbedrijven, waarover wij vroeger in DGPW-verband (DZH, GWA - nu Waternet -, PWN en WRK) spraken, heeft mij altijd het meest getrokken. Dat was niet haalbaar. Een fusie met Oasen en PWN is afgeketst, omdat de Provincie Noord-Holland geen zeggenschap over PWN met Zuid-Holland wil delen. Een fusie met Oasen alleen zou in principe een mogelijkheid zijn, maar ik weet niet of de heroriëntatie waarmee Oasen nu bezig is, daartoe leidt. Evides is een bedrijf met een andere cultuur en een andere visie en gaat een geheel andere richting op.” “Behalve zelfstandig blijven is er ook de mogelijkheid de waterketen verder uit te bouwen. Samen met Rijnland beheren wij sinds 2000 de riolering van de gemeente Noordwijkerhout. Rijnland doet de planvorming, wij het uitvoerende beheer. Omdat dat allemaal nog klein is, is de gemeente wel ontzorgd, maar hebben wij nog weinig synergiewinst geboekt. Sinds de komst van Gerard Doornbos als dijkgraaf geeft Rijnland aan daarop zwaarder te willen inzetten. Ook is er bij meer gemeenten bereidheid om het rioleringbeheer uit te besteden. Dat zal bij ons eerst investeringen in mensen vragen, maar dat geld zullen wij daarna terugverdienen. Uitbouw tot een waterketenbedrijf, waarin je naast het beheer van de riolering ook het beheer van de rwzi’s onderbrengt, zou zeker ook mogelijk zijn. Uiteindelijk hebben wij meer dan 100 jaar ervaring in het beheer van netwerken, het beheren van installaties en het realiseren van projecten. Ook dataverwerking, klachtenafwikkeling, etc. kun je daarin onderbrengen.”
Werken jullie in het buitenland? “In Roemenië hebben wij in het kader van de toetreding tot de EU een plan gemaakt om het waterleidingbedrijf van Botosani op orde te
Op welke loopbaan kijk je nu terug? “In ben geboren in 1946 in Amsterdam en opgegroeid in Heemstede. Van 1965 tot 1973 studeerde ik gezondheidstechniek aan de TU Delft, waarbij ik de laatste drie jaar halve dagen werkte als student-assistent. Ik studeerde af bij Huisman. In 1974 werd ik bij DZH aangenomen als tweede man op de afdeling Distributie onder Wijntjes. Bosch was directeur, Hieter hoofd Nieuwe Werken en Van Winkelen projectingenieur. Toen in 1977 Hieter adjunct-directeur werd en Wijntjes naar Groningen ging, heb ik te kennen gegeven liever naar Nieuwe Werken te gaan dan hoofd Distributie te worden. Samen met Klaas Rob hebben wij toen heel pompstation Scheveningen en het ondiepe winningssysteem in het duin gerenoveerd. In 1983 ben ik hoofd Productie geworden en in 1988 technisch adjunct-directeur.” “Wij kregen toen de periode van de fusies: in 1990 met de distributiebedrijven Tien Gemeenten (Zoetermeer e.o.) en Vlietstreek (Rijswijk, Voorburg en Leidschendam), in 1993 met de WMD (Westlandse Duinwater Mij.) waarvan het productiedeel naar DZH ging, en in 1996 met de waterpoot van EWR (Leiden e.o.). De laatste fusie vond in eerste instantie plaats via een dienstverleningsovereenkomst met Nuon, maar in 2004 door een volledige overname van de distributie in die regio. Voor DZH betekende dat een aanzienlijke efficiencyverbetering.” “Medio dit jaar stop ik. Ik word dan 61 jaar. Naast Piet Jonker ben ik statutair directeur van DZH. Wij hebben recent het aantal sectoren ingekrompen tot drie en ik denk dat één directeur voldoende is om die aan te sturen. Een mooi moment om te stoppen.” Maarten Gast
H2O / 8 - 2008
9
Implementatie Zwemwaterrichtlijn: de stap naar concrete maatregelen De nieuwe Europese Zwemwaterrichtlijn schrijft voor dat alle zwemwateren in 2015 minimaal een aanvaardbare waterkwaliteit moeten hebben. Zwemwateren vallen als beschermde gebieden ook onder de Kaderrichtlijn Water. Het ligt voor de hand om de maatregelen voor deze gebieden op te nemen in het stroomgebiedbeheerplan 2009. Het is dan wel gewenst om, zoals de KRW-maatregelen zijn afgestemd in gebiedsprocessen, ook de zwemwatermaatregelen in goed overleg met betrokken actoren te formuleren. Daarom heeft het Hoogheemraadschap van Delfland in 2007 veel tijd en energie in dit proces gestoken. Voor het bepalen van de maatregelen per zwemwater zijn eerst de waterkwaliteitsproblemen in beeld gebracht (zwemwaterprofielen en blauwalgenrapportages) en is aan elke locatie een ambitieniveau toegekend op basis van het maatschappelijke belang ervan. Dit leidt tot een op iedere zwemwaterlocatie toegesneden maatregelpakket met een kostenraming.
V
orig jaar werkte Delfland plannen ter verbetering van de kwaliteit van alle zwemwateren in het beheergebied uit in concrete maatregelen. Dat gebeurde in overleg met betrokken gemeenten, locatiebeheerders en andere belanghebbenden. Directe aanleiding hiervoor was de Europese Zwemwaterrichtlijn. Deze is sinds maart 2006 van kracht. Doel van de richtlijn is het beschermen van de gezondheid van zwemmers in oppervlaktewater. De richtlijn schrijft voor dat de zwemwaterkwaliteit uiterlijk in 2015 minimaal ‘aanvaardbaar’ moet zijn (gebaseerd op parameters voor fecale verontreiniging). Indien deze minimale eis niet gehaald dreigt te worden, bevat de richtlijn de verplichting om maatregelen te nemen om de kwaliteitseisen te realiseren. Bovendien dienen passende beheermaatregelen genomen te worden wanneer een gezondheidsrisico wordt vastgesteld of vermoed als gevolg van blootstelling aan blauwalgen. Dergelijke blootstelling dient voorkomen te worden.
In de Zwemwaterrichtlijn is de verplichting opgenomen om uiterlijk op 24 maart 2011 voor het eerst zwemwaterprofielen (zie kader) te hebben opgesteld. Deze beschrijven welke waterkwaliteitsproblemen de zwemwaterlocaties kennen en welke oorzaken hieraan mogelijk ten grondslag liggen. In de profielen is de zwemzone vastgelegd: het gebied waarin het merendeel van de zwemmers zich bevindt en waarvoor de doelstellingen van de Zwemwaterrichtlijn gelden. Deze profielen vormen een goede basis voor het opstellen van maatregelpakketten. Delfland heeft de zwemwaterprofielen voor alle zwemwaterlocaties (zie afbeelding 1) eind 2006 afgerond, zodat in 2007 kon worden begonnen aan de vervolgstap. Veel zwemwateren in Nederland kampen met overlast van blauwalgen, zo ook twaalf van Delflands’ zwemwateren. Delfland heeft in 2006 voor vier locaties blauwalgenrapportages (zie kader) opgesteld. In 2007 zijn
Overzicht van de 15 zwemwaterlocaties in het beheergebied van Delfland (Topografische Dienst Kadaster, 2006).
Zwemwaterprofiel Begin 2006 is de Europese Zwemwaterrichtlijn van kracht geworden. Deze moet de milieukwaliteit in oppervlaktewateren waar mensen zwemmen, behouden, beschermen en verbeteren. Daarnaast moet de richtlijn de gezondheid van de zwemmers beschermen. Zwemwaterprofielen Een belangrijk verschil met de vorige Zwemwaterrichtlijn uit 1976 is dat lidstaten worden verplicht om voor iedere zwemwaterlocatie een zwemwaterprofiel op te stellen. Hiervoor verscheen reeds in 2005 een handreiking van Grontmij en RIZA.
de resterende rapportages gemaakt. In de zwemwaterprofielen en de blauwalgenrapportages worden maatregelen voorgesteld om de huidige zwemwaterkwaliteit te handhaven of te verbeteren. De afweging welke maatregel daadwerkelijk ingezet gaat worden, hangt samen met de complexiteit van de maatregel, de kosten en baten en de te verwachten effecten, maar ook van de ambities die waterbeheerder en andere betrokken partijen hanteren voor de verschillende zwemwaterlocaties. Delfland heeft na het opstellen van zwemwaterprofielen en blauwalgenrapportages voor al haar zwemwaterlocaties een volgende stap gezet in de implementatie van de Zwemwaterrichtlijn. De route van ‘aanbevolen maatregelen in zwemwaterprofielen’ tot ‘concrete maatregelpakketten’ is doorlopen in drie fases. In de eerste fase is geïnventariseerd welke spelers bij de zwemwaterlocaties zijn betrokken en hoe belangrijk de diverse zwemwaterlocaties eigenlijk zijn. In fase 2 zijn maatregelen per locatie geprioriteerd. Uiteindelijk heeft dit alles in fase 3 geleid tot een maatregelpakket per zwemwaterlocatie, met kostenraming.
10
H2O / 8 - 2008
achtergrond Voor de vaststelling van het belang van een zwemwaterlocatie is een methodiek ontwikkeld. De gehanteerde criteria zijn het aantal bezoekers, de financiële afhankelijkheid (bijvoorbeeld horecaondernemers), de exclusiviteit van de locatie (op grond van afstand tot alternatieve locaties) en de aanwezigheid van conflicterende functies (bijvoorbeeld natuur). De methodiek is voorgelegd aan alle belanghebbenden en op basis van het geleverde commentaar aangepast. Na toepassing ervan is aan elk van de 15 zwemwateren een onderling vergelijkbaar maatschappelijke belang gehecht.
Zwemwaterlocatie Oostmadeplas in Den Haag (foto: Edwin Kardinaal).
Is elke locatie even belangrijk? In Nederland zijn de waterbeheerders primair verantwoordelijk voor de waterkwaliteit. Zij zijn veelal de initiatiefnemers voor het opstellen van zwemwaterprofielen en blauwalgenrapportages. Het is echter niet vanzelfsprekend dat de waterkwaliteitbeheerder eveneens verantwoordelijk is voor de uitvoering van alle voorgestelde maatregelen. Niet alle maatregelen vallen immers binnen het takenpakket van de waterbeheerder. Voor iedere zwemwaterlocatie is geïnventariseerd welke partijen betrokken zijn en welke partijen gebaat zijn bij een goede zwemwaterkwaliteit. Te denken valt aan de kwaliteitbeheerder, locatiebeheerders, (horeca)uitbaters, provincie en gemeenten.
Ieder heeft zijn rol. Dat vraagt om overeenstemming tussen alle partijen over aard, omvang en financiering van te nemen maatregelen. De Zwemwaterrichtlijn omschrijft drie niveaus voor de bacteriële kwaliteit: aanvaardbaar, goed en uitstekend. Delfland streeft voor alle zwemwateren minimaal een goede waterkwaliteit na, maar bij voorkeur een uitstekende waterkwaliteit. Dat betekent veelal een aanzienlijke inzet van diverse maatregelen. De vraag is of voor iedere zwemwaterlocatie hetzelfde ambitieniveau moet worden gehanteerd. Niet iedere locatie wordt tenslotte even intensief gebruikt en economische belangen zijn ook niet voor iedere locatie even groot.
Tabel 1. Waardering van zwemwaterlocaties: maatschappelijk belang, ambitieniveau en betrokken partijen.
maatschappelijk belang
ambitieniveau
beheerder
gemeente
zwemwateren Madestein Plas Oranjepolder Wilhelminapark Kraaiennest Put te Werve Prinsenbos Wollebrand Naturistencamping Oostmadeplas Delftse Hout Dobbeplas Krabbeplas
I I II II II II II II II III III III
laag laag1) midden midden midden midden midden midden midden hoog hoog hoog
gemeente ZHL2) gemeente GZH3) RWZ4) gemeente gemeente Navah5) gemeente gemeente GZH6) GZH3)
Den Haag Rotterdam Rijswijk Midden-Delfland Rijswijk Westland Westland Delft Den Haag Delft Pijnacker-Nootdorp Vlaardingen
speelplaatsen Tubasingel Tanthof Korftlaan
II II II
hoog7) hoog7) hoog6),7)
gemeente gemeente gemeente
Rijswijk Delft Delft
locatie
laag1): Het ambitieniveau van de Plas Oranjepolder is binnen de gemeente Maassluis nog punt van discussie. ZHL2): Zuid-Hollands Landschap beheert plas namens gemeente Maassluis (= eigenaar). GZH3): Groenservice Zuid-Holland beheert plas namens Recreatieschap Midden-Delfland. RWZ4): Rijswijkse Zwemvereniging beheert zwemzone, ZHL beheert rest van plas en Shell is eigenaar. Navah5): Naturistenvereniging Abtswoudse Hoeve. GZH6): Groenservice Zuid-Holland namens Recreatieschap Dobbeplas. hoog7): Voor speelplaatsen leidt de methodiek tot een ambitie van het middelste niveau. Vanwege de kwetsbaarheid van de doelgroep is er toch voor gekozen aan deze locaties het hoogste ambitieniveau toe te kennen.
Ook zijn drie ambitieniveaus (laag, midden en hoog) onderscheiden op basis van de bacteriologische waterkwaliteit (goed of uitstekend) en de mate van risico op overlast door blauwalgen. Voor de locaties met het hoogste maatschappelijke belang is het hoogste ambitieniveau gehanteerd (zie tabel 1). Dit houdt in een uitstekende bacteriologische kwaliteit en geen kans op overlast door blauwalgen in de zwemzone. Het laagste ambitieniveau, toegekend aan de minst belangrijke locaties, betekent een goede bacteriologische kwaliteit en (geringe) kans op overlast door blauwalgen.
Welke soort maatregelen en hoe scoren die? In grote lijnen is in ieder zwemwaterprofiel aangegeven welke maatregelen mogelijk ingezet kunnen worden om de eventuele problemen op de locatie aan te pakken. De maatregelen zijn erop gericht om in ieder geval in de zwemzone te voldoen aan de waterkwaliteitsdoelstellingen en het ambitieniveau. Onderscheid is gemaakt in de volgende typen maatregelen: • Maatregelen ter voorkoming van bacteriële verontreiniging. Deze zijn gericht op het aanpakken van de belangrijkste potentiële bronnen van fecale bacteriën per locatie. Enkele voorbeelden van dergelijke maatregelen zijn: goed onderhoud van sanitaire voorzieningen en het zwemstrand en de zwemzone vrijhouden van honden en paarden; • Bronmaatregelen ter bestrijding van blauwalgen. De belangrijkste voorwaarden voor groei van blauwalgen zijn hoge temperaturen, hoge concentraties van voedingsstoffen en een stabiele waterkolom. Steeds warmere zomers kunnen op lokaal niveau onmogelijk tegengegaan worden. Theoretisch gezien is bronaanpak, gericht op beperking van de nutriënten, de meest effectieve manier van blauwalgenbestrijding. Voorbeelden hiervan zijn baggeren en visstandbeheer; • Effectgerichte maatregelen ter bestrijding van blauwalgen. Bronaanpak is vooral een langetermijnmaatregel. Om de vorming van drijflagen of de invasie van de zwemzone met hoge concentraties blauwalgen vanuit aangrenzend water te voorkomen, kunnen ook maatregelen voor de korte termijn worden genomen. Voorbeelden hiervan zijn water in de zwemzone lokaal in beweging houden en verticale circulatie in diepe plassen door middel van beluchting;
H2O / 8 - 2008
11
•
Maatregelen ter verkleining van de kans op blootstelling. Als maatregelen - om welke reden dan ook - niet haalbaar of niet effectief zijn, dan kan toch tijdelijk sprake zijn van bacteriële verontreiniging van het zwemwater of ontwikkeling van blauwalgen. In dat geval is het noodzakelijk om de kans dat zwemmers worden blootgesteld aan gezondheidsbedreigende concentraties blauwalgen of andere ziekteverwekkers te verkleinen. Dit kan door het instellen van een tijdelijk zwemverbod (bevoegdheid provincie).
Niet alle denkbare maatregelen komen daadwerkelijk voor uitvoering in aanmerking. Bij het samen te stellen maatregelenpakket is van belang hoe goed een maatregel ‘scoort’ na toetsing aan vooraf opgestelde criteria. Voorbeelden van criteria zijn effectiviteit, kosten, duurzaamheid en maatschappelijke waardering van de maatregel. Bij de afweging spelen nog meer aspecten een rol: het ambitieniveau van de betreffende zwemwaterlocatie, onbekendheid van effecten en neveneffecten van de maatregel, overeenstemming over wenselijkheid, noodzaak en haalbaarheid van maatregelen en de mogelijkheden voor meekoppeling met andere beleidsdoelen. Locaties waarvan veel mensen gebruik maken, die commercieel worden geëxploiteerd, de enige in hun soort zijn in de wijde omgeving en een exclusieve zwemfunctie vervullen, krijgen een hogere ambitie dan zwemwaterlocaties zonder deze eigenschappen. Dure maatregelen komen dan ook eerder in aanmerking voor verbetering van de condities in zwemwateren met een hoog ambitieniveau. Voor locaties met het middelste ambitieniveau zullen dergelijke maatregelen alleen in uitzonderingsgevallen (bijvoorbeeld als financieringsbronnen kunnen worden gevonden) worden ingezet. Zwemwaterlocaties met het laagste ambitieniveau komen niet voor de duurste maatregelen in aanmerking. Maatregelen waarvan bekend is dat ze effectief zijn, komen eerder in aanmerking dan maatregelen waarvan het beoogde effect nog onbekend is of waarvan onduidelijk is of neveneffecten op andere organismen bestaan. Een voorbeeld van een maatregel waarvan nog onduidelijkheid bestaat over de (neven)effecten is de bestrijding van blauwalgen met ultrasoon (hoogfrequente geluidsgolven). Dergelijke maatregelen komen voorlopig niet in aanmerking voor uitvoering. Als in de (nabije) toekomst blijkt dat de maatregelen effectief zijn en geen onacceptabele neveneffecten optreden, kunnen zij alsnog een plaats krijgen in het definitieve maatregelenpakket. Voor zwemwaterlocaties met een zelfde ambitieniveau en vergelijkbare omstandigheden komen sommige maatregelen voor de ene locatie wél en voor de andere niet in het voorgestelde maatregelenpakket. Bijvoorbeeld vandalismegevoeligheid van maatregelen, discussie over verantwoordelijkheid of over conflicterende functies maken dat maatregelen wel of niet
12
H2O / 8 - 2008
Zwemwaterlocatie Delftse Hout (foto: Martin de Haan).
wenselijk wordt geacht door alle betrokken organisaties. In tabel 2 staan voor een aantal locaties dergelijke maatregelpakketten. Hierbij is ook aangegeven welke maatregelen voorlopig zijn afgevoerd, bijvoorbeeld in afwachting van de resultaten van nader onderzoek naar mogelijke effecten en/of neveneffecten of vanwege een terughoudende opstelling van de locatiebeheerder. Voorlopig afgevoerde maatregelen kunnen in een later stadium alsnog worden opgenomen in het maatregelenpakket. In het algemeen geldt dat voor zwemwaterlocaties met een laag ambitieniveau minder (kostbare) maatregelen worden voorgesteld dan voor locaties met een hoger ambitieniveau. Voor alle locaties is de maatregel ‘Zonodig tijdelijk zwemverbod instellen’ opgenomen. Voor zwemwateren met een
opgenomen worden in de maatregelpakketten van bepaalde locaties. Ten slotte bestaat een verschil tussen maatregelen die exclusief gericht zijn op verbetering van de zwemwaterkwaliteit en maatregelen die daarnaast een ander waterdoel dienen. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan maatregelen die worden geformuleerd om te voldoen aan de eisen van de KRW (ecologische waterkwaliteit).
Locatiespecifieke maatregelen Per zwemwater is uiteindelijk in een definitief locatierapport aangegeven welke maatregelen mogelijk zijn, welke daarvan om diverse redenen al dan niet (tijdelijk) afvallen en welk pakket van maatregelen
Tabel 2. Voorbeelden van maatregelen voor enkele zwemwaterlocaties van Delfland.
Plas OostOranje- madepolder plas
onderzoeksmaatregelen
nutriëntenonderzoek waterbodem zwemlocatie nutriëntenonderzoek inlaatwater mogelijkheid van sluiten van zwemwaterlocatie onderzoek naar optimale waterbeweging
X X X
baggeren zuiveren inlaatwater (defosfatering) visstandbeheer isoleren zwemplas
V V V V
effectgerichte maatregelen
water zwemzone in beweging doorstroming watersysteem
X
maatregelen ter voorkoming van bacteriële verontreiniging
instellen paardenverbod (bebording) handhaven hondenverbod handhaven paardenverbod voorlichten van maneges inrichten van bufferstrook reinigen steiger en/of zwemponton
X
zonodig tijdelijk zwemverbod opheffen weinig gebruikte zwemzone
X
gewenste maatregel = X
X
V
bronmaatregelen blauwalgen
maatregelen ter verkleining van kans op blootstelling
Delftse Hout
V
X
X V V
V
X X X
voorlopig afgevoerde maatregel = V
X V
X
achtergrond
Waterspeelplaats Tubasingel in Rijswijk (foto: Martin de Haan).
hoog ambitieniveau moeten betrokken organisaties zich optimaal inspannen om
te voorkomen dat een zwemverbod moet worden ingesteld.
Blauwalgenrapportage De Zwemwaterrichtlijn richt zich vooral op de risico’s van verontreiniging met fecale bacteriën, maar ook andere gezondheidsrisico’s - zoals de bedreiging door toxines van blauwalgen komen aan de orde. Om een goede inschatting te kunnen maken van de kans op overlast door blauwalgen, is de Handreiking Zwemwaterprofiel Blauwalgen opgesteld door DHV en RIZA. De blauwalgenrapportage wordt opgebouwd in stappen, afhankelijk van de hoeveelheid beschikbare informatie en het oordeel over de kans op toxische bloei. Voor locaties die nooit problemen kennen met blauwalgen, is de rapportage eenvoudig. Voor locaties waar een aanzienlijke kans bestaat op een toxische bloei, is de rapportage uitgebreider. Voor de blauwalgenrapportages is het uiteindelijk doel om een beoordeling te kunnen geven over de mogelijke proliferatie van toxische cyanobacteriën. Dit kan alleen als er voldoende informatie is. Als de beoordeling luidt dat het onwaarschijnlijk is dat in de komende vijf jaar een toxische bloei optreedt, dan is de blauwalgenrapportage gereed. Dit oordeel en de onderbouwing maakt deel uit van het Zwemwaterprofiel. Als op grond van de verzamelde gegevens blijkt dat er een aanzienlijke kans is dat in de komende vijf jaar een toxische bloei optreedt, dan dient een nadere beschrijving van het systeem te worden gemaakt én een passende controle te worden uitgevoerd in komende seizoenen. De nadere beschrijving heeft tot doel inzicht te geven in de werking van het systeem met betrekking tot het ontstaan van een toxische bloei. Dit betekent dat de achterliggende oorzaken/factoren worden beschreven die de bloei van toxische blauwalgen in de hand werken. De nadere beschrijving maakt het mogelijk een oordeel te vormen over de meest effectieve maatregelen om de kans op blauwalgenbloei te doen afnemen.
Tabel 3. Voorbeeld van kostenraming met aandacht voor investeringen en exploitatie. Ook de voorlopig afgevoerde maatregelen maken deel uit van de kostenraming.
locatie
kosten maatregelen exploitatie investering per jaar
maatregel
Delftse Hout
voorstel
kwaliteit waterbodem (N+P+hoeveelheid) beste methode voor waterbeweging zwemzone water zwemzone in beweging houden verbod voor paarden frequent reinigen zwemponton instellen tijdelijk zwemverbod totaal
voorlopig afgevoerd
verwijderen sliblaag ultrasoon handhaven verbod voor paarden totaal
5.000 20.000 14.000 5.000 44.000
700 5.000 nihil 5.700
1.000.000 7.500 1.007.500
300 7.500 7.800
Per zwemwaterlocatie is een pakket van maatregelen geformuleerd, waarbij ook de kosten van de maatregelen zijn ingeschat (voor een voorbeeld zie tabel 3). Daarbij is niet alleen gekeken naar de investeringskosten, maar ook naar exploitatiekosten. Bovendien zijn ook de kosten in kaart gebracht van de maatregelen die voorlopig zijn afgevoerd. De totale kosten per zwemlocatie geven dus een beeld van de maximaal te verwachten kosten als op termijn ook de vooralsnog (voorlopig) afgevoerde maatregelen worden genomen. Maatregelen die in het kader van andere projecten al worden uitgevoerd, zijn als maatregel wel opgenomen in het maatregelpakket maar niet in de bijbehorende kostenramingen. De kosten van de voorgestelde maatregelen, die op korte termijn kunnen worden uitgevoerd, zijn geraamd op 400.000 euro. Hiervan komt een derde deel op het bordje van de locatiebeheerders (bronmaatregelen bacteriële verontreiniging) en de rest voor rekening van de waterbeheerder (onderzoek en maatregelen om blauwalgendrijflagen buiten de zwemzone te houden). De exploitatiekosten zijn geraamd op 30.000 euro per jaar, waarvan het merendeel (90%) is toegerekend aan de locatiebeheerders. Als de voorlopig afgevoerde maatregelen uiteindelijk geheel of gedeeltelijk worden uitgevoerd, worden de investerings- en exploitatiekosten vele malen hoger.
Inpassing in KRW-besluitvorming Het resultaat van het in 2007 uitgevoerde gebiedsproces voor de zwemwateren binnen Delfland is tweemaal ingebracht in het bestuurlijk overleg KRW Delfland. Dit overleg, met vertegenwoordigers van de dagelijkse besturen van alle gemeenten binnen Delfland, het hoogheemraadschap, de provincie en Rijkswaterstaat, heeft een belangrijke functie in het besluitvormingstraject richting stroomgebiedbeheerplan. In het overleg werken de regionale overheden aan overeenstemming over hun ambitie en inzet op het KRW-dossier, waaronder zwemwater. In het bestuurlijk overleg is in december 2007 ingestemd met de voorgestelde maatregelpakketten voor zowel de KRW (waterlichamen) als zwemwateren, waarna deze zijn doorgestuurd naar het Regionaal Bestuurlijk Overleg Rijn-West voor verdere besluitvorming. Dit voorjaar nemen de algemene besturen van de individuele partijen een principebesluit over hun inzet op het KRW-dossier, waaronder zwemwater. Eind dit jaar nemen de algemene besturen een definitief besluit over hun aandeel in het maatregelpakket dat de inspraak in gaat. Komend zwemseizoen begint Delfland met diverse onderzoeksmaatregelen. Als de voorgestelde maatregelen na de besluitvorming door de diverse partijen ook snel worden uitgevoerd, zullen de omstandigheden voor de gebruikers van de zwemwateren binnen Delfland al in 2010 aanzienlijk zijn verbeterd. Martin de Haan en Edwin Kardinaal (DHV) Wil van der Ende (Hoogheemraadschap van Delfland)
H2O / 8 - 2008
13
Infiltratiesysteem voorkomt paalrot bij houten paalfunderingen In het Friese veenweidegebied staan ongeveer drieduizend woningen op houten palen. Een houten paalfundering moet onder water blijven, anders kan paalrot door schimmels ontstaan. Bij een deel van de woningen is dit het geval. De afgelopen honderd jaar is het maaiveld in dit gebied gedaald. Het waterpeil is daarbij aangepast. Dit is een natuurlijk proces. Het Wetterskip Fryslân heeft het waterpeil ook enkele keren extra verlaagd voor de landbouw. Huiseigenaren dragen zelf het risico voor paalrot als gevolg van de natuurlijke daling. Schade als gevolg van de extra verlaging wordt vergoed door het waterschap. De provincie, het waterschap en de gemeenten willen bewoners waar mogelijk helpen bij de aanpak van de funderingsproblemen. Daarom verricht het Wetterskip Fryslân nu een proef met infiltratiesystemen bij houten paalfunderingen. De leidingen infiltreren oppervlaktewater in de bodem bij de funderingen. Deze infiltratie voorkomt dat het grondwater te ver zakt. Tot september wordt bij vier panden getest of de infiltratieleiding droogstand van de houten paalfunderingen tegengaat. De eerste resultaten zijn positief. Het waterschap gebruikt de uitkomsten van het experiment om particulieren te adviseren over de aanpak van funderingsproblemen.
D
e meeste woningen met een houten paalfundering zijn gebouwd tussen 1890 en 1930. Om paalrot door schimmels te voorkomen, moeten de houten paalfunderingen onder water blijven staan. De bovenkant van de fundering werd daarom meestal ruim beneden de laagst bekende grondwaterstand aangelegd. Dit niveau werd door de bouwer ter plaatse bepaald. Het gebied rond de woningen is in de loop der tijd intensief bewerkt. Door klink en oxidatie is het maaiveld ongeveer vijf millimeter per jaar gedaald. Honderd jaar later is de grondwaterstand gedaald tot ongeveer het niveau van de bovenkant van de houten fundering. De fundering komt dan droog te staan en wordt aangetast. Dit begint langzaam met tijdelijke droogstand in de zomer en gaat steeds sneller door structurele droogstand.
Wanneer het Wetterskip Fryslân waterpeilen verlaagt, houdt ze het peil langs wegen en bebouwing hoger. Dit zijn de zogeheten hoogwatervoorzieningen die sinds de ruilverkavelingen in de jaren tachtig gebruikelijk zijn. In 2003 was de laatste grote peilverlaging in de Veenpolder van Echten. Bij de voorbereiding bleek dat de peilen in de hoogwatervoorzieningen ongeveer rond het niveau van de bovenkant van de houten paalfunderingen lagen. Waarschijnlijk stond de fundering van meerdere panden al langere tijd droog. Om te bereiken dat de grondwaterstand ‘s zomers niet beneden het niveau van de houtenfundering uitzakt, zou het peil in de hoogwatervoorzieingen met circa een halve meter moeten worden verhoogd. Daarvoor zijn echter vele kilometers waterkeringen, pompjes en stuwen nodig.
Hoogwatervoorzieningen
Een infiltratiesysteem rond de panden kan in dit geval een goede aanvulling vormen op de bestaande hoogwatervoorzieningen. Wanneer het funderingshout steeds onder het grondwater blijft, stopt de schimmel-
aantasting van het hout door gebrek aan zuurstof. Een infiltratiesysteem is alleen zinvol als de kwaliteit van de fundering nog goed is. Het hout mag dus niet te veel zijn aangetast. Wareco heeft daarom in opdracht van Wetterskip Fryslân funderingsonderzoek uitgevoerd bij vier panden in de Veenpolder van Echten. De kwaliteit van de fundering bleek nog voldoende. Bij de panden is het niveau van het bovenste funderingshout hoger dan het oppervlaktewaterpeil rond de woningen. Voor de onderzochte panden heeft Wareco een infiltratiesysteem ontworpen dat actief beheer van de grondwaterstand mogelijk maakt. Het gaat in feite om funderingsbeheer. De proef met dit systeem begon in 2005 en loopt tot september van dit jaar.
Het infiltratiesysteem Wanneer het maaiveld daalt door klink en veenoxidatie, is het nodig om de waterpeilen regelmatig aan te passen. Dit blijft nodig zolang de grond intensief wordt gebruikt.
Afb. 1: De grondwaterstanden bij de kerk (links) en de woning (rechts).
14
H2O / 8 - 2008
Het infiltratiesysteem is in de zomer van 2005 aangebracht bij drie woningen en een kerk. Het systeem bestaat uit infiltratieleidingen met een diameter van 125 millimeter in een koffer (400 x 400 mm) van Argex-korrels
achtergrond centimeter lager dan bij de buitengevel. Het is dus mogelijk om inpandig een voldoende grondwaterdekking voor het funderingshout te realiseren.
Ingepakte kerk De kerk staat op een verhoging en is omgeven door oppervlaktewater. Ook hier kwamen regelmatig problemen met de pomp voor. Deze stond bijna continu aan: circa 18 uur per dag werd oppervlaktewater verpompt naar de infiltratieleidingen in de kruipruimte van de kerk. De gevel en de sloot liggen dicht bij elkaar. Het opgepompte water stroomde door de (geroerde) grond weer terug naar het oppervlaktewater. Daarom is aan één kant van de kerk een kleiwand aangebracht. Dit was niet voldoende om het opgepompte water tegen te houden. Vervolgens is aan de andere zijde van de kerk een waterkerende folie aangebracht, tot een diepte van ruim twee meter beneden maaiveld. De kerk is nu aan alle zijden ‘ingepakt’. Het infiltratiewater stroomt nu niet meer weg. De pomp hoeft minder hard te werken en er zijn minder storingen.
Het aanzicht van de kerk.
en ingepakt met een waterdoorlatend geotextiel. De infiltratieleiding is zoveel mogelijk direct langs de gevels aangebracht, tot circa tien centimeter beneden het niveau van het bovenste funderingshout. Op deze manier ontstaat een direct hydraulisch contact tussen de infiltratieleiding en de paalfunderingen. Bij de woningen zijn de leidingen aan de buitenzijde aangebracht. De kerk staat op een verhoging en heeft een diepe kruipruimte. Daarom zijn de leidingen daar in de kruipruimte ingegraven. De grondwaterstand wordt op de juiste hoogte gehouden door een pompsysteem met aan- en uitslagpeilen. Het systeem bestaat uit een pompput die een open verbinding heeft met het oppervlaktewater. Vanuit de pompput wordt het water verpompt naar een bufferput. Deze put heeft een open verbinding met de infiltratieleidingen. In de bufferput zitten sensoren voor Afb. 2: Dwarsdoorsnede bij fundering met infiltratieleiding.
de niveauschakeling. Deze sensoren sturen de pomp in de pompput aan. Bij een te lage waterstand in de bufferput, slaat de pomp aan totdat het uitslagpeil wordt bereikt. Het grondwaterpeil moet hoger zijn dan het niveau van het bovenste funderingshout. Het is daarnaast belangrijk dat de grondwaterstand niet te veel stijgt door de infiltratie. Dan ontstaat grondwateroverlast, zoals een natte kruipruimte. Het gewenste grondwaterpeil ligt ongeveer 20 centimeter boven het niveau van het bovenste funderingshout (aanslagpeil). Het uitslagpeil ligt minimaal 20 centimeter beneden het niveau van de kruipruimtebodem. Dataloggers meten bij elk pand intensief de grondwaterstand. Dit gebeurt op twee plaatsen langs de buitenmuur. Het waterpeil in de bufferput wordt ook automatisch geregistreerd. Bij één pand is een peilbuis geplaatst in de kruipruimte. Het doel hiervan is na te gaan of de grondwaterstanden ook onder de woning op het gewenste niveau kunnen worden gehouden. Dit is belangrijk vanwege de houten fundering onder de binnenmuren.
Eerste resultaten Het infiltratiesysteem lijkt het grondwaterpeil bij woningen op niveau te houden. Wel komen regelmatig storingen aan de pomp voor. Bij een storing is duidelijk te zien dat het grondwaterpeil weer daalt tot het oorspronkelijke niveau: beneden het niveau van het bovenste funderingshout. Storingen aan de pomp hebben diverse oorzaken: een te laag waterpeil in de sloten, het aanzuigen van te veel slib, takjes, etc. Bij twee panden is daarom een voorziening rond de inlaat aangebracht. Die moet ervoor zorgen dat minder slib wordt aangezogen, zodat minder storingen voorkomen. Het is belangrijk dat de voedingssloot minimaal 50 centimeter diep is. De inpandige grondwaterstanden liggen ongeveer twee à drie
Rolverdeling Wetterskip Fryslân en huiseigenaar Na afloop van het experiment (eind dit jaar) kunnen de bewoners het aangelegde systeem overnemen van Wetterskip Fryslân. De bewoners worden dan zelf verantwoordelijkheid voor het beheer en onderhoud van het systeem. Bewoners vinden het systeem nu nog niet zo betrouwbaar, door de vele storingen aan de pomp. Het waterschap maakt met de deelnemers aan het experiment individuele afspraken over de overdracht van het systeem. Het infiltratiesysteem is een goede aanvulling op een hoogwatervoorziening. De meest duurzame methode is echter vervanging van de houten door een betonnen fundering. Voor betrokken huiseigenaren is deelname aan het experiment een mogelijkheid om de investering van funderingsherstel uit te stellen. Het waterschap houdt bij de uitvoering van plannen rekening met grondwater en de daaraan verbonden belangen. Tegelijk is het beheer van de grondwaterstand op perceelsniveau niet haar taak. Het is te vergelijken met de ontwatering van landbouwpercelen: het waterschap zorgt voor een voldoende laag open waterpeil, agrariërs laten hun ontwatering (drains/greppels) hier op uitkomen. Voor hoogwatervoorzieningen geldt hetzelfde: het waterschap zorgt voor een oppervlaktewaterpeil dat goede randvoorwaarden schept voor de gewenste grondwaterstand. De eigenaar/ gebruiker controleert de grondwaterstand en onderneemt eventueel actie. De aanleg van infiltratiesystemen is een aanvulling op het voorzieningenniveau van het waterschap. Het beheer en onderhoud van het infiltratiesysteem is en blijft een taak voor de gebouweigenaar. Michiel Bootsma (Wetterskip Fryslân) Johan Bouma (Wareco)
H2O / 8 - 2008
15
Actieplan polderriolen moet grondwaterproblemen in Amsterdam halt toeroepen Waternet voert in Amsterdam de grondwaterzorgtaak uit in opdracht van de gemeente. Amsterdam kent de nodige grondwaterproblemen. Bijzonder zijn de problemen in de zogeheten polderrioleringsgebieden. Uitvoering van het opgestelde Actieplan polderriolen moet deze problemen voor een deel wegnemen. jaren toe als gevolg van de verslechterende staat van het polderriool. De aanpak tot op heden werkt in de meeste gevallen goed tot en met het gezamenlijke onderzoekstraject, maar stagneert als het op uitvoering van maatregelen aankomt. Het probleem is het gezamenlijke eigendom van het polderrioolstelsel in particulier terrein, waarvan herstel of vervanging ook een gezamenlijke aanpak van de betreffende eigenaren vereist. Deze gezamenlijke aanpak komt om verschillende redenen niet van de grond. Niet iedereen ervaart de problemen en niet iedereen die problemen ervaart, is (mede-)eigenaar van het polderriool. Sommigen hebben in het verleden zelf al (soms dure) maatregelen getroffen tegen de overlast in de woning en willen niet nogmaals investeren in maatregelen. Daarnaast menen de bewoners dat, gezien de situatie ten aanzien van het wegvallen van de uitvoering van het toezicht, ook de overheid een belangrijk aandeel zou moeten hebben in het herstel van het polderriool.
Ligging van polderrioleringsgebieden in Amsterdam.
P
olderriolen zijn constructies in de grond die in het verleden zijn aangebracht ter vervanging van de oorspronkelijke sloten. In Amsterdam liggen zo’n 16 polderrioleringsgebieden (met in totaal circa 40 bouwblokken). De meeste polderriolen liggen in de wijken die gebouwd zijn tussen 1852 en 1905. In de door de hoofdstad geannexeerde gemeenten zijn dergelijke riolen nog aangelegd tot circa 1921. Polderriolen op particulier terrein dienen om de binnenterreinen te ontwateren en om het grond- en regenwater af te voeren. Regelmatig zijn er ook vuilwaterlozingen op aangesloten. Het water uit het polderrioolstelsel komt via een gemaal dan wel rechtstreeks in het rioolstelsel terecht. De polderriolen in het particuliere terrein zijn eigendom van de perceelseigenaren. Vroeger hielden voormalige waterschappen, zoals het waterschap Overamstelsche Polder, toezicht op het onderhoud door de eigenaren. De polderriolen in het openbare gebied zijn in het algemeen dieper liggende, ondoorlatende buizen, die in eigendom zijn van de
16
H2O / 8 - 2008
gemeente Amsterdam. Waternet voert het beheer en onderhoud ervan uit. De aanleiding voor het actieplan zijn enerzijds de problemen rond de aanpak tot nog toe, maar evenzeer de mogelijkheden die zich nu en in de komende tijd voordoen om de problemen op een andere wijze wél daadkrachtig aan te pakken. De problemen met particuliere polderriolen zijn langdurig en hardnekkig en betreffen de volksgezondheid, het grondwaterpeil en ongewenste milieueffecten. Jarenlang is onderhoud uitgebleven; veel eigenaren weten niet eens dat ze eigenaar van een stuk polderriool zijn. De polderriolen in de binnenterreinen zijn met een leeftijd van zo’n 90 jaar aan het eind van hun levensduur en vaak in slechte staat. Daardoor komt veel (grond)wateroverlast voor. Verder stroomt in een aantal gevallen bij hevige regenval vuil water uit het reguliere riool terug het polderriool in; dit vormt een potentieel gevaar voor de volksgezondheid. Het aantal meldingen over problemen neemt de laatste
Mogelijkheden worden nu geboden door geplande werken, nieuwe technieken en het draagvlak voor de voorgestelde nieuwe aanpak. Momenteel en in de komende jaren worden veel rioleringswerken uitgevoerd. Dit biedt de gelegenheid om de problemen met de polderriolen integraal aan te pakken. Hetzelfde geldt voor enkele sloop- en bouwplannen voor delen van bouwblokken waar polderriolen liggen. Als deze mogelijkheden niet benut worden, zal het vele jaren duren voordat dergelijke mogelijkheden zich opnieuw voordoen. Daarnaast kunnen nieuwe technieken de tot dusver geconstateerde problemen naar verwachting voor een belangrijk deel ondervangen. Belangrijk is ook dat bij de betrokken stadsdelen en de betrokken bewonersorganisaties steeds meer draagvlak ontstaat om de problemen daadkrachtig aan te pakken. Met de voorgestelde aanpak in het actieplan wil Waternet, samen met de betrokken stadsdelen en de eigenaren, de problemen effectief aanpakken en een duurzame situatie creëren waarin de grondwateroverlast zoveel mogelijk is beperkt en de risico’s voor milieu en volksgezondheid zijn opgeheven. Dat wil zeggen: een robuust systeem voor de ontwatering van het binnenterrein zonder
achtergrond Nieuwe technieken
Polderrioleringsgebied Tolstraat toen het nog een polder met sloten was.
Voorbeeld van een bouwblok in polderrioleringsgebied.
vuilwateraansluitingen en in principe ook zonder hemelwateraansluitingen op dit systeem, en waarvan het toekomstig beheer en onderhoud verzekerd is.
Stappenplan Voor het actieplan polderriolen zijn de volgende stappen uitgevoerd: bepaling van urgente en niet-urgente polderriolen De polderriolen zijn verdeeld in urgente en niet-urgente polderriolen. Op basis van beschikbare informatie en gesprekken met medewerkers van Waternet en de betreffende stadsdelen is bepaald welke polderriolen urgent zijn. Hoe omvangrijker en ernstiger de problemen (grondwateroverlast en terugstromend rioolwater) en hoe groter de mogelijkheden (meeliften met geplande werkzaamheden en aanwezigheid van belangengroeperingen), des te hoger de urgentie; •
inventarisatie van archiefmateriaal Daarna zijn van alle bouwblokken en straten met een urgent polderriool de aanwezige archiefgegevens geïnventariseerd;
•
inventarisatie van technische scenario’s Vervolgens is van alle mogelijke technische scenario’s om de polderriolen te vervangen, nagegaan in hoeverre ze toepasbaar zijn, wat het benodigde beheer en onderhoud is en wat de kosten bedragen. Als methode zal naast graven vooral ingezet worden op horizontaal boren. In enkele gevallen kan het nodig zijn om de avegaarmethode of de dottertechniek toe te passen.
•
Per bouwblok is nagegaan welk technisch scenario op basis van de huidig beschikbare gegevens in principe het meest geschikt is. Tegelijkertijd zijn de juridische en organisatorische kanten van de aanpak onderzocht. Formeel gezien zijn de eigenaren verantwoordelijk op hun eigen terrein en daarmee
Tot nog toe werd uitgegaan van graven. Graven is in veel bouwblokken echter geen optie, omdat dit betekent dat alle tuinen op de schop moeten. Nieuwe horizontale boortechnieken maken het nu mogelijk om een drainageleiding aan te leggen op particulier terrein zonder dat alle tuinen gelijk op de schop hoeven. De avegaarmethode is een zogeheten open front-boortechniek. Hierbij wordt een buis met een open voorzijde door hydraulische vijzels in de grond gedrukt. Aan de voorzijde van de eerste buis bevindt zich een snijkop. Bij de avegaarmethode bevindt zich een avegaar (grondboor) direct achter de snijkop. Vanuit een perskuip wordt een buiselement met vijzels in de grond gedrukt. Wanneer een buiselement is weggedrukt, worden de vijzels teruggetrokken en kan een nieuw element worden aangekoppeld en weggedrukt. Het boortracé wordt recht uitgevoerd. De losgewoelde grond wordt afgevoerd via de avegaar naar de perskuip. De dottertechniek is een nieuwe methode die toegepast kan worden bij het tegenkomen van obstakels in de ondergrond. Het idee is dat obstakels en grond hydraulisch worden weggedrukt, waarna de boring voortgezet kan worden.
ook voor het herstel of de vervanging van het polderriool op hun terrein. Gelet op de historische context en de complexe situatie en gezien de ernst van de problemen en de impasse in de oplossing ervan is de gemeente bereid verder te gaan dan alleen maatregelen in de openbare ruimte, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Een belangrijke voorwaarde is dat het toekomstig beheer en onderhoud gegarandeerd is. Onderzocht is op welke manieren dit kan en welke voors en tegens deze aanpak heeft. Afdwingen is onderandere mogelijk voor de huisaansluitingen (vuil- en hemelwater) via een aanschrijving van Bouw- en Woningtoezicht en voor aanpak van een polderriool via het burenrecht waarbij Waternet geen partij is. Intensieve begeleiding van, communicatie met en voorlichting aan (vertegenwoordigers van) bewoners en eigenaren is een essentieel onderdeel van de aanpak. Hierbij moet gedacht worden aan bewonersavonden (informatie over plan, onderzoek en consequenties, bespreking concept tracé), overleg met individuele eigenaren/bewoners, het afsluiten van contracten met eigenaren met betrekking tot aansprakelijkheid bij schade, het vastleggen en monitoren van de toestand in verband met risico op claims, het verwerven van een strook grond in eigendom of het vestigen van een zakelijk recht, enz. Ook de verschillende risico’s zijn in beeld gebracht. Met name draagvlak bij de eigenaren en bewoners is een essentiële randvoorwaarde voor het welslagen. Indien een minderheid de realisatie van een
H2O / 8 - 2008
17
oplossing tegenhoudt en een juridische weg moet worden bewandeld, kan de aanpak verzanden in een moeizaam en langdurig proces. Goede begeleiding en communicatie zijn daarom essentieel.
Uitvoering onder voorwaarden De aanpak houdt in dat Waternet de werkzaamheden zowel in openbaar als op particulier terrein uitvoert. Op particulier terrein gaat het om vervanging van het polderriool en eventueel afkoppeling van hemel- en vuilwaterlozingen. Bij de werkzaamheden in openbaar terrein gaat het om aanpassing van het (polder)rioolstelsel en aansluitmogelijkheden voor afgekoppelde vuil- en regenwaterlozingen tot aan de perceelsgrens. Voorwaarde voor aanleg is dat Waternet ook het toekomstige beheer en het onderhoud kan uitvoeren en dat de toegankelijkheid van het nieuwe systeem gewaarborgd is. Hiervoor wordt waar mogelijk een strook grond openbaar gemaakt, en anders wordt een zakelijk recht gevestigd. Dit betekent dat de grond in eigendom blijft van de eigenaren; de leiding is echter eigendom van de gemeente terwijl toegang en bereikbaarheid zijn geregeld. Een andere voorwaarde is dat de vuilwaterlozingen en hemelwaterlozingen van het polderriool worden afgekoppeld. Bouwen Woningtoezicht van de betreffende stadsdelen wordt betrokken bij de uitvoering van de (inpandige) werkzaamheden om de vuilwater- en hemelwaterlozingen af te koppelen en bij de aanpak in het algemeen. Afstemming vindt plaats over de handhavingstaken. De gemeente financiert de benodigde aanpassingen aan het stelsel in de openbare ruimte en alle werkzaamheden ter vervanging van het polderriool in de particuliere ruimte. Particulieren financieren de inpandige ombouw en de aansluiting op het straatriool in de particuliere ruimte tot aan de perceelsgrens plus eventuele additionele ontwateringsmiddelen in het eigen perceel. De communicatiekosten worden door de gemeente en stadsdelen gedragen. Het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht tenslotte financiert het benodigde hydrologische onderzoek. De technische uitwerking van de plannen is juridisch gezien haalbaar. De Nederlandse wetgeving geeft hiervoor voldoende aanknopingspunten. Wel zal, indien juridische procedures nodig zijn, het proces aanzienlijk vertragen.
Kosten en fasering: eerst pilots Het plan wordt gefaseerd uitgevoerd. Dit en volgend jaar worden drie pilots met urgente polderriolen uitgevoerd. Dan worden verschillende boortechnieken beproefd en het proces zal nauwkeurig gemonitord worden. De kosten worden geraamd op gemiddeld 275.000 Ă 300.000 euro per pilot. De kosten zijn hoog door de complexe situatie in de binnenterreinen, waardoor graven in veel gevallen niet mogelijk is en naar andere, duurdere technieken uitgeweken moet worden. Zorgvuldig onderzoek is van groot
18
H2O / 8 - 2008
Doorsnede van een bouwblok met polderriool in binnenterreinen.
Polderriool aan de noordrand van het Vondelpark.
belang voor een juiste technische oplossing. Daarnaast zijn de intensieve begeleiding van en informatievoorziening aan de eigenaren en bewoners een hoge kostenpost. Deze zijn vanwege de uitvoering van maatregelen op particulier terrein echter essentieel voor het welslagen van de aanpak. Tegenover deze kosten kan gesteld worden dat de polderrioleringsgebieden en de huidige problemen in deze gebieden het gevolg zijn van keuzes die in het verleden tijdens de particuliere woningbouwontwikkeling in Amsterdam in de 19e eeuwse Gordel zijn gemaakt. Met niets doen of doorgaan volgens de huidige aanpak worden de klachten van de bewoners niet verholpen en zullen deze toenemen. Bij een positief besluit op basis van de pilots worden de andere urgente polderriolen in de periode tot 2015 aangepakt, terwijl van 2015 tot 2030 de uitvoering van het meerjarenprogramma niet-urgente polderriolen is voorzien. Momenteel worden de voorbereidingen voor de eerste pilots getroffen. Hanneke Cusell (Waternet) Wouter Wuite (Wareco)
Inspectie van een polderriool: wortelgroei (boven) en zand- en vuilophoping (onder).
achtergrond / informatie Meldpunt voor misbruik rioolheffing Onderzoeksproject in Indonesië Stichting RIONED heeft een meldpunt geopend waar burgers en bedrijven concrete gevallen van eventuele winsten op de rioolheffing kunnen melden. De stichting zal elke concrete aanwijzing onderzoeken.
V
olgens Stichting RIONED is de rioolheffing geen ‘melkkoe’, zoals Vereniging Eigen Huis stelt. Gemeenten mogen geen winst maken. De rioolheffing stijgt alleen door de wijze van financiering. Het vervangen van de riolering kost veel geld, dat de gemeenten in tegenstelling tot het aanleggen ervan uit de heffing betalen. Gemeenten vervangen al enige jaren grote delen van de riolering (nu ruim 700 kilometer per jaar), omdat die versleten is. De eerste aanleg van die riolering is vrijwel nooit uit de rioolheffing betaald, maar bijvoorbeeld uit de grondprijs. De kosten van de vervanging betalen gemeenten, conform landelijk beleid, meestal wel uit de rioolheffing. Landelijke financiële regels zorgen ervoor
dat gemeenten die investering in 30 à 60 jaar afschrijven. Daardoor stijgt de rioolheffing ieder jaar opnieuw, ook als gemeenten ieder jaar evenveel riool vervangen. Door de weg en het riool zo veel mogelijk tegelijkertijd te vervangen, besparen gemeenten kosten. Ook werken zij steeds meer samen met waterschappen. Ondanks al deze inspanningen zal de rioolheffing de komende jaren gemiddeld met vijf tot acht procent per jaar stijgen, verwacht RIONED. De informatie over de vervanging, milieumaatregelen en kosten is gebaseerd op een onderzoek onder gemeenten in 2005. Hieraan heeft driekwart van hen meegewerkt. In deze gemeenten stond 84 procent van alle woningen in Nederland. De gegevens zijn gepubliceerd in de Rioleringsatlas.
De feitelijke en door Stichting RIONED verwachte ontwikkeling van de rioolheffing tot 2015.
De Financiële Studievereniging Amsterdam (FSA), de grootste vereniging op dit gebied in Nederland met meer dan 2300 leden, gaat in juli en augustus in Indonesië onderzoek uitvoeren voor onder meer waterbedrijven met belangstelling voor de Indonesische markt.
D
e FSA verricht al meer dan tien jaar onderzoek in opkomende internationale markten. Elke zomer doet de studievereniging een ander land aan voor een onderzoeksproject. Dit jaar is dat Indonesië. Studenten in de eindfase van hun studie voeren op maat gemaakt onderzoek uit voor bedrijven die mogelijkheden zien in deze markt. Voor de watersector zijn volgens de FSA in Indonesië mogelijkheden in overvloed. Met name de levering van apparatuur voor de drinkwatervoorziening, management en kennisoverdracht en deelname in de ontwikkeling van de drinkwatervoorziening lijken interessant. De FSA roept Nederlandse (water)bedrijven op met hen contact op te nemen als zij interesse tonen. Tot nu toe werkte de studievereniging voor onder andere de ING Bank, TNT, Air France-KLM, Corus en Philips. Voor meer informatie: Dieuwertje Beunk (020) 525 65 12.
Microbiologische risicoanalyse bij drinkwaterzuivering Nederlands drinkwater is veilig, maar hoe veilig? Ziekteverwekkende micro-organismen en indicatororganismen zoals E. coli worden vrijwel niet aangetroffen in het drinkwater, maar zeer lage aantallen micro-organismen kunnen toch relevant zijn voor de volksgezondheid. Om te bepalen hoe veilig drinkwater is, moet daarom worden bepaald hoe effectief een drinkwaterzuivering micro-organismen verwijdert. Patrick Smeets heeft methoden ontwikkeld waarbij zowel de effectiviteit van de zuivering als de onzekerheid hierover worden berekend. Hij promoveerde hierop op 15 april aan de TU Delft.
E
en computermodel simuleert de drinkwaterzuivering op basis van resultaten van experimenten en metingen van micro-organismen of procescondities in de praktijk. Variatie van de zuiveringseffectiviteit blijkt van grote invloed op de drinkwaterveiligheid. Uit voorbeeldstudies bleek dat eerder toegepaste puntschattingen, waarbij variaties werden genegeerd, tot over- en onderschatting van het infectierisico leidden. Voldoende meten in de zuiveringspraktijk is cruciaal, aangezien situaties die slechts enkele uren per jaar voorkomen bepalend zijn voor het gemiddelde jaarrisico. De nieuwe methoden stellen de waterleidingbedrijven in staat om preventieve en correctieve maatregelen te treffen, zodat altijd veilig drinkwater kan worden geleverd. Kortom, met de methoden kan worden bepaald hoe
veilig het water is, hoe zeker dit is en wat gedaan moet doen om het water veilig te houden. Op basis van deze resultaten kunnen de waterleidingbedrijven het drinkwaterproces optimaal bedrijven, zonder onnodige risico’s, maar ook zonder onnodige investeringen. Bij drinkwatergerelateerde uitbraken van infectieziekten blijkt de afwezigheid van indicatorbacteriën namelijk geen garantie voor veilig drinkwater. Om de tekortkomingen van het indicatorprincipe te ondervangen, kwam de wereldgezondheidsorganisatie WHO met het waterveiligheidsplan. In zo’n plan wordt bepaald of het volledige systeem veilig drinkwater kan leveren en welke maatregelen nodig zijn om te verifiëren dat daadwerkelijk veilig water wordt geleverd. Kwantitatieve microbiologische risicoanalyse helpt bij het inschatten van het niveau en
de variatie van het gezondheidsrisico en kan daarbij ook de onzekerheid van de schatting bepalen. Het ligt daarom volgens Smeets voor de hand om zo’n analyse in het waterveiligheidsplan toe te passen daar waar risico’s moeten worden gekwantificeerd. Hoewel het toepassen van de analyse enige investering vraagt van zowel mensen als middelen, wijst Smeets er in zijn proefschrift op dat deze investering nog altijd vele malen kleiner uitvalt dan de kosten die volgen uit een overschatting van het risico, met als resultaat een onnodige uitbreiding van de zuiveringscapaciteit óf de kosten als gevolg van een uitbraak wanneer het risico is onderschat. Omdat een aantal onderdelen van de risicioschatting buiten de kennis- en invloedssfeer van de waterleidingbedrijven ligt, pleit Smeets voor duidelijke overheidsrichtlijnen. Deze moeten betrekking hebben op de gewenste (on)zekerheid van het geschatte risico, de toe te passen dosisresponsrelaties en de keuze van pathogene micro-organisen waarvoor de analyse wordt opgesteld. “Zo kan de drinkwaterindustrie de tekortkomingen van het indicatorconcept overwinnen en de drinkwaterveiligheid op een hoger niveau brengen”, aldus Smeets. H2O / 8 - 2008
19
recensie De stad van de toekomst is een duurzame stad De ontwikkeling van de toekomst van de stad ligt in onze handen. Rond dit thema zijn in 2006 een groep denkers bij elkaar gekomen in de ‘Wingspreadworkshop’ onder leiding van professor Vladimir Novotny, hoogleraar aan de Amerikaanse Northeastern University. Het thema van die bijeenkomst was nieuwe concepten ontwikkelen die ertoe bijdragen dat de steden en hun schoonwaterbronnen duurzaam worden ontwikkeld en dat schoon water beschikbaar blijft voor haar inwoners. De uitkomsten van deze bijeenkomst zijn samengebracht in de IWA-publicatie ‘Cities of the Future - Towards integrated sustainable water and landscape management’.
H
et startpunt van het boek is de hydrologische en ecologische verduurzaming van de toekomstige steden. Meer dan ooit bestaat behoefte aan een integrale, holistische visie op het stedelijk waterbeheer. In de stad is veel veranderd: de steeds maar weer toenemende bevolkingsdruk, verouderde rioleringssystemen, verandering van het klimaat. Water staat centraal als basisbehoefte van de mens, maar door de toenemende druk op de bestaande waterbronnen neemt water een steeds belangrijkere plaats in bij de ontwikkeling van de toekomstige stad. Ook in die toekomstige stad staat water centraal.
Doordat de waterkringloop onvoldoende gesloten is in ons systeem - aan het eind van de waterketen lozen we nog steeds gedeeltelijk vervuild water in het watersysteem - laten we vervuiling ophopen en raken schoonwaterbronnen vervuild. Gevolg is dat steeds vergaander en energieverbruikende technologie moet worden ingezet om schoon water te produceren. Kan het anders? De oplossing moet volgens de auteurs gezocht worden in een meer integrale aanpak tussen groen en blauw. Een groeneblauwe stad ontworpen om extreme weeromstandigheden te kunnen opvangen (wadi’s en andere groene oplossingen).
Een groep watertechnologen geeft in dit vaktijdschrift iedere maand een kritisch oordeel over recente internationale vakliteratuur. De recensenten zijn: Jelle Roorda, Arjen van Nieuwenhuijzen, Bas Meijer, Adriaan Mels, Herman Evenblij, Jeroen Langeveld, Jasper Verberk en Merle de Kreuk.
Om centrale en decentrale waterketens te kunnen combineren. Om het watersysteem de vervuiling die ze ontvangt (ook hemelwater), ook te kunnen laten verwerken. En om daarmee een steeds duurzamer bebouwd systeem te vormen dat de komende generaties mee kan en in staat is klimaatverandering, bevolkingsgroei en veranderende leefstijlen in zich op te nemen. De stad van de toekomst, met daarin de ontwikkeling van duurzaam stedelijk waterbeheer, staat op meerdere fronten in de belangstelling. Het groots opgezette SWITCH is daar een belangrijk voorbeeld van. Dit project, dat bijna de omvang van een beweging heeft, wordt vanuit Nederland door het Unesco-IHE geleid en wereldwijd participeren 32 partners uit 15 landen met onder andere de Wageningen Universiteit. SWITCH is het acroniem voor Sustainable Urban Water Management Improves Tomorrow’s City’s Health en staat voor een enorme denkkracht om de veranderende druk op het watersysteem in de steden van visie naar strategische uitwerking te krijgen. Dit boek biedt een helder denkkader om verder na te denken over de stad van de toekomst. Veel verhalen van de auteurs - het boek is opgebouwd uit presentaties van de workshop - zijn inspirerend en overtuigend. Het denkraam gecombineerd met de praktische invalshoek vanuit SWITCH kunnen van groot belang zijn voor de duurzame stad van de toekomst. Ook vanuit Nederland kan veel inspiratie worden opgedaan in de ontwikkeling van onze steden in relatie tot de toekomst. Conclusie: lezen en toepassen. Jelle Roorda (Grontmij) ‘Cities of the Future - Towards integrated sustainable water and landscape management’van Vladimir Novotny en Paul Brown (ISBN 9781843391364) telt 352 pagina’s en kost 127,50 euro (voor IWA-leden 95,63 euro).
20
H2O / 8 - 2008
verenigingsnieuws Wie wint dit jaar de KVWN Junior Waterprijs? Ben of ken jij die jonge drinkwaterprofessional die het afgelopen jaar opzienbarend werk in de drinkwatersector heeft verricht? Draag jezelf of die ander voor als winnaar van de KVWN Junior Waterprijs - want bruisend werk verdient een bijzondere prijs!
Agenda Onderstaand vindt u de gezamenlijke agenda van NVA en KVWN van vergaderingen, congressen en andere bijeenkomsten. Informatie voor deze agenda kan worden aangeleverd bij het KVWN/ NVA-bureau: (070) 414 47 78. 24 april studiemiddag van de NVA-programmagroep Bestuurlijk-juridische aspecten van het waterbeheer over Europees waterrecht / Utrecht 28 mei KVWN-voorjaarscongres met als thema ‘Transitiemanagement’ / Nieuwegein 5 juni bijeenkomst van de KVWN-commissie Watervoorziening over prognosesturing in de watersector / Nieuwegein 6 juni NVA-voorjaarsvergadering / Boxtel 24 september bijeenkomst van het ICT-platform over integratie van proces- en kantoorautomatisering / Nieuwegein 27-28 november WaterSymposium / Harderwijk / Voorhuizen
Personele bezetting verenigingbureau Per 1 mei a.s. zal Andrea Manus het Bureau KVWN/NVA na 2,5 jaar gaan verlaten. Zij heeft een nieuwe baan als Medewerker Marketing & Communicatie bij het Legermuseum in Delft.
Laatste NVA dag Programmagroep 1 van de NVA is druk bezig met de voorbereidingen van de laatste NVA-dag op 6 juni aanstaande. Het is de jaarlijkse ledenvergadering van de NVA met een aantrekkelijk programma, bestemd voor alle NVA-leden. Dit jaar vindt de bijeenkomst plaats bij Waterschap De Dommel in Boxtel. Voorafgaande aan de ledenvergadering is de jaarlijkse bijeenkomst met de programmagroepen.
De winnaar ontvangt onder meer een vergoeding van reis- en verblijfskosten naar een vakinhoudelijk congres en een jaar gratis KVWN-lidmaatschap. Nominaties voor de prijs kunnen tot uiterlijk 1 mei ingediend worden. De prijs zal worden uitgereikt tijdens het KVWN-voorjaarscongres op 28 mei in het Waterhuis in Nieuwegein.
Programmagroepen: niet achterover leunen! In het bestuur van de Waterfederatie, bestaande uit Roelof Kruize, Cor Roos, Carleen Mesters, Nicolette Rigter, Wilco Werumeus Buning en Jan Molenaar, wordt hard gewerkt aan de totstandkoming van het Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Op 3 oktober is een bijzondere ledenvergadering gepland waar de fusie aan de orde wordt gesteld. Naast de formeel juridische kant is er ook de inhoudelijke kant: waar gaan we naar toe met de nieuwe vereniging? Blijft de koers dezelfde als die van de KVWN en NVA nu of moet het roer om? Daarover zal natuurlijk uitgebreid met de leden worden overlegd, tijdens de ledenvergaderingen en tijdens bijeenkomsten met vertegenwoordigers van programmagroepen en -commissies. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het samengaan van beide verenigingen is dat het goede in stand moet blijven of zelfs moet worden versterkt waar dat kan en dat verbeteringen moeten worden aangebracht op plaatsen waar nu al geconcludeerd wordt dat die verbetering behoeven. Het goede van de verenigingen: dat zijn de programmagroepen en -commissies: het hart van de verenigingen, waar de activiteiten georganiseerd worden, waar onze leden behoefte aan hebben. Het spreekt dus vanzelf dat in een mogelijke andere verenigingsstructuur (waar alle leden nog hun zegje over kunnen doen) er een prominente plaats blijft voor de actieve leden in programmagroepen, commissies en platforms. Het bestuur roept daarom alle programmagroepen op om niet achterover te leunen en te wachten op die nieuwe structuur, maar actief te blijven en te laten zien waar de NVA en de KVWN (en zodadelijk Waternetwerk) sterk in zijn: het organiseren van bijeenkomsten met een actuele, spannende, interessante en informatieve inhoud!
Commissie Twinning Polen zoekt leden Ben jij geïnteresseerd in (waterbeheer in) Polen en wil je graag samenwerken met collega’s uit dat land? Dan is de NVA-commissie Twinning Polen iets voor jou! De NVA heeft sinds tien jaar een twinning (samenwerking) lopen met de Poolse zusterorganisatie SITWM. Het doel hiervan is om contacten tussen de leden van beide verenigingen te bevorderen en kennis en ervaringen uit te wisselen, onder meer door excursies, congressen en publicaties in elkaars vakbladen. Concreet betekent dit dat ongeveer eenmaal per jaar samen een activiteit georganiseerd wordt. In het recente verleden waren dat onder meer een symposium over kleine retentie in Nederland, een seminar over de Kaderrichtlijn Water in Polen en diverse excursies en publicaties. Momenteel wordt met de Polen samengewerkt aan de organisatie van een fotowedstrijd. De commissie komt een paar keer per jaar bij elkaar in Nederland. Zo nu en dan gaan de commissieleden naar Polen voor overleg met de Poolse partner. Samenwerking op afstand is niet altijd eenvoudig en vaak een kwestie van een lange adem. De resultaten zijn echter tastbaar en het werken met mensen uit een andere cultuur geeft een grote meerwaarde. Wil je graag wat meer weten over wat we doen? Neem dan contact op met Aleksandra Jaskula: (043) 329 43 88 of aleksandra.jaskula@rws.nl of met Erwin de Bruin: (030) 634 48 60 of erwin.debruin@grontmij.nl.
H2O / 8 - 2008
21
verenigingsnieuws WATERCOLUMN
‘Zen and the art of water cycle maintenance’
G
eneratiegenoten van mij kennen ongetwijfeld het cultbook van Robert Pirsig ‘Zen and the art of motorcycle maintenance’. Het heeft de uitnodigende ondertitel ‘An inquiry into values’. Ik kwam het laatst tegen toen ik aan het verhuizen was. Het boek stond vermoeid, verstoft, rug tegen rug en schouder aan schouder met enkele andere literaire jaren zeventig hypes uit te rusten van gedane arbeid. Kern van Pirsigs verhaal is de zoektocht naar kwaliteit en de daarmee samenhangende worsteling. De relatie tussen objectief en subjectief, waarin het oordeel van de waarnemer meeweegt. In onze sector, waar de samenhang in de watercyclus toenemend institutionele vorm krijgt, kruipen die twee werelden steeds dichter naar elkaar toe. Van de ene kant komt de objectieve wereld van de technologie, de steeds bedrijfsmatiger en deels ook commerciëler handelende drinkwaterbedrijven. Trotse wereld. Van de andere kant komt het meer subjectieve, het integraal waterbeheer en het publieke belang en gevoel; droge voeten, schoon water en een goed milieu. Exponent daarvan zijn de waterschappen, met verkiezingen waarin partijpolitieke waarden ‘watercurrency’ worden. Mooie wereld. En dat alles binnen één waterwereld, waarin samenwerken de komende jaren móét. Mijn wereld. Laten we een les leren van de Denen, die het begrip ‘flexicurity’ hebben uitgevonden voor het verenigen van dat wat onverenigbaar lijkt. Dit begrip verzoent ‘job flexibility’ en ‘employment security’, globalizering en verzorgingsstaat, objectief en subjectief. Een leerzaam concept. Ik stel voor dat wij gaan voor de Water Cycle Flexicurity als nieuw motorconcept voor de watersector. Die is daarmee gelijk toe aan onderhoud - wellicht zelfs groot onderhoud - van mens en machine. En o ja, het boek heeft toch weer een plaatsje gekregen. Afgestoft, dat wel. Wim van Vierssen
22
H2O / 8 - 2008
Waternetwerk nu ook op Linked In
Ten slotte biedt het bestuur nog een receptie aan van 17.00 tot 18.00 uur.
Nadat de pagina waternetwerk.hyves.nl in het leven was geroepen, werd door leden gewezen op het feit dat op de zakelijke internetpagina Linked In nog geen zogeheten ‘group’ was aangemaakt voor de verenigingen. Leden wilden zich via deze Amerikaanse variant naast het opgeven van functie en werkgever ook graag kunnen kenmerken als NVA- of KVWN lid. Daarom is voor Waternetwerk een ‘group’ aangemaakt op Linked In. Om lid te kunnen worden, moet u wel toestemming vragen en natuurlijk lid van de vereniging zijn. U kunt Waternetwerk opzoeken op Linked In of een e-mail sturen aan andrea.manus@waterfederatie.nl.
8.30 uur ontvangst 9.00 uur huishoudelijke vergadering 10.00 uur welkom door de dagvoorzitter en gastheer Wim van Vierssen, directeur Kiwa Water Research
KVWN-voorjaarscongres ‘Water in transitie’ Op 28 mei vindt het laatste voorjaarscongres onder de vlag van de KVWN plaats. Tijdens het congres staat de transitie in de watersector centraal. Fundamentele veranderingen die van diverse kanten invloed hebben op de watersector, zullen het denken over watermanagement beïnvloeden. De vraag is hoe de watersector aan dat veranderingsproces sturing kan geven. Dat verklaart de titel van dit voorjaarscongres: ‘Water in transitie. Hoe kunnen we zelf de transitie beïnvloeden?’. De vier ‘exponenten’ van de KVWN (Kiwa Water Research, Stichting Wateropleidingen, Vewin en Aqua for All) verzorgen vier parallelsessies met als beoogd resultaat een advies voor Waternetwerk in oprichting. Verder worden dit jaar opnieuw enkele bijzondere prijzen uitgereikt aan drinkwatermensen die zich verdienstelijk hebben gemaakt voor de sector.
Programma
•
Atem Ramsundersingh werkt vanuit de Wereldbank aan duurzame ontwikkeling van de watersector. In zijn presentatie zal hij de verbinding leggen tussen veranderende opvattingen over bestuur en transitie.
•
Harry te Riele van het Dutch Research Institute for Transitions van de Erasmus Universiteit gaat in op de wisselwerking tussen langetermijnveranderingen en ontwikkelingen op microniveau met ‘uitstapjes’ naar andere sectoren.
15.15 uur uitreiking KVWN Junior Waterprijs en KVWN Prijs voor uitzonderlijke verdienste 16.15 uur plenaire terugkoppeling met advies aan Waternetwerk 17.00 uur receptie 18.00 uur afsluitend dinerbuffet Tijdens de middag is het ook mogelijk deel te nemen aan een rondleiding door de ecologische tuin van het Waterhuis. U kunt zich hiervoor opgeven via het aanmeldingsformulier. Aanmelden kan t/m 21 mei . De locatie is het Waterhuis, Groningenhaven 7 in Nieuwegein. Voor meer informatie over deelname en aanmelding kunt u contact opnemen met Groenhof Congresorganisatie: (035) 526 20 20 of info@groenhofco.nl.
verenigingsnieuws
Bestuursacademie Nederland en Wateropleidingen tekenen voor strategisch samenwerkingsverband Bestuursacademie Nederland en Stichting Wateropleidingen gaan een strategisch samenwerkingsverband aan waarbij de opleidingsprogramma’s van beide instituten op elkaar worden afgestemd. Op 21 maart jl. ondertekenden directeur Agnes Maenhout van Wateropleidingen en directeur Joost de Jong van de Bestuursacademie Nederland daartoe een overeenkomst op het kantoor van de Bestuursacademie te Maarssen. Directe aanleiding tot de samenwerking is de grote opgave in het waterbeheer waarvoor de verschillende overheden zich gesteld zien. Op 26 maart heeft de Tweede Kamer het voorstel voor een nieuwe Waterwet van staatssecretaris Tineke Huizinga van Verkeer en Waterstaat aangenomen. Deze wet, die negen bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland vervangt en in de loop van volgend jaar in werking treedt, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en heeft grote consequenties voor de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daartoe wordt het huidige wettelijke instrumentarium gestroomlijnd en gemoderniseerd en zal de Waterwet een forse bijdrage leveren aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningenstelsels en administratieve lasten. Vooral waterschappen en gemeenten zullen intensief moeten gaan samenwerken om de wateropgave tot uitvoering te brengen. In die zin ligt een samenwerkingsverband tussen Bestuursacademie en Wateropleidingen voor de hand. Volgens directeur De Jong past de gekozen alliantie geheel binnen de strategie van de vier jaar geleden geprivatiseerde Bestuursacademie. “Wij zijn voortdurend op zoek om de dienstverlening naar onze klanten te verbeteren. Dat wil zeggen dat wij naast onze reguliere opleidingen ook hand en spandiensten leveren en probleemoplossend willen functioneren. Daarvoor zijn strategische samenwerkingsverbanden noodzakelijk, zowel met het reguliere onderwijs als in de breedte, zoals dit partnerschap met Wateropleidingen. Daarbij blijven wij trouw aan onze doelstelling, namelijk dienstverlening aan het openbaar bestuur.” Directeur Maenhout van Wateropleidingen ziet de samenwerking met de Bestuursacademie als een verrijking voor het aanbod
Directeur Joost de Jong van de Bestuursacademie en directeur Agnes Maenhout van Wateropleidingen.
van haar instituut. “De watersector gaat steeds meer het land op en komt daardoor in kontakt met steeds meer partijen. De vraag naar technische kennis, ervaring en bestuurlijke vaardigheden neemt hand over hand toe. Beide instituten kunnen complementair aan elkaar zijn en daardoor meer synergie in de opleidingen leggen. Wij treden elkaar op basis van gelijkwaardigheid tegemoet, hebben een vergelijkbare werkwijze, aanbod, terminologie en kwaliteit. Door elkaar te helpen en gebruik te maken van elkaars netwerken verwacht ik dat de samenwerking zich op tal van onderwerpen zal verdiepen.” Concreet zijn door de Bestuursacademie en Wateropleidingen al twee samenwerkingsprojecten in gang gezet. Zo is Wateropleidingen begonnen met een opleiding Toezicht en handhaving in de watersector dat direct aansluit op twee opleidingen van de Bestuursacademie: de basisopleiding ‘Toezicht en handhaving omgevingsrecht’ en ‘Toezicht en handhaving milieu’. Daarnaast hebben beide instituten een gezamenlijk opleidingsprogramma opgezet met het oog op de nieuwe Waterwet. Daarin worden voor verschillende doelgroepen de inhoud en gevolgen van de Waterwet neergezet.
Op dit moment wordt veel energie gestoken in het afkoppelen van hemelwater van de riolering. De riolering wordt hiermee ontlast, het aantal overstortingen vermindert en de zuiveringsprestaties van de rwzi verbeteren. Na het volgen van de cursus weet u dat afstromend hemelwater niet zo schoon is als vaak wordt gedacht. U weet welke voorzieningen u toe kunt passen om hemelwater af te voeren zonder hiervoor de riolering te gebruiken. Voor de meest voorkomende voorzieningen kunt u ontwerpregels toepassen. In de cursus wordt een aantal belangrijke tips en valkuilen gegeven bij aanleg, beheer en monitoring van deze systemen. De kosten van deelname bedragen 575 euro. Voor meer informatie: Pim van Marissing (030) 606 94 08.
Cursus Regenwatervoorzieningen, van ontwerp tot beheer (nieuw) Stichting Wateropleiding heeft weer een nieuwe cursus opgezet, over regenwatervoorzieningen. Deze kan onder andere interessant zijn voor rioleringsmedewerkers. De cursus vindt plaats op de dinsdagavonden 13, 20 en 27 mei en op 3 juni in Utrecht.
H2O / 8 - 2008
23
Sika is actief in Energie & Water: ▲ ▲ ▲ ▲ ▲
Lijmen & kitten Betonreparaties en -bescherming Kiwa-gecertificeerde systemen Waterdichting / betoninjecties Staalcoatings
Sika Nederland B.V. www.sika.nl
platform
Boudewijn Beltman, Universiteit Utrecht Wim Weijs, Natuurmonumenten Judith Sarneel, Universiteit Utrecht
Werken de KRW- en Natura 2000-criteria voor sloten en veenplassen? Toepassing van de Kaderrichtlijn Water en de normen conform Natura 2000 vragen om een evaluatie van de effectiviteit. De KRW blijkt een correct middel om maatregelen te nemen, maar in de hoogste klasse is het onderscheid (te) gering. Worden de doelen van de Natura 2000-habitats ‘evenwichtige laagveensystemen met daarmee verbonden laagveenverlanding’ ook gehaald? Onderzoek van waterplanten in twee Natura 2000-habitats, namelijk laagveenplassen en -sloten, toont duidelijk aan dat essentiele schakels in de systemen niet meer voldoende aanwezig zijn. De waarnemingen bestaan vrijwel geheel uit losse individuele planten, indien al aanwezig. Losse krabbenscheerplanten in een zee grof hoornblad vormen geen eindstadium van verlanding in veenplassen zoals de criteria voor Natura 2000 aangeven. deze kwaliteitseisen voldoen10), maar wil dat zeggen dat hun ecologische kwaliteit in het kader van de Europese regelgeving voor wat betreft Natura 2000 ook gegarandeerd is? De doelen van Natura 2000 zijn het in stand houden van een aantal specifieke habitats: mesotrofe kranswierwateren, meren met krabbenscheer en fonteinkruiden en mesotrofe verlandingsvegetaties (onder andere drijftillen en trilvenen). Als kernopgave voor de laagveenplassen geldt het herstellen van een evenwichtig watersysteem, met daarmee verbonden laagveenverlanding, met een goede vertegenwoordiging in ruimte en tijd van alle verlandingsstadia. De te nemen maatregelen zullen in een aantal gevallen verder dienen te gaan dan die voor KRW. De bestuurlijke integratie van KRW- en Natura 2000-opgaven is ingewikkeld en komt nu geleidelijk op gang5).
Verlandingsvegetatie in de Molenpolder. Waterscheerling en waterdrieblad zijn duidelijk herkenbaar (foto: Laurens Bouwman).
H
et vaststellen van de ecologische toestand van de Nederlandse veenplassen voor het stroomgebiedsplan 2009 van de Kaderrichtlijn Water is volop aan de gang6),9). Voor deze toetsing worden maatlatten gebruikt, toegesneden op de onderscheiden watertypen. De maatlat voor de waterplanten bij veenplassen
(typen M25 en M27) is gebaseerd op het oppervlak aan onderwaterbegroeiing en het percentage oever dat begroeid is, ongeacht de aard van de begroeiing, ĂŠn de gewogen som van circa 50 bijzondere en gewone soorten7). De kwalitatief hoogwaardige, als natuurgebied beschermde, veenplassen zullen in het algemeen ruimschoots aan
Binnen het Overlevingsplan Bos en Natuur (een samenwerkingsverband tussen terreinbeheerders, waterschappen, ministerie van LNV en universiteiten) stelt het Deskundigenteam Laagveenwateren dat de waterplanten als basis voor het verlanden van veenplassen en sloten niet voldoende terugkomen ondanks alle maatregelen2),3)). Omdat een belangrijke bijdrage aan de biodiversiteit van flora en fauna geleverd wordt door deze verlandingsstadia, is informatie over kwaliteit en herstelvorderingen gewenst.
H2O / 8 - 2008
25
Om de bruikbaarheid van de KRW- en Natura 2000-criteria voor dit ‘gevoel van afwezigheid’ te onderzoeken, kiezen we als casestudie twee laagveensystemen: plassen en sloten. De KRW-criteria voor M27 zijn dat zowel onder water als langs de oevers een hoog begroeiingspercentage en een voldoende groot aantal plantensoorten aanwezig moeten zijn. Maar is dit voldoende voor Natura 2000? Om inzicht te krijgen in wat ontbreekt en hoe dit zich in de tijd verhoudt tot de genomen maatregelen ter verbetering van de waterkwaliteit, zijn de veranderingen in de ruimtelijke verspreiding van water en oeverplanten die de afgelopen 35 jaar plaatsvonden, gemeten en beschreven.
2004
Gegevens uit de archieven van Natuurmonumenten en Landschapsecologie van de Universiteit Utrecht en recent verzamelde gegevens door Natuurmonumenten zijn bewerkt voor twee ecosysteemtypen binnen één stroomgebied. Hierdoor kon over een jarenlange gegevensserie worden beschikt: als laagveenplassen de Tienhovense plassen en als laagveensloten de Oostelijke Binnenpolder van Tienhoven. Historisch kennen de plassen door de ligging boven de Bethunepolder een watertekort dat wordt aangevuld uit de Loosdrechtse plassen of de rivier de Vecht. Daarnaast levert een gemaaltje aan de Dwarsdijk een bijdrage, omdat deze het overschot aan schoon kwelwater in de sloten van de Oostelijke Binnenpolder van Tienhoven uitmaalt op de plassen. Daarmee vindt ook voortdurend een transport van zaden en diasporen plaats. Beide criteria steunen het stroomgebiedconcept. Door een groot aantal maatregelen tegen de vervuiling is sinds de jaren 70 veel verbeterd. Maar bijvoorbeeld het inlaten van water als droogtebestrijding is strijdig met het behouden van gebiedseigen water om interne eutrofiëring te voorkomen. Volgens Segal4) en Westhoff et al.11) verloopt de verlanding aan de oever via een aantal typen. Deze kunnen getypeerd worden als waterscheerlingdrijftillen, moerasvaren en waterdriebladdekens, krabbenscheervelden als de meer mesotrofe gewenste doeltypen. De mesotrofe serie begint in het open water met kranswiervelden. Is het water eutrofer, dan overheersen grof hoornblad, waterpest en sterrenkroos. Dit bepaalde de keuze van de onderzochte planten.
Resultaten Noeste arbeid in niet-digitale archieven leverde een zeer informatief historisch beeld. Gewerkt is met kaartbeelden en de onderliggende orginele vegetatieopnames én met het criterium ‘dominant’ en ‘abundant’ in de vegetatie. Voor de Tienhovense plassen waren gegevens beschikbaar uit 1970, 1993, 1997 en 2007 en voor de sloten in de Oostelijke Binnenpolder uit 1975, 1977 en 2007. Met een computerprogramma zijn de strekkende lengtes en het oppervlakte per vegetatietype berekend (zie tabel 1). Deze schetsen samen met de kaartbeelden 1970-2007 (afbeelding 1) het volgende beeld. Oever
De velden met waterscheerling zijn ver-
26
H2O / 8 - 2008
1993
1970
Afb. 1: Verandering in mesotrofe verlandingsvegetaties uit de Natura 2000-doelen (KRW-typen M25 & M27) in de Tienhovense Plassen over 35 jaar. Links kranswier, in het midden krabbenscheer en rechts waterdrieblad en van onder naar boven de jaren 1970, 1993 en 2004. Waarnemingen zijn weergeven bij een frequent en dominant bedekkingspercentage (zie tabel 1).
dwenen. Krabbenscheer is nog als individuele plant aanwezig, maar niet meer als systeem. Moerasvaren is toegenomen. De plant vormt de ondergroei in verzuurd land-rietvegetatie in de zodden en in de oeverzone. De oeverlengte die grenst aan water is opgemeten, maar daarmee is niet gezegd dat dit ook een verlandingsvegetatie was. In 1970 wordt het natte verlandingstype namelijk niet onderscheiden. Vermoedelijk is de meting uit dat jaar een overschatting.
Waterdrieblad vormde een dominant type, maar is sterk afgenomen of zelfs geheel afwezig. De individuele planten zijn nog wel aanwezig in andere typen. Plassen
Kranswiervelden zijn sterk achteruitgegaan tussen 1970 en 1993 en zijn niet teruggekeerd in 2007. Grof hoornblad toont een sterke toename: in 1973 voornamelijk langs de (bebouwings)
Tabel 1. Strekkende meters oeverlengte van drie vegetatietypen en het oppervlakte waterplantvegetatie (in hectare) over een aantal jaren in de Tienhovense Plassen. Watervegetaties zijn opgenomen indien het bedekkingspercentage voor kranswier tussen de vijf en 25 procent bedroeg, voor krabbenscheer meer dan de helft en grof hoornblad meer dan een kwart. Waterdrieblad werd opgenomen indien vier of meer planten per meter aanwezig waren. nb = niet opgenomen.
oeverlengte (in meters)
1970
1993
1999
2004
2007
waterscheerling waterdrieblad moerasvaren
1177 890 962
319 415 2032
nb nb nb
nb 216 nb
0 0 2017
1,28 3,16 3,68
0,38 0,77 3,96
0,09 0,13 2,11
0 0,07 4,27
0,004 nb nb
oppervlak (in hectare)
krabbenscheer kranswier grof hoornblad
platform randen, vanaf 1993 is de soort dominant in het centrale deel van de Noordplas en vorig jaar tevens in de Zuidplas. Voor de Oostelijke Binnenpolder zijn de opnames in tabel 2 uitgewerkt. Hieruit blijkt een opvallende gelijkenis voor aanwezigheid, behalve in de sloten dicht langs de weg. Hier speelt vermoedelijk intensiever (maai)beheer, mogelijk in combinatie met inlaatwater, een rol. Bijna alle soorten zijn constant aanwezig in de sloten, alhoewel het bedekkingspercentage varieert (onder andere van toename smalle en afname Canadese waterpest en toename aarvederkruid). De velden krabbenscheer uit 1975 waren er vorig jaar nog steeds, maar doordat deze in 1977 niet zijn opgenomen, is er mogelijk zelfs een toename. Ook in de polder is waterscheerling sterk achteruitgegaan, vermoedelijk als gevolg van het opschonen van de sloot met een maaikorf in plaats van met de hand en slootbak in de jaren 70. Waterkwaliteitsgegevens over de periode 1980-2007 laten zien dat de concentraties chloride en sulfaat, maar ook de nutriënten niet zodanig zijn dat de waterplanten er niet zouden kunnen groeien12). Stikstof en fosfaat zijn afgenomen. De pieken tijdens de inlaat worden blijkbaar verdund door het watervolume in de plassen. Metingen in het extreem droge jaar 1976 lieten een verhoging van de chloride zien. De gebieden Tabel 2. Overeenkomsten tussen opnames (circa 45 per jaar) in de Oostelijke Binnenpolder van Tienhoven in de tijd. Omdat bedekkingspercentages per opname verschillen, zijn door de aggregatie naar polderniveau deze vervangen door + = aanwezig; ± = spaarzaam en ?? = niet waargenomen.
1977
2007
onder water aarvederkruid Canadese waterpest smalle waterpest stijve waterranonkel glanzig fonteinkruid krabbenscheer waterviolier kranswier holpijp
± + + + + + + ± +
+ + + ?? + + ± ± ±
drijvend kikkerbeet gele plomp witte waterlelie drijvend fonteinkruid puntkroos veelwortelig kroos
+ + + + + +
+ + + + + +
oever liesgras kalmoes gele lis waterzuring waterdrieblad waterscheerling egelskop pijlkruid
+ + + + + + + +
+ ± + + + ± + +
zijn blijkbaar niet zo geisoleerd dat van maatregelen geen enkel effect verwacht kan worden. Een verbetering van de waterkwaliteit heeft evenwel niet geleid tot een terugkeer van de verlandingsvegetaties.
Discussie en conclusies Wat mogen we nu afleiden uit deze gegevens? De gewenste doelsoorten zijn nog aanwezig of na een tijdelijke afwezigheid na maatregelen teruggekeerd. Daarmee is aan de doelstelling van de KRW voldaan. Maar als gekeken wordt met de Natura 2000-bril, dan zijn er geen mesotrofe levende verlandingssystemen meer aanwezig in de plassen. De aaneengesloten krabbenscheervelden, drijftillen of drijvende tapijten van moerasvaren, waterdrieblad of slangewortel ontbreken en daarmee de jonge verlandingsstadia. De waterkwaliteitsgegevens laten duidelijk zien dat niet een verslechterde chemische samenstelling oorzaak is van het ontbreken van de verlandingsvegetaties; deze is immers verbeterd. Ook onder water heeft zich een verschuiving voorgedaan naar meer eutrofe waterplanten. Mogelijk speelt hier de in jaren opgebouwde modderlaag een grote rol. Het wegzuigen van een vergelijkbare laag in de naastliggende Molenpolder geeft een bloei aan soorten en spontane vestigingen van vroeger aanwezige soorten op nieuwe plaatsen8). De sloten in de Oostelijke Binnenpolder vormen nog steeds een ‘waterparel’, hoewel de drijftillen vermoedelijk door het toegenomen mechanische slootbeheer zijn verdwenen. De verspreiding van deze soorten uit de polder naar de plassen geeft grote kansen voor de toekomst. Daarmee zijn extra maatregelen, ondersteund door het lopende OBN-onderzoek, gewenst. Een bijkomend punt is een pleidooi voor een goede archivering. Veel databestanden, met name van voor het digitale tijdperk, dreigen te verdwijnen bij verhuizingen, reorganisaties en pensionering. Herstelmaatregelen voor deze oude bestanden is misschien even moeilijk als die voor de watervegetaties, maar onmisbaar voor een toetsing van KRWen Natura 2000-doelen in de tijd.
LITERATUUR 1) De Lange L. (1976). Survey of the macrovegetation in a ditch near Tienhoven. Hydrobiological Bulletin nr. 10, pag. 37-40. 2) Lamers L., J. Geurts, B. Bontes, J. Sarneel, H. Pijnappel, H. Boonstra, J. Schouwenaars, M. Klinge, J. Verhoeven, B. Ibelings, E. van Donk, W. Verberk, B. Kuijper, H. Esselink en J. Roelofs (2006). Onderzoek ten behoeve van het herstel en beheer van Nederlandse laagveenwateren. Eindrapportage 2003-2006 (fase 1) . 3) Sarneel J., M. Dioniso Pires, M. Christianen, J. Geurts, G. Mulderij, L. Bakker, J. Schouwenaars, M. Klinge, J. Verhoeven, W. Verberk, H. Esselink, B. Ibelings, E. van Donk, J. Roelofs en L. Lamers (2007). Onderzoek ten behoeve van het herstel en beheer van Nederlandse laagveenwateren. Tussentijdse OBN-rapportage (fase 2, eerste onderzoeksjaar). 4) Segal S. (1965). Een vegetatieonderzoek van hogere waterplanten in Nederland. KNNV-mededeling 57. 5) Brink F. van den en G. Verschoor (2007). Betekenis van de Kaderrichtlijn Water voor Natura 2000. De Levende Natuur nr. 108, pag. 238-241. 6) Van der Molen D., B. van der Wal en P. Latour (2005). Ecologische referenties en maatlatten voor KWR klaar voor toepassing in de praktijk. H2O nr. 12, pag. 29-31. 7) Van der Molen D. en R. Pot (red.) (2007). Referenties en concept-maatlatten voor meren voor de Kaderrichtlijn Water. Actualisering STOWA-rapport 2004-42b. 8) Verberk W., J. Kuiper, L. Lamers, M. Christianen en H. Esselink (2007). Restoring fen water bodies by removing accumulated organic sludge: what are the effects for macroinvertebrates. Proc. Neth. Entomol. Soc. Meet. nr. 18, pag. 115-124. 9) Verhagen R., T. Claassen, W. Molenaar en H. Bouwhuis (2008). Naar KRW-doelstellingen voor de Friese laagveenmoerassen. H2O nr. 2, pag. 44-47. 10) Waternet (2007). Europesche Kaderrichtlijn Water. Detailuitwerking AGV. Eerste resultaten. Deelgebied Zuidelijke Vechtplassen en Noorderpark. 11) De Lyon M. en J. Roelofs (1986). Waterplanten in relatie tot waterkwaliteit en bodemgesteldheid deel 1 & 2. Rapport Lab. Aquatische oecologie KU Nijmegen. 12) Westhoff V., P. Bakker, C. van Leeuwen en E. van der Voo (1971). Wilde planten deel 2 het lage land. Natuurmonumenten.
Tabel 3. Waterkwaliteitsgegevens van Waternet over de periode 1980-2007. De gegevens beslaan perioden van vijf jaar, omdat niet in elk jaar eenzelfde aantal monsters is genomen. Concentraties in mg/l, bij ammonium en nitraat in mg/l N en bij ortho-fosfaat in mg/l P. nb = niet bepaald.
1980-85
1986-’90
1991-’95
1996-’00
2001-’07
plas-noord chloride sulfaat ammonium nitraat ortho-fosfaat
21,5 ± 6,4 nb 0,38 ± 0,25 0,70 ± 0,13 0,025 ± 0,021
22,5 ± 3,5 nb 0,17 ± 0,22 0,11 ± 0,14 0,026 ± 0,022
55,6 ± 46,0 nb 0,09 ± 0,11 0,39 ± 0,54 0,014 ± 0,01
29,0 ± 17,3 18,1 ± 3,7 0,45 ± 0,46 0,98 ± 0,56 0,04 ± 0,05
19,5 ±3,6 18,3 ± 3,3 0,18 ± 0,12 0,47 ± 0,24 0,007 ± 0,0 02
dwarsdijk chloride sulfaat ammonium nitraat ortho-fosfaat
19,5 ± 7,8 nb 0,29 ± 0,30 0,48 ± 0,59 0,05 ± 0
nb nb nb nb nb
nb nb nb nb nb
nb nb nb nb nb
16,2 ± 0,14 12,8 ± 2,9 0,39 ± 0,27 0,32 ± 0,11 0,026 ± 0,018
H2O / 8 - 2008
27
Adri Buishand, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut Janet Wijngaard, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut
Statistiek van extreme neerslag voor het stedelijk waterbeheer Drie jaar geleden werd een nieuwe statistiek van extreme neerslaghoeveelheden voor De Bilt gepresenteerd1),2). Deze had betrekking op neerslagduren van vier uur tot negen dagen. Met name voor het stedelijk waterbeheer zijn de extremen voor kortere duren dan vier uur van belang. In dit artikel wordt een statistiek gegeven van de extreme neerslag voor neerslagduren van vijf tot 120 minuten, die aansluit op de statistiek voor de langere duren.
H
et stedelijk waterbeheer staat momenteel sterk in de belangstelling3). In Nederland wordt het regulier functioneren van het rioolstelsel getoetst met een ontwerpbui die gemiddeld ongeveer eens per twee jaar voorkomt. Bij zwaardere buien zal gedurende enige tijd water op straat blijven staan, wat tot min of meer ernstige hinder (gemiddeld eens in de tien tot 25 jaar) of tot economische schade kan leiden (gemiddeld eens in ongeveer 50 jaar), bijvoorbeeld door het onderlopen van gebouwen of door langdurige stremming van wegen4). Door de snelle afvoer van water over verhard oppervlak zijn extreme neerslaghoeveelheden over korte tijdsduren maatgevend. Behalve in rioolstelsels kunnen zware kortdurende buien ook tot wateroverlast leiden in kassencomplexen en tunnels. Daarnaast bestaat interesse voor neerslaggebeurtenissen die gemiddeld eens in de 100 jaar of nog minder vaak voorkomen. Het werk van Braak5) uit 1933 over het neerslagklimaat van Nederland bevatte reeds een uitvoerige statistiek van de extreme neerslag voor zowel de korte duren (enkele minuten tot enkele uren) als de lange duren (één tot meerdere dagen). Deze statistiek is tot ver in de 20e eeuw gebruikt. Een nieuwere versie van de extreme waardenstatistiek werd gepresenteerd in het boek van Buishand en Velds uit 19806). Zowel bij Braak als bij Buishand en Velds is de statistiek voor korte duren gebaseerd op de registraties van zelfregistrerende regenmeters (pluviograven). De uursommen uit deze registraties werden routinematig digitaal vastgelegd. Voor De Bilt is daardoor een reeks van uursommen van de neerslag vanaf 1906 beschikbaar. Op deze reeks is de meest recente extremenstatistiek van het KNMI gebaseerd1). Voor de korte neerslag-
28
H2O / 8 - 2008
duren in dit artikel was het nodig terug te vallen op de neerslagstroken van de pluviograven.
Methode Voor de extreme waardenstatistiek in Buishand en Velds werd uit de neerslagstroken van De Bilt een aparte dataset aangemaakt bestaande uit de maximale neerslaghoeveelheden per jaar (kortweg: de jaarmaxima) voor duren van 5, 10, 15, 30, 60 en 120 minuten voor het tijdvak 1906-1977. Deze dataset is voor dit onderzoek aangevuld met de data uit de jaren 1978-1990, waardoor we dus voor elk van de zes neerslagduren een reeks hebben van 85 jaarmaxima. Evenals bij de meest recente statistiek voor neerslagduren van vier uur en langer1),2) is de kansverdeling van de jaarmaxima voor de afzonderlijke neerslagduren door een zogeheten Generalized Extreme Value (GEV)-verdeling beschreven. Deze heeft drie parameters. De vormparameter bepaalt in sterke mate de kans op uitzonderlijk hoge neerslaghoeveelheden (gemiddeld eens in de 100 jaar of nog uitzonderlijker). Als deze
parameter gelijk aan nul is, dan gaat de GEV-verdeling over in de Gumbel-verdeling, die bij de extreme waardenstatistiek van Buishand en Velds is gebruikt. Voor korte neerslagduren bleek de vormparameter echter vaak negatief7),8). De aanname van een Gumbel-verdeling onderschat dan de kans op uitzonderlijk hoge neerslaghoeveelheden. Hoewel de gebruikte reeks van De Bilt 85 jaar lang is, bevat deze reeks toch te weinig gegevens om de vormparameter van de GEV-verdeling voldoende nauwkeurig te schatten. Op basis van de tien minutenwaarden van 22 stations in België (625 stationsjaren) laat Gellens9) zien dat de vormparameter voor neerslagduren van tien minuten tot 24 uur weinig varieert en gemiddeld ongeveer -0.09 bedraagt. Van deze waarde is bij de extreme waardenstatistiek voor neerslagduren van vier tot 24 uur uitgegaan1). Ook hier wordt voor de kortere neerslagduren aangehouden dat de vormparameter gelijk is aan -0.09. Hierbij wordt aangenomen dat de vormparameter binnen Nederland en België niet of nagenoeg
De GEV-verdeling is afkomstig uit de wiskundige theorie over limietverdelingen voor maxima. De stochastische variabele X heeft een GEV-verdeling als: Pr (X ≤ x) = exp {– [1 - Θ(x/λ – 1)/γ]1/Θ}
voor Θ ≠ 0
Voor Θ = 0 nemen we de limiet Θ Æ 0, wat tot de Gumbel-verdeling leidt: Pr (X ≤ x) = exp {– exp[– (x/λ – 1)/γ]} Hierin is λ de locatieparameter, γ een dispersiecoëfficiënt en Θ de vormparameter. De locatieparameter bepaalt in sterke mate het gemiddelde. Er geldt Pr (X ≤ λ) = e-1 ≈ 0.37. De dispersiecoëfficiënt is een maat voor de relatieve variabiliteit van de jaarmaxima. Deze is maximaal bij duren van tien en 15 minuten.
platform niet varieert. Eerder onderzoek laat zien dat dit een vrij redelijke aanname is9),10). De andere twee parameters van de GEV-verdeling werden wel geschat op basis van de 85 jaarmaxima voor De Bilt. In tegenstelling tot de vormparameter hangen de waarden van deze parameters van de neerslagduur af. Deze afhankelijkheid werd beschreven door kwadratische functies van de logaritme van de neerslagduur. Nadere informatie hierover is te vinden in het technische rapport dat aan dit artikel ten grondslag ligt11).
Resultaten
Afb. 1: Waarschijnlijkheidsplot van de jaarmaxima van de 60 minuten-hoeveelheden van De Bilt (1906-1990) met gefitte GEV-verdeling en een GEV-verdeling op basis van de uurwaarden van twaalf stations in Nederland13). Tabel 1. Neerslaghoeveelheden (in mm) die gemiddeld eens in de zoveel jaar in een gegeven tijdsduur worden overschreden.
minuten
0,5 jaar 1 jaar 2 jaar 5 jaar 10 jaar 20 jaar 50 jaar 100 jaar 200 jaar 250 jaar 500 jaar 1000 jaar
5
10
15
30
60
120
4 5 7 9 11 12 15 17 -
5 7 10 13 15 18 21 25 28 29 32 36
6 9 11 15 18 21 26 29 33 34 39 43
8 11 14 19 23 27 32 37 42 43 49 54
10 14 18 23 27 32 38 43 49 51 57 64
13 17 21 26 31 36 42 48 54 56 62 69
Tabel 2. Vergelijking tussen de neerslaghoeveelheden (in mm) die gemiddeld eens in de zoveel jaar in tien en 60 minuten worden overschreden volgens de nieuwe en de oude statistieken van Buishand en Velds6) (herhalingstijden van 0,5 tot 100 jaar) en Braak5) (voor eens in de 250 jaar).
10 minuten
60 minuten
oud
nieuw
oud
nieuw
0.5 jaar 1 jaar 2 jaar 5 jaar 10 jaar 20 jaar 50 jaar 100 jaar
6 8 10 13 15 17 20 23
5 7 10 13 15 18 21 25
10 14 18 23 27 30 36 39
10 14 18 23 27 32 38 43
250 jaar
23
29
57
51
Tabel 1 geeft een overzicht van de neerslaghoeveelheden die gemiddeld twee maal per jaar tot eens in de 1000 jaar worden overschreden voor duren van 5, 10, 15, 30, 60 en 120 minuten. Hoewel de GEV-verdeling op de jaarmaxima is aangepast, heeft de herhalingstijd betrekking op de gemiddelde duur (in jaren) tussen twee opeenvolgende overschrijdingen in de partiĂŤle duurreeks. Deze bevat alle onafhankelijke gebeurtenissen uit de oorspronkelijke reeks. De gemiddelde herhalingstijd is gekoppeld aan de overschrijdingsfrequentie van de jaarmaxima via de relatie van Langbein12). Voor de vijf minuten-hoeveelheden zijn geen waarden opgegeven bij herhalingstijden van meer dan 100 jaar vanwege de grote onzekerheid omtrent de vormparameter voor deze duur. De aanname dat deze parameter gelijk is aan -0.09, was immers gebaseerd op onderzoek voor duren van tien minuten en langer. Het is interessant om de statistiek in tabel 1 te vergelijken met eerder gepubliceerde getallen. Tabel 2 laat zien dat voor gebeurtenissen van gemiddeld twee maal per jaar tot eens in de tien jaar de nieuwe waarden nagenoeg gelijk zijn aan die van Buishand en Velds. Voor de iets zeldzamere gebeurtenissen liggen de nieuwe waarden iets hoger. De verschillen lopen op tot ongeveer tien procent voor eens in de 100 jaar. De oorzaak hiervan is dat Buishand en Velds van de Gumbel-verdeling zijn uitgegaan, terwijl in deze studie een GEV-verdeling met negatieve vormparameter is gebruikt. Herhalingstijden groter dan 100 jaar worden door Buishand en Velds niet beschouwd. Het werk van Braak geeft voor verschillende duren de neerslaghoeveelheden die gemiddeld eens in de 250 jaar worden overschreden. Voor een duur van tien minuten is deze 250 jaar-gebeurtenis zes millimeter (ruim 20 procent) lager en voor 60 minuten zes millimeter (ongeveer tien procent) hoger dan de nieuwe waarden. De oorzaak van deze verschillen is niet duidelijk. Recentelijk is door Overeem e.a.13) een extreme waardenstatistiek vervaardigd voor duren van 60 minuten tot 24 uur op basis van de uurwaarden van twaalf stations verspreid over Nederland (in totaal 514 stationsjaren). De GEV-verdeling voor een duur van 60 minuten uit dat onderzoek wordt in afbeelding 1 vergeleken met de gefitte GEV-verdeling aan de 60 minuten-waarden van De Bilt in dit artikel. Tussen de twee verdelingen bestaat een sterke overeen-
H2O / 8 - 2008
29
Ondergelopen straat.
komst. Bovendien sluiten beide verdelingen goed aan bij de geordende jaarmaxima van De Bilt. De horizontale as in afbeelding 1 is zodanig gekozen dat een rechte lijn zou worden verkregen in het geval van de Gumbel-verdeling. Een GEV-verdeling met negatieve vormparameter leidt tot een naar boven gebogen curve.
Onzekerheden en representativiteit De getallen in tabel 1 zijn afgeleid uit een GEV-verdeling met bekende parameters. In feite zijn de jaarmaxima van De Bilt gebruikt om een redelijke schatting van twee van de drie GEV-parameters te krijgen en is de derde GEV-parameter ontleend aan onderzoek in België op basis van de jaarmaxima van 22 stations. Voor de neerslaghoeveelheden in tabel 1 kan een standaardafwijking berekend worden die de onzekerheid weergeeft als gevolg van het gebruik van de geschatte waarden van de GEV-parameters in plaats van de werkelijke waarden11). Deze standaardafwijking bedraagt vier tot zes procent voor herhalingstijden van tien jaar of minder, ongeveer acht procent voor T = 100 jaar en ongeveer tien procent voor T = 1000 jaar. Voor de hogere herhalingstijden (meer dan 20 jaar) is er nog een extra onzekerheid, doordat de werkelijke verdeling van de jaarmaxima kan afwijken van de GEV-verdeling. Daarnaast houden bovengenoemde onzekerheden geen rekening met fouten in de jaarmaxima zelf (meetfouten, en bij de kortste duren ook afleesfouten van de neerslagstroken). Recentelijk is een aantal vraagtekens geplaatst achter de representativiteit van de
30
H2O / 8 - 2008
neerslagstatistiek van De Bilt voor andere plaatsen in Nederland14),15). Ook kan men zich afvragen in hoeverre de neerslagstatistiek in de tijd verandert. Vanwege de beperkte omvang van het gegevensbestand voor korte duren zijn regionale verschillen moeilijk te onderkennen. Afbeelding 1 laat zien dat weinig verschil bestaat tussen de statistiek uit de neerslagstroken van 1906-1990 voor De Bilt en die op basis van de uurwaarden van meerdere stations waarin het tijdvak 1975-2005 zwaar doorweegt. Hoewel er geen duidelijke trend is in de afgelopen eeuw wat de jaarmaxima betreft, is het te verwachten dat in de toekomst systematische veranderingen optreden vanwege het versterkte broeikaseffect. Groen16) geeft voor een viertal toekomstige scenario’s (de KNMI’06-klimaatscenario’s) een eerste schatting van de extreme neerslaghoeveelheden voor duren van 60 minuten tot 24 uur. LITERATUUR 1) Smits A., J. Wijngaard, R. Versteeg en M. Kok ( 2004). Statistiek van extreme neerslag in Nederland. STOWA. Rapport 2004-26. 2) Wijngaard J., M. Kok, A. Smits en M. Talsma (2005). Nieuwe statistiek voor extreme neerslag. H2O nr. 6, pag. 35-37. 3) Van Luijtelaar H. en F. Clemens (2007). Klimaatontwikkeling: anticiperen op extreme buien in de bebouwde omgeving. H2O nr. 2, pag. 14-16. 4) Van Luijtelaar H. (2006). Stedelijke wateropgave: vergelijking normen voor water op straat en inundatie. Notitie Stichting RIONED. 5) Braak C. (1933). Het klimaat van Nederland A (vervolg): Neerslag, eerste gedeelte. KNMI Mededelingen en Verhandelingen 34a.
6) Buishand A. en C. Velds (1980). Klimaat van Nederland 1: Neerslag en verdamping. KNMI. 7) Schaefer M. (1990). Regional analyses of precipitation annual maxima in Washington State. Water Resources Research (26), nr. 1, pag. 119-131. 8) Madsen H., P. Mikkelsen, D. Rosbjerg and P. Harremoës (2002). Regional estimation of rainfall intensity-duration-frequency curves using generalized least squares regression of partial duration series statistics. Water Resources Research (38) nr 11, 1239. 9) Gellens D. (2003). Etude des précipitations extrêmes: Etablissement des fractiles et des périodes de retour d’événements pluviométriques. Thèse de doctorat. Université Libre de Bruxelles. 10) Buishand A. (1991). Extreme rainfall estimation by combining data from several sites. Hydrological Sciences Journal (36), nr. 4, pag. 345-365. 11) Buishand A. en J. Wijngaard (2007). Statistiek van extreme neerslag voor korte neerslagduren. KNMI. Technical report TR-295. 12) Beran M. en M. Nozdryn-Plotnicki (1977). Estimation of low return period floods. Hydrological Sciences Bulletin (XXII), nr. 2, pag. 275-282. 13) Overeem A., A. Buishand en I. Holleman (2008). Rainfall depth-duration-frequency curves and their uncertainties. Journal of Hydrology (348), nr. 1-2, pag124-134. 14) Hoes O, J. Biesma, K. Stoutjesdijk en F. van Kruiningen (2005). Invloed van de zee op de neerslagverdeling en de frequentie van wateroverlast. H2O nr. 1, pag. 32-34. 15) Diermanse F., H. Ogink, J. van Dansik en E. Goudemans (2005). Neerslagstatistiek, extreem gevoelig? H2O nr. 17, pag. 25-27. 16) Groen G. (2007). Extreme zomerneerslag 2006 en klimaatscenario’s. KNMI. Publicatie 215.
platform
Marieke Wagenaar, Waterschap Zuiderzeeland, thans Adviesbureau CSO Jacob Luijendijk, Tauw
Onderzoek naar flexibel peilbeheer Ramstocht In het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water worden in de regionale watersystemen maatregelen doorgevoerd om de gewenste bescherming tegen inundaties in de toekomst te garanderen. Waterschap Zuiderzeeland wil met flexibel peilbeheer tijdens extreme situaties meer water bovenstrooms vasthouden om zo benedenstroomse gebieden te ontlasten. Voor de onderbouwing hiervan heeft het waterschap onderzoek uitgevoerd bij de stuw Ramstocht. De belangrijkste conclusie luidt dat flexibel peilbeheer, mits toegepast op een voldoende groot areaal, belangrijk kan bijdragen aan het voorkomen van wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden (berekende afvoerreductie tot 30 procent). Bij flexibel peilbeheer zal de periode met zeer hoge grondwaterstanden langer en daarmee het schaderisico groter worden. Bij de selectie van gebieden voor flexibel peilbeheer dient dit risico nader in kaart te worden gebracht.
A
ls gevolg van veranderingen in het klimaat zullen situaties met extreme neerslag in de toekomst vaker voorkomen. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) zijn afspraken gemaakt over de nog toelaatbare inundatiefrequentie. Om dit beschermingsniveau in de toekomst te garanderen, zijn ingrepen nodig in de regionale watersystemen. Een manier om water vast te houden is flexibel peilbeheer. Tijdens hoogwaterperioden wordt in peilgebieden met voldoende drooglegging een extra peilstijging gerealiseerd om zo benedenstrooms gelegen gebieden te ontlasten. Dit is één van de maatregelen die Waterschap Zuiderzeeland wil inzetten om de wateropgave voor wateroverlast op te lossen. In dit artikel wordt verslag gedaan van het onderzoek voor de invoering van flexibel peilbeheer in het landelijke gebied van Flevoland. Het gaat om het peilgebied Ramstocht in de Noordoostpolder. Op basis van de resultaten van het onderzoek zullen ook de instellingen voor de regelbare stuwen elders in het beheergebied nader bepaald worden.
Ramstocht De Ramstocht is een tocht in het zuiden van de Noordoostpolder tussen Ens en Schokland, nabij het Ramsdiep (zie kaart). Het peilgebied van de stuw Ramstocht heeft een oppervlakte van circa 160 hectare en een streefpeil van -2,65 m +NAP. Dit gebied watert via een tweede peilvak af op een groot peilvak met een streefpeil van -4,50 m
+NAP en een oppervlakte van 6.070 hectare. Het overtollig water wordt via de Redetocht, Schokkertocht en Enservaart afgevoerd naar Marknesse, waar het wordt afgelaten van de hoge naar de lage afdeling van de Noordoostpolder. De drooglegging in het peilgebied Ramstocht varieert tussen circa 1,25 meter en twee meter. De percelen worden begrensd door kavelsloten en zijn gedraineerd op een diepte van 80 tot 90 centimeter beneden maaiveld. In het peilgebied Ramstocht wordt het bodemtype kalkhoudende vlakvaaggronden aangetroffen, bestaande uit leemarm tot zwak lemig fijn zand. Elders in Flevoland overheersen de bodemsoorten zavel en lichte klei. De Ramstocht is als locatie gekozen vanwege de grote drooglegging en daardoor een kleine kans op wateroverlast tijdens een verhoogd flexibel peil.
volgens flexibel peilregime toegepast. Bij een benedenstroomse peilstijging van 20 centimeter wordt de stuwkruin 30 centimeter en bij een benedenstroomse peilstijging van 40 centimeter tot maximaal 55 centimeter verhoogd. De maximaal toelaatbare waterstand in het peilgebied Ramstocht, waarbij de elektrische aansturing niet onder water loopt, is 65 centimeter boven streefpeil (-2,00 m +NAP). Bij dalende benedenstroomse waterstanden treedt een vergelijkbare sturing op terug naar streefpeil.
Afb. 1: Het peilgebied Ramstocht.
Het onderzoek bestond uit een monitoringsprogramma van ruim één jaar, waarbij in de tweede helft flexibel peilbeheer is toegepast; een effectenanalyse van de meetgegevens met behulp van een hydrologisch rekenmodel én een prognose van de effecten van flexibel peilbeheer tijdens extreme neerslag bij verschillende bodemtypen.
Monitoring Van maart 2006 tot april 2007 zijn oppervlaktewaterpeilen en grondwaterstanden gemeten in het peilgebied Ramstocht en benedenstrooms daarvan. In de tweede helft van de periode is een regeling
H2O / 8 - 2008
31
Het meetnet bestond uit drie oppervlaktewatermeetpunten en zes grondwaterstandbuizen verdeeld over twee raaien loodrecht op de Ramstocht. Tevens is een extra referentiepeilbuis toegevoegd buiten het peilgebied om de grondwaterstandfluctuaties als gevolg van neerslag beter te kwantificeren. Voor het onderzoek zijn de neerslaggegevens van de weerstations Nagele en Marknesse gebruikt (respectievelijk dag- en uurcijfers). Aan de hand van neerslagradarbeelden zijn lokale neerslagverschillen uitgesloten. Voor het analyseren van het effect van flexibel peilbeheer zijn twee perioden beschouwd, waarin de stuw volgens het flexibele peilregime functioneerde en een significante peilstijging optrad. De hoogste waterstanden van de gehele monitoringsperiode traden op rond 18 januari 2007 (zie afbeelding 2) en werden veroorzaakt door het stuwregime en de hevige neerslag (42 milimeter in twee dagen). Het peil van de Ramstocht heeft slechts in een relatief smalle zone direct invloed op de grondwaterstand in de aangrenzende percelen. De effecten van flexibel peil zullen vooral via de kavelsloten en de (verdronken) drains doorwerken op de grondwaterstanden.
Afb. 2: Gemeten waterstanden tijdens flexibel peil in januari 2007.
De maximale grondwaterstandverhoging in raai 1 bedraagt 70 centimeter. In de referentiebuis PB137-1 is de grondwaterstandverhoging maximaal 40 centimeter. Het effect van de peilopzet op de grondwaterstanden in raai 1 kan dus maximaal 30 centimeter bedragen. Door het samenvallen van de periode met verhoogde peilen en de periode met hevige neerslag is de onzekerheid vrij groot en zijn de afzonderlijke effecten op de grondwaterstand niet nauwkeurig te kwantificeren. Ook konden op basis van de meetgegevens geen uitspraken worden gedaan over het (geringe) effect van flexibel peilbeheer op de benedenstroomse waterstanden.
Modelsimulatie Om de effecten van flexibel peilbeheer rond de stuw Ramstocht nader te kwantificeren, is gebruik gemaakt van een hydrologisch rekenmodel (Sobek). Het detailniveau van dit model in het plangebied betreft kavelniveau en voor het benedenstroomse gebied tochtniveau. Met dit hydrologische model kunnen de gemeten oppervlaktewaterpeilen tijdens diverse afvoersituaties goed worden gesimuleerd. De berekende hoogste waterstanden op de Ramstocht wijken maximaal vier centimeter af van de gemeten waarde. Ook het gemiddelde grondwaterstandsverloop tijdens de wintermaanden kan goed worden gesimuleerd met de neerslag afvoermodule van Sobek. De maximale grondwaterstand bij zware neerslag blijkt echter zeer gevoelig voor de bergingscoëfficiënt van de bodem. Bij toepassing van een literatuurwaarde voor fijn zand zijn de berekende maximale grondwaterstanden tien tot 20 centimeter te laag en bij een literatuurwaarde voor zavel 20 tot 30 centimeter te hoog. De actuele bergingscoëfficiënt in het gebied Ramstocht ligt waarschijnlijk tussen beide literatuurwaarden in.
32
H2O / 8 - 2008
Afb. 3: Effecten van een flexibel peil bij een normbui T = 80 jaar en bodemtype fijn zand.
In de volgende onderzoeksfase zijn modelsimulaties uitgevoerd voor drie bodemtypen met als doel een doorkijk te geven hoe flexibel peilbeheer in gebieden met andere bodemtypen kan functioneren. De onzekerheid in de modelcalibratie heeft daarom een geringe invloed op de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten.
Voorspelling effecten De in Flevoland meest voorkomende bodemtypen zijn fijn zand, zavel en lichte klei. De effecten van flexibel peilbeheer en het optimale stuwregime kunnen afhankelijk zijn van het bodemtype en de drainagesituatie. Om dit nader te onderzoeken, zijn met het hydrologische model simulatieberekeningen met flexibel peilbeheer uitgevoerd voor drie situaties met standaard bodemtype
platform en drainage. Het patroon van kavelsloten rond Ramstocht is als standaard beschouwd voor geheel Flevoland. De effecten van flexibel peilbeheer zijn berekend voor de door het waterschap gehanteerde NBW-normbuien voor landelijk gebied met herhalingstijden van 50 en 80 jaar. Bij de normbui T = 80 bedraagt de neerslag 16 milimeter in één uur, 63 milimeter in één dag en 154 milimeter in tien dagen.
maximale waterstand met 43 tot 47 centimeter. De stuwkruin is tijdens de piek in alle gevallen 55 centimeter verhoogd. In de kavelsloten treedt een vergelijkbare peilstijging op. Vanuit de watergangen treedt geen inundatie op. Bij de gemiddelde drainagediepte van de verschillende bodemtypen verdrinken de drains door deze extra peilstijging, waardoor de ontwatering van de percelen tijdelijk wordt geremd.
De effecten van flexibel peilbeheer bij een T = 80-normbui op de waterstand en afvoer vanuit het gebied Ramstocht (bodemtype fijn zand) zijn weergegeven in afbeelding 3. Als gevolg van flexibel peilbeheer wordt de piek van de afvoergolf circa 30 procent lager. Er treedt nog een korte hogere afvoerpiek op tijdens het verlagen van de stuwkruin. Dit kan worden voorkomen door de kruin na de hoogwaterperiode geleidelijker te verlagen. De maximale waterstand direct benedenstrooms van de stuw Ramstocht wordt zeven centimeter lager. Bovenstrooms van de stuw wordt de waterstand in de tocht en in de kavelsloten 47 centimeter hoger en stijgt daarmee tot boven het drainniveau. Bij de T = 80-normbui stijgt de grondwaterstand in het gebied Ramstocht tijdelijk tot aan maaiveld. Als gevolg van flexibel peilbeheer wordt de periode met extreem hoge grondwaterstanden (criterium 20 centimeter beneden maaiveld) circa zes uur langer.
Bij de extreme neerslagsituaties T50 en T80 stijgt de grondwaterstand zonder flexibel peilbeheer in alle gevallen (met uitzondering van T50 fijn zand) tot aan maaiveld. De toepassing van flexibel peilbeheer kan daarmee nauwelijks nog invloed hebben op de hoogte van de grondwaterstand, maar wel op de duur van de periode met hoge grondwaterstanden (hoger dan 20 centimeter beneden maaiveld). Deze varieert zonder flexibel peilbeheer tussen 18 uur bij fijn zand en 27 uur bij zavel en lichte klei. Als gevolg van flexibel peilbeheer neemt deze duur met circa zes uur toe (een toename van 20 tot 30 procent).
Bij de drie onderzochte bodemtypen zand, zavel en lichte klei treedt een piekafvoerreductie tot circa 30 procent op (zie tabel). Het vastgehouden water wordt voor 25 procent (fijn zand) tot 35 procent (lichte klei) in de bodem geborgen en de rest in het open water van de tocht en de kavelsloten. Door deze afvoerreductie dalen de piekwaterstanden in het direct benedenstrooms gelegen peilvak met zes tot tien centimeter. Verder benedenstrooms op de Redetocht bedraagt de peilverlaging slechts één centimeter. Dit is het gevolg van de zeer grote oppervlakteverhouding tussen het peilgebied waarop wordt geloosd en waar het water wordt vastgehouden (6.070 en 160 hectare).
Samengevat kunnen voor het gebied Ramstocht de volgende effecten worden vastgesteld als gevolg van flexibel peilbeheer tijdens extreme neerslagsituaties: •
een aanzienlijke piekafvoerreductie tot 30 procent;
•
een gering effect van één centimeter op de waterstand in het grote benedenstroomse peilgebied. Bij toepassing van flexibel peilbeheer in een voldoende aantal afwaterende peilgebieden zal het effect op de waterstand wel significant worden;
•
een peilstijging van circa 45 centimeter in de tocht en de kavelsloten. Bij de aanwezige drooglegging leidt dit niet tot een inundatierisico;
•
een significante toename van de duur van de periode met hoge grondwaterstanden. Dit kan op hiervoor gevoelige locaties mogelijk tot overlast of schade leiden.
In het peilgebied Ramstocht stijgt de
Het onderscheid in de effecten bij verschillende bodemtypen is niet bijzonder groot. Bij het bodemtype fijn zand wordt relatief minder water in de bodem geborgen. Hierdoor neemt ook het risico van grondwateroverlast af. De peilstijgingen in het oppervlaktewater zijn bij fijn zand juist enkele centimeters groter dan bij zavel en klei.
Conclusies en aanbevelingen Door toepassing van flexibel peilbeheer in het peilgebied Ramstocht kan een aanzienlijke reductie van de piekafvoeren worden gerealiseerd (tot 30 procent). Daarom mag worden verwacht dat flexibel peilbeheer, mits toegepast in een voldoende groot areaal, een belangrijke bijdrage kan leveren aan het oplossen van de NBW-wateropgave in Flevoland en het ontlasten van de benedenstrooms gelegen peilbieden. De selectie van peilgebieden die geschikt zijn voor flexibel peilbeheer vindt in eerste instantie plaats op basis van de huidige drooglegging en de grondwatertrap. Het maximaal toelaatbare flexibele peil zal per peilgebied moeten worden vastgesteld op basis van het inundatierisico van de laagst gelegen percelen en de kerende hoogte van het sturende kunstwerk. De grondwatertrap (met name de gemiddeld hoogste grondwaterstand) kan een goede indicator zijn voor de toepasbaarheid van flexibel peilbeheer. Tijdens extreme neerslagen met herhalingstijden van meer dan tien jaar stijgt de grondwaterstand echter aanzienlijk hoger dan de gemiddeld hoogste grondwaterstand. Hierdoor kan flexibel peilbeheer mogelijk leiden tot grondwateroverlast en schade als gevolg van de tijdelijk geremde ontwatering van de percelen. Hierdoor stijgt de grondwaterstand en/of neemt de duur van de periode met hoge grondwaterstanden toe. Bij het bodemtype fijn zand bestaat in het algemeen weinig risico en duurt de periode met verhoogd peil eventueel langer om de bodemberging beter te benutten. Aanbevolen wordt om vooral bij de bodemtypen zavel en klei het risico van lokale grondwateroverlast eerst nader te analyseren voordat men overgaat tot het instellen van flexibel peilbeheer.
Effecten van een flexibel peil bij een normbui van T = 80 jaar.
bodemtype
fijn zand
zavel
lichte klei
piekafvoerreductie stuw Ramstocht (%) peilverlaging in tussenpeilvlak (cm) peilverlaging in benedenstrooms peilvlak (cm)
31 7 1
30 10 1
29 10 1
peilverhoging peilvak Ramstocht (cm) peilverhoging kavelsloten Ramstocht (cm) verdrinking drains
47 46 ja
44 43 ja
44 43 ja
berging in oppervlaktewater (%) berging in bodem (%)
73 27
62 38
63 37
grondwaterstand hoger dan 20 cm -maaiveld: bij vaste stuw (uren) bij flexibel peil (uren)
18 24
27 33
27 34
H2O / 8 - 2008
33
Peter van der Maas, Waterlaboratorium Noord Dirk van der Woerdt, Waterbedrijf Groningen
Systeemkeuze nieuwe oppervlaktewaterzuivering De Punt Waterbedrijf Groningen gaat meer water winnen uit de Drentsche Aa. De oppervlaktewaterwinning op de locatie De Punt wordt uitgebreid tot een capaciteit van ruim zeven miljoen kubieke meter per jaar. Daarnaast wordt in het kader van het Watervoorzieningsplan Groningen-Drenthe in De Punt jaarlijks nog eens anderhalf miljoen kubieke meter water betrokken van Waterleidingmaatschappij Drenthe. Door deze maatregelen kan de grondwaterwinning in De Punt worden beperkt tot vier miljoen kubieke meter per jaar. De verwachting is dat dit een positief effect heeft op de natuur in het gebied. Dit artikel belicht de systeemkeuze voor de nieuwe oppervlaktewaterzuivering. Maatgevend daarbij is de verwijdering van pathogene micro-organismen op basis van de huidige Inspectierichtlijn analyse microbiologische veiligheid drinkwater.
O
p drinkwaterproductielocatie De Punt wordt drinkwater geproduceerd uit zowel grond- als oppervlaktewater. In de huidige situatie vindt de drinkwaterbereiding plaats via de volgende stappen. Na passage van een mengbekken ten behoeve van kwaliteitsafvlakking (verblijftijd circa 60 dagen) wordt het Afb. 1: De drinkwaterproductielocatie De Punt.
34
H2O / 8 - 2008
oppervlaktewater gezuiverd via coagulatie / sedimentatie, actieve koolfiltratie, snelle zandfiltratie, langzame zandfiltratie en UV-desinfectie. Deze laatste stap is operationeel sinds mei 2005. Momenteel wordt ongeveer de helft van het water vóór de langzame zandfilters afgesplitst en geïnfiltreerd in de bodem. Vervolgens wordt het
na een bodemverblijftijd van gemiddeld ruim twee maanden weer opgepompt en nagezuiverd in de grondwaterzuivering (zie afbeelding 1).
Kwaliteit oppervlaktewater Het verloop van de waterkwaliteit van de Drentsche Aa in de afgelopen decennia
platform vaststelling van deze theoretische kwaliteit onder extreme situaties: twee bestrijdingsmiddelen (glyfosaat en MCPP), twee geneesmiddelen (lyncomysine en sulfamethoxazol) en vier pathogene micro-organismen (enterovirussen, Giardia, Cryptosporidium en Campylobacter). De maatgevende concentraties zijn geschat voor het geval het voedingswater (Drentsche Aa / mengbekken) extreem wordt belast vanwege het illegaal spoelen van een spuittank (bestrijdingsmiddelen), extreme overstort van rioolwater (geneesmiddelen, enterovirussen), extreme mestuitspoeling (Giardia en Cryptosporidium) en het voorkomen van veel watervogels in het mengbekken (Campylobacter).
Afb. 2: Aantal verschillende bestrijdingsmiddelen aangetroffen in concentraties boven de drinkwaternorm.
vertoont een voortdurende verbetering, die het gevolg is van verscherpte regelgeving voor onder meer het gebruik van bestrijdingsmiddelen en lozing van afvalwater. De ontwikkelingen in de loop der jaren leidde tot een opeenstapeling van beschermingsmaatregelen in het stroomgebied6): het instellen van spuitvrije zones, het inrichten van alternatieve vulplaatsen voor spuitapparatuur, het aansluiten van de buitengebieden op de riolering en het saneren van de rioolwateroverstorten. Afbeelding 2 illustreert de kwaliteitsverbetering. Zichtbaar is een afname in het aantal verschillende bestrijdingsmiddelen dat is aangetroffen in concentraties boven de drinkwaternorm (innamepunt Drentsche Aa).
Ondanks deze positieve trend in de ruwwaterkwaliteit is nog geen sprake van een dusdanige grondstof voor de drinkwaterbereiding dat kan worden volstaan met een eenvoudige zuivering zoals bedoeld in de Kaderrichtlijn Water. Daarnaast is ervoor gekozen om de nieuwe oppervlaktewaterzuivering te ontwerpen op een theoretische ‘worstcase’-waterkwaliteit om in alle voorkomenden omstandigheden te kunnen voldoen aan de eisen die vanuit oogpunt van de volksgezondheid moeten worden gesteld aan het drinkwater. De vraag is dan: wat is de kwaliteit van het te zuiveren water onder extreem ongunstige omstandigheden? Op basis van historische meetdata blijkt een beperkt aantal parameters relevant voor de
Tabel 1. Theoretische ‘worstcase’-kwaliteit oppervlaktewater De Punt.
categorie parameter
Drentsche Aa
mengbekken
4 2
0,2 0.1
bestrijdingsmiddelen
glyfosaat (μg/l) MCPP (μg/l)
geneesmiddelen
lincomycine (ng/l sulfamethoxazol (ng/l
0.06 12
0.003 0.6
ziekteverwekkende micro-organismen
enterovirussen (n/l) Giardia (n/l) Cryptosporidium (n/l) Campylobacter (n/l)
5 350 35 14.000
0.5 35 3.5 20.000
Tabel 2. ‘Worstcase’-waterkwaliteit van het mengbekken in relatie tot de maximale meetwaarde (aantal metingen tussen haakjes).
pathogeen
enterovirussen Giardia Cryptosporidium Campylobacter
‘worstcase’ (n/l)
maximale meetwaarde (n/l)
factor
extra logverwijdering
0.5 35 3.5 20.000
0.006 (4) 0.24 (23) 0.10 (18) 10.000 (177)
83 146 35 2
+ 1.9 + 2.1 + 1.5 +0.3
Tabel 1 vat de maatgevende ‘worstcase’concentraties samen voor het rivierwater (Drentsche Aa) en het mengbekken. In het mengbekken vindt afvlakking van concentraties plaats, waardoor de maximale meetwaarden hier lager liggen. Een uitzondering vormt Campylobacter. De concentratie van deze ziekteverwekker wordt met name bepaald door de aanwezigheid van watervogels. In strenge winters kunnen, als gevolg van het dichtvriezen van naburige kleine wateroppervlakten, grote aantallen watervogels worden aangetroffen in het mengbekken, met als gevolg hoge concentraties Campylobacter. Tabel 2 toont de verhouding tussen de ‘worstcase’-waterkwaliteit (theorie, op basis van berekening) en de maximale meetwaarde over de periode 1995-2005. In vergelijking met een desinfectie-ontwerp op basis van de maximale meetwaarde leidt de ‘worstcase’-benadering tot een hogere benodigde desinfectiecapaciteit (0.3 tot 2.1 log-eenheden extra, afhankelijk van type pathogeen). Omdat voor protozoa (Giardia en Cryptospridium) en enterovirussen echter weinig meetdata beschikbaar zijn, is de theoretische ‘worstcase’-benadering goed verdedigbaar. De ‘worstcase’-kwaliteit voor Campylobacter is gebaseerd op de maximale meetwaarde met een veiligheidsfactor 2. Het toepassen van deze factor is reëel, omdat echt strenge winters ontbreken in onze meetset (2001-2005). In strenge winters is het reëel dat het huidige maximum wordt overschreden.
Benodigde zuiveringsprestatie De benodigde zuiveringsprestatie is de resultante van de gedefinieerde ruwwaterkwaliteit en de reinwaternorm. Wat dit laatste betreft is uitgegaan van de huidige Inspectierichtlijn van VROM (januari 2005) met betrekking tot de microbiologische risicoanalyse die in het Waterleidingbesluit van 2001 wordt gevraagd. Deze richtlijn is gebaseerd op een maximaal risico van één infectie per 10.000 inwoners per jaar, waarbij het waterbedrijf moet kunnen aantonen dat hieraan wordt voldaan op basis van de ruwwaterkwaliteit en de zuiveringsprestatie. Het maximale infectierisico van één per 10.000 inwoners per jaar kan worden ‘teruggerekend’ naar een grenswaarde voor
H2O / 8 - 2008
35
pathogenen in drinkwater: 1.2 x 10-6 per liter. Tabel 3 vat de vereiste verwijdering in de zuivering samen.
Systeemkeuze desinfectie De systeemkeuze voor de nieuwe zuivering kwam tot stand na consultatie van een aantal collega-waterbedrijven en consultants. De vereiste desinfectiecapaciteit (tabel 3) was primair maatgevend. Uitgangspunt is dat de bestaande coagulatie / sedimentatie ook in de toekomstige zuivering als eerste stap wordt ingezet. Ultrafiltratie is overwogen als alternatief voor (snelle) zandfiltratie en als aanvullende verwijdering van pathogenen. Actieve koolfiltratie dient primair voor de verwijdering van bestrijdingsmiddelen en organische micro’s. De hoofddesinfectie bestaat uit UV-inactivatie. In geval van middendruk UV is sprake van AOC en nitrietvorming en dient UV te worden gevolgd door een biologische polishingstap. Daarvoor is biologische actieve koolfiltratie overwogen als alternatief voor de bestaande langzame zandfilters. De belangrijkste alternatieven zijn gepresenteerd in afbeelding 3. Het zuiveringsscenario met (snelle) zandfiltratie en langzame zandfiltratie lijkt op de bestaande zuivering en wordt verder aangeduid met scenario 1. De optie waarin (snelle) zandfiltratie is vervangen door ultrafiltratie, is zuiveringsscenario 2. In zuiveringsscenario 3 met (snelle) zandfiltratie is de langzame zandfiltratie vervangen door biologische actieve koolfiltratie. Dit scenario lijkt op de zuivering van Berenplaat (Evides). Voor elk scenario kan de desinfectiecapaciteit worden geschat met behulp van de eliminatiecapaciteit van de verschillende zuiveringstechnieken voor pathogenen. De toegekende DEC’s zijn grotendeels gebaseerd op locatiemetingen aan de hand van indicator-organismen1). Voor CampyAfb. 3: Mogelijke zuiveringsscenario’s.
36
H2O / 8 - 2008
lobacter is E-coli als indicatororganisme gebruikt en sporen van sulfitereducerende Clostridia (SSRC) voor Giardia en Cryptosporidium. Voor enterovirussen geldt bacteriofagen als indicatororganisme. Daarnaast zijn waarden afgeleid uit publicaties van Kiwa2),3) en PWN4). De inactivatie van Campylobacter door UV is vastgesteld met ‘collimated beam’experimenten (zie artikel hierna). Op basis van de geschatte desinfectiecapaciteit van de voorzuivering kan de vereiste inactivatie worden bepaald die door UV moet worden geleverd (zie tabel 4). Uit tabel 4 blijkt dat met name de eliminatie
van Campylobacter zwaar rust op UV-inactivatie. Op grond van literatuur en eigen ‘collimated beam’-onderzoek blijken de scenario’s 1 en 2 zonder meer te voldoen aan de vereiste desinfectiecapaciteit. De vereiste inactivatie van Campylobacter in scenario 3 (8.3 log-eenheden) kon niet experimenteel worden aangetoond, maar de uitkomsten van het ‘collimated beam’-onderzoek maken de haalbaarheid wel aannemelijk. Alles overwegende heeft echter een zuivering met langzame zandfiltratie de voorkeur, omdat dit aanvullende desinfectiecapaciteit biedt, hetgeen met name voor Giardia welkom is. Bovendien levert langzame zandfiltratie een extra barrière voor UV-resistente organismen,
Tabel 3. Vereiste verwijderingscapaciteit nieuwe zuivering. (DEC = decimale eliminatiecapaciteit).
parameter
ruwwater ‘worstcase’
norm reinwater
vereiste verwijdering
0.2 0.1
<0.1 <0.1
>50% >10%
lincomycine (ng/l) sulfamethoxazol (ng/l)
0.003 0.6
limiet RIVM 30.000 limiet RIVM 75.000
niet relevant niet relevant
enterovirussen (n/l) Giardia (n/l) Cryptosporidium (n/l) Campylobacter (n/l)
0.5 35 3.5 20.000
1.2 x 10-6 1.2 x 10-6 1.2 x 10-6 1.2 x 10-6
DEC 5.7 DEC 7.5 DEC 6.5 DEC 10.3
glyfosaat (μg/l) MCPP (μg/l)
Tabel 4. Vereiste decimale eliminatiecredits (DEC) door UV.
scenario 1 scenario 2 scenario 3
enterovirussen
Giardia
Cryptosporidium
Campylobacter
1.2 0 2.7
2.0 0 5.0
1.0 0 4.0
5.8 3.8 8.3
platform zoals Adenovirussen, waarmee de robuustheid voldoende is veiliggesteld, ook naar de toekomst. Naast desinfectiecapaciteit en robuustheid draagt langzame zandfiltratie bij aan de productie van deeltjesarm en biologisch stabiel drinkwater. Met ultrafiltratie (scenario 2) wordt het systeem weliswaar nog robuuster, maar ook substantieel duurder en minder duurzaam (hoger gebruik van chemicaliën en energie). Daarom kan een zuiveringsscenario met coagulatie/sedimentatie, snelfiltratie, actieve kool, UV en langzame zandfiltratie als optimaal worden beschouwd.
Organische microverontreinigingen Evenals bij de verwijdering van pathogene micro-organismen wordt ook bij organische microverontreinigingen een veiligheid ingebouwd ten gevolge van het ontwerp op basis van een ‘worstcase’-waterkwaliteit. Tabel 3 geeft aan dat de zuivering voor glyfosaat een zuiveringsrendement moet hebben van minimaal 50 procent, terwijl MCPP reeds bij minimale verwijdering voldoet aan de drinkwaternorm. MCPP wordt afdoende door actieve kool verwijderd, terwijl glyfosaat met name wordt verwijderd door coagulatie7). Het zuiveringsrendement van glyfosaat door de bestaande
zuivering bedraagt meer dan 70 procent. Overschrijdingen van de drinkwaternorm hebben tot dusver niet plaatsgevonden. Omdat de nieuwe zuivering qua processtappen overeenkomt met de huidige, mag worden aangenomen ook in de toekomst de glyfosaatconcentratie altijd onder de wettelijke norm van 0.1 μg/l blijft. Wat geneesmiddelen betreft toont onderzoek van Kiwa5) en RIVM8) aan dat de Drentsche Aa schoon is in vergelijking met andere oppervlaktewaterbronnen waaruit drinkwater wordt geproduceerd. De aangetroffen concentraties geneesmiddelen liggen beneden de detectielimiet en zijn derhalve vele orden (> factor 10.000) lager dan de voorlopige limietwaarde voor drinkwater, zoals deze is voorgesteld door het RIVM.
2)
3)
4)
5)
6)
Op grond van het bovenstaande en met adequaat beleid voor bronbescherming is het opnemen van geavanceerde oxidatietechnieken naast actieve kool voor de verwijdering van organische microverontreinigingen niet noodzakelijk, noch wenselijk. LITERATUUR 1) Hijnen W., G. Wübbels, A. Soppe, H. Wolters, P. Nobel, D. van der Kooij en G-J. Medema (1999). Verwijdering van indicatorbacteriën bij de
7)
8)
drinwaterbereiding op productielocatie de Punt. Waterbedrijf Groningen. Bedrijfsrapport VWM. Hijnen W., E. Beerenkonk en G-J. Medema (2005). Inactivation credit of UV radiation for viruses, bacteria and protozoan (oo)cysts in water: a review. In voorbereiding. Hijnen W., E. Beerendonk, P. Smeets en G-J. Medema (2003). The efficacy of water treatment processes to remove microorganisms. Calculations from literature. BTO-rapport 2003.13. Kruithof J., P. Kamp, B. Martijn, M. Belosevic en G. Williams (2004). UV/H2O2 treatment for primary disinfection and organic contaminant control at PWN’s water treatment plant Andijk. Data gepresenteerd tijdens 57e vakantiecursus Watervoorziening, 14 januari 2005. Mons M., A. Hoogeboom en T. Noij (2003). Pharmaceuticals and drinking water supply in the Netherlands. BTO-rapport 2003.040. Sikkens M., G. Soppe en H. Wanningen (2004). Waterkwaliteit Drentsche Aa vanaf 1933 in beeld gebracht. H2O nr. 19, pag. 29-33. Van der Velde R. (1998). Integrale zuivering: analyse oppervlaktewaterbedrijf De Punt. Interne notitie Waterbedrijf Groningen. Versteegh J., A. Stolker, W. Niesing en J. Muller (2003). Geneesmiddelen in drinkwater en drinkwaterbronnen. RIVM. Rapport 703719004.
advertentie
WLN is het centrum voor Waterkwaliteit en Watertechnologie van Waterleidingmaatschappij Drenthe, Waterbedrijf Groningen en hun industriële dochters.
gezocht:
Watertechnologen op HBO/WO-niveau met ervaring en bij voorkeur: • affiniteit met techniek (wtb, elektro-techniek) en/of • affiniteit met biologische processen en risico-analyses (HACCP)
water onderzoek advies
WLN biedt Een aantrekkelijke en inhoudelijk uitdagende functie in een gemotiveerd team van acht waterexperts bij een groeiend bedrijf dat zich positioneert tussen de ontwikkeling van watertechnologie en het toepassen daarvan. Reacties voor 30 april 2008
Kijk voor meer informatie op www.wln.nl
Kenners en adviseurs van het zuiverste water
H2O / 8 - 2008
37
Gerhard Wübbels, Waterlaboratorium Noord Mark Schaap, Waterbedrijf Groningen Gertjan Medema, Kiwa Water Research
Inactivatie van Campylobacter door UV-licht De verwijderingscapaciteit van pathogene micro-organismen is de belangrijkste factor bij de systeemkeuze van het zuiveringsproces bij de nieuwe oppervlaktewaterzuivering De Punt van Waterbedrijf Groningen. Daarbij wordt zwaar ingezet op het gebruik van UV voor de inactivatie van Campylobacter (zie artikel hiervoor).
A
ls gevolg van hoge concentraties Campylobacter in het voedingswater - door samenscholing van watervogels in met name strenge winters - moet in het gekozen zuiveringsscenario tot 5.8 log-eenheden door UV worden verwijderd. Bekend is dat Campylobacter gevoelig is voor UV-licht. Dit betekent dat bij lage dosis al een relatief hoge inactivatie plaatsvindt. In de literatuur1),3)) is echter tot nog toe een maximale inactivatie aangetoond van 5.3 log-eenheden, strikt genomen dus te weinig om afdoende desinfectie te garanderen bij een ‘worstcase’waterkwaliteit. Om aan te tonen dat UV in dit geval afdoende desinfectie biedt voor hoge concentraties Campylobacter zijn ‘collimated beam’-experimenten uitgevoerd op representatief voorgezuiverd oppervlaktewater van De Punt. De experimenten zijn voorbereid, uitgevoerd en geëvalueerd in een samenwerkingsverband van Waterbedrijf Groningen, PWN, Het Waterlaboratorium,
Campylobacter is een bacterie die vaak voorkomt in de darmen van dieren en die goed in oppervlaktewater overleeft. Campylobacter is pas sinds het begin van de 20e eeuw bekend. Er zijn 15 soorten. De meest virulente is Campylobacter jejuni, die met name veel bij vogels voorkomt. Vooral in strenge winters kunnen in relatief grote oppervlaktewateren hoge concentraties Campylobacter voorkomen als gevolg van samenscholing van watervogels. Een besmetting kan leiden tot darmklachten en buikpijn. In een klein deel van de gevallen ontstaat het ernstigere Guillain-Barrésyndroom.
38
H2O / 8 - 2008
Kiwa Water Research en Waterlaboratorium Noord.
tratie en actieve koolfiltratie. Hetzelfde water is ook gebruikt voor de bereiding van de Campylobacter-suspensie.
‘Collimated beam’-experimenten Het principe van ‘collimated beam’experiment is dat een kleine hoeveelheid water met een bepaalde concentratie micro-organismen wordt blootgesteld aan UV-licht, waarbij de dosis wordt bepaald door de intensiteit van de lamp en de blootstellingsduur. Als gevolg van de UV-dosis wordt een bepaald aantal micro-organismen geïnactiveerd. Daardoor ontstaat een dosisresponsecurve (meestal een lineaire relatie) welke een maat is voor de gevoeligheid van een bepaald micro-organisme voor UV-licht. De experimenten zijn uitgevoerd met gedeeltelijk gezuiverd oppervlaktewater van locatie De Punt, waarbij de voorzuivering bestond uit coagulatie/sedimentatie, snelfilAfb. 1: Concentratie Campylobacter in het mengbekken.
Het gebruikte testorganisme is een Campylobacter jejuni. Voor de bereiding van de suspensies zijn Karmali-agar-platen beënt met Campylobacter jejuni. De beënte platen zijn 24 uur geïncubeerd in een microaerofiel milieu bij 42°C. Het te gebruiken water is gepasteuriseerd door het 30 minuten bij 60°C te verhitten in een waterbad. Na afkoeling van het water zijn hiervan stockoplossingen van 25 ml gemaakt door het gekweekte materiaal van de plaat te halen en in het water te suspenderen. Gekozen is voor deze methode, omdat uit literatuur1) bekend is dat Campylobacter in een bouillonkweek, waarbij hogere concentraties verkregen worden, gaat samenklonteren. Het centrifugeren dat hierbij nodig is, zorgt voor nog meer samen-
platform response relaties1),3), welke in afbeelding 2 weergegeven zijn als een lineaire relatie2)). Evenals de bij De Punt uitgevoerde experimenten vindt Butler bij UV-doses tot 1,5 mJ/cm2 geen lineair verband. Mogelijk wordt dit verschijnsel veroorzaakt door het op handmatige wijze uitvoeren van korte bestralingstijden (orde van grootte van 10 tot 30 seconden).
Een ‘collimated beam’-apparaat voor UV-inactivatie.
klontering, waardoor het onmogelijk wordt om een suspensie met losse cellen te krijgen. Om goede dosis-responsecurven te krijgen, zijn Campylobacter-suspensies bereid met een concentratie van circa 108 kve/ml. Deze zijn blootgesteld aan verschillende UV-doses, dat wil zeggen verschillende bestralingstijden. Vanwege de hoge gevoeligheid van Campylobacter voor UV bevat de testreeks veel meetpunten in het lage UV-dosisgebied: 0, 0.5, 1.0, 1.5, 2.0, 2.5, 3.0, 4.0, 6.0, 10, 40, 80 en 120 mJ.cm-2. De Campylobacter-bepaling is uitgevoerd bij Waterlaboratorium Noord. De daar ontwikkelde methode is gebaseerd op de MPN-methode, waarbij het monster in verschillende verdunningsreeksen in een selectief vloeibaar medium verdeeld wordt over 50 bronnen. Na nogmaals 48 uur incubatie zijn de bronnen overgeënt op een nieuw selectief medium dat na 48 uur wordt afgelezen. De resultaten verkregen in dit onderzoek bleken goed reproduceerbaar.
Relatie tussen dosis en response Afbeelding 2 geeft de dosis-response relatie van Campylobacter voor UV. De maximaal vastgestelde decimale eliminatiecapaciteit (DEC) bedraagt 6,0 bij een UV-dosis van 4 mJ/cm2. Bij de UV-dosis van 6 mJ/cm2 is een DEC van meer dan 7,6 gevonden. Er zijn geen levende cellen na bestraling aangetroffen. Gegeven de gebruikte concentratie is hiermee de maximale DEC bereikt voor deze reeks. Bij de hoogst bereikte DEC’s kan enige mate van ‘tailing’ niet worden uitgesloten. ‘Tailing’ is het verschijnsel dat het lineaire verband tussen UV-dosis en DEC niet meer opgaat bij hogere UV-doses, maar dat sprake is van een afvlakking: geen of slechts beperkte extra inactivatie bij hogere doses. Als in afbeelding 2 al sprake is van ‘tailing’, dan lijkt deze beperkt: een DEC van bijvoorbeeld 9 lijkt zeer wel haalbaar bij UV-doses van boven de 10 mJ/cm2. De in deze studie gevonden inactivatie van Campylobacter komt goed overeen met de in de literatuur gepresenteerde dosis-
Afb. 2: Dosis-effectrelatie van Campylobacter jejuni, bepaald met lagedruk UV-’collimated beam’.
De maximale DEC die met dit ‘collimated beam’-onderzoek kon worden aangetoond, bedraagt > 7,6 en >7,8 mJ/cm2 bij een UV-dosis van respectievelijk 6 en 40 mJ/ cm2 (afbeelding 2). Deze maximale waarde werd behaald bij een UV-dosis van 40 mJ/ cm2. Omdat de uitgangssuspensie in dat geval een concentratie Campylobacter had van ruim 108 kve/ml en na bestraling geen levende cellen werden aangetroffen, is de maximaal aangetoonde DEC in dit onderzoek beperkt tot > 7.8. Deze loginactivatie voor Campylobacter ligt meer dan 2 log-eenheden hoger dan de maximale waarde die tot nog toe is gerapporteerd in de literatuur en is ruim voldoende voor het ‘worstcase’-scenario De Punt, dat een inactivatie van minimaal 5.8 log-eenheden vereist.
Vertaling naar de praktijk Deze studie geeft aan dat een hoge UV-inactivatie voor Campylobacter in beginsel mogelijk is. Daarbij moet worden gerealiseerd dat de stralingsomstandigheden in de ‘collimated beam’-batchexperimenten als ideaal mogen worden beschouwd, met name vanwege de afwezigheid van kortsluitstromen. Voor het behalen van een hoge UV-inactivatie in de praktijk is het minimaliseren van kortsluitstroming in de UV-reactoren essentieel. Daarom wordt ervoor gekozen om twee UV-reactoren in serie te plaatsen. Berekeningen volgens Computational Fluid Dynamics geven aan dat de UV-installatie in de nieuwe zuivering van De Punt zodoende over een inactivatiecapaciteit voor Campylobacter beschikt van ruim boven de tien log-eenheden. LITERATUUR 1) Butler R., V. Lund en D. Carlson (1987). Susceptibility of Campylobacter jejuni and Yersinia enterocolitica to UV radiation. Applied and Environmental Microbiology 53, nr. 2, pag. 375-378. 2) Hijnen W., E. Beerendonk en G-J. Medema (2005). Elimination of micro-organisms by drinking water treatment processes. A review. Kiwa. BTO-rapport 2003.013-2. 3) Wilson B., P. Roessler, E. van Dellen, M. Abbaszadegan en C. Gerba (1992). Coliphage MS-2 as a UV disinfection efficacy test surrogate for bacteria and viral pathogens. Proceedings of Water Quality Technology conference, American Water
H2O / 8 - 2008
39
agenda 22 april, Rotterdam Leren met water conferentie over de tot nu behaalde resultaten van het programma ‘Leven met Water’ en wat er nog moet gebeuren. Organisatie: Leven met Water, STOWA, Kennisplatform NBW, InnovatieNetwerk en CURNET. Informatie: www.kennisconferentiewater.nl.
23 april, Rotterdam Waterwonen congres (op een schip) over de verschillende mogelijkheden van wonen met of op het water, met als gast minister Cramer van VROM. Organisatie: SEV, NEPROM en Leven met Water. Informatie: www.rostra.nl.
23-24 april, Den Haag Bodem tweedaagse lustrumeditie van deze jaarlijks terugkerende conferentie, met aandacht voor het nieuwe bodembeleid en het spanningsveld met de gebiedsontwikkeling. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
24 april, Utrecht Grondwatermodellering in de stad middagbijeenkomst over het nut en de noodzaak van het modelleren van grondwater in de stad. Organisatie: Werkgroep Stedelijk Grondwater. Informatie: (010) 220 08 83.
24 april, Arnhem Innovaties en samenwerking in de afvalwatersector ochtendseminar over ontwikkelingen op het gebied van innovatieve metingen, de noodzaak van samenwerking tussen gemeenten en waterschappen en het belang van open telemetrie, met bijdragen van Tauw en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Organisatie: I-Real. Informatie: (0314) 36 66 00.
25 april, Delft Climate change from a transatlantic perspective internationaal symposium over klimaatverandering, met presentaties en workshops op zakelijk, wetenschappelijk en politiek gebied. Organisatie: MHW (voormalige Syncera). Informatie: Natascha de Waal (015) 751 29 01.
28 april, Utrecht Groundwater eco-hydrological interaction lezing in het kader van het hydrogeologische colloquium van de Universiteit Utrecht, waarbij de interactie tussen planten en grondwater centraal staat. Spreker is dr. David Steward van de Kansas State University. Organisatie: Universiteit Utrecht. Informatie: drs. V. Joekar-Niasar (joekar@geo.uu.nl).
40
H2O / 8 - 2008
8 mei, Delft Recent advances in water resources lezing in het kader van het colloquium van de TU Delft waarin actuele ontwikkelingen in het onderzoek naar hydrologie en watermanagement belicht worden. Het onderwerp is de ecohydrologie van grondwater en ondersteuning via GIS. Spreker is dr. David Steward van de Kansas State University (zie ook voorgaande agendapunt). Organisatie: TU Delft. Informatie: Ed Veling (015) 278 50 80 of e.j.m.veling@tudelft.nl.
13 mei, Wageningen Water en stedelijk gebied eerste bijeenkomst van een driedelige lezingencyclus over actuele watervraagstukken, met name over de risico’s én mogelijkheden in het stedelijk gebied. Organisatie: Wageningen Business School. Informatie: (0317) 48 40 93.
13-15 mei, Amsterdam Informatie-uitwisseling bij hoogwater, een Europese aanpak internationale slotconferentie van het NOAHproject, dat in 2004 begon om de Europese samenwerking en informatie-uitwisseling bij dreigende overstromingen te verbeteren. Organisatie: STOWA. Informatie: Ludolph Wentholt (030) 232 11 99.
15 mei, Amersfoort Industrieel watermanagement nu en in de toekomst tweejaarlijks symposium voor industriële watergebruikers met als thema technische innovaties en regelgeving en de uitreiking van de Young Professional Water Award. Organisatie: Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie. Informatie: (030) 606 94 44.
15 mei, Rotterdam Gebiedsontwikkeling conferentie over gebiedsontwikkeling rond Leiden, Den Haag, Rotterdam en Antwerpen, met onder meer aandacht voor de Zuidplaspolder en Delfland. Organisatie: Nederlands Instituut voor de Bouw. Informatie: Marisol Bisschops (040) 297 86 10.
19-21 mei, Wageningen Sanitation challenge IWA-congres over nieuwe vormen van sanitaire voorzieningen, met zowel aandacht voor de techniek als het beleid en praktijkervaringen. Organisatie: Leerstoelgroep Milieubeleid en het subdepartement Milieutechnologie van Wageningen Universiteit, LeAF en Wetsus. Informatie: (0317) 48 21 08.
20-23 mei, Utrecht Het Instrument jaarlijkse technologiebeurs waar producten en ontwikkelingen op het gebied van industriële elektronica, industriële automatisering en laboratoriumtechnologie aan de orde komen.
Organisatie: Federatie van technologiebranches FHI. Informatie: www.hetinstrument.nl.
22 mei, Driebergen Grondwater de bron symposium over de stand van zaken rond onderzoek naar grondwater, met onder andere aandacht voor radiesthesiegeopathie en identificatie van aquifers. Organisatie: Nederlandse Hydrologische Vereniging. Informatie: Herman Wolfs (070) 311 12 68.
23 mei, Eindhoven Energieopslag in de bodem: kansen en bedreigingen voor bedrijven middagsymposium over energieopslag in de bodem en het mogelijke gevaar voor verontreiniging door wateronttrekkingen. Organisatie: Vereniging Industriewater. Informatie: (073) 680 66 60.
27 mei, Wageningen Water en stedelijk gebied tweede bijeenkomst van een driedelige lezingencyclus over actuele watervraagstukken, met name over de risico’s én mogelijkheden in het stedelijk gebied. Organisatie: Wageningen Business School. Informatie: (0317) 48 40 93.
28 mei, Rotterdam Waterveiligheid bijeenkomst over de nog op te stellen Nota Waterveiligheid, waarin ministeries en waterbeheerders vastleggen wie wat doet en wie beslist bij een calamiteit. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 77.
29-31 mei, Amsterdam FIABCI 59e editie van het wereldcongres van de internationale onroerendgoedorganisatie FIABCI met als thema dit jaar water. Gespreksthema’s zijn onder andere de verdediging tegen het water en het bouwen op water. Organisatie: FIABCI en Gerard W. Bakker Projectadviezen. Informatie: (020) 670 26 41 of www.fiabciamsterdam2008.com.
5 juni, Utrecht Verzilting in de regio bijeenkomst over de effecten van klimaatverandering op verzilting en de betekenis hiervan voor regionale waterbeheerders, met speciale aandacht voor het noorden van Friesland, Rijnland en Goeree-Overflakkee. Organisatie: Zoet-Zout Platform. Informatie: (0320) 29 88 31.
17 juni, Wageningen Water en stedelijk gebied laatste van een driedelige lezingencyclus over actuele watervraagstukken, met name over de risico’s én mogelijkheden in het stedelijk gebied. Organisatie: Wageningen Business School. Informatie: (0317) 48 40 93.
agenda 18 juni, Enschede Wet gemeentelijke watertaken bijeenkomst over de toepassing van de Wet gemeentelijke watertaken, met bijdragen van de Vereniging Stadswerk en Stichting RIONED en als dagvoorzitter Govert Geldof. Organisatie: Gemeente Enschede. Informatie: (053) 481 81 46.
19 juni, Utrecht Water en gebiedsontwikkeling studiedag over gebiedsontwikkeling met water als centraal thema. Aandacht voor actuele ontwikkelingen in beleid, regelgeving en instrumentarium voor ruimte en water. Organisatie: NIROV. Informatie: Martijn Vos (070) 302 84 11.
24 juni, Utrecht Juridische update voor de watersector congres over nieuwe waterregels en wetten en hun consequenties voor de praktijk, zoals de nieuwe Waterwet, de WABO, nieuwe lozingsregels voor afvalwater, de Wet gemeentelijke watertaken en Europese regelgeving. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 77.
30 september-3 oktober, Amsterdam Aquatech 22e editie van de grootste vakbeurs op het gebied van proces-, drink- en afvalwater in Nederland, met een congresprogramma dat georganiseerd wordt door de International water Association. Organisatie: Amsterdam RAI. Informatie: (020) 549 12 12.
23 oktober, Utrecht Water en gebiedsontwikkeling studiedag over gebiedsontwikkeling met water als centraal thema en specifiek aandacht voor ontwikkelingen op beleidsniveau en op het gebied van regelgeving. Organisatie: NIROV. Informatie: Martijn Vos (070) 302 84 11. Buitenland
27-29 april, Shanghai Water Supply & Drainage and Water Treatment negende editie van deze grootste waterbeurs in China. Organisatie: Shanghai ZM International Exhibition. Informatie: Helen Zhu (0086) 21 54 59 23 23 of www.wsdwtf.com.
5-9 mei, München IFAT 15e editie van de internationale beurs op het gebied van water, afval en hergebruik, met daaraan parallel lopend een congresprogramma dat in het teken staat van (afval) water en de watersector in het algemeen. Organisatie: German Association for Water, Wastewater and Waste (DWA) en European Water Association (EWA). Informatie: (0049) 2242 872 189 of www.ewaonline.de.
6-7 mei, Qatar Dredging and sustainability: how wide is the Gulf? internationale conferentie over baggeren in het Midden-Oosten en de gevolgen hiervan op het zeemilieu. Organisatie: Central Dredging Association. Informatie: (015) 268 25 75.
14-16 mei, Londen Reuse of waterways and remediation of sediments vijfde editie van het Europees congres over verontreinigde waterbodems. Organisatie: REUSED. Informatie: (033) 434 35 00.
advertentie
Een adviseur met bedrijfsmatige inslag KWA Bedrijfsadviseurs is een adviesbureau met een gevestigde positie in de breedte van het bedrijfsleven. Wij werken, veelal regelmatig en langdurig, voor relaties die toonaangevend zijn in hun branche. Wij stellen de relatie boven de transactie. KWA vormt met haar 55 medewerkers een informele, platte organisatie en staat open voor vernieuwing. De collega's die wij zoeken vinden bij ons ruimte voor eigen ondernemerschap, met vrijheid en initiatief. Wij bieden een gevarieerd werkpakket in eigen en gezamenlijke projecten, collegiaal consult en moge-
www.kwa.nl
Adviseur Geohydrologie De functie Vanuit je kennis van grondwater adviseer je bedrijven op het gebied van energieopslag en (industriële) grondwateronttrekking. Het verzorgen van vergunningaanvragen, ontwerpen van bronsystemen en uitvoeren van geohydrologische modelstudies (Microfem, FeFlow en/of HST3D) zijn belangrijke onderdelen van je werkzaamheden voor klanten van KWA. Tevens ondersteun je bij grondwatersaneringsprojecten. Wij vragen Een WO- of HBO-werk- en denkniveau en liefst enige advieservaring, opgedaan in de zakelijke dienstverlening of het bedrijfsleven. Adviesvaardigheden, projectmatig werken en relatiebeheer zijn essentiële elementen van deze functie, evenals de interesse en het vermogen tot interdisciplinaire samenwerking.
> arbo > bodem > energie > geluid > kwaliteit > lucht > milieu
lijkheden voor persoonlijke ontwikkeling. KWA Bedrijfsadviseurs kent uitstekende secundaire arbeidsvoorwaarden, waaronder de mogelijkheid tot
Kernbegrippen voor deze functie zijn: initiatiefrijk, ondernemend, klant- en resultaatgericht, communicatief, analytisch en samenwerkingsgericht.
participatie in de onderneming. Voor meer informatie over deze functie neem je contact op met ing. Paul Ploumen, teammanager Bodem & Water, tel. 033 – 422 13 20, e-mail: ppl@kwa.nl.
> veiligheid > water
Jouw brief of mail met CV stuur je naar: KWA Bedrijfsadviseurs BV, t.a.v. Marga Steenbeek, Postbus 1526, 3800 BM Amersfoort. E-mail: mst@kwa.nl.
H2O / 8 - 2008
41
handel & industrie NieuWater levert ultrapuur water aan NAM NieuWater BV gaat ultrapuur water leveren aan de Nederlandse Aardolie Maatschappij. De BV van Waterleidingmaatschappij Drenthe en Waterschap Velt en Vecht kan straks maximaal 10.000 kubieke meter water per dag leveren.
H
et ultrapure water gebruikt de NAM voor de herontwikkeling van het olieveld Schoonebeek. Het water wordt geproduceerd door een nog te bouwen zuiveringsinstallatie bij de rwzi Emmen. Gezuiverd rioolwater vormt de grondstof voor het ultrapure water. In de
zuiveringsinstallatie combineert Waterschap Velt en Vecht verschillende technieken om het pure water te produceren. Naar verwachting begint het waterschap dit jaar nog met de bouw. In 2010 kan het eerste water geleverd worden aan de NAM. Het contract omvat in eerste instantie een periode van 25 jaar.
WML en Evides beginnen Evilim Industriewater WML en Evides Industriewater gaan samenwerken op het gebied van industriewater. Daarvoor hebben ze de BV Evilim Industriewater opgezet. Deze gaat zich richten op industriële waterprojecten in de provincie Limburg, zoals het ontwikkelen en exploiteren van industriële waterbehandelingsinstallaties voor proceswater, afvalwaterzuivering en hergebruik. Evilim Industriewater BV wordt voor de helft eigendom van Evides Industriewater en voor de helft van WML. De projecten die nu door WML-dochter e-Water Group worden uitgevoerd, worden in Evilim ingebracht met behoud van de medewerkers en met behoud van de vestiging van de e-Water Group in Echt. Door samen te werken en gebruik te maken van elkaars expertise willen beide waterleidingbedrijven hun slagkracht op het gebied van industriewaterprojecten in Limburg vergroten.
Als waterpartner voor de industrie bezit en beheert Evides Industriewater diverse waterbehandelings- en afvalwaterzuiveringsinstallaties. Het bedrijf bouwt deze installaties op maat en neemt deze voor de klant in bezit en beheer. Zo levert Evides onder meer diverse kwaliteiten water aan vestigingen van Dow in Terneuzen en Hamburg en zuivert het afvalwater van onder andere de luchthaven Schiphol.
Investeringspartner voor Dutch Rainmaker Dutch Rainmaker uit Leeuwarden heeft een overeenkomst gesloten met de Nederlandse investeringsmaatschappij Ico Capital uit Amsterdam. Hierdoor kan Dutch Rainmaker, die windmolens combineert worden met waterzuivering en koeltechnologie, haar technologie verder ontwikkelen. Dutch Rainmaker heeft een techniek ontwikkeld om water uit de lucht te halen. Door met windenergie een koelsysteem van energie te voorzien, wordt inkomende lucht dusdanig gekoeld dat het in de lucht aanwezige water condenseert. Maar de windenergie kan ook gebruikt worden om zout of brak water te zuiveren tot drinkwater. Op dit moment worden de producten nog ontwikkeld. Hierbij maakt het bedrijf onder meer gebruik van windmolens van ongeveer 20 meter hoog met wieken met een diameter van 18 meter. Op basis van deze windmolen kan 8.000 liter water per dag uit de lucht worden gehaald of 20.000 liter zoet water uit brak of zout water. Naar verwachting worden de eerste ‘Rainmakers’ dit voorjaar op de markt gebracht. Voor meer informatie: Gerard Schouten (058) 280 07 30.
Werkendam gebruikt rioolbuizen van HOBAS De gemeente Werkendam heeft voor een nieuw bergingsriool gekozen voor HOBAS rioolbuizen en -putten van met glas versterkt kunststof, onder andere vanwege het geringe gewicht. De riolering in Werkendam bestaat uit verschillende bemalingsgebieden. Eén daarvan is de gemengd gerioleerde Vervoornepolder. Hier bevinden zich vier overstorten, waarvan één is voorzien van een bergbezinkbassin. In een herberekening van de kern Werkendam is opgenomen om al het water naar een nieuwe overstort te sturen. Om het risico op wateroverlast te verkleinen, zou het riool daarvoor op diverse plaatsen moeten worden vergroot. Dit bleek echter niet haalbaar vanwege onvoldoende dekking en bodemverhang. De andere optie is een bergbezinkkelder, maar daarvoor is te weinig ruimte. Het plan is daarom aangepast. Besloten is om het bestaande riool niet te vergroten maar een nieuw bergingsriool met een overstort aan te leggen.
42
H2O / 8 - 2008
Het ontwerp van het bergingsriool is volledig door de gemeente Werkendam in eigen beheer uitgevoerd. Voor de keuze van het materiaal is één van de belangrijkste criteria het gewicht van de GVK-buis geweest. De bodem in Werkendam bestaat uit een dikke veenlaag. Deze grondsoort is uiterst zettingsgevoelig. De keuze is daarom gevallen op met glas versterkte kunststof buizen en putten. Door de gladde binnenwand blijft bovendien minder slib achter tijdens het terugpompen van het water uit het bergingsriool. Ook zijn de buizen snel en eenvoudig te monteren, ook tijdens vriesweer. Zwaar materieel is niet nodig. Voor meer informatie: (0318) 69 66 80.
De met glas versterkte kunststof rioolbuizen die in Werkendam gebruikt worden.
De Hogeschool van Amsterdam (HvA) is ĂŠĂŠn van de grootste onderwijsinstellingen van Nederland. Achtentwintigduizend studenten en eenentwintighonderd medewerkers komen dagelijks naar ĂŠĂŠn van de locaties in de regio Amsterdam. De HvA biedt vooruitstrevend en vernieuwend hoger beroepsonderwijs aan op vrijwel elk studiegebied en heeft een intensief samenwerkingsverband met de Universiteit van Amsterdam. De HvA is gericht op kennisinnovatie en ontwikkelt en stimuleert vernieuwing van het onderwijs en kennisoverdracht. Binnen de Amsterdamse Hogeschool voor Techniek (AHT) van de HvA wordt het lectoraat met als kennisdomein â&#x20AC;&#x2122;Meervoudig Intensief Ruimtegebruikâ&#x20AC;&#x2122; (MIR) voortgezet. MIR biedt een bredere oriĂŤntatie op het inrichten en doorlopen van het bouw- en inrichtingsproces in en om het stedelijk gebied. Meervoudig en Intensief Ruimtegebruik is ook het leren omgaan met omgevingsfactoren, het ontwikkelen van conceptueel denken en het aandragen van technisch creatieve oplossingen. In de tweede fase van het MIR-lectoraat wordt de brede, algemene benadering omgezet naar verdieping op speciďŹ eke deelterreinen. EĂŠn van deze onderzoeksthemaâ&#x20AC;&#x2122;s is â&#x20AC;&#x2DC;Water in en om de stadâ&#x20AC;&#x2122;. Het onderzoeksthema â&#x20AC;&#x2DC;Water in en om de stadâ&#x20AC;&#x2122; dient bij te dragen aan de betere ontwikkeling en uitvoering van goede ruimtelijke plannen en waterplannen. Door de klimaatverandering worden steeds hogere eisen gesteld aan het waterbeheer. De zeespiegel stijgt, de intensiteit van buien en hoeveelheid neerslag neemt toe. Tegelijk wordt de verdroging een groter probleem voor natuur en landbouw. Er moet letterlijk en ďŹ guurlijk meer ruimte komen voor water. Water moet worden geĂŻncorporeerd als een basiselement met (grote) toegevoegde waarde, dat mogelijkheden biedt voor (gebruiks)combinaties met andere ruimtelijke, economische en esthetische functies. 6OOR BOVENGENOEMD LECTORAAT -)2 ZOEKEN WIJ EEN PROFESSIONAL OP HET GEBIED VAN 7ATER IN EN OM DE STAD die wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen weet te vertalen naar onderzoek wat leidt tot VERNIEUWENDE INZICHTEN VOOR HET INRICHTEN VAN WATERSYSTEMEN IN HET STEDELIJK GEBIED
lector MIR onderzoeksthema â&#x20AC;&#x2DC;Water in en om de stadâ&#x20AC;&#x2122; (0,3 fte) Doelstelling van het lectoraat is het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs, het versterken van de relatie met het bedrijfsleven en het opzetten van toegepast wetenschappelijk onderzoek. Aan het lectoraat wordt een kenniskring toegevoegd.
s V AARDIGHEID IN PLANNEN EN ORGANISEREN VAN KENNIS UITWISSELING IN HET KADER VAN HET KENNISPLATFORM s V AARDIGHEID IN HET SAMENWERKEN MET VERSCHILLENDE partijen en personen, zowel intern als extern; s GEPROMOVEERD IN EEN RELEVANT KENNISGEBIED
Resultaatgebieden s FORMULEREN VAN DE STRATEGIE VOOR HET LECTORAAT EN leiding geven aan de kenniskring; s OPSTELLEN VAN EEN ONDERZOEKSPROGRAMMA EN ZORG DRAGEN VOOR DE UITVOERING s ZORG DRAGEN VOOR EEN VERTALING VAN HET ONDERZOEK IN ONDERWIJSONTWIKKELING EN UITVOERING s INITIĂ&#x2018;REN VAN SAMENWERKING MET VOOR HET INSTITUUT relevante organisaties.
Arbeidsvoorwaarden Het betreft een tijdelijke aanstelling per direct voor de DUUR VAN VIER JAAR (ET SALARIS IS AFHANKELIJK VAN OPLEIDING EN ERVARING $E WERKZAAMHEDEN MAKEN DEEL UIT VAN DE ORGANIEKE FUNCTIE ,ECTOR KENNISKRING $E BIJ DEZE FUNCTIE BEHORENDE LOONSCHAAL IS SCHAAL CAO HBO Het salaris bedraagt maximaal ` BRUTO PER MAAND bij een volledige aanstelling.
Kennis en vaardigheden s KENNISDRAGER DIE BINNEN HET BETREFFENDE BEROEPS domein Civiele Techniek aantoonbaar gezag heeft en beschikt over relevante kennis en netwerken; s BREDE ERVARING IN HET WERKVELD VAN INTER NATIONAAL WERKENDE INGENIEURSBUREAUS GROTE TOONAANGEVENDE BOUWBEDRIJVEN PROJECTONTWIKKELAARS INITIĂ&#x2018;RENDE EN ONTWIKKELENDE OVERHEIDSDIENSTEN WAARBIJ ER SPRAKE IS van grote en complexe projecten; s VERMOGEN OM NIEUW ONDERZOEK TE INITIĂ&#x2018;REN DOOR HET BEPALEN VAN RELEVANTE EN VERNIEUWENDE ONDERZOEKS themaâ&#x20AC;&#x2122;s op het gebied van water in het stedelijk gebied; s VERTROUWD MET DE ACTUELE VRAAGSTELLINGEN EN DISCUSSIES in het werkveld en in de praktische toepassing van ONDERZOEKSRESULTATEN IN DE SECTOR s ERVARING EN OF AANTOONBARE AFl NITEIT MET COMPETENTIE ONTWIKKELING EN ONDERWIJSVERNIEUWING
Informatie Nadere informatie: de heer drs. G.R.M. van Haarlem, DIRECTEUR VAN DE !MSTERDAMSE (OGESCHOOL VOOR 4ECHNIEK TELEFOON OF E MAIL G R M VAN HAARLEM HVA NL +IJK VOOR MEER INSTITUUTSINFORMATIE OP WWW AHT HVA NL Sollicitaties 5W GEMOTIVEERDE SOLLICITATIEBRIEF MET #6 KUNT U MAILEN BIJ VOORKEUR IN -3 7ORD BIJLAGE NAAR VACATURES HVA NL onder vermelding van het vacaturenummer 2007.0265 en DE BRON HET MEDIUM WAAR U DEZE VACATURE VOOR HET EERST HEEFT GEZIEN %EN BEVESTIGING VOLGT UITERLIJK WERKDAGEN NA ONTVANGST VAN UW SOLLICITATIE Sluitingsdatum: 1 mei 2008. !CQUISITIE N A V DEZE ADVERTENTIE WORDT NIET OP PRIJS gesteld.
Informatie: www.hva.nl/vacatures
Kennis krijgt pas waarde als je er iets mee doet Daarom ondersteunt Kiwa Water Research u ook bij toepassing en onderhoud van kennis Kiwa Water Research Betrouwbaar drinkwater is van levensbelang. Kiwa Water Research levert de kennis en technologie die nodig zijn voor een optimale kwaliteit in watervoorziening en -beheer. Samen met en voor de drinkwaterbedrijven ontwikkelen en managen wij kennis voor een onberispelijke drinkwaterkwaliteit, nu en in de toekomst.
Blauw, groen, waterketen Kiwa Water Research biedt ministeries, provincies, waterschappen en terreinbeheerders oplossingen op maat voor watergerelateerde vraagstukken rond watersysteem en waterketen, waterkwaliteit en –kwantiteit, natuur, afvalwaterbehandeling en asset management.
Kiwa Industrie & Water Industriële partners krijgen via Kiwa Industrie & Water efficiënt toegang tot waterkennis voor hún praktijk met ondersteuning bij dagelijkse watervraagstukken, implementatietrajecten, troubleshooting en kwaliteitsborging. Binnen het onderzoeksprogramma OPIW en met individuele bedrijven, brancheorganisaties en waterbedrijven ontwikkelt en implementeert Kiwa Industrie & Water innovatieve watertechnologie.
BTO Bedrijfstakonderzoek van de waterbedrijven
Kiwa Water Research Kiwa Industrie & Water telefoon (030) 606 95 11 e-mail info@kiwawaterresearch.eu
www.kiwawaterresearch.eu