20080613082628

Page 1

41ste jaargang / 13 juni 2008

12 /

2008

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

WATERTOETS IN DE KNEL DOOR INVOERING NIEUWE WRO “KLIMAATVERANDERING CRUCIALE FACTOR VOOR WATERSECTOR” INTERVIEW MET NIEUWE DIRECTEUR VAN EVIDES VENNEN MINDER ZUUR MAAR WARMER


www.deltares.nl

Krachtenbundeling in de Delta Meer dan 50% van de wereldbevolking leeft, woont en werkt in een delta. Deltagebieden zijn aantrekkelijk vanwege de strategische ligging aan zee en waterwegen. De bodem is er vruchtbaar en rijk aan delfen grondstoffen. Maar deltagebieden zijn ook kwetsbaar. De slappe bodem daalt, de zeespiegel stijgt, rivierpeilen zijn onberekenbaar en de druk op de ruimte en het milieu groeit.

Integrale aanpak Deltares ontwikkelt via een integrale aanpak kennis voor innovatieve oplossingen, die het leven in deltagebieden veilig, schoon en duurzaam maken. Vier gerenommeerde kennisinstituten hebben hun krachten gebundeld in Deltares: WL | Delft Hydraulics, GeoDelft, de Bodem en Grondwater unit van TNO en delen van specialistische diensten van Rijkswaterstaat. Deltares is een unieke combinatie van ruim 800 deskundigen, visie, kennis en ervaring. Een internationale autoriteit op het gebied van water en ondergrond. Met als werkterrein delta’s, kusten, rivieren en andere laaggelegen gebieden overal in de wereld. Ons streven is een veilige, schone en duurzame delta.


Optimisme

D

eze uitgave van H2O opent niet zo vrolijk: ‘Watertoets in de knel’, ‘Nederland haalt EU-doel biodiversiteit niet’ en ‘KRWdoelstellingen voor regionale wateren slechts voor de helft binnen bereik’. Toch moet u zich hierdoor niet laten verleiden tot pessimisme over alle activiteiten die de Nederlandse waterbeheerders momenteel ondernemen om de kwaliteit van het oppervlaktewater en de rol van water in de ruimtelijke inrichting van het land te beschermen of te verbeteren. Want ondanks deze tegenvallers gebeurt er van alles. En wat nog belangrijker is, de intentie bestaat om de Nederlandse wateren nog wat verder op te krikken.

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Gerda Pieters Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Sigrid van der Kind (010) 427 41 40 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 99,- per jaar excl. 6% BTW € 131,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2008 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

Waar u wel beducht voor moet zijn, zijn waterbeheerders die zeuren over het vele werk dat onder andere de Kaderrichtlijn Water met zich mee brengt. Ik zal de laatste zijn die regelgeving propageert die veel werk oplevert maar in werkelijkheid geen schonere rivieren. Het gaat om de intentie. Ik neem aan dat alle waterbeheerders in Nederland achter maatregelen tegen verdroging staan en achter maatregelen die de kwaliteit van grond- en oppervlaktewateren verbeteren. En ik verwacht ook dat ze achter de Watertoets staan en achter plannen om het water in Nederland daadwerkelijk meer ruimte te geven. Dus: geduld hebben en optimistisch blijven. Peter Bielars

inhoud nº 12 / 2008 4

/ Watertoets in de knel door invoering nieuwe Wro

7

/ “Risico-communicatie is trekken aan een dood paard”

8

/ Pavel Kabat: “Klimaatverandering cruciale factor voor Nederlandse watersector” Maarten Gast

10 / De gevolgen van Natura 2000 voor de

8

drinkwaterbedrijven

12 / Peter Vermaat: “In de hele sector zie je meer aandacht voor ondernemerschap”

14 / Ervaring Engelse drinkwatersector met veiligheidsplannen en overstromingen Marcel Tielemans en Margreet Mons

22 / “Voorgestelde oplossing voor problemen

12

met grote waternavel werkt niet” Roelf Pot

25 / Recensie: data en stedelijk waterbeheer Jeroen Langeveld

26 / Verenigingsnieuws 31 / Toekomst Krimpenerwaard zichtbaar in Nooitgedagt

26

Wim Twisk en Hans Boeyen

34 / Amstelboezem een echt afvoersysteem Hilga Sikma en Martine Lodewijk

36 / Vennen minder zuur maar warmer Herman van Dam en Adriënne Mertens

41 / Agenda 42 / Productnieuws Bij de omslagfoto: Het Ilperveld, jarenlang een vuilstort, nu een uniek natuurgebied in Noord-Holland, waar nog wel problemen bestaan met de waterkwaliteit. Maar binnenkort wordt begonnen met de sanering van de laatste vier kleine stortplaatsen in het gebied.


Watertoets in de knel door invoering nieuwe Wro De juridische verplichting voor de Watertoets komt met de invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli aanstaande te vervallen. Ook geeft de nieuwe wet gemeenten de mogelijkheid bestemmingsplannen vast te stellen die indruisen tegen rijks- en provinciale belangen. Beide aspecten kunnen nadelige gevolgen hebben voor de waterhuishouding in Nederland, zo stelt het Planbureau voor de Leefomgeving.

D

e Watertoets moet ervoor zorgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle relevante ruimtelijke plannen en besluiten van het Rijk, provincies en gemeenten. Sinds 1 november 2003 is de Watertoets verplicht voor onder meer streekplannen (op provinciaal niveau) en structuurplannen (op regionaal en gemeentelijk niveau). Met de invoering van de nieuwe Wro worden deze streek- en structuurplannen vervangen door ruimtelijke structuurvisies. Deze zelfbindende beleidsdocumenten over waterrelevante ruimtelijke ontwikkelingen in een bepaald gebied zijn vorm- en procedurevrij. Hiermee vervalt de juridische verplichting voor de Watertoets. Het ruimtelijk beleid uit de structuurvisies wordt vormgegeven door bestemmingsplannen. Met de invoering van de nieuwe Wro verliezen Gedeputeerde Staten echter hun bevoegdheid om de gemeentelijke plannen vooraf goed te keuren. Hiermee verdwijnt de beoordelende rol van de provincie in het huidige watertoetsproces.

Zij had tot nu toe vaak de functie van vangnet voor onvoldoende doorlopen watertoetsprocedures. Door de nieuwe werkwijze moeten de provincie en het waterschap zich pro-actiever gaan opstellen om de waterbelangen te waarborgen. Ook moet meer accent op het (niet-formele) voortraject van het watertoetsproces komen te liggen, aldus het Planbureau voor de Leefomgeving. Provincies moeten vanaf 1 juli nauwkeurig voorschrijven hoe gemeenten bouw- en bestemmingsplannen beoordelen op de gevolgen voor wateroverlast, verdroging en waterkwaliteit. De Zuidelijke Rekenkamer en de Rekenkamer Oost-Nederland hebben een onderzoek ingesteld naar de manier waarop de provincies Limburg, Noord-Brabant, Gelderland en Overijssel tot nu toe vanaf de invoering in 2003 uitvoering hebben gegeven aan de watertoets vanuit hun drie rollen: als initiatiefnemer van streek-, reconstructie- of infrastructuurplan, als waterbeheerder op het punt van grondwater en als beoordelaar van gemeentelijke bestemmingsplannen en regionale structuurplannen.

Over het algemeen is het oordeel hierover positief. Maar de beide rekenkamers vinden wel dat de provincies onvoldoende aandacht besteden aan risico- en kostenanalyses met betrekking tot wateraspecten en bekritiseren de provincies omdat ze in de waterparagrafen niet aangeven op welke wijze compensatie van negatieve gevolgen voor wateraspecten plaatsvindt. Ook is de feitelijke planbeoordeling niet goed te beoordelen. De Zuidelijke Rekenkamer komt dan ook tot de conclusie dat de Watertoets tot nu toe niet de bestuurlijke aandacht krijgt die ze nodig acht. De provincies zouden met met name een sluitend systeem moeten opzetten voor de controle op toezeggingen die zijn gedaan bij de beoordeling van plannen op ruimtelijk gebied. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben inmiddels aangegeven dat zij de aanbevelingen van de Zuidelijke Rekenkamer zullen overnemen. Voor gemeenten blijft de verplichting bestaan overleg te plegen met het waterschap en de provincie waarvan de belangen in het plan in het geding zijn. Daarnaast zijn er enkele pro-actieve mogelijkheden om strijdige bestemmingsplannen te voorkomen, zoals Algemene Maatregelen van Bestuur en provinciale ruimtelijke verordeningen. Probleem hierbij is dat Rijk en provincies deze instrumenten waarschijnlijk pas in 2010 gereed hebben. Zolang de verordeningen er nog niet zijn, kunnen strijdige bestemmingsplannen alleen bestreden worden met een aanwijzing achteraf. De rechter moet daarbij besluiten of deze reactieve aanwijzing geoorloofd is. Natura 2000-gebieden vormen een uitzondering onder de nieuwe wet. Het blijft mogelijk om aan bestemmingsplannen goedkeuring te onthouden om beschermde gebieden of soorten in Europa te beschermen. In de volgende uitgave van H2O, die op 27 juni uitkomt, verschijnt een uitgebreid artikel over de wateraspecten in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. De nadruk ligt daarbij op de Watertoets.

4

H2O / 12 - 2008


actualiteit Nederland haalt EU-doel biodiversiteit niet Nederland gaat de Europese afspraak om het verlies aan biodiversiteit te stoppen in 2010 waarschijnlijk niet halen. Hoewel de achteruitgang van de biodiversiteit in Nederland de laatste jaren geleidelijk afneemt, neemt het aantal bedreigde dier- en plantensoorten toe. Met name de soorten die afhankelijk zijn van meanderend, schoon water, nemen in aantal af of zijn zelfs helemaal uit Nederland verdwenen.

T

ot deze conclusies komt het Planbureau voor de Leefomgeving (een samenvoeging van het Milieuen Natuurplanbureau en het Ruimtelijke Planbureau) in het rapport ‘Halting biodiversity loss in the Netherlands’ dat op 20 mei gepubliceerd werd. Hoewel de afname aan biodiversiteit de laatste 20 jaar verminderde door maatregelen van de overheid, heeft

tussen de 15 en 45 procent van de soorten nog onvoldoende leefruimte om onbedreigd te leven en zich voort te planten. Versnippering van natuurgebieden vormt de belangrijkste oorzaak van de afname van leefruimte. De versnippering is het hevigst in moerasgebieden, beken en meren. Ook eutrofiëring blijft, ondanks een significante afname in de afgelopen jaren,

een bedreiging voor de biodiversiteit in waterrijke gebieden. Daarnaast noemt het Planbureau voor de Leefomgeving het onttrekken van grond- en oppervlaktewater voor de productie van drinkwater - met als gevolg verdroging - als één van de oorzaken van afname aan biodiversiteit. zie ook pagina 10

KRW-doelstellingen voor regionale wateren slechts voor de helft binnen bereik Het maatregelenpakket van de waterbeheerders in Nederland leidt naar schatting tot het behalen van 40 tot 60 procent van de KRW-doelen voor de regionale wateren. Voor de rijkswateren ligt het behalen van de volledige KRW-doelstelling wél binnen handbereik. Dat blijkt uit het op 30 mei gepubliceerde onderzoeksrapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (het vroegere Milieu- en Natuurplanbureau) over de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water in Nederland. van de inrichting van de watersystemen (habitatherstel) en op het verwijderen van vervuilde waterbodems.

De Overijsselse Vecht. Hermeandering is één van de maatregelen waarmee de waterschappen de ecologische kwaliteit van de regionale wateren kunnen laten verbeteren (foto: Aart Sander).

I

n 2007 hebben Rijkswaterstaat en de waterschappen een serie maatregelen opgesteld die in de periode tot 2027 zullen worden getroffen om de KRW-doelen te realiseren in zowel de rijkswateren als de regionale wateren. Dit maatregelenpakket bestaat hoofdzakelijk uit maatregelen die zijn gericht op de ecologische doelstellingen van de KRW door herstel en inrichting van watersystemen en het terugdringen van nutriëntenemissies naar oppervlaktewater. De kwaliteit van alle oppervlaktewateren moet conform de KRW formeel in 2015, maar uiterlijk in 2027 (na maximaal tweemaal zes jaar uitstel) de kwalificatie ‘goed’ scoren. Momenteel voldoet slechts vijf procent van de regionale oppervlaktewateren aan de vereiste ecologische kwaliteit. Voor de rijkswateren is dit 15 procent. Dat het

behalen van de volledige KRW-doelen voor de rijkswateren wél binnen handbereik ligt en niet voor de regionale wateren - terwijl het huidige kwaliteitsverschil tussen beide maar tien procent bedraagt - heeft volgens Anneke Oosterhuis van het Planbureau voor de Leefomgeving onder meer te maken met uiteenlopende ambities. “De Kaderrichtlijn Water geeft een indicatie van de vereiste kwaliteit. Het hangt van je ambitie af hoe je hiermee omgaat. Rijkswaterstaat heeft haar doelen veel minder ambitieus geformuleerd dan bijvoorbeeld de waterschappen.” Rijkswaterstaat heeft daarnaast ook profijt van maatregelen die in het buitenland genomen worden, zoals de bouw van nieuwe en de verbetering van bestaande rioolwaterzuiveringsinstallaties. De maatregelen in Nederland voor de rijkswateren zijn vooral gericht op verbetering

Ook de ecologische kwaliteit van de regionale wateren zal de komende jaren wel degelijk fors verbeteren. Die verbetering is vooral het gevolg van het inzetten van inrichtingsmaatregelen, zoals de aanleg van natuurvriendelijke oevers en vistrappen en hermeandering van rivieren. Toch is het niet waarschijnlijk dat alle door de waterschappen voorgestelde doelen voor beken, sloten en kleine meren worden bereikt. Om te voorkomen dat Nederland door de Europese Commissie in gebreke wordt gesteld, zou Nederland op termijn lagere doelen kunnen formuleren en/of aanvullende maatregelen treffen. Daarbij blijken maatregelen voor de inrichting van beken, vaarten en kanalen het meest kosteneffectief. Dat geldt ook voor actief visstandbeheer in meren. Uit de studie van het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt dat het heel moeilijk wordt om meststoffen, vooral fosfaten, in het oppervlaktewater terug te dringen. Door uitspoeling van fosfaten, afkomstig uit de landbouw, zijn in het verleden in de waterbodem grote voorraden opgebouwd die zelfs na decennia nog langzaam in het water terechtkomen. Naar verwachting zal in 2027 driekwart van de fosfaten in het oppervlaktewater voortkomen uit landbouwgronden. Zuiveringsmoerassen rond landbouwgebieden kunnen op korte termijn de hoeveelheid fosfaat in het water verlagen, maar hieraan zijn hoge kosten verbonden en de effectiviteit is nog onzeker.

H2O / 12 - 2008

5


‘Verzilting niet overal tegenhouden, maar waterbeheer differentiëren’ Verzilting is een oprukkend probleem. Door de bodemdaling, drogere zomers, hogere zeespiegel en de zoute kwel treedt op veel plaatsen verzilting op. Met op sommige plaatsen gevolgen voor (hoogwaardige) land- en tuinbouw, drinkwaterwinning en de ecologie. Maar het wordt steeds moeilijker, en daarmee duurder, om de waterkwaliteit overal en altijd te garanderen voor de waterbeheerders. Dus moeten de chloridenormen misschien wel worden losgelaten, en daarmee bepaalde functies. Of moeten gebruikers meer gaan betalen voor de waterkwaliteit. Tenminste, als het aan de bezoekers van de themadag ‘Verzilting in de regio: meebewegen of aanpakken?’ op 5 juni ligt. De consensus onder de bezoekers van deze door het Platform herstel zoet-zout overgangen georganiseerde dag leek groot, maar de stap van de projector in de zaal naar de praktijk is groot.

M

ondiaal gezien vormt verzilting een groot probleem, maar op nationale schaal valt het eigenlijk nog wel mee op dit moment, betoogde Neeltje Kielen van de Waterdienst van Rijkswaterstaat. Maar door de klimaatverandering wordt dat anders. Afhankelijk van het scenario wordt de droge zomer van 2003 misschien wel de gemiddelde zomer in de toekomst. Uiteindelijk zal dat problemen voor de landbouw en de natuur geven. Vragen die gesteld moeten worden zijn óf er wel altijd water voor de landbouw moet zijn en óf we sloten voor zowel irrigatie als drainage moeten gebruiken. En zijn de normen in de KRW en Natura 2000 wel klimaatbestendig? Tenslotte concludeerde Kielen dat in een gemiddeld jaar ongeveer 80 procent van het rivierwater ongebruikt naar zee stroomt, in een droog jaar is dat nog steeds rond de 60 procent. Er is dus genoeg water, we moeten dat slim(mer) gaan benutten. Meinte de Hoogh van VROM ging in op het Adaptatieprogramma Ruimte en Klimaat (ARK), waarin de ministeries van VROM, LNV, V&W en EZ samenwerken met de IPO, VNG en Unie van Waterschappen om Nederland voor te bereiden op de gevolgen van de klimaatverandering. De vraag is wat voor uitgangspunt er moet komen. Moeten we de manier waarop we het watersysteem handhaven, aanpakken maar de huidige functies blijven faciliteren? Moeten we de huidige functies in stappen aanpassen aan de nieuwe omstandigheden? Of moeten we het watersysteem herinrichten en de functies aanpassen? Niet alleen het oppervlaktewater kan verzilten, ook het grondwater heeft daar op sommige plaatsen last van, volgens Gualbert Oude Essink van Deltares. Zo is grondwater langs de kust, gemeten op -10 meter NAP, relatief zout. De oorzaak is het zeewater dat onder de zeewering door langzaam omhoog komt, mede onder invloed van de maaivelddaling en de zeespiegelstijging. Maar uit onderzoek blijkt dat het grondwater niet overal verzilt. Op sommige plekken is dat zeker het geval, maar op andere plaatsen wordt het grondwater zoeter. Computermodellen worden wel steeds beter, maar zijn nog niet betrouwbaar. Autonome processen spelen een belangrijkere rol bij de verzilting van grondwater dan de klimaatverandering.

6

H2O / 12 - 2008

Door die autonome processen staat het diepe grondwater wel onder (verziltings) druk, door bijvoorbeeld oud zeewater dat zich daaronder nog bevindt. Bodemdaling en verzilting zijn een onprettige combinatie voor een waterbeheerder, volgens het verhaal van Joca Jansen van Wetterskip Fryslân. De bodem in Noord-Friesland daalt snel onder invloed van gas- en zoutwinning en de verzilting rukt op. Boeren in dat gebied verwachten dat het waterschap de waterkwaliteit op orde houdt. Tot nu toe is er geen probleem, behalve dat het water dat de boeren gebruiken om te beregenen enigszins zilt is. Maar het Wetterskip Fryslân verwacht dat dat in de toekomst zal veranderen en dat de huidige functies dan niet te handhaven zijn. De aanwezige boeren willen vooralsnog doorgaan met hun landbouw. Het waterschap heeft haar hoop nu gevestigd op een nog op te stellen integraal inrichtingsplan, waarin alle partijen hun wensen kunnen inbrengen. Dat moet leiden tot een plan waarin zoveel mogelijk wensen worden uitgevoerd, wat weer tot draagvlak moet leiden. Ondertussen heeft het Wetterskip Fryslân wel al de norm van maximaal 200 mg chloride per liter losgelaten en rekent nu met 600 tot 800 mg per liter. Ook in Rijnland is de verzilting een opkomend probleem, blijkens het verhaal van Birgitta van der Wateren - de Hoog van het Hoogheemraadschap van Rijnland. De belangrijkste functies in het beheergebied zijn landbouw, natuur en recreatie. Als het huidige waterbeheer niet wordt aangepast, zal dat tot een forse toename van de zoutschade bij met name de sierteelt leiden. Er wordt al gewerkt aan een aantal maatregelen, zoals een schutsluis bij Spaarndam, een peilopzet (verhoging) waar mogelijk, het aanpassen van de aan- en afvoerroutes van het water en er worden proeven gedaan met weldichting. Maar voor de toekomst moet toch worden nagedacht over drie scenario’s: acceptatie van de verzilting, een ‘stand-still’ situatie of de aanvoer van extra zoet water om de verzilting terug te dringen. Goeree-Overflakkee heeft weer andere problemen volgens Fred Kuipers van het Hoogheemraadschap Hollandse Delta.

Het is nog maar de vraag of de zoetwatervoorziening voor het watersysteem in de toekomst gehandhaafd kan worden. Een deel van het zoete water is afkomstig uit het Haringvliet, maar dat valt in de toekomst misschien af. De waterkwaliteit in de brakke gebieden is al heel slecht en bevat teveel chloride voor de landbouw en teveel nutriënten voor een fatsoenlijk aquatisch ecosysteem. Het waterschap heeft geprobeerd dat op te lossen voor de landbouw door ‘s zomers door te spoelen met zoet water en voor de ecologie door de brakke natuurgebieden te isoleren. Dat leverde niet het gewenste effect op: het chlorideverloop werd zeer onnatuurlijk en in de natuurgebieden bloeiden alleen de algen. De nieuwe oplossing is dat het gebied wordt doorgespoeld met gemengd water. Een kunstmatige en onnatuurlijke oplossing die wél tot een waterparel heeft geleid: Koudenhoek. De problemen uit de laatste drie lezingen (Noord-Friesland, Rijnland en GoereeOverflakkee) waren meteen de onderwerpen voor de aansluitende workshops. Hoewel er geen alles-oplossende concepten werden aangedragen, hadden de uitkomsten van deze sessies een aantal overeenkomsten. Zo werd water(beheer) niet meer als volgend gezien, maar moeten de gebruiksfuncties het water volgen. Dat leidt tot functiedifferentiatie. Daarbij ligt voor de waterbeheerders de taak om de gebruikers duidelijk te maken welke waterkwaliteit nog wel en welke niet meer gegarandeerd kan worden. Het risico op inkomstenderving door verzilt water ligt daarna bij de gebruiker.

Digitale foto’s

A

ls u foto’s digitaal wilt doorsturen naar de redactie, neem dan eerst contact op. De resolutie van de foto’s moet namelijk minimaal 300 dpi bedragen op de ware grootte in het tijdschrift. Foto’s doorsturen met een lagere resolutie heeft geen zin. De beeldschermresolutie van foto’s bedraagt meestal slechts 72 dpi. Gebruik van het programma Powerpoint voor grafisch materiaal wordt afgeraden!


verslag “Risico-communicatie is trekken aan dood paard” Alleen communicatie ten tijde van een crisis of een ramp loont. Vooraf informeren heeft weinig effect. Want mensen willen weliswaar overal over geïnformeerd worden, maar doen vervolgens weinig met die informatie. Of dat met de Nederlandse cultuur te maken heeft, is niet duidelijk. Feit is dat in bijvoorbeeld Japan, Vietnam, maar ook in Groot-Brittannië de informatie over een naderende ramp of crisis wel degelijk opgepikt wordt en aanwijzigingen van de overheid meteen nagevolgd worden. Aldus communicatieadviseur Frank Vergeer van het Expertisecentrum Risico- en Crisiscommunicatie van het ministerie van Binnenlandse Zaken tijdens een (matig bezochte maar inhoudelijk sterke) discussiebijeenkomst over veiligheid op 28 mei in Rotterdam.

D

e bijeenkomst, georganiseerd door Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid, werd geleid door Gijs Wanders. Pavel Kabat, lid van de Deltacommissie, opende het congres met enige uitleg bij de eerste bevindingen van de commissie. Dat advies, wat in september wordt verwacht, gaat uit van drie zaken: het zodanig aanpassen van huidige veiligheidsmaatregelen dat we er geen spijt van krijgen, voorstellen voor een verdere verbetering van de veiligheid voor zowel Nederland als geheel als voor vijf regio’s afzonderlijk (de zuidwestelijke delta, de Hollandse kust, het rivierengebied, het IJsselmeergebied en de wadden) en er vanuit gaan dat geld geen probleem mag zijn in dit kader. De nodige investeringen kunnen over meerdere generaties gespreid worden, aldus Kabat. De commissie rekent met de meest recente gegevens met betrekking tot de gevolgen van een klimaatwijziging door een versterkt broeikaseffect. Het advies baseert zich op een mondiale zeespiegelstijging (zonder bodemdaling van circa tien centimeter per 100 jaar) van gemiddeld 0,53 meter in 2050, 1,31 meter in 2100 en 2,85 meter in 2200. Deze stijgingen zijn forser dan eerder genoemd. Ook de piekafvoer van de Rijn zou hoger uitvallen: in 2050 tussen de 16.500 en 19.000 kubieke meter per seconde en tussen de 17.000 en 22.000 kubieke meter per seconde in 2100, afhankelijk overigens van de veiligheidsmaatregelen die in Duitsland genomen gaan worden. De Deltacommissie overweegt een wettelijk kader te introduceren voor de te nemen

maatregelen en het instellen van een fonds voor de lange termijn, zodat uitvoering van maatregelen niet afhankelijk is van de politieke situatie op dat moment.

met de cultuurhistorie en de landbouw ter plekke, voelt het waterschap zich in die plannen vaak meer gebiedsregisseur dan waterbeheerder.

Dijkgraaf Lambert Verheijen van Waterschap Aa en Maas nam het in Rotterdam op voor het ministerie van Verkeer en Waterstaat. De afgelopen vijf jaar is dat ministerie heel erg veranderd, aldus de dijkgraaf. Ze heeft nu veel meer contact met lagere overheden. Lof daarvoor van Verheijen. Hij vond het alleen wel erg stil op dit moment. Verkeer en Waterstaat is druk bezig om knopen door te gaan hakken, onder andere via de Deltacommissie. Over de Watervisie hoor je weinig meer, merkte hij op. Verheijen verbaast zich intussen over niets meer. Uit gesprekken met burgemeesters in zijn beheergebied als voorbereiding op de grootschalige rampenoefeningen begin november blijkt bijvoorbeeld dat evacuatieplannen nog steeds her en der ontbreken. De agenda van de veiligheidsregio wordt op het ogenblik vooral bepaald door de rol van de brandweer en de kosten van de oefening.

Verheijen noemt het Nationaal Waterplan dat eind dit jaar moet uitkomen, een lastige puzzel. Daarin komen namelijk een langetermijnvisie van het kabinet, de vorderingen op het gebied van de Kaderrichtlijn Water, gebiedsvisies, de stroomgebiedsbenadering en de evaluatie van de Vierde Nota waterhuishouding samen.

Volgens Verheijen staat het noodoverloopgebied in Noord-Brabant (De Beerse Overlaat) in tegenstelling tot het overloopgebied in Gelderland nog steeds overeind. Het plan is inmiddels wel aangepast; nu wordt gedacht aan een compartimenteringsdijk ten oosten van Den Bosch of een compartimenteringsdijk ten noorden van Oss. Omdat waterberging nauw samenhangt

Calamiteitenoefening door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier in 2006.

Over evacuatiemogelijkheden was Verheijen duidelijk. In de Randstad is evacuatie onmogelijk vanwege het grote aantal mensen. Waar hij wel in gelooft is een ‘droge voeten’-verklaring bij de aankoop van een huis. Daarop ging Peter van Rooy van de Waterbond dieper in. Volgens hem moet de mekalaar en/of de notaris bij de aankoop/ verkoop van een huis informatie gaan verstrekken over de veiligheid ten aanzien van water van de betreffende locatie, analoog aan de informatie over het energieverbruik van een woning. Hij denkt daarbij aan de ligging ten aanzien van NAP, de grondwaterstand en de waterkwaliteit. Van Rooy gelooft in beïnvloeding van de bouwwereld als het om waterhuishoudkundig slechte plekken gaat. Het voorstel om een ‘superburgemeester’ aan te stellen bij evacuaties kon op weinig steun rekenen bij de sprekers. Henk Zomerdijk van de Vereniging Nederlandse Riviergemeenten moet er helemaal niets van hebben. Volgens hem kan de Commissaris van de Koningin de zaak het beste leiden (zoals dat gebeurde in 1995 in het rivierengebied). Burgemeesters moeten op een gegeven ogenblik het besluit nemen om de bevolking te evacueren, de verantwoording daarover kunnen ze later afleggen. Een ‘superburgemeester’ vertraagt de besluitvorming alleen maar, meent hij. Overigens was Lambert Verheijen redelijk optimistisch over eventuele evacuaties in zijn beheergebied. In Brabant helpen de boeren elkaar. Dat nog maar enkele jaren geleden ook in Den Bosch een nieuwbouwwijk is neergezet op een lage plek in de gemeente, vindt de dijkgraaf niet verstandig, maar was volgens hem ook niet meer tegen te gaan. Nu worden plannen uitgevoerd die tien tot 15 jaar geleden zijn gemaakt.

H2O / 12 - 2008

7


PAVEL KABAT, HOOGLERAAR AARDSYSTEEMKUNDE EN KLIMAATSTUDIES:

“Klimaatverandering cruciale factor voor Nederlandse watersector” Dat het klimaat op aarde aan het veranderen is, is op zich niets nieuws. Het klimaat verandert voortdurend. In de afsluitende voordracht op de Vakantiecursus 2007 in Delft liet professor Salomon Kroonenberg zien hoe groot die wisselingen zijn op een geologische tijdschaal. De menselijke maat is echter kleiner. Wij bereiden ons voor op de veranderingen in de komende 100 jaar en de gevolgen daarvan voor het waterbeheer in Nederland. Aan de basis van de waaier van prognoses ligt kennis over het functioneren van het klimaatsysteem. Kennis waarop onder andere aan de universiteit van Wageningen steeds zwaarder wordt ingezet. Aanleiding voor een gesprek met professor Pavel Kabat, hoogleraar Aardsysteemkunde en Klimaatstudies en tevens directeur van het expertisecentrum voor Climate Change and Biosphere van de universiteit van Wageningen, in het gebouw Atlas aan de entree van de stad.

Wat houdt uw leerstoel in? “De leerstoel heet Aardsysteemkunde en Klimaatstudies en behelst kort gezegd de wisselwerking tussen landgebruik, water en klimaat. Landgebruik in allerlei bedenkbare vormen: landbouw, bosbouw, natuur, stedelijk gebruik. De nadruk ligt op de klimaatverandering die gaande is en de invloed daarvan op onze waterhuishouding en op alle aan het landgebruik verbonden sectoren. Wij hebben allerlei projecten in binnen- en buitenland. De regering heeft in 2004 uit de aardgasbaten 50 miljoen euro vrijgemaakt voor een groot kennisprogramma: Klimaat en Ruimte. Daarnaast is 50 miljoen euro opgebracht door een aantal participanten. Ik ben tot wetenschappelijk directeur van dat programma benoemd en tot voorzitter van de programmaraad.” “Elke functie in onze samenleving vraagt ruimte. In de planologie proberen wij al die functies en de ontwikkeling daarin in een samenhangend, geordend verband te brengen, dit in de context van het klimaatbestendig maken van Nederland. In het programma bestuderen we de invloed van de klimaatverandering op het gewenste en mogelijke gebruik van de ruimte. Daarbij vormt water het centrale thema. Het programma loopt tot 2011. We zijn er dus volop mee bezig. Recent is aan die 100 miljoen nog een bedrag van 50 miljoen euro toegevoegd voor het programma Kennis voor Klimaat plus 50 miljoen euro door de participanten. Mijn collega Pier Vellinga is directeur van dat programma.”

Is er niet al veel bekend? “De effecten van de klimaatverandering zijn voor Nederland redelijk goed in kaart gebracht. De dynamiek van de neerslag bijvoorbeeld verandert fors. Dat

8

H2O / 12 - 2008

betekent dat de ontwerpbui voor rioolstelsels tweemaal zo zwaar wordt en dat de tiendaagse neerslagsommen kunnen verdubbelen. Wat dat betekent voor het stedelijk waterbeheer is nu overal aan de orde, zowel technisch als financieel.” “Maar ook de frequentie van droge zomers, zoals in 2003, neemt toe. Dat was de zomer met de afschuivende veendijk bij Wilnis. Een dergelijke zomer is volgens de klimaatmodellen rond 2050 een gemiddelde zomer, terwijl hij nu maar af en toe voorkomt.” “We hebben de schade berekend die deze zomer teweegbracht. Door de grote watertekorten leed de landbouw een schade van 1,8 miljard euro. Omdat de schepen niet volgeladen konden varen vanwege de lage waterstand op de Rijn bedroeg alleen de schade van het Nederlands aandeel in het Rijntransport al 200 miljoen euro per week. De energiesector heeft acht dagen te maken gehad met code rood, vanwege de hoge temperaturen van het koelwater. Schiphol heeft twee weken zijn noodaggregaten bijgezet om voldoende energie voor de koeling van de gebouwen te hebben. Bij Gouda zijn woningen verzakt, waarvan de schades nooit vergoed zijn. Welke aanpassingen zijn nodig als zo’n jaar een doorsneejaar wordt?”

Waar denkt u aan? “Voor de landbouw is extra voorraad nodig, bijvoorbeeld door het IJsselmeer te gebruiken als zoetwaterbekken. Je zou kunnen denken aan peilverhoging met 0,5 à 1,5 meter in de zomer. Zo’n peilverhoging vergt veel aanpassing. De ruimte kan echter ook gebruikt worden bij nog hogere afvoeren van de Rijn. Wij gaan nu uit van 16.000 kubieke meter per seconde bij Lobith. Maar de komende 20 à 50 jaar zal

die piekafvoer toenemen tot 18.000 kubieke meter per seconde en tegen het begin van de volgende eeuw is 22.000 kubieke meter per seconde plausibel. Of zo’n piek Nederland ook bereikt, hangt af van de maatregelen die aan Duitse kant genomen worden. Daar worden ook dijken aangelegd.” “Toch is er elke keer weer discussie over de klimaatontwikkeling. Het is van groot belang het klimaatsysteem goed te begrijpen. Het kooldioxidegehalte in de lucht is gestegen van 280 ppm in 1850 naar 385 ppm nu. Dat heeft geleid tot een gemiddelde opwarming van de aarde met 1°C in 100 jaar. ‘Gemiddeld’ wil zeggen gemiddeld over land en oceaan en gemiddeld over de tropen en noordelijke streken. Lokaal kan de temperatuurverhoging 3 à 4°C bedragen, maar afkoeling blijft ook mogelijk. Als we alleen het land middelen, bedraagt de stijging 1,5°C in 100 jaar. Vraag is in hoeverre we doorgaan met de kooldioxide-emissies. Bij een scenario met sterke afbouw van het gebruik van fossiele brandstof en toepassing van veel andere energiebronnen zal aan het einde van de eeuw de concentratie kooldioxide niet verder stijgen. Maar de vraag is hoe hoog die concentratiepiek gaat worden. Bij een minder vergaand scenario kan echter de concentratie kooldioxide verdubbelen tot rond 700 ppm. De onzekerheid over zo’n scenariokeuze is één van de oorzaken van die waaier van prognoses.” “De invloed van zonnevlekken komt bij de astronomen goed in beeld. De invloed daarvan staat inmiddels redelijk vast. Niet voldoende begrepen is echter wat de invloed is van aerosolen. De interactie tussen aerosolen en neerslag is nog nauwelijks meegenomen in de klimaatmodellen. De uitstoot van aerosolen, zowel door de industrie als door natuurlijke systemen zoals bossen, vormt kleine deeltjes in de atmosfeer die tot wolkenvorming kunnen leiden. In de natuurlijke situatie hebben deze deeltjes een optimale grootte die wolken vormen die goed kunnen ‘uitregenen’. Kunstmatige aerosolen, door luchtvervuiling (bosverbranding) kunnen echter tot wolken leiden die het water vasthouden of een ander neerslagregime veroorzaken (zwaardere regenval). De wolken die lang blijven hangen, hebben een koelend effect op de aarde. Een voorbeeld hiervan zijn de bekende smoglagen boven gebieden met veel luchtverontreiniging. Wereldgemiddeld kunnen de aerosolen de feitelijke opwarming met 0,5°C maskeren. Dit kan tot interessante tegenstellingen leiden. Schonere lucht, die nodig is, leidt dus in de toekomst tot meer opwarming. “

Houden wij de Randstad droog? “Ik verwacht een zeespiegelrijzing van 1,0 à 1,5 meter in de komende 150 jaar, zonder het effect van bodemdaling mee te tellen. Technisch kunnen we zo’n stijging opvangen. Als de zee drie meter zou stijgen, kunnen we de Randstad droog houden. Dan komt wel de sociaal-psychologische


interview CV 1958 1976-1984 1986-2003 1995-heden 2003-heden 2004-heden 2004-2007 2007-heden

geboren in Praag studies Wiskunde en Hydrologie en Waterresources met aansluitend promotie in Praag en de VS ICW Wageningen, hoofd agrohydrologie, later Staringinstituut, later Alterra voorzitter wetenschappelijke raden van onderdelen van het wereldklimaatprogramma onder onder andere de WMO Wageningen Universiteit, hoogleraar Aardsysteemkunde en Klimaatstudies, directeur Climate Change and Biosphere Centre wetenschappelijke directeur en voorzitter Programmaraad ‘Klimaat voor Ruimte’ IPCC-hoofdauteur voor klimaat en water voorzitter bestuur en directeur van het KNAW-instituut de Waddenacademie

kant van het wonen achter zo’n muur van water kijken. Daarom vind ik bijvoorbeeld het concept van superdijken interessant. Gewone dijken kunnen doorbreken en doen dat ook af en toe met alle gevolgen vandien. Superdijken zijn een soort duinwallen, die nooit zullen doorbreken, maar waar hoogstens wat water overheen kan komen.” “Een alternatief is hoog te bouwen. We houden nu de kust op peil door voortdurend zand te suppleren. Met dat zand kun je ook terpen aanleggen, waarop je bouwt voor bijvoorbeeld belangrijke infrastructurele voorzieningen, zoals centrales, pompstations en ziekenhuizen. Wat de aandacht voor het klimaatvraagstuk betreft, is Nederland een bevoorrecht land. Als ik zeven jaar geleden een voordracht hield voor grote bedrijven over dit onderwerp, reageerden de mensen negatief, omdat ze klimaatverandering als een grote dreiging zagen. In vijf jaar is die sfeer totaal omgeslagen. Bedreiging is ‘een kans’ geworden.” “Provincies zijn bezig om hun structuurvisies aan te passen. Bedrijven zien allemaal mogelijkheden om hun kennis uit te breiden en ook elders toe te passen. Schiphol, de Rotterdamse haven, projectontwikkelaars, aannemers, adviesbureaus, architecten, iedereen ziet mogelijkheden. Zo’n omslag in zo’n korte tijd heb ik nog nooit meegemaakt. Maar wel nodig als je bedenkt dat driekwart van de wereldeconomie draait op geld dat in delta’s verdiend wordt. En overal krijgt men met dezelfde soort problemen te maken.”

Zijn die oplossingen betaalbaar? “In 2005 heb ik met een aantal collega’s een artikel geschreven voor het blad Nature over het klimaatbestendig maken van Nederland. Daarin noemden wij de Deltawerken als voorbeeld. De hoofdredacteur van Nature was onder de indruk en belde mij op met de vraag: wat hebben die werken gekost? Dat bleek van de start rond 1960 tot de Maeslantkering in 1986 gecorrigeerd voor inflatie etc. 30 miljard euro te zijn. Verdeeld over 30 jaar is dat een jaarlijkse investering van 0,15 procent van het bruto nationaal product; peanuts vergeleken met de invloed van bijvoorbeeld de olieprijs. Op dit moment investeert Nederland ongeveer één miljard euro per jaar om het land veilig te houden. Dat is 0,2 procent van de nationale begroting oftewel per burger 70 euro per jaar extra, een bedrag dat enkele orden van grootte lager ligt dan de basisziektekostenverzekering.”

“Als je ‘crosssectoraal’ denkt, kan aanpassing ook de economische drager van nieuwe functies worden. Een boer in het Groene Hart met twee of drie koeien per hectare verdient per jaar rond 350 euro per hectare. Daarvan is 200 euro afkomstig van Europese landbouwsubsidies. Als de EU in 2012 deze subsidies afschaft, kan die boer niet meer rondkomen. Door de oxidatie van het veen is hetzelfde weiland een bron van opwarming, vooral door het vrijkomen van methaan. Zo’n weiland stoot gemiddeld 15 ton koolstof per hectare per jaar uit.” “Beperken van de kooldioxide-emissies heeft een economische waarde. Als dat weiland omgevormd wordt tot half natte natuur, legt het door de groei van planten en vorming van nieuw veen kooldioxide

vast. Dat zou tien ton onttrekking van koolstof per hectare per jaar betekenen. Dat is een nieuwe functie waarvoor je de boer economisch kunt compenseren. En hetzelfde land kan ingezet worden als overloopgebied.”

Hoeveel studenten heeft u? “Je moet dan naar de universiteit als geheel kijken. Wageningen Climate Change and Biosphere loopt dwars door alle instituten heen. In totaal zijn er 150 wetenschappers mee bezig en 50 studenten per jaar. Wij beginnen een mastersopleiding klimaatstudies, de eerste in Nederland, de tweede in Europa. De belangstelling van studenten neemt toe. Op en voorlichtingsdag begin april toonden veel van de 400 aanwezigen interesse in het klimaat. Juist in de mastersopleiding stromen veel studenten in van andere universiteiten, ook uit andere Europese landen en Noord-Amerika.”

U bent ook lid van de Deltacommissie onder leiding van oud-minister Veerman? “Dat is de tweede Deltacommissie, eind vorig jaar door het kabinet ingesteld. Verschil met de eerste commissie is dat onze taak is niet alleen naar de kust maar ook naar

“Groene Hart kan dienen als overloopgebied”

Pavel Kabat.

het achterland te kijken. Wij gaan een visie voor 50 tot 200 jaar ontwikkelen en zijn daar heel druk mee bezig. De rapportage staat gepland voor september. Wat er uitkomt, gaat mijn verwachting ver te boven. Ik kan er echter nu nog niets concreets over zeggen.” “Een probleem van alle huidige activiteiten is dat iedereen op elk niveau nu zo snel mogelijk exacte uitspraken wil. Als je gedwongen wordt tot uitspraken, waaraan onvoldoende kennis ten grondslag ligt, komt de wetenschappelijke integriteit in het geding. Bovendien moet je goed over effecten van wat je naar buiten brengt, nadenken. In Engeland heeft men bijvoorbeeld overstromingskaarten op internet geplaatst. Dat had enorme gevolgen. De waarde van panden daalde, verzekeringspremies gingen omhoog, hypotheken werden geweigerd etc. Een ander punt van zorg vind ik onze snelheid van besluitvorming. Conceptueel loopt Nederland voorop. Als we echter te lang doen over het nemen van besluiten, geven we die voorsprong uit handen. Een wettelijk kader zoals indertijd bij de Deltawet lijkt me juist in zo’n zeer complexe situatie als deze, het beste om snel tot uitvoering van maatregelen te komen.” Maarten Gast

H2O / 12 - 2008

9


De gevolgen van Natura 2000 voor de drinkwaterbedrijven De drinkwaterbedrijven in Nederland moeten in het kader van Natura 2000, het Europese netwerk van natuurgebieden, de waterwinningen binnen die natuurgebieden gaan toetsen op hun eventuele negatieve effecten op de natuur. Vooral de duinwaterbedrijven hebben veel winningen liggen in beschermde gebieden. Die beschermende maatregelen worden nu in Europees verband wat strenger. Volgens eerder IPO-onderzoek kost de stopzetting van een grondwateronttrekking meer dan de helft van de totale kosten van alle te nemen maatregelen ter bescherming van het milieu.

D

e Vogel- en Habitatrichtlijn vereist extra bescherming van natuurwaarden in de EU-lidstaten. Nederland wijst hiervoor 162 Natura 2000-gebieden aan, waarvoor beheerplannen worden uitgewerkt. Deze plannen moeten duidelijk maken welke maatregelen men neemt om de natuur veilig te stellen. Waterwinning moet een plek krijgen in die beheerplannen. Daarom verzorgden Vewin en Kiwa Water Research op 29 mei in Villa Sonsbeek in Arnhem een seminar voor de medewerkers van drinkwaterbedrijven die inhoudelijk en op strategisch niveau betrokken zijn bij het beleid ten aanzien van de bronnen voor de drinkwatervoorziening en het Natura 2000-beleid. Het merendeel van de waterbedrijven was aanwezig.

verder onder druk komen te liggen met deze nieuwe regelgeving. Wanneer een winning gesloten of verplaatst moet worden, hangt daar een fors prijskaartje aan. Verdroging vormt het grootste knelpunt in de Natura 2000-gebieden. Uit onderzoek van Kiwa Water Research naar de knelpunten én mogelijkheden in 111 Natura 2000-gebiden blijkt verdroging door ontwatering het grootste probleem op te leveren. Verdroging door het onttrekken van grondwater vormt een kleiner probleem. Dat laatste, zo berekende Kiwa, loopt wel in de papieren: voor elf winningen in totaal 380 miljoen euro. Het totaalpakket aan maatregelen tegen verdroging omvat 682 miljoen euro, volgens hetzelfde onderzoek.

De drinkwaterbedrijven vrezen dat hun grondwaterwinningen in de natuurgebieden

Toch gaat het niet om veel winningen. Zo hebben van de 100 grondwateronttrek-

Eén van de waterwingebieden van de Nederlandse drinkwaterbedrijven.

10

H2O / 12 - 2008

kingen van Vitens er bijvoorbeeld 70 een relatie met Natura 2000, maar bij slechts een enkele waterwinning moet er iets gebeuren om de natuur beter te kunnen beschermen tegen met name verdroging. In de hele discussie rond Natura 2000 speelt het begrip ‘bestaand beleid’ een cruciale rol. Het op 1 oktober 2005 vergund onttrekkingsniveau vormt daarbij de basis, niet de actuele onttrekking door een drinkwaterbedrijf. Bas Roels van het ministerie van LNV maakte de aanwezigen in Arnhem erop attent dat het doel - bescherming van de natuur, met name tegen verdroging - ook bij de waterbedrijven voorop moet staan. De locatie(keuze) voor een waterwinning moet goed bekeken worden. Bestaande winningen moeten getoetst worden aan de Natura 2000-doelen.


verslag Gebiedsprocessen vragen combinatie van systeeminzicht en pragmatisme Waterschappen zijn de laatste jaren intensief bezig met integrale gebiedsprocessen. Verschillende waterschappen hanteren daarbij een vergelijkbare aanpak, maar wel met gebiedspecifieke accenten. Om ervaringen te delen, verzorgden het Hoogheemraadschap van Delfland en Royal Haskoning een discussiemiddag onder de titel ‘GGOR als gebiedsgericht onderzoeksraamwerk’ op 20 mei bij het hoogheemraadschap in Delft. Vrijwel alle waterschappen in West-Nederland woonden de bijeenkomst bij. Rob Eijsink (Vewin) beaamde dat drinkwaterbedrijven in feite ook belangrijke natuurbeheerders zijn. En hoewel een waterwinning als een groot openbaar belang wordt gezien, is ieder bedrijf volgens de Natuurbeschermingswet vergunningplichtig wanneer een grondwaterwinning leidt tot significante effecten op de natuur in dat gebied. Vewin stelt daarom voor dat de drinkwaterbedrijven een integrale aanpak van de verdroging in de beheerplannen opnemen. Vewin pleit er voor dat de drinkwaterbedrijven compensatie krijgen voor de te nemen maatregelen. Voor de elf prioritaire gebieden gaat het zoals gezegd om 380 miljoen euro, voor alle gebieden samen om ongeveer 1,5 miljard euro.

Natura 2000 omvat in Nederland 162 gebieden met een totale oppervlakte van ruim één miljoen hectare. Daarvan beslaat het waddengebied en de delta 31 procent. In totaal gaat het dus om zo’n 300.000 hectare land oftewel tien procent van de oppervlakte van het Nederlandse vasteland. Het doel van Natura 2000 is het instandhouden van de huidige soorten en habitats. De beheerplannen moeten duidelijk maken hoe dit gegarandeerd kan worden. Via vergunningverlening kan desnoods ingegrepen worden. En middels monitoring moet duidelijk worden hoe het werkelijk staat met de soorten en habitats in de Natura 2000-gebieden. Afgelopen februari zijn de eerste drie gebieden definitief aangewezen: Voornes Duin, de duinen van Goerree en de Kwade Hoek én de Voordelta. Nog 116 gebieden moeten aangewezen worden voor september 2009. Voor 43 gebieden moet eerst nog een ontwerpbesluit opgesteld worden. Binnen drie jaar na aanwijzing moet er een beheerplan op tafel liggen voor de zes komende jaren. Het bestaande gebruik in de natuurgebieden mag doorgaan als het maar getoetst wordt en vergunningplichtig is. Volgens de zogeheten instandhoudingsdoelstelling mag compensatie van verloren gegane natuur eventueel buiten de grenzen plaatsvinden, als de landelijke staat van instandhouding maar gelijk blijft. In 2010 moet de teruggang van de biodiversiteit in Nederland gestopt zijn.

J

ohan Ellen van Waternet gaf een toelichting op de ervaringen met watergebiedsplannen. Per plan voert men een uitgebreide systeemanalyse uit, met aandacht voor waterbalansen, toetsing van de NBW-normen, het gewenst grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR), de waterkwaliteit en ecologie. Daarnaast loopt een communicatietraject met diverse informatiebijeenkomsten. De plannen vergen veel tijd, maar leveren ook veel op. Door opgedane gebiedskennis kunnen voorstellen goed onderbouwd worden. Collega Jan-Willem Voort ging in op het instrumentarium dat in de watergebiedsplannen wordt ingezet om grondwaterstanden op perceelsniveau inzichtelijk te maken. Het werkt op basis van kaartlagen en enkele eenvoudige formules. Hierdoor kan snel en pragmatisch inzicht worden geboden in het grondwaterregime. Chantal Raes van Waterschap ZeeuwsVlaanderen lichtte de gebiedsprocessen in het meest westelijke puntje van Nederland toe. Het regionale watersysteem wordt daar gekenmerkt door een vergaande verzilting en een tekort aan zoet inlaatwater. Daarnaast zijn vrijwel alle landbouwgronden gedraineerd, waardoor de invloed van het oppervlaktewater op het grondwater minimaal is. Daarom wordt nog steeds gewerkt met droogleggingsnormen in plaats van bewerkelijke grondwaterberekeningen. De GGOR-benadering wordt vooral toegepast in combinatie met de toetsing van NBW-normen: knelpunten worden opgelost door op lage gedeelten de landbouwfunctie te veranderen in een natuurfunctie. De rol van de provincie is hierbij van groot belang. Henk van Hardeveld van het Hoogheemraadschap van Delfland richtte de aandacht op de invloed van gebiedspecifieke kenmerken op het gebiedsproces. Delfland heeft het meest verharde beheergebied van alle waterschappen. Wateroverlast vormt dientengevolge een dominant probleem. Om de wateropgave op te lossen, is Delfland een intensieve samenwerking met gemeenten aangegaan, waarbij gezamenlijke waterplannen het centrale element vormen. Sinds vorig jaar wordt de inhoudelijke basis voor een waterplan gelegd in watergebiedstudies. De aanpak lijkt sterk op de aanpak van de watergebiedsplannen van Waternet. Ook bij Delfland is de conclusie dat de studies veel tijd vergen, maar tevens waardevolle

informatie en goed onderbouwde voorstellen opleveren. Frans Jorna van Royal Haskoning wijdde zijn presentatie aan de integrale gebiedsanalyses van Waterschap Brabantse Delta. Evenals Waternet heeft dit waterschap in een aantal gebieden het gebiedsproces al volledig doorlopen. Ook hier worden binnen één studie diverse inhoudelijke aspecten geïntegreerd. Daarbij zijn zowel de beschrijving van de actuele situatie als die van de effecten van maatregelen gebaseerd op modelstudies. De studies zouden in principe binnen een jaar uitgevoerd kunnen worden indien het bureaustudies waren. Het gebiedsproces met alle belangengroepen kent echter zijn eigen dynamiek, waardoor meer tijd nodig is. Alleen als hieraan voldoende tijd wordt besteed, zal de studie in een bevredigend eindproduct resulteren, meent Jorda. In de afsluitende groepsdiscussie werd geconstateerd dat het cruciale element in de gebiedsprocessen de betrokkenheid van de streek is. Analyses helpen om goed beslagen ten ijs te komen, maar successen worden pas behaald als de analyses gepaard gaan met een gedegen communicatie. Ondanks vele overeenkomsten tussen de gebiedsprocessen blijken ook vele gebiedseigen accenten te worden geplaatst. Elke waterbeheerder combineert echter systeeminzicht met een gepaste dosis pragmatisme om te komen tot de gewenste situatie van het watersysteem. De algemene conclusie luidde dat de inspanningen voor gebiedsprocessen aanzienlijk zijn, maar zich terugbetalen in een betere acceptatie van de maatregelen. Henk van Hardeveld (Hoogheemraadschap van Delfland) Léon Brouwer (Royal Haskoning)

Kopijsluiting

A

ls u een bijdrage wilt leveren aan H2O, dan moet deze minimaal twee weken voor eventuele plaatsing op de redactie binnen zijn. De kopijsluiting voor een volgend nummer is dus altijd op de dag dat H2O uitkomt.

H2O / 12 - 2008

11


een duidelijke beweging binnen het bedrijf. Dat geldt overigens voor de hele branche, alle drinkwaterbedrijven zijn in beweging. De grootste uitdaging voor de drinkwatersector is om te blijven ontwikkelen. Dan bedoel ik niet alleen in technisch opzicht. Het gaat juist ook om de vraag hoe de hele sector en de keten zijn georganiseerd. Ik zie Evides als een soort publieke onderneming.” “Drinkwater moet in mijn optiek wel in publieke handen blijven. Water is een natuurlijk monopolie. Er moet wel ruimte voor ondernemerschap zijn, maar uiteindelijk beslist de publieke aandeelhouder.”

PETER VERMAAT, DIRECTEUR EVIDES:

“In de hele sector zie je meer aandacht voor ondernemerschap” In 2004 fuseerden Waterbedrijf Europoort en Delta Water tot Evides, een groot en actief waterbedrijf dat een gedeelte van Zuid-Holland, heel Zeeland en een klein deel van Noord-Brabant van drinkwater voorziet. Onder leiding van Henk de Kraa en Ger Vogelesang timmerde het bedrijf stevig aan de weg op het gebied van industriewater. Dat leverde een nieuwe poot op: Evides Industriewater. Ook technisch stond Evides niet stil, wat resulteerde in een enorme vernieuwde zuivering (Berenplaat), maar ook in hergebruik van effluent (Dow Terneuzen). Sinds 1 maart jl. staat het bedrijf onder leiding van één directeur: Peter Vermaat, afkomstig uit het bedrijfsleven (VolkerWessels). Wat is zijn indruk na drie maanden aan het hoofd te staan van één van Neerlands grootste waterbedrijven? Hoewel Vermaat uit het bedrijfsleven komt, is het werken met overheden hem niet onbekend. Bij VolkerWessels was hij directeur PPS- en concessieprojecten. Een ideale positie om de verschillen tussen overheden en bedrijfsleven te zien. Daarbij ging het om infrastructurele projecten, zoals de aanleg van wegen. “PPS-projecten zijn vooral succesvol als de samenwerkende partijen elkaar de ruimte geven hun sterke punten te gebruiken. Voor overheden is dat vaak een gedegen planproces waarbij alle details onder de loep worden genomen. Maar het ondernemerschap, het uitvoeren van die plannen, dat gaat nog wel eens

12

H2O / 12 - 2008

langzaam. Bij bedrijven zie je vaak het omgekeerde: die gaan meteen aan de slag zonder alles vooraf te onderzoeken. Door die sterke punten te combineren en de minder sterke punten tegen elkaar weg te strepen ,is de kans op een succesvol project veel groter.” De combinatie van vakmanschap gecombineerd met ondernemerschap is voor Vermaat één van de aantrekkelijke punten van Evides. “Evides heeft een duidelijke visie, gestoeld op een cultuur van degelijk vakmanschap maar ook gericht op ondernemen. Dat blijkt ook uit de twee poten: drinkwater én industriewater. Je ziet

Dat ondernemerschap uit zich bij Evides in de industriewaterpoot, maar ook in internationale projecten. Samen met Vitens is Vitens-Evides International opgericht, dat zich richt op een duurzame drinkwatervoorziening in ontwikkelingslanden. “Waar nodig delen we kennis en kunde om bijvoorbeeld de millenniumdoelen te helpen bereiken. Dat doen we op niet-commerciële basis, maar zonder dat we financiële risico’s lopen. De achterliggende gedachte is dat we niet alleen zijn in de wereld. Vorig jaar zijn we ook begonnen met Water for Life, samen met Vitens. Onze klanten kunnen vrijwillig een extra bedrag overmaken, gekoppeld aan hun waternota. Dat geld wordt gebruikt voor directe hulp. Medewerkers van Evides en Vitens werken ter plaatse mee. In Mozambique en Zuid-Afrika bijvoorbeeld hebben al vele tienduizenden mensen dankzij Water for Life veilig drinkwater op redelijke afstand van hun huis.” Binnen Nederland uit het ondernemerschap zich in samenwerkingsverbanden met collega-waterleidingbedrijven. Zo werkt Evides Industriewater sinds maart samen met WML in Evilim, dat zich richt op industriële waterbehandelingsinstallaties voor proceswater, afvalwaterzuivering en hergebruik. Met Vitens is de BV Evident voor industriewaterprojecten in het verzorgingsgebied van Vitens opgezet. In het noorden van het land is North Water gestart, een joint venture van Evides met Waterbedrijf Groningen en Waterleidingmaatschappij Drenthe. North Water levert water op maat voor de industrie en zuivert afvalwater (zie ook pagina 42, red.). “Bij onze industriewaterprojecten bestaat veel synergie tussen de drinkwater- en de industriewatertak. De 150 jaar kennis en vakbekwaamheid van de drinkwaterproductie wordt gekoppeld aan de ondernemingsdrang van de industrie. Die synergie zorgt overigens niet voor oneerlijke concurrentie. Als drinkwater gebruikt wordt om industriewater van te maken, wordt dat ingekocht tegen normale prijzen. De prijzen van het industriewater zijn daarom ook marktconform.” Evides werkt ook samen met niet-waterbedrijven. Zo neemt het bedrijf deel in Delfluent, het conglomeraat dat de afvalwaterzuivering Harnaschpolder heeft gebouwd en onderhoudt en dat nu bezig is met de verbouwing en renovatie van de zuivering Houtrust. Evides zou graag meer


interview van dergelijke projecten oppakken, maar beseft dat de markt hiervoor zich langzaam ontwikkelt en dat het complexe contracten zijn. “Als zich een mooie kans voordoet, zullen we die zeker in overweging nemen.” Maar samenwerking met collega-waterbedrijven is nog iets anders dan een fusie. “De afgelopen jaren is veel gepraat over samenwerking. Fusie is een mogelijkheid, maar is wat mij betreft geen doel op zich. Het gaat om efficiënter werken en dat kan ook op andere manieren. Zo hebben we samen met Vitens, Brabant Water en Waterleiding Maatschappij Limburg plannen voor een gezamenlijk waterlaboratorium.”

op zich. Het gaat om geïntegreerd beheer, dat kan ook met meerdere bedrijven. Als de afstemming maar goed is. Het Nationaal Bestuursakkoord Water biedt een goede basis.” “Je moet niet per se te streven naar een waterketenbedrijf als Waternet, dat werkt in een stedelijke agglomeratie met een overzichtelijker bestuursstructuur. Wij opereren als Evides meer regionaal. We bedienen in Zeeland een heel ander soort gebied dan we in Rotterdam doen. Efficiënt beheer staat voorop, de organisatievorm volgt.”

“Voor de waterketen hebben we een open vizier. Ook hier geldt dat het om efficiëntie gaat, een waterketenbedrijf is geen doel

De nieuwe Drinkwaterwet wil die efficiëntie beschermen, maar Vermaat betwijfelt of het amendement dat de grootte van een

drinkwaterbedrijf wil beperken daartoe het juiste middel is. “We moeten streven naar een efficiënte en betrouwbare waterlevering, dát moet de grootte van een bedrijf bepalen. De wet moet zorgen voor een balans in de machtsverhoudingen, maar geen beperkingen opleggen. De efficiëntie van de

“Water is een natuurlijk monopolie” drinkwaterbedrijven heeft zich bewezen. De tarieven van Evides stijgen niet, met ingang van 1 januari zijn ze zelfs met vijf procent gedaald. Dat bewijst dat we efficiënt werken.”

Een gedreven drinkwaterman: in memoriam Ton Graveland Op 28 mei jl. overleed in het St. Anthoniusziekenhuis in Nieuwegein, waar hij kort daarvoor op de intensive care was opgenomen, dr.ir. A. Graveland, 72 jaar oud. Ton Graveland was drinkwatertechnoloog met een grote faam, zowel in Nederland als daarbuiten. Hij studeerde van 1959 tot 1965 chemische technologie aan de Technische Universiteit Delft. Aan deze universiteit promoveerde hij in 1971 op het proefschrift ‘Verwijdering van mangaan uit grondwater’ met professor Heertjes als promotor.

N

og voor zijn promotie trad hij in 1970 in dienst van Gemeentewaterleidingen Amsterdam, waar hij tot zijn pensionering in 2000 werkzaam bleef. Eerst als onderzoeker, later als hoofd van de afdeling Procesontwikkeling waaronder naast het technologisch, ook het hydrologisch en het ecologisch onderzoek ressorteerden. Zijn grote verdienste voor de drinkwatersector is de ontwikkeling van de korrelreactor geweest, de procestechniek die thans algemeen wordt toegepast voor de grootschalige ontharding van drinkwater. Ook voor de verwijdering van zware metalen wordt de techniek toegepast. Hij ontwikkelde deze reactor samen met zijn collega’s Prinsen Geerligs en Soleman. Het patent op deze reactor werd door DHV geëxploiteerd. Basisvoorwaarde voor de toepassing van nieuwe drinkwaterbereidingsprocessen is dat deze volledig uitgetest zijn voor zij in een full-scale productielijn geïnstalleerd worden. Het product gaat immers richting klant. Enig risico daarbij is ontoelaatbaar. Aan deze korrelreactor is dan ook door Ton Graveland c.s. meer dan 15 jaar ontwikkelingswerk gedaan voordat in 1987 de onthardingsinstallaties voor het Amsterdamse drinkwater door de toenmalige minister van VROM, Ed Nijpels, in bedrijf werden gesteld. Belangrijke boodschap van Ton Graveland was dat drinkwaterbereiding precisiewerk

is en een integrale aanpak vraagt. Dit vereist dat onderzoeks- en ontwikkelingswerk bij voorkeur uitgevoerd moeten worden met de grondstof die de drinkwaterbedrijven in de praktijk gebruiken. Het heeft ertoe geleid dat Gemeentewaterleidingen Amsterdam op zijn beide productiebedrijven, Leiduin en Weesperkarspel, een modern en goed geoutilleerd onderzoeksbedrijf inrichtte waar alle procestechnieken onder praktijkcondities, gedurende alle seizoenen, getest, bewaakt en verder ontwikkeld konden worden. Vele studenten hebben daar onder de supervisie van Ton Graveland gewerkt. Dit onderzoekswerk leidde er ook toe dat, toen in 1989 bentazon in het Rijnwater en het daaruit bereide drinkwater werd ontdekt, Ton Graveland snel met zijn voorstel voor de benodigde aanvullende zuivering kon komen: biologisch actieve koolfiltratie. Uitgevoerd in twee trappen, voorafgegaan door ozonisatie, om de regeneratie van de actieve kool te beperken. In de eerste helft van de jaren 90 is deze processtap in gebruik genomen op beide productiebedrijven. Andere ontwikkelingen binnen Gemeentewaterleidingen Amsterdam waaraan Ton Graveland een zeer grote bijdrage heeft geleverd, zijn de realisatie van het nieuwe bedrijf Weesperkarspel in de jaren 70, de introductie van coagulatie in de voorzuivering van het Rijnwater te Nieuwegein, ook in de jaren 70, en de beëindiging van de chloring van het drinkwater in de jaren 80.

De kennis en ervaring van Ton Graveland werden ook in het buitenland hoog gewaardeerd. Binnen de IWSA, de huidige IWA, had hij een grote naam. De Wereldbank schakelde hem regelmatig in voor de beoordeling van drinkwatervraagstukken in ontwikkelingslanden. Veel energie heeft hij gestoken in het op een hoger plan brengen van de drinkwatervoorziening van Jakarta. Ton Graveland kampte zijn gehele leven met een kwetsbare gezondheid. Het is hem niet gegeven echt oud te worden. Tijdens de afscheidsdienst in de kerk van de Hervormde Gemeente in Maarssen, waarvoor hij zich vele jaren met zijn vrouw Ada actief heeft ingezet, noemde zijn zoon Kees de gedrevenheid van zijn vader. Gedrevenheid om alles wat hij aanpakte, zo perfect mogelijk uit te voeren. Die kenmerkende eigenschap zullen velen in onze kring zich herinneren. Voor zijn belangrijke inbreng in onze maatschappij werd hij bij zijn afscheid van Gemeentewaterleidingen op 5 oktober 2000 benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. namens Gemeentewaterleidingen Amsterdam, thans Waternet, Maarten Gast en Jan Peter van der Hoek

H2O / 12 - 2008

13


Ervaring Engelse drinkwatersector met veiligheidsplannen en overstromingen De drinkwatervoorziening in Nederland staat op een hoog niveau en de waterkwaliteit is ook zeer goed. Toch blijft het goed om de gedachten scherp te houden. Daarom ging de Adviesgroep Waterkwaliteit op 16, 17 en 18 april op studiereis naar Engeland om zich te laten informeren over de ervaringen daar met waterveiligheidsplannen en over de gevolgen van de overstromingen in de zomer van 2007. Tijdens de studiereis zijn werkbezoeken gebracht aan United Utilities en Severn Trent Water.

H

et bezoek aan United Utilities stond behalve in het teken van de waterveiligheidsplannen in het teken van de microbiologische risicoanalyse. In Engeland zijn de waterbedrijven verplicht om voor 1 oktober aanstaande voor al hun winningen en voorzieningsgebieden een waterveiligheidsplan gereed te hebben. Elk waterbedrijf in Engeland kan hierbij een eigen aanpak kiezen. United Utilities liet zien wat daar allemaal bij komt kijken en hoe het dit zelf aanpakte. United Utilities is het op één na grootste waterbedrijf van Engeland en voorziet zo’n zeven miljoen mensen. Het is nu 2,5 jaar bezig met het opstellen van een waterveiligheidsplan en heeft deze voor circa 200 van de 260 winningen/voorzieningsgebieden gereed. De systematische aanpak van United Utilities vertoont overeenkomsten met het Nederlandse programma MaRISKa. Waarschijnlijk zal het Drinking Water Inspectorate (DWI) niet alle individuele waterveiligheidsplannen gaan controleren, maar alleen nagaan of de methodiek die gebruikt is, juist is. Tevens wordt verwacht dat alleen bij incidenten het DWI meer in detail naar de veiligheidsplannen zal kijken om na te gaan of er onvolkomenheden in

Het bezoek aan Severn Trent Water stond in het teken van overstromingen. Zoals H2O al eerder meldde, werd dit bedrijf in de zomer van 2007 geconfronteerd met het overstromen van een groot gebied in Gloucestershire met daarin een groot pompstation. Normaliter valt daar in de hele maand juli ongeveer 56 millimeter regen. Vorig jaar was dit vier keer zoveel, waarbij eind juli op één dag meer dan 120 millimeter regen viel. Dit had tot resultaat dat het pompstation onder water kwam te staan en uit bedrijf moest worden genomen en dat uiteindelijk 140.000 huishoudens (circa 350.000 mensen) zonder drinkwater kwamen te zitten. Back-up vanuit een ander pompstation was niet mogelijk. Waterlevering met tanks bleek in sommige gebieden niet mogelijk, omdat de (snel)wegen onder water stonden en een energiecentrale uitviel, waardoor het voor sommige consumenten niet mogelijk was om hun water te koken. Omdat er geen drinkwater was, moest het bedrijf ook nadenken over oplossingen voor

14

H2O / 12 - 2008

voorkomen. Momenteel wordt in Nederland de aanpak via microbiologische risicoanalyse gehanteerd, maar mogelijk dat na aanpassing van de EU-Drinkwaterrichtlijn de aanpak via waterveiligheidsplannen ook in de Nederlandse wetgeving wordt opgenomen. Tijdens het bezoek werd de aandacht toegespitst op het management van het intrekgebied van United Utilities. Het merendeel van het intrekgebied ligt in het Lake District, een veengebied met veel natuur. Door verkeerd beheer en ontwatering is dit gebied de afgelopen decennia verdroogd, waardoor afspoeling van fecaliën van grazers naar de drinkwaterbronnen plaatsvindt. Ook zorgt het voor een toename in kleurproblemen in de ruwwaterkwaliteit. Via een omvangrijk programma met een financiële omvang van tien miljoen Britse ponden werkt het bedrijf samen met natuurbeheerders, overheden, landbouwers en diverse andere betrokkenen aan een meer verantwoord beheer van het gebied en betere bescherming van de drinkwaterbronnen.

De Adviesgroep Waterkwaliteit bestaat uit waterkwaliteitsdeskundigen van zowel drinkwaterbedrijven als ook drinkwaterlaboratoria. Daarnaast hebben ook de Vewin en het RIVM zitting in de adviesgroep. De adviesgroep biedt een platform voor informatie-uitwisseling over waterkwaliteitszaken binnen de sector, maar ook richting Vewin en RIVM en vice versa. Een waardevolle combinatie, bleek eens te meer tijdens de studiereis.

in Engeland met betrekking tot de Water Safety Plannen als over de problemen en gevolgen die een overstroming teweeg kan brengen. Beide thema’s zijn onderwerpen waar ook de Nederlandse waterbedrijven in de toekomst (mogelijk) mee geconfronteerd kunnen worden. De Adviesgroep Waterkwaliteit werkt daarom een aantal thema’s uit voor een vervolg. Marcel Tielemans (HWL) Margreet Mons (Kiwa Water Research)

De bezoeken aan United Utilties en Severn Trent Water leverden veel informatie op: zowel over de aanpak van en stand van zaken

basale sanitaire voorzieningen (geen water voor persoonlijke hygiëne, geen spoelwater voor toiletten). Naast alle problemen in het getroffen gebied moest bovendien nog water geleverd worden aan zeven miljoen mensen die niet in het getroffen gebied woonden. Uiteindelijk lukte het Severn Trent Water om via een nooddrinkwatervoorziening met flessenwater (op een gegeven moment vijf miljoen liter per dag), 90 tankwagens en 1.100 kunststof containers de klanten te voorzien met 16 liter drinkwater per persoon (N.B. in Nederland is de eis dat in dergelijke gevallen drie liter per klant wordt geleverd). Binnen tien dagen had Severn Trent Water ook voor alle klanten basale watervoorziening (water dat gekookt moest worden) en na 16 dagen was er weer veilig drinkwater voor iedereen. Dit was mede mogelijk doordat het leger in 24 uur tijd een muur om het pompstation heen heeft weten te bouwen. Aandachtspunt bij hervatting van de drinkwatervoorziening

waren de leidingen in het overstroomde gebied die leeg hadden gestaan en ook waren diverse leidingen gebroken. Via een tijdelijk verhoogde dosering van chloor bij opjaagstations is dit opgelost. Voordat de uiteindelijk drinkwaterlevering aan de klanten plaatsvond, moest elk distributiegebied eerst 48 uur zonder microbiologische verontreiniging zijn. Uit de ervaringen tijdens dit incident werd ook duidelijk dat communicatie op verschillende niveaus een belangrijk punt was. Zo werden soms op verschillende niveaus over dezelfde problemen gesproken en beslissingen genomen. Daarnaast bleek dat het niet altijd even gemakkelijk was alle klanten te bereiken om ze voor te lichten over de stand van zaken en ontwikkelingen, te meer daar het postbedrijf in staking was. Veel communicatie verliep via internet, maar ook samenwerking met de BBC heeft veel geholpen. Gedurende zeven dagen was er tijdens elk nieuwsbulletin aandacht voor de situatie. Severn Trent schat de totale kosten van dit incident op 25 à 35 miljoen Britse ponden.


verslag Wereldwijde ervaringen met waterveiligheidsplan De wereldwijde ervaringen met waterveiligheidplannen stonden centraal tijdens een conferentie van 12 tot en met 14 mei in Lissabon van de VN-wereldgezondheidsorganisatie WHO en de Internationale Water Associatie (IWA). Nederland werd vertegenwoordigd door Kiwa, Vewin, VROM Inspectie en RIVM. Tijdens de conferentie werd de handleiding voor invoering van waterveiligheidsplannen gepresenteerd.

E

en waterveiligheidsplan is een gedetailleerde beschrijving van een drinkwaterzuivering met inbegrip van meetbare controlepunten om de drinkwaterzuivering zodanig te borgen dat aan bepaalde kwaliteits- of gezondheidsdoelen wordt voldaan. Dergelijke gezondheidsdoelen moeten wereldwijd grotendeels nog worden vastgesteld, maar in Nederland is in wetgeving vastgelegd dat het infectierisico voor consumptie van kraanwater moet voldoen aan minder dan 1 per 10.000 personen per jaar. Hierbij moet tevens visie worden ontwikkeld hoe de kwetsbare groepen zoals kinderen, ouderen, zwangere vrouwen en mensen met een verminderd immuunsysteem voldoende kunnen worden beschermd.

De nadruk tijdens de conferentie lag op ervaringen van zowel grote als zeer kleine drinkwaterbedrijven over de hele wereld. Kern van de waterveiligheidsplannen is het voorop stellen van preventie als aanvulling op de kernbenadering binnen de watersector die gebaseerd is op normen en bijbehorende monitoring. De waterveiligheidsplannen hebben evengoed betrekking op het beheer van de bronnen, de binnenhuisinstallaties en de afvalwaterzuivering en behandeling als op drinkwaterproductie en distributie. Op veel plaatsen in de wereld zijn mensen bezig met het invullen van de plannen. Het is een manier om de noodzakelijke communicatie tussen partijen binnen en buiten een

bedrijf op gang te brengen maar vereist ook overeenstemming en middelen. Met een goed uitgevoerd veiligheidsplan kunnen investeringen goed worden geprioriteerd. Voor de opzet van het plan voor kleine winningen is op het congres de genoemde handreiking gepresenteerd, maar de uitvoer hiervan zal niet gemakkelijk zijn. Het is belangrijk te leren van andermans ervaringen (fouten). Patrick Smeets en Gertjan Medema (Kiwa), Jack Schijven en Ana Maria de Roda Husman (RIVM) en Nicole Zantkuijl (Vewin)

advertentie

H2O / 12 - 2008

15


“Millenniumdoelstelling voor drinkwater inefficiënt uitgevoerd” De Nederlandse regering gaat niet effectief en niet efficiënt te werk bij de uitvoering van de ambitie om uiterlijk in 2015 50 miljoen mensen in ontwikkelingslanden van schoon drinkwater te voorzien. Zo ontbreekt een resultaatgericht plan van aanpak, zijn de doelstellingen niet duidelijk en de voorwaarden niet gedefinieerd. Deze kritiek staat in het rapport ‘Drinkwater in ontwikkelingslanden’ dat de Algemene Rekenkamer op 5 juni publiceerde.

D

e Algemene Rekenkamer stelt dat voor de uitvoerders in ontwikkelingslanden niet helder is wat precies van hen verwacht wordt. Als voorbeeld noemt de Rekenkamer dat het begrip duurzaamheid in de praktijk op verschillende manieren wordt geïnterpreteerd en dat men bij de uitwerking niet voldoende op de 50 miljoendoelstelling is geconcentreerd omdat nog aan tal van andere beleidsdoelstellingen moet worden voldaan. Sjef Ernes van Aqua for All vindt dat de Rekenkamer foute conclusies trekt in het rapport. “Minister Koenders voor Ontwikkelingssamenwerking is een uitstekende regisseur voor het uitvoeren van de millenniumtaken die we onszelf hebben opgelegd. Nederland voert een goed doordacht beleid en het is mede dankzij dit beleid dat we de drinkwaterdoelstelling zeer waarschijnlijk gaan halen. Ik vind het rapport typisch een geval van ‘de beste stuurlui staan al wal.’”

Een ander kritiekpunt uit het rapport is dat de voorwaarden soms op gespannen voet staan met elkaar. Zo is het uit het oogpunt van duurzaamheid goed dat mensen aan de drinkwatervoorziening meebetalen, maar de drinkwaterprojecten moeten tegelijkertijd gericht zijn op de allerarmsten. Ernes is het met deze kritiek wel eens: “Een ander voorbeeld van dat spanningsveld is tussen de korte- en de langetermijnoplossingen. De Tweede Kamer wil het liefst zoveel mogelijk kranen tellen en heeft onvoldoende oog voor de duurzame ontwikkeling van lokale organisaties en voor geïntegreerde thema’s als gezondheidszorg en armoede, waarbij onderwijs en sanitatie een belangrijker rol spelen dan het aantal gerealiseerde regentanks.” Volgens het rapport ontbreekt een planning en er is geen verdeling naar regio’s of landen gemaakt, behalve dat is vastgelegd dat de helft van het aantal te bereiken mensen in

RIONED steunt fonds Simavi Simavi ontving begin juni tijdens het VNG-congres in ‘s-Hertogenbosch een cheque ter waarde van 5.000 euro voor het fonds HOGE NOOD uit handen van voorzitter Tijme Bouwers van Stichting RIONED. Bouwers benadrukte dat RIONED ook buiten Nederland wil bijdragen aan goede sanitaire voorzieningen. Burgemeester Cor de Vos van Nieuwegein presenteerde het eerste exemplaar van de brochure ‘De VN-millenniumdoelen zijn gemeen(te) goed!’ met tips voor gemeenten om handen en voeten te geven aan het bereiken van die millenniumdoelen.

D

agelijks sterven 5.000 kinderen door gebrekkige sanitatie. De Verenigde Naties heeft zoals bekend dit jaar uitgeroepen tot het jaar van de sanitatie. Dat was voor Simavi aanleiding om het HOGE NOOD fonds op te richten. Dit fonds is bedoeld om de aanleg van toiletten op scholen in Azië en Afrika te financieren. Tegelijk met de aanleg van sanitaire voorzieningen wordt voorlichting gegeven over het belang van hygiëne. Vervuilde scholen zijn een bron van infecties. Op het VNG-congres waren bijna 3.000 gemeentebestuurders aanwezig. RIONED riep hen op bij te dragen aan betere sanitaire voorzieningen in Azië en Afrika. Dit is mogelijk met geld of door het organiseren van activiteiten in het kader van internationale samenwerking. Ook een rioleringswerk in de eigen gemeente kan volgens Stichting RIONED een goede aanleiding vormen om het fonds van Simavi te steunen.

16

H2O / 12 - 2008

Het leren handen wassen is één van de zaken die op scholen in Azië en Afrika gestimuleerd moet worden om ziekte door infecties tegen te gaan.

Afrika moet worden gerealiseerd. “Nederland werkt met 36 partnerlanden,” zegt Ernes. “Je kan je natuurlijk afvragen of dat er niet meer of juist minder zouden moeten zijn, maar duidelijk is het wel.” Bij de uitvoering van de millenniumdoelen maakt Nederland gebruik van drie kanalen: het multilaterale (internationale instellingen), het bilaterale (hulp van land aan land) en het maatschappelijk-civiele kanaal (ngo’s, waaronder Aqua for All). Volgens Ernes zet Nederland nog te sterk in op het multilaterale kanaal en zouden de twee andere sporen effectiever en efficiënter werken. “Het beleid kan op bepaalde punten natuurlijk altijd verbeterd worden. Maar als een resultaatgerichte aanpak en planning daadwerkelijk zouden ontbreken, mag het een wonder genoemd worden dat Nederland toch al zoveel resulaten heeft geboekt.”

Vijf miljoen voor waterzuivering Bonaire Minister Eurlings van Verkeer & Waterstaat heeft vijf miljoen euro beschikbaar gesteld voor waterzuiveringsfaciliteiten op Bonaire.

S

amen met een bijdrage van bijna 20 miljoen euro van de Europese Commissie kan op het eiland een afvalwaterzuiveringsinstallatie en een rioolstelsel worden aangelegd. Dit komt de kwaliteit van het koraalrif rond Bonaire ten goede. De kwaliteit van het zeewater staat onder druk door het ongezuiverd lozen van afvalwater en het gebruik van afvalwater voor irrigatie. Hierdoor neemt de algengroei rond het eiland toe, wat de ecologie verstoort. Om verdere aantasting van het mariene milieu te voorkomen, is het Bonaire Sewerage and Sanitation Project opgezet door de Europese Commissie, in samenwerking met de landsregering van de Nederlandse Antillen en de eilandenraad van Bonaire.


actualiteit Rijkswaterstaat vraagt vergunning Natuurbeschermingswet aan voor zandsuppleties Na gesprekken met verschillende natuurorganisaties, waaronder de Waddenvereniging en de Vogelbescherming, heeft Rijkswaterstaat vergunningen in het kader van de Natuurbeschermingswet aangevraagd bij de provincies voor zandsuppleties in de Waddenzee (bij Texel en Vlieland) en in de Zeeuwse Voordelta( bij Domburg). Rijkswaterstaat was eerder niet van plan de benodigde vergunningen aan te vragen, maar is na de lobby van de natuurorganisaties van gedachten veranderd.

D

e zandsuppleties, die gepland staan voor dit jaar, vinden plaats in Natura 2000-gebieden en vallen daarmee onder de Natuurbeschermingswet. Dit betekent dat een vergunning vereist is voor alle activiteiten die mogelijk schadelijk zijn voor de natuur. Zandsuppleties veroorzaken verstikking en afsterving van het bodemleven dat het voedsel vormt voor vogels. In onder meer de kustzone boven het Waddengebied - internationaal een belangrijke schakel voor trekvogels - betekent dit dat vogels mogelijk zonder voedsel komen te zitten of moeten uitwijken. In een rechtszaak die de Vogelberscherming voerde tegen de Nederlandse Aardolie Maatschappij om gasboringen in de Waddenzee te voorkomen, deed de rechter tevens uitspraak over de vergunningsplicht volgens de Natuurbeschermingswet. “We

hebben de gasboringen weliswaar niet tegen kunnen gaan, maar de rechter gaf ons wel gelijk dat in Natura 2000-gebieden vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet moet worden aangevraagd voor zandsuppleties. Deze uitspraak hebben we voorgelegd aan Rijkswaterstaat”, zegt Manon Tentij, senior beleidsmedewerkster van de Vogelbescherming. Rijkswaterstaat was desondanks niet meteen van plan de vereiste vergunning ook daadwerkelijk aan te vragen. In plaats daarvan werkte Rijkswaterstaat aan beheerplannen om de betreffende natuurgebieden in stand te houden en waar nodig te beschermen. Pieter Zoon van Rijkswaterstaat: “Deze beheerplannen zijn echter nog niet helemaal af en om de zandsuppleties dit jaar toch gewoon door te kunnen laten gaan, heeft Rijkswaterstaat nu dus de benodigde

Marktverkenning Afsluitdijk Acht consortia nemen deel aan de eerste fase van de marktverkenning voor de renovatie van de Afsluitdijk. Oorspronkelijk hadden zich negen consortia aangemeld; één daarvan is niet door de selectie gekomen. Vrijwel alle grote ingenieursbureaus van de Nederlandse watersector maken deel uit van het geselecteerde gezelschap.

I

n de marktverkenning maken de acht deelnemers een integraal concept voor de ontwikkeling van de Afsluitdijk. In dit traject, dat vorig jaar begon, wordt gezocht naar ideeën en mogelijkheden voor een vernieuwd gebruik van de Afsluitdijk. Mogelijkheden voor innovatie, duurzaamheid, klimaatbestendigheid en economische versterking gaan daarin samen op met de opgave de veiligheid te verbeteren. Aan het eind van deze fase van de marktverkenning, in juli, adviseert een onafhankelijke jury welke concepten in de tweede fase

verder worden uitgewerkt. Het integrale ontwerp moet een aantal aspecten bevatten: een onderbouwing dat de basisfuncties van de Afsluitdijk gewaarborgd zijn en inpasbaar in de omgeving, een programmering in de tijd en een onderbouwing van de financiële, technische en juridische haalbaarheid. Ook een effectenanalyse en een ontwerp van het ideale proces moeten deel uitmaken van het ontwerp. De totale verkenning bestrijkt een periode van ongeveer zes maanden. De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat legt vervolgens een besluit voor aan het kabinet en de Tweede Kamer.

vergunningen aangevraagd. Zodra de beheerplannen zijn vastgesteld, is een aparte vergunning niet meer nodig.” De Vogelbescherming ziet uit naar het beheerplan, maar is van mening dat Rijkswaterstaat ook dan nog voor elke zandsuppletie opnieuw een vergunning moet aanvragen. Tentij: “We zijn beslist geen tegenstander van zandsuppleties, integendeel, we denken dat dit één van de beste vormen van kustbescherming is en een beter alternatief dan bijvoorbeeld betonnen dijken. Maar het gaat om een activiteit die op wisselende tijden en locaties plaatsvindt, waardoor het effect op de natuur ook steeds anders kan zijn. Voor een beheersplan is eenmalig onderzoek voldoende, bij een vergunning moet je veel preciezer te werk gaan. Daar pleiten wij dan ook voor.”

Gemaal Tholen op de schop Gemaal De Noord bij Sint Maartensdijk (Tholen) gaat volledig op de schop. Alles wordt vernieuwd of vervangen. De verbouwing is nodig om de capaciteit te kunnen vergroten.

D

e capaciteit moet met ruim een kwart vergroot worden. Daartoe worden de drie pompen compleet gereviseerd, maar ook de elektrische installatie en de krooshekreiniger. De eerste pomp is droog gezet. In september gaat het gemaal weer op volle toeren draaien met een maximale capaciteit van 525 kubieke meter per minuut. Gemaal De Noord zorgt ervoor dat overtollig polderwater uit de gebieden rond Stavenisse, Sint Annaland en Sint Maartensdijk naar de Oosterschelde wordt gepompt. Het gebied dat de pomp bemaalt, is circa 4.800 hectare groot. De capaciteitsvergroting is nodig met het oog op de klimaatverandering. De kosten voor de operatie bedragen 1,2 miljoen euro.

Het plan Waterlely

H2O / 12 - 2008

17


Groot Salland sluit 700-jarig jubileum af Met het symposium ‘Al 700 jaar een toekomst met water’ sloot het Waterschap Groot Salland op 4 juni haar jubileumactiviteiten af. Tijdens de druk bezochte bijeenkomst in Dalfsen aan de Overijsselse Vecht was ook staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat Tineke Huizinga aanwezig.

O

p 4 juni 2008 bestond het Waterschap Groot Salland op de kop af 700 jaar. Precies op die datum was het zeven eeuwen geleden dat bisschop Guy van Avesnes naar Salland kwam en met zijn raadgevers naar de Zwolse Spoolderberg ging. Daar werden in aanwezigheid van ridders, knapen en het ‘mene land’ regels gesteld om het gebied tussen de Hunnepe en de Zuiderzee in de toekomst voor overstromingen te vrijwaren. Allereerst werd bepaald dat jaarlijks driemaal een dijkinspectie of schouw zou plaatsvinden. Deze regels zouden bekend worden als het Dijkrecht van Salland en naar de oorkonder - ook wel de ‘Guyen dijkbrief’ - worden genoemd. Deze ‘Guyen dijkbrief’ geldt volgens historici als de ‘grondwet’ van de Sallandse Schouw en is daarmee de voorloper van het huidige Waterschap Groot Salland. Om het 700-jarig bestaan extra luister bij te zetten, organiseerde Groot Salland afgelopen jaar diverse activiteiten. Eén daarvan was een jubileumprijsvraag waarmee individuen, bedrijven en verenigingen werden uitgenodigd een watervoorstel in te dienen dat ze graag uitgevoerd zien worden. Voor de winnaar ligt nu de daadwerkelijke uitvoering van het project als prijs klaar, op

kosten van het waterschap. Proefboerderij en koeienhotel Aver Heino sleepte de prijs in de wacht met het idee ‘Spelen met water’: een waterspeelplaats op het terrein van het Praktijkcentrum Aver Heino. Het project wordt nog dit jaar gerealiseerd. Gedurende het jubileumjaar publiceerde Groot Salland in samenwerking met historicus Wim Coster maandelijks historische waterverhalen uit het waterschapsgebied op haar internetpagina. De verhalen zijn nu compleet gemaakt met de publicatie van de laatste drie artikelen. Tijdens het symposium is het boek gepresenteerd en werden de eerste exemplaren uitgereikt. Wim Coster gaat terug naar 1851. Dat is het jaar waarin baron J. Sloet van de Beele, voormalig districtscommissaris van de Veluwe, een plan voor een nieuw uitwateringskanaal vanaf de IJssel naar de Zuiderzee ontwikkelt. Dit plan voor een ‘groene’ rivier blijft in de la liggen tot Sloets zoon de papieren na de dood van zijn vader tevoorschijn haalt en ze in 1861 publiceert. Het woord ‘bypass’ komt op dat moment nog niet in het woordenboek voor. Ook wordt aan de hand van het schouwboekje van de Pleegster Marke uit 1802 een beeld geschetst met welke ‘onraden’ de

De IJssel bij Zwolle, waar baron Sloet op de linkeroever net boven Hattem zijn ‘groene’ rivier had gedacht.

Markerichter van Pleegst te maken had bij de schouw. Ten slotte wordt ‘Om de kwaliteit van het water’ het jaarverslag van het Zuiveringsschap West-Overijssel’ erbij gepakt. Destijds (1972) werd deze met het oog op de voorlichting van de burger in ruimere schaal verspreid. Deze en alle andere verhalen over zeven eeuwen waterschap zijn na te lezen op de internetpagina van Waterschap Groot Salland (www.wgs.nl/700jaar) en zijn nu tevens in boekvorm verschenen. ‘Zeven eeuwen werken met water’ is verkrijgbaar via het Historisch Centrum Overijssel en kost 7,50 euro.

Roer en Overmaas diept oude historische loop Vlootbeek uit Waterschap Roer en Overmaas diept over een lengte van 500 meter de oude historische loop van de Vlootbeek in de Linnerweerd uit. Dit is nodig om de Vlootbeek het juiste profiel te geven om weer net als vroeger slingerend naar de Maas te kunnen stromen. Het doel van het herinrichtingsproject is het verbeteren van de natuurlijke waarden en de waterkwaliteit van de Vlootbeek.

D

e vrij gekomen grond nabij de Maas wordt per schip afgevoerd naar IJsseloog, een depot van Rijkswaterstaat in het IJsselmeer. Het gaat om 4.800 kubieke meter vervuilde grond. Met de grond die vrijkomt van het bovenstrooms aan te leggen traject, gaat het waterschap de huidige Vlootbeek vanaf het splitsingspunt stroomafwaarts dempen. De kosten van dit onderdeel bedragen 575.000 euro en worden betaald door het waterschap en Rijkswaterstaat. In de herstelde loop legt het waterschap twee vispassages aan. Bij de Vlootbekermolen is men al met de eerste vispassage begonnen. Vissen die onder andere baat hebben bij de vispassages zijn de elrits, beekprik en kopvoorn. Waterschap Roer en Overmaas krijgt voor het totale herinrichtingsproject financiële bijdragen van ruim zeven ton van derden, waaronder Rijkswaterstaat, het Rijk (de subsidieregeling Gebiedsgericht beleid van het Rijk oftewel Vitaal Platteland) en de gemeente Maasgouw.

18

H2O / 12 - 2008


Dijkgraaf Aa en Maas test educatiemateriaal Waterschap Aa en Maas heeft het educatiemateriaal voor de bovenbouw van het basisonderwijs vernieuwd. Het vernieuwde pakket bestaat onder meer uit lesbrieven en een film waarin de kinderen Aa en Maas een dijkgraaf ontmoeten. Dijkgraaf Lambert Verheijen kwam op 3 juni daadwerkelijk naar de Emmausschool in Heesch.

H

et nieuwe lesmateriaal moet het werk van het waterschap dichterbij de belevingswereld van de kinderen brengen. “We willen ervoor zorgen dat bij de rondleiding op een rioolwaterzuivering niet alleen de geur van plas en poep blijft hangen, maar dat leerlingen ook onthouden wat een waterschap is en doet”, aldus het waterschap. De lesbrieven en docentenhandleidingen uit het pakket gaan over veiligheid, de kwaliteit en kwantiteit van water en recreatie. In elke lesbrief staat ook een concrete doe-het-zelf opdracht. Deze varieert van het uitzoeken hoever de leerling boven het NAP woont tot het zelf maken van een informatiebord. Behalve de inhoud is ook de gebruikswijze van het lesmateriaal vernieuwd. Docenten hoeven geen leskoffers meer aan te vragen, maar kunnen het materiaal van de internetpagina van het waterschap halen.

school. Hij maakte de film waarin kinderen de dijkgraaf ontmoeten en leren wat de taken van een waterschap zijn. De echte dijkgraaf Lambert Verheijen is in het verleden ook docent geweest. Omgekeerd ging het les geven hem dus ook goed af. Hij liet trucagefoto’s zien van de St. Jan en de pagode in de Efteling onder water. Hoewel de kinderen dachten dat het water nooit zo hoog zou kunnen komen, wist Verheijen uit te leggen dat het mogelijk is dat de St. Jan onder water komt te staan. Het meegebrachte emmertje met as, verbrande poep, deed de neuzen al wat optrekken. Maar het emmertje slib, met volgevreten poep bacteriën, zorgde vooral voor veel hilariteit en dichtgeknepen neuzen.

Dijkgraaf Lambert Verheijen bezocht de Emmausschool in Heesch tijdens een waterles. Daar kwamen veel vragen aan bod: Wat betekent NAP? Kan de pagode van de Efteling of de St. Jan in Den Bosch helemaal onder water komen te staan? Hoeveel muskusratten vangt het waterschap per jaar? Veel vingers later waren de goede antwoorden verzameld. Toch maakte de slib, volgevreten bacteriën met poep en plas afkomstig van de rioolwaterzuivering, de meeste indruk. De waterles begon met het verslag van een nep-dijkgraaf, die docent is op de Emmaus-

Waar Nederland vroeger het water van zich afhield met een ‘harde’ aanpak, die voor een groot deel vertrouwde op kunstwerken, is nu de omslag naar een ‘zachte’ aanpak: bouwen mét de natuur. De kennis daarover is gebundeld in het boek ‘Bouwen met de natuur’, dat op 3 juni aan het kabinet is aangeboden.

D

‘De Energiefabriek’ van Waterschap Aa en Maas is de winnaar geworden van het project WaterWegen van de Unie van Waterschappen. De opdracht was een vernieuwend voorstel te doen waarmee waterschappen toekomstbestendig zijn. Het winnende projectvoorstel stelt voor afvalwater als energiebron te gebruiken. Hierdoor kan een waterschap niet alleen zelfvoorzienend worden in zijn energiebehoefte, maar uiteindelijk ook als energieleverancier gaan optreden.

I

n totaal hebben de 26 waterschappen 86 projectvoorstellen ingediend die kenmerkend zijn voor hoe het waterschap in de toekomst moet functioneren. Voorafgaand aan de competitie hebben 50 jonge waterschappers gediscussieerd over de kenmerken van het waterschap van de toekomst. Vervolgens hebben zij zeven thema’s gekozen en daarvoor een projectenwedstrijd uitgeschreven. Per thema is een winnaar gekozen. Alle winnende voorstellen zullen het komend half jaar door de waterschappen zelf worden uitgevoerd. Met ‘De Energiefabriek’ zet Waterschap Aa en Maas afvalwater van rioolwaterzuiveringen in als bron voor energieopwekking. Zodra het project geld oplevert, deelt de burger in de winst door ‘het dubbeltje van de dijkgraaf’ terug te ontvangen. De jury was zeer te spreken over dit onderdeel van het project, alsmede over het feit dat het project in heel Nederland zou kunnen worden uitgevoerd.

‘Bouwen met de natuur’ aangeboden aan kabinet e Nederlandse waterbouwkundige traditie van terpen, dammen, dijken en drooglegging wordt meer en meer gecombineerd met ‘zachte’ vormen van bescherming en landwinning, in harmonie met de natuur en de zee. Met ontwikkelingen zoals de Van Dixhoorn Driehoek, de Slufterdam, de Tweede Maasvlakte en binnenkort de Zandmotor voor de kust van ‘s Gravenzande is ‘bouwen met de natuur’ inmiddels gemeengoed geworden. Nederland beschikt over hoogwaardige kennis op dit gebied die nu gebundeld is in

actualiteit Aa en Maas wint vernieuwingswedstrijd waterschappen

het boek ‘Bouwen met de Natuur’ van Ronald Waterman. ‘Bouwen met de Natuur’, zoals door Ronald Waterman al tientallen jaren ontwikkeld en gepropageerd, wordt inmiddels nationaal en internationaal in brede kring geaccepteerd als uitgangspunt voor een duurzame ontwikkeling op alle terreinen van ruimtelijke ordening, infrastructuur, waterhuishouding, landschapsontwikkeling, ecologie en biodiversiteit. Hans van der Vlist, secretaris-generaal van het ministerie van VROM, nam het eerste exemplaar in ontvangst.

Waterschappen krijgen te maken met steeds omvangrijker wateropgaven in een veeleisende en veranderende maatschappelijke omgeving. “Vroeger werd een waterschap vooral als regulerend instituut gezien die bepaalde wat wel en wat niet mocht. Tegenwoordig gaan waterschappen steeds vaker coalities aan met mensen, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Water is immers van ons allemaal. Het is dus belangrijk dat het waterschap dichter bij de maatschappij komt te staan”, aldus Florian Sterk van AEF, dat het project WaterWegen in opdracht van de Unie van Waterschappen initieerde. Voor meer informatie: (030) 236 30 34.

H2O / 12 - 2008

19


‘Rijkssubsidie voor riooloverstorten Limburg’ Als het aan Waterschap Peel en Maasvallei ligt, krijgen gemeenten rijkssubsidie om riooloverstorten aan te pakken. Dat zou kunnen via subsidie van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, die is bedoeld voor het uitvoeren van de Kaderrichtlijn Water. Om de waterkwaliteit te verbeteren, is het nodig dat gemeenten de vuiluitworp uit riooloverstorten beperken tot boven de reguliere landelijke afspraken (basisinspanning). Bij deze subsidieaanvraag werkt het waterschap samen met de provincie en gemeenten in haar beheersgebied.

R

iooloverstorten zijn een groot probleem voor de waterkwaliteit in de Limburgse beken. Het dagelijks bestuur van het waterschap was al van plan om vanaf volgend jaar gemeenten geld te geven om vóór 2015 de ergste riooloverstorten aan te pakken. Ze wil hiervoor drie miljoen euro ‘stimuleringssubsidie’ uittrekken. Het waterschap zou de rijkssubsidie een goede aanvulling hierop vinden. Tien gemeenten in het beheergebied van Waterschap Peel en Maasvallei hebben al projectvoorstellen aangedragen om de overstorten aan te pakken. Ook wil het waterschap met de rijkssubsidie het Loobeekdal verbeteren. Ze wil dan de Loobeek herinrichten, de rioolwaterzuivering in Venray verbeteren, natuur ontwikkelen, afkoppelen én overstorten verminderen. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft een subsidieregeling ‘Synergiegelden KRW’ in het leven geroepen om te bevorderen dat maatregelen worden uitgevoerd conform de Kaderrichtlijn Water. Deze zouden zoveel mogelijk gecombineerd moeten worden met andere beleidsdoelen, Een riooloverstort bij Susteren.

zoals het oplossen van wateroverlast, natuurontwikkeling en stedelijke vernieuwing. Het ministerie trekt hiervoor in totaal 115 miljoen euro uit. Hiervan is 25 miljoen (+/-30 procent, afhankelijk van resultaten en daadwerkelijke projectkosten) bestemd voor het stroomgebied van de Maas. De waterbeheerders in de Maasregio, zoals Waterschap Peel en Maasvallei en de Provincie Limburg, hebben hiervoor een gezamenlijk programma gemaakt en bij het Rijk ingediend. Maximaal 4,8 miljoen euro kan na goedkeuring door het Rijk worden uitgegeven in Noord- en Midden-Limburg. De waterschappen maken voor hun beheergebied een deelprogramma voor dit bedrag. De samenwerkende partijen in de Maasregio gaan uit van een maximale subsidie aan de regio en zetten in op 3,5 miljoen euro subsidie voor gemeentelijke projecten om hemelwater af te koppelen en de overstortfrequentie naar beneden te brengen. Verwacht wordt dat de ministerraad op 27 juni het besluit over de verdeling van de synergiegelden zal nemen.

Beroep tegen lozingsvergunning Nyrstar De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Energie heeft onlangs een nieuwe lozingsvergunning afgegeven aan de zinkfabriek Nyrstar Overpelt (het vroegere Umicore Overpelt) in België. Zowel de milieucoalitie, bestaande uit de Stichting Reinwater, de Brabantse Milieufederatie (NL), Bond Beter Leefmilieu en de Limburgse Milieukoepel (B), als de Provincie Noord-Brabant en Waterschap De Dommel hebben hiertegen beroep aangetekend bij de Raad van State in België.

D

e nieuwe lozingsvergunning betreft het toestaan van een lozing op de Eindergatloop, een beekje dat twaalf kilometer verderop in de Dommel stroomt. Hierdoor komt een grote hoeveelheid zware metalen, vooral cadmium en zink, in het Nederlandse oppervlaktewater terecht. Wanneer de stoffen in de bodem doordringen, sijpelen ze door naar het grondwater. Beide stoffen zijn erg giftig voor mensen, planten en dieren. Aangezien de stoffen niet afbreekbaar zijn, stapelen ze zich op in het milieu. De organisaties die beroep hebben aangetekend, vinden de lozingsnormen voor de zinkfabriek niet streng genoeg. De Belgische lozingsvergunning, waarin de normen veel ruimer zijn dan in de Nederlandse wetgeving, is een schending van de Europese IPPC-richtlijn voor gevaarlijke stoffen, menen zij. Zo zou de Vlaamse vestiging van Nyrstar aan dezelfde lozingsnormen moeten voldoen als de Nederlandse vestiging van het bedrijf in Budel. Deze normen zijn gebaseerd op de Europese afspraken voor schoon water om terugkeer van oorspronkelijke waternatuur mogelijk te maken. Om de Nederlandse inspanningen voor schoon water niet te ondermijnen, zou de Vlaamse overheid daarom dezelfde normen als basis moeten nemen. In 2007 werd de lozingsvergunning van Nyrstar Overpelt herzien in het kader van de Europese IPPC-richtlijn. De milieu-organisaties uit Nederland en België tekenden toen al beroep aan, maar dat werd afgewezen. Verwacht wordt dat de Belgische Raad van State deze maand nog uitspraak doet inzake het nieuwe beroep.

20

H2O / 12 - 2008


actualiteit / reactie Polder Westzaan wordt weer brak Polder Westzaan is een uniek brakwatergebied in Europa. Het gebied dankt zijn bijzondere flora en fauna aan het brakke oppervlaktewater. Door verzoeting staat de flora en fauna in dit gebied echter sterk onder druk. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland hebben besloten tot herstel van het verbrakken van het oppervlaktewater.

P

older Westzaan is het enige nog functionerende brakwaterveenweidegebied in Europa. Door de verbrakking kan de bijzondere flora en fauna in het gebied worden behouden en gestimuleerd. Vooral de planten in het gebied zijn bijzonder. Het gaat om onder andere het harige wilgenroosje en echt lepelblad. Verbrakking zorgt er ook voor dat de polder minder snel inklinkt en dat de waterkwaliteit verbetert, doordat het brakhouden baggervorming tegengaat. Dit heeft positieve gevolgen voor waterflora en vissoorten. De effecten van de verbrakking zullen gemeten gaan worden. In het noordelijk deel van het gebied wordt de verbrakking tot stand gebracht door het aanvoeren van brak water uit het Noordzee-

kanaal. In het zuidelijke deel wordt lichte verbrakking doorgevoerd vanwege het agrarisch belang. De extensieve landbouw in het gebied is belangrijk voor de weidevogels. De agrariërs in het gebied spelen ook een belangrijke rol in het weidevogelbeheer. Verbrakking kan gevolgen hebben voor de bedrijfsvoering van de agrariërs, maar de provincie overlegt vooraf met hen. Voor de verbrakking is al geld gereserveerd en verder zijn er kansrijke financieringsmogelijkheden uit het Fonds Economische Structuurversterking bedoeld voor het instandhouden van veenweidegebieden. Ook zijn er mogelijkheden voor bijdragen uit de reservering voor het tegengaan van verdroging (het tegengaan van het inlaten van gebiedsvreemd water) en uit de Kader-

richtlijn Water. Over een jaar moet duidelijk zijn of de verwachte bijdragen ook worden toegezegd. Onder Westzaan wordt verstaan de delen Guisveld, de Reef en Westerzijderveld. Het gebied is ongeveer 1.400 hectare groot en ligt tussen het Noordzeekanaal en Zaanstad in. Westzaan is eeuwenlang gevoed met brak water. Het water in het gebied was al brak rond het jaar 1200. Toen was sprake van een open verbinding met de zee van Zaandam, die later ook belangrijk was voor de industriële ontwikkeling van de stad. Doordat het brakke Noordzeekanaal geen open doorgang meer heeft met de polder en via de boezem zoet water wordt ingelaten, is het water in de polder gaan verzoeten.

‘Innovaties in de watersector?’ Het artikel van Jan Peter van der Hoek, Jan Hofman en Taco van Someren over innovaties in de watersector, met name bij Waternet, dat in H2O nr. 9 van 2 mei jl. verscheen, deed ing. C. Snaterse naar de pen grijpen.

H

et artikel van de heren Van der Hoek, Hofman en Van Someren geeft mij ernstige bedenkingen. Deze bedenkingen hebben betrekking op de eenzijdigheid van de benadering, de vooringenomen standpunten en onbewezen stellingen als uitgangspunten, de onderschatting van de organisatorische context, tegenstrijdigheden en tautologie. Bovendien: wat is eigenlijk het probleem? Wat wil men bereiken? Innovatie ten behoeve van het sluiten van een ‘watercyclus’? Nog afgezien van de definiëring daarvan kan ‘een watercyclus’ hooguit een middel ergens voor zijn... Een organisatie is een doelgericht samenwerkingsverband van mensen. Dit samenwerkingsverband heeft een cultuur die gekleurd wordt door traditie, normen en waarden, de aard van de activiteiten en vooral de bereidheid van mensen om zich op een bepaalde wijze in te zetten. Het artikel gaat uit van de ‘maakbaarheid’ van de organisatie door institutionaliseren en aanbrengen van structuren, terwijl aan de cultuurkant en de aard en achtergrond van mensen volledig wordt voorbij gegaan. De benadering in het artikel is bovendien eenzijdig technocratisch. Dit gelet op de richtingen waarin innovaties worden gezocht. In een enkel geval is sprake van aanpassen van het businessmodel, zonder dat wordt aangegeven welke invloed dit heeft op de richting van de innovaties. Het doel van de organisatie is kennelijk het ‘sluiten van de(?) watercyclus’. Afgezien van het feit dat dit nooit een doel van een organisatie kan zijn, is daarbij bovendien sprake van totaal verschillende activiteiten

afhankelijk van het management- en abstractieniveau: operationeel heeft sluiten geen enkele betekenis, voor specialisten op tactisch niveau werkt het mogelijk contraproductief, op strategisch niveau stelt het eisen aan de sturing en voor de politiek is het hooguit gericht op kunnen scoren. Er werken heel andere mechanismen in de organisatie dan simpelweg besproken in het artikel (zie onder andere Weggeman: Leiding geven aan professionals? niet doen!). Deze zijn meer bepalend dan de genoemde “strategische innovatiegebieden”, waaraan in alle gevallen op projectbasis altijd wel een draai aan gegeven kan worden. Het artikel begint met “door het samenvoegen van waterdiensten ontstaan synergievoordelen die resulteren in betere kwaliteit, een hogere doelmatigheid en klantgerichtheid. In aparte bedrijven zijn die voordelen moeizaam tot stand te brengen. Voor realisatie van deze voordelen (..) zijn innovaties nodig”. De gehele managementliteratuur staat bol van de casuïstiek waaruit blijkt dat slechts één kwart van de fusies stand houdt en bij de geslaagde fusies synergie tot de uitzonderingen behoort. Mislukking is verzekerd als de bestaande culturen worden veronachtzaamt. Zoals terecht in het artikel wordt opgemerkt, zijn bij Waternet alle oorspronkelijke organisatieonderdelen nog afzonderlijk herkenbaar. Je moet je afvragen of wel sprake is van een fusie. De directeur van Waternet gaf in eerdere artikelen in H2O aan dat sprake is van aanzienlijke besparingen als gevolg van de ‘fusie’. Deze besparingen liggen echter vooral

in de sfeer van overhead en hadden bij efficiënt organiseren ook bij elk van de afzonderlijke organisaties kunnen worden bereikt: wegsnijden van overtollig vet. Samenvoegen van organisaties (en onderdelen) leidt bovendien absoluut niet per definitie tot een meer integrale aanpak, soms juist tot het tegenovergestelde. Schaalgrootte kent een optimum afhankelijk van de aard van de activiteiten, de competenties en het niveau in de organisatie. De organisatiecultuur wordt dus niet genoemd, evenmin het gegeven dat sprake is van politiek gestuurde organisatieonderdelen met de eigen dynamiek en verschil in invloed op de toekomstige ontwikkelingen. Het artikel staat bol van tegenstrijdigheden: in het artikel is sprake van een ontwikkeling richting decentrale probleembehandeling, maar in combinatie met verdere schaalvergroting en centrale sturing bij het bereiken van de innovaties, alliantiemanagement met per definitie een centrale sturing, “institutionalisering van innovaties” (wat er dan ook mee mag worden bedoeld), samenvoegen van ambtelijke en bestuurlijke overleggen (= centralisatie), etc. Tot slot: de eigen stellingen worden bewezen door ze als uitgangspunt te nemen. Kortom, wat het artikel wil illustreren is mij dan ook volstrekt onduidelijk. Verheerlijking van het ‘instituut’ Waternet? drs.ing. C. Snaterse MMC (Snaterse Civiele Techniek & Management)

H2O / 12 - 2008

21


“Voorgestelde oplossing voor problemen met grote waternavel werkt niet” Het artikel van Sietz Leeflang in H2O nr. 9 van 2 mei over de grote waternavel, heeft onderstaande reactie uitgelokt van Roelf Pot.

O

ndergetekende heeft bewondering voor de innovatieve denkkracht van Sietz Leeflang. Hij begeeft zich met zijn ideeën doorlopend buiten de begaande paden en af en toe komt daar iets moois van. Zo ook het opiniestuk in H2O van 2 mei jl. Hij stelt daarin een alternatief voor de traditioneel repressieve benadering vanuit de waterschappen van een ongemak: het benutten van de waarde van de grote waternavel in plaats van het bestrijden ervan. Ik kan me in dat principe goed vinden; ik probeer zelf ook al jaren de waterschappen te leren omgaan met ecologische processen en deze in hun eigen voordeel om te buigen in plaats van te bestrijden, maar de voorgestelde oplossing voor de problemen met de grote waternavel werkt (helaas) niet. Het heeft wel veel ophef veroorzaakt, vooral doordat sommige kranten het verhaal nog veel ongenuanceerder overnamen1). Een belangrijke reden van de problemen heeft zijn oorsprong in het feit dat de grote waternavel een exoot is. Op zichzelf is dat niet zo erg; er zijn meer exoten die we koesteren dan die we bestrijden. Ook het feit dat we te maken hebben gekregen met deze exoot door menselijk handelen is voor sommigen een reden om de problemen erger te zien dan ze zijn; we zijn immers zelf schuld en moeten er dus wat aan doen. Inheemse soorten die meer problemen veroorzaken, worden daarbij als natuurverschijnsel gezien en dus minder erg (?). Het echte probleem met de grote waternavel is dat het een kunstje kan dat de inheemse soorten niet beheersen en waarmee we dus in de inrichting van Nederland en het daarbij behorende waterbeheer tot De grote waternavel.

nu toe geen rekening hebben gehouden. Omdat de consequenties van dat kunstje zeer verstrekkend zijn, vormt de plant een probleem. Een duurzame integratie kan helaas alleen met een structurele en zeer ingrijpende aanpassing van de inrichting van Nederland. Tot die tijd is bestrijden dan ook de enige oplossing die soelaas biedt. Het kunstje dat de grote waternavel flikt, is dat het snel en veel drijvende biomassa kan vormen over de hele breedte van het wateroppervlak. Dat kunnen waterhyacint en watersla ook, maar die doen dat alleen in de (sub)tropen. De groeiwijze van grote waternavel lijkt wel wat op die van krabbenscheer, een inheemse en bovendien gekoesterde soort. Maar er is een groot verschil: in tegenstelling tot krabbenscheer groeit grote waternavel vooral in zeer voedselrijk water en kan daarom dus ook veel harder groeien. De watergangen waarin grote waternavel dit kunstje optimaal kan opvoeren, zijn nu juist vaak van groot belang voor de waterafvoer en het open houden ervan is dus zeer kritisch voor het waterbeheer. Het betreft vaak gekanaliseerde, strak gedimensioneerde beken met een grote last van afvalwater, zoals de Essche Stroom. Daarnaast leveren de planten ook veel overlast in de poldersloten, vooral in veengebieden, met een sterk verstoorde waterhuishouding door waterinlaat in de zomer. De laatste wordt ook gekenmerkt door problemen met muskusratten, veelal om vergelijkbare redenen2). Ook een vergelijking met kroossoorten is op zijn plaats; ook die bedekken het hele wateroppervlak, maar de biomassa is veel geringer.

Voor de water(kwantiteits)huishouding is dat geen probleem. De meeste soorten kroos zijn inheems. De drie exoten, waarvan dwergkroos de meest verspreide is, doen vrijwel hetzelfde als de inheemse en zijn geen aanleiding tot bijzondere maatregelen. Dat dwergkroos op de zwarte lijst van exoten3) staat, is volgens mij een vergissing en de pogingen om veevoer te maken van kroos hebben daarmee niets te maken. De vergelijking die Leeflang met waterpest trekt, is volkomen juist; ook dat vormde een bedreiging voor het waterbeheer eind 19e begin 20e eeuw, omdat het een kunstje kon dat inheemse soorten niet beheersten: in relatief voedselrijk water hard groeien en daarbij een hoge dichtheid bereiken. Ook toen gebeurde dat met name in hoofdwatergangen die kritisch waren voor het waterbeheer. Uiterste zeldzaam is waterpest overigens helemaal niet. Brede waterpest, die in de 19e eeuw is ingevoerd en het probleem veroorzaakte, staat nu op de Rode lijst als gevoelig, maar komt in delen van het land nog steeds vrij algemeen voor. In de watergangen waar de problemen zich voordoen, is de soort vervangen door de smalle waterpest. Deze soort is pas in 1948 voor het eerst waargenomen en neemt de laatste decennia vrijwel overal in Europa de rol van brede waterpest over, omdat het het genoemde kunstje nóg beter beheerst, vooral in nóg voedselrijker water. Dat exoten, althans sommige ervan, extreem goed presteren in een nieuwe omgeving, is een verschijnsel dat wel vaker zorgen baart. Grote waternavel, beide waterpestsoorten, maar ook waterteunisbloem, parelvederkruid en watercrassula, om er een paar te noemen, trekken het ecologisch evenwicht uit hun verband als ze verschijnen. Je zou ook kunnen stellen dat ze een nieuw evenwicht instellen, over beter nog: dat ze de verhoudingen veranderen. Voor de gevestigde orde zijn veranderde verhoudingen altijd een bedreiging. Als de verhoudingen extreem veranderen, dan worden harde maatregelen voorgesteld om de oude situatie te herstellen. In de praktijk komt dat neer op het bestrijden van de exoten. Je mag je afvragen of bestrijding wel de handigste oplossing is. Ermee leren leven is meestal gemakkelijker. En het is natuurlijk ook nog maar de vraag of we daarin onderscheid moeten maken tussen soorten die uit zichzelf Nederland bereiken of daarbij een handje worden geholpen. Ik denk dat je hoogstens mag stellen dat dat laatste eventueel te voorkomen was geweest. Leeflang stelt manieren voor om met de grote waternavel te leren leven. Hij gebruikt daar als aangrijppunt de zuiveringcapaciteit van de grote waternavel. De planten nemen veel voedingsstoffen op, zoals alle

22

H2O / 12 - 2008


reactie waterplanten die hard groeien. Het effect dat De Maeseneer vond, is dan ook heel herkenbaar. In die jaren werd dat weliswaar niet altijd opgemerkt, maar is tegenwoordig niet meer zo opzienbarend. Des te opvallender is overigens het effect als er door beschoeiing helemaal geen ruimte is voor de groeivormen die inheemse soorten gebruiken. Op zo’n kanaal zou alleen kroos het ook goed doen, maar die vormt veel minder biomassa. De zuiveringscapaciteit ervan is dus ook veel geringer. Ook was het effect sterk, omdat er vrijwel geen stroming in het water was. Om dezelfde reden was er geen probleem met de waterhuishouding toen het kanaal helemaal dichtgroeide4). Zoals ook al eerder betoogd5) zijn er veel slimmere manieren om gebruik te maken van de waterzuivering door waterplanten: door inrichting van begroeibare oeverstroken en met soorten als riet of liesgras die nog veel grotere zuiveringscapaciteit hebben en niet de beheersproblemen geven die grote waternavel geeft. Dergelijke stroken (in ruime betekenis ook wel natuurvriendelijke oevers genoemd) zouden zelfs de groeikracht van woekeraars, zowel exoten als inheemsen zodanig verminderen dat in het algemeen de waterhuishouding gemakkelijker te beheren valt. Automatisch wordt dan ook het probleem van de grote waternavel opgelost; er zijn inmiddels legio voorbeelden waar dat met smalle waterpest en met kroos al zo gewerkt heeft. Ook kan het natuurlijk helpen als de voedselrijkdom van het water omlaag gaat. Alle ogen zijn wat dat betreft nu gericht op de uitwerking van de Kaderrichtlijn Water, maar in feite is er in grote delen van Nederland al een vermindering van de voedselrijkdom te meten door het jarenlang gevoerde zuiveringsbeleid. Wat het verwerken tot veevoer betreft: dat zou met alle waterplanten die worden verwijderd uit watergangen direct of indirect kunnen gebeuren. Vroeger was het heel gebruikelijk dat slootvuil door de aanliggende eigenaren werd verwerkt; hetzij door het aan het vee te voeren, hetzij door het in de grond te werken als groenbemester. Het eiwitgehalte van de meeste snel groeiende waterplanten is hoog (althans als dat wordt bepaald op basis van drooggewicht!). Er zijn legio voorbeelden van water- en moerasplanten die om die reden als veevoer worden of werden gebruikt. De grote waternavel die in Noord-Brabant uit de watergangen wordt verwijderd, bevat een te hoog gehalte aan zink en cadmium, omdat de planten die zeer goed kunnen accumuleren en deze stoffen ruim voorhanden zijn in Noord-Brabant. In het gebied van Vallei en Eem is dat probleem kennelijk niet aanwezig of althans niet zo erg dat kroos de stoffen tot die mate kan accumuleren. En omdat het Waterschap Vallei en Eem ook een groot probleem met grote waternavel heeft, is verwerking op deze manier daar misschien wel mogelijk. Slootvuil als veevoer gebruiken is echter niet geheel zonder risico. Er zijn verschillende

plantensoorten uit de oever die ronduit giftig zijn en absoluut ongeschikt zijn als veevoer. De knollen van waterscheerling zijn dodelijk en allerlei beestjes die op waterplanten leven, geven weer andere problemen, zoals leverbot. Ik zou ook de droogkosten niet onderschatten. Dat grote waternavel zo snel zou drogen, is niet waar. Dat kan iedereen die met de planten te maken krijgt, beamen. In het algemeen bestaan waterplanten al voor meer dan 90 procent uit water. Grote waternavel kan ook nog eens beter dan de meeste waterplanten tegen uitdroging. Vers voeren in de directe omgeving is misschien slimmer. Dan kan de veehouder die daaraan meewerkt ook de kwaliteit in de gaten houden. In het algemeen gesproken is het verwerken van het slootvuil door aangrenzende eigenaren een oplossing voor de ruigten die nu overal langs de watergangen van waterschappen groeien. Door de kwaliteitsrisico’s is verwerken als groenbemester dan waarschijnlijk het meest praktisch, hoewel ook dat (beheersbare) risico’s kent, zoals kans op verspreiding van onkruidzaden. Compostering wordt hier en daar toegepast, maar is erg duur door de hoge transportkosten en vereist ook brede werkpaden voor de opraapwagens. Gecontroleerde (centrale) verwerking tot veevoer geeft dezelfde problemen en kosten. Nee, grote waternavel is helemaal geen zegen, maar een lastpak waar de waterschappen mee moeten leren omgaan. En daar zijn ze mee bezig. Net als destijds met waterpest. Daarvoor is een andere manier van slootonderhoud - grotere capaciteit en enige begroeiing toestaan - op termijn de beste oplossing, maar verlaging van de voedselrijkdom van het water heeft het grootste effect. Als indicator voor de waterkwaliteit hebben we de soort niet nodig en voor zuiveraars zijn er hanteerbaardere en efficiëntere alternatieven. Het verwerken tot veevoer of groenbemester is een interessant spoor, maar heeft totaal geen relatie met het feit dat grote waternavel als exoot een lastpak is. Totdat de inrichting is aangepast en de waterkwaliteit is verbeterd, is het zaak de planten zo slim mogelijk te bestrijden. Helaas, maar het is niet anders. Over de manier waarop zou ik willen verwijzen naar de internetpagina van STOWA (www.stowa.nl). Roelf Pot (zelfstandig onderzoeksbureau) NOTEN 1) De grote waternavel is een zegen. Nederlands Dagblad 9 mei 2008; Gevreesde plant moet geld gaan opleveren. Financieel Dagblad 17 mei 2008; De grote waternavel, geen pest maar een zegen. De Gelderlander 24 mei 2008. 2) Baas W. (2001). De grote waternavel als pionier in een mineraliserend landschap. H2O nr. 1, pag. 23-25. 3) Zonderwijk M. (2008). Zwarte lijst van woekerende exotische waterplanten. H2O nr. 6, pag. 4-6. 4) De Maeseneer J. (2000). Grote waternavel: zegen of vloek? H2O nr. 12, pag. 34-35. 5) Pot R. en B. van der Wal (2000). De grote waternavel: voorkomen is beter dan bestrijden. H2O nr. 14, pag. 12-13.

Weerwoord De mensheid is in een fase beland die het zoeken naar nieuwe energie- en eiwitbronnen een hoge prioriteit geeft. Het niet vernietigen maar benutten van planten - al of niet exoot - die een goede eiwitbron vormen, is een stap in de goede richting. Ook daarom ben ik Roelf Pot erkentelijk voor zijn kritische, maar opbouwende reactie, die zeer bijdraagt aan een noodzakelijke discussie. Ik blijf blij met het initiatief van Waterschap Vallei & Eem en de onderzoekers van de universiteit van Wageningen om iets met eiwitbron eendenkroos te gaan doen. Inmiddels weet ik dat zij ook “lastpak” waternavel willen onderzoeken als eiwitbron voor veevoeder. Ook watergraaf Peter Glas van De Dommel bepleitte op 25 mei voor de (VARA-)radio nader onderzoek. Natuurlijk zijn er bedenkingen die onderzoek nodig maken, zoals: kan de grote waternavel soms wel (teveel) zware metalen bevatten en moet dit deel van het onderzoek van de Gentse hoogleraar De Maeseneer - die al vaststelde dat de plant in alle opzichten een ideale eiwitbron is - worden overgedaan? En dan is er natuurlijk de vraag wie de planten het beste kan verwijderen. De heer Pot spreekt mij niet tegen dat het oogsten van de waternavel gemakkelijker zal gaan dan van eendenkroos (vaak voor de wind wegdrijvend). Rest nog om aan te tonen dat ook het drogen minder problemen geeft. Zijn suggestie om aangrenzende eigenaren een rol te laten spelen, lijkt mij belangrijk. En helemaal met hem eens: wordt ons oppervlaktewater minder voedselrijk, dan verdwijnt de “lastpak” vanzelf. Maar hoe lukt dat met ons zo gewaardeerde, maar helaas nog altijd problematische en langzamerhand erg dure rioolstelsel? Sietz Leeflang (De Twaalf Ambachten)

Bijdrage

A

ls u een bijdrage wilt leveren voor een bepaald nummer van dit blad, laat dit de redactie dan uiterlijk twee weken van tevoren weten. Dan kan zij daarmee rekening houden bij de planning van het nieuwe nummer. Op de redactie (010) 427 41 65 is een lijst te krijgen met alle verschijningsdata en de data van kopijsluiting van dit jaar.

Als u grafisch materiaal digitaal wilt doorsturen, neem dan ook eerst contact op met de redactie. Een beperkt aantal programma’s is namelijk geschikt voor gebruik in een tijdschrift als H2O. Gebruik van Powerpoint wordt in ieder geval afgeraden!

H2O / 12 - 2008

23


Moons nieuwe voorzitter stichting Reinwater Annemarie Moons, gedeputeerde in Noord-Brabant, is per 1 juni jl. de nieuwe voorzitter van de Stichting Reinwater. Met de benoeming van Moons wil Reinwater een nieuwe koers onderstrepen waarbij de stichting zich profileert als platformen netwerkorganisatie in het maatschappelijk middenveld.

S

tichting Reinwater zet zich al sinds 1974 in voor waterkwaliteit en duurzame inrichting en beheer van water in Nederland. Reinwater wil als ‘stem van het water’ een bijdrage leveren aan een nieuwe en bewuste waterbeleving, waarin iedereen, van beleidsmaker tot bewoner en van jong tot oud, zich bewust is van water en zich betrokken voelt bij het waterbeheer. In haar nieuwe rol als voorzitter zal Moons zich met name gaan inzetten voor het onder de aandacht brengen van het belang van een goede waterkwaliteit.

Joost Schrijnen programmadirecteur Deltaraad Prof.ir. Joost Schrijnen wordt per 1 september programmadirecteur van de Deltaraad. Hij krijgt als belangrijkste opgave concrete stappen voor te bereiden voor een robuust, veilig en klimaatbestendig deltagebied.

D

e Deltaraad is opgericht om te komen tot een duurzame en klimaatbestendige delta. Deze staat onder druk door de ecologische en economische schaduwkanten van de Deltawerken en door de gevolgen van de klimaatveranderingen. De programmadirecteur rapporteert rechtstreeks aan de Deltaraad en treedt op als eerste adviseur. Daarbij zal hij regelmatig afstemmen met de ambtelijke top van de deelnemende bestuursorganen. De Deltaraad bestaat momenteel uit bestuurders van de provincies Zeeland, ZuidHolland en Noord-Brabant, Rijkswaterstaat, de ministeries van Verkeer en Waterstaat, LNV en VROM. In voorkomende gevallen zal de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat deelnemen aan de vergaderingen van de Deltaraad.

24

H2O / 12 - 2008

Jonge Deltacommissie De Nederlandse watersector heeft er een nieuwe commissie voor waterveiligheid bij: de Jonge Deltacommissie. Jonge experts met uiteenlopende achtergronden op het gebied van waterveiligheid hebben de commissie opgericht om samen met andere jonge deskundigen vanuit verschillende vakgebieden ideeën te genereren om de veiligheid in Nederland tegen overstromingen te kunnen blijven garanderen. Volgens de Jonge Deltacommissie houdt de ‘reguliere’ Deltacommissie zich vooral bezig met een langetermijnstrategie en zijn de jongeren vooral op zoek naar ideeën waarvan de uitwerking vandaag al kan beginnen. De ideeën moeten vooral haalbaar en inpasbaar zijn, zodat ze op lange termijn bijdragen aan een veilig en prettig bewoonbaar Nederland. Alle jonge waterexperts die ideeën hebben over de Nederlandse waterveiligheid kunnen deze indienen bij de Jonge Deltacommissie. Bij de beoordeling van de ideeën wil de commissie nadrukkelijk de dialoog aangaan met de ‘oude wijzen’ uit het werkveld om ideeën te toetsen en aan te scherpen. Een selectie van de beste oplossingen wordt deze zomer aangeboden aan de Deltacommissie en zal te zien zijn op een expositie. Geïnteresseerden onder de 35 jaar kunnen hun idee nog tot 16 juni indienen. Voor meer informatie kan contact opgenomen worden met Bas Kolen: 06 - 10 96 26 84.

Joost Schrijnen is 60 jaar en nu nog directeur Structuurvisie Almere 2030+. Hij blijft adviseur van het college van B&W van de gemeente Almere. Daarnaast is hij deeltijd hoogleraar Stedebouwkundig ontwerpen Stad en Regio aan de TU Delft.

Derde tenderronde Partners voor Water ‘Partners voor Water’ nodigt de Nederlandse watersector (overheid, bedrijfsleven, kennisinstituten en ngo’s) uit om deel te nemen aan de derde tenderronde. Via deze stimuleringsregeling ondersteunt ‘Partners voor Water’ innovatieve waterprojecten van samenwerkende partijen in het buitenland.

‘P

artners voor Water’ is een programma dat zich richt op het bundelen van krachten om de internationale positie van de Nederlandse watersector te verbeteren. Het programma wordt aangestuurd door de overheid en uitgevoerd door het programmabureau Partners voor Water, waarin de EVD en het NWP samenwerken. Elk jaar stelt het programmabureau een aantal tenders open voor het indienen van projecten op het gebied van water. De derde tender is nu geopend. Tot vrijdag 20 juni om 15.00 uur kunnen projectvoorstellen worden ingediend. Om te weten of een voorstel kans maakt op ondersteuning, kunnen belangstellenden hun projectvoorstel eerst toetsen via het projectideeformulier. Dit is te vinden op de internetpagina www.partnersvoorwater.nl. Voor meer informatie: Anita de Wit (015) 215 18 09.

Emissie te achterhalen via internet Iedereen in Nederland kan achterhalen welke bedrijven in zijn of haar postcodegebied verontreinigde stoffen uitstoten naar lucht en water. Op de internetpagina www. emissieregsitratie.nl staan namelijk de landelijke emissiecijfers naar lucht, water en bodem van de 300 belangrijkste stoffen per bron. De internetpagina is een initiatief van het Milieu- en Natuurplanbureau die hiervoor opdracht kreeg van de ministeries van VROM, Verkeer en Waterstaat en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

D

e emissieregistratie presenteert de gegevens zowel via kaarten als via grafieken en een databank. Daarbij bestaat de mogelijkheid om de emissiegegegevens met elkaar te combineren. Op één kaart staan bijvoorbeeld de uitstoot van zowel verkeer als die van een grote industrie in dezelfde gemeente. De Nederlandse emmissieregistratie, die al sinds 1974 bestaat, maakt momenteel voornamelijk gebruik van de gegevens van het voormalige Milieu- en Natuurplanbureau (nu Planbureau voor de Leefomgeving), Rijkswaterstaat, het Centraal Bureau voor de Statistiek, SenterNovem, de universiteit van Wageningen en TNO. Met de emissiecijfers worden het milieubeleid en de internationale rapportageverplichtingen, zoals het Klimaatverdrag (Kyoto), de Kaderrichtlijn Water en het Verdrag voor grensoverschrijdende luchtverontreiniging geëvalueerd.


informatie / recensie Data en stedelijk waterbeheer ‘Data requirements for integrated urban water management’ is een boek over meten en monitoren ten behoeve van integraal stedelijk waterbeheer. Integraal stedelijk waterbeheer wordt hierbij gezien als de manier om dé watergerelateerde problemen nu en in de toekomst de baas te kunnen. Eén van de voorwaarden voor het goed van de grond krijgen van integraal stedelijk waterbeheer is het beschikken over voldoende data van hoge kwaliteit voor alle afzonderlijke deelsystemen.

H

et boek is geschreven door niet minder dan 14 hoofdauteurs en 16 auteurs onder redactie van Tim Fletcher en Ana Deletic. Het resultaat is een lijvig boekwerk, met in totaal 24 hoofdstukken, opgenomen in drie delen. Deel 1 gaat in op algemene richtlijnen voor verantwoord meten en databeheer. Deel 2 behandelt de specifieke monitoringsbehoefte en bijzonderheden die van toepassing zijn per onderdeel van het totale stedelijke watersysteem. Deel 3 geeft een tweetal praktijkvoorbeelden van integrale meetprojecten. Deel 1 biedt de theoretische basisprincipes voor gegevensbeheer en behandelt in feite alle onderdelen die in een meetplan van enige omvang aan de orde zouden moeten komen. Zo wordt ingegaan op het vaststellen van meetdoelen, waarbij nadrukkelijk wordt gewezen op de meerwaarde die het meten in een component van het stedelijk watersysteem, bijvoorbeeld riolering, kan hebben voor andere componenten, zoals grondwater en oppervlaktewater. Daarnaast wordt ingegaan op praktische zaken als de selectie van meetapparatuur en op de selectie van de te meten variabelen. Hierbij wordt ook uitgebreid stilgestaan bij de wijze waarop een onzekerheidsanalyse uitgevoerd kan worden die kan worden gebruikt bij de

selectie van de apparatuur en de opzet van het meetproject. Aansluitend komen de dataverwerking, met daarin de datavalidatie, dataopslag en het vertalen van data naar informatie en kennis en inzicht aan de orde. Deel 1 besluit met een beschouwing van organisatorische en financiële aspecten, met als belangrijkste boodschap: breng een scheiding aan tussen het vaststellen van de doelstelling en het bekijken van de financiële haalbaarheid. Als het echt belangrijk is, dan is het te snel inperken van de doelstelling op langere termijn funest voor de kennisontwikkeling. Deel 2 biedt een overzicht van de specifieke monitoringsbehoefte die binnen de verschillende componenten van het stedelijk watersysteem bestaan. Hierbij komen in verschillende hoofdstukken de volgende componenten/onderwerpen aan bod: meteorologie, drinkwater, afvalwater, hemelwater, gemengde riolen, grondwater en aquatische ecosystemen. De nadruk ligt hierbij op de onderwerpen die ook in Nederland onderdeel uitmaken van waterbeheer. De afvalwaterzuivering en drinkwaterbereiding komen nauwelijks aan bod. Deel 2 besluit met twee hoofdstukken over volksgezondheid en sociale en organisatorische aspecten van het stedelijk waterbeheer.

Een groep watertechnologen geeft in dit vaktijdschrift iedere maand een kritisch oordeel over recente internationale vakliteratuur. De recensenten zijn: Jelle Roorda, Arjen van Nieuwenhuijzen, Bas Meijer, Adriaan Mels, Herman Evenblij, Jeroen Langeveld, Jasper Verberk en Merle de Kreuk.

Elk hoofdstuk uit deel 2 is opgebouwd uit een deel dat de interacties met andere componenten beschrijft en een deel dat specifieke wensen vanuit de beschouwde component beschrijft. Deze opzet zorgt er voor dat elk hoofdstuk zelfstandig leesbaar is. Voor de lezer die is geïnteresseerd in het totaalbeeld en alle hoofdstukken doorwerkt, is deze opzet minder aantrekkelijk. In deel 3 komt een tweetal cases aan de orde: het OTHU-project in Lyon, gericht op monitoring van regenwater op zijn weg door het stedelijke watersysteem en een grootschalig draadloos meetnet in Boston.

Oordeel ‘Data requirements for integrated urban water management’ is opgezet om een totaalbeeld te geven van de onderwerpen die van belang zijn bij het verkrijgen van de benodigde gegevens voor het realiseren van integraal stedelijk waterbeheer in de praktijk. De redactie is in deze opzet zeker geslaagd. De diversiteit aan onderwerpen en het grote aantal auteurs met zeer verschillende achtergronden heeft echter wel zijn weerslag op het eindresultaat. De diepgang, inhoudelijke kwaliteit en praktische toepasbaarheid van de verschillende hoofdstukken varieert sterk. Het boek had aan kracht gewonnen als alleen de ‘toppers’ onder de auteurs waren geselecteerd voor het gehele werk. Praktisch probleem blijft natuurlijk dat deze toppers al genoeg te doen hebben. Desondanks is het boek een aanwinst voor diegenen die in Nederland betrokken zijn bij meetprojecten in het stedelijk waterbeheer en riolering. Voor deze doelgroep is met name de achtergrondinformatie uit deel 1 verplichte kost voor het krijgen van inzicht in de benodigde inspanningen voor het verkrijgen van kwalitatief goede meetdata. Voor diegenen die zelf actief projecten op dit vlak uitvoeren, biedt het boek via de vele literatuurverwijzingen voldoende houvast bij het zoeken naar het verder verbeteren van de kwaliteit van de meetprojecten. Jeroen Langeveld (Royal Haskoning) ‘Data requirements for integrated urban water management’ (ISBN 978-92-3-104059-7) onder redactie van Tim Fletcher en Ana Deletic is een uitgave van UNESCO in het kader van de Urban Water Series UNESCO-IHP. De uitgave telt 392 pagina’s en kost 48 euro. Het boek is te bestellen via www.publishing.unesco.org.

H2O / 12 - 2008

25


verenigingsnieuws NVA/H2O-prijs 2007 naar Govert Geldof

WATERCOLUMN

Een koe is geen flamingo

F

lamingo’s zijn met hun blauwroze kleuren, dunne poten en lange nekken opvallende vogels. De felle kleuren krijgen de vogels door hun voeding met kreeftjes en garnalen. Bij het eten en drinken ervan draaien ze kop en snavel ondersteboven om iedere slok te zeven. Het meest bijzondere van flamingo’s is dat ze in een zoute omgeving kunnen leven. Koeien bijvoorbeeld kunnen dat niet of nauwelijks. Net als bij mensen loopt hun spijsvertering via hun maag, zeven magen zelfs. Gezondheid van koeien staat of valt met gezonde voeding. Steeds vaker verschijnen de laatste tijd echter berichten in de media, waarin boeren zich zorgen maken over de gezondheid van het vee. Voedsel zou hiermee veel te maken hebben. Daarbij denk ik dan meteen aan water. Is dat wel schoon genoeg? Koeien, water en zout. Combinaties die voorbij flitsen in de intercity van Utrecht naar Den Bosch. Uiterwaarden langs de Waal vol koeien bij Zaltbommel. Zou het water ook zalt zijn? Wat spoelt er ‘s winters door het gras van al die uiterwaarden? Helder drinkwater voor koeien. Lijkt mij een mooie markt, kansrijke niche. Brabant Water heeft er zelfs al een speciale brochure voor uitgebracht. Prachtig, toch. Klaar water voor Clara en al haar dochters. Was de implementatie van de Kaderrichtlijn Water ook maar zo klaar. De nieuwste regeringsnota bulkt echter van fasering van maatregelen, verlaging van doelen en dus extra kosten voor consumenten. De kosten van (extra) drinkwaterzuivering kunnen volgens Kiwa snel oplopen van 44 miljoen euro nu tot ruim 250 miljoen euro (worst case) per jaar. In de periode 2008-2027 dus enkele miljarden euro extra kosten voor de consument. Vewin pleit voor een daadkrachtige aanpak van vervuilingsproblemen bij de bron. Gewoon creatief de kop om en als een flamingo ideeën zeven. Het zalte zuur van Den Haag moet eruit. Theo Schmitz (Vewin)

Agenda Onderstaand vindt u de gezamenlijke agenda van NVA en KVWN van vergaderingen, congressen en andere bijeenkomsten. Informatie voor deze agenda kan worden aangeleverd bij het KVWN/ NVA-bureau: (070) 414 47 78. 24 juni studiemiddag NVA-programmagroepen Grondwater en hydrologie en Bestuurlijkjuridische aspecten van het waterbeheer, samen met het GSG-platform, over de ‘wondere wereld van het grondwaterbeheer’ Nieuwegein

H2O / 12 - 2008

Het opiniërende artikel van Geldof voldeed aan de criteria voor de NVA/H2O-prijs: een door een NVA-lid geschreven artikel, dat vernieuwend en bruikbaar voor de praktijk is.

24 juni bijeenkomst van de NVA/KVWN-contactgroep Intercultureel watermanagement over waterbeheer in Vietnam (Engelstalig) Amersfoort 24 september bijeenkomst ICT-platform over integratie van proces- en kantoorautomatisering Nieuwegein 28 november WaterSymposium Harderwijk / Voorhuizen

Bijeenkomst over het grondwaterbeheer Op 24 juni vindt in het Waterhuis in Nieuwegein de bijeenkomst ‘De wondere wereld van het grondwater(beheer)’ plaats. De organisatie ligt in handen van programmagroep 6 en programmagroep bestuurlijk/juridische aspecten van het waterbeheer van de NVA. Nieuwe wetgeving en maatschappelijke ontwikkelingen zorgen voor belangrijke veranderingen in het omgaan met het grondwater. De eerste twee sprekers, Heiko Prak/Wim Zeeman en Peter Donker, behandelen de op korte termijn van kracht wordende nieuwe wetgeving en de activiteiten voor de implementatie daarvan in het grondwaterbeheer. De derde lezing van Walewijn de Vaal en Arnold Pors gaat over de noodzaak voor verdergaande wetgeving voor de ‘ruimtelijke ordening voor de ondergrond’. De bijeenkomst wordt afgesloten door Anne Kamphuis die zijn verre toekomstvisie op de ondergrond schetst. Aanmelden is mogelijk via internet: www.nva.net.

26

De NVA/H2O-prijs 2007 is tijdens de laatste NVA-ledenvergadering op 6 juni in Boxtel toegekend aan Govert Geldof voor zijn essay ‘Oproep tot tegenwicht in water’, dat in de uitgave van 2 november 2007 verscheen. Geldof ontving de prijs omdat “het artikel ons helpt nadenken over verschillende manieren om met complexe vraagstukken om te gaan. Naast de gebruikelijke technische aanpak wordt daarin ruimte gegeven aan afwijkende benaderingen en aan psychologische aspecten. Deze insteek is niet alleen bruikbaar voor waterproblemen, maar breder inzetbaar”, aldus juryvoorzitter Peter de Jong. Het is de eerste maal dat een artikel buiten de rubriek Platform de prijs wint.

Govert Geldof met de oorkonde (foto: Marjan van Houten).

Het is de laatste maal dat deze prijs door de NVA verstrekt wordt. Als het aan Peter de Jong en zijn mede-juryleden ligt, krijgt de prijs een bredere doelstelling en kunnen ook mensen uit de drinkwatersector in aanmerking komen voor de oorkonde en het geldbedrag. De jury beoordeelde in totaal 134 artikelen uit de jaargang 2007. Eenvijfde hiervan betrof drinkwaterverhalen, die nu (nog) uit de boot vallen. Van de resterende 80 procent ging eenderde over waterkwantiteit en hydrologie, eenderde over waterkwaliteit en ecologie en eenderde over zuivering, riolering en zaken als klimaat en Derde Wereld. Volgens Peter de Jong bewees de verdeling dat H2O echt een blad is dat schrijft over integraal waterbeheer. Op de tweede plaats eindigde het artikel ‘MKBA Kaderrichtlijn Water in het Friese merengebied’ van Stijn Reinhard (Landbouw


verenigingsnieuws Economisch Instituut), Maria Witmer (Milieuen Natuurplanbureau) en Thomas Ietswaart (Provincie Fryslân), dat verscheen in nummer 16 van 24 augustus. Op de derde plaats volgde het artikel ‘Fosfaatverwijdering zonder chemicaliën’ van Cas Verhoeven (gemeente Utrecht) en Johan Blom (Royal Haskoning) uit nummer 21 van 2 november. Geldof zei in zijn dankwoord erg blij met de prijs te zijn. Hij herhaalde dat zijn oproep bedoeld is om de nadruk in de watersector meer te gaan leggen op effectiviteit dan op efficiency. “Niet optimaliseren is het belangrijkste, maar adapteren”. Het gaat volgens Geldof vooral om een actieve wisselwerking tussen de watersector en de context, bijvoorbeeld economie. In dat veranderingsproces is tegenwicht nodig, zelfs effectief, aldus Geldof. Henri Scheltingaprijs

Tijdens de NVA-vergadering werd ook mogelijk voor de laatste keer - de Henri Scheltingaprijs toegekend. De prijs gaat naar een NVA-lid dat zich verdienstelijk heeft gemaakt voor de vereniging. NVA-voorzitter Cor Roos reikte deze specifieke NVA-prijs uit aan Arie van der Vlies. Geflankeerd door mevrouw Scheltinga stak Van der Vlies niet onder stoelen en banken zeer vereerd te zijn met deze prijs. Henri Scheltinga begeleidde Van der Vlies toen hij nog bij Tauw werkte. “Hij heeft mij gevormd in mijn vak.” Henri Scheltinga kreeg zelf in 1986 het erelidmaatschap van de NVA toegekend vanwege zijn vele activiteiten binnen de vereniging. Arie van der Vlies ontving nu de (laatste?) prijs ook vanwege de vele werkzaamheden binnen NVA-secties en zijn vertegenwoordiging binnen internationale waterorganisaties. Arie van der Vlies won de laatste(?) Henri Scheltingaprijs (foto: Marjan van Houten).

Directeur Waternetwerk

NVA-voorzitter Cor Roos maakte aan het begin van de laatste NVA-ledenvergadering bekend op zoek te zijn naar een directeur die naast een voorzitter het nieuwe Waternetwerk een gezicht naar buiten kan geven. Hij hoopte in de feestelijke fusiebijeenkomst in november twee nieuwe mensen te kunnen voorstellen. De NVA en KVWN fuseren dan tot Waternetwerk. Op 3 oktober vindt voor de NVA een bijzondere ledenvergadering plaats waarin de leden moeten instemmen met het fusiebesluit. Mocht dan het benodigde quorum niet gehaald worden, dan valt op 28 november het besluit. Energie

Het thema van de NVA-bijeenkomst: verleden, heden en toekomst werd in verschillende lezingen uitgewerkt. Zo behandelden Jan Wever en Klaas Bakker namens de NVA-secties 50 jaar zuiveringsbeheer. Wat daaruit naar voren kwam, is dat vooral in de handhaving van regels het nodige is veranderd. En wat nu aan het veranderen is, is de aandacht voor energie op zuiveringen. Binnenkort wordt een convenant gesloten waarbij de waterschappen zich vastleggen op een besparing van 30 procent energie in vijf jaar tijd. Dagvoorzitter Willem van Starkenburg was minder optimistisch over de werkgelegenheid in het zuiveringsbeheer dan Wever. Vanwege de automatisering en uitbesteding zullen volgens Van Starkenburg steeds minder mensen in het beheer werkzaam blijven. Volgens Wever zullen in ieder geval altijd onderhoudsmensen nodig zijn. Watercanon

Bert Toussaint, historicus bij Rijkswaterstaat lichtte de voorbereidingen toe van een landelijke watercanon. Doel hiervan is de watergeschiedenis toegankelijk te maken met name voor middelbare scholieren. De watercanon zal gebruikt gaan worden in de lessen geschiedenis en aardrijkskunde. Alfred van Hall is voorzitter van de commissie die de voorbereidingen treft. In oktober presenteert

zij het één en ander. De watercanon zal geen imitatie vormen van de Canon van Nederland.

Is een transitie in de Nederlandse waterwereld wel nodig? De KVWN-voorjaarsvergadering stond dit jaar in het teken van verandering, van ‘transitie’. Een logisch thema gezien de aanstaande fusie met de NVA. De sprekers die na de huishoudelijke vergadering het woord voerden, trokken het thema naar een breder perspectief, naar de Nederlandse en zelfs de mondiale waterwereld. Waar de sprekers de vaste mening waren toegedaan dat de Nederlandse watersector, met name de drinkwatersector, binnenkort op de schop moet, werd daaraan in de wandelgangen getwijfeld. Hoewel alle aanwezigen wel één probleem onderkenden, het steeds groter wordende tekort aan (nieuwe) arbeidskrachten in ‘het water’. Het Waterhuis in Nieuwegein was op 28 mei het decor van de laatste voorjaarvergadering van de KVWN. Het belangrijkste agendapunt was de voortgang van de fusie. Het juridisch traject is gestart en aan een profiel voor de nieuwe voorzitter en directeur wordt gewerkt. Het fusiefeest van NVA en KVWN vindt op 28 november in het Dolfinarium in Harderwijk plaats. Tot grote verrassing van vooral hemzelf, werd aan het einde van de bijeenkomst Sjef Ernes naar voren geroepen om de prijs voor Uitzonderlijke Verdienste voor de KVWN in ontvangst te nemen. Hij kreeg deze prijs voor zijn jarenlange energieke en enthousiaste inzet bij de verschillende verenigingsactiviteiten. In zijn dankwoord stelde hij dat deze activiteiten hem geen energie kosten, maar energie opleveren.

Sjef Ernes ontving de prijs voor Uitzonderlijke Verdienste voor de KVWN uit handen van Roelof Kruize.

Zijn huidige werkgever, het Waterschap Hollandse Delta, prees Van der Vlies omdat hij destijds het iniatief nam om de Dokhaven te bouwen, de enige ondergrondse zuivering ter wereld.

H2O / 12 - 2008

27


verenigingsnieuws Waterprijs. Waar deze vorig jaar wegens gebrek aan kwaliteit niet werd uitgereikt, waren nu ruim voldoende hoogwaardige inzendingen binnengekomen. Uiteindelijk koos de jury als winnaar Maaike van de Ven-Glastra, werkzaam als drinkwatertechnoloog bij DHV. Volgens het juryrapport is zij een dynamische ‘power house’ die vakkennis combineert met het vermogen om bruggen te bouwen. Ze was zelf niet aanwezig, maar collega Leo Santbergen nam de prijs namens haar in ontvangst.

Afscheid Arnold Mulder

Leo Santbergen nam namens de echte winnares Maaike van de Ven de KVWN Junior Waterprijs 2008 in ontvangst.

Dagvoorzitter Wim van Vierssen stelde als eerste spreker van het aansluitende symposium dat door een aantal maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de toegenomen welvaart, groeiende maatschappelijke problemen en schaalvergroting, een transitie onvermijdelijk is. Deze ‘schoksgewijze verandering’ gaat met veel onzekerheden gepaard. De normale wetenschap voldoet daarbij niet. Een transitie vraagt om ‘post-moderne wetenschap’, die uitgaande van weinig en/of onzekere gegevens toch voorspellingen durft te doen, aldus Van Vierssen. Atem Ramsundersingh van de Wereldbank sloot zich hierbij aan. Onder invloed van een aantal niet te stoppen wereldwijde ontwikkelingen moeten veel bestaande structuren veranderen. Dat is een kwestie van samenwerken en overleggen, maar ook van leiderschap, meent hij. De Wereldbank

probeert dit proces te begeleiden en te faciliteren, waarbij gestreefd wordt naar grote stappen. De bank zoekt dan ook grote bedrijven die die grote stappen kunnen maken. De laatste spreker van de ochtend was Harry te Riele van de Erasmus Universiteit. Hij stelde dat sectoren als de landbouw, transport én de (drink)watersector neigen naar zelfverheerlijking: ‘Onze manier is het best.’ Ondanks de excellente prestaties zal op een gegeven moment maatschappelijke weerstand ontstaan tegen het ruimtebeslag of de werkwijze of de kosten, aldus Te Riele. Onder druk wordt dan een transitie geforceerd, waarbij in dit geval de drinkwaterbedrijven geen idee hebben wat hen overkomt. Die transitie is volgens hem wel enigszins te sturen, maar dan moet daar nu al over nagedacht worden. Wanneer die instabiliteit optreedt, die noodzaak tot transitie, is niet helemaal duidelijk, maar Te Riele verwacht dit binnen tien tot 20 jaar. Helemaal onomstreden was die uitspraak niet, na zijn lezing werd daar onder de deelnemers nog over doorgepraat. De middag stond in het teken van een viertal workshops. In kleine groepjes en in een ongedwongen sfeer bogen de aanwezigen zich over de transitiecapaciteiten van de watersector, maatschappelijk verantwoord ondernemen, het (dreigende) personeelstekort en een transitie in het innoverend vermogen. De uitkomsten daarvan werden plenair besproken en waar nodig nog even aangescherpt. Zo vroegen de aanwezigen zich af of de directies van drinkwaterbedrijven zich wel bewust waren van de urgentie van het personeelsprobleem. Roelof Kruize gaf aan dat dat zeker het geval was, maar dat dat wellicht niet duidelijk genoeg kenbaar wordt gemaakt. Dat het niet alleen kommer en kwel in de sector is, bleek uit de uitreiking van de Junior

28

H2O / 12 - 2008

Op 3 april is tijdens het NVA/TCA-symposium ‘Operationele aspecten anaerobe installaties’ afscheid genomen van voorzitter Arnold Mulder. Hij was sinds 1986 betrokken bij de TCA, waarvan sinds 2001 als voorzitter. Hartelijke afscheidswoorden waren er van secretaris Henk Lubberding en de nieuwe voorzitter, Grietje Zeeman. Het symposium stond in het teken van de operationele aspecten van anaerobe installaties. Met meer dan 70 deelnemers was het symposium goed bezocht. Getuige de levendige discussies en de vele positieve reacties van de deelnemers kan de TCA terugkijken op een geslaagd symposium. Het afscheid van Arnold Mulder die 20 jaar actief was in de NVA.

Dagvoorzitter Wim Wiegant (Royal Haskoning) leidde het symposium op eigen wijze in met een korte uiteenzetting van het belang van anaerobie in met name de Nederlandse waterwereld. Hierna belichtte scheidend voorzitter Arnold Mulder (Amecon) het belang van de procesbesturing voor de werking van anaerobe installaties. In de eerste sessie over slibgisting verzorgde Bart de Deken van Aquafin, Marc Havekes van Waternet en Frank Brandse van Waterschap Reest en Wieden enkele presentaties. Bart de Deken presenteerde de strategie die Aquafin (het enige ‘waterschap’ in België) in 1994 heeft geformuleerd en die ertoe heeft geleid dat de vergisting van zuiveringsslib meer dan vervijfvoudigd is. Marc Havekes presenteerde het project voor de sloop van de slibgistingstanks van rwzi AmsterdamOost. Naast nuttige praktische tips voor het legen van de gistingstanks was de boodschap duidelijk: de kosten die gemoeid zijn met een dergelijk project zijn aanzienlijk en mogen niet worden onderschat. Frank Brandse gaf een goed beeld van de problemen en


verenigingsnieuws oplossingen tegen schuimvorming in slibgistingstanks. In de tweede sessie benadrukte Johan Raap (Royal Cosun) de rol die anaerobe zuivering speelt in de suikerindustrie, waarin afvalwater wordt gezien als energiebron. Hierdoor wordt de anaerobe methaanreactor gezien als een geïntegreerd onderdeel van het productieproces. De heer Huygh van Biotim presenteerde, bij afwezigheid van de heer Floore, de visie die Heineken heeft op afvalwaterzuivering voor hun brouwerijen die over de hele wereld zijn gebouwd. Standaardisatie speelt daarin een belangrijke rol. Huygh toonde ook resultaten van enkele anaerobe installaties die bij Heineken operationeel zijn. De sessie werd afgesloten door Peter Luimes (thans DHV, voorheen Industriewater Eerbeek). Hij presenteerde de resultaten van een onderzoek dat is uitgevoerd door Industriewater Eerbeek. Onderzocht is of de kwaliteit van anaeroob korrelslib kan dienen als sturingsparameter voor een anaeroob proces. De laatste sessie stond in het teken van het vergisten van industriële afvalstromen. Harrie Meijering van Essent Milieu presenteerde de ervaringen opgedaan met de was- en vergistingsinstallatie Essent Milieu Noord ‘Vagron’. Veel praktische ervaringen tijdens de bouw van de installatie werden afgewisseld met de werkelijke bedrijfsvoering van de installatie. Volgens Meijering is bijna iedere processtap aangepast, maar dit heeft er wel toe geleid dat de installatie op dit moment naar volle tevredenheid werkt en dat de opgedane ervaring kon worden gebruikt voor de bouw van een tweede installatie in Heerenveen. Willy Verstraete van de Universiteit van Gent gaf als laatste spreker een overzicht van 30 jaar mestvergisting waarbinnen een duidelijke verschuiving in het milieubewustzijn is opgetreden. In de jaren 70 exploiteerde de mens de natuur, terwijl nu de natuur meer centraal staat. Binnen de mestverwerking is de financiële meerwaarde van biogas dan ook veel groter geworden dan in de jaren 70.

Nieuwe leden In maart en april hebben de verenigingen de volgende leden ingeschreven: Bij de NVA: Miriam Aerts (Sterk Consulting), Arjan Budding (Waterschap Vallei & Eem) (zie foto), Arie Dekker (Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier), Wilco Faber (adviesbureau Peutz), Jos IJkhout (Bureau Stroom), Barend de Jong (Witteveen+ Bos), Richard Jonker (Grontmij), Andy Krijgsman (Unie van Waterschappen), Josien Lanting (Unie van Waterschappen), Siert Meijer Arjan Budding (NVA). (Witteveen+ Bos), Harold de Ruiter (Waterschap Hollandse Delta) en Edo Zaaijer (Grontmij). Bij de KVWN: Else Boutkan (Something Else Advies), René Dakkus (RWB Water Services), André Leenders (Brabant Water), Huiberdien Sweeris (NWP) (zie foto), Carine Vleerbos (Provincie Noord-Holland) en Paul van der Zalm (Van der Huiberdien Sweeris (KVWN). Zalm Nuth bv).

Nieuwe cursusbrochure 2008-2009 De nieuwe cursusbrochure van Wateropleidingen voor het cursusjaar 2008/2009 is uit. Naast de bekende titels op het gebied van drinkwater, waterbeheer, riolering, afvalwaterzuivering en vaardigheden & communicatie bevat de nieuwe brochure ook nieuwe cursustitels, zoals ‘Aquatische ecologie’, ‘Toezicht en handhaving’, ‘Veiligheid regionale waterkeringen’, ‘Werken onder de nieuwe Waterwet’, ‘Regenwatervoorzieningen’, ‘Kosten en baten in het waterbeheer’ en ‘Beheer, gebruik en onderhoud van pompen’. Alle opleidingen en cursussen kunnen ook in-company en als maatwerk uitgevoerd worden. Voor het bestellen van de brochure kunt u contact opnemen met Wateropleidingen: (030) 606 94 00 of info@wateropleidingen.nl.

Docentendag Op 16 april waren ongeveer 80 docenten aanwezig op de jaarlijkse docentendag van Wateropleidingen. Tijd om vakgenoten te ontmoeten, bij te praten met medewerkers van de stichting en een experimentele workshop te volgen. Ook zijn alle scores van de docenten onder elkaar gezet. Daaruit kwam Karst-Jan van Esch naar voren als de beste docent van het jaar.

Directeur Agnes Maenhout van Wateropleidingen met naast haar de beste docent van het jaar: Karst-Jan van Esch (Grontmij).

Na afloop werd de scheidend voorzitter van de TCA in het zonnetje gezet. Woorden van dank waren er van Henk Lubberding, NVA-bestuurslid Johan Raap en Grietje Zeeman, de opvolger van Arnold Mulder. Carl Schultz

H2O / 12 - 2008

29


is digitale communicatie niet beter?

Kun je rijk worden zonder je principes te laten varen? 2008-33

Memosens Intelligente digitale pH-elektrode Volledig vochtbestendig Bij de Memosens vindt de dataoverdracht tussen elektrode en pH-kabel inductief plaats. Het resultaat is een volledig vochtbestendige pH-meting die zelfs onder water kan worden aangesloten. Digitale intelligentie De digitale intelligentie van de Memosens geeft ongekende zekerheid. Zo wordt automatisch een foutmelding gegeven als de meetwaardeoverdracht niet tot stand komt. Kalibratiedata worden direct in de elektrode opgeslagen waardoor kalibreren op locatie niet meer nodig is. Maximale beschikbaarheid van het meetpunt is het resultaat. www.endress.nl/memosens

Het heden is voorbij voor je het weet. Later is dichterbij dan we denken. Het is de taak van de Provincie een klimaat te scheppen waarin Brabanders, bomen en bedrijven alledrie floreren. Nu en straks. Noord-Brabant vertoont al jaren op veel gebieden een sterke groei en blijft toch een mooi, plezierig en gastvrij stukje Nederland. Ontwikkelingen moeten verrijken, niet verarmen. Dat vraagt inzicht op het grote geheel. Om een geoefend oog voor uiteenlopende belangen. Om een delicaat evenwicht tussen gevoel en verstand.

Medewerker Uitvoering Integrale Waterprojecten Directie Ecologie, bureau Grondwater zoekt een enthousiaste, initiatiefrijke en resultaatgerichte collega, die de provinciale wateropgave waar gaat maken. Kernwoorden zijn: Verdrogingsbestrijding en Gewenst Grond en Oppervlaktewater Regime, Natura2000, Integraal Waterbeheer. Bruto maandsalaris bedraagt max. € 4.107,- (schaal 11). Hoogte is afhankelijk van ervaring. Voor meer informatie kijk op www.brabant.nl of bel de heer Toon de Goede (073) 681 20 20. Geïnteresseerd in deze vacature? Kijk op www.brabant. nl/vacatures. Daar vind je alles over de functie en kun je ook direct solliciteren. Sluitingsdatum is 21 juni. Een assessment kan deel uitmaken van de procedure. Noord-Brabant werkt actief aan vernieuwing, zonder het evenwicht tussen het economische, het ecologische en het sociaal-culturele uit het oog te verliezen. Het resultaat is een economisch bloeiende provincie, met een rijk cultureel leven en volop aandacht voor de natuur. Bijna 1450 mensen bij de Provincie zetten zich enthousiast in voor NoordBrabant en de Brabanders. We “maken” beleid, maar tekenen ook voor de realisatie. Transparant, integer en resultaatgericht. Acquisitie naar aanleiding van deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.

Endress+Hauser BV Tel. (035) 695 86 11 www.endress.nl info@nl.endress.com

Wij stáán voor Brabant: Kleurrijk, Ondernemend en Sociaal


platform

Wim Twisk, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard Hans Boeyen, Waterschap Hollandse Delta

Toekomst Krimpenerwaard zichtbaar in Nooitgedacht In de Krimpenerwaard zal een groot deel van de huidige landbouwgronden omgezet worden in natuurgebied. Om na te gaan welke maatregelen het beste zijn voor het realiseren van de natuurdoelen is vanaf 1994 een proefproject uitgevoerd in het al bestaande natuurgebied Nooitgedacht. De waterkwaliteit is in het gebied vooral verbeterd door het te isoleren van het landbouwgebied én door zuivering van het inlaatwater via een lange aanvoerweg. Ook de ecologische kwaliteit is verbeterd door aanleg van natuurvriendelijke oevers en een betere waterkwaliteit. De verbeteringen in watervegetatie en samenstelling van de macrofauna zijn terug te vinden op soortniveau. Dit is echter meestal alleen grof hoornblad. De laatste jaren komt het groot blaasjeskruid steeds vaker voor. Ook krabbenscheer is nog in diverse sloten te vinden. Dichte velden vormt de plant daar meestal niet. De planten zijn vaak aangetast door hoge bicarbonaaten sulfaatconcentraties. Verbetering van de waterkwaliteit is dus zeker nodig.

Proefproject

Aan het einde van lange aanvoerweg is een Krabbenscheerveld te vinden.

D

e Krimpenerwaard is een typische veenweidepolder met brede sloten en grasland voor melkveeteelt. Het gehele gebied is circa 13.000 hectare groot. Hiervan zal 2.500 hectare omgezet worden in natuurgebied met als globaal streven éénderde deel weidevogelgebied, éénderde deel botanisch grasland en éénderde deel moeras. Hoge waterpeilen moeten bovendien de bodemdaling verminderen. Een deel van het natuurgebied is aangemerkt als waterparel in het provinciale beleidsplan. Dit betekent dat een hogere ecologische kwaliteit in het water wordt nagestreefd. Waarschijnlijk zullen de toekomstige natuurgebieden dusdanig veel open water krijgen dat het ook ‘waterrijke

gebieden’ worden en daarmee KRW-waterlichamen. Het realiseren van het zogeheten goed ecologisch potentieel voor sloten in veenweidegebied wordt daarbij het streven. Een goede waterkwaliteit is tenslotte ook nodig voor het realiseren van de gewenste natuur op het land. In de huidige situatie is het water in de Krimpenerwaard echter nog erg voedselrijk: de fosfaatconcentraties liggen in de zomer rond de één milligram per liter. Flab en kroos komen dan ook in veel sloten voor, bij warme zomers in hoge bedekkingen. Dankzij de relatief lage concentraties opneembare stikstof (N-anorganisch) groeien er toch nog redelijk wat ondergedoken waterplanten.

In het midden van de Krimpenerwaard ligt eendenkooi Nooitgedacht. De eendenkooi en het omliggende grasland (samen circa 20 hectare) worden sinds 1982 door het ZuidHollands Landschap beheerd, dat wil zeggen niet of nauwelijks bemest, licht beweid en gehooid. Dit beheer leverde nauwelijks een andere samenstelling van het grasland op. De meeste sloten stonden voor uitvoering van het project nog in directe verbinding met de hoofdwatergang en werden daardoor sterk beïnvloed door het agrarische gebied in de omgeving. Verbetering van het gebied was dan ook gewenst. Omdat men in het gebied dezelfde natuurdoelen nastreefde als in de geplande nieuwe natuurgebieden, is in 1994 een proefproject begonnen met als doel het bepalen van de meest optimale inrichting en beheer. Daarbij speelde ook dat men twijfels had over de mogelijkheden om botanische doelen op de percelen en een goede waterkwaliteit in de sloten te verenigen in hetzelfde gebied. De hoge grondwaterstanden die nodig zijn voor de botanische doelen, zouden door verhoogde uitspoeling kunnen leiden tot hoge fosfaatconcentraties in het water. Het Zuid-Hollands Landschap, Provincie ZuidHolland, de waterbeheerder (tegenwoordig het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard) en de Dienst Landelijk

H2O / 12 - 2008

31


Gebied hebben in 1994 diverse maatregelen genomen en vervolgens gemonitord. De belangrijkste maatregelen waren: • hydrologische isolatie van het gebied door aanleg van dammen in de sloten bij de hoofdwatergang en rond de eendenkooi. Er komt geen kwel of wegzijging van betekenis voor; • maken van een nieuwe inlaat en transport van water door de bestaande sloten over een lange aanvoerweg naar dat deel van het gebied waar een goede waterkwaliteit het meest belangrijk is: het hooiland en het laagveenmoeras. Achter de inlaat is de sloot verbreed, zodat bezinking van zwevende deeltjes kan plaatsvinden; • verhogen van het waterpeil in het hele gebied met circa tien centimeter. Later moest dit weer naar beneden worden bijgesteld. De drooglegging van de meeste percelen was daardoor in een groot deel van het gebied circa 40 centimeter. Het peil is binnen beperkte marges gehandhaafd; • instellen van een apart hoogpeil in een sloot aan het eind van het inlaattraject om de grondwaterstand in de aanliggende percelen te verhogen. De percelen kregen daardoor een drooglegging van circa 30 centimeter; • afplaggen van een perceel door afgraven van de bovenste 25 centimeter; • aanleg van diverse soorten natuurvriendelijke oevers: geleidelijke aflopend, plas- en drasbermen; • baggeren van alle sloten. Door een beperkte baggeraanwas, circa twee centimeter per jaar tegen circa vier tot zes centimeter per jaar in de rest van de Krimpenerwaard, hoefde in de projectperiode (1994-2004) niet of nauwelijks meer te worden gebaggerd; • jaarlijks schonen van de sloten met de maaikorf. Dit beperkt zich vooral tot de oeverzone. De watervegetatie wordt niet of nauwelijks verwijderd. De krabbenscheervegetatie wordt om het jaar voor een deel verwijderd.

Ecologische effecten

tussen de jaren. De vegetatie verschuift meestal naar algemene soorten zoals grof hoornblad, smalle waterpest en tenger fonteinkruid. De aanwezige krabbenscheer is - in tegenstelling tot de planten in het omliggend agrarisch gebied - wel gezond, dat wil zeggen: de planten vertonen geen kenmerken van ijzergebrek en de wortels zijn niet verrot. Nieuwe en kritische waterplanten verschijnen echter niet.

Het aanleggen van natuurvriendelijke oevers zorgt voor een afname van soorten van zeer voedselrijke omstandigheden en een toename van soorten van voedselarme en matig voedselrijke omstandigheden (zie afbeelding 2). Typische verlandingssoorten (zoals waterweegbree en egelskop) nemen nauwelijks toe in aantal. Bij de watervegetatie valt op dat - in tegenstelling tot de rest van de Krimpenerwaard - kroos nooit in grote bedekkingen wordt gevonden. De hoeveelheid draadalgen verschilt nogal

De samenstelling van de macrofauna is duidelijk verbeterd. De larven van algemeen voorkomende soorten libellen, zoals Ischnura elegans en Erythromma najas en kokerjuffers, zoals Triaenodes bicolor, Holocentropus piscicornis en Mystacides longicornis zijn zowel voor als na de isolatie in het water aangetroffen (zie tabel 2). De larven van meer kritische echte libellen, zoals glazenmakers en kokerjuffers uit de groep Limnephilidae, zijn alleen na de isolatie van het gebied

het natuurgebied blijkt in diverse jaren vooral nuttig voor fosfaat: de concentratie neemt sterk af over het inlaattraject (zie afbeelding 1). Voor sulfaat en bicarbonaat is een vergelijkbaar nut gevonden. Voor stikstof en chloride is het effect van de lange aanvoerweg minder sterk vanwege de geringere verschillen met het polderwater.

Tabel 1: Veranderingen in concentraties (mg/l) van diverse stoffen door isolatie. z = zomer, w = winter, j = jaar.

Ptotaal (z)

PO4 (z)

Ntotaal (z) Ntotaal (w)

hooiland voor isolatie na isolatie

0,34 0,10

0,19 <0,05

3 2,5

hoogpeil voor isolatie na isolatie

0,80 0,05

0,60 <0,05

3,3 2,5

SO4 (j)

HCO3 (j)

Cl (j)

5,4 2,6

44 24

134 108

84 58

6,5 2,8

47 17

176 61

83 39

Afb. 1: Verloop van totaalfosfaat over de verlengde aanvoerweg.

Van der Welle en Van den Broek4) maakten een volledig verslag van het project. In dit artikel richten we ons op de belangrijkste bevindingen voor de waterkwaliteit en het waterleven.

Waterkwaliteitseffecten De waterkwaliteit is na isolatie sterk verbeterd (zie tabel 1). Totaalfosfaat neemt af tot ver onder de GEP-norm voor veensloten (0,22 milligram per liter) en orthofosfaat tot onder de detectielimiet. Totaalstikstof neemt vooral in de winter af. In de zomer blijft totaalstikstof weliswaar hoog, dat wil zeggen net boven de GEP-norm van 2,4 milligram per liter, maar na de isolatie liggen de concentraties van ammonium en nitraat vaker onder de detectielimiet (minder dan 0,1 milligram per liter). De verschillen tussen het hooiland en het hoogpeilgebied zijn relatief beperkt: de concentraties bicarbonaat, sulfaat, fosfaat en chloride zijn iets lager in het hoogpeilgebied. Voor het handhaven van de peilen is het nodig zomers water in te laten. Het gebruiken van een lange aanvoerweg binnen

32

H2O / 12 - 2008

Afb. 2: Ontwikkeling van het aantal plantensoorten van voedselarme, matige voedselrijke en zeer voedselrijke omstandigheden op vier type oevers.


platform aangetroffen. De groene glazenmaker is gezien bij de krabbenscheervelden. Het totaal aantal soorten libellen blijkt ondanks een afname bij de start van het project rond 1994 - op de meeste bemonsteringslocaties toe te nemen (zie afbeelding 3). Het totaal aantal soorten kokerjuffers neemt na 1994 eerst ook vaak toe, maar de laatste jaren echter weer af.

Conclusies en discussie Door isolatie van het natuurgebied van de omgeving en door het maken van een lange aanvoerweg voor het inlaatwater is de kwaliteit van het gebiedseigen water zichtbaar geworden: voedselarm met lage concentraties sulfaat en bicarbonaat. De vrees vooraf dat de natte percelen zouden kunnen leiden tot uitspoeling van extra fosfaat, blijkt ongegrond. Dit is waarschijnlijk mede een gevolg van het feit dat de grondwaterstanden slechts in een beperkt deel van het

jaar tot aan het maaiveld komen. Wel is een aandachtspunt dat over het inlaattraject de basen ook afnemen. Voor de terrestrische flora is het oppervlaktewater, bij gebrek aan kwel, de belangrijkste bron voor basen. Te weinig basenrijk water kan leiden tot verzuring. De gerealiseerde waterkwaliteit zou geschikt moeten zijn voor het ontwikkelen van een waardevolle watervegetatie. De kroosbedekking is ook vaak gering en de krabbenscheervegetatie gezond, maar het aantal soorten waterplanten blijft beperkt en de vestiging van bijzondere soorten blijft uit. Bij de macrofauna zien we alleen een duidelijke toename van libellensoorten. Een verklaring voor deze resultaten kan zijn dat de vestiging van nieuwe soorten wordt beperkt door de isolatie van het gebied. Vliegende soorten als libellen bereiken het gebied wel, maar soorten die afhankelijk zijn van hun verspreiding via water niet. De afwezigheid in het gebied van een soort

Tabel 2: Het voorkomen van libellen en kokerjuffers voor en na isolatie van Nooitgedacht.

waterjuffers en libellen

lantaarntje (Ischnura elegans) grote roodoogjuffer (Erythromma najas) watersnuffel (Enallachma cyathigerum) houtpantserjuffer (Lestes viridis) paardenbijter (Aeshna mixta) blauwe glazenmaker (Aeshna cyanea) bruine glazenmaker (Aeshna grandis) heidelibel (Sympecma sp.) gewone oeverlibel (Orthetrum canellatum)

voor isolatie

na isolatie

x x

x x x x x x x x x

kokerjuffers Triaenodes bicolour Holocentropus piscicornis Mystacides longicornis Tricholeiochiton fagesii Athripsodes aterrimus Leptocerus teneiformis Zavreliella marmorata Anabolia nervosa Agrypnia pagetana Limnephiles flavicornis Phryganea bipunctata

x x x

x x x x x x x x x x x

Afb. 3: Ontwikkeling van het aantal soorten libellen en kokerjuffers op vier meetpunten binnen het natuurgebied Nooitgedacht.

als groot blaasjeskruid, terwijl deze soort zich de laatste jaren sterk heeft uitgebreid in de rest van de Krimpenerwaard, wijst hierop. De vestiging van bijzondere, nieuwe soorten wordt daarnaast beperkt doordat het gebied midden in de Krimpenerwaard ligt en doordat dergelijke soorten nauwelijks voorkomen in de Krimpenerwaard. Het aantal soorten libellen en kokerjuffers neemt in eerste instantie af. Deze macrofaunagroepen zijn gevoelig voor onderhoudsingrepen, zoals baggeren1),3)). Het opknappen van een gebied door het grootschalig uitvoeren van baggerwerkzaamheden kan daardoor tijdelijk (ĂŠĂŠn tot twee jaar) leiden tot een verslechtering. Daarna profiteren de libellen en kokerjuffers van de grotere waterdiepte en neemt hun soortenaantal toe. De baggeraanwas in het gebied blijkt ook nog sterk te zijn afgenomen, waardoor de baggerfrequentie verlaagd kan worden en de tijdelijke verstoring minder vaak hoeft op te treden. In het project neemt de soortenrijkdom van de kokerjuffers al weer af na drie tot vier jaar, zonder dat er is gebaggerd. Onduidelijk is waardoor deze afname veroorzaakt wordt. In de oevervegetatie is het aantal soorten van voedselarme en matig voedselrijke omstandigheden toegenomen. Toename van verlandingssoorten bleef uit. Toename van deze soorten is wellicht mogelijk door het instellen van flexibel peilbeheer.

Toekomstige natuurgebieden De plannen voor de inrichting van de nieuwe natuurgebieden zijn nagenoeg gereed2). Zoals het zich nu laat aanzien, zullen er een aantal grote peilgebieden (minimaal 350 hectare) worden gevormd, met hoge, maar ook flexibele peilen. Gestreefd wordt om een behoorlijk deel van de percelen af te plaggen. Voor de wateraanvoer wordt een apart traject gemaakt, waarbij het al vrij schone water uit de Lek via een helofytenfilter en een lange aanvoerweg naar de natuurgebieden zal worden geleid. De betere waterkwaliteit zal er voor zorgen dat de baggeraanwas in het natuurgebied zal afnemen en de baggerfrequentie omlaag kan. Door de vorming van de grote peilgebieden en de directe aanvoer van rivierwater, zullen er hopelijk ook meer kritische, niet vliegende soorten zich vestigen. NOTEN 1) Boeyen J., C. Beljaars en R. van Gerve (1992). Vergroten van waterdiepte in sloten heeft een positief effect op de waterkwaliteit. H2O nr. 16, pag. 432-440. 2) Strategiegroep Veenweidepact Krimpenerwaard (2007). Visie op het natuurgebied in de Krimpenerwaard. Verkenning naar de inrichting van de natuur in de Krimpenerwaard. Provincie Zuid-Holland. 3) Twisk W., M. Noordervliet en W. ter Keurs (2000). Effects of ditch management on caddisfly, dragonfly and amphibian larvae in intensively farmed peat areas. Aquatic Ecology nr. 34, pag. 397-411. 4) Van der Welle M. en T. van den Broek (2007). Evaluatie inrichtings- en beheermaatregelen project polder Nooitgedacht. Rapport. Royal Haskoning.

H2O / 12 - 2008

33


Hilga Sikma, Waternet Martine Lodewijk, Nelen & Schuurmans

Amstelboezem een echt afvoersysteem Het boezemstelsel van Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht bestaat al eeuwen. Het functioneren ervan is bekend. Met modellen worden hoge waterstanden berekend. Vanuit de praktijk werden echter vraagtekens gezet bij de frequentie waarmee deze waterstanden voorkomen: volgens de berekeningen gemiddeld eens per 100 jaar maar volgens de praktijk veel vaker. Deze vragen vormden aanleiding voor een gedetailleerde modelstudie en een uitgebreide praktijkproef.

V

oor een boezemsysteem is een verhang nodig om af te voeren. Het boezemsysteem van Amstel, Gooi en Vecht is sterk afhankelijk van de waterstanden op de Noordzee (spui). Door de toekomstige klimaatwijziging zullen de hoge buitenwaterstanden toenemen, waardoor het boezemsysteem voor de afvoer afhankelijker raakt van gemalen. Om overlast te voorkomen zal vooral ingezet moet worden op het oplossen van hydraulische knelpunten. Het boezemstelsel van Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht is eeuwenoud. Van oudsher waren de rivieren Amstel en Vecht de hoofdafvoerroutes naar het buitenwater. In het begin van de 19e eeuw is midden door het gebied een waterweg aangelegd voor de scheepvaart. Dit kanaal was de voorloper van het AmsterdamRijnkanaal. In de loop der tijd is het kanaal Praktijkproef in de stadsboezem van Amsterdam.

34

H2O / 12 - 2008

verdiept en verbreed en een steeds belangrijkere rol gaan spelen voor de watervoorziening en afvoer van overtollig water van een groot deel van West-Nederland (circa 2.300 km2). Ook de afvoercapaciteit van het systeem, in eerste instantie alleen de spuisluis bij IJmuiden waar bij eb op de Noordzee wordt gespuid, is steeds verder toegenomen, onder andere door gemaal Zeeburg en (uitbreiding van) het gemaal bij IJmuiden. Doordat de rest van het watersysteem niet altijd is aangepast op deze wijzigingen, is ook het verval toegenomen. Het verval kan zo groot zijn dat het maatgevend boezempeil, achterin het boezemstelsel, (bijna) wordt bereikt. In een hoogwaterstudie voor het boezemsysteem van Amstel, Gooi en Vecht uit 2005 werd geconcludeerd dat de kans hierop ongeveer gelijk is aan de gestelde norm van 1:100 jaar. Dit vormde voor Waternet de aanleiding om de werking van het boezemsysteem en de

oorzaken van het grote verval in detail te bestuderen met modelanalyses en praktijkmetingen.

Werking van het boezemsysteem Het boezemsysteem van Amstel, Gooi en Vecht staat in open verbinding met het Amsterdam-Rijnkanaal en Noordzeekanaal. Het gehele stroomgebied is een afvoergedomineerd systeem. Om water af te kunnen voeren, moet eerst verhang worden opgebouwd. Dat is noodzakelijk om voldoende potentiaalverschil te hebben om het water te laten stromen. Het opbouwen van het verhang geeft dus een noodzakelijke waterstandverhoging. Daarnaast kunnen de waterstanden nog verder stijgen wanneer de aanvoer van water naar het systeem groter is dan de afvoer. In dat geval gaat het systeem water bergen en stijgen de waterstanden net zo lang totdat de aanvoer afneemt of de afvoer toeneemt.


platform te schematiseren, is een groot aantal bruggen, noodkeringen en dwarsprofielen van boezemwaterlopen opnieuw ingemeten en in het model ingevoerd. Uit de berekeningen en analyses blijkt dat het verhang 46 centimeter over de totale boezem is (het peil bij de draaiende gemalen is lager dan NAP -0,40). Daarvan is 28 centimeter aan te merken als normaal verhang dat nodig is voor het functioneren van het afvoersysteem. Het extra verhang (18 centimeter) wordt veroorzaakt door een aantal hydraulische knelpunten die verspreid liggen over het gehele boezemsysteem. De bruggen en nauwe grachten in de stadsboezem van Amsterdam vormen de helft van de knelpunten, met name wanneer bij (dreigend) hoogwater de stadsboezem aan de noordkant wordt afgesloten van het IJ. De andere knelpunten liggen in het buitengebied. Afb. 1: Het boezemgebied van Amstel, Gooi en Vecht.

Praktijkmetingen stadsboezem Amsterdam In het boezemsysteem van Amstel, Gooi en Vecht is de ruimte tussen het streefpeil en maatgevende boezempeil slechts 40 centimeter. Deze ruimte is vrijwel volledig nodig voor het opbouwen van een verhang om het afvoersysteem goed te laten functioneren. Er is dus bijna geen bergingsruimte. In het afvoersysteem zit een aantal hydraulische knelpunten, waardoor extra verhang ontstaat en nog minder ruimte beschikbaar is voor berging. Dit betekent dat bovenstrooms in het systeem geregeld verhoogde waterstanden voorkomen. Bij een gewone spui bij eb voert het systeem tweemaal per dag flink af. Dit is vrijwel altijd voldoende. Bij een noordwestenwind van windkracht 5 of meer en/of springtij treden echter hoge waterstanden op de Noordzee op en is geen spui mogelijk, maar kan alleen afgevoerd worden via gemalen (IJmuiden en Zeeburg). Meerdere gestremde spuis achter elkaar in combinatie met neerslag in een groter gebied kunnen tot problemen leiden. Met de klimaatwijzigingen nemen de hoge buitenwaterstanden toe, waardoor het boezemsysteem voor de afvoer afhankelijker raakt van gemalen.

Hydraulische analyse Met een hydraulische modelanalyse is onderzocht hoe groot het verval in het boezemsysteem van Amstel, Gooi en Vecht is en door welke hydraulische knelpunten dit wordt veroorzaakt. Om de hydraulische werking van het boezemsysteem nauwkeurig

In de modelanalyses kwam naar voren dat de aanvoer via de Amsterdamse grachten naar gemaal Zeeburg een belangrijk hydraulisch knelpunt is. Vanuit de praktijk werden echter vraagtekens gezet bij de uitkomsten van de hydraulische berekeningen. Daarom is er voor gekozen om aanvullend een praktijkproef met metingen uit te voeren bij een gesimuleerde hoogwatersituatie. Om de aanvoersituatie goed na te bootsen, is in overleg met Rijkswaterstaat gemaal IJmuiden enige tijd uitgezet en is één keer de spui overgeslagen om het peil op de boezem te laten stijgen (circa tien centimeter in de stadsboezem). Met het verhoogde peil op de boezem is een wateroverschot gecreëerd en extra marge in het peil gecreëerd om gemaal Zeeburg een aantal uren op volle kracht te kunnen laten afvoeren en te kunnen meten. Door de afvoer daalt de waterstand op de boezem weer. Gedurende de proef van enkele uren zijn op ruim 20 locaties in de stadsboezem continu de waterstanden gemeten om inzicht te krijgen in het waterstandverloop en verhang. Daarnaast zijn debietmetingen uitgevoerd om de exacte gemaalcapaciteit te bepalen en de verdeling van het debiet via twee parallelle routes (via de Singelgracht en de Nieuwe Vaart) inzichtelijk te maken. Complicerende factoren bij deze praktijkproef waren onder andere de woonboten in de stadsgrachten, waarvoor het peil (lokaal) niet te veel mag stijgen of dalen en

Afb. 2: Om het water af te kunnen voeren, moet eerst verhang worden opgebouwd. Daardoor stijgen de waterstanden bovenstrooms in het systeem (locatie A) sneller dan benedenstrooms (locatie B). In de rechterfiguur gaat het systeem water bergen, waardoor de waterstanden verder stijgen.

eisen voor beperking van de hinder voor de scheepvaart, met name de rondvaartboten. Uit de metingen bleek dat inderdaad forse opstuwing optreedt in de stadsboezem en dan in het bijzonder bij de bruggen Spinozastraat, Oud Entrepotdok en Spoorbrug/ Sarphatistraat. De meetresultaten komen overeen met de modelresultaten en ook het verloop van de waterstand in de tijd en de debietverdeling komen goed overeen. Daarmee is bevestigd dat het model de werkelijkheid goed simuleert en de berekende knelpunten ook daadwerkelijk een probleem vormen.

Oplossingen Gelet op de geringe marge die het systeem heeft, is het nodig om maatregelen te nemen om het verval te reduceren. Hiermee wordt voorkomen dat de waterstanden achterin het boezemsysteem het maatgevend boezempeil bij de genoemde weersomstandigheden overschrijden. Het oude boezemsysteem, waaronder de grachten van Amsterdam, kan ontwikkelingen zoals de vergrote aanvoer van poldergemalen en de vergrote afvoercapaciteit van gemaal Zeeburg en gemaal IJmuiden niet volgen. Doordat steeds meer water wordt afgevoerd, manifesteren zich hydraulische knelpunten in het afvoersysteem. Een deel hiervan kan worden opgelost door de bruggen of noodkeringen (compartimenteringswerken) te vergroten of beter te stroomlijnen. Hierdoor wordt het verval beperkt. Daarnaast kunnen de boezemwatergangen lokaal worden verruimd door bijvoorbeeld te baggeren. Het is echter te kostbaar en in de praktijk niet haalbaar om alle hydraulische knelpunten ineens op te lossen. Om een start te maken met het oplossen van de knelpunten in het afvoersysteem heeft Waternet, in samenwerking met de Amsterdamse stadsdelen, een programma opgezet voor een gezamenlijke aanpak. Overal waar zich mogelijkheden voordoen of waar oplossingen relatief goedkoop kunnen worden gerealiseerd, onderneemt men actie. Naast het bepalen van maatregelen om de grote waterstandstijgingen achterin het boezemsysteem te beperken heeft de studie ook het inzicht in de werking van het boezemsysteem bij hoogwater vergroot. De praktijkmeting vormde bovendien een goede calamiteitenoefening en bleek nuttig om de bureaustudies en de praktijk dichter bij elkaar te brengen. Daarnaast wordt de opgebouwde kennis van het boezemsysteem benut voor het op de volle breedte opereren vanuit dezelfde visie op het boezemsysteem. Zo wordt bij vergunningaanvragen of ruimtelijke ontwikkelingen waarbij het doorstroomprofiel van de boezem wordt verkleind, zeer terughoudend gereageerd. Ook wordt bij het realiseren van een natuurlijke oeverinrichting in het kader van de Kaderrichtlijn Water gezocht naar mogelijkheden (inrichting en locaties) waarbij het verhang in de boezem niet wordt vergroot.

H2O / 12 - 2008

35


Herman van Dam, Adviseur Water en Natuur Adriënne Mertens, Grontmij|AquaSense

Vennen minder zuur maar warmer De oorspronkelijk zwakgebufferde voedselarme vennen hebben een hoge natuurwaarde en zijn zeer kwetsbaar voor verzuring en eutrofiëring. De invloed van de voortdurende vermindering van atmosferische depositie van zwavelen stikstofverbindingen in de laatste 30 jaar is onderzocht in elf geïsoleerde vennen, door systematische bemonstering van waterchemie en kiezelwieren. De zwaveldepositie is op een onschadelijk niveau gekomen, maar de ammoniumen nitraattoevoer is nog veel te hoog. Door zwavelreductie en denitrificatie wordt organische stof afgebroken, waardoor het water met humuszuren (en fosfaten) wordt verrijkt. De kwaliteit van de soortensamenstelling van de kiezelwieren verbetert wel door de vermindering van de depositie, maar de doelsoorten van zwakgebufferde wateren keren slechts ten dele terug. Indicatoren van zure en geëutrofieerde situaties nemen hun plaats in. Opzet

Bemonstering Achterste Goorven in april 2004 (foto: M. Bellemakers).

I

n Nederland liggen enkele duizenden vennen: van oorsprong voedselarme tot matig voedselarme wateren van de zandgronden. Veel vennen liggen in natuurgebieden en hebben een natuurlijke waterhuishouding: ze worden gevoed door het regenwater en hebben daardoor een wisselend waterpeil. Door de van nature geringe voedselrijkdom en buffercapaciteit is juist dit type wateren kwetsbaar voor menselijke beïnvloeding, als eutrofiëring en verzuring. Vanwege hun hoge natuurwaarde is al veel onderzoek verricht naar de effecten van beïnvloeding en herstelmaatregelen, zoals baggeren en toevoer van gebufferd grond- of oppervlaktewater1),2).

36

H2O / 12 - 2008

Eén van de grootste knelpunten bij het venbeheer is verzuring door de atmosferische depositie van zwavel- en stikstofverbindingen. Deze bereikte rond 1980 een hoogtepunt en is daarna door allerlei maatregelen sterk afgenomen. De daling zal zich in de toekomst wat minder sterk voortzetten3). Al in de jaren 90 bleken deze maatregelen goed uit te pakken voor de waterchemie en de in het water levende kiezelwieren of diatomeeën. Dit zijn goede indicatoren voor verzuring en eutrofiëring4). Hieronder wordt ingegaan op de actuele ontwikkelingen, inclusief die van de klimaatverandering. De details zijn te vinden in een rapport5).

In 1978 werden elf geïsoleerde vennen in bossen, heiden en stuifzanden geselecteerd, die toen relatief weinig direct door de mens werden beïnvloed. In Drenthe zijn dit Kliplo, Diepveen en Poort 2 (bij Dwingelo) en het Ven in het Echtenerzand, op de Veluwe Gerritsfles (Kootwijk), Kempesfles (Harskamp) en Deelense Was (Hoge Veluwe). In NoordBrabant vallen het (Achterste) Goorven, Wolfsputven, Schaapsven (Oisterwijk) en Groot Huisven (Kampina) binnen de selectie. De mediane oppervlakte en diepte zijn respectievelijk 0,8 hectare en 1,2 meter. In de cursief aangegeven (intensief bemonsterde) vennen werden vier maal per jaar monsters voor chemische analyse genomen (algemene parameters, nutriënten, macro-ionen, DOC) en twee maal per jaar monsters voor diatomeeënonderzoek. Tot 1987 werd de waterstand elk kwartaal van een peilschaal afgelezen, daarna één of twee maal per maand. In de overige (extensief bemonsterde) vennen werden eens per vier jaar monsters voor analyse van diatomeeën en chemie genomen. Van alle vennen waren uit eerder onderzoek al diatomeeënmonsters uit de jaren 20 beschikbaar. Deze zijn destijds met een planktonnet genomen, ruim 50 jaar bewaard en in 1978 geanalyseerd. In elk monster zijn 400 schaaltjes geteld en het procentuele aandeel van elke soort is berekend. De monsters vanaf 1978 zijn op dezelfde manier genomen en behandeld als de historische monsters.

Temperatuurverhoging Het was niet de opzet van het onderzoek om de effecten van klimaatverandering vast te stellen: daar was in 1978 nog geen belangstelling voor. Niettemin werd, steeds rond 10 februari, 10 mei, 10 augustus en 10 november, de temperatuur gemeten met


platform recordwarme zomer van 2003 was daardoor nauwelijks sprake meer van een piek. De huidige depositie van zwavelverbindingen komt ongeveer overeen met de depositie die toelaatbaar is voor zwak gebufferde meren8). Wat zwavel betreft lijkt hier ‘de rust te zijn weergekeerd’.

Afb. 1: Jaargemiddelden (kwartaalmetingen) en trend van de watertemperaturen in drie vennen, vergeleken met die in het Wolderwijd (trend van jaargemiddelden op basis van (half)maandelijkse metingen en de trend van jaargemiddelden van de luchttemperaturen in De Bilt (bron: KNMI).

een vestzakthermometer, tot op een halve graad nauwkeurig. De toename bedraagt 0,0704 graad per jaar (r = 0,40, p < 0,05) (zie afbeelding 1). Over de hele periode 1980-2006 betreft het 1,83 graad. Dat is meer dan de toename van 0,0413 graad per jaar in Wolderwijd, één van de Veluwse randmeren. Het gemiddelde van het Wolderwijd ligt op hetzelfde niveau als voor de drie vennen: rond 12 °C. Dat is ongeveer twee graden meer dan de luchttemperatuur in De Bilt, die in de periode 1980-2006 met 0,0568 graad per jaar (r = 0,59, p < 0,001) is gestegen. De temperatuurtoename heeft een belangrijke invloed op de snelheid van de biogeochemische processen in de vennen.

Sulfaat en ammonium nemen af Afbeelding 2 geeft inzicht in de samenhang tussen de samenstelling van het venwater van één van de intensief bemonsterde vennen, het Goorven, en de natte depositie, zoals die is gemeten te Gilze-Rijen, het dichtstbijzijnde punt van het nationale meetnet voor chemie van de neerslag6). De bijdrage van de droge depositie van stikstof- en zwavelverbindingen aan de totale depositie op vennen is niet goed bekend. De natte depositie is vooralsnog de beste benadering van de totale depositie7). De te verwachten concentraties van sulfaat, ammonium en nitraat in het venwater zijn

berekend door de gemeten gemiddelde concentraties in de depositie van het betreffende jaar te vermenigvuldigen met de concentratiefactor. Dit is het quotiënt van de chlorideconcentratie in het venwater en het regenwater en bedraagt 5,44. De berekende sulfaatconcentratie neemt vrijwel lineair af met een snelheid van 1,2 mg/l per jaar (p < 0,001). Dat komt vrijwel overeen met de gemeten afname van 1,1 mg/l per jaar in het venwater. Dat veroorzaakt ook minder zure omstandigheden: de pH neemt toe met 0,04 punten per jaar (p < 0,001). De afname van sulfaat gaat met horten en stoten; vooral na zeer lage waterstanden in het voorafgaande jaar zijn er pieken van sulfaat, die worden veroorzaakt door oxidatie van sulfiden uit het drooggevallen sediment langs de oevers. De eerste piek was na de extreem droge zomer van 1976; de volgende maxima werden bereikt na de eveneens (zeer) droge zomers van 1989-1990, 1996 en 2003. Na dergelijke zomers lopen de sulfaatconcentraties weer snel terug, door wegspoeling bij hoge winterwaterstanden, maar vooral ook door sulfaatreductie, die bij de steeds hogere jaartemperaturen en pH-waarden ook steeds beter verloopt. De pieken worden steeds lager, wat aangeeft dat de voorraad sulfiden in de bodem afneemt. Na de zeer droge en

De berekende ammonium- en nitraatconcentraties nemen per jaar af met respectievelijk 0,16 (p < 0,001) en 0,06 mg/l (p < 0,05). In het venwater is nitraat meestal nauwelijks aantoonbaar, wat duidt op een snelle omzetting naar ammonium, denitrificatie of opname door planten. De gemiddelde berekende concentratie van ammonium is ruim drie maal zo hoog als de gemeten concentratie. Deze laatste heeft bovendien sterke fluctuaties: gedeeltelijk lopen deze parallel met die van de depositie, gedeeltelijk met die van sulfaat. Meer dan voor sulfaat het geval is, wordt de concentratie van de stikstofverbindingen bepaald door biogeochemische processen, als nitrificatie en denitrificatie. De huidige depositie van stikstofverbindingen is met een natte depositie van 11 à 12 g/m2 per jaar tien tot twintig maal zo hoog als toelaatbaar (0,5-1 g/ m2) voor een duurzame instandhouding van het venecosysteem8). Vanaf 1978 is ook steeds het gehalte aan oplosbaar reactief fosfaat gemeten. Omdat dit vaak beneden de detectiegrenzen (0,01 mg/P/l) ligt is hier geen trend aantoonbaar. Totaal-fosfaat is pas gemeten vanaf 1991, maar een systematische verandering hiervan is in dit ven niet echt duidelijk.

Afbraak neemt toe In afbeelding 3 zijn de veranderingen van de medianen van enkele belangrijke parameters voor de elf vennen samen weergegeven. Behalve voor DOC is er bij alle parameters een significante (p < 0,05) verandering in de loop der tijd (Kruskal-Wallistest). Voor DOC is er wel een significante toename (p < 0.05) tussen de perioden 1978-1990 en 1994-2006. De grote afname van sulfaat en de toename van pH corresponderen met die in het Goorven. Parallel neemt ook de alkaliniteit toe. Die wordt gegenereerd bij de reductie van sulfaat en denitrificatie. De sterke daling van ammoniumstikstof vanaf 1990 is met 0,05 mg/l per jaar veel groter dan mag

Afb. 2: Jaarlijkse gemiddelden van pH en gemeten (gem.) en berekende (ber.) concentraties in het water van het Goorven van sulfaat, ammonium, nitraat en totaalfosfaat. Het waterpeil is het verschil tussen het jaarlijks waargenomen laagste waterpeil en het gemiddelde daarvan over alle jaren.

H2O / 12 - 2008

37


Afb. 3: Veranderingen van mediane waarden van enkele milieuvariabelen in elf vennen. De verticale lijnen verbinden de 25- met de 75-percentielen. Positieve waarden van aciditeit zijn weergegeven als negatieve waarden van alkaliniteit.

worden verwacht op grond van de afname van ongeveer 20 procent van de depositie sindsdien. De afname is veel groter dan in andere Europese zwakgebufferde meren, waar anorganische stikstof ten hoogste 0,01 mg/l per jaar daalt9). De grote veranderingen in de ammoniumconcentraties moeten waarschijnlijk worden toegeschreven aan de toename van de alkaliniteit en/of pH, in combinatie met de toegenomen watertemperatuur. Zo werd in een Canadees meer bij een stijging van de (zomer)temperatuur van slechts 18 tot 20 C al een toename van de denitrificatie met een factor 2,4 gemeten9). Bij de afbraak van het organisch materiaal door de reductieprocessen gaat veel organische koolstof in oplossing, wat leidt tot verhoogde concentraties van humuszuren (DOC), zoals in andere Europese meren10). Bij die afbraak komen ook nutriënten als fosfaat vrij. Voor totaal-fosfaat is de meetreeks nog te kort (16 jaar) en is de seizoensvariatie te groot om significante langetermijnveranderingen te constateren. Wel zijn de maximale waarden in 2006 veel hoger dan in eerdere jaren. Uit bepalingen van totaal-stikstof in 2002 en 2006 zijn mediane N/P-verhoudingen berekend van respectievelijk 80 en 63, wat eerder op fosfaat- dan stikstoflimitatie wijst.

Toename eutrafente kiezelwieren In totaal zijn van de elf vennen uit de periode 1916-2006 279 vergelijkbare monsters geteld, waarin 190 soorten zijn aangetroffen. De resultaten zijn deels samengevat in afbeelding 4. De soorten zijn daarvoor ingedeeld in zes ecologische groepen. De groep ‘verzuringsindicator’ bestaat maar uit één soort (Eunotia exigua), die ook in het extreem zure afvalwater van metaalmijnen kan voorkomen. De procentuele hoeveelheid hiervan is significant veranderd (p < 0.001, Kruskal-Wallistest). In de monsters van de jaren 20 was deze soort bijna afwezig, maar hij was zeer dominant in 1978. Daarna is de hoeveelheid geleidelijk verminderd, met een kleine toename in 1998, toen ook sulfaat weer wat was toegenomen (zie afbeelding 4). Bij het beheer van vennen gaat het om de doelsoorten uit zwakgebufferde wateren, zoals E. denticulata en Navicula heimansii. Tussen 1920 en 1978 nemen deze sterk af, maar ze worden vanaf 1994 weer wat talrijker. Ze worden voor een deel vervangen door een groep van soorten die wel voorkomt in zure wateren, maar bij een verhoogd voedselaanbod, zoals E. naegelii en N. mediocris. Rond 1920 werden deze vooral gevonden in verse hoogveenputjes, waar al mineralisatie van organische stof plaatsvond.

Afb. 4: Veranderingen van de gemiddelde hoeveelheid ecologische groepen van diatomeeën in 93 monsters uit de elf vennen. EKR = ecologische kwaliteitsratio.

Het talrijkst waren rond 1920 de triviale soorten uit zuur water, zoals E. bilunaris en Frustulia saxonica, die na een dip in de jaren 80 weer zijn toegenomen. De andere twee groepen, met de ubiquis Achnanthes minutissima en de gewone soorten uit voedselrijke wateren, zoals Nitzschia gracilis en Gomphonema parvulum, waren rond 1920 beperkt aanwezig en daarna nog minder. Ze kwamen vaak voor in vennen die licht werden verontreinigd door bijvoorbeeld uitwerpselen van vogels of door het wassen van schapen. Uit de soortensamenstelling van de diatomeeën is de pH berekend11). De gemiddelde berekende pH lag in 1920 rond 5 en bereikte een minimum van 4,3 in 1982. Tot 1998 is deze weer toegenomen tot 4,7 (zie afbeelding 4). De relatief hoge waarden van vroeger worden dus niet meer gehaald. Het ecologisch kwaliteitsgetal (EKR) volgens de concept-maatlatten12) duidde in 1920 (0,71) nog op een goede kwaliteit. Van 1978 tot 1990 was dit nog onder de maat (<0,60) om daarna weer ongeveer tot de uitgangswaarde (0,72) te stijgen. Bij de constructie van die maatlatten werden bij de doelsoorten de eutrafente zuurwatersoorten nog inbegrepen. De laatste groep is pas onlangs op grond van voortschrijdend inzicht van de doelsoorten afgesplitst. De maatlatten zouden hierop moeten worden aangepast.

Kiezelwieren en waterchemie Om de soortensamenstelling overzichtelijk weer te geven, is gebruik gemaakt van hoofdcomponentenanalyse of principale componentenanalyse (PCA) met het programma Canoco13). De datareductie gebeurt op zo’n manier dat in zo weinig mogelijk dimensies een zo groot mogelijk deel van de variatie wordt weergegeven. In totaal zijn daarvoor 142 monsters met 182 soorten geselecteerd. Hiervan zijn de 75 soorten die samen 99,75 procent van de abundantie vertegenwoordigen, gebruikt. Van 94 monsters zijn voor de meeste fysisch-

38

H2O / 12 - 2008


platform bedenken anders dan het verminderen van de atmosferische depositie. Het maken van een struik- en bosvrije strook van ten minste enkele tientallen meters breed langs de vennen kan misschien enig soulaas bieden. Het verwijderen van nutriënten uit geïsoleerde vennen (baggeren) levert pas blijvend succes op als de depositie van stikstofverbindingen zeer aanzienlijk daalt.

Afb. 5: Hoofdcomponentenanalyse van kiezelwieren. De toppen van de oranje pijlen geven de (gemiddelde) correlatie met significante milieuvariabelen aan (mineralen: Ca, Mg, SO4, Al, EGV; afbraak: opgeloste organische koolstof, nitriet; buffering: pH en alkaliniteit). De toppen van de groene pijlen geven de correlaties met de diversiteit (aantal soorten) en de kwaliteit (EKR) aan. De scores van de ecologische groepen zijn abundantie gewogen gemiddelden van de soorten uit deze groepen. De scores van de monsters zijn gemiddelden per periode (vet) van alle 142 monsters van de ordinatie (1920: 1916-1933, 1975: 1970-1979, 1985: 1980-1989, 1995: 1990-1999, 2005: 2000-2005).

chemische parameters waarnemingen beschikbaar. Daarvan zijn correlatiecoëfficiënten met de ordinatie-assen berekend. Vooral de eerste en derde as hebben een aantal significante correlaties met belangrijke milieuvariabelen, die zijn uitgezet in afbeelding 5. Beide assen samen verklaren 35 procent van de totale variatie in de soortensamenstelling. Omdat het aantal monsters groot is, zijn de monsters per periode gemiddeld. De soorten zijn samengevoegd tot ecologische groepen. Duidelijk is te zien dat de doelsoorten vooral in de monsters van 1920 veel voorkomen. Door de sterke verzuring waren ze rond 1975 grotendeels vervangen door de verzuringsindicator. Net als andere, veel voorkomende soortengroepen, ligt deze aan de rand van het diagram. Waar de verzuringsindicator aanwezig is, zijn de ionenconcentraties hoog en is de pH laag, zoals uit de richting van de pijlen kan worden afgeleid. De eutrafente zuurwatersoorten vormen een derde hoekpunt van het diagram. Zij komen vooral voor in de meest recente monsters. De richting van de pijlen indiceert dat deze soorten het vooral goed doen bij verhoogde fosfaatconcentraties (door verhoogde afbraak van organische stof in wat minder zure omstandigheden). De ubiquisten en Microscopische opname van de doelsoort Neidium densestriatum (foto: A. Mertens).

soorten uit alledaagse, voedselrijke wateren zijn minder talrijk en liggen daardoor meer in het centrum van het diagram. Halverwege de doelsoorten en de eutrafente zuurwatersoorten liggen de triviale soorten uit zure wateren. Opvallend is dat stikstofcomponenten hier geen directe relatie hebben met de soortensamenstelling, maar indirect waarschijnlijk wel, als gevolg van nitrificatie en opvolgende denitrificatie. Hierbij wordt veel organisch materiaal afgebroken, waarbij onder andere fosfaat vrijkomt. Hoewel in de meest recente monsters de diversiteit en de kwaliteit weer toenemen, blijkt dat de afname van de zure depositie wel verbeteringen geeft in de vennen, maar dat de oude situatie hiermee niet wordt hersteld.

Conclusies De chemische toestand van de vennen, met name de alkaliniteit, is vooral door de afname van de depositie van zwavelverbindingen verbeterd. De daling van de depositie van ammonium en nitraat is nog veel te gering voor een duurzame instandhouding van venecosystemen. De sterke zwavelreductie en denitrificatie veroorzaken afbraak van organische stof. De toename van de temperatuur zal bijdragen aan versterkte sulfaatreductie en denitrificatie. Daardoor neemt het gehalte aan opgeloste organische koolstofverbindingen (humuszuren) en nutriënten als fosfaat toe (interne eutrofiëring). De soortensamenstelling van de kiezelwieren is wezenlijk verbeterd ten opzichte van het hoogtepunt van de verzuring rond 1980, maar is door waarschijnlijk door de nog altijd verhoogde voedselrijkdom wezenlijk verschillend van die rond 1920.

LITERATUUR 1) Bobbink R., E. Brouwer, J. ten Hoopen en E. Dorland (2004). Herstelbeheer in het heidelandschap: effectiviteit, knelpunten en duurzaamheid. In ‘Duurzaam natuurherstel voor behoud van biodiversiteit: 15 jaar herstelmaatregelen in het kader van het Overlevingsplan Bos en Natuur’ van G. van Duinen (red.). Rapport EC-LNV 2004/305, pag. 33-70. Expertisecentrum LNV. 2) Arts G. en H. van Dam (2002). Nederlandse vennen in de problemen: gevoelig voor eutrofiëring, vermesting en verzuring. Boomblad nr. 6, pag. 12-13. 3) De Ruiter J., W. van Pul, J. van Jaarsveld en E. Buijsman (2006). Zuur- en stikstofdepositie in Nederland in de periode 1981-2002. Rapport 500037005/2006. Milieu- en Natuurplanbureau. 4) Van Dam H. (1997). Vennen herstellen zich gedeeltelijk van verzuring. H2O pag. 366-370, 361. 5) Van Dam H. en A. Mertens (2008). Monitoring van vennen 1978-2006: effecten van klimaatverandering en vermindering van verzuring. Rapport 202542. Grontmij|AquaSense. Rapport 606. Adviseur Water en Natuur. (www. library.wur. nl/WebQuery/hydrotheek/lang/1866010). 6) KNMI/RIVM (1979-1988). Jaarrapporten chemische samenstelling van de neerslag over Nederland. Vanaf 1989 ongepubliceerde gegevens RIVM. 7) Wortelboer F. (1998). Modelling the effect of atmospheric deposition on shallow heathland lakes in the Netherlands: dry deposition on water: now you see it, now you don’t. Environmental Pollution nr. 102, pag. 539-546. 8) Arts G., P. van Beers, J. Belgers en F. Wortelboer (2001). Gedifferentieerde normstelling voor nutriënten in vennen: onderbouwing en toetsing van kritische depositieniveaus en effecten van herstelmaatregelen op het voorkomen van isoetiden. Alterra. Rapport 262. 9) Saunders D. en J. Kalff (2001). Dentrification rates in the sediments of Lake Memphremagog, Canada. Water Research nr. 35, pag. 1897-1904. 10) Skjelkvåle B., J. Stoddard, D. Jeffries, K. Torseth, T. Hogåsen, J. Bowman, J., Mannio, D. Monteith, R. Mosello, M. Rogora, D.. Rzychon, J. Vesely, J. Wieting, A. Wilander en A. Worsztynowicz (2005). Regional scale evidence for improvements in surface water chemistry 1990-2001. Environmental Pollution nr. 137, pag. 165-176. 11) Ter Braak C. en H. van Dam (1989). Inferring pH from diatoms: a comparison of old and new calibration methods. Hydrobiologia nr. 178, pag. 209-223. 12) Van der Molen D. (red.) (2004). Referenties en concept-maatlatten voor meren voor de Kaderrichtlijn Water. STOWA. Rapport 2004/42. 13) Ter Braak C. en P. Smilauer (2002). CANOCO reference manual and CanoDraw for Windows user’s guide: soft-ware for canonical community ordination (version 4.5). Biometris.

Er zijn weinig beheermaatregelen te

H2O / 12 - 2008

39


8FSL KF CJK IFU 3JKL EBO XFSL KF BBO /FEFSMBOE )FU 3JKL JT EF WFS[BNFMOBBN WPPS BMMF NJOJTUFSJFT FO UJFOUBMMFO EJFOTUFO WFSTQSFJE PWFS IFU IFMF MBOE ;P O NFOTFO XFSLFO FS BBO NBBUTDIBQQFMJKL CFMBOHSJKLF WSBBHTUVLLFO FO EF VJUWPFSJOH WBO VJUFFOMPQFOEF QSPKFDUFO 7BO PVEFSFO[PSH FO LJOEFSPQWBOH UPU

&FO EJKL BBO FSWBSJOH

BTJFM[PFLFST 7BO WPFETFMWFJMJHIFJE FO &VSPQFTF SFHFMHFWJOH UPU CFMBTUJOHIFSWPSNJOHFO ;BLFO EJF POT BMMFNBBM SBLFO %BU NBBLU IFU XFSLFO CJK IFU 3JKL [P CJK[POEFS %FOL KF WFSEFS FO XJM KF WFSEFS ,JKL EBO PG EF[F WBDBUVSF JFUT WPPS KF JT 0G HB OBBS XXX XFSLFOCJKIFUSJKL OM WPPS BMMF BOEFSF CBOFO NFU JOIPVE ;PXFM NBOOFO BMT WSPVXFO LVOOFO TPMMJDJUFSFO UFO[JK BOEFST WFSNFME

4QFDJBMJTUJTDI NFEFXFSLFS IZESPMPHJF .JOJTUFSJF WBO -/7 %JFOTU -BOEFMJKL (FCJFE %-( %FO )BBH 0QMFJEJOH ICP PG XP OJWFBV SVJNF FSWBSJOH FO BMMSPVOE LFOOJT WBO EF IZESPMPHJF XBUFSLXBOUJUFJU

4BMBSJTJOEJDBUJF CSVUPNBBOETBMBSJT CFESBBHU NBYJNBBM รถ CJK FFO VSJHF XFSLXFFL %F %JFOTU -BOEFMJKL (FCJFE %-( WBO IFU NJOJTUFSJF WBO -/7 WFSUBBMU BCTUSBDU CFMFJE OBBS VJUWPFSJOH JO DPODSFUF QSPKFDUFO CJK IFU JOSJDIUFO WBO HSPFOF HFCJFEFO +F XFSLU WPPS FFO WBO EF [FWFO UFBNT *OSJDIUJOH WBO %-( 3FHJP 8FTU )JFS [PSH KF WPPS EF IZESPMPHJTDIF JOCSFOH CJK JOSJDIUJOHTWJTJFT FO JOUFHSBMF HFCJFETHFSJDIUF QMBOOFO PQ WFSTDIJMMFOEF TDIBBM FO BCTUSBDUJFOJWFBVT *OGP XXX XFSLFOCJKIFUSJKL OM -/7 )0

XXX XFSLFOCJKIFUSJKL OM


agenda 17 juni, ‘s-Hertogenbosch Nationaal waterplan themadag over het nationaal waterplan. Organisatie: Platform Waterpraktijk, Provincie Noord-Brabant, IPO en Waterschap Aa en Maas. Informatie: wdr@waterpraktijk.nl.

17 juni, Lelystad Aquo-kit bijeenkomst over de Aquo-kit, een set gereedschappen om waterbeheerders te helpen met het opstellen van stroomgebiedsbeheerplannen. Organisatie: Regiegroep en programmabureau IDsW. Informatie: www.idsw.nl.

18 juni, Enschede Wet gemeentelijke watertaken bijeenkomst over de toepassing van de Wet gemeentelijke watertaken, met bijdragen van de Vereniging Stadswerk en Stichting RIONED. Organisatie: Gemeente Enschede. Informatie: (053) 481 81 46.

18 juni, Utrecht Nationale droogtedag bijeenkomst over watertekorten, met aandacht voor de gevolgen van klimaatverandering volgens de KNMI06-klimaatscenario’s en mogelijke maatregelen, de mogelijke invulling van het onderwerp watertekorten in het Nationaal Waterplan en de regionale uitwerking van de verdringingsreeksen. Organisatie: Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Informatie: www.droogtestudie.nl.

19 juni, Utrecht Water en gebiedsontwikkeling studiedag over gebiedsontwikkeling met water als centraal thema. Aandacht voor actuele ontwikkelingen in beleid, regelgeving en instrumentarium voor ruimte en water. Organisatie: NIROV. Informatie: Martijn Vos (070) 302 84 11.

24 juni, Utrecht - Juridische update voor de watersector congres over nieuwe waterregels en wetten en hun consequenties voor de praktijk, zoals de nieuwe Waterwet, de WABO, nieuwe lozingsregels voor afvalwater, de Wet gemeentelijke watertaken en Europese regelgeving. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 77.

2 juli, Nieuwegein Klimaatneutrale waterketen symposium over de klimaatafdruk en mitigatiemaatregelen in de watersector. Organisatie: WaterKIP, Kiwa Water Research en Grontmij. Informatie: (030) 606 95 83 of danielle.patist@kiwa.nl.

4 september, Rotterdam Industrieel water congres over de stand van zaken rond industrieel water, met aandacht voor hergebruik van proceswater, ontzouting, membraantechnologie en koelwater én de strengere wetgeving voor het lozen of

hergebruik van afvalwater. Aan het einde van de dag is een bezoek mogelijk aan de demineraliseringsinstallatie van Evides in Pernis. Organisatie: Euroforum. Informatie: (040) 297 49 77.

25 september, Utrecht Riolering jaarlijks terugkerende dag met 21 korte informatieve lezingen over allerlei zaken die met riolering te maken hebben, verdeeld over grondwater, regenwater, beheer én beleid en regelgeving voor technici. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: (0318) 63 11 11.

29 september - 3 oktober, Amsterdam Understanding of and adaptation to current and future climate Europese conferentie waarop experts op het gebied van klimaat en adaptatie en beleidsmakers die maatregelen moeten implementeren, met elkaar in discussie gaan over mogelijke oplossingen om de ruimtelijke ordening klimaatbestendig te maken. Eén van de sessies gaat over het klimaatbestendig maken van het watersysteem. Het KNMI is gastheer van deze Europese klimaatconferentie. Informatie: meetings.copernicus.org/ ems2008.

30 september - 3 oktober, Amsterdam Aquatech 22e editie van de grootste vakbeurs op het gebied van proces-, drink- en afvalwater in Nederland, met een congresprogramma dat georganiseerd wordt door de International Water Association. Organisatie: Amsterdam RAI. Informatie: (020) 549 12 12.

23 oktober, Utrecht Water en gebiedsontwikkeling studiedag over gebiedsontwikkeling met water als centraal thema en specifiek aandacht voor ontwikkelingen op beleidsniveau en op het gebied van regelgeving. Organisatie: NIROV. Informatie: Martijn Vos (070) 302 84 11.

Buitenland

14 juni-14 september, Zaragoza (S.) Water and Sustainable Development wereldtentoonstelling EXPO die dit jaar in het teken staat van water en duurzame ontwikkeling. Informatie: www.expo2008.es.

17-23 augustus, Stockholm World Water Week De World Water Week staat deze keer in het teken van water voor een schone en gezonde wereld, met de focus op sanitatie. Dit forum is een ontmoetingsplaats om samenwerkingsverbanden aan te gaan en kennis en ervaringen uit te wisselen op mondiaal niveau.

Organisatie: Stockholm International Water Institute. Informatie: www.worldwaterweek.org.

1-4 september, Brisbane Riversymposium elfde editie van het internationale congres over de rivieren. Informatie: www.riversymposium.com.

16-18 september, Kazakhstan WaterTech Central Asia eerste editie van deze beurs en conferentie over (drink)watertechnologie. Organisatie: Kenes Exhibition en ITECA. Informatie: www.iwtca.com/en.

22-24 september, Boedapest Kunststof pijpen 14e editie van de internationale conferentie voor gebruikers en producenten van kunststof pijpen. Vooral in Oost-Europa zijn kunststof pijpen aan een opmars bezig. De nadruk ligt dit jaar op het milieu. Organisatie: TEPFA, PE 100+, PVC4Pipes en Plastic Pipes Institute. Informatie: www.ppxiv.com.

1-3 oktober, Almeria (S.) CIERTA vijfde editie van de beurs en de tweede editie van de internationale conferentie over duurzame energie en watertechnologie. Organisatie: Camara Palacio de Exposiciones y Congresos. Informatie: www.almeriaferiasycongresos. com.

10-12 november, Beijing Water Expo China de zesde editie van deze internationale beurs voor de watersector in China. Organisatie: Chinese Hydraulic Engineering Society en Messe Frankfurt. Informatie: www.waterexpo.cn.

26-28 november, Hamburg Consequences of climate change and flood protection vierde editie van de internationale conferentie over de gevolgen van de klimaatverandering voor het waterbeheer in het algemeen en de bescherming tegen overstromingen in het bijzonder. Organisatie: Hamburg Messe und Congress. Informatie: www.acqua-alta.de.

2009

16-22 maart, Istanbul Wereld Water Forum vijfde editie van dit driejaarlijkse, internationale forum waarop alle watergerelateerde problemen, uitdagingen en kansen aan de orde. Bedoeld voor wetenschappers, politici en bestuurders, ngo’s en bedrijven om water hoger op de politieke agenda te zetten. Informatie: www.worldwaterforum5.org.

H2O / 12 - 2008

41


handel & industrie Minder bezoekers HET Instrument dan verwacht De federatie van technologiebranches FHI is teleurgesteld over het aantal bezoekers aan de technologiebeurs HET Instrument, die plaatsvond van 20 tot en met 23 mei in de Jaarbeurs in Utrecht. Waar de organisatie op ruim 20.000 bezoekers had gerekend, bleef het bezoekersaantal op 18.000 steken. Dit aantal was echter wel voldoende om HET Instrument nog steeds de grootste technologiebeurs van de Benelux te laten zijn.

campagne, die ieder jaar in augustus begint, moet de bouw van de nieuwe zuivering uiterlijk op 1 augustus 2009 zijn gerealiseerd. De technologie van de nieuwe installatie is speciaal ontworpen voor het zuiveren van oppervlaktewater uit het Stadskanaal. Het geproduceerde proceswater heeft hierdoor nagenoeg dezelfde kwaliteit als dat van het normale drinkwater. Het hoogwaardige proceswater wordt niet alleen gebruikt voor de zetmeelproducten van AVEBE, maar ook als voedingwater voor de op het terrein aanwezige warmtekrachtcentrales en stoomturbines. Het technische ontwerp is gebaseerd op een volledig geautomatiseerd bedrijf, dat 365 dagen per jaar, 24 uur per dag, water produceert voor de diverse bedrijfsprocessen van AVEBE. Voor de dagelijkse bedrijfsvoering, exploitatie en onderhoud is North Water verantwoordelijk.

Voor meer informatie: Frits Vos (050) 368 86 07.

FHI wijt het lagere bezoekersaantal aan de druk op technologen door het tekort op de arbeidsmarkt en aan vervoersproblemen die zich op de eerste twee beursdagen voordeden, zowel op de snelweg als in het openbaar vervoer. Desondanks waren zowel bezoekers als exposanten tevreden over de beurs. De bezoekers waardeerden HET Instrument 2008 met een 7,4.

North Water zuivert water voor AVEBE Aardappelzetmeelcoöperatie AVEBE en North Water hebben een contract gesloten voor de bouw van een nieuwe proceswaterzuivering op de AVEBE-locatie in Ter Apelkanaal. Daar worden zetmeelproducten gemaakt die onder meer worden toegepast in de voedselproductie. De zuiveringsinstallatie krijgt een capaciteit van ruim 600 kubieke meter water per uur en zal jaarlijks zo’n drie miljoen kubieke meter proceswater gaan produceren. Met de bouw van de nieuwe zuiveringsinstallatie en bijbehorende infrastructuur is een investering gemoeid van ongeveer tien miljoen euro. North Water is een joint venture van Waterbedrijf Groningen, Evides Industriewater en Waterleidingmaatschappij Drenthe op het gebied van waterbehandeling en afvalwaterzuivering voor bedrijven en industriële complexen in onder andere de chemie en de voedingsmiddelensector. AVEBE is een campagnebedrijf, wat met zich meebrengt dat de watervraag gedurende de aardappelcampagne aanmerkelijk hoger ligt dan normaal. In het ontwerp is rekening gehouden met die verschillende capaciteiten. In verband met de aardappel-

42

H2O / 12 - 2008

Afwateringsgoten met snelvergrendeling De FASERFIX afwateringsgoten voor oppervlaktewater zijn uitgerust met snelvergrendeling. Hiermee kan het rooster zonder gereedschap verkeersvast vergrendeld worden. Voor het vergrendelen van het rooster worden geen schroeven, bouten, buisjes, staven of spieën gebruikt. De bevestiging komt tot stand door een multifunctioneel stalen profiel met torsie veer-effect. Om de goot te reinigen wordt de afdekking met een enkel gereedschap opgeheveld. Deze vergrendeling is veel handiger dan het traditionele vastschroeven en/of verwijderen van de gootafdekkingen. De binnengoot wordt niet door dwarsstaven beïnvloed. Het systeem vergrendelt goten en afdekkingen tot belastingsklasse E 600 op een betrouwbare manier. Bij hogere belastingen, uitzonderlijk zwaar belaste gebieden of als extra zekerheid nodig is, biedt het systeem voldoende flexibiliteit. De afdekkingen kunnen eventueel namelijk alsnog door spie- of schroefbevestiging vastgezet worden - ook nà de plaatsing. Voor meer informatie: (053) 536 34 36.

Nieuwe flexibele drinkwaterleidingen Insituform uit Zoetermeer biedt twee nieuwe flexibele drinkwaterleidingen die het renoveren van waterleidingen aanzienlijk vereenvoudigt: de PolyFlex- en PolyFold-leidingen. Door het gebruik van deze kunststof (PE) leidingen hoeft niet meer, zoals voorheen, de hele te vervangen leiding worden opgegraven. Alleen op de plekken waar fittingen zitten, moet nog worden gegraven. Daarna worden de al op maat gelaste leidingen in de oude buis gebracht. Als vervolgens water door de gerenoveerde buizen wordt gepompt, nemen deze de oorspronkelijke vorm aan en kunnen de leidingen worden afgewerkt, gedesinfecteerd en in gebruik worden genomen. De buizen zijn leverbaar in diameters van 100 tot 1.600 mm, kunnen een druk aan van meer dan tien bar en kunnen bochten maken met een hoek tot 22,5°. Voor meer informatie: (079) 363 60 00.

Grontmij optimaliseert meetnet Waternet Grontmij Nederland gaat voor Waternet een analyse van het grondwatermeetnet uitvoeren. Belangrijke vragen zijn of het meetnet voldoet om de huidige meetdoelen te halen en of het kan worden aangepast aan nieuwe meetdoelen. Het grondwatermeetnet van Waternet bevat momenteel circa 3.500 peilfilters. Hiervan zijn er circa 2.000 geplaatst voor met name de bewaking van het rioolstelsel. In het kader van de grondwaterzorgtaak is het meetnet in de jaren 90 uitgebreid met circa 1.000 peilfilters. In de loop der tijd zijn er nog meer peilfilters bijgeplaatst, zodat het meetnet heden ten dage circa 3.500 peilfilters bevat. De vraag is hoe het grondwatermeetnet, gelet op de huidige en toekomstige ontwikkelingen (KRW, Waterwet, toename koude-warmteopslag, etc), geoptimaliseerd kan worden. Grontmij zal samen met Waternet een analyse van het grondwatermeetnet uitvoeren. Hierbij ligt de nadruk op de huidige meetnetdoelen, maar ook toekomstige doelen worden meegenomen bij de analyse. Deze vormen de basis voor de uit te voeren optimalisatie en de beschouwing van de huidige en toekomstige kosten. Voor meer informatie: A. Gent (020) 608 36 34 of F. Vliegenthart (072) 547 57 71.


8FSL KF CJK IFU 3JKL EBO XFSL KF BBO /FEFSMBOE )FU 3JKL JT EF WFS[BNFMOBBN WPPS BMMF NJOJTUFSJFT FO UJFOUBMMFO EJFOTUFO WFSTQSFJE PWFS IFU IFMF MBOE ;P O NFOTFO XFSLFO FS BBO NBBUTDIBQQFMJKL CFMBOHSJKLF WSBBHTUVLLFO FO EF VJUWPFSJOH WBO VJUFFOMPQFOEF QSPKFDUFO 7BO PVEFSFO[PSH FO LJOEFSPQWBOH UPU

"BO EF TMBH NFU /FEFSMBOE

BTJFM[PFLFST 7BO WPFETFMWFJMJHIFJE FO &VSPQFTF SFHFMHFWJOH UPU CFMBTUJOHIFSWPSNJOHFO ;BLFO EJF POT BMMFNBBM SBLFO %BU NBBLU IFU XFSLFO CJK IFU 3JKL [P CJK[POEFS %FOL KF WFSEFS FO XJM KF WFSEFS ,JKL EBO TOFM IJFS PG HB OBBS XXX XFSLFOCJKIFUSJKL OM WPPS BMMF BOEFSF CBOFO NFU JOIPVE ;PXFM NBOOFO BMT WSPVXFO LVOOFO TPMMJDJUFSFO UFO[JK BOEFST WFSNFME

4QFDJBMJTU XBUFS

.JOJTUFSJF WBO -/7 %JFOTU -BOEFMJKL (FCJFE %-( 6USFDIU 0QMFJEJOH XP LFOOJT WBO HFP FO CPVXUFDIOJFL IZESPMPHJF FO HSPOEXBUFS NPEFMMFSJOH

4BMBSJTJOEJDBUJF CSVUPNBBOETBMBSJT CFESBBHU NBYJNBBM รถ CJK FFO VSJHF XFSLXFFL %-( WFSUBBMU CJK IFU JOSJDIUFO WBO HSPFOF HFCJFEFO BCTUSBDU CFMFJE OBBS VJUWPFSJOH JO DPODSFUF QSPKFDUFO +F WFSSJDIU POEFS[PFL OBBS GVOEFSJOHT HFCPVX FO MBOE CPVXTDIBEF 7FSEFS CFPPSEFFM KF IZESPMPHJTDIF NPEFMCFSFLFOJOHFO BOBMZTFFS KF UJKESFFLTFO FO WPFS KF TDIBEFCFSFLFOJOHFO VJU 0OHFWFFS WBO KF UJKE CFTUFFE KF BBO BEWJTFSJOH CJK EF POUXJLLFMJOH WBO IFU XBUFSCFMFJE WBO -/7 %-( *OGP XXX XFSLFOCJKIFUSJKL OM -/7 )0

4QFDJBMJTUJTDI NFEFXFSLFS *OSJDIUJOH XBUFS

.JOJTUFSJF WBO -/7 %JFOTU -BOEFMJKL (FCJFE %-( 6USFDIU 0QMFJEJOH XP BMMSPVOE LFOOJT WBO IZESPMPHJF (FWPFM WPPS CFTUVVSMJKLF WFSIPVEJOHFO

4BMBSJTJOEJDBUJF CSVUPNBBOETBMBSJT CFESBBHU NBYJNBBM รถ CJK FFO VSJHF XFSLXFFL %-( WFSUBBMU CJK IFU JOSJDIUFO WBO HSPFOF HFCJFEFO BCTUSBDU CFMFJE OBBS VJUWPFSJOH JO DPODSFUF QSPKFDUFO +F ESBBHU CJK BBO EF POUXJLLFMJOH FO JNQMFNFOUBUJF WBO IFU XBUFSCFMFJE WBO IFU NJOJTUFSJF +F WFSUFHFOXPPSEJHU %-( JO XFSLHSPFQFO WBO IFU 3JKL FO UFWFOT JO CFHFMFJEJOHTHSPFQFO WBO QSPKFDUFO WBO POEFS[PFLTJOTUJUVUFO 8BHFOJOHFO 63 %FMUBSFT 4508" FO BOEFSF *OGP XXX XFSLFOCJKIFUSJKL OM -/7 )0

XXX XFSLFOCJKIFUSJKL OM


AQUATECH AMSTERDAM AMSTERDAM • NL

’s Werelds meest toonaangevende beurs voor proces-, drink- en afvalwater Samen kunnen we de wereld schoon water bieden • Meer dan 800 exposanten, waaronder alle internationale marktleiders • Blijf op de hoogte van de meest recente innovaties en technologieën • Maak kennis met meer dan 150 NIEUWE producten • Benut de kans om te netwerken met duizenden collega’s van over de hele wereld • Breng uw kennis up-to-date op de 3 AquaStages • Neem samen met collega-professionals deel aan de IWA-conferenties • En geniet van het sfeervolle en bruisende Amsterdam!

www.aquatechtrade.com

30 SEP - 03 OCT

2008 Georganiseerd door

Ondersteund door


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.